Het bericht: ‘kippen- en varkensstallen meest duurzaam’ |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «kippen- en varkensstallen meest duurzaam»?1
Ja.
Welke verklaring heeft u voor het achterblijven van duurzame stallen in de rundveehouderij?
In de rundveehouderij worden de gangbare afschrijvingstermijnen voor stallen gehanteerd voordat tot nieuw- of verbouw wordt overgegaan. In de intensieve veehouderijsectoren was sprake van aanscherping van normstelling ten aanzien van dierenwelzijn en milieu die aanpassingen van stallen noodzakelijk maakte.
In de rundveehouderij spelen vele andere duurzame ontwikkelingen, zoals de stallen met een open karakter, vrijloopstal en weidegang voor de koeien; zouden deze ook niet mee moeten wegen in de monitor?
Integraal duurzame stal- en houderijsystemen zijn systemen waarin verschillende duurzaamheidsaspecten (dierenwelzijn, milieu, energie, diergezondheid, landschappelijke inpassing) in onderlinge samenhang zijn verbeterd ten opzichte van regulier toegepaste stallen en houderijvormen.
Het alleen toepassen van weidegang voldoet derhalve niet aan de doelstelling van integraal duurzame stallen.
De monitor is gebaseerd op stallen waarvan het integraal duurzame karakter is geborgd met een certificaat (biologisch, Milieukeur, Maatlat duurzame veehouderij) of een subsidiebeschikking van de Investeringsregeling duurzame stallen. Rundveestallen met een open karakter en vrijloopstallen, die aan één van de genoemde certificaten voldoen of waarvoor een subsidiebeschikking is afgegeven, zijn in de monitor opgenomen.
In de monitor duurzame stallen zijn stallen op biologische veehouderijbedrijven, stallen die voldoen aan de Maatlat Duurzame veehouderij, stallen die voldoen aan het milieukeur certificaat en stallen die voldoen aan de voorwaarden van de investeringsregeling Integraal Duurzame Stallen als integraal duurzame stal aangemerkt; vindt u ook niet dat dit geen volledig beeld geeft van alle integraal duurzame stallen in de veehouderij?
De monitor geeft op dit moment een beeld van de stallen waarvan het integraal duurzame karakter geborgd kan worden. Ten behoeve van de monitor 2014 wordt nagegaan of nieuwe ontwikkelingen op het terrein van integraal duurzame stallen en houderijsystemen kunnen worden opgenomen.
Worden ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid buiten het zicht van de monitor duurzame stallen meegewogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt de investeringsregeling integraal duurzame stallen benut door veehouders? Is er veel animo?
Er is veel belangstelling voor deze regeling. In alle tien openstellingen tot nu toe van de investeringsregeling integraal duurzame stallen is sprake geweest van een ruime overtekening en zijn de ter beschikking gestelde middelen verplicht.
Bent u bereid de rundveehouderij extra te stimuleren om de doelstelling van 8% duurzame stallen in 2013 te halen? Zo ja, welke plannen heeft u daarvoor?
De rundveehouderij kan net als de andere sectoren gebruik maken van de verschillende financiële en fiscale instrumenten waarmee de bouw van integraal duurzame stallen wordt ondersteund. Ik zie geen aanleiding om hier extra op in te gaan zetten. Overigens is de doelstelling van 8% integraal duurzame stallen een doelstelling voor de gehele veehouderij en geen sectorale doelstelling.
In 2013 is het budget voor duurzame veehouderij (art. 16.1) met 25 miljoen euro afgenomen tot 5,6 miljoen euro; heeft deze daling gevolgen voor het budget voor de verschillende investeringsregelingen voor duurzame stallen?
Naast de nationale middelen op artikel 16.1 zijn er in 2013 en 2014 Europese middelen (artikel 68 Gemeenschappelijk Landbouw Beleid) beschikbaar voor het stimuleren van investeringen in duurzame stallen. Daarnaast heb ik voor 2013 extra middelen (8 miljoen euro) beschikbaar gesteld in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof voor investeringen in duurzame stallen in de nabijheid van Natura 2000-gebieden. Ook kunnen veehouders gebruik maken van fiscale tegemoetkomingen (MIA, Vamil) en de Garantstelling Landbouw-plus wanneer zij voldoen aan de Maatlat duurzame veehouderij.
Zoals aangegeven in mijn brief van 18 juni jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 631) hebben de partijen van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij (UDV) afgesproken dat vanaf 2015 alle nieuwbouwstallen integraal duurzaam moeten zijn. Hoewel het budget vanuit de zijde van de rijksoverheid daalt, verwacht ik dat er met deze afspraak sprake zal zijn van een versnelde toename van het aantal duurzame stallen (zie ook vraag 10).
Bent u van mening dat deze daling van het budget effect heeft op de voortgang van de realisatie van duurzame stallen?
Zie antwoord vraag 8.
Komt er extra budget beschikbaar voor het stimuleringspakket dat de partijen van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij zullen voorstellen?
Ik zet op dit moment al diverse instrumenten in voor het stimuleren van duurzame stallen (zie het antwoord op vraag 8 en 9). De convenantpartijen van de UDV hebben geconstateerd dat deze instrumenten van grote waarde zijn. Wel beseffen ze dat er meer nodig is om de nieuwe ambities voor 2015 te realiseren. Vanaf dan zullen namelijk alle nieuw te bouwen stallen integraal duurzaam zijn. Hiervoor ontwikkelen de partijen van de UDV een stimuleringspakket dat een aanvulling is op de instrumenten van de overheid. Mijn inzet is om aanvullend op dit stimuleringspakket in het kader van de uitwerking van het GLB 2014–2020 investeringen in duurzame stallen te kunnen blijven ondersteunen.
Het bericht dat de Europese Commissie Nederland in gebreke stelt voor het niet implementeren van de Europese Energiebesparingsrichtlijn voor de gebouwde omgeving |
|
Linda Voortman (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Europese Commissie Nederland in gebreke stelt voor het niet implementeren van de Europese Energiebesparingsrichtlijn voor de gebouwde omgeving?1 Zo ja, hoe serieus neemt u deze waarschuwing?
Ja, dit bericht is mij bekend. Ik neem dit bericht uiteraard serieus.
Deelt u de mening dat het voor Nederland van belang is om te voldoen aan de verplichtingen die gesteld zijn op grond van de wetgeving van de Europese Unie inzake de energie-efficiëntie van gebouwen (Richtlijn 2010/31/EU) om zo de ambitie van de regering om te komen tot een versnelling van het verduurzamen van de bebouwde omgeving (Kamerstuk 33 043, nr. 14) te kunnen bewerkstelligen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederland binnen twee maanden aan de verplichtingen voldoet om een gang naar het Hof van Justitie te voorkomen? Zo nee, hoe wilt u de ambitie van de regering dan wel realiseren?
Ja, ik vind het van belang voor Nederland om te voldoen aan de verplichtingen in het kader van de herziene EPBD. Gezien de uitkomst van het gesprek met Europees Commissaris Oettinger op 13 juni 2013, waarover ik u onlangs per brief heb geïnformeerd (2012–2013, 32 757, nr. 74), verwacht ik niet dat de Europese Commissie op korte termijn een procedure voor het Hof van Justitie van de Europese Unie zal starten. Met de Europese Commissie ben ik in overleg. Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van het voorstel voor de vereenvoudiging van het energielabel voor woningen in de wet- en regelgeving. Van de voortgang houd ik de Europese Commissie op de hoogte. Overigens wordt via het Energieakkoord voor duurzame groei een extra stimulans gegeven aan het (gebruik van) het energielabel.
Voor een nadere onderbouwing van de voortgang van de implementatie van de herziene EPBD verwijs ik kortheidshalve naar de beantwoording van het verzoek van de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst (Brief met kenmerk 2013-0000496172).
Deelt u de mening dat de vrijblijvendheid met betrekking tot energiebesparende maatregelen binnen de gebouwde omgeving voorbij is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verplichtende maatregelen gaat u realiseren?
Het beleid op het gebied van energiebesparing in de gebouwde omgeving is tot nu toe niet vrijblijvend geweest. Het beleid is gericht op het realiseren van de Europese doelen op het gebied van energiebesparing zoals vastgelegd in de herziene EPBD en de EED. Hierbij is een mix toegepast van vrijwillige en verplichtende maatregelen. Het huidige tempo op het gebied van energiebesparing laat nog te wensen over. Daarom heeft het kabinet samen met de (maatschappelijke) partijen in het Energieakkoord voor duurzame groei een intensivering van de aanpak afgesproken. Belangrijk effect hiervan is dat dit leidt tot extra investeringen en werkgelegenheid, met name in de bouw- en installatiesector.
Het Energieakkoord ligt thans voor bij de betrokken partijen en zal naar verwachting begin september leiden tot een definitief akkoord. Het Energieakkoord zal daarna door de minister van Economische Zaken namens het kabinet naar uw Kamer worden gestuurd. Op voorhand kan ik u meedelen dat met de gekozen mix van maatregelen voor energiebesparing in de gebouwde omgeving de Europese doelstellingen naar verwachting worden gehaald. Daarbij is eind 2016 een evaluatiemoment gepland. Indien er dan onvoldoende voortgang is voor het bereiken van de doelstellingen, zullen er aanvullende maatregelen worden genomen. Deze kunnen zowel een vrijwillig als meer verplichtend karakter hebben.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met uw collega’s van die landen die al wel aan de Europese Energiebesparingsrichtlijn voldoen om zo te leren over de inpassing hiervan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer denkt u de Kamer over deze gesprekken te kunnen berichten?
Over de implementatie van de Europese Energiebesparingsrichtlijn is tussen de lidstaten contact. Ook dit voorjaar hebben diverse gesprekken plaatsgevonden met Europese lidstaten over de implementatie van de herziene EPBD in hun land. De opgedane inzichten uit de gesprekken zijn gebruikt om aan de wens van uw Kamer om tot een vereenvoudigd energielabel te komen en zijn verwerkt in het voorstel voor een vereenvoudigd label dat ik u heb toegestuurd. Twee keer per jaar wordt er een conferentie georganiseerd waarbij de lidstaten van de EU kennis en ervaringen uitwisselen over de implementatie van de EPBD. De uitkomsten hiervan worden betrokken bij de verdere vormgeving van het energielabel in Nederland.
Het bericht dat een aan drank verslaafde huisarts jarenlang zijn praktijk mag voortzetten van de Inspectie voor de Gezondheidszorg |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Arts met drankprobleem en psychische klachten begint voor zichzelf»?1
Ik vind de berichtgeving over een aan drank verslaafde arts zorgelijk. Helaas komt het voor dat beroepsbeoefenaren zich schuldig maken aan drank- of drugsmisbruik. Het beleid van de IGZ is om altijd op te treden wanneer het handelen van een beroepsbeoefenaar als gevolg van drank- of drugsmisbruik tot aantoonbare patiëntonveiligheid leidt. Uit het onderzoek van de IGZ zal moeten blijken of de patiëntveiligheid hier in het geding is. Op grond daarvan zal de IGZ bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig zijn.
Het is niet altijd eenvoudig om vermoedens van drank- of drugsmisbruik te bewijzen. Daarom zal de IGZ met de zorgsector in overleg treden en haar aansporen om normen te formuleren ten aanzien van drank- of drugsmisbruik. Vervolgens zal de IGZ op basis van deze veldnormen een handhavingskader opstellen om daadkrachtiger op te kunnen treden tegen zorginstellingen en individuele zorgverleners bij drank- of drugsmisbruik. Ook zal de IGZ met de zorgsector in overleg treden en de sector aansporen om gedragsregels op te stellen hoe zorginstellingen en individuele zorgverleners moeten handelen (bijvoorbeeld hoe zij elkaar moeten aanspreken) als sprake is van drank- of drugsmisbruik bij een (collega-)zorgverlener.
Vindt u het terecht dat deze man nog steeds zijn beroep als huisarts mag uitoefenen, terwijl zijn collega’s hem via de rechter uit zijn praktijk hebben gezet?
De IGZ heeft recent meldingen van het gezondheidscentrum en van een patiënt ontvangen over (vermeend) disfunctioneren van de huisarts. De IGZ heeft aangegeven dat dit reden is geweest opnieuw een nader onderzoek te starten naar het functioneren van de huisarts. Uit het onderzoek zal moeten blijken of de patiëntveiligheid momenteel in het geding is. Op grond daarvan zal de IGZ zo snel mogelijk bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig zijn. Daarbij houdt de IGZ er rekening mee dat de huisarts per 1 oktober 2013 niet meer verbonden is aan het gezondheidscentrum.
In het kader van het tuchtrecht wil ik de mogelijkheid creëren om een beroepsbeoefenaar bij wijze van voorlopige voorziening direct te schorsen wanneer jegens die beroepsbeoefenaar een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor het volksgezondheidsbelang ernstig wordt geschaad of dreigt te worden geschaad. De IGZ zal dan, in afwachting van de voorlopige voorziening, die beroepsbeoefenaar een bevel geven zijn activiteiten te staken.
Ik wil dit benutten zowel in de situatie dat een beroepsbeoefenaar handelt in strijd met de tuchtnormen als de situatie dat een beroepsbeoefenaar ongeschikt is om het beroep uit te oefenen wegens zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid of wegens zijn gewoonte van drank- of drugsmisbruik.
Ook zal de IGZ met de zorgsector in overleg treden en haar aansporen om normen te formuleren ten aanzien van drank- of drugsmisbruik. Vervolgens zal de IGZ op basis van deze veldnormen een handhavingskader opstellen om daadkrachtiger op te kunnen treden tegen zorginstellingen en individuele zorgverleners bij drank- of drugsmisbruik.
Hoe betrouwbaar is het laten uitvoeren van een blaastest door een van hem afhankelijke assistent?
De IGZ heeft laten weten dat de blaastest plaatsvindt in de gemeenschappelijke ruimte en dat de betrouwbaarheid van de uitvoering van de blaastest is geborgd door de sociale controle binnen het gezondheidscentrum. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Waarom neemt de Inspectie voor de Gezondheidszorg een falende arts in bescherming in plaats van de belangen van de patiënt centraal te zetten?
De IGZ stelt altijd de patiëntveiligheid centraal en doet dit in het belang van patiënten. De IGZ doet momenteel onderzoek naar het functioneren van de betreffende arts. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het College Medisch Toezicht, dat oordeelt over artsen met een drank- of drugsprobleem, ingeschakeld had moeten worden? Bent u bereid dit alsnog te doen?
De Wet BIG biedt de IGZ de volgende mogelijkheden om op te treden tegen verslaafde beroepsbeoefenaren. Als in geval van een verslaving sprake is van niet-verantwoorde zorg kan de IGZ een bevel geven dat in kan houden dat betrokkene zijn beroep niet mag uitoefenen totdat aan de in het bevel gestelde voorwaarden is voldaan. De IGZ kan ook een voordracht doen bij het College van Medisch Toezicht (CMT) indien zij aannemelijk kan maken dat de verslaving met zich meebrengt dat iemand ongeschikt is om het beroep uit te oefenen. Het College Medisch Toezicht oordeelt uiteindelijk over de geschiktheid om het beroep uit te oefenen. Het College Medisch Toezicht kan uitsluitend vaststellen dat iemand ongeschikt is om het beroep uit te oefenen wegens zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid of wegens zijn gewoonte van drank- of drugsmisbruik. Als maatregel kan het College Medisch Toezicht bijzondere voorwaarden opleggen, gedeeltelijk de bevoegdheid ontzeggen of de inschrijving doorhalen.
Indien de verslaafde beroepsbeoefenaar de tuchtnormen heeft overtreden is het ook mogelijk om een klacht tegen de beroepsbeoefenaar in te dienen bij het tuchtcollege.
Uit het onderzoek van de IGZ zal moeten blijken of de patiëntveiligheid in het geding is. Op grond daarvan zal de IGZ zo snel mogelijk bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig zijn.
Kunt u bevestigen dat het College Medisch Toezicht de afgelopen jaren slechts één zaak heeft afgehandeld? Hoe verhoudt zich dit tot het aantal artsen dat mogelijk verslaafd is?
De IGZ kan een voordracht doen bij het College Medisch Toezicht indien de IGZ aannemelijk kan maken dat de verslaving met zich meebrengt dat iemand ongeschikt is om het beroep uit te oefenen. Het College Medisch Toezicht oordeelt uiteindelijk over de geschiktheid om het beroep uit te oefenen.
Een tuchtcollege richt zich in tegenstelling tot het College Medisch Toezicht niet op de verslavingsproblematiek (geschiktheid), maar op de feitelijke uitoefening van het beroep. Dit maakt het aanleveren van bewijs bij een tuchtcollege eenvoudiger en sneller. Dit is een belangrijke reden waarom de IGZ in de afgelopen jaren weinig zaken heeft voorgedragen bij het College Medisch Toezicht.
Er zijn geen cijfers bekend over de hoeveelheid verslaafde artsen in Nederland.
Het PvdA-cliëntalisme inzake Rotterdamse moskee-internaten |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiek de fout in bij moskee-internaten in Rotterdam»?1
Ja
In hoeverre deelt u de visie dat het PvdA-cliëntalisme schadelijk is (geweest) voor het openbaar bestuur? Zo neen, hoe duidt u deze wantoestanden dan?
Schendingen van de integriteit zijn schadelijk voor het aanzien van en het vertrouwen in het openbaar bestuur. Door het Bureau Integriteit (BING) is onderzoek gedaan naar mogelijke misstanden in de deelgemeente Feijenoord. Het rapport en de bevindingen zijn in de deelgemeente besproken en het heeft geleid tot het aftreden van betrokken bestuurders. In het rapport wordt aangegeven dat voor zover het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, negatief is, dat met name wordt bepaald door het handelen van individuele bestuurders en partijpolitieke aangelegenheden. Een aantal van de integriteitschendingen kunnen worden beschouwd als vormen van cliëntalisme en machtsbederf. Door het gemeentebestuur van Rotterdam wordt de situatie zoals deze naar voren komt in het BING-rapport als ernstig beoordeeld. Daar sluit ik mij bij aan.
Bent u bereid het Rotterdamse stadsbestuur te veroordelen en maatregelen te treffen om deze puinhoop in de toekomst te voorkomen?
Naar aanleiding van het rapport van BING zijn door het gemeentebestuur van Rotterdam ingrijpende maatregelen getroffen. Deze maatregelen hebben tot doel het bestuur in Feijenoord de resterende periode tot de overgang naar het nieuwe bestuurlijke model van de gebiedscommissies zorgvuldig te laten verlopen. Daartoe heeft het gemeentebestuur een zakelijk bestuur voorgesteld bestaande uit twee personen. Hierbij worden voorwaarden gesteld die ertoe leiden dat het deelgemeentebestuur van Feijenoord (dagelijks bestuur en deelraad) onder verscherpt toezicht worden gesteld. De noodzaak van deze maatregelen wordt door mij onderschreven.
Kunt u aangeven of u het Rotterdamse stadsbestuur onder curatele laat stellen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u relatie tussen Turkse PvdA-politici in Rotterdam en de (politieke) misstanden bij de moskee-internaten?
Uit de rapportage van BING blijkt dat er bij het onderzochte dossier inzake het moskee-internaat, sprake is geweest van een niet-ordentelijk verloop van de besluitvorming. Door de deelgemeente is gehandeld in strijd met de beginselplicht tot handhaving. Van een overheid mag worden verwacht dat deze zorgvuldig optreedt en een keuze maakt tussen legaliseren of handhaven. In het rapport worden daarbij verbanden gelegd tussen de rol van de bestuurders en de Turkse achterban. Waar het moskee-internaten in algemene zin betreft, heeft het verblijf van kinderen in dergelijke internaten de aandacht van de regering. Het is zorgelijk als er kinderen in religieuze internaten verblijven die hun integratie in de Nederlandse samenleving niet bevorderen, zeker niet als die kinderen tot een achterstandsgroep horen en een zekere afstand tot de samenleving ervaren. Voor dit vraagstuk wil ik verwijzen naar de brief2 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 februari 2013 alsmede naar de beantwoording van over dit onderwerp gestelde schriftelijke vragen.3 Daarbij is ook gewezen op de afspraak dat Rijk en gemeenten in afstemming met de betrokken internaten en eventuele andere partijen zullen komen tot een kwaliteitskader met aandacht voor onder andere het pedagogisch beleid, de veiligheid en het welzijn van kinderen op deze internaten. Mochten er in dit verband of anderszins zich signalen van cliëntalisme of andere misstanden voordoen, dan wordt dit uiteraard nader onderzocht.
Ziet u de noodzaak een landelijk onderzoek te starten naar het (Turks-)etnisch-cliëntalisme inzake moskee-internaten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bent u bereid de ambtenaar die deze ellende naar buiten heeft gebracht – en nu op het punt staat ontslagen te worden – te helpen zijn baan te behouden en te bedanken voor zijn dappere daad?
Hiervoor wil ik u verwijzen naar de eerdere beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Bisschop en Van Klaveren.4 Over de rechtspositionele situatie van individuele ambtenaren en de afwegingen daarbij kan ik geen mededelingen doen. De uiteindelijke beoordeling van eventuele genomen rechtspositionele besluiten is aan de rechter.
De verkoop van vakantiedagen |
|
Ed Groot (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Overheid moet verkoop vakantiedagen pushen»?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse ondernemingen in totaal ongeveer 16 miljard euro aan niet opgenomen vakantieverlof op hun balans hebben staan?
Het totaal van 16 miljard euro als waarde van de niet opgenomen vakantiedagen is berekend op basis van de uitkomsten van een ledenenquête van de AWVN. De resultaten zijn doorgerekend naar het totaal aantal arbeidsjaren zoals het CBS dat heeft berekend en vermenigvuldigd met het gemiddelde loon per uur, eveneens afkomstig van het CBS. Hieruit blijkt dat werknemers aan het einde van 2012 gemiddeld over 16 niet opgenomen vakantiedagen beschikten.
De enquête is door 103 werkgevers ingevuld. Het onderzoek is derhalve gebaseerd op een smalle basis. Onzeker is voorts in welke mate deze 103 werkgevers die lid zijn van de AWVN en de werknemers die zij in dienst hebben een juiste afspiegeling zijn van de werkgevers en werknemers in ons land. In het verlengde daarvan is de waarde van 16 miljard euro onzeker.
Wat is uw reactie op het voorstel om voor de verkoop van verlofdagen tijdelijk een lager belastingtarief te hanteren?
Allereerst is de notie van belang dat het afkopen van vakantiedagen alleen mogelijk is voor zover het om de bovenwettelijke vakantiedagen gaat. De wettelijke vakantiedagen, bij een voltijds werkweek zijn dat er 20 per jaar, mogen niet worden afgekocht, tenzij sprake is van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit is vastgelegd in artikel 7:640 van het BW. Om deze reden is het aannemelijk dat een aanzienlijk deel van de openstaande vakantiedagen niet kan worden afgekocht. Het verbod tot afkoop van wettelijke vakantiedagen heeft tot doel dat werknemers daadwerkelijk verlof nemen om rust te genieten als doeltreffende bescherming van hun veiligheid en gezondheid. Het staat werkgevers en werknemers wel vrij om afspraken te maken over het afkopen van bovenwettelijke vakantiedagen. Dat is nu al mogelijk.
Fiscaal wordt de afkoop van vakantiedagen beschouwd als loon dat belast wordt naar het tarief zoals dat geldt voor de werknemer die afkoopt. Afkoop tegen een tijdelijk lager tarief zou in de eerste plaats leiden tot een ongelijke behandeling tussen werknemers die wèl de beschikking hebben over een aantal af te kopen dagen en werknemers die dat niet hebben. Voorts leidt een dergelijke maatregel tot budgettaire derving voor de Staat, omdat de dagen die een werknemer ook zonder fiscale stimulans zou hebben afgekocht tegen een lager tarief worden belast. Daar tegenover staat dat afkoop leidt tot verhoogde inkomsten voor de Staat ten opzichte van dagen die zonder fiscale stimulans niet worden afgekocht. Onduidelijk is hoe deze effecten zich tot elkaar verhouden.
Echter, een fiscale constructie zoals nu wordt voorgesteld zet de deur open naar tariefsarbitrage. Een werknemer kan immers afstand doen van een deel van het salaris inruil voor een hoger aantal vakantiedagen om vervolgens deze vakantiedagen tegen een veel lager belastingtarief af te kopen.
Gezien het voorgaande acht het kabinet het fiscaal stimuleren van afkoop van bovenwettelijke vakantiedagen onwenselijk.
Wat voor boost zou dit plan kunnen geven aan de economie wanneer een derde van het niet opgenomen vakantieverlof zou worden verzilverd tegen een lager belastingtarief?
Het fiscaal aantrekkelijk maken van het afkopen van vakantiedagen zou kunnen leiden tot extra financiële middelen voor de werknemer. Afhankelijk van de mate waarin financiële middelden worden ingezet voor (extra) bestedingen kan dit leiden tot een stimulering van de economie. Financiële middelen kunnen namelijk in plaats van extra bestedingen ook worden ingezet om extra te sparen of om schulden af te lossen.
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven kunnen alleen de bovenwettelijke dagen worden afgekocht. Het aantal bovenwettelijke vakantiedagen is in verhouding tot de 20 wettelijke vakantievakantiedagen die men in een jaar tijd opbouwt zeer beperkt. Op grond van dit gegeven is allereerst de notie van belang dat vermoedelijk slechts een minderheid van de niet-opgenomen vakantiedagen daadwerkelijk in aanmerking komt voor verzilvering. Daarnaast is het onzeker of de werkgevers in de huidige omstandigheden middelen beschikbaar willen of kunnen stellen om vakantiedagen in geld uit te keren. De vele onzekerheden rond het inschatten van de effecten van het fiscaal aantrekkelijk maken van het afkopen van vrije dagen maakt een indicatie over een eventuele economische stimulans eveneens heel onzeker.
De problemen waar de Bond van Belastingbetalers tegenaan is gelopen |
|
Agnes Mulder (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de problemen waar de Bond van Belastingbetalers tegenaan is gelopen?1
Ja.
Deelt u de mening dat de subsidieregeling Veiligheid Kleine Bedrijven transparant moet zijn, oftewel dat duidelijk moet worden gemaakt aan wie het is gegeven en waarvoor het is gebruikt?
Ja, deze mening deel ik.
Bent u ook van mening dat draagvlak voor subsidiëring van maatschappelijke gewenste doelen, zoals de veiligheid van kleine bedrijven, versterkt kan worden wanneer het publiek kan zien wie van deze gelden profiteren?
Ik ben van mening dat het draagvlak voor subsidiering van maatschappelijk gewenste doelen versterkt kan worden wanneer het publiek ziet dat subsidies goed worden besteed. Dit kan de overheid in algemene zin laten zien door een evaluatie te publiceren, zoals de evaluatie van de subsidieregeling Veiligheid Kleine Bedrijven bijvoorbeeld laat zien dat de subsidie meer investeringen in preventie van criminaliteit heeft uitgelokt bij bedrijven dan er subsidie is verstrekt.
Daarnaast kan het draagvlak in bepaalde gevallen worden versterkt door te laten zien wie van deze gelden profiteren. Zo wordt via de website www.volginnovatie.nl op een overzichtelijke manier informatie gegeven over innovatieprojecten die een financiële bijdrage hebben gekregen van Agentschap NL in 2010, 2011 en 2012.
Is het in het kader van transparantie dan ook niet merkwaardig dat de Bond van Belastingbetalers geen inzicht krijgt welke ondernemingen subsidie krijgen, ook als men gebruik maakt van de Wet Openbaar Bestuur?
De minister van Financiën heeft het Wob-verzoek van de Bond van Belastingbetalers opgevat als een verzoek om de totaalbedragen die per subsidie zijn besteed te verstrekken. De verzoeker is door de minister van Financiën gewezen op de vindplek hiervan.
Gaat u zich er voor inzetten dat het voor het publiek toegankelijker wordt, om te weten welke ondernemingen profiteren van verschillende subsidie instrumenten om daarmee het draagvlak voor deze regelingen te vergroten?
Het is op dit moment primair aan het bestuurorgaan dat de subsidie uitkeert om actief mededelingen te doen over de ontvangers en bij verschillende regelingen gebeurt dit al. Voor andere regelingen kan de informatie met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur worden verkregen, tenzij bijvoorbeeld sprake is van privacyschendingen of veiligheidsrisico’s. In het kader van het actieprogramma Open Overheid zal mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnenkort in algemene zin nader ingaan op de (on)mogelijkheden van het openbaar bekend maken van de namen van subsidieontvangers.
Bent u voornemens om met onmiddellijke ingang te publiceren welke organisaties en bedrijven in 2011 hebben geprofiteerd van de subsidieregeling Veiligheid Kleine Bedrijven en waaraan deze middelen zijn besteed?
Ik ben zeker bereid bekend te maken welke bedrijven in 2011 subsidie hebben ontvangen in het kader van Veiligheid Kleine Bedrijven en welke bedragen deze bedrijven hebben ontvangen (met uitzondering van namen van bedrijven waaruit informatie afgeleid kan worden die de persoonlijke levenssfeer van personen betreffen, zoals bijvoorbeeld eenmanszaken). Agentschap NL zal dit via de website publiceren.
De Bond voor Belastingbetalers geeft aan dat niemand kan zeggen wat er precies met deze subsidie is gedaan. De regeling was echter zo opgezet dat herleid kon worden dat deze subsidies daadwerkelijk zijn besteed aan de beveiliging van de bedrijven. Met de subsidie Veiligheid Kleine Bedrijven is een beveiligingsadvies op maat gegeven waarin stond welke maatregelen de beveiliging van de zaak het meest zouden versterken. Subsidie werd alleen gegeven op maatregelen uit dit advies. Voor de subsidie moesten ondernemers een kopie van dit advies en facturen van het advies en de genomen maatregelen overleggen.
Het publiceren van de specifieke veiligheidsmaatregelen waaraan de subsidie is besteed, zou betekenen dat ook criminelen toegang krijgen tot de informatie over de beveiliging van de bedrijven die subsidie hebben ontvangen. Dat zou de veiligheid van de ondernemer en zijn personeel kunnen schaden. De beveiligingsadviseurs die ondernemers een beveiligingsadvies op maat hebben gegeven, hebben om deze reden een verklaring moeten ondertekenen dat zij de gegevens vertrouwelijk behandelen en de adviezen op een beveiligde plek opbergen. Gezien de risico’s voor de bedrijven en het personeel, zal ik de gegevens over de specifieke maatregelen niet publiceren.
Op welke termijn kan de evaluatie, zoals gevraagd tijdens het algemeen overleg over bedrijfslevenbeid op 27 juni 2013, tegemoet worden gezien?
De evaluatie van de subsidieregeling Veiligheid Kleine Bedrijven van Economische Zaken en Veiligheid en Justitie is op 10 mei 2012 door de minister van Veiligheid en Justitie, mede namens de minister van Economische Zaken, aan uw Kamer aangeboden (KST 28 684, nr. 354).
Sinds begin 2012 heeft de minister van Veiligheid en Justitie de verantwoordelijkheid voor de subsidieregeling overgenomen. In 2013 heeft de minister van Veiligheid en Justitie de ondersteuning voor kleine bedrijven geïntegreerd in zijn beleid voor de veiligheid van bedrijven. Over een evaluatie van deze nieuwe aanpak Veiligheid Kleine Bedrijven zal mijn collega van Veiligheid en Justitie u informeren.
een dronken huisarts |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het artikel gelezen over de aan alcohol verslaafde huisarts?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij een arts die dronken op zijn werk komt, onmiddellijk door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een onderzoek moet worden gestart naar zijn functioneren?
De IGZ heeft aangegeven in 2012 twee meldingen over deze huisarts te hebben ontvangen. Vóór 2012 waren er geen signalen of meldingen bekend bij de IGZ over deze huisarts. De eerste melding betrof het overlijden van een 3-jarig jongetje en de tweede melding betrof een incident waarbij de huisarts tegen de pui van zijn praktijk is aan gereden met zijn auto. De melding van het jongetje is door de ouders ook aanhangig gemaakt bij het tuchtcollege. Daarbij hebben drie huisartsen (onder wie de betrokken huisarts) een berisping gekregen en één huisarts een waarschuwing vanwege een gemiste diagnose, waarbij de tuchtrechter meent dat er in deze casus sprake is geweest van een gezamenlijke tunnelvisie. Het tweede incident vond plaats in privétijd, waarbij alcoholgebruik niet is aangetoond door de politie. Gelet op de aard van de meldingen heeft de IGZ in 2012 onderzoek gedaan naar de huisarts. Op basis daarvan vormde betrokkene naar het oordeel van de IGZ geen risico voor de patiëntveiligheid, zolang hij nuchter op zijn werk verscheen. Zijn collega-huisartsen hadden dat beeld ook. De IGZ heeft daarbij in ogenschouw genomen dat zowel door het gezondheidscentrum als door de huisarts zelf maatregelen zijn genomen om de patiëntveiligheid te borgen.
Inmiddels heeft de IGZ recent meldingen van het gezondheidscentrum en van een patiënt ontvangen over (vermeend) disfunctioneren van de huisarts. De IGZ heeft aangegeven dat dit reden is geweest opnieuw een nader onderzoek te starten naar de huisarts. Uit het onderzoek zal moeten blijken of de patiëntveiligheid momenteel in het geding is. Op grond daarvan zal de IGZ zo snel mogelijk bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig zijn.
Deelt u voorts de mening dat de betreffende arts gedurende het onderzoek geschorst moet worden? Is dit nu al in alle gevallen de standaard-werkwijze van de Inspectie? Zo nee, waarom niet?
Wanneer de patiëntveiligheid in het geding is, kan de IGZ een arts een bevel opleggen om de beroepsuitoefening tijdelijk te staken. Een bevel is niet nodig als de patiëntveiligheid op een andere wijze voldoende is gewaarborgd, doordat de arts zich laat behandelen in een kliniek, doordat de arts op non-actief is gesteld of door andere adequate maatregelen. In deze casus zijn zowel door het gezondheidscentrum als door de huisarts zelf verbetermaatregelen genomen om de patiëntveiligheid te borgen.
In het kader van het tuchtrecht wil ik de mogelijkheid creëren om een beroepsbeoefenaar bij wijze van voorlopige voorziening direct te schorsen wanneer jegens die beroepsbeoefenaar een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor het volksgezondheidsbelang ernstig wordt geschaad of dreigt te worden geschaad. De IGZ zal dan, in afwachting van de voorlopige voorziening, die beroepsbeoefenaar een bevel geven zijn activiteiten te staken.
Ik wil dit benutten zowel in de situatie dat een beroepsbeoefenaar handelt in strijd met de tuchtnormen als de situatie dat een beroepsbeoefenaar ongeschikt is om het beroep uit te oefenen wegens zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid of wegens zijn gewoonte van drank- of drugsmisbruik.
Ook zal de IGZ met de zorgsector in overleg treden en haar aansporen om normen te formuleren ten aanzien van drank- of drugsmisbruik. Vervolgens zal de IGZ op basis van deze veldnormen een handhavingskader opstellen om daadkrachtiger op te kunnen treden tegen zorginstellingen en individuele zorgverleners bij drank- of drugsmisbruik.
Zijn signalen en klachten van patiënten naar de Inspectie ook voldoende reden voor de Inspectie om een onderzoek in te stellen? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat per jaar? Zo nee, waarom niet?
De IGZ heeft aangegeven dat in 2012 rond de 45% van de signalen en klachten van patiënten en andere burgers daadwerkelijk in behandeling zijn genomen. Wanneer de IGZ naar aanleiding van een melding vermoedt dat het om een calamiteit gaat, zal zij nader onderzoek doen. Soms ontvangt de IGZ meerdere meldingen of signalen over een zorginstelling of zorgverlener. De IGZ koppelt informatie van een individuele klacht van een patiënt aan andere signalen, bijvoorbeeld klachten van collega-artsen of signalen uit inspectiebezoeken. Op basis van deze geaggregeerde informatie kan de IGZ besluiten een onderzoek te starten wanneer vermoedens bestaan dat de patiëntveiligheid in het geding is.
Deelt u de mening dat een arts het eerste jaar na het behandelen van de verslaving niet zelfstandig als eindverantwoordelijk behandelaar mag werken? In hoeverre is dit al de staande beroepspraktijk?
De IGZ zal met de zorgsector in overleg treden en haar aansporen om normen te formuleren ten aanzien van drank- of drugsmisbruik. Vervolgens zal de IGZ op basis van deze veldnormen een handhavingskader opstellen om daadkrachtiger op te kunnen treden tegen zorginstellingen en individuele zorgverleners bij drank- of drugsmisbruik. In de uitwerking van de veldnormen zal deze suggestie worden meegenomen.
Deelt u bovendien de mening dat bij een klacht over ernstige verslaving van een arts de IGZ automatisch een melding maakt bij het College van Medisch Toezicht?
Indien de IGZ kan bewijzen dat de verslaving leidt tot ongeschikt voor de beroepsuitoefening zal het een voordracht doen bij het College van Medisch Toezicht (CMT). Het CMT beoordeelt immers of sprake is van ongeschiktheid voor de beroepsuitoefening vanwege drank en/of drugsmisbruik of vanwege de lichamelijke en/of geestelijke gesteldheid van een beroepsbeoefenaar.
Indien de verslaafde beroepsbeoefenaar de tuchtnormen heeft overtreden is het ook mogelijk om een klacht tegen de beroepsbeoefenaar in te dienen bij het tuchtcollege.
Verdere problemen met PUR isolatie |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de gevolgen van PUR vloerisolatie?1
Ja.
Bent u geschrokken van de gezondheidsklachten die de huurders van WoonFriesland ervaren, die zo ernstig zijn dat de GGD heeft besloten tot een onderzoek naar de PUR isolatie?
De woningcorporatie Woonfriesland ontving eind mei 2013 signalen over gezondheidsklachten van bewoners in de Kruidenbuurt te Heerenveen. De bewoners noemen zelf als mogelijke oorzaak daarvan de gespoten PUR voor de isolatie van de beganegrondvloer die eind 2011 en begin 2012 is aangebracht. De corporatie heeft de klachten serieus genomen, direct overleg gezocht met de gemeente en de GGD, en laat de klachten door de GGD onderzoeken. De GGD zal de bewoners die klachten hebben ingediend bezoeken om de klachten te bespreken en te beoordelen. Tevens zal in bouwfysisch perspectief de situatie en de klachten worden beoordeeld. Vanwege het opzetten van een gedegen onderzoeksopzet met gezondheidsgerelateerde vragen kan de GGD halverwege juli 2013 starten met de interviews en kan tegen het einde van augustus 2013 worden gerapporteerd. Pas als die resultaten bekend zijn, kan de aard, herkomst en ernst van de klachten worden beoordeeld.
Deelt u de mening dat, nu steeds meer problemen met PUR isolatie bekend worden, het zekere voor het onzekere genomen moet worden en een tijdelijk moratorium op PUR vloerisolatie verstandig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik tijdens het algemeen overleg Bouwregelgeving van 23 mei 2013 heb vermeld, wil ik voor het geven van een inhoudelijke reactie de uitkomsten van onderzoek afwachten dat momenteel in opdracht van NUON Isolatie bv. door TNO wordt uitgevoerd. Naar verwachting zijn de onderzoeksresultaten in juli 2013 beschikbaar,. Gelet op het feit dat de resultaten in augustus worden verwacht, zie het antwoord op vraag 1, kan ik de resultaten van de onderzoeken in Heerenveen in die reactie nog niet meenemen. Ik zal uw kamer over beiden rapporten en mijn reactie op de rapporten in augustus – bij het beschikbaar komen van de rapporten – nader informeren.
Wanneer informeert u de Kamer over de bevindingen uit het nader onderzoek dat door TNO wordt uitgevoerd?
Zie antwoord op vraag 3
Kunt u aangeven welke andere mogelijkheden voor vloerisolatie mogelijk zijn, behalve PUR? Kunt u aangeven hoe de milieuprestatie van deze alternatieve mogelijkheden zich verhoudt tot de milieuprestatie van PUR-isolatie?
Er zijn naast de ter plekke gevormde thermische isolatie als gespoten PUR ook diverse soorten fabrieksmatig vervaardigde isolatiematerialen in de handel. De mogelijkheden zijn veelal projectafhankelijk.Een antwoord op de vraag over de milieuprestatie is nog niet direct te geven.
Momenteel wordt in met de diverse lidstaten van de Europese Unie de discussie gevoerd hoe de milieuverklaringen van (bouw)producten moeten worden opgesteld, b Eensluidendheid is er vooralsnog niet. Een milieuverklaring van bouwproducten die in de handel worden gebracht, hebben naar verwachting op termijn in dit verband twee elementen in zich: a) een levenscyclusanalyse die de milieueffecten op de aantasting van de atmosfeer en de uitputting van grondstoffen berekenen en b) een declaratie van gevaarlijke stoffen die uit het product kunnen emitteren. Daarnaast gelden er verplichtingen in het kader van de REACH2-verordening ten aanzien van de stoffen waarmee PUR-schuim wordt gemaakt. Zo moeten er veiligheidsinformatiebladen worden meegeleverd met deze stoffen om een veilig gebruik te garanderen. Net als voor andere voorwerpen geldt binnen REACH ook voor bouwproducten de verplichting om afnemers van deze producten te informeren als er zogeheten stoffen van zeer ernstige zorg in zitten (meer dan 0,1 gewichtsprocent).
Bent u bereid deze vragen voor de procedurevergadering van de algemene commissie Wonen en Rijksdienst op 4 juli a.s. te beantwoorden?
Ja.
Het handelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij een arts met een alcoholprobleem |
|
Henk van Gerven |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het handelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) inzake de door het Algemeen Dagblad opgebrachte casus van huisarts K. met zijn alcoholverslaving en andere problemen?1
De IGZ heeft aangegeven in 2012 twee meldingen over deze huisarts te hebben ontvangen. Vóór 2012 waren er geen signalen of meldingen bekend bij de IGZ over deze huisarts. De eerste melding betrof het overlijden van een 3-jarig jongetje en de tweede melding betrof een incident waarbij de huisarts met zijn auto tegen de pui van zijn praktijk is aangereden. De melding van het jongetje is door de ouders ook aanhangig gemaakt bij het tuchtcollege. Daarbij hebben drie huisartsen (onder wie de betrokken huisarts) een berisping gekregen en één huisarts een waarschuwing vanwege een gemiste diagnose, waarbij de tuchtrechter meent dat er in deze casus sprake is geweest van gezamenlijke tunnelvisie. Het tweede incident vond plaats in privétijd, waarbij alcoholgebruik niet is aangetoond door de politie. Gelet op de aard van de meldingen heeft de IGZ in 2012 onderzoek gedaan naar de huisarts. Op basis daarvan vormde betrokkene naar het oordeel van de IGZ geen risico voor de patiëntveiligheid, zolang hij nuchter op zijn werk verscheen. Zijn collega-huisartsen hadden dat beeld ook. De IGZ heeft daarbij in ogenschouw genomen dat zowel door het gezondheidscentrum als door de huisarts zelf maatregelen zijn genomen om de patiëntveiligheid te borgen.
Inmiddels heeft de IGZ recent meldingen van het gezondheidscentrum en van een patiënt ontvangen over (vermeend) disfunctioneren van de huisarts. De IGZ heeft aangegeven dat dit reden is geweest opnieuw een nader onderzoek te starten naar de huisarts. Uit het onderzoek zal moeten blijken of de patiëntveiligheid momenteel in het geding is. Op grond daarvan zal de IGZ zo snel mogelijk bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig zijn.
Acht u het verantwoord dat deze arts als solohuisarts zijn werk voortzet, zeker gezien zijn uitspraak: «Patiënten zijn mijn sociale contacten. Daar haal ik voldoening uit, want anders zit ik maar thuis op m’n bankje. Het werk is in ieder geval goed voor mij. Of het goed is voor de patiënt dat laat ik aan hen.?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de IGZ naar uw mening adequaat gereageerd op klachten van patiënten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet? Kunt u een overzicht geven van de klachten die de IGZ tot nu toe hebben bereikt betreffende dokter K.?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u niet dat de IGZ teveel meedenkt met de arts, in plaats van het belang van de patiënt centraal te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat de IGZ veranderen aan haar optreden?
De IGZ stelt altijd de patiëntveiligheid centraal en doet dit in het belang van patiënten. Het beleid van de IGZ is om altijd op te treden wanneer het handelen van een beroepsbeoefenaar als gevolg van drank- of drugsmisbruik tot aantoonbare patiëntonveiligheid leidt. Uit het onderzoek van de IGZ zal moeten blijken of de patiëntveiligheid hier in het geding is. Op grond daarvan zal de IGZ bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig zijn.
Helaas komt het voor dat beroepsbeoefenaren zich schuldig maken aan drank- of drugsmisbruik. Het is niet altijd eenvoudig om vermoedens van drank- of drugsmisbruik te bewijzen. Daarom zal de IGZ met de zorgsector in overleg treden en haar aansporen om normen te formuleren ten aanzien van drank- of drugsmisbruik. Vervolgens zal de IGZ op basis van deze veldnormen een handhavingskader opstellen om daadkrachtiger op te kunnen treden tegen zorginstellingen en individuele zorgverleners bij drank- of drugsmisbruik. Ook zal de IGZ met de zorgsector in overleg treden en de sector aansporen om gedragsregels op te stellen hoe zorginstellingen en individuele zorgverleners moeten handelen als sprake is van drank- of drugsmisbruik bij een (collega-)zorgverlener.
Hoe beoordeelt u het gedrag van zijn collega-artsen? Hebben zij voldoende aan de bel getrokken om patiëntenschade te voorkomen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Of collega-artsen voldoende en op tijd aan de bel hebben getrokken over vermeend disfunctioneren wordt meegenomen in het onderzoek van de IGZ. Collega’s en bestuurders van (vermoedelijk) disfunctionerende beroepsbeoefenaren hebben een belangrijke verantwoordelijkheid bij het tijdig signaleren en bespreekbaar maken van niet goed functioneren. De beroepsvereniging van artsen, de KNMG, en haar federatiepartners, de Orde van Medisch Specialisten en de Landelijke Huisartsen Vereniging, hebben protocollen en richtlijnen opgesteld om collega-artsen handvatten te bieden bij het elkaar aanspreken op mogelijk disfunctioneren. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Dient de betreffende arts niet uit zijn vak te worden gezet om te voorkomen dat hij patiënten schade toebrengt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Zie mijn antwoord op vragen 1 t/m 3.
In het kader van het tuchtrecht wil ik de mogelijkheid creëren om een beroepsbeoefenaar bij wijze van voorlopige voorziening direct te schorsen wanneer jegens die beroepsbeoefenaar een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor het volksgezondheidsbelang ernstig wordt geschaad of dreigt te worden geschaad. De IGZ zal dan, in afwachting van de voorlopige voorziening, die beroepsbeoefenaar een bevel geven zijn activiteiten te staken.
Ik wil dit benutten zowel in de situatie dat een beroepsbeoefenaar handelt in strijd met de tuchtnormen als de situatie dat een beroepsbeoefenaar ongeschikt is om het beroep uit te oefenen wegens zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid of wegens zijn gewoonte van drank- of drugsmisbruik.
Ook zal de IGZ met de zorgsector in overleg treden en haar aansporen om normen te formuleren ten aanzien van drank- of drugsmisbruik. Vervolgens zal de IGZ op basis van deze veldnormen een handhavingskader opstellen om daadkrachtiger op te kunnen treden tegen zorginstellingen en individuele zorgverleners bij drank- of drugsmisbruik.
Hoe gaat de IGZ in zijn algemeenheid om met binnengekomen meldingen van verslaving bij hulpverleners? Hoe is dit beleid vergeleken met het beleid van de Nederlandse politie? Klopt het gevoelen dat bij de politie de tolerantie voor alcoholverslaving niet wordt getolereerd in tegenstelling tot die bij artsen, zoals in het onderhavige geval?
Alcoholverslaving bij medewerkers van de politie wordt niet getolereerd, maar leidt in eerste instantie niet tot bestraffing maar tot een hulpaanbod met voorwaarden. Indien men zich niet houdt aan de gestelde voorwaarden zal dit leiden tot disciplinaire bestraffing of andere maatregelen.
Wanneer de IGZ een melding ontvangt van een (mogelijke) verslaving van een beroepsbeoefenaar die binnen een instelling werkt, wordt de bestuurder aangesproken en bekijkt de IGZ of de patiëntveiligheid in het geding is en op welke wijze die zo nodig extra geborgd kan worden. De instelling moet een plan van aanpak opstellen voor de langere termijn. Als de beroepsbeoefenaar als solist werkzaam is, stelt de IGZ hem op de hoogte van de melding en past de IGZ wederhoor toe. Op basis van de bevindingen van de IGZ, de ernst van het signaal en eventuele andere meldingen, vindt er vervolgens een nader onderzoek plaats en treedt de IGZ handhavend op.
Het bericht dat nieuwe bloedverdunners dodelijke maag-darmbloedingen kunnen veroorzaken |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat nieuwe antistollingsmiddelen (NOAC’s) dodelijke maag-darmbloedingen kunnen veroorzaken? Is het gegeven dat de kans op maag-darmbloedingen 45% hoger ligt dan bij de traditionele antistollingsmiddelen niet verontrustend?1
Juist omdat het hier gaat om een nieuwe behandelingsmethode met potentiële risico’s is op verzoek van VWS door de Orde van Medisch Specialisten in samenwerking met de Wetenschappelijke Verenigingen een Leidraad ontwikkeld voor de begeleide introductie van deze nieuwe middelen.
In deze Leidraad is de uitkomst van onderhavig onderzoek, dat de NOAC’s een verhoogd risico op gastro enterale (GE) bloedingen geven, meegenomen. In de Leidraad staat dan ook dat er terughoudendheid geboden is bij het voorschrijven van NOAC’s bij personen die verhoogd risico op (GE) bloedingen hebben. Tegenover het licht verhoogde risico op GE bloedingen staat overigens wel een veel lager risico op ernstige hersenbloedingen. Het blijft bij het voorschrijven altijd zoeken naar de balans.
Hoe reageert u op de stelling van de onderzoeker dat het risico «in het dagelijks leven nog hoger zal zijn omdat in klinisch onderzoek altijd bij ideale patiënten wordt getest, terwijl patiënten in de praktijk vaak ook andere medicijnen slikken (zoals aspirines) die de maagwand aantasten»?
In zijn algemeenheid klopt het dat in de praktijk risico’s anders liggen dan in een ideale onderzoekssituatie. Dit geldt ten algemene voor het gebruik van geneesmiddelen. Gelet op de specifieke risico’s bij het gebruik van de NOAC’s, hebben de beroepsgroepen een Leidraad ontwikkeld en adviseert deze Leidraad terughoudendheid met betrekking tot het voorschrijven van de NOAC’s bij personen met een verhoogd bloedingrisico.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat het risico toeneemt bij interacties met veel gebruikte cardiovasculaire medicatie?
Ook hier geldt dezelfde terughoudendheid zoals is aangegeven bij de beantwoording van de vragen 1 en 2.
Hoe reageert u op de stelling van nationale en internationale deskundigen dat het zorgelijk is dat deze middelen zo snel op de markt zijn gebracht terwijl er nog geen blokkade-medicijn op de markt is? Hoe beoordeelt u het standpunt van de hoofdredacteur van het Geneesmiddelenbulletin die van mening is dat de middelen dabigatran en rivaroxaban te vroeg op de markt zijn gebracht, omdat er nog geen goed antidotum is?2
De registratie autoriteiten hebben de afweging gemaakt of het verantwoord is om deze middelen een handelsvergunning te verlenen. In deze afweging is het wel of niet beschikbaar zijn van een anti-dotum meegewogen.
Ik vertrouw op de expertise van de registratie autoriteiten in deze.
Hoeveel meldingen van bijwerkingen zijn bij het bijwerkingencentrum Lareb binnengekomen over de NOAC’s sinds het in het basispakket is opgenomen? Wat was de aard van die meldingen? Zijn daar ook meldingen van bijwerkingen met dodelijke afloop bij? Zo ja, hoeveel?
De nieuwe antistollingsmiddelen worden al langer vergoed, zij het slechts voor de beperkte indicatie knie- en heupoperaties. Sinds december 2012 is de aanspraak op de nieuwe antistollingsmiddelen rivaroxaban en dabigatran verruimd met de indicatie atriumfibrilleren, waardoor een potentieel grote patiëntengroep ook met deze middelen behandeld zou kunnen worden.
Het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) volgt intensief het gebruik en de risico’s van de nieuwe antistollingsmiddelen (dabigatran, rivaroxaban en apixaban) o.a. aan de hand van de ontvangen meldingen van mogelijke bijwerkingen van het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb. De middelen worden ook actief gevolgd met het Lareb Intensive Monitoring Systeem.
Daarnaast is er voor ieder nieuw antistollingsmiddel een Risk Management Plan (RMP) opgesteld. Op basis van dit plan worden maatregelen genomen om mogelijke gezondheidsrisico’s gerelateerd aan het gebruik te beperken.
In totaal heeft Lareb tot 29 juli 2013 138 meldingen van bijwerkingen bij dabigatran en 101 bij rivaroxaban ontvangen. Bij deze 239 meldingen was er in 11 gevallen sprake van overlijden. Hierbij is er sprake van een diffuus beeld en verschillende oorzaken, waarbij de relatie met deze middelen niet vast staat en soms ook onwaarschijnlijk is.
Op beide middelen zijn meldingen op bloedingen ontvangen; op rivaroxaban ook enkele meldingen van longembolieën; op het middel dabigatran ontving Lareb enkele meldingen van een herseninfarct.
Uit de laatste analyse van Lareb blijkt dat het bijwerkingenprofiel zowel met betrekking tot het middel rivaroxaban als dabigatran, grotendeels overeenkomt met de gegevens in de officiële productinformatie voor arts en apotheker.
Het is aan het CBG in samenwerking met de Europese registratie autoriteiten om op basis van gegevens uit de praktijk, de afweging te maken of de balans tussen werkzaamheid en risico’s nog positief is, of dat verdere maatregelen moeten worden genomen. Op dit moment is daar geen aanleiding toe.
Lareb heeft de meldingen ter beoordeling voorgelegd aan het CBG. Het CBG benadrukt dat voor deze nieuwe antistollingsmiddelen een positieve balans tussen werkzaamheid en risico’s is vastgesteld. Deze middelen zijn goedgekeurd voor een aantal verschillende indicaties. Het risico van maag-darmbloedingen bij het gebruik van deze geneesmiddelen is bekend en hier wordt ook voor gewaarschuwd in de productinformatie voor arts en apotheker (SmPC). Deze risico’s zijn meegenomen bij het wegen van de werking en risico’s van deze middelen ten tijde van hun registratie en worden ook daarna gevolgd.
Is het bericht dat NOAC’s een sterk verhoogd risico geven op maag-darmbloedingen voor u reden de NOAC’s alsnog van de markt te halen, zeker ook uitgaande van het goede principe in de zorg: primum non nocere? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer? Welk criterium hanteert u om de schade alsnog acceptabel te vinden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in Nederland met zijn uniek georganiseerde netwerk van trombosediensten een onderzoek te verrichten naar de veiligheid, werkzaamheid en kosteneffectiviteit van de nieuwe antistollingsmiddelen bij de indicatie atriumfibrilleren? Zo neen, waarom niet?
Dit onderzoek is al ingezet in samenwerking met ZonMw en de betrokken beroepsverenigingen.
De Verklaring van Geen Bezwaar (VvGB) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat een vermogensbeheerder die in het kader van een fusie een aandeel wil verwerven van meer dan 10% bij een andere vermogensbeheerder, dient te beschikken over een verklaring van geen bezwaar (vvgb), ook indien de betreffende onderneming reeds zelf over zo’n verklaring beschikt voor dezelfde activiteit?1
Ja. De vvgb wordt aangevraagd door degene die een gekwalificeerde deelneming wil houden, verwerven, of vergroten boven de geldende bovengrens van artikel 3:102, eerste lid, van de Wft (als bovengrens geldt 20, 33, 50 of 100 procent). Daarbij is het niet van belang of de beleggingsonderneming waarin de deelneming wordt verworven over een vvgb beschikt.
Deelt u de opvatting dat het aanvragen van een extra vvgb in deze situatie een kostbare, langdurige en administratief belastende en onnodige procedure voor de betreffende ondernemers is?
Indien een beleggingsonderneming een gekwalificeerde deelneming wil verwerven in een andere beleggingsonderneming, dient hij op grond van artikel 3:95 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) over een vvgb te beschikken. In artikel 3:100, eerste lid, van de Wft zijn de criteria vastgelegd waarop de aanvraag voor een vvgb getoetst wordt. Zoals blijkt uit die criteria is bij de beoordeling van belang of door de beoogde deelneming de financiële soliditeit van de betrokken beleggingsonderneming is gewaarborgd. Indien de vermogensbeheerder derhalve een gekwalificeerde deelneming wenst te verwerven in een andere vermogensbeheerder zal dus getoetst moeten worden of door de gekwalificeerde deelneming de financiële soliditeit van de andere vermogensbeheerder is gewaarborgd. Omdat het gaat om een andere onderneming (vermogensbeheerder) is dus een nieuwe toets, en derhalve vvgb, vereist.
Vindt u de eis van een extra vvgb proportioneel, gelet op de doelstelling uit het regeerakkoord om ondernemers de ruimte te geven om te kunnen groeien, en het streven naar vermindering van regeldruk en nalevingskosten (Bruggen slaan, blz. 10)?
Gelet op het antwoord op vraag 2 is de wettelijke regeling voor het aanvragen van een vvgb niet disproportioneel. Los daarvan geldt dat de beoordelingscriteria en de behandelprocedure van vvgb-aanvragen op Europees niveau geharmoniseerd zijn.2 Het gaat hier om maximum harmonisatie zodat afwijking door lidstaten niet mogelijk is.
Bent u bereid om voor situaties zoals geschetst in vraag 1 in overleg met DNB en AFM te komen tot een verkorte procedure die rekening houdt met een al eerder verkregen vvgb?
Zie antwoord vraag 3.
De invloed van de EU op strafrechtelijke regelgeving |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is door uw ministerie ooit onderzoek gedaan naar de invloed van de Europese Unie (EU) op de strafrechtelijke regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Er is vanwege mijn ministerie geen onderzoek als door vragenstelster bedoeld gedaan. Mij is niet gebleken van een behoefte daartoe. De reden daarvoor is, dat voorstellen waarin bepalingen die strekken tot harmonisatie van het straf(proces)recht pas sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht in 1993 voorkomen. Het aantal tot stand gebrachte kaderbesluiten en richtlijnen van die strekking is relatief beperkt in aantal. Bovendien zijn deze genoegzaam bekend bij parlement en regering, doordat ze telkens voorwerp van ten minste een BNC-fiche zijn geweest en stelselmatig, in het kader van de voorbereiding van de JBZ-raden, voorwerp van overleg tussen parlement en regering zijn (geweest).
Deelt u de mening dat het uw taak is om wetgeving uit Europa te toetsen aan het subsidiariteitsbeginsel? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering voert een subsidiariteitstoets uit bij elk wetgevingsvoorstel en legt de uitkomst daarvan vast in zogeheten BNC-fiches, die vervolgens worden toegezonden aan de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal. Voor de goede orde wijs ik er op, dat deze toetsing niet is voorbehouden aan de regering. Zoals uit protocol 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bij het Verdrag van Lissabon blijkt, is de inachtneming van dat beginsel opgedragen aan alle instellingen van de EU (artikel 1). Nog belangrijker acht ik de artikelen 4 en 6 van dat protocol die uitdrukkelijk voorzien in een rol van de nationale parlementen, op grond waarvan zij niet alleen elk wetgevingsvoorstel rechtstreeks van de Commissie ontvangen maar ook hun oordeel over de subsidiariteit kenbaar kunnen maken aan de Commissie.
Deelt u de mening dat het onzinnig is regelgeving te implementeren die inhoudelijk en procedureel niets verandert aan bestaande Nederlandse regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Indien er Europese regelgeving tot stand wordt gebracht die inhoudelijk of procedureel niets verandert aan bestaande Nederlandse wetgeving, zal er in Nederland logischerwijze geen aanvullende implementatiewetgeving nodig zijn. In zulk een geval wordt door Nederland volstaan met de notificatie van de implementatie aan de Commissie, waarbij in de verplichte transponeringstabel de reeds bestaande wetsbepalingen worden vermeld, die ten gevolge van de nieuwe richtlijn voortaan tevens strekken tot implementatie van de daarin opgenomen regeling.
Kunt u aangeven hoe groot de invloed vanuit de EU op strafrechtelijke regelgeving is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat in procenten uitdrukken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u tegen de vorming van een Europees Openbaar Ministerie dat meer doet dan alleen het opsporen van EU-fraude? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 8 november 2011 over de strafrechtelijke samenwerking in de EU en tijdens het algemeen overleg van 16 november 2011 over onder meer deze brief ben ik ingegaan op de mogelijke oprichting van een Europees OM. Zoals daaruit blijkt is Nederland hier kritisch over en bestaan er ook bij andere lidstaten twijfels over de noodzaak en wenselijkheid hiervan. Dit standpunt heb ik sedertdien bij verschillende gelegenheden bevestigd, laatstelijk bij het algemeen overleg met uw Kamer op 5 juni 2013 ter voorbereiding van de JBZ-Raad op 6 en 7 juni jongstleden. Nederland zal zich actief blijven opstellen in deze discussie, en ik heb in mijn voornoemde brief uiteengezet wat daarbij onze speerpunten zijn.
Het bericht “Anass (13) volgens OM niet aangezet tot zelfmoord” |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Anass (13) volgens OM niet aangezet tot zelfmoord»?1
Ja.
Welke lessen trekt u uit deze trieste zaak?
Deze trieste zaak onderstreept de noodzaak van continue aandacht voor het voorkomen, signaleren en aanpakken van pesten. Ik wil dat iedere school werkt aan sociale veiligheid. Kinderen en jongeren verdienen een veilige omgeving, voor hun welzijn en om in staat te zijn om goed te kunnen leren. Pesten is onacceptabel. Daarom heb ik samen met de Kinderombudsman een plan van aanpak geschreven.
In dit concrete geval heeft het Openbaar Ministerie de Inspectie van het Onderwijs geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek. De Inspectie is eerder deze week op bezoek geweest bij de school om te praten over de bevindingen van het OM. Na de zomervakantie zal de Inspectie een onderzoek op de school uitvoeren. Over de in de inrichting van het onderzoek zal de Inspectie zich – mede in overleg met de school – nog nader beraden.
De gemeente Wassenaar heeft aangekondigd in gesprek te gaan met de Wassenaarse scholen over het aanpakken van pesten.
In hoeverre leidt dit tot aanpassingen van het Plan van Aanpak tegen pesten in het Onderwijs?
Het plan van aanpak tegen pesten hebben de Kinderombudsman en ik op 25 maart jl. aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2012/2013, 29 240, nr. 52). Het is een integraal plan dat bestaat uit drie hoofdlijnen en bijbehorende acties.
Ik zie geen aanleiding om het plan van aanpak aan te passen naar aanleiding van dit nieuwsbericht. Het onderstreept nu juist de noodzaak van het plan van aanpak, waarin alle betrokkenen – scholen, leraren, ouders en leerlingen zelf – vanuit hun eigen verantwoordelijkheid een bijdrage leveren aan een sociaal veilige leeromgeving.
Wanneer gaat dit Plan van Aanpak tegen pesten in werking?
Het plan van aanpak tegen pesten is eind maart van dit jaar aan uw Kamer gezonden. Vanaf dat moment ben ik begonnen met de uitvoering van het plan van aanpak. Over de voortgang van concrete acties en de verschillende trajecten informeer ik uw Kamer in het voorjaar van 2014.
Wanneer ontvangt de Kamer het wetsvoorstel om pesten tegen te gaan?
Het wetsvoorstel dat een schoolbrede en structurele anti-pestaanpak in het funderend onderwijs verplicht stelt is in voorbereiding. Ik hoop het wetsvoorstel in de loop van 2014 aan uw Kamer aan te kunnen bieden. Streefdatum voor inwerkingtreding is 1 augustus 2015.
Wanneer leidt pesten tot een strafbaar feit?
Pesten als zodanig is niet strafbaar, maar specifieke vormen van pesten wel, zoals mishandeling, bedreiging of vernieling. Als sprake is van een strafbaar feit is het belangrijk dat aangifte wordt gedaan.
Gesegregeerde ouderenzorg |
|
Joram van Klaveren (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Huis voor demente ouderen uit alle windstreken»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de uitzending.
Hoeveel belastinggeld (direct en indirect) ontvangt zorgcentrum De Beukelaar per jaar?
Zorgcentrum De Beukelaar biedt, als onderdeel van zorgaanbieder Laurens, intramurale AWBZ-zorg. Op basis van de indicatiestelling van het CIZ voor elke individuele bewoner en het contract met het zorgkantoor ontvangt Laurens, op dezelfde wijze als elke gecontracteerde AWBZ-zorgaanbieder, betaling voor de geleverde zorg. Aangezien De Beukelaar pas sinds eind april 2013 geopend is, zijn hierover nog geen cijfers beschikbaar.
Deelt u de visie dat gesegregeerde ouderenzorg de integratie in Nederland niet zal verbeteren en principieel verkeerd is?
Goede zorg, en zeker goede dementiezorg, omvat mede het aansluiten op de belevingswereld van de patiënt. Het ligt daarom voor de hand dat een zorgaanbieder ook aandacht besteedt aan de culturele achtergrond van de patiënten. Daarbij is het niet van belang of deze achtergrond in de Nederlanse of een andere cultuur ligt. Van iemand, wiens geheugen steeds meer afneemt en de «jongste» herinneringen verdwijnen mogen wij niet verwachten dat hij/zij dan nog integreert in een andere cultuur. Overigens blijkt uit het door u aangehaalde interview op Radio Rijnmond dat de bewoners uit de verschillende wooneenheden onderlinge contacten leggen en er dus geen sprake is van afgescheiden gemeenschappen.
Kunt u aangeven waarom normale verzorgingstehuizen dichtgegooid worden terwijl er blijkbaar wel geld is voor een multicultureel bejaardenhuis?
Inkrimping of sluiting van verzorgingshuizen is een gevolg van de anticipatie van zorgaanbieders op de wens van veel mensen om langer thuis te blijven wonen en de hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg. Het is de beslissing van een zorgaanbieder zelf of hij wil investeren in een nieuwe voorziening zoals, in dit geval, een zorgcentrum voor mensen met dementie.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om dit belachelijke project zo spoedig mogelijk te (laten) staken? Zo neen, waarom niet?
Nee, dat ga ik niet doen. Voor de redenen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
De moord op Mostafa Talaie |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van De Vijfde Dag over de moord op Mostafa Talaie?1
Ja.
Herkent u de opmerkingen van betrokkenen dat moslims die zich tot het christendom bekeerd hebben te maken krijgen met bedreiging en geweld? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om deze praktijk met kracht tegen te gaan, zowel binnen als buiten asielzoekerscentra?
Ik herken de constatering dat zich in de opvanglocaties van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) categorieën asielzoekers bevinden die meer dan anderen een risico lopen om slachtoffer te worden van incidenten en/of discriminatie. Hiertoe behoren ook christelijke asielzoekers. Zoals ook vermeld in de beantwoording van de vragen van het lid Voordewind2, is door het COA, in samenwerking met Stichting Gave en het COC, een groot aantal maatregelen getroffen ter verbetering van de positie van christelijke en (lesbisch, homo-bi en transseksueel) asielzoekers. Hiertoe werden, eveneens in afstemming met Stichting Gave en het COC, de aanbevelingen overgenomen uit een onafhankelijk rapport dat op verzoek van de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel werd opgesteld. Er vinden ook in 2013 nadere gesprekken plaats om, waar nodig, nog verdere verbeteringen door te voeren ten behoeve van christen en LHBT asielzoekers die in de COA-opvang verblijven. Voor vreemdelingen die buiten de asielzoekerscentra te maken krijgen met bedreiging of geweld vanwege hun geloof is het allereerst van belang dat zij hiervan melding of aangifte doen. Het kabinet ondersteunt diverse acties om de meldings- en aangiftebereidheid bij discriminatie te vergroten en om de deskundigheid binnen de strafrechtketen te verbeteren. Zowel binnen de politie, als binnen het OM heeft de bestrijding van discriminatie veel aandacht en zijn speciale contactpersonen aangewezen voor de behandeling van discriminatiezaken. Voor een meer uitvoerige beschrijving van de stand van zaken verwijs ik naar de jaarlijkse discriminatiebrief, die uw Kamer laatstelijk op 18 december 2012 heeft ontvangen.3
Hoeveel meldingen van geweld en bedreiging van tot het christendom bekeerde moslims zijn er geregistreerd? In hoeverre hebben de maatregelen die naar aanleiding van onderzoek naar eerdere incidenten door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) zijn getroffen daadwerkelijk verbetering gebracht?
Het aantal meldingen van geweld en bedreiging tegen christelijke asielzoekers bedroeg in het jaar 2012 achttien, verspreid over dertien verschillende azc’s. Dit betreft zowel meldingen die bij het COA zijn binnengekomen, als meldingen bij Stichting Gave. Door de extra aandacht voor discriminatie van christelijke asielzoekers alsmede door de samenwerking met Stichting Gave is er sprake van nog meer bewustwording van de problematiek bij COA medewerkers en bewustere voorlichting aan bewoners. COA blijft zich continu inzetten voor een verdere verbetering van de positie van kwetsbare asielzoekers in de COA-opvang. Of er ook in de aantallen incidenten en/of situaties van discriminatie een verandering is opgetreden, moet blijken zodra er nieuwe cijfers beschikbaar zijn. Omdat de inzet is dat de meldingsbereidheid van incidenten wordt verhoogd, kan overigens niet gesteld worden dat een eventueel hoger aantal meldingen betekent dat er geen verbetering heeft plaatsgevonden in de positie van kwetsbare groepen in de opvang.
Het bericht dat de prostitutie in Utrecht aan banden is gelegd |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is er precies aan de hand op het Zandpad in Utrecht? Welke gevolgen heeft het besluit om de vergunning(en) voor raamprostitutie in te trekken? Hoeveel sekswerkplekken betreft het precies en hoeveel blijven er nog over?1
Op 11 juli jongstleden heeft het Utrechtse College van Burgemeester en Wethouders aan de laatst overgebleven exploitant van prostitutieramen bekendgemaakt dat zijn lopende vergunningen worden ingetrokken en aanvragen voor nieuwe vergunningen worden geweigerd. Dit betreft in totaal 115 werkruimten. De sluiting is ingegaan per 25 juli. Zodra zich een nieuwe exploitant meldt die aan de regels voldoet en een vergunning krijgt, kunnen er weer werkruimten worden geopend. Inmiddels is de gemeente in gesprek met twee mogelijk nieuwe exploitanten.
Kunt u toelichten waarom hiervoor wordt gekozen? Indien er sprake was van misstanden op de locaties die nu worden gesloten, waren er dan geen andere oplossingen denkbaar, zoals het gericht aanpakken van de betreffende misstanden?
Reden voor de intrekking van de vergunning is dat de gemeente signalen heeft ontvangen van betrokkenheid bij mensenhandel, slecht toezicht, verstoring van de openbare orde en slecht levensgedrag van de exploitant. Het betreft een lokale aangelegenheid. Ik vertrouw erop dat het gemeentebestuur een goede afweging heeft gemaakt tussen de verschillende handelingsopties voordat het tot dit besluit is gekomen.
Erkent u dat het sluiten van plekken, zeker in deze omvang, risico’s met zich meebrengt, zoals het verplaatsen van de vrouwen en het verstoren van hun contact met politie en hulpverleners?
Het intrekken van een vergunning voor raamprostitutie heeft uiteraard gevolgen voor de prostituees die werkzaam zijn op de betreffende locaties. Ik heb begrepen dat de gemeente Utrecht uitgebreide maatregelen heeft getroffen om de prostituees te informeren over de voorgenomen sluiting, de mogelijkheden tot hulpverlening en de mogelijkheden om uit het beroep te stappen. Ook nu de sluiting een feit is blijft de hulpverlening beschikbaar en actief.
Hoe wordt voorkomen dat de vrouwen die op deze locaties werkten nu uit het zicht raken? Hoe lang hebben zij de tijd om een andere werkplek te vinden? Wat gaat de gemeente, de politie en/of uw ministerie doen om eventuele hulpverlening, ondersteuning en/of begeleiding te waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat in de steden met raamprostitutie voor sommige locaties soms exorbitante bedragen als huurprijs worden gevraagd? Deelt u de mening dat hierdoor ook sprake kan zijn van misbruik en/of uitbuiting vanwege de kwetsbare positie van de werkers? In hoeverre is een gemeente en/of uw ministerie in staat om hier iets aan te doen en de werkers in een kwetsbare positie te beschermen? Welke mogelijkheden zijn hiervoor?
De exacte huurprijzen van ramen op verschillende locaties zijn mij niet bekend. De exploitant en de op diens locatie werkende prostituees komen zelf een huurprijs overeen. Het is denkbaar dat vanwege ligging en overige factoren bepaalde locaties gewilder zijn dan andere, hetgeen een hogere huurprijs tot gevolg kan hebben. Een hoge huurprijs hoeft op zichzelf dan ook geen aanwijzing voor misstanden te zijn. Als er aanwijzingen zijn van misbruik, uitbuiting of mensenhandel pakken politie, gemeenten en andere ketenpartners dit aan.
Klopt het dat een politieagent niet zomaar een vrouw achter het raam mag aanspreken en/of controleren wanneer dit niet is vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening? Waarom is dit zo geregeld? Waarom is er niet voor gekozen om dit landelijk te regelen en er voor te zorgen dat iedere zedenrechercheur deze bevoegdheid heeft?
Zedenrechercheurs ontlenen evenals andere politieagenten hun bevoegdheden aan de Politiewet en het Wetboek van Strafvordering. Dat betekent onder andere dat zij niet zonder aanleiding een bedrijfsruimte kunnen binnentreden of iemand kunnen vragen zich te legitimeren. Deze beperkingen dienen ter bescherming van de rechten en vrijheden van burgers.
Bepaalde toezichthouders kunnen wel zonder aanleiding een bedrijfsruimte binnentreden, als dit nodig is ter uitvoering van de aan hen opgedragen controlerende taken. Een gemeente kan ervoor kiezen om politieagenten die lokaal werkzaam zijn aan te wijzen als toezichthouders op de naleving van de APV, waarmee ook zij de bijbehorende bevoegdheden krijgen. Zowel de inhoud van de APV als de wijze waarop toezicht wordt gehouden op de naleving daarvan behoort tot de lokale autonomie van gemeenten en kan dus niet landelijk bepaald worden.
De aanpak van illegale taxi’s en aanbieders van illegale taxidiensten op internet |
|
Attje Kuiken (PvdA), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het toenemende aanbod aan illegale taxidiensten op internet?
Ik ben bekend met het feit dat op internet illegale taxidiensten worden aangeboden.
Deelt u de mening dat illegale taxidiensten, ook die via Facebook worden aangeboden, aangepakt dienen te worden omdat ze onder andere belasting ontduiken, oneerlijk concurreren met gecertificeerde taxibedrijven en een veiligheidsrisico voor de passagier met zich meebrengen?
Ja, die mening deel ik.
Wat is de omvang van het aantal illegale taxi’s ten opzichte van het aantal gecertificeerde taxi’s?
De omvang van de illegale taximarkt is niet vast te stellen en daardoor is een eventuele toe- of afname niet te verifiëren. Snorders zijn niet als taxi’s herkenbaar. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) registreert weliswaar kentekens van vermoedelijke snorders die zij via diverse kanalen ontvangt, maar vaak zijn die snorders na verloop van tijd niet meer traceerbaar omdat zij actief zijn geworden onder andere kentekens.
Bent u van mening dat de inzet van de politie en de inspectie om illegale taxi’s aan te pakken afdoende is? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot signalen over een toenemend aanbod van illegale taxi’s? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om het aanbieden van illegale taxidiensten, in het bijzonder via internet, tegen te gaan?
De ILT en de politie zijn belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Wet Personenvervoer 2000 waarin het taxivervoer is geregeld. In relatie tot de beschikbare capaciteit wordt daarbinnen veel tijd besteed aan de bestrijding en opsporing van illegaal taxivervoer. Naar aanleiding van ontvangen signalen over een toename van illegale taxidiensten is de aanpak verder aangescherpt. Meer informatie hieromtrent kunt u tegemoet zien in de toegezegde voortgangsrapportage aan uw Kamer in september 2013 in antwoord op de motie van de leden Bashir en Elias (Kamerstuk 33 400 XII, nr.23) om de ILT prioriteit te laten geven aan de aanpak van illegale straattaxi’s.
Hoe vaak zijn het afgelopen jaar aanbieders via internet van illegale taxidiensten actief benaderd met een zogenoemde «snordersbrief», een waarschuwingsbrief of -e-mail waarin gewezen wordt op het vermoeden dat er illegaal betaald vervoer wordt verricht en de strafbaarheid daarvan?
Aanbieders van illegaal taxivervoer op internet worden door de ILT eerst telefonisch benaderd en erop gewezen dat zij zich schuldig maken aan een strafbaar feit. Tevens worden zij erop gewezen dat bij constatering van het vervoeren van personen tegen betaling of het aanbieden daarvan, tegen hen proces verbaal kan worden opgemaakt. Aanbieders ontvangen na het telefonische contact nog een waarschuwingsbrief van de ILT waarin zij schriftelijk nogmaals worden gewezen op de mogelijke gevolgen indien voortzetting plaatsvindt van de illegale activiteiten. In 2013 zijn tot nu toe circa 60 waarschuwingsbrieven verstuurd.
Hoe vaak zijn het afgelopen jaar die aanbieders na toestemming van het Openbaar Ministerie gebeld voor een rit? Hoe vaak zijn er tijdens een dergelijke rit snorders aangehouden of is er een proces-verbaal en/of last onder dwangsom opgelegd?
ILT belt geen aanbieders van illegale taxidiensten op internet voor een rit. Het aanbieden op zich is al strafbaar. De aanpak van de ILT is in eerste instantie correctief. Via een waarschuwing (zie antwoord op vraag 5) worden aanbieders in de gelegenheid gesteld de informatie op internet te wijzigen of te verwijderen. Bij herhaalde constatering wordt door de ILT proces verbaal opgemaakt en een last onder dwangsom opgelegd.
Hoe vaak zijn het afgelopen jaar beheerders van dergelijke sites/pagina’s, waar illegale taxidiensten worden aangeboden, er van op de hoogte gesteld dat zij in strijd met de wet handelen?
De ILT richt zich rechtstreeks op de aanbieders van illegale taxidiensten op internet en overweegt haar aandacht ook op providers te gaan richten.
Van hoeveel illegale taxichauffeurs is in het afgelopen jaar op last van de Officier van Justitie de auto in beslag genomen?
In beslagname van auto’s gebeurt in de regel door de politie. Het aantal op last van de Officier van Justitie in beslag genomen auto’s van snorders wordt niet apart geregistreerd. Deze aantallen zijn daarom niet bekend.
Het reddingsplan voor het Tropenmuseum |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat u voor het overbruggingsbudget van 5,5 mln. euro voor het Tropenmuseum de voorwaarde heeft gesteld dat het Tropenmuseum met het Museum voor Volkenkunde in Leiden en het Afrikamuseum in Berg en Dal moet fuseren tot een museum voor wereldcultuur? Wat zijn de andere voorwaarden?
Ja dat klopt.
Andere voorwaarde is in ieder geval dat de collectie wordt overgedragen aan het Rijk. Het Tropenmuseum moet los worden gemaakt van het Koninklijk Instituut voor de Tropen. Een en ander wordt nu verder uitgewerkt.
Kunt u aangeven wat het huidige budget van de drie bovengenoemde musea is per jaar, uitgesplitst per museum? Welk deel van de financiering hiervan werd betaald door Onderwijs Cultuur en Wetenschap en welk deel door Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Het budget in 2013 voor het Tropenmuseum is 7,5 mln, vanaf 2014 t/m 2016 is het budget 5,5 mln per jaar. Het jaar 2013, 2014 en 2015 wordt betaald door BZ.
Het bedrag voor 2016 wordt betaald door OCW.
Voor het Museum van Volkenkunde is het budget € 10,1 mln per jaar in de periode 2013–2016. Dit wordt betaald door OCW.
Voor het Afrika museum is het budget € 1,6 mln per jaar in de periode 2013–2016. Dit wordt betaald door OCW.
Kunt u aangeven wat het nieuwe budget van de drie bovengenoemde musea is per jaar vanaf het jaar 2014 tot 2017, tevens uitgesplitst per museum? Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt ten opzichte van de nieuwe Basis Infrastructuur die in 2017 van start zal gaan?
Voor het eerste deel van uw vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Voor de periode vanaf 2017 kan ik melden dat het totale museale kader na 2016 niet zal worden verhoogd. Ik kan geen toezegging doen voor na de huidige subsidieperiode, voor welke instelling dan ook. Het nieuwe museum zal tot een verdergaande kostenreductie moeten komen en ook meer privaat geld moeten aantrekken (van sponsoren, publiek of anderszins).
Kunt u aangeven waar de gelden voor het reddingsplan voor het Tropenmuseum vandaan komen op de begroting van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Bij OCW komen de middelen voor 2016 uit het aankoopfonds, bedoeld voor de aankoop van de collectie voor het Rijk. De uitgaven van BZ worden betaald uit de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking. Dit najaar zal ten behoeve van de Najaarsnota een besluit bij BZ worden genomen over de dekking van deze kosten.
Kunt u bevestigen dat de redding van het Tropenmuseum feitelijk een bezuiniging betekent op cultuur en ontwikkelingssamenwerking?
Bij Cultuur is er sprake van een reallocatie. Cultuurmiddelen, te weten de middelen in het aankoopfonds, worden ingezet voor het Tropenmuseum.
Voor Ontwikkelingssamenwerking betekent de redding van het Tropenmuseum een bezuiniging.
Het opschorten van toeslagen en hypotheekrenteaftrek |
|
Paulus Jansen , Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hoeveel personen hebben deze maand vanwege onderzoek naar de rechtmatigheid daarvan geen toeslagen of hypotheekrenteaftrek ontvangen? Kan dit worden uitgesplitst naar het soort uitkering?1
De Belastingdienst heeft actie ondernomen om toeslaggerechtigden geen financieel nadeel te laten ondervinden van het faillissement van achttien kinderopvanginstellingen in mei en juni 2013. Dit nadeel zou ontstaan als kinderopvangtoeslag in een failliete boedel terecht zou komen. Het ging hier om toeslaggerechtigden die opdracht hadden gegeven hun toeslag rechtstreeks uit te betalen aan de kinderopvanginstellingen. De uitbetaling van deze kinderopvangtoeslagen is geblokkeerd.
In dergelijke gevallen worden direct alle betalingen die betrekking hebben op de desbetreffende bsn’s gestaakt, waarna uitbetaling op het bankrekeningnummer van de rechthebbende wordt geregeld. Dit laatste is abusievelijk verzuimd waardoor de blokkade op de uitbetalingen bleef voortbestaan en, naast 1411 toeslagbedragen, ook 518 voorlopige teruggaven inkomstenbelasting niet werden uitbetaald.
Direct nadat de fout is ontdekt zijn de toeslagen en de terugbetalingen inkomstenbelasting alsnog uitbetaald (uiterlijk in de eerste week van juli).
Bij deze uitbetaling heeft zich echter opnieuw een procesverstoring voorgedaan waardoor in naar schatting 750 gevallen er toeslag en teruggave inkomstenbelasting dubbel is uitbetaald. Deze groep ontvangt een excuusbrief met het verzoek om terugbetaling.
Hoe lang loopt deze zeer drastische methode van controle al?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is gekozen voor het zonder bericht vooraf, niet uitkeren van de toeslagen? Waarom is niet gevraagd om op korte termijn bewijslast aan te leveren, met als dreiging het inhouden van toeslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn ontvangers van toeslagen niet voor de gebruikelijke betaaldatum geïnformeerd over het feit dat hun toeslag niet wordt uitgekeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Realiseert u zich dat u op deze manier gezinnen die mogelijk terecht toeslagen ontvangen in directe financiële problemen brengt? Op welke wijze is hiermee rekening gehouden bij de keuze van deze werkwijze?
Zie antwoord vraag 1.
Op grond van welke criteria wordt vastgesteld dat er een redelijk vermoeden bestaat voor een onrechtmatige uitkering van toeslagen?
Het uitgangspunt is dat de Belastingdienst burgers informeert over alle stappen in het toezichtsproces. Dat betekent dat burgers schriftelijk worden geïnformeerd over het besluit om een toeslag toe te kennen of een ingediende mutatie te verwerken. Dit informeren gebeurt via een brief waarin men wordt gevraagd telefonisch een afspraak te maken om aan de balie om bewijsstukken te komen tonen of via een zgn. vraagbrief waarin de Belastingdienst aangeeft welke (aanvullende) informatie nog nodig is om de aanvraag/mutatie te kunnen beoordelen.
Een aanvraag voor een toeslag wordt getoetst aan de wettelijke grondslagen. Dit geldt eveneens voor wijzigingen op lopende toeslagen die worden doorgegeven. Indien er onvoldoende zekerheid bestaat over de rechtmatigheid van de aanvraag of de wijziging kan er aanvullende informatie worden opgevraagd. Als bewijsstukken gelden (afhankelijk van de toeslag) onder andere de volgende documenten: een ondertekend huurcontract, contract(en) van een kindercentrum of gastouder waaruit het aantal uren opvang en het uurtarief blijkt of recente facturen waaruit het werkelijke aantal uren afgenomen kinderopvang blijkt.
Als een aanvrager geen afspraak maakt of zonder opgave van reden niet komt opdagen, dan wel niet reageert op de vraagbrief, wordt de toeslag niet toegekend. Als er sprake is van een lopende toeslag wordt die gestopt en teruggevorderd.
In de periode maart t/m juni zijn ongeveer 1200 mensen uitgenodigd aan de balie en hebben ongeveer 1500 mensen een vraagbrief ontvangen.
Na beoordeling van de bewijsstukken en het vaststellen van de hoogte van het recht op het eerstvolgende moment van formeel beschikken wordt de bijbehorende betaling in gang gezet, indien van toepassing met terugwerkende kracht. Het formeel beschikken vindt elke maand plaats.
Op welke manier moeten ontvangers aangeven dat zij recht hebben op de toeslagen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke termijn kan de rechthebbende de toeslagen met terugwerkende kracht tegemoet zien, wanneer deze kan aantonen dat hij of zij inderdaad recht heeft op de toeslagen?
Zie antwoord vraag 6.
Steve Jobsscholen |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de circa 10 zogenaamde Steve Jobsscholen die na de zomer geopend worden?1
Ik sta positief tegenover innovatieve initiatieven uit de samenleving. De samenleving is permanent in beweging en het onderwijs ook. Het gebruik van moderne apparatuur is een onderdeel van die beweging. Scholen zijn vrij om te bepalen of ze hierin voorop willen lopen of juist niet. De plannen van stichting 04NT sluiten in ieder geval goed aan bij het ict-doorbraakproject in het onderwijs zoals dat in het regeerakkoord genoemd staat.
Scholen zijn vrij om binnen de wettelijke kaders het onderwijs vorm te geven. Wel wil ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel weten wat er op scholen gebeurt, zeker op scholen met nieuwe concepten. Leerlingen mogen niet de dupe worden van experimenteerdrift die ten koste gaat van de onderwijskwaliteit. De inspectie zal dan ook extra toezicht houden op de Steve Jobsscholen. Op basis van de plannen van O4NT zie ik geen aanleiding om me nu zorgen te maken over de beoogde manier van werken.
Hoe oordeelt u over de insteek op deze scholen waarbij «het klassikale model» wordt verlaten, de leraar «coach» wordt en de leerling «zijn eigen leerweg» kiest? Deelt u de mening dat deze insteek eerder tot grote onrust en een parlementair onderzoek heeft geleid?2
Binnen de wettelijke kaders die voor scholen gelden, kiezen zij het pedagogisch-didactisch concept waarmee ze hun onderwijs vorm geven. Gezien deze vrijheid is het niet aan mij een oordeel uit te spreken over de keuze voor klassikaal leren, leren met een coach of leren met een eigen leerweg. Als gezegd houdt de inspectie, met inachtneming van deze vrijheid, extra toezicht op deze scholen.
Is het geoorloofd dat «er geen minimale eisen worden geformuleerd ten aanzien van kennis en vaardigheden die de leerling aan het eind van ieder schooljaar dient te beheersen»? Hoe verhoudt deze werkwijze zich tot de leerlijnen en kerndoelen?
Het basisonderwijs moet leiden naar het realiseren van de kerndoelen. Of dit met een klassikaal systeem of met individuele leerlijnen gebeurt is een keuze van de school. Aan Steve Jobsscholen worden dezelfde kwaliteitseisen gesteld als andere scholen. Dat betekent dat zij zich op dezelfde manier moeten verantwoorden over leerresultaten (tussentijds en aan het einde van de basisschoolperiode) en dat voor hen dezelfde normen gelden als andere basisscholen.
Deelt u de zorg dat deze scholen niet mogen doorslaan richting «het nieuwe leren», waarbij leerlingen veelvuldig aan hun lot worden overgelaten?
Zoals ik eerder al heb geantwoord zie ik geen reden om op voorhand aan te nemen dat de beoogde manier van werken aanleiding geeft tot zorgen. Uit de gesprekken die met de initiatiefnemers zijn gevoerd, is evenmin gebleken dat leerlingen op de Steve Jobsscholen aan hun lot overgelaten zullen worden. Uiteindelijk moet een school(concept) zich in de praktijk bewijzen. Zo zal ik deze scholen ook benaderen.
Voldoen deze scholen (in hun planning) aan de normen voor onderwijstijd, waardoor leerlingen voldoende uren les krijgen van een (bevoegde) leerkracht?
De initiatiefnemers hebben aangegeven binnen hun concept meer flexibiliteit in de onderwijstijd te zoeken dan nu wettelijk mogelijk is. Ik sta hier niet afwijzend tegenover en ben op dit moment aan het uitzoeken of en hoe dit vorm kan krijgen. Hierbij zal overigens niet worden getornd aan de minimale onderwijstijd. Ik ben nu aan het verkennen of het ontwerpen van een AMvB op grond van artikel 176k van de Wet op het primair onderwijs hiervoor mogelijkheden biedt. Ik zal de Kamer hier in de loop van het schooljaar 2013–2014 over informeren. Tot er een experiment is ingericht, zullen alle scholen moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.
Voldoen deze scholen (in hun planning) aan de andere kwaliteitseisen van (basis)scholen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Steve Jobsscholen zullen aan dezelfde kwaliteitseisen moeten voldoen als andere basisscholen. Uit de plannen van O4NT blijkt niet dat deze scholen dat niet zullen doen. Ook hier geldt dat dit uiteindelijk in de praktijk bekeken moet worden.
Wat is het oordeel van de Inspectie over deze scholen? Op welke manier wordt in deze fase toezicht gehouden? Zijn er gesprekken geweest over het nieuwe concept? Wat was daarvan het resultaat?
Ook voor de inspectie geldt dat zij scholen de ruimte geeft om binnen de wettelijke kaders en met inachtneming van de onderwijskwaliteit het onderwijs zelf vorm te geven. Wel heeft de inspectie, net als u en ik, bijzondere aandacht voor deze scholen vanwege hun vernieuwende karakter. Er is overleg geweest tussen de inspectie en de initiatiefnemers om wederzijds uitleg te geven over het initiatief en de relatie met het toezicht. De inspectie heeft aangegeven extra toezicht op de scholen te zullen houden met aandacht voor de vernieuwende aspecten van het concept. De initiatiefnemers hebben aangegeven hier positief tegenover te staan.
Deelt u de mening dat computers een handig hulpmiddel kunnen zijn in het onderwijs, maar dat zij nooit de leraar kunnen vervangen? Zo ja, hoe oordeelt u in dit opzicht over de Steve Jobsscholen?
Vanzelfsprekend deel ik uw oordeel dat, gezien het huidige ontwikkelingsstadium van artificiële intelligentie, een leraar niet vervangen kan worden door een computer. Het is mij ook niet bekend dat de Steve Jobsscholen dit van plan zijn.
In hoeverre zijn de Steve Jobsscholen strijdig met de conclusies van de Commissie Dijsselbloem3, bijvoorbeeld dat bij de invoering van het nieuwe leren «grote risico's» zijn genomen?
De Commissie Dijsselbloem concludeert inderdaad dat er bij de invoering van het nieuwe leren risico’s zijn genomen. De commissie heeft echter onderwijsvernieuwingen onderzocht die landelijk zijn ingevoerd, hetgeen wezenlijk verschilt van een initiatief als de Steve Jobsscholen. Dit is juist vanuit het onderwijsveld zelf ontwikkeld, gedragen door schoolleiders, leraren, ouders en andere betrokkenen. De wet biedt ruimte om te experimenteren en in dit kader zal monitoring en een evaluatie plaatsvinden.
Hoe oordeelt u over de opvatting van onderzoeker Manfred Spitzer, die stelt dat computers een «vluchtige manier van werken» stimuleren, waarvan je maar weinig opsteekt?4
Ik kan deze opvatting volgen, maar vind het veel te ver gaan om op basis hiervan bij voorbaat al een oordeel te vellen over onderwijs met gebruik van tablets. Dit heeft namelijk ook voordelen, zoals het feit dat leerlingen interactief en adaptief met de stof bezig kunnen zijn. Ook kan ict de instructie verrijken en variatie bieden. Uiteindelijk is het doorslaggevend hóe ict gebruikt wordt en is het aan scholen die hiermee werken om hier goed mee om te gaan. Daarnaast zal slechts bij een gedeelte van de onderwijstijd gebruik gemaakt worden van tablets.
Hoe gaat u voorkomen dat we over een aantal jaren moeten vaststellen dat deze scholen mislukt zijn, omdat leerlingen weinig hebben opgestoken van «o4nt»? Bent u bereid intensief toezicht te houden op de Steve Jobsscholen, zodat snel kan worden ingegrepen indien blijkt dat het onderwijs onder de maat is?
Ik heb er vertrouwen in dat de inspectie scholen die onder de maat presteren opspoort en aanpakt. Net zoals bij de succesvolle aanpak van (zeer) zwakke scholen. Zoals ik eerder heb geantwoord zal de inspectie op de Steve Jobsscholen intensiever toezicht houden. Tevens leren we van de ervaring door monitoring en evaluatie, waarbij onder meer gekeken wordt naar het effect van dit experiment op het leergedrag.
Deelt u de mening dat leerlingen geen proefkonijnen zijn en dat nieuwe onderwijsconcepten grondig moeten worden onderzocht voordat zij worden toegepast?
Scholen in Nederland hebben grote vrijheid om hun onderwijs volgens de eigen ideeën in te richten. Het Nederlandse onderwijs kent daarmee een hoge mate van pluriformiteit. De vrijheid die scholen hebben, kent echter ook wettelijke grenzen, bijvoorbeeld voor de onderwijstijd, de bevoegdheid van leraren en de kerndoelen.
Ik ben nu aan het verkennen of middels het ontwerpen van een AMvB op grond van artikel 176k van de Wet op het primair onderwijs tegemoet kan worden gekomen aan deze scholen, zodat we hier als stelsel van kunnen leren. Daarnaast heeft de inspectie een belangrijke rol in het signaleren van tekortkomingen op scholen. Al met al zie ik dit initiatief met vertrouwen en belangstelling tegemoet.