Uitspraken van de directeur van de IND inzake toepassing van de discretionaire bevoegdheid in de zaak van een dorststaker uit Kameroen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de mededeling van de directeur van de IND dat in het geval van een dorststaker uit Kameroen de discretionaire bevoegdheid is toegepast op grond van nieuw bekend geworden gegevens?1
Ja.
Bent u bereid de Kamer vóór het eerstvolgende algemeen overleg over vreemdelingen- en asielbeleid middels een vertrouwelijk ter inzage te leggen brief inzicht te geven in het samenstel van de bijzondere (nieuwe) omstandigheden dat heeft geleid tot toepassing van de discretionaire bevoegdheid in deze zaak?
Zoals ik reeds eerder heb aangegeven in mijn beantwoording aan uw Kamer (2013Z08916) vind ik het niet wenselijk om in de beantwoording van Kamervragen in te gaan op individuele aspecten van een zaak. Dit geldt ook voor een uw Kamer vertrouwelijk ter inzage te leggen brief.
Zo nee, waarom deelt u de mening niet dat de Kamer -op vertrouwelijke wijze- inzicht moet hebben in de manier waarop de discretionaire bevoegdheid wel of niet wordt toegepast, zoals overigens ook in andere zaken is gebeurd en zoals dat in lijn ligt van de controlerende taak van de Kamer?
Vanzelfsprekend respecteer ik de wens van uw Kamer om inzichtelijk te krijgen op welke wijze beleid wordt uitgevoerd, opdat uw Kamer haar controlerende taak kan vervullen. Ik ben ook altijd bereid antwoorden over de uitvoering van het beleid te geven en uw Kamer uitvoerig te informeren over de uitvoeringsprocessen. Daarbij ben ik van mening dat het in het algemeen mogelijk is uw Kamer deze inzage te bieden zonder in te hoeven gaan op de individuele achtergrond van vreemdelingen. Wanneer vreemdelingen met hun dossier niet actief de publiciteit zoeken, past mij in het bijzonder grote terughoudendheid met het vertrouwelijk verstrekken van persoonlijke informatie.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk volgende week te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer deze beantwoording zo spoedig als mogelijk doen toekomen.
Twee Chinese tolken die door de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) op non-actief zijn gezet |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Worden de tolken waarover eerder schriftelijke vragen zijn gesteld die op 26 april 2013 zijn beantwoord, strafrechtelijk vervolgd voor het lekken van vertrouwelijke en gevoelige informatie aan de Chinese autoriteiten?1 Zo nee, waarom niet?
Er is door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aangifte gedaan tegen de betreffende tolken. De verdere beoordeling van de aangifte komt toe aan het Openbaar Ministerie.
Waren deze twee tolken beëdigd in de zin van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) of stonden zij op de uitwijklijst van het Bureau beëdigde tolken en vertalers (Bbtv)? Hoe komt het dat zij door de bijbehorende screening zijn gekomen?
De IND maakt sinds 2000 (man), respectievelijk 2004 (vrouw) gebruik van de tolkdiensten van de betreffende tolken. Bij de opname in het IND-tolkenbestand heeft de man een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) overgelegd. Ten aanzien van de vrouw werd met haar toestemming door de IND een uittreksel uit het strafregister opgevraagd, hetgeen in 2004 de gebruikelijke werkwijze was.
De Wet Beëdigde Tolken en Vertalers (Wbtv) is sinds 2009 van kracht en ten behoeve van inschrijving in het register of op de uitwijklijst dient een VOG overgelegd te worden. Beide tolken zijn in 2009 op de uitwijklijst geplaatst en hebben toen ten behoeve van de inschrijving op de uitwijklijst ook een VOG overgelegd. Het Bureau beëdigde tolken en vertalers (Bureau btv).
hanteert een geldigheidsduur van vijf jaar met betrekking tot de overgelegde VOG.
Plaatsing op de uitwijklijst van het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) is drie jaar geldig en vervalt nadien van rechtswege. In mei 2012 is de aanvraag tot verlenging afgewezen omdat niet voldaan werd aan de gestelde bijscholingseisen, waarna de inschrijving automatisch is komen te vervallen.
Beide tolken bleven wel ingeschreven staan in het IND-tolkenbestand, daar het Oeigoers een schaarse en minder gangbare taal betreft waarvoor weinig tolken beschikbaar zijn. De door het Bureau btv gehanteerde geldigheidsduur van de VOG van vijf jaar geldt ook voor het IND-tolkenbestand. Omdat de gestelde termijn van vijf jaar in 2012 nog niet verstreken was, had de IND op dat moment geen reden een nieuwe VOG te verzoeken. Indien gerede twijfel bestaat over de integriteit van een tolk, behoudt de IND zich het recht voor om de tolk tussentijds een nieuwe VOG te laten overleggen.
Vindt er naast het overleggen van een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) ook een diepgaandere screening plaats door bijvoorbeeld de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de Wbtv is opgenomen dat voor inschrijving in het register of op de uitwijklijst een VOG moet worden overgelegd. Voor de beoordeling van aanvragen van een VOG geldt een terugkijktermijn van tien jaar. Een tolk of vertaler die minder dan vijf jaar in Nederland woonachtig is, dient in aanvulling op de VOG tevens een integriteitverklaring van de bevoegde autoriteit in het land van herkomst te overleggen. Ook kan van de tolk of vertaler geëist worden tussentijds of voorafgaand aan een inzet een VOG te overleggen, indien gerede twijfel bestaat over de integriteit van de tolk.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel beëdigde tolken en vertalers in 20072 is de vraag naar een screening door de AIVD aan de orde geweest. Door mijn ambtsvoorganger is toen aangegeven dat een VOG een veel zwaardere screening is dan wordt gedacht. Voor de screening wordt gekeken naar de gegevens die in de justitiële documentatie staan en naar de politiegegevens. Dit betekent dat er niet alleen gekeken wordt naar veroordelingen, sepots en transacties, maar ook naar de zogenaamde zachte gegevens in de politieregisters. Daarbij is van belang dat de weging van al deze informatie wordt gedaan met inachtneming van het feit dat de tolk of vertaler werkzaamheden kan verrichten voor het justitiedomein. Een standaard screening door de AIVD van tolken en vertalers is derhalve niet noodzakelijk.
Kunt u toelichten wat u bedoelt als u stelt dat betreffende tolken niet meer zullen worden ingezet bij asielprocedures? Betekent dit dat deze tolken nog wel kunnen worden ingezet bij reguliere procedures en/of voor andere tolkactiviteiten door de overheid? Zo ja, waarom?
Zoals ik u op 26 april jl. heb geschreven is het ambtsbericht van de AIVD voor de IND aanleiding geweest om de betrokken tolken niet langer in te zetten. Ook de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) zullen geen gebruik meer maken van de diensten van beide tolken. Daarnaast is het Openbaar Ministerie en de politie geïnformeerd en verzocht geen gebruik meer te maken van de diensten van beide tolken. Tevens zijn de Raad voor Rechtsbijstand en de bemiddelingsbureaus, die bemiddeling van tolk- en vertaaldiensten verzorgen, ingelicht over sterke aanwijzingen voor niet-integer handelen en is hen verzocht de tolken niet meer in te zetten. De Raad voor de Rechtspraak is telefonisch ingelicht over deze kwestie.
In de betreffende bewaringszaak is de tolk opgeroepen door de rechtbank. Gebleken is dat de betreffende rechtbank, ondanks de ondernomen acties, niet voldoende op de hoogte is geraakt van de gerezen twijfel aan de integriteit van betrokkenen. Naar aanleiding van dit incident is de Raad voor de Rechtspraak in navolging van voorgaande alsnog schriftelijk verzocht alle gerechten te informeren over betrokkenen. Tevens draagt het Parket-Generaal in aanvulling hierop zorg voor het informeren van alle parketten.
Is tijdens een bewaringszaak d.d. 14 mei 2013 één van de twee door de IND geschorste Chinese tolken door de rechtbank opgeroepen om te tolken in een zitting?2 Waren de rechtbank in kwestie en de aanwezige procesvertegenwoordiger van de IND niet op de hoogte van de namen van de geschorste tolken? Zo ja, hoe komt dat en hoe vaak zijn deze tolken sinds hun schorsing in januari 2013 ingezet bij andere vreemdelingrechtelijke zaken? Zo nee, kunt u dan toelichten wat er precies is gebeurd tijdens de zitting van 14 mei 2013?
Zie antwoord vraag 4.
Betekent dit dat er nog steeds gebruik wordt gemaakt van deze twee tolken? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de twee Chinese tolken ingezet in andere zaken dan asielzaken? Zo ja, op welke wijze is dan onderzocht of er in die zaken is gelekt en wat hiervan de consequenties zijn?
Het onderzoek door de IND naar de betrokkenheid van tolken bij toelatingsprocedures heeft uitgewezen dat het overgrote deel van de zaken waarin gebruik is gemaakt van de betrokken tolken, asielprocedures betreft. Met name in deze zaken is deze vaststelling relevant omdat in dit geval Oeigoerse vreemdelingen zich tot de Nederlandse overheid hebben gewend met een vraag tot bescherming.
Zoals ik uw Kamer op 26 april 2013 heb gemeld4, heb ik besloten om asielaanvragen van Oeigoeren te herbeoordelen in die gevallen waarbij tijdens de asielprocedure gebruik is gemaakt van één van beide tolken. Conform mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg van 19 juni jl. meld ik u dat alle zaken zijn herbeoordeeld. In nagenoeg alle zaken is een verblijfsvergunning asiel verleend. In een zeer klein aantal gevallen, minder dan tien, is sprake van een gevaar voor de openbare orde en is om die reden geen verblijfsvergunning verleend.
Worden de betrokkenen van de 75% van de zaken waarin de Chinese tolken een rol speelden ingelicht over het feit dat er mogelijk vertrouwelijke informatie over hen aan de Chinese overheid is doorgespeeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nog afgezien van het gegeven dat niet zeker is of, en zo ja, welke informatie door de tolken in een individuele zaak mogelijk is doorgespeeld aan de Chinese autoriteiten, hebben betrokkenen rechtmatig verblijf in Nederland. Het beoordelen van de risico’s bij terugkeer naar China is dus niet langer aan de orde voor deze groep. Wel zal in hun dossier bij de IND een aantekening worden opgenomen als vaststaat dat er een contactmoment is geweest met één van beide tolken.
Hoeveel Chinezen, die tijdens hun asielprocedure te maken hebben gehad met betreffende tolken, zijn reeds uitgezet en/of overgedragen aan andere EU-landen in het kader van het Dublin-verdrag? Wat kunt u nog voor hen betekenen?
Er zijn geen Oeigoeren uitgezet naar China waarbij tijdens de asielprocedure gebruik is gemaakt van de betreffende tolken. Wel zijn er twee Oeigoeren overgedragen, waarbij de betreffende tolken zijn ingezet, aan een andere EU-lidstaat in het kader van de Dublinverordening. Uit navraag is gebleken dat in beide zaken na overdracht een asielvergunning is verstrekt.
Op welke wijze gaat u zoveel mogelijk voorkomen dat familieleden, vrienden en relaties in China van Oeigoeren in Nederland van wie informatie is gelekt, problemen of negatieve aandacht krijgen van de Chinese autoriteiten? Worden de Oeigoeren in Nederland die asielbescherming hebben gekregen ingelicht over deze risico's?
Zoals ik reeds in antwoord op vraag 8 heb gemeld is onzeker of, en zo ja, welke informatie de betrokken tolken hebben doorgespeeld aan de Chinese autoriteiten. Daarnaast blijkt uit de opeenvolgende ambtsberichten dat familieleden van Oeigoeren die in het buitenland verblijven, niet noodzakelijkerwijs te maken krijgen met negatieve aandacht van de autoriteiten. Ik blijf de situatie van Oeigoeren in China voor zover mogelijk nauwlettend te volgen.
Waarom heeft het feit dat Chinese autoriteiten zich vergaand inspannen om op de hoogte te blijven van asielaanvragen in het buitenland tot dusver niet geleid tot de conclusie dat elke Oeigoer bij terugkeer naar China het risico loopt op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, omwille van het enkele feit dat hij Oeigoer is?
Uit het jaarverslag van de AIVD van 2011 blijkt inderdaad dat de Chinese autoriteiten geïnteresseerd zijn in de Chinese minderheden in Nederland en deze nauwlettend in de gaten houden. Deze activiteiten geven echter geen aanleiding om te veronderstellen dat elke Oeigoer bij terugkeer het risico loopt op vervolging in zin van artikel 3 EVRM, maar deze informatie is vanzelfsprekend relevant bij de individuele beoordeling van de asielaanvragen van Oeigoerse asielzoekers.
Kent u het artikel «How the EU subsidises Israel’s military-industrial complex»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat binnen het Seventh Framework Program (FP7) van de EU het Israëlische bedrijf IAI, dat een belangrijke leverancier is voor het Israëlische leger, subsidie voor onderzoek heeft ontvangen, waaronder voor de ontwikkeling van onbemande vliegtuigen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja, het Israëlische bedrijf Israel Aerospace Industries heeft onder het Seventh Framework Program (FP7) onder meer subsidie ontvangen voor onderzoek – samen met twaalf andere Europese onderzoeksinstellingen – naar de ontwikkeling van onbemande vliegtuigen.
Kunt u een overzicht geven van de subsidies die de EU binnen het FP7 heeft verstrekt aan Israëlische bedrijven die (ook) actief zijn in de militaire industrie?
Op basis van de voor handen zijnde gegevens kan ik u melden dat 23 Israëlische entiteiten voor een totaalbedrag van 26 miljoen euro deelnemen aan 49 FP7-projecten met het thema maatschappelijke veiligheid. Dit onderzoek in FP7 kent een zuiver civiele oriëntatie.
Kunt u bevestigen dat het Israëlische bedrijf Ahava, dat in een illegale nederzetting actief is, binnen het FP7 van de EU subsidie voor onderzoek heeft ontvangen?2 Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Het bedrijf Ahava Dead Sea Laboratories voert vier projecten uit onder het Nanosciences, Nanotechnologies, Materials and new Production Technologies-programma (NMP). Dit zijn projecten over nanodeeltjes, milieu en gezondheid.
Kunt u een overzicht geven van de subsidies die de EU binnen het FP7 heeft verstrekt aan bedrijven die in illegale nederzettingen actief zijn?
De Europese Commissie beschikt niet over een dergelijk overzicht. Ik kan u wel melden dat alle Israëlische bedrijven die genoemde subsidie ontvangen juridisch gevestigd zijn binnen de internationaal erkende grenzen van de staat Israël.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat de EU door middel van subsidies investeert in de Israëlische militaire industrie en in Israëlische bedrijven die actief zijn in illegale nederzettingen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ten aanzien van de criteria voor de toekomstige toekenningen aan derde landen van het genoemde programma vinden momenteel verkenningen plaats door de Europese Commissie. Zodra deze hebben geleid tot meer duidelijkheid over de technische en juridische (on)mogelijkheden van aanpassing van de criteria, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Vooruitlopend daarop kan ik u al wel melden dat wat het kabinet betreft bij de toekenning van Europese subsidies aan defensie-onderzoek in derde landen het voor de hand ligt aansluiting te zoeken bij de criteria die gelden binnen het EU-wapenexportbeleid. Voorkomen moet worden dat subsidiestromen bijdragen aan interne conflicten, regionale instabiliteit en/of mensenrechtenschendingen.
Deelt u de opvatting dat er een einde aan deze praktijken moet worden gemaakt en dat binnen de opvolger van FP7, Horizon 2020, EU subsidies voor de Israëlische militaire industrie en voor Israëlische bedrijven die actief zijn in illegale nederzettingen expliciet uitgesloten zouden moeten worden? Indien neen, waarom niet? Indien ja, bent u bereid hier in EU-verband op aan te dringen?
Zie antwoord vraag 6.
Inzake risico's van de bezuinigingen voor de kwaliteit van de kinderopvang |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Abvakabo FNV onder medewerkers in de kinderopvang?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat 76% van de ondervraagde medewerkers vindt dat de kwaliteit van de organisatie onder druk staat?
Ik vind dit een zorgelijk signaal. Kinderopvangorganisaties moeten voldoen aan de geldende kwaliteitseisen. De GGD houdt hier toezicht op. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, handhaven gemeenten. Ik onderstreep het belang van kwaliteit en wijs hierbij op de lijn die is ingezet vanuit het risicogestuurd toezicht. Locaties waar veelvuldig en/of zware overtredingen (zoals op de beroepskracht-kindratio) worden geconstateerd, worden extra vaak bezocht door de GGD.
Deelt u de zorgen over de uitkomst van het onderzoek dat een derde van de medewerkers aangeeft wel eens met te weinig leidsters op een groep te staan, waardoor de veiligheid in het geding komt?
Ja, deze zorgen deel ik. Voor mijn toelichting hierbij verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2.
Deelt u de zorgen over de uitkomsten van het onderzoek over de naleving van de leidster-kindratio, dat 56% van de medewerkers aangeeft dat deze een enkele keer niet wordt nageleefd, dat 32% aangeeft dat dit één tot twee dagdelen per week gebeurt en bij 13% dit zelfs meer dan twee dagdelen per week gebeurt?
Ja, deze zorgen deel ik. Daar waar de GGD een dergelijke situatie constateert, wordt een tekortkoming geconstateerd. Gemeenten kunnen vervolgens handhaven. Omdat de GGD niet altijd zicht kan hebben op overtredingen, wil ik hierbij ook een beroep doen op de eigen verantwoordelijkheid van beroepskrachten. Zij kunnen zelf (eventueel anoniem) een melding te doen van overtredingen bij de GGD.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat 63% van de medewerkers aangeeft dat er geen vaste contracten meer worden gegeven binnen hun organisatie en dat 53% aangeeft dat er juist meer 0-urencontracten worden gegeven, wat de kwaliteit niet ten goede komt? Deelt u de zorgen over de kwaliteit van de kinderopvang door een verschuiving naar meer 0-urencontraten?
Ik zie geen direct verband tussen een toename van het aantal 0-urencontracten en de kwaliteit van de kinderopvang. Ook bij 0-urencontracten blijven alle kwaliteitsregels van toepassing. Zo blijft bijvoorbeeld gelden dat maximaal drie vaste beroepskrachten mogen worden toegewezen aan een kind, waarvan altijd tenminste één beroepskracht op de groep van het kind werkzaam is.
Overigens acht ik teveel flexibele contracten vanuit het perspectief van zekerheid voor medewerkers ongewenst. In het sociaal akkoord is afgesproken om de bescherming van flexibele krachten en vaste krachten beter met elkaar in balans te brengen. Het wetsvoorstel hiertoe wordt momenteel uitgewerkt en dit najaar aan uw Kamer toegestuurd.
Bent u bekend met de berichtgeving over het samenvoegen van drie werkmaatschappijen in de kinderopvang?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat ook na deze samenvoeging mogelijk nog overgegaan moet worden tot het sluiten van locaties?
Het concentreren van de opvang op een aantal vestigingen is voor ondernemers een manier om de concurrentie met andere instellingen aan te gaan. Het is aan ondernemers om een afweging te maken over het al dan niet openhouden van vestigingen.
Kunt u aangeven hoeveel van de voor kinderopvangtoeslag voor 2013 gereserveerde middelen dit jaar niet besteed zullen worden door de terugloop in het gebruik van formele kinderopvang? Hoeveel verwacht u dat de structurele onderbesteding zal zijn van de middelen beschikbaar voor kinderopvangtoeslag?
Zoals gemeld bij Voorjaarsnota (Kamerstukken, 2013–2014, 33640, nr.3 wordt er in 2013 een meevaller van € 221 miljoen verwacht op de uitgaven aan de kinderopvangtoeslag, oplopend naar € 276 miljoen in 2018.
Bent u bereid de onderbesteedde middelen alsnog te investeren in de kinderopvang? Zo nee, waarom niet?
Gezien de economische situatie is er momenteel geen ruimte om extra te investeren in de kinderopvang. Tegenover de meevaller op de kinderopvangtoeslag staan diverse tegenvallers, zoals op het kindgebonden budget. De meevaller is bij Voorjaarsnota ingezet om de begroting van SZW sluitend te krijgen.
Het bericht Banken verkopen pingedrag klanten |
|
Wouter Koolmees (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Banken verkopen pingedrag klanten»1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Voor een reactie verwijzen wij naar de antwoorden hierna.
Kunt u bevestigen dat het dataverwerkingsbedrijf Equens reeds dergelijke «pinsporen» heeft verkocht?
Nee. Equens heeft in een persbericht van 24 mei 2013 aangegeven dat het voorgenomen activiteiten betreft en dat die tot nader order zijn gestaakt. 2
Deelt de onze mening dat bij zulke «pinsporen» sprake is van persoonsgegevens zoals in de Wet bescherming Persoonsgegevens (Wbp)?
Of er in het geval van de gegevens waar de voornemens van Equens op zagen sprake is van persoonsgegevens is afhankelijk van het antwoord op de vraag of er sprake is van gegevens die een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Verder is ten aanzien van Equens in paragraaf 2 van de toelichting op de in antwoord 5 genoemde Gedragscode onomwonden aangegeven dat dit bedrijf als bewerker in de zin van de Wbp moet worden aangemerkt, en dat het haar in die hoedanigheid niet vrijstaat om de haar bij de afwikkeling van het betalingsverkeer toevertrouwde persoonsgegevens voor andere doeleinden te gebruiken.
Equens heeft zich op het standpunt gesteld dat de wijze waarop zij analyses en afleidingen maakt van de door haar als bewerker gebruikte gegevens neerkomt op het verwerken van gegevens die niet of niet langer zijn aan te merken als persoonsgegevens. Het past ons niet een uitspraak te doen over de vragen of de gegevens persoonsgegevens betreffen en of sprake is van verenigbaarheid met de Wbp. Het onafhankelijke College bescherming persoonsgegevens (CBP) is belast met de het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Het CBP kan, als het daar aanleiding toe ziet, in een concreet geval de Wbp interpreteren.
Deelt u de mening dat het weghalen van een naam en vervangen door een wijknummer als een postcode volstrekt niet betekent dat data geanonimiseerd zijn?2 3
In zijn algemeenheid kan worden aangegeven dat anonimisering op vele manieren kan plaatsvinden en dat alleen anonimisering die onomkeerbaar is volledige anonimiteit kan garanderen.
Klopt het dat er van niemand verwacht mag worden dat hij bij het aangaan van een PIN-transactie toestemming geeft voor het verwerken (en doorverkopen) van zijn persoonsgegevens en dat er dus per definitie geen sprake is van een gerechtvaardigd belang zoals in artikel 8 f van de Wbp?
Bij het aangaan van een PIN-transactie worden persoonsgegevens verwerkt. De rechtsgrondslag van deze verwerking is in de regel de overeenkomst die de cliënt met zijn bank heeft gesloten. Op de verwerking van persoonsgegevens benodigd voor de uitvoering van deze overeenkomst zijn in Nederland de Algemene Bankvoorwaarden, vastgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken, en de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen van toepassing. Daarin zijn de doeleinden voor gegevensverwerking nader uitgewerkt. Wanneer er sprake is van een overeenkomst als rechtvaardigingsgrond voor gegevensverwerking, sluit dit niet per definitie gegevensverwerking gebaseerd op één van de andere in artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) genoemde rechtvaardigingsgronden uit.
Betekent dit dat hetgeen Equens voorstelt een overtreding is van de Wbp?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u of het College bescherming persoonsgegevens (CBP) al een onderzoek heeft gestart? Bent u bereid dit aan het CBP aan te dragen?
Het CBP heeft mij meegedeeld, naar aanleiding van de bekendmaking door Equens dat het tot nader order alle voorgenomen activiteiten heeft gestaakt, nu geen aanleiding te zien voor het instellen van een onderzoek. Het CBP bepaalt als onafhankelijke toezichthouder zelf in welke gevallen het een onderzoek instelt.
Bent u bereid om niet te wachten op een eventueel onderzoek van het CBP en reeds het gesprek aan te gaan met Equens om het bedrijf te overreden te stoppen met het verkopen van «pinsporen»?
Zoals hiervoor aangegeven, heeft Equens in een persbericht verklaard de desbetreffende plannen voorlopig niet door te zetten. Verschillende banken en ook de Consumentenbond hebben vraagtekens gezet bij dit plan. Wij delen de zorgen van deze partijen en vinden het dan ook verstandig dat Equens het plan heeft opgeschort en heeft erkend dat het bestaan van een breed maatschappelijk draagvlak ook een belangrijke factor is. Het ligt voor de hand dat het door Equens aangekondigde nadere overleg wordt gevoerd tussen Equens en het bankwezen en eventuele andere stakeholders. Zij kunnen een zienswijze vragen aan het CBP.
De vergoeding van hoortoestellen aan mensen met een structurele functionele hoorbeperking |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u van mening dat iedereen zoveel mogelijk geacht wordt om naar vermogen te werken? Zo ja, wat is de reden dat mensen met een geïndiceerde structurele functionele hoorbeperking geen beroep meer op het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) kunnen doen voor een vergoeding van hoorhulpmiddelen in verband met behoud van regulier werk?1 2
Iedereen wordt geacht om naar vermogen te werken, ook mensen met een structurele hoorbeperking. Sinds 1 januari 2013 is de Zorgverzekeringswet (Zvw) op het punt van de hoorhulpmiddelen gewijzigd. Sindsdien kunnen alle noodzakelijke hoorhulpmiddelen inclusief bijbehorende apparatuur – ook wanneer deze (specifiek) nodig zijn voor het werk – worden verstrekt op grond van de Zvw. Daarom kan er geen beroep meer worden gedaan op het UWV voor de vergoeding van hoorhulpmiddelen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Dit is geregeld met een wijziging van het Reïntegratiebesluit (Staatsblad 2012, 656). Het UWV stuurt mensen in voorkomende situaties door naar de zorgverzekeraar.
Acht u het voldoende toereikend dat personen met een geïndiceerde structurele functionele hoorbeperking worden doorgestuurd naar de zorgverzekeraar voor de vergoeding van hoorhulpmiddelen in verband met behoud van (regulier) werk?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de zorgverzekeraar functiegerichte hoorhulpmiddelen slechts voor 75% vergoed en dat personen met een geïndiceerde structurele functionele hoorbeperking 25% van de kosten zelf moeten dragen en bovendien (een aanzienlijk deel van) het eigen risico moeten opsouperen om goed te kunnen functioneren als werknemer met een beperking?
Dat is waar voor zover het de vergoeding van hoortoestellen betreft. De eigen bijdrage van 25% is namelijk alleen van toepassing op de vergoeding van een hoortoestel. De aanspraak voor een werkende en niet werkende slechthorende is daarbij gelijk. Voor andere noodzakelijke hoorhulpmiddelen (bijvoorbeeld ringleidingen) geldt geen eigen bijdrage.
Hoe verhoudt het schrappen van de vergoeding van het UWV voor hoorhulpmiddelen voor personen met een structurele functionele hoorbeperking zich tot het onlangs gesloten sociaal akkoord3 waarin wordt voorgesteld een «activerend stelsel te vormen dat bijdraagt aan arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking waarbij inkomensregimes en ondersteunend instrumentarium worden gestroomlijnd en afwenteling tussen regelingen zoveel mogelijk worden voorkomen»?
Nu is er voor de verstrekking van hoorhulpmiddelen één wettelijk kader en één uitvoerder, respectievelijk de Zvw en de zorgverzekeraar. Dit sluit aan op de in het sociaal akkoord beoogde stroomlijning van instrumentarium voor mensen met een arbeidsbeperking.
Bent u bereid om het schrappen van de vergoedingen van hoorhulpmiddelen vanuit het UWV ongedaan te maken of de vergoeding van functiegerichte hoorhulpmiddelen in het basispakket te verruimen tot in ieder geval een vergoeding van 100%?
Nee, ik ben niet bereid om het schrappen van de vergoedingen voor hoorhulpmiddelen vanuit het UWV ongedaan te maken of om de vergoeding van hoorhulpmiddelen in het basispakket te verruimen. Vanaf 2013 is er één loket voor alle individuele hoorhulpmiddelen (namelijk de Zvw), is de aanspraak in de Zvw functiegericht omschreven, en bestaat er geen vergoedingslimiet meer. Dit betekent dat een slechthorende recht heeft op een Zvw vergoeding voor adequate individuele hoorhulpmiddelen die eveneens geschikt zijn voor de werksituatie. Om het schrappen van de vergoedingslimieten voor hoortoestellen zonder verhoging van de zorgpremie mogelijk te maken, is een eigen bijdrage van maximaal 25% van de prijs van het hoortoestel van toepassing. Het doelmatiger inkoopbeleid van zorgverzekeraars heeft inmiddels geleid tot een daling van de prijs van hoortoestellen. Dit werkt door in een daling van de eigen bijdragen.
Bent u bereid om de Kamer een overzicht te verstrekken van het aantal vergoedingen voor (functiegerichte) hoorhulpmiddelen in de jaren 2010, 2011 en 2012 door het UWV en de vergoedingen van (functiegerichte) hoorhulpmiddelen in de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 door zorgverzekeraars?
Ja, hieronder treft u een overzicht van het aantal vergoedingen voor hoorhulpmiddelen in de jaren 2010, 2011 en 2012 door het UWV zoals bekend bij het UWV.
2010
2011
2012
Toegewezen aanvragen
8.010
8.019
7.339
9,1
8,9
10,9
* in mln euro’s
** Eind 2012 zijn nog veel aanvragen ingediend. De daarvoor in 2013 geboekte kosten, zijn in dit overzicht meegenomen in 2012. Naar huidige verwachting volgt er nog ongeveer € 300.000,– aan kosten in verband met de toekenningen in 2013.
Vervolgens treft u hieronder het overzicht van de totale kosten aan hoorhulpmiddelen in de Zvw zoals deze op dit moment bekend zijn4. De stijging van het aantal hoortoestellen in 2012 is vooral te wijten aan het significant toegenomen aantal aanvragen in het 4e kwartaal. Over de uitgaven aan Zvw hulpmiddelen in 2013 zijn nog geen cijfers beschikbaar.
2010
2011
2012
Aantal vergoedingen
186.200
186.300
205.500
137,6
141,9
179,4
* in mln euro’s
De verkeersveiligheid op de N57 |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat op de N57, zowel op het Zeeuwse als op het Zuid-Hollandse weggedeelte waar geen fysiek gescheiden rijbaan aanwezig is, veel zeer ernstige ongevallen plaatsvinden?1
Het is mij bekend dat er ongevallen gebeuren, soms met ernstige afloop, wat ik uiteraard betreur. Het risicocijfer (aantal [ernstige] slachtoffers per miljoen gereden voertuigkilometers) voor de N57 is echter niet afwijkend ten opzichte van soortgelijke rijkswegen in andere regio’s.
Wat zijn hier de mogelijke oplossingen? Heeft Rijkswaterstaat al gekeken naar het aanbrengen van een fysieke middenberm over het gehele traject (of waar dit mogelijk is)?
Rijkswaterstaat heeft gekeken naar de mogelijkheden van fysieke rijrichtingscheiding op de N57 om de verkeersveiligheid verder te verbeteren. Daarbij dient te worden opgemerkt dat voor 80 km/u gebiedsontsluitingswegen andere vormen van rijrichtingscheiding worden gebruikt dan voor 100 km/u stroomwegen. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke richtlijnen voortvloeiend uit het programma Duurzaam Veilig.
In dat kader is reeds een aantal maatregelen uitgevoerd, onder meer op de volgende gebiedsontsluitingswegen:
In 2014 staan onderstaande maatregelen gepland om uitgevoerd te worden:
Bent u bereid om (op zeer korte termijn) samen met de provincies Zeeland en Zuid-Holland te overleggen over de veiligheidssituatie op de N57? Bent u bereid om samen met de provincies te zorgen voor een concreet veiligheidsplan? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
In samenspraak met de beide provincies zijn mogelijke maatregelen reeds besproken. Deze maatregelen zijn genoemd in het antwoord bij vraag 2.
De gezochte Syrië-ronselaar die opduikt in Shariawijk |
|
Geert Wilders (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gezochte Syrië-ronselaar duikt op in Shariawijk»?1
Ja.
Klopt het dat er drie keer aangifte is gedaan tegen deze jihad-ronselaar?2Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat deze ronselaar vrij rondloopt en een journalist te woord staat in de bewuste Shariawijk in Den Haag?
Ik doe geen uitspraken over individuele strafzaken, mede om te voorkomen dat eventuele opsporingsbelangen zouden kunnen worden geschaad. Wel kan ik aangeven dat er aangifte is gedaan tegen mogelijke ronselaars en dat momenteel een opsporingsonderzoek loopt. Dit opsporingsonderzoek heeft nog niet geleid tot aanhoudingen.
Lopen er nog meer Syrië-ronselaars vrij rond waar politie en justitie niet tegen optreden? Zo ja, om hoeveel ronselaars gaat dit en waarom wordt hier niet tegen opgetreden?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u ervoor zorgen dat deze ronselaar, samen met eventueel andere ronselaars, direct wordt opgepakt voor het als misdrijf aangemerkte ronselen voor de jihad en gaat u er verder voor zorgen dat deze ronselaar indien mogelijk gedenaturaliseerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “EU wil meer concurrentie met haven Rotterdam” |
|
Barry Madlener (PVV), Dion Graus (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU wil meer concurrentie met haven Rotterdam»?1
Ja.
Wat vindt u van de voorstellen van de Europese commissaris Siim Kallas, die tot meer concurrentie leiden voor onder andere de Rotterdamse haven?
Op 24 mei heb ik kennis genomen van de mededeling van de Europese Commissie getiteld «Havens: motoren voor groei», alsmede van een voorstel voor een EU verordening waarmee een structuur wordt vastgesteld voor de toegang tot de markt voor havendiensten en voor financiële transparantie van zeehavens (hierna Havenverordening). Met de Havenverordening wordt het beginsel van vrijheid van dienstverlening op zeehavens van toepassing verklaard en wordt hiervoor een eenvormige juridische structuur gecreëerd, die rechtszekerheid moet bieden aan investeerders in zeehavens. Ik bestudeer dit zogenoemde Havenpakket momenteel. Via de BNC procedure zal ik u volgens afspraak uiterlijk op 14 juni 2013 informeren.
Hoeveel EU-geld zal direct of indirect worden ingezet via de Europese begroting om de concurrenten van de Rotterdamse haven te versterken? Welke gevolgen heeft dit EU beleid voor de tweede Maasvlakte?
In de mededeling van de Europese Commissie wordt ingegaan op het verband tussen de Havenverordening en onder andere de nieuw te verschijnen TEN-T verordening voor de Europese Meerjarenbegroting in de jaren 2014 -2020. De Havenverordening is van toepassing op alle zeehavens in het TEN-T netwerk zoals zal worden vastgelegd in de nieuwe TEN-T verordening: 83 havens op het kernnetwerk en 236 havens op het uitgebreide netwerk. Drie Nederlandse havengebieden (de havens in de regio’s Amsterdam, Rotterdam en Zeeland) liggen op 3 van de 9 multimodale corridors van het TEN-T kernnetwerk. Alleen projecten die bijdragen aan het functioneren van de corridors van het kernnetwerk komen in aanmerking voor medefinanciering vanuit het TEN-T budget. De Europese Commissie overweegt om, bij de beoordeling van voorgestelde havengerelateerde projecten, ook de mate waarin havens aan de Havenverordening voldoen in de afweging te betrekken. De Havenverordening bepaalt overigens niets ten aanzien van de verdeling van het TEN-T budget en aan deze verordening zelf is ook geen budget verbonden. Wat de eventuele gevolgen zullen zijn voor de Tweede Maasvlakte in Rotterdam is op dit moment niet aan te geven.
Voor de financiering van het Europese infrastructuurbeleid TEN-T zal waarschijnlijk tot 2020 een budget beschikbaar zijn van € 13,2 miljard, plus € 10 miljard uitsluitend bestemd voor de cohesielanden. Dit budget zal worden vastgelegd in de nieuwe Connecting Europe Facility verordening. Ik zet mij in voor een zo groot mogelijke bijdrage aan Nederlandse projecten, waaronder de aanleg van nieuwe sluizen te IJmuiden en Terneuzen.
Gaat het kabinet actie ondernemen tegen deze EU voorstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zoals gesteld zal ik u via het BNC fiche uiterlijk op 14 juni 2013 informeren over het Kabinetsstandpunt op hoofdlijnen. Besluitvorming over de Havenverordening vindt plaats volgens de gewone wetgevingsprocedure. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid. Het Europees Parlement heeft medebeslissingsbevoegdheid. Het standpunt van het Kabinet zal in de Raad worden ingebracht.
Kan het kabinet garanderen dat er geen cent Europees geld zal worden ingezet om de Rotterdamse haven te beconcurreren? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet zet zich voortdurend in voor eerlijke concurrentie tussen zeehavens en geeft daarbij prioriteit aan een Europese aanpak van concurrentieverstorende staatssteun. De TEN-T middelen zijn bestemd voor ondersteuning van projecten met Europese meerwaarde in de gehele EU. Toekomstige aanvragen uit de Lidstaten worden op gelijke wijze beoordeeld. Nederland is voorstander hiervan.
Het bericht dat 135 thuiszorgmedewerkers ontslagen worden |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Zorggroep VDA in Veghel vraagt ontslag aan voor 135 medewerkers»?1
Ik heb van dit bericht kennisgenomen. Het is aan de Zorggroep VDA om afwegingen te maken over de inzet van de onderneming.
Verwacht u dat er de komende tijd meer thuiszorgaanbieders zullen stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik beschik op dit moment niet over een landelijk beeld. Verwacht mag worden dat aanbieders rekening houden met de voorgestane vernieuwing van de langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning. Dat is ook noodzakelijk om de met de hervorming beoogde effecten te realiseren. Er zullen aanbieders zijn die zich terugtrekken en er zullen ook nieuwe aanbieders tot de markt toetreden. Dit kan de benodigde innovatie een impuls geven. Thuiszorgaanbieders zullen ook in de nieuwe situatie een zeer belangrijke rol spelen. De daadwerkelijke effecten van de hervormingen op de arbeidsmarkt worden nauwlettend in de gaten gehouden en in beeld gebracht door een arbeidsmarkteffectrapportage (AER).
Heeft u concrete aanwijzingen dat ook andere thuiszorgaanbieders stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Zo ja, welke? Op welke termijn gebeurt dit? Hoeveel ontslagen hangen hiermee samen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van de directeur van VDA die aangeeft dat het bieden van thuiszorg verliesgevend is vanwege het zorgakkoord en bezuinigingen van de regering?
Zorggroep VDA heeft ervoor gekozen om voor 135 thuishulpen ontslag aan te vragen. De organisatie heeft afgewogen of zij rendabel thuiszorg kon bieden en heeft een inschatting gemaakt van de vooruitzichten. Zoals gezegd, het is niet aan mij om in deze afweging te treden.
Voor zover de voorgenomen korting op het budget van de huishoudelijke hulp bijgedragen zou hebben aan het besluit om ontslag aan te vragen, geldt dat ik deze korting in 2015 en latere jaren aanzienlijk verzacht heb en dat voor 2014 geldt dat ook nieuwe cliënten een beroep kunnen doen op huishoudelijke hulp. Een en ander laat dus veel ruimte voor gemeenten en aanbieders om een goede invulling te geven aan gemeentelijk beleid.
Komt u door deze ontslagen tot het inzicht dat bezuinigen op de thuiszorg onverantwoord is?
In mijn brief aan uw Kamer van 25 april 2013 heb ik u mijn visie op de hervorming op de langdurige zorg toegelicht. De hervorming is noodzakelijk om de kwaliteit te verbeteren, de zorg houdbaar te maken voor toekomstige generaties en aan te laten sluiten bij de wijze waarop we samen leven en meer voor elkaar willen zorgen. Dit neemt niet weg dat de veranderingen veel gaan vragen van alle betrokkenen. Daar ben ik mij zeer van bewust.
Ziet u in dat niet alleen de medewerkers die nu ontslagen worden de dupe zijn van bezuinigingen op de thuiszorg, maar ook de mensen die zorg krijgen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe wordt de zorg geregeld voor mensen die nu huishoudelijke verzorging van VDA ontvangen?
Zorggroep VDA heeft mij aangegeven dat zij in goed overleg met alle gemeenten waarin zij actief is plannen gemaakt heeft om de continuïteit van ondersteuning voor de cliënten te waarborgen. Daarnaast heeft de organisatie collega-aanbieders benaderd met de vraag of zij interesse hebben om de cliënten en het personeel over te nemen. Het uitgangspunt daarbij is dat de cliënten hun huidige thuiszorgmedewerker behouden. Thuiszorgmedewerkers zullen wel moeten solliciteren bij de andere aanbieders. In dit proces gelden de aanvullende afspraken die werkgevers- en werknemersorganisaties in de algemeen verbindend verklaarde CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (CAO VVT) hierover hebben gemaakt. Op dit moment is dit proces nog gaande.
Kunt u garanderen dat de mensen die nu huishoudelijke zorg ontvangen straks hun vertrouwde en vaste thuiszorgmedewerker terugkrijgen? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Welke andere zorgaanbieders kunnen of willen de thuiszorgmedewerkers overnemen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorggroep VDA heeft zoveel mogelijk aanbieders in de regio waar zij actief is benaderd om de werknemers over te nemen. Dit zijn enkele tientallen aanbieders. Of en zo ja onder welke voorwaarden deze medewerkers worden overgenomen is op dit moment nog niet bekend. Uitgangspunt is dat hetgeen in de CAO VVT daarover vastgelegd is, wordt gevolgd.
Kunt u garanderen dat de thuiszorgmedewerkers die door een andere zorgaanbieder worden overgenomen onder goede arbeidsvoorwaarden worden overgenomen en loon ontvangen volgens FWG 15 (FunctieWaardering Gezondheidszorg)? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen salarisgarantie bieden als een bedrijf op basis van een eigenstandige afweging besluit om ontslag aan te vragen voor haar medewerkers en medewerkers vervolgens bij een andere aanbieder in dienst treden. Uitgangspunt is dat de CAO VVT gevolgd wordt bij de overname van het personeel.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van VDA dat de doorgeschoten bureaucratie één van de oorzaken van de problemen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb contact opgenomen met de directeur van Zorggroep VDA en gevraagd om een toelichting op de aan hem toegeschreven uitspraken in het artikel. De uitspraak over drie controlerende ambtenaren per thuiszorgmedewerker was figuurlijk bedoeld en illustreerde het sentiment dat de directeur tijdens het interview voelde bij de hoogte van de beheerslast voor de huishoudelijke hulp. Het is dus niet een feitelijke weergave van de werkelijkheid. Wel deel ik de opvatting dat de administratieve lasten voor de zorgaanbieder en de burger zoveel mogelijk moeten worden beperkt. Mede in het kader van uitwerking van de visie op de hervorming van de langdurige zorg bezie ik de mogelijkheden om de bureaucratie aan te pakken. Waar het mogelijk is om de uitvoering te versimpelen, dan zal ik dat doen.
Waarom zijn er drie controlerende ambtenaren per thuiszorgmedewerker? Komt dit vaker voor? Zo ja, waar? Kunt u aangeven hoeveel geld hiermee verspild wordt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Welke maatregelen gaat u treffen om de bureaucratie aan te pakken?
Zie antwoord vraag 11.
De bureaucratische procedures na de vermissing van een persoon |
|
Jan de Wit |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Mevrouw, we zoeken het uit, u hoort van ons»1, waarin beschreven wordt hoe het leven van een mevrouw, van wie de man wordt vermist, in een nachtmerrie verandert?
Elke vermissing van een persoon is een ingrijpende en emotioneel belastende gebeurtenis, des temeer als een vermissing voortduurt. Langdurige vermissingen kunnen leiden tot moeilijke (financiële) situaties voor familieleden en andere betrokkenen. Het is dan ook van belang om verdere verzwaring van de situatie waarin zij verkeren zoveel mogelijk te voorkomen. Met het oog daarop is in 2002 een aantal ingrijpende aanpassingen in de relevante bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) in werking getreden. Zo is geregeld dat in gevallen zoals het onderhavige, waarin de dood van de vermiste persoon waarschijnlijk is, al na 1 (in plaats van voorheen 5) jaar een verzoek aan de rechtbank kan worden gedaan om te verklaren dat er een rechtsvermoeden van overlijden bestaat en dat daarbij volstaan kan worden met 1 oproeping van de vermiste om van zijn in leven zijn te doen blijken (in plaats van voorheen 3; artikel 1:413 BW). Daardoor kunnen belanghebbenden sneller en tegen minder kosten een verklaring verkrijgen waarmee zij bijvoorbeeld een levensverzekering tot uitkering kunnen doen komen zodat de hypothecaire woonhuisfinanciering kan worden betaald.
Het past mij niet om een individueel geval te beoordelen. Wel kan ik aangeven dat ten tijde van de wetswijziging2 door verzekeraars is toegezegd achterblijvers beter tegemoet te komen nadat een verzoek zoals bedoeld in 1:413 BW is ingediend en de verklaring van rechtsvermoeden van overlijden nog niet is verkregen. Een tegemoetkoming kan bestaan uit een voorschot op de uitkering of bijvoorbeeld uitstel van betaling van de hypotheekrente. Ook is toen van de zijde van de Nederlandse Vereniging van Banken aangegeven dat van banken een welwillende houding kan worden verwacht. Bedrijven en instellingen kunnen besluiten ook al voor het doen van een dergelijk verzoek een voorschot of uitstel van betaling te verlenen; ze zijn daar echter niet toe verplicht. Het is begrijpelijk, hoewel pijnlijk voor familieleden van een vermiste persoon, dat bedrijven daartoe niet altijd bereid zullen zijn aangezien het voor hen een risico kan inhouden.
Verder kan ik aangeven dat de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) mij over de duur van een procedure zoals bedoeld in artikel 1:413 BW heeft meegedeeld dat het gebruikelijk is dat na ontvangst van het verzoekschrift een periode van 3 maanden verstrijkt voordat de (eerste) zitting plaatsvindt. In die tijd wordt onder meer zonodig het dossier gecompleteerd en worden de door alle belanghebbenden te ondertekenen instemmingsverklaringen verzameld. Na de zitting geldt op grond van artikel 1:414 een termijn van ten minste een maand voor het oproepen van de vermiste. De RvdR heeft aangegeven bij de rechtbanken onder de aandacht te zullen brengen deze zaken zo mogelijk met voorrang te behandelen om de doorlooptijd zo kort mogelijk te houden, gelet op de grote emotionele en financiële gevolgen die nabestaanden ondervinden bij vertraging van de procedure.
Wat vindt u ervan dat de partner van een vermiste persoon zo lang na de vermissing nog stuit op een muur van bureaucratie bij banken, verzekeringen, gemeente en andere officiële instanties? Hoe kan voorkomen worden dat het leven van een (vermoedelijke) nabestaande verandert in een bureaucratische ramp? Ziet u mogelijkheden de tijdrovende en kostbare procedure om bij de rechtbank een verklaring rechtsvermoeden van overlijden te krijgen, minder belastend te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat een centraal loket of centrale instantie de oplossing kan zijn voor personen die met een dergelijke dramatische gebeurtenis te maken krijgen, waarbij het de bedoeling is dat een expert of deskundige naast de nabestaande gaat staan en meehelpt bij het vinden van oplossingen voor allerlei problemen met diverse instanties?
Er bestaat een hulplijn voor achterblijvers van vermiste personen voor vragen op het terrein van psychosociale en praktische ondersteuning. Tot voor kort beheerde het Nederlandse Rode Kruis deze hulplijn. Deze zomer wordt deze hulplijn overgedragen aan Slachtofferhulp Nederland. Verder is op de website www.vermistepersonen.nl veel informatie te vinden over dit onderwerp.
Daarnaast bestaat al vele jaren een informatiefolder «Wat te doen als iemand vermist wordt».3 Daarin is aangegeven wat te doen om te bevorderen dat de vermiste wordt teruggevonden en wat de juridische aspecten zijn bij een langdurige vermissing. Ook is opgenomen wat de mogelijkheden zijn voor het afhandelen van financiële zaken, zoals zaakwaarneming of het doen van een verzoek aan de rechtbank om een bewindvoerder te benoemen. Een bewindvoerder kan onder meer de verklaring van rechtsvermoeden van overlijden aanvragen en zo deze procedure minder belastend maken voor de belanghebbenden. In de folder staat waar iedereen die te maken heeft met een vermissing terecht kan voor informatie, advies en/of ondersteuning, zoals het juridisch loket of de Vereniging van Achterblijvers na Vermissing. Een betrokkene kan ook een advocaat inschakelen.
Gezien het voorgaande acht ik het niet nodig om een centraal loket in te richten.
Wat is uw reactie op de opmerking van de adviseur van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters dat de burgemeester de meest logische plek voor ondersteuning is en dat er bepaalde knellende regels zijn die vanuit coulance-oogpunt tijdelijk terzijde geschoven kunnen worden?2 Bent u bereid de mogelijkheid hiertoe te verkennen en te bezien of hiertoe wetten en regels moeten worden aangepast?
Gezien het antwoord op vraag 3 is er geen aanleiding om nog een specifieke instantie aan te wijzen die ondersteuning kan bieden. Evenmin is in zijn algemeenheid duidelijk dat de burgemeester regels terzijde moet kunnen stellen. Bovenstaande laat onverlet dat mensen die te maken hebben met een geval van langdurige vermissing zich ter ondersteuning ook tot de burgemeester kunnen wenden.
De paardenvleesaffaire |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Willy Selten: terugroepactie is onzin»?1
Wij hebben kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur. In de brieven van 12 april jl. (nr. 26991-348) en 24 april (nr. 26991–357) en in het AO Voedselfraude d.d. 14 maart en 25 april jl. hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de zaak Selten, de redenen voor de terugroepactie en de stand van zaken daarvan.
De herkomst van het vlees van Selten is door de op zijn minst ondeugdelijke administratie niet herleidbaar, waardoor niet is vast te stellen dat dit vlees aan alle voedselveiligheidsvoorschriften voldoet en bijvoorbeeld de vereiste keuringen op hygiëne en dierziekten heeft ondergaan. Onderdeel van het strafrechtelijk onderzoek is of er sprake is van een frauduleus opgestelde administratie en criminele handelwijze. Op grond van geldende wet- en regelgeving (Algemene Levensmiddelenverordening) moet het vlees daarom als niet geschikt voor humane consumptie of diervoeder worden beschouwd. Vlees dat ongeschikt is voor humane consumptie mag niet op de markt worden gebracht. Vlees dat al op de markt is gebracht, moet daarom uit voorzorg van de markt worden gehaald.
Tot op heden heeft de firma Selten niet aan kunnen tonen dat het geleverde vlees afkomstig is van een herkomst die voldoet aan de wettelijke regels. Daarmee blijft gelden dat het door Selten in de betreffende periode geleverde vlees niet op de markt mag worden gebracht en dat het vlees dat wel op de markt is gebracht, van de markt moet worden gehaald.
Zoals wij u eerder hebben gemeld is er sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek, dat wordt uitgevoerd onder leiding van het Openbaar Ministerie. In het algemeen en ook in deze casus onthouden wij ons van beantwoording van vragen over lopende strafzaken dan wel beweringen van verdachten in lopende strafzaken. Wij kunnen hierover wel melden dat de resultaten van het opsporingsonderzoek tot op heden de ernstige verdenkingen bevestigen.
Klopt de bewering dat het overgrote deel van het paardenvlees waar naar gezocht wordt, zich bevindt in een vrieshuis? Zo nee, hoe weerlegt u de stelling van de heer Selten? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
In vervolg de beantwoording van vraag 1, melden wij dat wij in onze brief van 12 april jl. (nr. 26991-348) hebben aangegeven dat het Openbaar Ministerie op 26 maart informatie heeft vrijgegeven uit het strafrechtelijk onderzoek. Dat gaf aan dat uit gedetailleerd onderzoek van de NVWA-IOD naar de administratie van Selten in ieder geval vast is komen te staan dat in de periode van 1 januari 2011 tot 15 februari 2013:
Hoe weerlegt u de stelling van de firma Selten dat er geen fraude is gepleegd met paardenvlees en dat er geen paardenvlees verkocht is als rundvlees?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) monsters heeft genomen waarvan geconstateerd is dat het paarden-DNA bevatte, terwijl de NVWA geïnformeerd was dat het ook paardenvlees betrof? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u deze informatie?
De Inlichtingen en Opsporingsdienst van de NVWA werkt als professionele opsporingsdienst met monsterprotocollen die voldoen aan de eisen om bewijsvoering in een strafzaak te kunnen steunen. In dit onderzoek zijn monsters genomen om bewijs te vergaren dat sprake is van het omkatten van paardenvlees naar rundvlees. Uit monsteronderzoek van de voorraad van het vlees van Selten is in 35 van de 168 monsters paardenvlees aangetoond waar dit niet stond vermeld in de aanduiding.
Verder merken wij op dat de terughaalactie niet specifiek is gericht op het paardenvlees, maar op het in de periode van 1-1-2011 tot en met 15-2-2013 door Selten geleverde vlees, waarvan de herkomst niet bekend is.
Waar is de door de NVWA geponeerde stelling dat in het geval van Selten 4 miljoen kilo meer vlees is uitgegaan dan binnengekomen op gebaseerd en is het mogelijk de onderliggende administratie of onderzoeksresultaten openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft, ten behoeve van noodzakelijk uit te voeren toezichtsactiviteiten, medio april bepaalde informatie verstrekt vanuit de toenmalige stand van zaken in het opsporingsonderzoek. Hiertoe behoorde de betreffende informatie zoals aangehaald in uw vraagstelling. Verder kunnen wij hierover vanwege het lopende strafrechtelijk onderzoek geen mededelingen doen.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen uw brief van 12 april jl. waarin u stelt dat op basis van acute dreiging van de volksgezondheid artikel 32 van de Warenwet kan worden uitgevoerd (het opleggen van een last onder bestuursdwang) en de stelling in uw brief van 16 mei jl. dat er nooit sprake is geweest van gevaar voor de gezondheid? Waarop is de grootschalige terugroepactie nu gebaseerd?2
Er is geen sprake van een discrepantie. In de betreffende uitzending is een onjuist beeld geschapen door citaten uit hun verband te halen. In onze brief van 12 april jl (TK 26 991, nr 347) hebben wij in het algemeen de Tweede Kamer geïnformeerd over handhaving van de regelgeving inzake voedselveiligheid, voedselkwaliteit hieronder mede begrepen. Het gaat hierbij om sanctiemogelijkheden zowel bij overtredingen op grond van de Wet Dieren als om overtredingen op grond van de Warenwet.
Het genoemde citaat («…om op zeer korte termijn een acute bedreiging van de volksgezondheid weg te nemen.») uit de brief van 12 april heeft betrekking op de Warenwet. De zaak Selten heeft echter geen betrekking op de Warenwet maar op de Wet Dieren. De last onder bestuursdwang (LOB) die is opgelegd aan het bedrijf Selten is op grond van de Wet Dieren. Op grond van de Wet Dieren is de staatssecretaris van Economische Zaken (EZ) bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Deze maatregel is gericht op het ongedaan maken van de overtreding en niet op het bestraffen van de overtreder. In de Wet Dieren is niet nader bepaald met het oog op welk belang een LOB kan worden opgelegd.
Zowel in de brief van 12 april jl (TK 26 991, nr 348) als in de brief van 16 mei jl is ten aanzien van de risico’s volksgezondheid het volgende aangegeven: «Op dit moment zijn er geen concrete aanwijzingen dat er een gevaar is voor de volksgezondheid. Dit geldt zowel voor het vlees als voor de levensmiddelen waarin het vlees is verwerkt die op de markt zijn gebracht.» Er is derhalve geen sprake van een discrepantie in de Kamerbrieven.
Zoals aangegeven in onze brief van 24 april jl. is de terugroepactie gebaseerd op regels voortvloeiend uit de Algemene Levensmiddelenverordening (ALV). De herkomst van het vlees van Selten is door de op zijn minst ondeugdelijke administratie niet herleidbaar, waardoor niet is vast te stellen dat dit vlees aan alle voedselveiligheidsvoorschriften voldoet en bijvoorbeeld de vereiste keuringen op hygiëne en dierziekten heeft ondergaan. Onderdeel van het strafrechtelijk onderzoek is of er sprake is van een frauduleus opgestelde administratie en criminele handelwijze. Waar uit de administratie de herkomst niet is af te leiden, moet op grond van geldende wet- en regelgeving (ALV) het vlees als niet geschikt voor humane consumptie of diervoeder worden beschouwd. Vlees dat ongeschikt is voor humane consumptie mag niet op de markt worden gebracht. Vlees dat al op de markt is gebracht, moet uit voorzorg van de markt worden gehaald.
Een levensmiddelenexploitant is verantwoordelijk om procedures hiervoor in gang te zetten. De NVWA heeft Selten op 9 april een last onder bestuursdwang opgelegd om het uitgeleverde vlees uit voorzorg terug te laten halen en de afnemers te laten informeren, zodat zij hetzelfde kunnen doen voor alle uitgeleverde producten waar het betreffende vlees in is verwerkt. Het bedrijf heeft hieraan geen gehoor gegeven, waarna de NVWA op 10 april zelf de afnemers heeft geïnformeerd teneinde de producten van de markt te laten halen.
Ziet u aanleiding om eerdere beslissingen van u of de NVWA in deze zaak te herzien? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Tot op heden heeft de firma Selten niet aan kunnen tonen dat het geleverde vlees afkomstig is van een herkomst die voldoet aan de wettelijke regels. Daarmee blijft gelden dat het door Selten in de betreffende periode geleverde vlees niet op de markt mag worden gebracht en dat het vlees dat wel op de markt is gebracht, van de markt moet worden gehaald.
Bent u bereid deze vragen voor 29 mei te 12.00 uur te beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen voor 29 mei 12.00 uur te beantwoorden.
Het bericht dat het aantal toegewezen asielaanvragen in Nederland veel hoger ligt dan in de rest van de EU |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat Nederland (relatief) veel meer asielverzoeken inwilligt dan andere Europese landen?1
Ja, ik onderschrijf de uitleg van de hoofddirecteur van de IND over de verschillen in inwilligingspercentages binnen de EU. Het verschil in de inwilligingspercentages tussen de lidstaten kan niet eenduidig worden verklaard. De hoofddirecteur heeft er in dat kader op gewezen dat er een aantal factoren is dat deze verschillen mogelijk kan verklaren, zoals de verschillen in landen van herkomst van de asielzoekers en verschillen in de uitvoering van het gemeenschappelijk asielbeleid in verschillende EU-landen.
Voor een nadere toelichting op de mogelijke redenen die ten grondslag kunnen liggen aan het verschil in de inwilligingspercentages verwijs ik naar het antwoord (20 augustus 2013, kenmerk 2012Z14484) van de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel op vragen van het lid Van Nieuwenhuizen (VVD). Hierin werd gemeld dat het verschil in inwilligingspercentage mogelijk mede toe te schrijven is aan de aard van de Nederlandse asielprocedure en de aandacht voor het snel afdoen van kansloze aanvragen in de korte aanmeldcentrumprocedure. Nederland is met de introductie van de aanmeldcentra en de toenmalige 24-uursprocedure koploper geweest binnen Europa in het neerzetten van een korte procedure waarin kansloze aanvragen werden afgedaan. Dit stelsel is sindsdien met een aantal belangrijke verbeteringen steeds verder uitgebouwd. Het is zeer wel mogelijk dat daarmee Nederland weinig aantrekkelijk is voor vreemdelingen die geen bescherming tegen terugkeer behoeven, maar toch door middel van een asielprocedure toegang tot Europa zoeken. Vanuit dat perspectief is een lage instroom van asielzoekers met kansloze aanvragen wenselijk en kan een relatief hoog inwilligingspercentage (mede) worden verklaard.
Onderschrijft u de uitspraak van de directeur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat dit deels wordt veroorzaakt door verschillen in regelgeving? Zo ja, welke specifieke verschillen in regelgeving zorgen er voor dat Nederland relatief veel asielzoekers toelaat?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere oorzaken bestaan er voor het relatief hoge percentage aan inwilligingen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het absurd is dat juist Nederland zoveel asielzoekers toelaat, terwijl het al zoveel problemen heeft met allochtonen die zijn oververtegenwoordigd op het gebied van bijvoorbeeld uitkeringsafhankelijkheid en criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Ik meen dat Nederland die asielzoekers moet toelaten die volgens de internationale normen behoefte hebben aan bescherming.
Bent u bereid de toelating van asielzoekers stevig in te dammen en het voorstel over te nemen dit te maximeren op 1000 personen van wie vaststaat dat ze niet in de eigen regio kunnen worden opgevangen? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid aangezien ik meen dat Nederland bescherming moet bieden aan hen die daar, volgens de internationaal vastgestelde normen, recht op hebben. Hierbij past geen maximalisatie of «plafond» aangezien wij dan, bij afwijzing van asielzoekers die recht hebben op bescherming, deze internationale normen (zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en in het Europese asiel acquis) zouden overtreden.
De aanpak van overlast bij coffeeshops |
|
Manon Fokke (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verdeeldheid in driehoek Maastricht door drugs»?1
Ja.
Is het waar dat er binnen de driehoek in Maastricht verschil van mening bestaat over invallen bij coffeeshops? Zo ja, waaruit bestaat dit verschil van mening en welke verschillende opvattingen ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en veiligheid enerzijds en het vervolgen van wetsovertreders anderzijds liggen daaraan ten grondslag? Zo nee, hoe moeten de uitingen van de burgemeester van Maastricht worden opgevat? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in het bericht gestelde?
Ik deel de mening niet dat er in Maastricht sprake is van onduidelijk lokaal beleid. Ik constateer juist dat in Maastricht de partners in de driehoek eenduidig opereren en dat de verkoop aan drugstoeristen zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk voortvarend wordt aangepakt. Ik heb vertrouwen in de aanpak van de lokale driehoek van Maastricht.
In hoeverre is er in Maastricht bij de handhaving van het ingezetenencriterium sprake van lokaal maatwerk?
De burgemeester stelt het coffeeshopbeleid binnen het landelijke kader (Opiumwet en de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie) vast. De lokale driehoek vult het beleid concreet in en stelt prioriteiten bij de dagelijkse handhaving. De handhaving geschiedt in overleg met de betrokken gemeenten en zo nodig gefaseerd, waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid zodat er sprake is van lokaal maatwerk. De lokale driehoek in Maastricht heeft het beleid zodanig ingevuld dat het ingezetenencriterium wordt gehandhaafd. Over de actuele situatie in Maastricht heb ik uw Kamer reeds bij brief van 29 mei geïnformeerd (Kamerstukken II, 24 077, nr. 309).
Is maatwerk ten aanzien van het ingezetenencriterium nog wel mogelijk in het geval het lokale gezag van de burgemeester ter zijde wordt gesteld door het Openbaar Ministerie (OM)? Zo ja, hoe dan? Zo nee, wat vindt u hiervan, mede in het kader van het regeerakkoord?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er met betrekking tot de aanpak van coffeeshops sprake is van een onduidelijk lokaal beleid, nu de burgemeester en de lokale politiek een terughoudende aanpak voorstaan en het OM klaarblijkelijk niet? Zo ja, acht u dit ook onwenselijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen gelijktijdig met de op 22 mei 2013 gestelde vragen beantwoorden?
De antwoorden op de vragen van 22 mei 2013 zijn op 28 mei 2013 aan uw Kamer toegezonden.
Het toepassen van een te lage beslagvrije voet voor mensen die wel willen maar niet kunnen betalen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de brief van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) over het toepassen van een te lage beslagvrije voet door gemeenten en waterschappen voor personen die wel willen maar niet kunnen betalen?1
Het kabinet vindt dat, zoals aangegeven in de reactie op het rapport Paritas Passé3, handhaving van de wettelijke beslagvrije voet noodzakelijk is. De beslagvrije voet stelt mensen met schulden immers in staat om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Mensen die niet kunnen betalen hebben recht op de beslagvrije voet van 90% van de bijstandnorm en mogen niet, enkel doordat zij niet kunnen betalen, aangemerkt worden als notoire wanbetalers. Een beslagvrije voet van 81% heeft vergaande gevolgen. Het gaat mij erg aan het hart indien mensen hier ten onrechte mee worden geconfronteerd en dit moet dan ook worden voorkomen. De brief van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) neem ik dan ook uiterst serieus. De ministeries van BZK en I&M zullen met gemeenten en waterschappen in contact treden om te bezien in hoeverre de door de LOSR geschetste situaties in de praktijk optreden en hoe deze voorkomen kunnen worden.
Kunt u aangeven hoeveel personen in 2012 zijn aangemerkt als notoire wanbetaler en daardoor te maken hadden met een beslagvrije voet van 81%? Kunt u dit ook aangeven voor 2011 en 2010?
Nee, dergelijke gegevens worden niet centraal geregistreerd.
Deelt u de mening van de LOSR dat de in de wet als notoire wanbetaler aangeduide personen mensen zijn die wel kunnen maar niet willen betalen en dus geen personen zijn die wel willen maar niet kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Het in de Invorderingswet opgenomen begrip «notoire wanbetaler» verwijst naar mensen die niet willen betalen, althans die ten aanzien van het niet betalen een verwijt treft, en niet naar mensen die niet kunnen betalen.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat deze groep personen van slechts 81% van het sociaal minimum rond moet komen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw wens om mensen uit de schulden te helpen? Zo nee, bent u bereid te bevorderen dat de wet op dit onderdeel wordt aangepast zodat voor deze gevallen ook de beslagvrije voet van 90% geldt?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven vindt het kabinet het noodzakelijk dat de wettelijke beslagvrije voet wordt gehandhaafd. Dit betekent dat mensen die niet kunnen betalen recht hebben op een beslagvrije voet van 90% van de bijstandsnorm. Voor mensen die een verwijt treft, de notoire wanbetaler, geldt terecht een lagere norm.
Ziet u mogelijkheden om de definitie van notoire wanbetaler aan te scherpen, zoals voorgesteld door de LOSR, zodat mensen die wel willen maar niet kunnen betalen niet de dupe zijn van de te lage beslagvrije voet? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de gesprekken met gemeenten en waterschappen wordt bekeken of, en zo ja welke acties gewenst zijn om te voorkomen dat mensen die niet kunnen betalen geconfronteerd worden met een lagere beslagvrije voet.
Het ministerie van SZW zal gemeenten in de volgende verzamelbrief wijzen op de juiste interpretatie van het in de wet opgenomen begrip notoire wanbetalers. De ministeries van BZK en I&M zullen per brief hetzelfde doen richting de waterschappen. Dit om eventuele onduidelijkheden weg te nemen over de interpretatie van de Invorderingswet.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg van 13 juni 2013 over armoede- en schuldenbeleid?
Ja, deze vragen worden beantwoord voor het AO Armoede- en Schuldenbeleid.
De opleiding van heftruckchauffeurs |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen dat opleidingen voor heftruckchauffeurs kwalitatief onder de maat zijn en niet garanderen dat een werknemer voldoende gekwalificeerd is om veilig met een heftruck te werken?1
Ja.
Deelt u de mening dat gezien het grote aantal ongevallen (minimaal 1.600 ziekenhuisconsultaties & 5 doden per jaar) die op de werkvloer met heftrucks plaatsvinden, de opleidingen voor heftruckchauffeurs geen lege huls mogen zijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat in het kader van veiligheid op de werkvloer de kwaliteit van opleidingen voor heftruckchauffeurs dient te worden gewaarborgd en dat daarvoor meerdere maatregelen (zoals het stellen van minimum kwaliteitseisen aan heftruckopleidingen, de invoering van een kwaliteitscertificering en/of wettelijke verplichtingen) in aanmerking komen?
Ik erken en onderstreep het belang van kwalitatief goede opleidingen voor heftruckchauffeurs. De signalen en de daarbij genoemde voorbeelden van niet goede opleidingen zijn ernstig en moeten serieus genomen worden. Het ministerie heeft echter geen signalen ontvangen dat de genoemde problemen met heftruckopleidingen wijdverbreid zijn.
Ik heb er vertrouwen in dat de vele inspanningen van bedrijven en brancheorganisaties op dit terrein ertoe leiden dat de kwaliteit van de opleidingen voor heftruckchauffeurs verder verbetert. Bedrijven en brancheorganisaties spelen daarbij een cruciale rol. Zij zijn in staat om de opleidingen goed te laten aansluiten op de praktijk, zodat deze «op maat» zijn.
De werkgever is ervoor verantwoordelijk dat zijn heftruckchauffeurs zo opgeleid zijn, dat deze de aan hen toegewezen taken kunnen uitvoeren. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verplicht zijn werknemers doelmatig voor te lichten over veiligheids- en gezondheidsrisico’s en de in dat verband te nemen (preventieve) maatregelen.
In veel gevallen kiest een werkgever een heftruckopleiding uit de markt, die een groot en zeer divers aanbod aan heftruckopleidingen kent. Brancheorganisaties ondersteunen bedrijven daarbij actief.
Zo hebben de ondernemersvereniging voor vervoer en logistiek EVO en sectororganisatie Gezond Transport – met ondersteuning van de Inspectie SZW – een handleiding met kwaliteitscriteria ontwikkeld voor de selectie van de juiste opleiding voor heftruckchauffeurs.
Om de bedrijven daarin verder te ondersteunen is EVO bovendien van plan om meer inzicht te bieden in welke opleidingen aan de kwaliteitscriteria voldoen.
Zoals gezegd, vind ik met u dat kwalitatief goede opleidingen van groot belang zijn. Ik ga met brancheorganisaties in gesprek om dat nog eens onder de aandacht te brengen.
Het bericht dat zorgorganisaties veel mensen die het pgb verliezen geen zorg kunnen bieden |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Per Saldo en ActiZ aangeven dat de mensen die per 1 januari 2014 hun persoonsgebonden budget (pgb) verliezen vanwege de 10-uursmaatregel in veel gevallen geen passende zorg in natura kunnen krijgen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat instellingen aan de mensen (die door het invoeren van de 10-uursmaatregel voor bestaande budgethouders hun pgb-dreigen te verliezen) in veel gevallen nee verkocht hebben, omdat zij de specifieke zorg niet kunnen bieden?
Ik ben bekend met de signalen en begrijp dat mensen zich zorgen maken. Het pgb is een goed instrument om de zorg beter aan te laten aansluiten bij wat mensen nodig hebben. Juist om dit instrument te behouden voor hen voor wie het bedoeld is, zijn maatregelen nodig. Zoals ik aangaf tijdens het nota-overleg over de Hervorming Langdurige Zorg van afgelopen week, overleg ik momenteel met Per Saldo, zorgkantoren en brancheorganisaties voor kleine aanbieders hoe de 10-uursmaatregel uitgewerkt kan worden als budgethouders een beroep moeten doen op zorg in natura en of er alternatieve maatregelen zijn die passen binnen het budgettaire kader van het pgb. Ik verwacht uw Kamer hierover begin juli te kunnen informeren.
Deelt u de zorgen van Per Saldo en ActiZ dat deze mensen zonder zorg zullen komen te zitten vanwege de specifieke zorgvragen van deze budgethouders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening, zoals u in uw brief van 18 april 2013 schrijft, dat er geen grote knelpunten zijn na doorgaan van de 10-uursmaatregel?2
In de brief van 18 april 2013 ging ik in op de situatie voor nieuwe cliënten die een indicatie hebben met alleen begeleiding voor minder dan 10 uur per week. Zij kunnen sinds 1 januari 2013 geen pgb meer aanvragen. Deze groep laat ik onder meer monitoren door de helpdesk van Per Saldo. Hieruit is tot dusver gebleken dat er zich geen grote problemen voordoen bij het vinden van passende zorg. De monitor zet ik voort, ook in 2014. De brief van 18 april 2013 ging niet over cliënten die nu al een pgb hebben. Over de situatie voor bestaande budgethouders vindt, zoals vermeld in antwoord 2 en 3, momenteel overleg plaats.
Verwacht u dat de invoering van de 10-uursgrens voor bestaande budgethouders wel tot knelpunten zal leiden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Wat is uw reactie op de stelling van de directeur van ActiZ dat het niet past om de mensen die hun zorg al via een pgb ontvangen, de zeggenschap en keuzevrijheid te ontnemen?
Zeggenschap en keuzevrijheid voor cliënten zijn een groot goed. Een doelmatige en financieel solide pgb-regeling levert daar een belangrijke bijdrage aan. Overigens zijn zeggenschap en keuzevrijheid ook bij zorg in natura wettelijk geborgd.
Bent u met de directeur van ActiZ van mening dat de starre wet- en regelgeving op dit moment te weinig ruimte biedt om op korte termijn in te gaan op de specifieke en veelal gespecialiseerde hulpvraag van de groep mensen die het pgb zal verliezen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de zorgkantoren voor het jaar 2013 geen extra begeleiding hebben ingekocht om de instroom 2013 van de nieuwe mensen die onder 10 uursmaatregel vallen, op te vangen?
Nee. Uit navraag onder alle zorgkantoren blijkt dat er extra zorg voor deze doelgroep is ingekocht.
Kloppen de signalen dat de zorgkantoren geen extra begeleiding wensen in te kopen voor 2014 vanwege de overheveling per 2015 naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)? Zo ja, wat is daarop uw reactie?
De signalen herken ik niet. In het overlegtraject dat ik met het veld over de 10 uursmaatregel ben gestart merk ik bij zorgkantoren vanuit hun zorgplicht juist bereidheid om nieuwe aanbieders te contracteren. In het overlegtraject wordt bekeken welke mogelijkheden er zijn om dit te realiseren. Daarnaast worden alternatieven onderzocht.
Vindt u het verstandig om ouders, partners en andere inwonenden die (deels) uit het pgb worden betaald, te dwingen om de zorg die ver boven de gebruikelijke zorg uitkomt en van prima kwaliteit is, onbetaald te leveren, ook al is er een aanspraak op de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat er gesjoemeld zou worden met groene stroom |
|
Jan Vos (PvdA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Groene doelen, zonder het benodigd beleid»?1
Ja.
Is het waar dat al jarenlang bekend is dat er veel groene stroom wordt verkocht die is ingekocht door middel van garanties van oorsprong in het buitenland?
De garanties van oorsprong vinden hun basis in de Richtlijn Hernieuwbare Energie (2009/28/EG) van 23 april 2009. Op basis van deze richtlijn is import en export van garanties van oorsprong mogelijk. Het klopt dus dat het al geruime tijd mogelijk is om groene stroom te verkopen op basis van geïmporteerde garanties van oorsprong.
Zoals de leden Jansen (SP) en Leegte (VVD) in de regeling van werkzaamheden d.d. 14 mei jl. ook opmerkten, is dit de afgelopen jaren verschillende keren besproken in de Kamer.
Is het waar dat daardoor nieuwe (Nederlandse) duurzame opwekkingscapaciteit, waarbij daadwerkelijk meer duurzame energie wordt toegevoegd aan de totale productie, zich niet kan onderscheiden van groene stroom die is ingekocht door middel van garanties van oorsprong van al jarenlang bestaande, vaak buitenlandse opwekcapaciteit zoals de Nederlandse Energie Maatschappij die inkoopt?
Zie antwoord op vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk voor de klant zou zijn als er gedifferentieerd wordt tussen groencertificaten, waarbij gekeken wordt naar de vorm van duurzame energie (windmolens, biomassa etc) en land of regio van herkomst?
Een garantie van oorsprong is een bewijs dat een bepaalde hoeveelheid elektriciteit geproduceerd is met behulp van hernieuwbare bronnen. Op een garantie van oorsprong staan veel gegevens, bijvoorbeeld de energiebron (wind, zon, biomassa, waterkracht), de identiteit, locatie, land, type en capaciteit van de productie-installatie, de datum waarop de installatie operationeel is geworden en de datum van de opwekking van de elektriciteit.
Groene stroom is een product dat door energieleveranciers in de markt wordt gezet. In principe kunnen leveranciers van elektriciteit hun stroomproducten onderscheiden naar alle genoemde kenmerken die op de garantie van oorsprong staan weergegeven. En dit gebeurt ook. Er zijn in Nederland bijvoorbeeld leveranciers van elektriciteit uit Nederlandse windmolens.
Is het waar dat er door verschillende milieuorganisaties en in samenwerking met de sector wordt gewerkt aan een meer transparant systeem zodat de consument straks een betere keuze kan maken? Zo ja, wat is de stand van zaken en bent u bereid om dit waar nodig te faciliteren? Zo nee, bent u dan bereid om te onderzoeken hoe u een dergelijk systeem zelf kunt opstellen/ afdwingen?
Er zijn verschillende organisaties die een vergelijking maken van verschillende stroomproducten of van aanbieders van elektriciteit. De «groene stroom checker» van HIER Klimaatcampagne vergelijkt verschillende groene stroomproducten. WISE vergelijkt verschillende leveranciers van stroom met elkaar. Greenpeace en de Consumentenbond vergelijken energiebedrijven met elkaar. Verder kunnen stroomproducten een Milieukeur van SMK krijgen. Verder biedt de website van Milieucentraal informatie over groene stroom. Er zijn dus verschillende vergelijkingen van stroomproducten en van leveranciers van energie beschikbaar.
De verschillende organisaties bieden de consumenten verschillende methoden aan ter ondersteuning bij het kiezen van een leverancier van stroom. Het is mij bekend dat in april jl. de verschillende organisaties elkaar hun instrumenten hebben gepresenteerd en bediscussieerd. Er is hierbij niet afgesproken dat er wordt gewerkt richting één vergelijkingsysteem.
Ik zie het niet als taak van het Rijk om een systeem te faciliteren dat producten van verschillende bedrijven met elkaar vergelijkt.
Zoals ik in het wetgevingsoverleg over het verzamelwetsvoorstel STROOM (Kamerstukken II 2012/2013, nr. 33493) van 3 juni jl. heb aangegeven zie ik wel een mogelijkheid om meer transparantie te realiseren in de markt voor groene stroom. Vanuit de Richtlijn Hernieuwbare Energie zijn leveranciers van energie verplicht een stroometiket te publiceren. De ACM ziet hierop toe. Momenteel is het voor de energieleveranciers niet verplicht om op het stroometiket aan te geven in welk land de groene stroom is opgewekt en veel energieleveranciers vermelden deze informatie ook niet. Ik denk dat het land van herkomst zinvolle informatie is voor de consument en vind dat het vermelden hiervan bijdraagt aan de transparantie. Ik roep de energieleveranciers op om op hun stroometiket deze informatie te vermelden. Mijn ministerie gaat hierover in gesprek met de energieleveranciers.
Is het waar dat de meeste EU-lidstaten (met uitzondering van België) geen gebruik maken van groenestroomcontracten op basis van Garanties van Oorsprong? Denkt u dat een systeem van handel in Garanties van Oorsprong alleen werkt als de meeste EU-lidstaten meedoen?
In de Richtlijn Hernieuwbare Energie is bepaald dat de lidstaten een systeem van Garanties van Oorsprong ontwikkelen en in stand houden en dat deze garanties van oorsprong internationaal verhandelbaar moeten zijn. Dit is voor alle EU-lidstaten verplicht.
Landen die momenteel garanties van oorsprong importeren en exporteren zijn onder andere Duitsland, België, Finland, Zweden, Oostenrijk en Noorwegen.
Er zijn echter ook nog landen in transitie van hun oude nationale systeem van certificering van elektriciteit naar het Europese systeem van Garanties van Oorsprong. Deze landen moeten de komende tijd dus overstappen op het Garanties van Oorsprong systeem.
Is het waar dat de handel in Garanties van Oorsprong tussen lidstaten geen invloed heeft op het behalen van de doelstellingen voor hernieuwbare energie van de afzonderlijke lidstaten en dat deze handel dus volledig losstaat van de doelstellingen voor hernieuwbare energie? Vindt u een koppeling wenselijk?
Het klopt dat de handel in Garanties van Oorsprong geen invloed heeft op het behalen van de doelstelling voor hernieuwbare energie in de afzonderlijke lidstaten (Richtlijn hernieuwbare Energie, artikel 15, lid 2.).
In de Richtlijn is opgenomen dat de overdracht van duurzame energie tussen landen alleen mag meetellen wanneer dat ook is vastgelegd in een overeenkomst tussen overheden die is goedgekeurd door de Europese Commissie.
Belangrijke reden hiervoor was dat enkele lidstaten bevreesd waren dat door hen gesubsidieerde hernieuwbare energie door middel van de handel in Garanties van Oorsprong al te gemakkelijk zou gaan meetellen bij de doelstelling van een ander land. In de huidige situatie van nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie, acht ik herziening van de Richtlijn op dit punt op korte termijn niet waarschijnlijk.
Het bericht dat Brussel af wil van hervulbare olijfolieflesjes in restaurants |
|
Helma Lodders (VVD), Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brussel wil af van hervulbare olijfolieflesjes in restaurants»?1
Ja.
Op basis van welke bevoegdheden is dit besluit in het comité genomen?
Het besluit betreft een wijziging van een bestaande uitvoeringsverordening van de Europese Commissie met betrekking tot de handelsnormen voor olijfolie. In het kader van de Verordening inzake de Integrale Gemeenschappelijke Marktordening (verordening 1234/2007) is de Europese Commissie de bevoegdheid toegekend om handelsnormen vast te stellen voor olijfolie (artikel 113 en artikel 121).
Besluiten met betrekking tot uitvoeringsverordeningen van de Commissie worden genomen in het Beheerscomité voor de Integrale Gemeenschappelijk Marktordening. Hierin zijn de lidstaten vertegenwoordigd.
Deelt u de mening dat dit besluit van de Europese Commissie niets zal bijdragen aan de versterking van de interne markt en het draagvlak voor Europa?
Wij delen de mening dat voorschriften als deze het draagvlak voor Europa geen goed doen. Dat heeft Nederland ook steeds tijdens de discussies in het beheerscomité uitgedragen. Nederland heeft aangegeven het onbegrijpelijk te vinden dat de Commissie juist in deze tijden van economische tegenwind en krimpende budgetten met voorstellen voor lastenverzwaring voor de horeca en de controlediensten komt zonder daarvoor afdoende rechtvaardigingsgrond te bieden. Er is eveneens op gewezen dat het reguleren van de wijze waarop in horeca gelegenheden olijfolie aan tafel geserveerd wordt, aan het subsidiariteitsbeginsel raakt. Nederland heeft om deze redenen tegen de maatregel gestemd.
In hoeverre strookt dit besluit met het subsidiariteitsbeginsel, in overweging nemende dat de effecten van dit besluit beperkt blijven tot de lidstaten zelf?
Zie antwoord vraag 3.
Welke precedentwerking zal uitgaan van dit besluit richting andere sectoren en is hier geen sprake van willekeur?
De maatregel is gepresenteerd als een specifiek onderdeel van het actieplan van de Europese Commissie voor herstel van de Europese olijfoliesector door de kwaliteit van olijfolie te bevorderen en fraude in de sector te bestrijden. De maatregel kan daarmee worden opgevat als een bijzondere maatregel bedoeld om een specifieke situatie te adresseren – zij het dat naar de mening van Nederland de problemen van de Europese olijfoliesector van een structurele aard zijn die om andere oplossingen vragen dan maatregelen als deze. Vooralsnog is ons niet bekend dat de Europese Commissie overweegt op het terrein van andere sectoren gelijksoortige voorschriften met betrekking tot de horeca sector voor te stellen.
Is bekend welke uitvoeringslasten hiermee zijn gemoeid voor de horeca en worden dergelijke aspecten net als in Nederland betrokken bij de uiteindelijke afweging?
Bij de lastenverzwaring voor de horeca moet o.a. worden gedacht aan uitbreiding van de huidige controles in het kader van de hygiënewetgeving e.d. met controles op de aan tafel geserveerde olijfolie – daarbij zou dan ook analytisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. De horeca zou tevens te maken krijgen met een beperking in het aanbod van producten – er zouden immers enkel flessen met een speciale sluiting die navulling onmogelijk maakt mogen worden gebruikt – en daarmee mogelijk met hogere kosten. Ook zou de mogelijke toename in afval tot een lastenverzwaring kunnen leiden.
Nederland heeft de Commissie voortdurend gewezen op de lastenverzwaring voor ondernemers in de horeca. De Commissie heeft ook een beleid om administratieve lasten tegen te gaan, maar liet in dit geval andere belangen prevaleren (consumentenbescherming, belangen olijfsector).
Welke mogelijkheden zijn er nog om dit besluit aan te vechten?
Het verheugt ons dat Commissaris Çiolos, na de nodige politieke druk en de ophef in de media in de Europese Unie, heeft besloten om het besluit in te trekken.
Wat zegt dit volgens u over de wijze waarop dit soort besluiten in de Europese Unie genomen worden? Wat valt hieraan volgens u te verbeteren?
De Commissie dient, zeker als het gaat om de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden, rekening te houden met administratieve lasten, subsidiariteit en proportionaliteit. De Commissie dient tevens de gevolgen en het draagvlak van haar voorstellen in kaart te brengen. Commissaris Çiolos heeft in zijn persconferentie van 23 mei jl. gezegd geen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid voor te willen staan dat slechts de belangen van enkele lidstaten behartigt en toegegeven dat er bij de maatregel onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van horecaondernemers. Nederland zal er bij de Commissie op blijven aandringen dat haar voorstellen in het belang van burgers en bedrijven zijn, voorzien zijn van een goede rechtvaardigingsgrond, en scherp blijven toetsen op de subsidiariteit en proportionaliteit van haar voorstellen.
Het kabinet zal de Europese Commissie voor de zomer van 2013 een lijst sturen met EU wet- en regelgeving die leidt tot onnodige regeldruk voor ondernemers met het verzoek deze te vereenvoudigen of te schrappen. Conform de toezegging in het AO van 13 februari jl. over de Raad voor Concurrentievermogen zal deze lijst ook aan de Kamer worden gestuurd. Het traject van regeldrukvermindering wordt in samenhang bezien met de subsidiariteitsexercitie uit het regeerakkoord, zoals eerder aangekondigd (Kamerstuk 29 362 nr. 212). Ook daarover zal uw Kamer voor het zomerreces een brief toegaan.
De handhaving van het ingezetenencriterium |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving rond het onderzoek van de stichting Epicurus?1
Het onderzoek van Epicurus is mij bekend. Voor een reactie op de voornaamste conclusies verwijs ik naar het antwoord op de hierna volgende vragen.
Herkent u zich in de conclusies van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in veel coffeeshops (volgens het onderzoek 92 procent) boven de rivieren softdrugs worden verkocht aan buitenlanders? Klopt het dat hier ook nauwelijks controles plaatsvinden en geen overtredingen zijn vastgesteld?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 27 juni 2013 meldde heb ik de burgemeesters van de coffeeshopgemeenten verzocht om mij voor 1 mei 2013 een afgestemd handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) of een stand van zaken te doen toekomen. Ruim 95% van de burgemeesters van coffeeshopgemeenten heeft aan mijn verzoek gehoor gegeven door middel van het toesturen van diverse documenten waaronder nieuw vastgesteld (coffeeshop- of Damocles-)beleid, handhavingsprotocollen en -matrices dan wel het kenbaar maken van een stand van zaken.
In ruim 70% van de coffeeshopgemeenten is of wordt het ingezetenencriterium onderdeel van het beleid. De controle op het ingezetenencriterium wordt doorgaans meegenomen in periodieke controles van de coffeeshop, waarbij tevens andere aspecten van het coffeeshopbeleid aan de orde komen. Uit de aangeleverde gegevens is mij gebleken dat de partners in de lokale driehoek op grond van de lokale situatie de prioriteit bepalen waarmee de aspecten van het coffeeshopbeleid (waaronder het ingezetenencriterium) worden gehandhaafd.
Klopt de visie van de geïnterviewde coffeeshophouders dat de straathandel is toegenomen?
Een toename van de illegale straathandel was als (tijdelijk) neveneffect voorzien in de aanloop naar de invoering en de handhaving van het aangescherpte coffeeshopbeleid. Om hierop in te spelen is tegelijkertijd met de verscherpte handhaving van het ingezette beleid extra focus gelegd op de aanpak van straatdealers en de daarmee gepaard gaande overlast en criminaliteit. Zoals ik uw Kamer meldde in mijn voornoemde brief van 27 juni 2013 is hierdoor in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland, na de aanvankelijke piek in mei 2012 van gemelde incidenten in handel en overlast, een dalende trend ingezet, mede door een forse afname van het aantal drugstoeristen in de zuidelijke regio’s.
Klopt het dat in sommige gemeenten formeel wordt gehandhaafd en informeel zou worden verzocht de maatregel te negeren uit angst voor straathandel? Hoe beoordeelt u die angst?
Uit de informatie die ik van gemeenten heb ontvangen blijkt niet van een onderscheid tussen het formele beleid en een informele praktijk.
Klopt het dat in Nijmegen en Hilversum de handhaving van het ingezetenencriterium werd gestaakt?
In reactie op mijn verzoek aan de burgemeesters van de coffeeshopgemeenten om mij voor 1 mei 2013 een afgestemd handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) of een stand van zaken te doen toekomen heeft de burgemeester van Hilversum gemeld dat het afgestemde handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) nog niet gereed was maar dat deze na vaststelling zal worden toegezonden.
De burgemeester van Nijmegen heeft mij een handhavingsplan toegestuurd waar het ingezetenencriterium onderdeel van uitmaakt. Daarnaast heeft hij gemeld dat hij op dit moment geen gebruik zal maken van zijn bevoegdheden om artikel 13b Opiumwet toe te passen bij overtreding van het ingezetenencriterium. De burgemeester merkt hierbij op dat dit besluit de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om strafrechtelijk op te treden tegen de Nijmeegse coffeeshops bij overtreding van het ingezetenencriterium onverlet laat.
De burgemeester geeft aan dat hij heeft besloten om de handhaving van het ingezetenencriterium op te schorten omdat er volgens hem onduidelijkheden zijn rondom de handhaving. Hij is van mening dat er gemeenten in de omgeving zijn die het ingezetenencriterium niet handhaven. Daarnaast merkt de burgemeester op dat in het kader van lokaal maatwerk geen einddatum is gesteld. Ik heb eerder aangegeven dat er zo nodig naar aanleiding van de door burgemeesters geleverde informatie in overleg zal worden getreden. Het standpunt van de burgemeester van Nijmegen is voor mij aanleiding voor een dergelijk gesprek.
Is dit onderzoek voor u aanleiding om maatregelen te treffen, zoals overleg met de betrokken burgemeesters?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op de voorgaande vragen verloopt de implementatie van het coffeeshopbeleid conform de afspraken uit het regeerakkoord en zijn de resultaten in overeenstemming met de verwachtingen. Met gemeenten die in hun handhavingsbeleid het ingezetenencriterium niet hebben opgenomen of niet van plan zijn dit op te nemen wordt in gesprek gegaan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over de aanpak van straathandel en straatoverlast in zuid Nederland?
Ja.