De besteding van achterstandsgelden in het onderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afkomst ouder bepalend financiering school» van 12 september jl.?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat zowel allochtone kinderen als autochtone kinderen van laagopgeleide ouders nog steeds behoorlijke leerachterstanden hebben en dat er dus blijvend geïnvesteerd moet worden in achterstandsleerlingen in het algemeen?
Alle kinderen hebben recht op goed onderwijs, dus ook kinderen die van huis uit minder zijn toegerust om tot maximale schoolprestaties te komen. Door middel van voor- en vroegschoolse educatie wordt geïnvesteerd om onderwijsachterstanden van doelgroepleerlingen in een vroeg stadium aan te pakken. Daarnaast worden middelen aan scholen in het primair onderwijs en gemeenten ter beschikking gesteld om achterstanden gedurende de schoolperiode te verkleinen en te voorkomen. Deze middelen worden onder andere aangewend voor schakelklassen, verlengde schooldagen en zomerscholen. In totaal is hier jaarlijks ruim € 731 miljoen mee gemoeid.
Ik zal op deze manieren blijven investeren in scholen die vanwege de achtergrond van hun leerlingpopulatie extra inspanningen moeten verrichten. De Onderwijsraad schrijft in haar advies van 12 september jl. dat dit in het belang is van deze kinderen, de scholen en dus van de samenleving (Kamerstuk 33 400 VIII, nr. 169).
Hoe beoordeelt u de constatering van de Onderwijsraad dat de geldstromen die naar scholen met veel kansarme kinderen gaan veel te ingewikkeld en complex zijn en daardoor onvoldoende op de juiste plek terecht komen?
Het budget dat voor onderwijsachterstanden bedoeld is, wordt via de lumpsum aan schoolbesturen toegekend. Het opleidingsniveau van de ouders van leerlingen wordt hierbij als verdeelcriterium gehanteerd. Elk schoolbestuur ontvangt een financieel overzicht waarin vermeld is hoeveel middelen zij ontvangen voor het bestrijden van de onderwijsachterstanden.
De door de Onderwijsraad geconstateerde complexiteit is niet het gevolg van ingewikkelde geldstromen, maar komt voort uit het feit dat scholen zelf het opleidingsniveau van de ouders van hun leerlingen moeten vaststellen. Naast dat hierbij veel fouten worden gemaakt – waardoor middelen onvoldoende op de juist plek terechtkomen – leidt dit ook tot administratieve lasten voor scholen.
Zoals ik op 24 april jl. per brief aan de Tweede Kamer heb gemeld (Kamerstuk 33 400-VIII, nr. 140), is dit aanleiding voor mij geweest om de praktische haalbaarheid van een nieuw verdeelmodel te onderzoeken. Ik streef erna om in een dergelijk model gebruik te maken van gegevens die buiten de school om verzameld worden. Dit is in lijn met het Onderwijsraadsadvies.
Wat waren de overwegingen in 2006 om de factor etniciteit niet meer mee te nemen in de verdeling van achterstandsgelden?
Destijds is Kamerbreed uitgesproken dat het begrip etniciteit een te stigmatiserend begrip is om de bekostiging van achterstandsmiddelen op te baseren. Zodoende is deze indicator niet langer gehanteerd.
Hoe beoordeelt u het advies van de Onderwijsraad om de verdeelsleutel te baseren op het opleidingsniveau en afkomst van ouders? Hoe gaat u dit advies in het beleid implementeren? Zo niet, waarom volgt u dit advies niet op?
Zoals toegezegd in de brief van 24 april jl. zou ik de Tweede Kamer na het zomerreces informeren over de praktische haalbaarheid en mogelijke uitwerking van een nieuw verdeelmodel. In mijn overweging wil ik echter ook het advies van de Onderwijsraad meenemen. Daarom zal ik nu voor het einde van dit kalenderjaar de Tweede Kamer inlichten over een eventueel nieuw verdeelmodel. In deze brief zal ik tevens ingaan op het verzoek om een kabinetsreactie op het advies van de Onderwijsraad van de vaste commissie voor OCW (d.d. 19 september jl. kenmerk 2013D36628).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat scholen transparanter worden over de achterstandsgelden die ze ontvangen en hoe zij die besteden?
De middelen voor onderwijsachterstanden zijn onderdeel van de lumpsum en worden in het jaarverslag verantwoord. Naast deze verticale verantwoording stimuleer ik dat scholen zich richting het bestuur, ouders en andere belanghebbenden over hun handelen en resultaten verantwoorden. Dit is onderdeel van de op 19 april jl. gepresenteerde agenda versterking bestuurskracht onderwijs (Kamerstuk 33 495 nr. 10). De officiële start van Vensters PO in november a.s. zal hieraan ook een impuls geven.
Tevens worden methoden ontwikkeld om de leerwinst van leerlingen en de toegevoegde waarde van scholen beter in kaart te brengen. Deze ontwikkeling is tegelijkertijd ondersteunend aan het streven van de Inspectie van het Onderwijs om meer te differentiëren in het onderwijstoezicht. Op die manier werk ik er naar toe om het inzicht in de feitelijke prestaties van scholen – met en zonder achterstandsgelden – te vergroten.
Gaat u de effectiviteit van de verschillende middelen binnen het onderwijsachterstandenbeleid onderzoeken? Zo niet, waarom?
Er is veel onderzoek gedaan naar welke interventies bijdragen aan de bestrijding van onderwijsachterstanden. Sardes heeft in opdracht van OCW eerder dit jaar een rapport uitgebracht waarin effectieve interventies uit binnen- en buitenland worden beschreven.3 Dit rapport is destijds als bijlage toegevoegd aan de eerder genoemde kamerbrief van 24 april jl. Uit deze studie blijkt dat voor het effectief bestrijden van onderwijsachterstanden geldt dat achterstandsleerlingen profiteren van interventies die voor alle typen leerlingen effectief zijn. Voorbeelden hiervan zijn goede leerkrachten, inzet op ouderbetrokkenheid en een lesinstructie gericht op leerprestaties.
In aanvulling op de bestaande inzichten laat OCW onderzoek doen naar de oorzaken van de stagnerende ontwikkeling van autochtone achterstandsleerlingen. Dat rapport wordt begin 2014 opgeleverd. Daarnaast neemt Nederland regelmatig deel aan internationale vergelijkingen van leerprestaties van leerlingen.4 Hieruit blijkt consequent dat Nederlandse achterstandsleerlingen zeer goed presteren.
Seleenvergiftiging bij zeugen en de volksgezondheidsrisico’s bij de consumptie van varkensvlees |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mogelijke seleenvergiftiging bij zeugen», waarin wordt gesproken over verlammingen bij zeugen?1
Ja.
Heeft u aanwijzingen dat er in Nederland op grote schaal overmatige toedieningen van selenium aan zeugen plaatsvinden? Zijn er de laatste vijf jaar vaker meldingen van seleenvergiftiging bij landbouwdieren binnengekomen? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven uitgewerkt naar diersoort?
Ik heb geen aanwijzingen dat selenium op grote schaal overmatig aan zeugen wordt toegediend. De melding in mei 2013 van een mogelijke seleenvergiftiging op twee zeugenbedrijven is de enige melding van mogelijke seleenvergiftiging sinds de start van de basismonitoring dierziekten door de Gezondheidsdienst voor Dieren in 2002. Ook bij herkauwers is dit de afgelopen 10 jaar nooit gesignaleerd.
Hoe beoordeelt u de onderzoeksresultaten van de Gezondheidsdienst voor Dieren, die 0,3 mg/kg seleen aantrof in het voer2, mede in het licht van het recent verschenen rapport van de European food Safety Authority3, die spreekt over een veilig gehalte van maximaal 0,2 mg Se/kg?
Het gaat om twee bedrijven waar de Gezondheidsdienst voor Dieren onderzoek heeft verricht naar zeugen met specifieke klachten. Deze klachten kunnen onder andere zijn veroorzaakt door een seleenvergiftiging, dit kon echter niet worden bevestigd met aanvullend onderzoek. Op één bedrijf bleek in overleg met de dierenarts gekozen te zijn voor een variant voer dat een wat hoger gehalte seleen bevat, namelijk 0,3 mg/kg seleen in plaats van 0,2 mg/kg. Dit gehalte ligt onder de huidige wettelijk toegestane norm van 0,5 mg/kg seleen voor diervoer. Naar aanleiding van het recente advies van de EFSA wordt door de Europese Commissie in afstemming met de lidstaten bezien of deze norm moet worden aangepast.
Is het bericht van de Gezondheidsdienst voor Dieren reden voor u om een onderzoek in te stellen naar het mengen van selenium in veevoer voor rund en varken, mede daar de European Food Safety Authority dit jaar heeft gewaarschuwd voor volksgezondheidsrisico’s bij bepaalde categorieën consumenten, die dierlijke producten eten met een te hoog gehalte van selenium (L-SeMet)? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gaat hier om geïsoleerde bedrijfsproblemen waartussen geen verband bestaat. Naar aanleiding van de bevindingen van de Gezondheidsdienst voor Dieren is het voer bij de voerleverancier onderzocht. Hierbij zijn geen gehalten aan seleen in het diervoer aangetroffen die de norm overschreden.
Bent u bereid de controles op mogelijk te hoge gehaltes aan selenium in varkensvlees te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Nee, de meldingen van de Gezondheidsdienst voor Dieren zijn nader onderzocht en blijken op zichzelf te staan. Daarbij zijn geen normoverschrijdingen geconstateerd en er zijn geen aanwijzingen dat deze problematiek breder speelt.
Hoe beoordeelt u het feit dat, om hoogproductieve zeugen op de been te houden, er in het voer selenium wordt toegevoegd met als risico intoxicatie? Acht u een dergelijke bedrijfsvoering verantwoord in het kader van volksgezondheid-, diergezondheid- en dierenwelzijnsrisico’s?
Seleen is een sporenelement dat dieren dagelijks nodig hebben. Seleen is nodig voor o.a. groei, weerstand en vruchtbaarheid. Omdat de hedendaagse zeug binnen verblijft, moeten belangrijke sporenelementen die normaliter uit de natuur worden opgenomen aan het voer worden toegevoegd. Bij alle toevoegingen is het zaak de maximale gehaltes voor diervoeders in acht te nemen. Dat geldt zowel voor vitamines als in dit geval voor seleen. Ik heb geen aanwijzingen dat seleen op grote schaal overmatig wordt toegevoegd (zie antwoord op vraag 2). Daarnaast zijn er ook geen aanwijzingen dat de hedendaagse fokkerij negatief van invloed is op het seleengehalte in het lichaam van zeugen, waardoor het welzijn van de zeug op dat punt niet gewaarborgd zou zijn.
Hoe beoordeelt u het feit dat zeugen in de intensieve veehouderij maar liefst tweemaal per jaar moeten werpen, waardoor de natuurlijke seleniumbuffer bij zeugen na de tweede worp volledig uitgeput is en zeugen zelfs een te laag seleniumgehalte in het lichaam hebben? Deelt u de mening dat de intensieve productie van biggen de gezondheid en het welzijn van de zeugen in gevaar brengt? Zo ja, wat gaat u doen om deze praktijk een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat in de huidige varkensfokkerijen een zeug reeds na twee tot tweeënhalf jaar wordt afgevoerd en vervangen wordt wegens slechte voortplanting, slecht beenwerk (kreupelheid), ziekte of sterfte, terwijl in de jaren ’70 een zeug nog zo'n vijf tot acht jaar meeging? Vindt u hoogproductieve zeugen passen binnen uw visie op veilig voedsel en een duurzame, diervriendelijke veehouderij met robuuste dieren? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat er snel een einde komt aan deze ernstige aantasting van de gezondheid en het welzijn van de zeugen?
Het management op zeugenbedrijven moet erop gericht zijn de gezondheid en het welzijn van de zeug te borgen, of een zeug nu 2, 3 of 5 jaar oud wordt. Er bestaat een spreiding tussen bedrijven ten aanzien van het vervangingspercentage en de redenen waarom men zeugen vroegtijdig moet vervangen. Projecten die opgestart zijn in het kader van groepshuisvesting drachtige zeugen en het project vitale biggen besteden aandacht aan het bevorderen van de levensduur en de levenskwaliteit van de zeug. Immers, hoe gezonder de zeug hoe economisch vitaler en duurzamer het bedrijf.
Verzekeraars die werkgevers chanteren om medische gegevens van werknemers door te spelen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat verzekeraars de privacy van werknemers schenden?1
Het artikel en de uitzending van ZEMBLA waaraan dit artikel refereert ken ik. Ik heb tot mijn spijt moeten constateren dat bij verzuimbegeleiding niet altijd in overeenstemming met privacyregels wordt gewerkt. Ik deel de mening dat werknemers er te allen tijde op moeten kunnen vertrouwen dat hun medische gegevens vertrouwelijk worden behandeld. Een goede vertrouwensband tussen werknemer en arbo of verzuimarts enerzijds, maar ook tussen werknemer en werkgever anderzijds is van belang voor een goede en duurzame terugkeer op de werkvloer bij ziekte. Er zijn veel arbodiensten en verzuimbedrijven die wel zorgvuldig omgaan met privacyregels. Negatieve voorbeelden, zoals deze in het artikel en de uitzending van ZEMBLA naar voren komen, dragen echter niet bij aan het vertrouwen.
Deelt u de mening dat werknemers er te allen tijde op moeten kunnen vertrouwen dat hun medische gegevens niet in handen komen van derden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een goede vertrouwensband tussen werknemer en arbo of verzuimarts enerzijds, maar ook tussen werknemer en werkgever anderzijds van belang is voor een goede en duurzame terugkeer op de werkvloer bij ziekte? Deelt u ook de mening dat dergelijke negatieve voorbeelden, zoals deze in dit artikel naar voren komen, niet bijdragen aan dit vertrouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) dat het dreigen door verzekeraars met het niet uitkeren van de uitkering chantage is en dat het hier gaat om een uitlokking van iets onrechtmatigs?
Het is onwenselijk dat verzekeraars van werkgevers informatie vragen die vanuit privacyoverwegingen niet mag worden verstrekt. En dus is het ook onwenselijk dat het verkrijgen van die informatie als voorwaarde wordt gesteld voor het verstrekken van de uitkering. Ik kan mij voorstellen dat werkgevers hierdoor dwang voelen om die informatie toch te verstrekken. Dit is onwenselijk en het is van belang dat er een eind komt aan deze praktijk.
Deelt u de mening dat werkgevers door een dergelijke handelwijze zich gedwongen kunnen voelen om medische gegevens bij werknemers of arbodiensten te ontlokken en dat zij daarmee gedwongen worden tot handelen in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de huidige wetgeving werknemers voldoende beschermt tegen onrechtmatige uitwisseling en opslag van hun persoonlijke en medische gegevens? Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze die bescherming kan worden verbeterd?
Zieke werknemers moeten zich veilig voelen, als het gaat om hun persoonlijke en medische gegevens. Ik betreur het dat dit kennelijk nu niet altijd het geval is en vind het dan ook van groot belang dat daar snel verandering in komt.
De regels die gelden met betrekking tot de privacybescherming zijn helder. Betrokkenen zijn het er immers over eens dat er in de geschetste gevallen sprake is van een werkwijze in de praktijk die niet in overeenstemming is met de privacyregels. Het gaat er dus om dat de uitvoeringspraktijk van betrokken partijen gewijzigd wordt en in overeenstemming wordt gebracht met de privacyregelgeving.
Los van de vraag of hier sprake is van een incidenteel of een structureel probleem, is voor mij evident dat de oplossing hiervan ligt in het aanpassen van de handelwijze van verzekeraars zelf. Het Verbond van Verzekeraars (VvV) erkent dat er verzuimverzekeraars zijn die op dit terrein fouten hebben gemaakt en roept haar leden op om de werkwijze aan te passen. Het VvV heeft aangegeven dat verzekeraars passende maatregelen zullen nemen om de afspraken met betrekking tot de informatie-uitwisseling beter te borgen. Ik zal het VvV vragen mij op de hoogte te houden van de voortgang hiervan, zodat dergelijke uitvoeringspraktijken in de toekomst worden voorkomen.
Wat is uw reactie op de uitspraak in het artikel dat het hier gaat om een structureel probleem? Deelt u de mening dat wanneer een verzekeraar zelf aangeeft dat het om een structureel probleem gaat, het niet alleen aan de verzekeraars zelf gelaten kan worden om deze misstanden op te lossen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid toezicht te houden op het handelen van verzekeraars om te bezien of zij hun leven inderdaad beteren en wanneer hier geen verbetering in optreedt, stappen te ondernemen?
Het toezicht op naleving van privacyregelgeving is reeds georganiseerd. Dit toezicht is belegd bij het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP).
In hoeverre is de rol en het handelen van verzekeraars onderdeel van de adviesaanvraag aan de Sociaal Economische Raad (SER) over de toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg?
De rol en het handelen van verzekeraars is geen expliciet onderdeel geweest van de adviesaanvraag aan de SER.
In hoeverre is het College Bescherming Persoonsgegevens in staat om effectief op te treden tegen deze misstanden?
Ja. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) is in staat om effectief op te treden tegen deze misstanden. Dit is geborgd in de taken en bevoegdheden van het CBP.
De gevolgen van het legaliseren van de online kansspelen |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Webgokken grote dreun goede doel, loterijen vrezen verlies inkomsten?»1
Ja.
Deelt u de in het krantenartikel geuite vrees van de directeur van de Goede Doelen Loterijen dat door het openstellen van de markt voor het aanbieden van online kansspelen, de afdracht aan goede doelen substantieel zal verminderen?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, die vrees deel ik niet. Geen reden bestaat te verwachten dat de afdracht aan goede doelen en de sport door de regulering van online kansspelen substantieel zal verminderen. Diverse onderzoeken wijzen uit dat substitutie tussen online kansspelen en loterijen niet kan worden aangetoond.3 In feite bestaat al sinds jaren een Nederlandse markt voor kansspelen op afstand. Honderdduizenden Nederlanders nemen namelijk momenteel al deel aan niet-gereguleerde kansspelen op afstand. Spelers die deelnemen aan loterijen zijn veelal een ander type speler dan spelers die deelnemen aan kansspelen op afstand. Uit o.a. het APE onderzoek volgt het bestaan van verschillen in demografische kenmerken tussen online en offline spelers. Verder blijkt uit diverse onderzoeken dat de regulering van kansspelen op afstand in een aantal andere landen heeft uitgewezen dat de loterijopbrengsten niet zijn afgenomen als gevolg van regulering, maar juist zijn gestegen. Ook in Nederland hebben de goede doelen loterijen de afgelopen jaren een omzetgroei weten te realiseren, ondanks de opkomst van online kansspelen, dit blijkt uit hun jaarverslagen en uit marktanalyse rapporten van het bureau H2 Gambing Capital4. Daarnaast wordt in deze rapporten een verwachte groei in de toekomstige deelname aan kansspelen voor alle deelmarkten verwacht, ook voor goede doelen loterijen. Een grafiek met de omzet ontwikkeling van de goede doelen loterijen en de markt voor online kansspelen is opgenomen in de bijlage5.
Tegelijkertijd realiseer ik mij dat geen garantie kan worden gegeven dat geen substitutie zal plaatsvinden. Continuïteit van de afdracht van inkomsten uit loterijen aan goede doelen en de sport is echter wel belangrijk voor de samenleving. Mede om die reden wordt de regulering van kansspelen op afstand met de nodige waarborgen vormgegeven. In het wetsvoorstel kansspelen op afstand wordt o.a. duidelijk onderscheid gemaakt tussen loterijproducten en producten die aanbieders van kansspelen op afstand straks mogen aanbieden.
In het wetsvoorstel Kansspelen op afstand is de mogelijkheid opgenomen om vergunninghouders van kansspelen op afstand verplicht te laten bijdragen aan het goede doel of de sport. Gezien de aard van deze spellen, waarbij een groot deel van de inleg als prijzengeld wordt uitgekeerd, mogen echter van een dergelijke afdracht plicht geen grote inkomsten voor het maatschappelijk belang worden verwacht. Dit leidt tot de principiële vraag of voor deze beperkte inkomsten gekozen moet worden, of voor een heldere scheiding tussen commerciële kansspelen en maatschappelijk georiënteerde kansspelen als de loterijen. De bepaling staat opgenomen in het wetsvoorstel met het oog op eventuele toekomstige ontwikkelingen die hiertoe aanleiding zouden kunnen geven.
Is er al onderzoek gedaan naar de concrete gevolgen voor de afdracht aan goede doelen als het aanbieden van online kansspelen wordt gelegaliseerd? Zo nee, bent u bereid dit onderzoek uit te laten voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan worden bewerkstelligd dat goede doelen profiteren van de regulering van online kansspelen?
Het doel van de regulering van kansspelen is om spelers te beschermen tegen de risico’s op verslaving, misleiding en criminaliteit. Afdrachten aan het goede doel en de sport zijn daarbij een gunstig neveneffect, maar mogen niet het primaire doel zijn. Zo hebben Nederlandse loterijen wel een afdrachtverplichting, maar is bij de regulering van speelautomaten in het verleden gekozen geen afdrachtverplichting op te leggen.
Het staat alle aanbieders met een online vergunning vrij om zich te profileren met afdrachten aan het goede doel, mits de consument hierover juist wordt voorgelicht. Ook vergunninghouders van loterijen wordt ruimte geboden een vergunning voor het organiseren van kansspelen op afstand aan te vragen en daarmee een online productaanbod te ontwikkelen dat complementair is aan hun offline spelaanbod. Daarmee kunnen spelers die hun spelgedrag (mede) laten leiden door de bijdrage die zij daarmee doen aan het goede doel of de sport ook online terecht bij aanbieders die geen commerciële doelstelling hebben, maar rendementen ten gunste laten komen van goede doelen of sport in plaats van ten gunsten van de aandeelhouder.
Tax rulings van de Nederlandse Belastingdienst |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over het akkoord tussen KPN en de Belastingdienst over de opvoering van een boekverlies van € 3,7 mld op de aangekondigde verkoop van dochterbedrijf E-Plus als fiscaal aftrekbaar verlies dat kan worden verrekend met toekomstige fiscale winsten?1
Ja.
Klopt het dat als gevolg van het akkoord de Nederlandse Staat € 900 mln aan belastinggeld misloopt en dat hierdoor een hoger bod voor de aandelen van KPN tot de mogelijkheden behoort? Zouden hiermee niet indirect de aandeelhouders van KPN worden bevoordeeld ten nadele van de Nederlandse belastingbetaler? Deelt u de mening dat deze vraag kan worden beantwoord zonder in strijd te komen met artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), aangezien KPN zelf informatie naar buiten heeft gebracht over haar akkoord met de Belastingdienst en de Belastingdienst geen nieuwe informatie over de belastingplichtige hoeft prijs te geven?
De belastingplichtige heeft inderdaad zelf informatie hierover naar buiten gebracht. Ook in dat geval kan ik op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen informatie over individuele belastingplichtigen verstrekken.
In z’n algemeenheid merk ik op dat de Belastingdienst alleen zekerheid kan geven over de duiding van het recht binnen de kaders van wet-, regelgeving en beleid. Van het mislopen van belastinggeld kan dus nimmer sprake zijn, indien de Belastingdienst in het kader van zekerheid vooraf een afspraak maakt over de duiding van het recht op voorgelegde feiten.
Kunt u bevestigen dat binnen de deelnemingsvrijstelling verkoopverliezen niet worden mogen afgetrokken van de fiscale winst, en dat een verlies verband houdend met een deelneming alleen mag worden afgetrokken als het gaat om een liquidatieverlies, in die zin dat de deelneming wordt geliquideerd en de liquidatie-uitkeringen minder zijn dan hetgeen is opgeofferd/geïnvesteerd in de deelneming? Staan afspraken tussen bedrijven en de Belastingdienst over het aftrekken van verliezen geleden door verkoop van een deelneming niet op gespannen voet met de deelnemingsvrijstelling?
Ik kan bevestigen dat bij verkoop van een deelneming de resultaten, zowel positief als negatief, onder de deelnemingsvrijstelling vallen en dus geen invloed hebben op de fiscale winst en dat bij de liquidatie van een deelneming een liquidatieverlies in aanmerking kan worden genomen voor zover de liquidatieuitkering lager is dan het zogenoemde opgeofferde bedrag. Dit laatste is in de wet opgenomen om te voorkomen dat het verlies anders nergens aftrekbaar zou zijn.
Afspraken over het aftrekken van verliezen geleden door verkoop van een deelneming staan op gespannen voet met de deelnemingsvrijstelling. Derhalve zal de Belastingdienst dergelijke afspraken niet maken.
Gesteld dat de verkoop door een Nederlands moederbedrijf van een buitenlandse dochter in een verdragsland zou hebben geresulteerd in een winst, wordt de verkoopwinst dan wel onder de deelnemingsvrijstelling vrijgesteld? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot sommige gevallen waarin – tegenstrijdig aan diezelfde deelnemingsvrijstelling – verliezen mogen worden afgetrokken van de fiscale winst?
De verkoopwinst van een Nederlands moederbedrijf behaald met de verkoop van een binnenlandse of buitenlandse deelneming, al dan niet in een verdragsland, is vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling. Dat geldt ook voor een verkoopverlies, waardoor het verlies niet aftrekbaar is. Er kunnen derhalve geen gevallen bestaan waarin een dergelijk verlies aftrekbaar is.
Het sociaal beleid en de personele gevolgen van het sluiten van gevangenissen |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de sluiting van de penitentiaire inrichtingen die in het kader van het Masterplan DJI 2013–2018 (Kamerstuk 24 587, nr. 535) gesloten gaan worden allerminst soepel verloopt, dat de communicatie naar het personeel gebrekkig is en dat dit grote onzekerheid voor het personeel met zich meebrengt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De sluiting van penitentiaire inrichtingen waartoe in het kader van het Masterplan DJI is besloten, wordt zorgvuldig voorbereid. Over de personele gevolgen van de krimp of sluitingen van penitentiaire inrichtingen dient uiteraard afstemming plaats te vinden met de vakbonden en de betrokken medezeggenschapsorganen. Voor de onderdelen waarvan sluiting of krimp in 2014 is voorzien, is dit overleg op dit moment in volle gang.
De arbeidsvoorwaarden die gelden zijn op zichzelf duidelijk, maar de overgang van het last in first out-beginsel naar het afspiegelingsbeginsel is een systeemwijziging waar alle betrokkenen aan moeten wennen. Over de toepassing van het sociaal beleid voor de betrokken medewerkers van DJI wordt op verschillende niveaus met de ondernemingsraden en vakbonden gesproken. Gespreksthema’s zijn met name de status van betrokkenen gedurende de verschillende fases van het «van-werk-naar-werk» beleid en welke arbeidsvoorwaarden hierbij gelden. Met de medezeggenschap is de afspraak gemaakt om vanuit de werkgeverrol naast de formele communicatie ook via intranet en internet medewerkers te informeren over het sociaal beleid «van-werk-naar-werk», de verschillende relevante onderwerpen en meest gestelde vragen en antwoorden.
In het mondelinge vragenuur van 8 oktober 2013 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven nader te zullen ingaan op de onzekerheid bij het personeel van de penitentiaire inrichting in Tilburg. Dit aspect zal worden meegenomen in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Helder van de PVV over dit onderwerp (2013Z17855), die zo spoedig mogelijk zal worden verzonden.
Bent u er eveneens van op de hoogte dat het personeel in deze penitentiaire inrichtingen reeds ruim voor de datum van sluiting in grote onzekerheid zit over onder andere het sociaal beleid dat van toepassing zal zijn, welke status er geldt in het kader van het «van-werk-naar-werk-beleid», de geldende arbeidsvoorwaarden indien (al dan niet tijdelijk) elders gewerkt wordt? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 1.
Welke afdelingen en inrichtingen zijn reeds (eerder dan gepland) gesloten of zullen eerder worden gesloten dan gepland? Met welke reden vindt soms eerder sluiting plaats dan in het Masterplan DJI 2013–2018 besloten ligt en wat gebeurt er met het personeel dat daar werkzaam was? Tot welke rechtspositie leidt dit?
Er worden geen afdelingen of inrichtingen eerder dan gepland gesloten. Dat betekent dat de in het Masterplan DJI vermelde inrichtingen, of locaties daarvan, niet eerder zullen sluiten dan op 1 januari van het in het Masterplan DJI aangegeven jaar. De daarmee gepaard gaande gevolgen voor de rechtspositie van het personeel worden dus niet naar voren getrokken. Wel wordt de leegstand, als gevolg van het geringere aanbod van gedetineerden, op een aantal plaatsen geconcentreerd. Dit gaat in goed overleg met en vaak op initiatief van de vestigingsdirecteuren van de op basis van het Masterplan DJI te sluiten locaties. Hierdoor wordt personeel zoveel als mogelijk al in de gelegenheid gesteld om mobiel te worden. Hierbij wordt ook geprobeerd om het personeel tijdelijk bij andere DJI-onderdelen werkzaamheden te laten verrichten. Dit laatste heeft voor hen uiteraard geen rechtspositionele gevolgen.
Hoeveel mensen zijn inmiddels van werk naar werk begeleid? Zijn zij in soortgelijke banen terecht gekomen en zo nee, in wat voor banen dan wel?
Binnen DJI kan een groep medewerkers per 1 oktober 2013 in het kader van het Masterplan DJI er voor kiezen vrijwillig VWNW-kandidaat te worden. Dit betreft personeel van een aantal in 2014 te sluiten inrichtingen (o.a. de PI Hoogeveen en de locatie Havenstraat van de PI Amsterdam). Inmiddels geldt dit ook voor de PI Limburg Zuid en de PI Veenhuizen. Wellicht volgt voor meer medewerkers de mogelijkheid om te kiezen vrijwillig VWNW-kandidaat te worden.
Zoals vermeld in het Masterplan DJI van 19 juni 2013 kunnen naar verwachting 1.350 van de 2.600 medewerkers van DJI die getroffen worden door de maatregelen in het Masterplan herplaatst worden op passende vacante plekken binnen DJI. Voor 1.250 medewerkers zijn zwaardere mobiliteitsinspanningen nodig. Ik kan u in dit verband melden dat door DJI eerder dit jaar een convenant is afgesloten met de Douane. Als gevolg hiervan zijn inmiddels ongeveer 60 medewerkers van DJI werkzaam bij de Douane. Zij volgen daar opleidingstrajecten die, na een succesvolle afronding, zullen leiden tot een definitieve overgang. Op dit moment loopt een wervingstraject bij de Douane voor een locatie op de Tweede Maasvlakte. Ook hiervoor hebben DJI-medewerkers hun belangstelling kenbaar gemaakt.
Daarnaast worden er gesprekken gevoerd met de op te zetten RijksBeveiligingsOrganisatie (RBO) over de mogelijke overgang van circa 550 DJI medewerkers. Over dit thema zal waarschijnlijk in dit najaar besluitvorming plaatsvinden.
Tot slot worden er op dit moment verkennende gesprekken gevoerd over plaatsingsmogelijkheden van DJI-medewerkers bij de politie.
Wat kunt u doen om de onzekerheid voor dit personeel tot het minimum te beperken en zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden over de personele gevolgen en het sociaal beleid voor het personeel dat door deze sluitingen getroffen wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer kan de Kamer de uitwerkingsplannen van het Masterplan DJI 2013–2018 verwachten?
Op dit moment wordt een reactie aan uw Kamer voorbereid naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van 13 september jl. (met kenmerk 2013Z16392/2013D35712) over de implementatie van de beleidsvoornemens uit het Masterplan DJI. Ik verwacht deze reactie voor de behandeling van de begroting 2014 van mijn departement aan uw Kamer te verzenden.
Wat is de stand van zaken met de uitvoering van de motie over de Substantieel Bezwarende Functies voor personeel van de Dienst Justitiële inrichtingen (Kamerstuk 24 587, nr. 470)?
Zoals gemeld in de brief van 2 juli jl. (Vergaderjaar 2012–2013 Kamerstuk 31 490 nr. 130) is de minister voor Wonen en Rijksdienst met de bonden in gesprek over een aanpassing van de SBF-regeling. Hierbij wordt nu ook betrokken de motie van het lid Toorenburg c.s. van 6 juni jl. (Vergaderjaar 2012–2013, Kamerstuk 24 587 nr. 517), waarin de regering verzocht wordt het sociaal plan ten behoeve van het personeel uit het gevangeniswezen te verlengen. Overigens heeft de minister van Binnenlandse Zaken in het mondelinge vragenuur van 8 oktober jl. toegezegd uw Kamer over dit overleg nader te doen informeren. Vanzelfsprekend voldoe ik graag aan dit verzoek en ik kan u melden dat op 27 juni jl. de minister voor Wonen en Rijksdienst de bonden hierover een formeel bod heeft gedaan. De bonden hebben zich beraden op de inhoud daarvan. In het voortgezette overleg op 19 september jl. is geconcludeerd dat dit bod onvoldoende aanknopingspunten biedt. Daarom wordt nu bezien welke alternatieven wel tot een oplossing kunnen leiden. Over de inhoud daarvan kan lopende het overleg geen mededeling worden gedaan.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken te beantwoorden?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt gemeld dat de Nederlandse Vereniging van Banken niet zal afzien van het boetebeding bij vervroegde aflossing van hypotheken?1
Ja.
Deelt u de mening van de Vereniging Eigen Huis (VEH) dat een dergelijke boeterente ongepast is in deze tijd waarin ruim een miljoen huiseigenaren kampen met een hypotheek die onder water staat?
Het feit dat de hypothecaire schuld groter is dan de waarde van de woning hoeft geen acuut probleem op te leveren voor de huiseigenaar. Dat neemt niet weg dat deze situatie een risico op restschuld bij (gedwongen) verkoop geeft. Om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen heeft het kabinet de rente voortkomend uit een restschuld reeds aftrekbaar gemaakt voor een periode van 10 jaar. Bovendien heeft het kabinet op Prinsjesdag aangekondigd dat het onder strikte voorwaarden mogelijk wordt om restschulden onder NHG te financieren. Tevens geldt dat bij het aflopen van een rentevast periode, gedwongen verkoop en verhuizing naar een andere koopwoning normaal gesproken geen boeterentes worden berekend en een restschuld dus ongehinderd kan worden ingelost met bijvoorbeeld spaargeld of een schenking.
Daarnaast is het kabinet van mening dat de boeterente extra aflossen niet in belangrijke mate in de weg staat. Ook niet als huiseigenaren extra willen aflossen om de woningwaardedaling op te vangen. De aflossingsgrenzen waarbinnen boetevrij mag worden afgelost stellen immers een beperking aan het bedrag dat binnen een jaar extra mag worden afgelost, niet wat over de gehele looptijd van de lening mag worden afgelost. Dus – uitgaande van het minimum van 10% dat is vastgelegd in de Gedragscode Hypothecaire Financiering – kan bijvoorbeeld na drie jaar minimaal 30% van het aanvangsbedrag van de hypotheek worden afgelost. Als dit wordt afgezet tegen een gemiddelde woningwaardedaling van 20%2 ziet het kabinet voor deze gevallen geen belemmering in de gehanteerde grenzen waarbinnen boetevrij kan worden afgelost om binnen een afzienbare termijn het schuldniveau terug te brengen onder de woningwaarde.
Is het waar dat in de praktijk tijdens de looptijd van een hypotheekovereenkomst niet meer dan 10 tot 20% van het hypotheekbedrag jaarlijks boetevrij mag worden afgelost?
In de Gedragscode hypothecaire financiering is opgenomen dat minimaal 10% van het oorspronkelijke bedrag aan financiering vergoedingsvrij mag worden afgelost door de hypotheeknemer per kalanderjaar. In de praktijk wordt door hypotheekverstrekkers bij bepaalde hypotheekvormen een percentage tot 20% vergoedingsvrij aflossen gehanteerd, dit is dan vastgelegd in individuele hypotheekovereenkomsten met de hypotheeknemer. De hoogte van het percentage dat boetevrij mag worden afgelost volgt uit een afweging tussen enerzijds de ruimte die de klant heeft om boetevrij af te lossen en anderzijds de kosten die dit veroorzaakt.
Deelt u de mening dat het positieve effect voor de woningmarkt van het verstandige voornemen van de voorgenomen verruimde en verhoogde eenmalige schenkingsvrijstelling van € 100.000 beperkt kan worden als banken vasthouden aan het boetebeding?
In hoeverre een boeterente een rol speelt indien 100.000 euro ineens wordt afgelost is afhankelijk van het beleid van de bank, de hoogte van de hypothecaire lening, de hoogte van de verschuldigde rente en de actuele rente en de resterende looptijd van de lening of rentevastperiode. Overigens kan de vrijstelling in de schenkbelasting ook worden aangewend voor aankoop van een eigen woning of verbouwing daarvan.
Vindt u het te billijken dat banken die mede overeind gehouden zijn / worden met geld van de belastingbetaler, nu niet bereid zijn het boetebeding te laten vervallen bij vervroegde aflossing? Kunt u verklaren waarom alleen ABN AMRO en SNS het voornemen hebben de boeterente te laten vervallen?
Meerdere banken bekijken momenteel de mogelijkheid de boeterente te laten vervallen in het specifieke geval dat gebruik wordt gemaakt van de verruimde schenkingsvrijstelling. Het is niet in alle gevallen mogelijk om zonder gevolgen de boeterente te laten vervallen door banken. Boeterente is een vergoeding voor gemiste (toekomstige) rente inkomsten waarmee rekening is gehouden bij het aantrekken van financiering en het bepalen van het rentepercentage. Dit betekent ook dat de boete alleen maar wordt gerekend als de marktrente lager is dan de contractrente. Het kunnen hanteren van een boeterente zorgt ervoor dat hypotheekverstrekkers bereid zijn hypotheken met een langere looptijd te verstrekken. Een langere looptijd biedt klanten voor een langere tijd zekerheid over hun maandelijkse lasten.
Deelt u de mening dat vervroegde aflossing kan bijdragen aan versterking van de bankbalansen en verlaging van het risico voor hypotheeknemer én hypotheekverstrekker, en dat hiermee een breed maatschappelijk belang wordt gediend?
Vervroegd aflossen kan een positief effect hebben op het tegengaan van het risico op restschulden van consumenten. Verlaging van de LTV’s kan ook gunstig uitpakken voor de bankbalansen en de positie van banken op de kapitaalmarkt. Een onvoorspelbare stroom aan vervroegde aflossingen is overigens niet per definitie wenselijk voor de bank omdat hierdoor een onzekere factor wordt toegevoegd aan de aangetrokken financiering. Dit kan uiteindelijk ook impact hebben op de klant.
Bent u bereid met de banken in overleg te gaan om het laten vervallen van de boeterente te bepleiten en om na te gaan onder welke voorwaarden dit verantwoord kan worden gerealiseerd?
Zoals bekend heb ik de banken gevraagd de boeterentes te laten vervallen indien gebruik wordt gemaakt van de verruimde schenkingsvrijstelling. SNS heeft als eerste aangegeven hiertoe bereid te zijn. ABN AMRO kijkt concreet naar mogelijkheden voor het vervallen van de boeterentes. Naar ik heb begrepen willen ook andere banken kijken naar mogelijkheden om de boeterentes te laten vervallen, indien gebruik wordt gemaakt van deze tijdelijke verruimde schenkingsvrijstelling.
Bent u bereid, in verband met de algemene politieke beschouwingen, deze vragen te beantwoorden vóór dinsdag 24 september om 12.00 uur?
Ja.
Boetes die zijn opgelegd in verband met een stage van een vreemdeling bij een supermarkt |
|
Pieter Heerma (CDA), Marit Maij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kleine fout, forse boete, Asielzoeker, ondernemer en gemeente gedupeerd doordat ambtenaar vergeet werkvergunning te regelen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit soort situaties, waarin het om slechts één persoon gaat, en er een inval door vier man politie en een maand later door de Inspectie SZW wordt gedaan? In hoeverre zijn zulke acties representatief voor het optreden van de politie en de inspectie bij de bestrijding van illegale tewerkstelling in het algemeen en bij soortgelijke gevallen in het bijzonder? Kunt u aangeven op welke wijze de proportionaliteit wordt meegewogen?
De Inspectie SZW heeft als taak om erop toe te zien dat wetten en regels worden nageleefd, ook wanneer er geen sprake lijkt te zijn van een opzettelijke overtreding. Daarbij merk ik op dat de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid in de regel niet van tevoren kan worden vastgesteld. De controle door de Inspectie past binnen het reguliere inspectiepatroon, waarin inspecties plaatsvinden op basis van meldingen, signalen en informatie vanuit de eigen organisatie en andere toezichthouders.
Deelt u de mening dat, waar het slechts een stageplaats voor een korte periode betreft, er niet gesproken kan worden van verdringing van een reguliere arbeidsplaats? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dat tot de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot herziening van de Wet arbeid vreemdelingen (Kamerstukken 33 475), waarin staat dat arbeidswetgeving dient ter bescherming van werknemers tegen slechte arbeidsomstandigheden, onderbetaling, illegaliteit en verdringing op de arbeidsmarkt?
De Wet arbeid vreemdelingen stelt dat het een werkgever verboden is om een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. In de wet wordt een breed begrip van arbeid gehanteerd. Alle vormen van werk vallen hieronder, dus ook onbetaalde arbeid en «stages». De aanstelling van een vreemdeling op een «stageplek» gaat mogelijk ten koste van de aanstelling van prioriteitsgenietende arbeidskrachten op deze arbeidsplek. Er kan dus wel degelijk sprake zijn van verdringing op de arbeidsmarkt.
Bij de afgifte van een tewerkstellingsvergunning wordt gekeken of aan alle geldende arbeidsvoorwaarden wordt voldaan. In die zin dient de Wet arbeid vreemdelingen ter bescherming van werknemers tegen slechte arbeidsomstandigheden, onderbetaling en illegaliteit.
Op welke wijze kan het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht bij de boeteoplegging worden betrokken, als bijvoorbeeld sprake is van een eerste en relatief lichte overtreding en er sprake is van een omissie? Kan in dat soort situaties bijvoorbeeld de boete worden gematigd, conform de Beleidsregel Boeteoplegging Wet Arbeid Vreemdelingen 2013? Zo nee, waarom niet?
Volgens de Algemene wet bestuursrecht dient een boete evenredig te zijn met de verwijtbaarheid die iemand treft. Dit beginsel is uitgewerkt in de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen. De boete kan met 25%, 50% of 75% worden gematigd, afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid. Een matiging vindt niet plaats als een onderneming of persoon door onwetendheid de regels van de Wet arbeid vreemdelingen overtreedt. Of sprake is van verminderde verwijtbaarheid, wordt beoordeeld bij de boeteoplegging en zal in een bezwaar- en beroepsprocedure opnieuw beoordeeld kunnen worden.
Kunt u aangeven of zich vergelijkbare gevallen hebben voorgedaan als het onderhavige geval in Eindhoven en zo ja hoeveel, waarbij de Inspectie SZW op eenzelfde wijze heeft gehandeld qua oplegging en hoogte van boetes?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 past deze zaak binnen het reguliere handhavingspatroon, waarbij met toepassing van de Beleidsregel boeteoplegging Wav een boete is opgelegd. Daarin verschilt deze zaak niet van andere zaken waarin de Inspectie SZW een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen constateert.
Deelt u de mening dat met het opleggen van een maximale boete in gevallen als het onderhavige goedwillende werkgevers en organisaties ten onrechte op één lijn worden gesteld met notoir malafide werkgevers die structureel de wet overtreden ten behoeve van financieel gewin? Zo nee, waarom niet?
Nee. Binnen de wet bestaat er een breed scala aan sanctiemogelijkheden, afhankelijk van de specifieke overtreding. Met de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving zijn extra sanctiemogelijkheden gecreëerd om notoire overtreders te treffen. Ondernemingen die de arbeidswetgeving herhaaldelijk overtreden krijgen een verhoogde boete opgelegd. Uiteindelijk kunnen zelfs werkzaamheden worden stilgelegd. Zo wordt extra ingezet op de aanpak van notoire overtreders. Op basis van een risicoanalyse bepaalt de Inspectie bovendien waar het risico op overtreding het hoogst is en extra toezicht geboden is.
Deelt u de mening dat door het optreden van de Inspectie SZW in het onderhavige geval het risico ontstaat dat goedwillende organisaties en bedrijven bevreesd raken om een vreemdeling te helpen met integratie en inburgering in de vorm van bijvoorbeeld werk of stage? Zo niet, waarom niet?
Ik juich toe dat organisaties en bedrijven zich maatschappelijk betrokken tonen door vreemdelingen te helpen integreren en inburgeren als het gaat om vreemdelingen die hier voor langere tijd mogen verblijven. Ook wanneer het gaat om het tewerkstellen van een vreemdeling, zijn zij echter verplicht zich aan de wet te houden en zich te vergewissen van de voorwaarden waaronder zij een vreemdeling te werk mogen stellen.
Op welke wijze houdt de Inspectie SZW in de handhaving en boetebeschikkingen ook rekening met de op 1 juni 2013 in werking getreden Wet modern migratiebeleid, onder het regime waarvan voor houders van een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf geldt dat arbeid vrij is toegestaan zonder dat een tewerkstellingsvergunning nodig is?
De Inspectie SZW kijkt bij de handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen naar de feiten en omstandigheden in de situaties die zij onderzoekt, dus ook naar de arbeidsaantekening op de verblijfsvergunning die geldt op het moment van tewerkstelling. In dit geval was geen sprake van een verblijfstitel op grond waarvan het verrichten van arbeid zonder tewerkstellingsvergunning is toegestaan.
Wat gaat u ondernemen om te waarborgen dat de Inspectie in de handhaving en boeteoplegging voldoende proportioneel en naar evenredigheid optreedt?
Gelet op de antwoorden op voorgaande vragen, acht ik geen noodzaak aanwezig om maatregelen te nemen.
De verstrekking van medisch noodzakelijke merkmedicijnen door een groep van apotheken |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de voorwaarden waaronder Spanhoff/BENU apotheken merkmedicijnen, waarvan de voorschrijvend arts heeft aangegeven dat deze medisch noodzakelijk zijn, verstrekt aan patiënten?1
Allereerst wil ik opmerken het niet aan mij is om de voorwaarden te beoordelen die de Spanhoff-groep hanteert ten aanzien van «medische noodzaak». Dat is een taak van toezichthouders zoals de Nederlandse Zorgautoriteit en de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Voor het beslechten van verstrekkingsgeschillen staat een specifieke procedure open bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekering. Daarnaast is de onderhands verstrekte e-mail bijna anderhalf jaar geleden verstuurd en is de inhoud daarvan wellicht niet meer actueel. Om deze twee redenen past mij terughoudendheid in mijn reactie.
Is regel 4 niet in strijd met de wet omdat daar gesteld wordt dat de apotheker de voorschrijvend arts kan overrulen en kan bepalen of een merkpreparaat al dan niet medisch noodzakelijk is? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, kunt u aangeven waarom dit niet zo is?
Ik kan dit in zijn algemeenheid niet beoordelen. Een en ander is mede afhankelijk van de afspraken die apotheekhoudenden, artsen en zorgverzekeraars met elkaar hierover hebben gemaakt. In de op 18 september 2013 beantwoorde vragen (2013Z16189) van het lid Van Gerven (SP) heb ik hierover onder meer aangegeven:
Wat vindt u van het beleid dat apothekers van de leiding geen merkgeneesmiddelen bij patiënten thuis mogen bezorgen, maar wel als het gaat om generieke middelen? Wat vindt u ervan dat deze apotheken geen merkpreparaten op voorraad mogen hebben om zo een drempel op te werpen voor patiënten die door deze praktijk noodgedwongen weer opnieuw naar de apotheek moeten voor hun medicatie? Is dit geen vorm van machtsmisbruik?
Een dergelijk beleid zou niet erg klantvriendelijk zijn en kan mogelijk in strijd zijn met de contracten die de Spanhoff-groep heeft afgesloten met zorgverzekeraars. Een patiënt /verzekerde kan om die reden bijvoorbeeld ook beslissen om geneesmiddelen af te nemen van een apotheek die wel thuisbezorgt.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat bij het verstrekken van een merkpreparaat dit de apotheek «zomaar honderden euro’s» kan kosten? Is het preferentiebeleid in deze situatie niet een perverse prikkel die strijdig is met het belang van patiënten om die medicijnen te krijgen die noodzakelijk zijn?
Deze vraag is ook aan de orde gekomen in de op 18 september 2013 beantwoorde vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 29) van het lid Van Gerven (SP). In die antwoorden is aangegeven:
Is het waar dat bij deze apotheken ook niet-apothekers recepten nakijken en vervolgens privacygevoelige zaken – inclusief medisch geheim – naar recepten@spanhoff.nl gestuurd worden, welke mailbox wordt beheerd door een ict-er, familielid van de directie van Spanhoff die niet BIG-geregistreerd is? Is het waar dat deze persoon met het receptnummer kan inloggen bij CHA-online (= declaratiesysteem van apothekers) en hij zodoende alle medicatie die een patiënt gebruikt kan inzien? Zo ja, wat vindt u van deze situatie?
Ik weet niet of dit waar is. In de e-mail wordt geen melding gemaakt wie welke mailbox beheert.
Bent u bereid om in te grijpen in deze situatie waarbij kennelijk financiële motieven het patiëntenbelang schaden? Zo nee, waarom niet?
Nee, hier is geen rol voor VWS weggelegd maar voor de specifieke toezichthouders. Zie verder de antwoorden op de vragen 1, 2 en 4.
Het bericht dat een hoge politiefunctionaris buiten functie is gesteld wegens het lekken van informatie |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «politiechef buiten functie gesteld wegens het lekken van informatie»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, deelt u dan de mening dat het onbestaanbaar is dat deze politiechef recent functies heeft gekregen in de top van de Nationale Politie en de Politieacademie? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van dit bericht. De voorzitter van het College van Bestuur van de Politieacademie heeft een disciplinair onderzoek ingesteld naar het mogelijk zonder toestemming naar buiten brengen van vertrouwelijke informatie en documenten door twee medewerkers van de Politieacademie. In het kader van het onderzoek en het belang van de privacy van de bij dit lopende onderzoek betrokken medewerkers, kan ik geen verdere informatie verstrekken. Ik wacht de resultaten van het onderzoek af voordat ik een standpunt in neem en conclusies trek.
Deelt u de mening dat deze situatie bijzonder onverkwikkelijk is, omdat met het uit de functie zetten van de Nationaal Commandant van de Nuclear Security Summit dit het tweede geval is in korte tijd? Zo nee, waarom niet?
Integriteit staat hoog in het vaandel, bij mij, de politie en de Politieacademie. Er is dan ook structurele aandacht voor integriteit en het belang van een integere politieprofessional en politieorganisatie. De politie en de Politieacademie voeren bovendien een krachtig preventief en repressief beleid ten aanzien van integriteitschendingen en zullen dat ook in de toekomst blijven doen.
Deelt u de mening dat het er op lijkt dat managers in de politietop elkaar de hand boven het hoofd houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u eraan doen om nu eindelijk eens korte metten te maken met corrupte en informatie lekkende politiemensen in de top van de organisatie?
Zie antwoord vraag 3.
De aanpak van de productie van GHB en de verkoop van grondstoffen hiervoor |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grondstof GHB moet op harddrugslijst»1 en het bericht «OM en politie ten strijde tegen online GHB-grondstof»?2
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de drug GHB?3 4
Ja.
Deelt u de mening van de landelijk officier synthetische drugs van het Openbaar Ministerie (OM) dat GBL, de grondstof van de drugs GHB, op lijst 1 van de Opiumwet moet komen zodat de handel en productie van GHB beter aangepakt kan worden?
De quick scan van de Coördinatiecommissie Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) naar het problematisch gebruik van GBL is nog niet afgerond. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verwacht het rapport in november te ontvangen. Hij heeft de CAM, waarin ondermeer de politie en het openbaar ministerie (OM) deelnemen, tevens gevraagd hem op basis van de resultaten van de quick scan te adviseren over een eventuele aanpassing van het beleid. Op grond van dit advies zullen wij ons beraden over de vraag of er aanleiding bestaat om stappen te nemen. Wij achten het niet wenselijk hierop vooruit te lopen. Wel herhalen wij dat het plaatsen van GHB op lijst I van de Opiumwet tot gevolg heeft gehad dat onder omstandigheden strafrechtelijk kan worden ingegrepen op grond van artikel 10a Opiumwet als GBL wordt verhandeld met het oog op het produceren van Opiumwetmiddelen. Daarbij bieden zowel de zuiverheidsgraad, de hoeveelheid, de aard van de afnemer (al dan niet een bekend industrieel bedrijf) of de klantenkring aanknopingspunten om verdachte transacties op te sporen en te vervolgen.
Bent u nog steeds van mening dat het niet wenselijk is dat Nederland, net zoals Australië en de Verenigde Staten, overgaat tot een verbod op meer dan 80% zuivere GBL? Waarop baseert u de mening dat deze maatregel nauwelijks effectief zal zijn? Zijn er onderzoeksresultaten in deze landen die dit bevestigen?
Wij verwachten dat een dergelijk verbod niet of nauwelijks effectief zal zijn, omdat ook GBL met minder dan 80% zuiverheid kan worden toegepast bij de productie van GHB. Ons zijn geen onderzoeksresultaten bekend uit landen die tot een dergelijk verbod zouden zijn overgegaan.
Deelt u de mening dat de bewijslast voor het OM vereenvoudigd wordt als er wel een dergelijk verbod zou zijn voor GBL met een hoge zuiverheidsgraad en dat het invoeren van een dergelijk verbod de drempel voor GHB productie in ieder geval zou verhogen?
Wij verwijzen naar het antwoord op vragen 3, 4 en 9.
Wat zijn inmiddels de ervaringen met de afspraken die het Landelijk Parket heeft gemaakt over de handel in GBL? Hoe vaak zijn ongebruikelijke of verdachte transacties van GBL inmiddels gemeld door de chemische industrie en door de 22 handelaren die nu bij het OM in het vizier zijn?
De afspraken houden in dat de chemische industrie is verzocht om op basis van vrijwilligheid ongebruikelijke of verdachte transacties van deze stoffen te melden bij het Meldpunt verdachte transacties chemicaliën, waarna doorgeleiding van de melding naar de politie plaatsvindt. Verder maakt het opwerpen van barrières voor de producenten deel uit van de bestrijding van de productie van synthetische drugs. Op 5 september jl. heeft het OM samen met de politie per e-mail een brief verzonden aan bekende online GBL-handelaren die volgens de politie en het OM het risico lopen zich schuldig te maken aan het overtreden van artikel 10a Opiumwet. In deze email zijn zij op dit risico gewezen en is hen dringend geadviseerd te stoppen met de verkoop van GBL. Na 5 september 2013 zijn er geen nieuwe meldingen gedaan van de invoer van GBL. Enkele handelaren hebben inmiddels te kennen gegeven te stoppen met de verkoop van GBL. Het OM houdt deze ontwikkelingen samen met de politie nauwlettend in de gaten.
Bent u bereid de vrijwillige meldingsplicht te vervangen door een vergunningensysteem voor de verkoop van GBL zoals dat in EU-landen Bulgarije, Slowakije en Zweden het geval is? Deelt u de mening dat dit de drempel op GHB te produceren kan verhogen?
De World Health Organisation (WHO) werkt aan een risico-evaluatie van GBL. Afhankelijk van het resultaat zou dit kunnen leiden tot een advies aan de Commission on Narcotic Drugs van de Verenigde Naties om GBL onder controle te brengen. Nu binnen de EU onvoldoende draagvlak bestond om GBL op de Europese lijst van drugsprecursoren op te nemen, wachten wij het resultaat van de risico-evaluatie van de WHO en de eerdergenoemde quick scan van de CAM af.
Heeft u inmiddels binnen Europa gepleit voor denaturatie van GBL, zodat deze niet meer voor menselijke consumptie kan worden gebruikt, zoals eerder gebeurd is met spiritus? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Binnen de EU is gepleit voor beperkende maatregelen. De andere lidstaten van de EU hebben daaraan onvoldoende steun verleend.
Is de quick scan van de Coördinatiecommissie Assessment en Monitoring nieuwe drugs met betrekking tot het gebruik van GBL inmiddels afgerond? Welke adviezen heeft deze commissie uitgebracht voor aanpassingen van het huidige beleid?
Zie antwoord vraag 3.
Heling van door Oost-Europese bendes gestolen goederen in Nederland |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oost-Europese bendes verkopen buit in Nederland»?1
Ja.
Kent u het in het bericht genoemde onderzoek van de Universiteit Utrecht? Zo ja, wilt u dat voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen?
Bij brief van 9 oktober 2013 (Kamerstukken II 2013/2014 29 911, nr. 85) heb ik uw Kamer het onderzoek van de Universiteit Utrecht en mijn reactie daarop doen toekomen.
Deelt u de conclusies van de onderzoekers dat veel van de door Oost-Europese criminelen gestolen goederen op Nederlandse markten worden verkocht? Zo ja, wat gaat u hier concreet tegen doen? Zo nee, waarom niet?
De onderzoekers baseren deze bevinding vooral op interviews en eigen observaties op Nederlandse markten, niet op strafrechtelijke onderzoeken. De betrokken partijen in Rotterdam geven aan de signalen over het Afrikaanderplein niet in die vorm en mate te herkennen. Noch bij de gemeente Rotterdam noch bij de markt, de marktmeesters en de politie aldaar zijn concrete gevallen bekend van het verhandelen van door Oost-Europese bendes gestolen goederen. Op de Beverwijkse Markt is sprake van verticaal toezicht: gemeente, politie, het Openbaar Ministerie, de Belastingdienst en andere handhavingsdiensten controleren deze markt regelmatig en hanteren een integrale aanpak. Daarnaast is sprake van horizontaal toezicht door de Beverwijkse Bazaar zelf. Als er voldoende concrete aanwijzingen zijn, stellen Openbaar Ministerie en de politie strafrechtelijke onderzoeken in. Dit is in het verleden ook gebeurd en dit heeft tot veroordelingen geleid.
Was u al eerder op de hoogte van de heling van deze gestolen goederen via Nederlandse markten? Zo ja, wat heeft u daar tegen gedaan? Zo nee, waarom hebt u daar een onderzoek van wetenschappers voor nodig?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het nodig is om de capaciteit en prioriteit bij de politie om heling tegen te gaan uit te breiden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet? Hoe kan het dan dat openlijk op Nederlandse markten gestolen goederen worden verkocht?
De aanpak van heling vormt een van de actiepunten in de integrale aanpak van mobiele bendes. Kern van de aanpak vormt de landelijke invoering van het digitale opkopersregister (DOR) en de koppeling tussen diefstalregisters van onder meer de stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit (fietsdiefstal), de RDW, KMar en VbV (voertuigdiefstal), stopheling.nl, gevondenofverloren.nl, de database kunst- en antiekcriminaliteit van de Landelijke Eenheid en van een aantal grote opkopers, zodat er één centraal en goed gevuld diefstalregister komt. Invoering van het DOR zal leiden tot betere opsporing van diefstal en heling; er zullen meer high impactdelicten worden opgelost en er zullen meer inbrekers, overvallers, winkeldieven, straatrovers en helers worden vervolgd. Bij een eerdere proef met het DOR zijn in een half jaar tijd 44 verdachten aangehouden en 68 zaken opgelost.
Deelt u de mening van de in het artikel aangehaalde Oost-Europese criminelen dat de Nederlanders naïef zijn als het gaat om het moeilijk maken dat hun spullen worden gestolen? Zo ja, waarom? Wat gaat u doen om hier verbetering in aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
De mening van Oost-Europese criminelen dat Nederlanders naïef zijn ten aanzien van de beveiliging van hun eigendommen deel ik niet. Integendeel: uit onderzoek blijkt dat de overgrote meerderheid van de Nederlandse burgers en bedrijven preventieve maatregelen treft om hun have en goed te beschermen. Zo blijkt uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven dat driekwart van de bedrijven preventieve maatregelen treft. Uit de Veiligheidsmonitor 2012 komt naar voren dat ruim driekwart van de Nederlanders maatregelen heeft getroffen om de eigen woning te beveiligen, zeventig procent laat geen waardevolle spullen in de auto liggen en een derde van de Nederlanders laat waardevolle spullen thuis om diefstal of beroving te voorkomen.
Bent u op de hoogte van de kritiek op de Nederlandse politie van de politiekorpsen in de vier genoemde Oost-Europese landen? Zo ja, wat is de aard van die kritiek en deelt u die? Zo nee, wilt u zich dan op de hoogte doen stellen van die kritiek en daarover de Kamer berichten?
Ik heb kennis genomen van de kritiek die de politiekorpsen in de vier onderzochte Oost-Europese landen en in België en Duitsland geuit hebben op de Nederlandse politie. De kritiek richt zich met name op de internationale samenwerking en het vermeende gebrek aan daadkracht van onze zijde. De Nederlandse politie onderkent ten volle het belang van een goede samenwerking met het buitenland. De afgelopen tijd heeft ze al geïnvesteerd in het verbeteren van de rechtshulprelaties. De komst van de Nationale Politie heeft eraan bijgedragen dat hierop beter intern gestuurd kan worden. Op het dossier van mobiel banditisme bestaan reeds goede relaties met buitenlandse politiekorpsen en waar nodig zullen die worden verbeterd.
Het bericht ‘EU plan to suspend visa-free travel’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Legal wrangling looms over EU plan to suspend visa-free travel»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Europese Commissie van plan is een procedure bij het Europese Hof te starten met betrekking tot de opschorting van het visa-vrije verkeer?
Het bericht heeft betrekking op het besluit van het Europees Parlement om in te stemmen met een wijziging van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld. Deze wijziging voorziet in een mechanisme dat kan leiden tot herinvoering van de visumplicht bij een plotselinge toename van het aantal asielaanvragen, het aantal aangetroffen illegaal verblijvende burgers en/of een verslechtering van het aantal terug te nemen onderdanen van het betreffende derde land (noodremprocedure). Deze wijziging voorziet ook in de mogelijkheid van herinvoering van de visumplicht op grond van een gebrek aan wederkerigheid in het visumbeleid van een al van de visumplicht vrijgesteld derde land (reciprociteitsmechanisme). De bedenkingen van de Europese Commissie liggen op het terrein van het reciprociteitsmechanisme. De Commissie heeft gesteld dat ze zich het recht voorbehoudt juridische stappen te ondernemen teneinde verduidelijking te krijgen of bepaalde onderdelen van het reciprociteitsmechanisme uit de Verordening strijdig zijn met het EU-werkingsverdrag (artikelen 290 en 291 VWEU inzake gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden).
Wat is uw mening over de analyse van de Europese Commissie zoals weergegeven in onderhavig artikel? Wat is de Nederlandse positie in dit geval?
De in het artikel opgenomen uitspraken van de woordvoerder van Commissaris Malmström geven het standpunt van de Commissie correct weer. Het kabinet begrijpt de zorgen van de Commissie. Tegelijkertijd hecht het kabinet aan totstandkoming van de noodremprocedure. Deze was alleen haalbaar indien werd voldaan aan de wens van het Europees Parlement ten aanzien van de totstandkoming van een reciprociteitsmechanisme.
Wat zullen de gevolgen zijn voor de inwerkingtreding van de wetgeving indien een procedure wordt gestart?
De Commissie heeft aangegeven verduidelijking van het Europese Hof van Justitie te willen ten aanzien van het reciprociteitsmechanisme. Welke stappen de Commissie daartoe zal nemen en in welke fase, is aan de Commissie. Afhankelijk van de door de Commissie te nemen stappen en een eventuele uitspraak van het EU-Hof zal duidelijk worden wat de eventuele gevolgen zijn. De Commissie kan niet eerder stappen ondernemen dan nadat de aangenomen Verordening is gepubliceerd. De Commissie beoogt met eventuele juridische stappen duidelijkheid te krijgen van het EU-Hof. Hiermee geeft de Commissie aan dat het haar gaat om een principieel punt en niet om de verordening in zijn geheel ongedaan te maken.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid tot opschorting van het visa-vrije verkeer van groot belang is? Zo ja, wat zult u eraan doen om ervoor te zorgen dat dit mogelijk blijft en zo snel mogelijk inwerking zal treden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dat blijkt ook uit het feit dat de mogelijkheid tot opschorting van dat visumvrije verkeer op initiatief van Nederland is opgenomen. Nu een compromis is bereikt tussen de Raad en het EP ten aanzien van de wijziging van de Visumverordening, is het de verwachting dat de wetgevingsprocedure snel kan worden afgerond. Het kabinet is voornemens met het compromis in te stemmen.
Experimenten met cannabisverstrekking |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Ministerie levert wiet Utrechtse proef»1 en «Wietexperiment nu al op losse schroeven»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het geen gemeentelijke taak is opdrachtgever te zijn van een volksgezondheidsexperiment zoals het door de gemeente Utrecht voorgestelde GGZ-behandelexperiment? Deelt u de mening dat alleen daarom al het Bureau Medicinale Cannabis van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen wiet voor dit experiment moet leveren? Zo nee, welke voorwaarden stelt u voor het leveren van wiet voor een Utrechts experiment met hasjverstrekking aan mensen met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen en een ernstige cannabisafhankelijkheid?
Er is nog geen aanvraag voor een Opiumwetontheffing ingediend voor een experiment (van een behandeling) waarbij cannabis wordt verstrekt aan patiënten met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen en een ernstige cannabisverslaving. Vragen met betrekking tot dit experiment kunnen wij daarom op dit moment niet beantwoorden. Overigens is het nu ook al mogelijk medicinale cannabis voor te schrijven ten behoeve van patiënten in het kader van hun behandeling. Een eventuele aanvraag zal ik toetsen aan de daarvoor geldende criteria. Deze criteria zijn in overeenstemming met internationale verdragen.
Wordt in het voorgestelde experiment alleen de acceptatie van bepaalde cannabisvarianten onderzocht of ook de werking?
Zie antwoord vraag 2.
Is het voorgestelde experiment alleen gericht op het dempen van psychotische symptomen of stelt u, in het geval u toestemming verleend voor dit experiment, ook nadrukkelijk de voorwaarde dat het experiment gericht moet zijn op het afbouwen van het gebruik en gebruikers afhelpen van de verslaving?
Zie antwoord vraag 2.
Welke aantoonbare bewijzen zijn er voor de werking van het voorgenomen experiment bij mensen met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het aangekondigde experiment nog niet goedgekeurd is door de hiervoor ingestelde ethische commissie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het experiment ook in het licht van internationale verdragen getoetst moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er momenteel geen onderzoek wordt gedaan naar een methode om te zorgen dat de doelgroep van het beoogde experiment van de verslaving af kan worden geholpen?
Lopende onderzoeken naar een methode waarbij patiënten met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen in combinatie met ernstige cannabisafhankelijkheid van hun verslaving af kunnen worden geholpen zijn ons niet bekend.
Deelt u de mening dat de volksgezondheid het beste gediend is als het cannabisgebruik wordt teruggedrongen?
De volksgezondheid is het best gebaat bij het huidige Nederlandse drugsbeleid. Dat beleid is gericht op het beschermen van de volksgezondheid en het voorkomen van gezondheidsschade, onder andere door voorlichting, educatie en preventie en door de scheiding van markten van softdrugs en harddrugs.
Deelt u de mening dat de door de Social Cannabis Club Domstad (SCCD) voorgestane besloten wietclub niet voldoet aan het belang van de volksgezondheid aangezien het gezonder is geen cannabis te gebruiken?
Het Bureau Medicinale Cannabis heeft op 8 oktober een ontheffingsaanvraag van de Stichting Social Cannabis Club Domstad ontvangen en zal deze aanvraag binnenkort beoordelen.
Hoe verhoudt het experiment met de SCCD zich tot uw eerdere stelling dat internationale verdragen hiervoor geen ruimte geven?
Zie antwoord vraag 10.
Mensenrechtenschendingen in Rusland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel gesprekken en acties door Nederland en de EU zijn ondernomen tegen de anti-homo en NGO-wetgeving van Rusland? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de tot nu toe gevoerde gesprekken en ondernomen acties tegen de anti-homo- en NGO-wetgeving van Rusland door Nederland en de EU?
Vanaf het moment dat wetgeving inzake NGO’s (buitenlandse financiering en betiteling als «buitenlands agent») en de zogenoemde «anti-homopropagandawet» aan de orde zijn, hebben Nederland en de EU herhaaldelijk hun zorgen tegenover Rusland kenbaar gemaakt. Het onderwerp wordt door de premier, door de minister van Buitenlandse Zaken, alsmede wanneer relevant door andere bewindslieden bij gesprekken met Russische collega’s opgebracht.
In EU-verband vormen de door de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) vastgestelde richtsnoeren («guidelines to promote and protect the enjoyment of all human rights by LGBTI persons») het raamwerk voor het handelen van EU-delegaties en ambassades van de EU-lidstaten. EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton heeft op 30 januari 2013, mede op verzoek van Nederland, een verklaring afgegeven inzake de anti-homopropagandawet en op 26 maart 2013 in een verklaring haar zorgen uitgesproken over de NGO wetgeving en de onderzoeken bij NGO’s. Ook in de mensenrechtenconsultaties tussen de EU en Rusland zijn hierover van EU-zijde zorgen uitgesproken. Bij de eerstvolgende bespreking in de RBZ waar Rusland op de agenda staat zal Nederland de mensenrechtensituatie in Rusland in brede zin aan de orde stellen.
De ontwikkeling van de mensenrechtensituatie in Rusland baart Nederland zorgen. Deze negatieve ontwikkeling is al enige tijd gaande. Dialoog en samenwerking zijn de effectiefste elementen waarmee Nederland kan bijdragen aan verbetering van de mensenrechten. Nederland beschouwt het bilaterale jaar als een mogelijkheid voor een intensivering hiervan.
Bent u van mening dat er voldoende juridische basis is om een statenklacht bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in te dienen tegen Rusland? Zo ja, bent u bereid om een statenklacht in te dienen? Wat is hierbij uw afwegingskader?
Een statenklacht is een bijzonder zwaar middel dat in uitzonderlijke gevallen en in laatste instantie wordt ingezet. Nederland wil inzetten op brede internationale aandacht en dialoog over de wetgeving en de positie van de LHBT-gemeenschap in Rusland in plaats van een bilateraal proces te entameren met de daaruit voortvloeiende verharding van standpunten. Daarbij kan worden gedacht aan politieke steun aan de Commissaris Mensenrechten van de Raad van Europa, het agenderen van het kritische rapport van de Venetiëcommissie over (onder meer) de Russische LHBT-wetgeving, het toezicht op de naleving door de Russische regering van de Hofuitspraak in de zaak Alekseyev tegen Rusland, contact met de secretaris-generaal van de Raad van Europa, bespreking in de Human Dimension Implementation Meeting van de OVSE, alsmede bilaterale en EU-initiatieven.
Bent u van mening dat er voldoende juridische basis is om krachtens artikel 8 van het statuut van de Raad van Europa een schorsingsprocedure in gang te zetten? Zo ja, bent u bereid hiervoor het initiatief te nemen en draagvlak te creëren bij de andere lidstaten? Wat is uw afwegingskader bij het al dan inzetten van een schorsingsprocedure?
De in artikel 8 vastgelegde schorsingsprocedure is een zeer zwaar middel, dat tot op heden nooit is gebruikt. Slechts één keer is met deze schorsingsprocedure gedreigd, namelijk in het geval van Griekenland na de militaire coup. Dat heeft geleid tot tijdelijke uittreding van Griekenland uit de Raad van Europa. Het in gang zetten van de schorsingsprocedure tegen Rusland ligt niet voor de hand.
Nederland zet consequent andere mogelijkheden en instrumenten in om Rusland er op te wijzen dat het in strijd handelt met zijn internationale verplichtingen (zie antwoord vraag 2). Hierbij wordt de voorkeur gegeven aan voortzetting van de dialoog boven het starten van procedures die tot minder mogelijkheden leiden om de situatie van de mensenrechten in Rusland bespreekbaar te maken en te werken aan verbetering.
Hoe staat u tegenover de maatregel van schorsing van Russische parlementariërs door de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa?
Het is niet aan het kabinet te treden in overwegingen binnen de Parlementaire Assemblee met betrekking tot een mogelijke schorsing van Russische parlementariërs. Eerder, in 2000, heeft de Parlementaire Assemblee zelf overwogen dat de situatie in Rusland beter in dialoog kon worden verbeterd dan in een situatie waarin de banden zijn doorgesneden. Binnen het Comité van Ministers heeft Nederland een sterke voorkeur om de dialoog met Rusland open te houden, omdat dat de beste manier is om te komen tot verbetering van de mensenrechtensituatie in Rusland.
Bent u bereid om een EU-resolutie tegen Rusland door de VN-Mensenrechtencommissie te entameren?
Voor indiening van een resolutie in de VN-Mensenrechtenraad of in de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN is onvoldoende steun. De EU maakt gebruik van andere mogelijkheden om in multilateraal verband de Russische mensenrechtensituatie kritisch aan de orde te stellen. Een goed voorbeeld daarvan is de meest recente EU-verklaring van 17 september in de VN-mensenrechtenraad, die mede dankzij Nederlandse inbreng tot stand kwam. In de verklaring roept de EU Rusland op de vrijheid van meningsuiting, vergadering en bijeenkomst te garanderen voor NGOs en mensenrechtenverdedigers. Daarnaast spreekt de EU grote zorg uit over het effect van de anti-propagandawetgeving op de rechten van LHBT in Rusland. Tot slot roept de EU Rusland op de rechten van iedereen te respecteren en actief te streven naar een betere positie van minderheden in de Russische maatschappij. Tijdens de Universal Periodic Review (UPR) dit voorjaar – waar Rusland aan de orde kwam – hebben EU-lidstaten eveneens hun zorgen opgebracht. Nederland heeft Rusland o.a. vragen gesteld over en aanbevelingen gedaan t.a.v. LHBT-rechten en mensenrechtenverdedigers.
Welke andere middelen heeft Nederland tot zijn beschikking om Rusland te beïnvloeden? Welke overweegt u in te zetten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat de Amerikaanse National Security Agency (NSA) via telecomaanbieders het internationaal telefoonverkeer afluistert |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Amerikaanse inlichtingendienst NSA zich sinds 2011 toegang verschaft tot telefoonverkeer dat via de Belgische telecomprovider Belgacom verloopt?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de Amerikaanse inlichtingendienst NSA zich toegang heeft verschaft tot een van de grootste telecombedrijven in een direct buurland?
Het bericht in De Standaard meldt onder meer dat niet zeker is wie verantwoordelijk is voor de inbreuk op de infrastructuur van het Belgische bedrijf Belgacom. Heimelijke activiteiten van statelijke actoren zijn in beginsel niet uit te sluiten.
Zijn er afgelopen twee jaar vergelijkbare veiligheidsinbreuken geweest op de communicatie-infrastructuur van Nederlandse telecomaanbieders? Zo ja, wat was de aard van de inbreuk, hoe vaak heeft het zich voorgedaan en was er sprake van malware geplaatst door een buitenlandse inlichtingendienst?
Er zijn geen aanwijzingen voor een vergelijkbare inbreuk op de infrastructuur van Nederlandse aanbieders van telecommunicatiediensten. De AIVD doet onderzoek naar aanleiding van de berichten. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat Nederland een direct doelwit is van de aanval.
De inbreuk bij KPN in het voorjaar van 2012 was overigens geen activiteit van een statelijke actor. KPN heeft naar aanleiding van die inbreuk aanvullende veiligheidsmaatregelen genomen.
De AIVD heeft herhaaldelijk gewezen op de kwetsbaarheden van de Nederlandse ICT-infrastructuur en de dreiging van digitale spionage. De afhankelijkheid van de Nederlandse samenleving en de economie van ICT is aanzienlijk, en de kwetsbaarheid van de ICT is hoog. Digitale aanvallen worden daarnaast steeds complexer en geavanceerder. De impact van digitale aanvallen op de nationale veiligheid en het economisch welzijn van de samenleving kan bijzonder groot zijn.
Is u bekend of Nederlandse telecomaanbieders afgelopen drie jaar een veiligheidsonderzoek hebben laten uitvoeren naar zeer geavanceerde malware op hun communicatie-infrastructuur? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst? Zo nee, bent u in het licht van de Amerikaanse praktijken en mogelijke hacks door andere landen, voornemens om bij telecomaanbieders aan te dringen op een dergelijk onderzoek?
Private partijen, waaronder aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten, zijn zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van hun infrastructuur. De Telecommunicatiewet (Tw) bevat voor deze aanbieders verplichtingen voor de borging van de integriteit en de veiligheid van hun netwerken en diensten, waaronder het waarborgen van de vertrouwelijkheid van de telecommunicatie en de beschikbaarheid van de dienstverlening. Het gaat daarbij om technische en organisatorische maatregelen. De grote aanbieders zetten hiervoor structureel eigen capaciteit in.
Indien zij dat nodig achten, zetten zij hiervoor expertise van derden in. De recente berichten in de media onderstrepen het belang van deze maatregelen. Indien daar aanleiding voor is, kan de aanbieder worden verplicht bepaalde technische of organisator maatregelen te nemen of een veiligheidscontrole door een onafhankelijke deskundige te laten uitvoeren (art. 11a vijfde resp. zesde lid van de Telecommunicatiewet).
Naar aanleiding van de berichtgeving is KPN gestart met het uitvoeren van aanvullende onderzoeken.
De AIVD en het NCSC ondersteunen de vitale sectoren bij het beveiligen van hun ICT-infrastructuur. De AIVD heeft onder meer een methodiek ontwikkeld voor de analyse van kwetsbaarheden voor spionage. Digitale spionage is daarbij één van de aandachtspunten. Deze methodiek is bij de vitale sectoren onder de aandacht gebracht om hen te ondersteunen de eigen kwetsbaarheden inzichtelijk te maken.
Heeft u of Nederlandse telecomaanbieders afgelopen jaren verzoeken ontvangen van de Amerikaanse inlichtingendienst NSA dan wel andere buitenlandse inlichtingendiensten, om toegang te verschaffen tot internationaal telefoonverkeer? Zo ja, wat was daarop de reactie?
Het is de regering niet bekend of buitenlandse mogendheden Nederlandse aanbieders van telecommunicatie hebben benaderd. Over contacten tussen de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en buitenlandse diensten worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Heeft u de hacks op Europese, en Nederlandse communicatiesystemen in het bijzonder, aan de orde gesteld bij de Amerikaanse regering? Zo ja, was de uitkomst van die gesprekken? Zo nee, bent u voornemens de privacyschending van Nederlandse burgers aan de orde te stellen bij de Amerikaanse regering?
De Eurocommissarissen van Justitie en van Binnenlandse Zaken hebben naar aanleiding van mediaberichten op 14 juni jl. overleg gevoerd met de Amerikaanse minister van Justitie. Inmiddels buigt een EU-VS expertgroep zich over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van elektronische gegevens van burgers, met als doel wederzijds inzicht in elkaars programma’s en de wijze waarop deze zijn verankerd in de rechtsstaat. De Nederlandse regering steunt dit initiatief. Naar verwachting voltooit de expertgroep dit najaar zijn eindrapport. Het onderwerp PRISM is besproken en marge van de JBZ-raad van 7 oktober jl.
Bent u bereid de inbreuken door de VS en mogelijk ook andere landen, actief te agenderen in de eerstvolgende Raad van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) en te pleiten voor gezamenlijk Europees optreden tegen deze schendingen van privacy van Europese burgers?
Zie antwoord vraag 6.
Het verdwijnen van meldingen in het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Kinderrechtenmonitor 2013, aangeboden door de Kinderombudsman?1
Ja.
Wat is uw reactie op de opmerking in de monitor dat «het onbekend is wat er precies met een kind gebeurt na een melding bij het AMK»?
Het is mij bekend dat het ophalen van landelijke beleidsinformatie uit het registratiesysteem van het AMK (Kits), over de vervolgtrajecten van jeugdigen na afronding van het AMK-onderzoek, op technische moeilijkheden stuit. Hier wordt door Jeugdzorg Nederland aan gewerkt. Dit wordt verder toegelicht in het antwoord op vraag 3. Ik ben het niet eens met de conclusie uit de monitor dat het onbekend is wat er precies met een kind gebeurt na een melding bij het AMK. Alle AMK’s registreren, na afronding van een AMK-onderzoek, het vervolg van het hulpverleningstraject van een jeugdige en nemen dit op in het dossier van de jeugdige. Het AMK sluit dus geen zaak af zonder dat duidelijk is waar de jeugdige naar wordt doorverwezen. Na enkele maanden gaat het AMK na hoe het met de jeugdige gaat.
Herinnert u zich de toezegging op 18 maart jl. om het meldingssysteem «op korte termijn» naar behoren te laten werken? Zo ja, kunt u concreet aangeven wanneer dit meldingssysteem wel werkt?
Het genereren van landelijke beleidsinformatie over de vervolgtrajecten van jeugdigen uit registratiesysteem Kits kent technische moeilijkheden. Jeugdzorg Nederland is dit najaar bezig met het testen van nieuwe versie van Kits, waarin dit wel mogelijk zal zijn. Vanaf januari 2014 zullen alle AMK’s deze vernieuwde versie van Kits gebruiken. In deze vernieuwde versie registreren de AMK’s naar welke specifieke hulpvorm (zoals bijvoorbeeld ambulante jeugdzorg, jeugd-GGZ, jeugd-LVB, etc.) wordt doorverwezen. Landelijke gegevens over deze specifieke vervolgtraject zullen in de landelijke rapportage van het AMK over 2014 zichtbaar worden.
Hulpgelden aan Syrië |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ploumen’s 7,5 miljoen euro hulp gaat naar Assad, zeggen dokters van de Syrische oppositie» van Harald Doornbos?1
Ja.
Heeft u donderdag 12 september aangekondigd dat 7,5 miljoen euro van de extra 17 miljoen euro humanitaire hulp die toegezegd is, naar de Syrische Rode Halve Maan gaat? Klopt het dat deze organisatie vooral actief is in Damascus en overige door Assad gecontroleerde gebieden, en nauwelijks in de door rebellen gecontroleerde gebieden, waar het overgrote deel van de vluchtelingen zich bevindt?
Conform de toezegging van Minister Timmermans tijdens het AO Syrië op 30 augustus jl. heb ik mogelijkheden onderzocht om meer hulp aan ontheemden in Syrië te geven. Dat heeft geleid tot het besluit om 7,5 miljoen euro extra aan de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR beschikbaar te stellen voor de meest hulpbehoevende ontheemden in Syrië. Het geld gaat dus niet naar de Syrische Rode Halve Maan (SARC). UNHCR kan met deze ongeoormerkte bijdrage ter plaatse bepalen waar de hulp het meest nodig is. Ook worden overlappingen en lacunes in de hulp zo veel mogelijk voorkomen.
De Syrische Rode Halvemaan (SARC) is het belangrijkste uitvoeringskanaal voor humanitaire hulp binnen Syrië, en werkt onder andere in opdracht van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC), WFP en UNHCR. SARC is overigens actief in zowel door de regering gecontroleerd gebied als gebieden die onder controle van de oppositie staan. Zij doet haar werk onder moeilijke en gevaarlijke omstandigheden en heeft inmiddels 22 stafleden verloren.
Het UN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) benadrukte tijdens een conferentie van VN-noodhulporganisaties op 16 september jl. in Stockholm dat zowel in regeringsgebied als in door de oppositie beheerst gebied grote aantallen ontheemden zijn. Ter illustratie kan dienen dat dit jaar 25 cross line VN-hulpkonvooien naar door de oppositie gecontroleerd gebied en omstreden gebieden zijn gegaan. Hiermee zijn 2 miljoen hulpbehoevenden in moeilijk te bereiken gebieden in de gouverneraten Aleppo, Dera’a, Deir-ez-Zor, Hama, Homs en Idleb ondersteund.
De fondsen worden beschikbaar gesteld aan UNHCR. Er is geen reden om te twijfelen aan de inspanningen van deze organisatie om de hulp bij de meest hulpbehoevenden te brengen, ook al is dit moeizaam en gevaarlijk en zijn plaatsen waar gevochten wordt vaak niet of nauwelijks bereikbaar.
Kunt u aangeven hoe u denkt dat de gelden aan de Syrische Rode Halve Maan worden ingezet voor de vluchtelingen, waar het geld voor bedoeld is?
Zoals gesteld bij vraag 2 gaat het geld niet naar SARC maar naar UNHCR. Prioriteiten van het UNHCR-programma binnen Syrië zijn het verlenen van onderdak en bescherming van ontheemden, naast het beschikbaar stellen van basisbehoeften anders dan voedsel (zgn. non food items). Ook wordt psychosociale hulp verleend.
Welke garanties heeft u dat dit geld bij de 4 miljoen Syrische vluchtelingen terechtkomt, die zich overwegend in rebellengebied bevinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt de controle op de uitgaven van de Syrische Rode Halve Maan uitgevoerd?
UNHCR is ervoor verantwoordelijk dat de fondsen bij degenen terecht komen die dit het meest nodig hebben en monitort de uitvoering van zijn programma.
Het bericht dat de brandweer zorgen heeft over de borging van brandveiligheid in het omgevingsrecht |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Zorgen brandweer over Omgevingswet»?1
Ja.
Bent u van mening dat de voorgenomen stelselwijziging(en) in het omgevingsrecht de brandweerzorg, en daarmee ook de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de colleges van burgemeester en wethouders, raken?
De onderwerpen van de Omgevingswet raken ook het werkgebied van de gemeenten en de veiligheidsregio’s. Het omgevingsrecht bevat in de bouw- en milieuregelgeving bepalingen om brand te voorkomen en om de gevolgen van brand te beperken. Wijzigingen in de uitvoeringsregels die effecten hebben op brandpreventie en brandbestrijding, raken de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders (BenW) voor de brandweerzorg. Het voorstel Omgevingswet bevat dergelijke wijzigingen echter niet en brengt geen wijzigingen aan in het beginsel dat de taken en bevoegdheden voor de fysieke leefomgeving die de overheid moet behartigen in de eerste plaats bij de gemeenten liggen. De verantwoordelijkheid van BenW voor de organisatie van de brandweerzorg, waaronder het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, is geregeld in de Wet veiligheidsregio’s.
Hoe verhoudt artikel 3 van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) – waarin het voorkomen en beperken van brand als onderdeel van de brandweerzorg staat geduid en bovendien een expliciete taak van het College van Burgemeester en Wethouders (B&W) is overeenkomstig artikel 2 – zich tot het uitvoeren van de technische Bouwbesluittoets door private partijen? Welke maatregelen kan het College van B&W dan nog treffen op het gebied van voorkomen en beperken van brand? Kan het College bijvoorbeeld nadere eisen stellen op het moment dat blijkt dat een gebouw dat door toepassing van private kwaliteitsborging wordt opgeleverd, onvoldoende brandveilig is?
Net zoals nu het geval is kunnen BenW bij toetsing door private kwaliteitsborging geen eisen aan bouwwerken stellen aanvullend op de nieuwbouwvoorschriften van het Bouwbesluit 2012. Zoals aangegeven in de brief van 28 augustus 2013 (kst. 32 757) zal de minister voor Wonen en Rijksdienst dit najaar uw Kamer nader informeren over het beoogde nieuwe stelsel van private kwaliteitsborging en de rol van het bevoegd gezag daarin. Op voorhand is ook hierbij geen wijziging in het bevoegd gezag bij het toezicht binnen het stelsel van de bouwregelgeving, behoudens het verschuiven van publiek naar privaat, als het gaat om de preventieve toets op het Bouwbesluit 2012. Na oplevering van een nieuw bouwwerk blijven BenW bevoegd gezag waar het gaat om toezicht en handhaving.
Bent u van plan om de brandweer / veiligheidsregio als wettelijk adviseur in de Omgevingswet op te nemen aangezien veiligheid in het ruimtelijke planproces een expliciete afweging behoeft? Zo nee, waarom niet? Op welke manier wordt dan een zorgvuldige afweging gewaarborgd?
Het wetsvoorstel voor de Omgevingswet voorziet er in dat bij algemene maatregel van bestuur bestuursorganen of andere instanties worden aangewezen die in daarbij aangewezen gevallen advies uitbrengen aan het bevoegd gezag over de aanvraag om een besluit op grond van de Omgevingswet.
De wijze waarop zorgvuldige besluitvorming over veiligheidsaspecten wordt geborgd zal bij de totstandkoming van de uitvoeringsregels aan de orde komen. De rol van de veiligheidsregio’s wordt daarbij betrokken.
Bent u van mening dat een brandweerorganisatie die in het vergunning- en bouwproces geen adviesrol meer heeft en niet op de hoogte is van eventuele risico’s voor het brandweerpersoneel, haar werk bij noodzakelijk repressief optreden op kwalitatief voldoende wijze kan waarmaken? Waarop baseert u uw mening? Hoe ziet u dit in het licht van het veilig optreden door brandweerpersoneel?
Hulpverleners waaronder brandweerpersoneel moeten effectief en veilig kunnen optreden tijdens de bouw-, de gebruiks- en de sloopfase van bouwwerken, industriële objecten en infrastructuur. Vanwege dit belang zullen de veiligheidsregio’s en het Veiligheidsberaad bij de totstandkoming van de uitvoeringsregels worden betrokken.
Acht u het bestuur van een veiligheidsregio in staat haar verantwoordelijkheid omtrent de brandweerzorg en de veiligheid van brandweerpersoneel te nemen als er geen zicht is op de totale brandveiligheid in een gebouw (dat wil zeggen de bouwkundige en installatietechnische voorzieningen, maar ook de interne organisatie in geval van een incident en het feitelijk gebruik van het gebouw)?
Ja. De algemeen geldende brandveiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit 2012 blijven onverminderd van toepassing en gelden als toetsingskader voor de private kwaliteitsborging. Dit omvat tevens eisen aan het gebouw waarmee voorzieningen worden gerealiseerd voor het kunnen doen van een brandweerinzet. Ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet en private kwaliteitsborging in de bouw zal het bestuur van de veiligheidsregio zicht hebben op de brandveiligheid van een gebouw. Daar waar sprake is van risicovol gebruik zal ook de melding voor brandveilig gebruik blijven bestaan.
Op welke wijze betrekt u Brandweer Nederland bij de ontwikkeling van de Omgevingswet en de totstandkoming van het wetsvoorstel dat private kwaliteitsborging in de bouw mogelijk maakt? Wat is uw afweging bij hun adviezen tot nu toe geweest?
Met het aanbieden van het voorstel Omgevingswet aan de Raad van State is ook het proces voor de ontwikkeling van de uitvoeringsregels van de Omgevingswet aangevangen. Net als bij de ontwikkeling van het wetsvoorstel is met het oog op een goede kwaliteit van beleid en regelgeving de inbreng van kennis en expertise van verschillende partijen noodzakelijk. Om die reden worden de stakeholders, waaronder ook de vertegenwoordigers van de veiligheidsregio’s, nauw betrokken bij het ontwerpen van de inhoud van de uitvoeringsregels.
De regionale brandweer is net zoals het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht en de RUD's een waardevolle uitvoeringsorganisatie die een inbreng moet kunnen leveren waar dat nodig is. Over de wijze waarop private kwaliteitsborging in de bouw kan worden gerealiseerd, is reeds met vele partijen, waaronder Brandweer Nederland en de Vereniging bouwtoezicht Nederland, gesproken. De minister voor Wonen en Rijksdienst zal nog dit najaar uw Kamer hierover per brief informeren. In die brief zal de minister tevens ingaan op de door uw Kamer aangenomen motie inzake de betrokkenheid van de veiligheidsregio’s en de RUD’s.
Bent u van mening dat brandveiligheid bij complexe bouwinitiatieven integraal (zowel vanuit het oogpunt van preventie, als vanuit de (on)mogelijkheden voor het brandweeroptreden tijdens een calamiteit, maar ook rekening houdend met het gebruik van het gebouw) beoordeeld moet worden?
Bij de realisatie van complexe bouwinitiatieven is het van belang rekening te houden met het uiteindelijk gebruik, maar ook raadzaam om vooraf te bezien op welke wijze een eventuele brandweerinzet effectief en veilig kan plaatsvinden. De brandveiligheid van een gebouw wordt bepaald door de voorzieningen in het gebouw, het gebruik van het gebouw en de interne organisatie die hulp moet bieden bij brand. De eigenaar en gebruiker van een pand zijn primair verantwoordelijk voor de veiligheid. De regionale brandweer moet over voldoende informatie beschikken om haar inzet bij brand op het specifieke gebouw af te stemmen. In gevallen waar dit mogelijk risicovol is, is hierin voorzien door de melding en vergunning brandveilig gebruik.
Bent u van plan de adviesrol van de brandweer bij complexe bouwinitiatieven te borgen in het toekomstig wetsvoorstel omtrent private kwaliteitsborging in de bouw? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief, als bedoeld in het antwoord op vraag 3, zal de minister voor Wonen en Rijksdienst nader op dit aspect ingaan.
In hoeverre acht u private partijen in staat om – bij situaties waar op grond van artikel 1.3 van het Bouwbesluit gelijkwaardigheid moet worden aangetoond – organisatorische maatregelen gericht op het toekomstige gebruik zoals bedrijfshulpverlening mee te wegen?
Evenals onder het huidige stelsel het geval is zal een initiatiefnemer bij toepassing van een gelijkwaardige oplossing – bij een als risicovol geclassificeerd gebruik – moeten aantonen dat ook daadwerkelijk aan alle voorschriften wordt voldaan. De basis hierbij wordt gevormd door de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. Door bij de realisatie van complexe gebouwen bijtijds in overleg te treden met de veiligheidsregio kunnen de mogelijkheden en onmogelijkheden van een repressieve inzet – gegeven een beoogde gelijkwaardige oplossing – inzichtelijk worden gemaakt. Ook over dit aspect zal de minister voor Wonen en Rijksdienst uw Kamer nader per brief informeren.
Het bericht ‘Doodgestoken Zweedse deed aangifte van bedreiging’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Doodgestoken Zweedse deed aangifte van bedreiging»?1
Ja, ik betreur het overlijden van de betrokkene ten zeerste.
Klopt het dat de Zweedse studente die op 10 september 2013 in Den Bosch is doodgestoken, in augustus 2013 bij de politie aangifte heeft gedaan van ernstige bedreiging door haar ex-vriend?
Betrokkene heeft op 15 augustus 2013 in ’s-Hertogenbosch aangifte van bedreiging gedaan.
Klopt het dat die aangifte door de politie nog in behandeling genomen moest worden?
De aangifte van betrokkene is op 15 augustus 2013 opgenomen en op 16 augustus 2013 doorgezet naar het betreffende basisteam. Het basisteam heeft de aangifte op 16 augustus 2013 overgedragen aan de districtelijke opsporing en deze werd daar op 26 augustus 2013 inhoudelijk beoordeeld. Besloten werd dat de aangifte, in verband met daderindicatie, opgepakt diende te worden.
Klopt het dat de politie in Den Bosch niet over voldoende menskracht beschikt om aangiftes als deze met de benodigde spoed in behandeling te nemen?
De politie in Den Bosch is in staat om dit soort aangiftes met de nodige prioriteit in behandeling te nemen. Aangezien de vraag naar politiecapaciteit groot is, moeten altijd keuzes worden gemaakt. Uiteraard kunnen niet alle zaken gelijktijdig opgepakt worden. Binnen de politie wordt continue gewerkt aan een verbetering van de werkprocessen waarmee de effectiviteit van het politiewerk kan verbeteren. De vorming van de nationale politie helpt om hierin snellere en betere stappen te zetten.
Op welke wijze wordt in de regel prioriteit aangebracht in de behandeling van aangiftes? Is dat ook in dit geval gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat aangiftes van ernstige bedreiging door de politie adequaat worden behandeld?
Aangiftes van bedreiging dienen met prioriteit en adequaat opgepakt te worden. Ik verwijs u naar de verbeteringen van de behandeling van de aangiften die politie en OM op dit moment doorvoeren, zoals ik uw Kamer in mijn brief van 9 juli 2013, kenmerk 29 628 nr. 404, heb aangegeven. Eerdere en betere casescreening maken hiervan onderdeel uit.
Ik omarm het besluit van de burgemeester van 's-Hertogenbosch, de heer Rombouts, om in dit soort zaken de wijkagent te laten interveniëren richting bedreiger. Wijkagenten vervullen een effectieve rol door bijvoorbeeld aan de bedreiger kenbaar te maken dat hij bij de politie bekend is.
De korpschef zal de interventiemogelijkheden bij bedreigingen verder verbreden.