Het bericht dat huisartsen zich ernstige zorgen maken over de ontstane situatie na het faillissement van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de huisartsen in het adherentiegebied van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis zich ernstige zorgen maken over de ontstane situatie na het faillissement van dit ziekenhuis?1
De huisartsen zijn begaan met de zorg die in de regio wordt geleverd. Van belang is dat zij deze zorgen inbrengen in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) waarin zij zijn vertegenwoordigd, en dat problemen daar met de verschillende acute zorgpartijen worden opgepakt. Ik heb begrepen dat er een wekelijks overleg is gepland tussen Spijkenisse MC, de ambulancedienst, de HAP en het ROAZ om alle partijen op de hoogte te houden van de laatste ontwikkelingen.
Hoe reageert u op de constatering van deze huisartsen dat op dit moment al sprake is van problemen met de aanrijtijden van de Centrale Post Ambulancevervoer (CPA)?
Op 16 juli 2013 heb ik u per brief met kenmerk 131849–106797-CZ het nieuwe referentiekader spreiding en beschikbaarheid toegestuurd. Zoals ik in deze brief beschrijf is het rijtijdenmodel onder dit referentiekader aangepast op meer representatieve data en is gebleken dat ambulances in de praktijk sneller rijden dan tot nu toe werd aangenomen. Voor de regio Rotterdam-Rijnmond heeft het RIVM berekeningen gemaakt met het snellere rijtijdenmodel. Hieruit is gebleken dat de SEH van het Spijkenisse MC niet cruciaal is voor de 45 minutennorm. De SEH van het Spijkenisse MC is met andere woorden niet langer noodzakelijk voor het halen van de 45 minuten norm. Ik heb begrepen dat de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) Rotterdam-Rijnmond, in overleg met de verzekeraar, desondanks een extra ambulance heeft ingezet om te voorkomen dat de aanrijdtijden te lang zouden worden.
Om de gevolgen van dit nieuwe rijtijdenmodel op de gevoeligheid van de ziekenhuizen voor de 45-minutennorm in heel Nederland in beeld te krijgen heb ik het RIVM gevraagd een nieuwe gevoelige ziekenhuisanalyse op te stellen. Deze zal ik u in september toesturen.
Hoe reageert u op de constatering van deze huisartsen dat bij de verwijzing van patiënten naar de acute zorg ook problemen zijn gesignaleerd? Wat is de aard en ernst van deze problemen?
Het is van belang dat ketenpartners weten welke patiënten verwezen kunnen worden, gelet op de behandelcapaciteit van ziekenhuizen. Deelnemers aan het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ), en met name Spijkenisse MC, zijn verantwoordelijk voor de communicatie hierover. De IGZ ziet erop toe dat de zorg, waaronder de verwijzing van patiënten, verantwoord wordt geleverd. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat deze huisartsen constateren dat er gaten vallen in de zorg zoals die tot nu toe door het Ruwaard van Putten Ziekenhuis werd geleverd? In hoeverre is de Inspectie voor de Gezondheidszorg hiervan op de hoogte? Is de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding?
Zoals ik eerder in brieven en in AO’s inzake het Ruwaard van Putten ziekenhuis heb gemeld zal het zorgaanbod veranderen. Van belang is dat de continuïteit van cruciale zorg in de regio is gewaarborgd. De zorgverzekeraar is ervoor verantwoordelijk dat de continuïteit van zorg voor zijn verzekerden is gewaarborgd. De NZa ziet erop toe dat de verzekeraar hiervoor zijn verantwoordelijkheid neemt en dit waarborgt.
De IGZ heeft geen rol bij de keuzes die het ziekenhuis maakt ten aanzien van het zorgaanbod. Van belang is dat de zorg die wordt geleverd in het Ruwaard van Puttenziekenhuis op verantwoorde wijze wordt geleverd. De IGZ ziet hier op toe. Als op enig moment blijkt dat de randvoorwaarden om verantwoorde zorg te leveren niet aanwezig zijn grijpt de IGZ in. Daar is op dit moment volgens de IGZ geen aanleiding voor.
Wat vindt u ervan dat de communicatie naar huisartsen over de ontstane situatie via de media loopt? Bent u van mening dat dit de zorg in de regio ten goede komt?
Het ROAZ is de plek waar afspraken moeten worden gemaakt tussen de diverse partijen in de acute zorg. Communicatie over bijvoorbeeld veranderingen in het zorgaanbod of zorgen over de ontstane situatie, dienen in ROAZ verband besproken te worden. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Bent u het met deze huisartsen eens dat er een morele plicht is om de mogelijkheden van een ziekenhuis met spoedeisende hulp ten volle te onderzoeken? Welke rol ziet u hier voor zichzelf weggelegd?
Het is niet aan mij om te bepalen hoe het profiel van het ziekenhuis eruit ziet. De zorgverzekeraar is er vanuit zijn zorgplicht voor verantwoordelijk om de continuïteit van zorg voor zijn verzekerden te garanderen. De NZa ziet daarop toe. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde zorg. De IGZ ziet daarop toe. Mijn verantwoordelijkheid is het waarborgen van cruciale zorg, in dit geval spoedeisende hulp en acute verloskunde, wanneer een zorgverzekeraar niet in staat is om aan zijn zorgplicht te voldoen. Dat is in deze casus niet het geval.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van deze huisartsen dat «de huidige situatie een resultaat is van een beleidskeuze door partijen, waarbij de zorg dreigt achtergesteld te worden bij andere belangen»? Over welke belangen denkt u dat deze huisartsen spreken?
Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverzekeraars om de zorg zo in te richten dat hij voldoet aan de eisen van kwaliteit en bereikbaarheid. Zo lang dat het geval is, is er voor mij geen rol. De NZa ziet erop toe dat de zorgverzekeraar zich aan zijn zorgplicht houdt. De IGZ ziet erop toe dat het Spijkenisse MC verantwoorde zorg blijft leveren. Op dit moment is de continuïteit van cruciale zorg gewaarborgd en is er geen reden voor optreden van de IGZ ten aanzien van de kwaliteit.
Deelt u de visie dat de zorg achtergesteld dreigt te worden? Zo ja, wat betekent dit voor uw handelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is de oproep van deze huisartsen om terug te keren op de ingeslagen weg en te overleggen met alle partijen en met name de huisartsenvertegenwoordigers over de dagelijkse en acute zorg voor u reden om alsnog in te grijpen en goede en volwaardige zorg op Voorne-Putten te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vragen 1 en 6.
Welke conclusies trekt u uit de voortgangsrapportage van de curatoren van 12 juli 2013?2
Uit de voortgangsrapportage van de curatoren komt naar voren dat op zorgvuldige wijze een doorstart uit het faillissement is voorbereid, zodat, onder de bestaande omstandigheden, de meest gunstige situatie voor de toekomst gerealiseerd werd en de maatschappelijke schade zo veel mogelijk is beperkt.
Is het waar dat er een tweede partij was die het ziekenhuis wilde overnemen waarbij meer zorgfuncties overeind zouden blijven alsmede weekendopenstelling? Zo ja, om welke functies ging het dan? Wat is de reden dat deze partij is afgevallen?
Ik heb begrepen dat er in aanloop naar het faillissement twee doorstartkandidaten in beeld waren voor een eventuele transactie. De curatoren hebben hun eigen afwegingen gemaakt om een transactie aan te gaan met Maasstad Consortium. Voor zover bekend, waren de plannen voor het ziekenhuis van beide kandidaten vergelijkbaar. Zie verder het antwoord op vraag 15.
Welke rol heeft het Waarborgfonds voor de Zorgsector WFZ hierbij gespeeld?
Het WFZ informeert mij als volgt. Ten gevolge van het uitgesproken faillissement heeft de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG), als leninggever, de door het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ) afgegeven garantie op de leningen ingeroepen. Het WFZ is daarmee (de grootste) schuldeiser in het faillissement geworden. In geval van faillissement wordt door de rechtbank een curator aangesteld, met in beginsel als taak het te gelde maken van het vermogen van de schuldenaar, om de opbrengst daarna te verdelen onder de schuldeisers (zoals het WFZ). Bij het Ruwaard van Putten ziekenhuis was daarnaast sprake van een hypothecaire inschrijving ten gunste van het WFZ. Het WFZ vestigt deze zekerheid standaard bij garantieverlening om de financiële schade voor de overige WFZ-deelnemers en het Rijk als achterborg in geval van garantieclaims enigszins te beperken. Een hypotheekrecht verschaft de houder daarvan het recht tot parate executie. Kortom, de curator behartigt de belangen van schuldeisers zoals het WFZ, maar het WFZ dient, als hypotheekhouder, wel met de door de curator voorgestane oplossing met betrekking tot het vastgoed in te stemmen. Het WFZ is uit dien hoofde door de curator geïnformeerd over en betrokken bij het proces.
Hebben Spijkenisse Medisch Centrum en de betreffende ziekenhuizen Maasstad Ziekenhuis, Ikazia Ziekenhuis en Het Van Weel Bethesda Ziekenhuis aan de boedelbeheerders gegarandeerd dat de transactie niet aan de goedkeuring van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderhevig is? Wat vindt u van deze handelwijze? Bent u van mening dat de ACM en de Nederlandse Zorgautoriteit NZa in deze een zelfstandige toetsingsbevoegdheid hebben?Bent u op de hoogte van de uitkomst van een dergelijke toetsing zo die heeft plaatsgevonden? Als een dergelijke toets niet heeft plaatsgevonden, zou deze dan niet alsnog dienen plaats te vinden uit algemeen maatschappelijk belang?
Voor het tot stand brengen van een concentratie zijn partijen verplicht een melding te doen bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als ze de omzetdrempels overstijgen. De concentratie kan dan alleen met goedkeuring vooraf door de ACM doorgang vinden. Als de samenwerking niet als concentratie is vormgegeven, dan kan het kartelverbod van toepassing zijn en moeten de betrokken partijen in eerste instantie zelf beoordelen of de samenwerking binnen de mededingingsregels geoorloofd is. De ACM houdt achteraf toezicht op de naleving van het kartelverbod.
Het Spijkenisse Medisch Centrum en de betreffende ziekenhuizen Maasstad Ziekenhuis, Ikazia Ziekenhuis en Het Van Weel Bethesda Ziekenhuis hebben aan de boedelbeheerders gegarandeerd dat de transactie niet aan goedkeuring van de ACM uit hoofde van het concentratietoezicht onderhevig is. De in het Spijkenisse Medisch Centrum deelnemende ziekenhuizen hebben hun samenwerking zo vorm gegeven dat naar hun mening geen melding bij de ACM behoeft te worden gedaan en dat de transactie aldus niet afhankelijk is van goedkeuring vooraf door de ACM. Dit neemt niet weg dat de ACM en NZa een zelfstandige toetsingsbevoegdheid hebben. Zo kan de ACM bij karteltoezicht achteraf handhavend optreden als de mededinging significant wordt beperkt.
Is het waar dat er op vrijdag 21 juni jl. nog contact is geweest tussen zorgverzekeraar CZ en de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Maasstad Ziekenhuis de heer Westerlaken? Wat is er tussen deze twee partijen toen besproken in relatie tot het bij vraag 11 gestelde?
Ik ben niet bij dat gesprek betrokken geweest en heb hierin ook geen rol.
Is het niet – uitgaande van het algemeen belang – bizar dat bewindvoerders op basis van financiële afwegingen (om er zoveel mogelijk geld voor crediteuren uit de faillissementsboedel te slepen) tot besluiten zijn gekomen in plaats van uit te gaan van de werkelijke behoefte aan ziekenhuiszorg op Voorne-Putten? Gaat het niet om de beste zorg in plaats van het hoogste bod? Zo neen, waarom niet?
De curatoren laten mij weten dat de continuering van de geboden zorg aan de patiënten van het ziekenhuis de hoogste prioriteit in het proces van onderhandelingen heeft gehad. Daarnaast geldt dat opbrengstmaximalisatie het uitgangspunt van de Faillissementswet is. In het kader van de doorstart is er naar gestreefd om zoveel mogelijk waarde en werkgelegenheid te behouden en maatschappelijke schade zo veel als mogelijk te beperken.
Bent u gelukkig met de uitkomst van dit proces van het laissez-faire aa uw zijde waarbij veel personeelsleden groot menselijk leed ten deel valt?
Het verlies van een baan en onzekerheid over je werk treft mensen zeer en dat betreur ik dan ook. Dat neemt niet weg dat ik verantwoordelijk ben voor de randvoorwaarden waaronder de zorg wordt geleverd in Nederland en niet voor de beslissingen die in individuele ziekenhuizen worden genomen. Voor mij is de continuïteit van de cruciale zorg het uitgangspunt, niet de continuïteit van de zorginstelling.
Is het u bekend dat in het voorjaarsoverleg tussen de verzekeraars in Saint Paul de Vence uitvoerig overleg heeft plaatsgevonden tussen de heer Bos (partner KPMG, adviseur Maasstad Ziekenhuis), de heer Westerlaken (vz RvB Maasstad Ziekenhuis), de heer Konterman (RvB Achmea), de heer van der Meeren (vz RvB CZ) en de heer Fonteijn (bestuursvoorzitter ACM) inzake de overname van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis RPZ? Zo neen, kunt u dan navraag doen bij betrokkenen of een dergelijk overleg heeft plaatsgevonden? Zo ja, wat is er tijdens dat uitvoerige overleg werkelijk besproken? Wilt u de Kamer daarvan verwittigen?
Zoals ik u per brief van 17 juni 2013, met kenmerk 125497–105534-BPZ, heb laten weten zijn bij het jaarlijks terugkerend congres in Saint Paul de Vence, georganiseerd door Unisys in samenwerking met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) op 15 mei tot en met 18 mei 2013, de staatssecretaris en de directeur Zorgverzekeringen aanwezig geweest. Zij zijn in Saint Paul de Vence geen van beiden betrokken geweest bij eventueel overleg inzake het Ruwaard van Putten Ziekenhuis. Navraag bij de heer Fonteijn (bestuursvoorzitter van de ACM) leert dat ook hij niet bij zo een gesprek aanwezig is geweest. Overigens geldt dat bij gesprekken tussen de ACM en andere partijen over individuele zaken, mijn aanwezigheid of die van de staatssecretaris of mijn ambtenaren ook niet gewenst zou zijn vanwege de onafhankelijke positie van de ACM in haar rol als toezichthouder op de naleving van de Mededingingswet.
Ik ga niet in op wat er al dan niet in Saint Paul de Vence door anderen is besproken.
Met ambtenaren van mijn departement is wel op een ander moment gesproken over de ontwikkelingen in Spijkenisse. Dit was op het departement in een overleg met de voorzitter van het Ruwaard van Putten ziekenhuis en de voorzitter van het Maasstad ziekenhuis die het departement wilden informeren over de stand van zaken voor wat betreft een zogenaamde warme doorstart en wat dit zou kunnen betekenen voor het profiel van het ziekenhuis in Spijkenisse. Van de zijde van het departement is daarbij (nogmaals) aangegeven hoe de verantwoordelijkheden zijn georganiseerd en welke toetsingscriteria gelden voor de acute zorg.
Waren op dat voorjaarsoverleg ook ambtenaren van uw ministerie aanwezig? Zijn deze op enigerlei wijze betrokken geweest bij het overleg inzake het Ruwaard van Putten Ziekenhuis? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 17.
Als dat niet zo is, hoe ervaart u dat dan? Is het niet schimmig in dat geval dat in de nabijheid van uw ministerie maar zonder betrokkenheid van uw ministerie gesproken en beslist wordt over een cruciaal ziekenhuis op Voorne-Putten?
Zie antwoord vraag 17.
Vindt u het, uit oogpunt van transparantie en governance, gepast en in het belang van de gezondheidszorg op het eiland Voorne-Putten dat zorgaanbieders, zorgverzekeraars en toezichthouders op de marktordening in de zorg afspraken maken over een overname van het RPZ door zorgaanbieders met ondersteuning van zorgverzekeraars? Kunt u dit nader toelichten?
Voor mij is van belang dat de zorg die geleverd wordt voldoet aan de normen voor kwaliteit en bereikbaarheid. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben hierin hun verantwoordelijkheid en de IGZ en NZa zien hierop toe. Ik heb geen rol in de totstandkoming van de gemaakte afspraken.
De kinderopvangtoeslag |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom u voor het recht op kinderopvangtoeslag meent te kunnen volstaan met de koppeling aan het aantal uren van de minst werkende partner, terwijl de wet aanvullend op een dergelijk uitgangspunt en onafhankelijk van praktische overwegingen in ieder geval vereist dat kinderopvangtoeslag bedoeld moet zijn voor kinderopvang en niet voor peuterspeelzaalwerk?1 Kunt u in dit verband ingaan op de rechtsoverwegingen 6 tot en met 8 in de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die door de koppeling van toeslag aan het gewerkte aantal uren niet aan relevantie hebben ingeboet omdat het inhoudelijke verschil tussen kinderopvang en peuterspeelzaalwerk hierin doorslaggevend is?2
Ouders hebben recht op kinderopvangtoeslag als zij opvang afnemen bij een geregistreerd kinderdagverblijf en voldoen aan alle overige voorwaarden. Met de koppeling van het recht op kinderopvangtoeslag aan het aantal gewerkte uren door de minst werkende partner is naar mijn oordeel voldoende verzekerd dat de kinderopvangtoeslag ten goede komt aan de combinatie van arbeid en zorg door ouders die gebruik maken van geregistreerde kinderopvang, zoals door de wetgever beoogd.
Daaraan doet niet af dat het gebruik van een kinderopvangvoorziening soms maar voor een beperkt aantal uren plaatsvindt. Veel ouders maken immers gebruik van formele kinderopvang in combinatie met gebruik van informele opvang. De koppeling aan de gewerkte uren van de minstwerkende partner verzekert dat het beroep op de toeslag niet groter is dan overeenkomt met de behoefte aan opvang die voortvloeit uit betaalde arbeid.
Een aantal peuterspeelzalen is in de afgelopen jaren qua kwaliteitsaanbod toegegroeid naar de kwaliteit van kinderdagverblijven. In deze gevallen kan het voorkomen dat een peuterspeelzaal de facto aan de kwaliteitseisen van een kinderdagverblijf voldoet en in voorkomende gevallen zich daarom laat registreren als kinderdagverblijf. Zodra een instelling is geregistreerd als kinderdagverblijf, is er sprake van kinderopvang en kan daar – indien aan de overige eisen wordt voldaan – door ouders kinderopvangtoeslag voor worden aangevraagd. Voor het antwoord op uw vraag met betrekking tot de uitspraak van de rechtbank Middelburg verwijs ik naar het antwoord onder vraag 2.
Wat is uw reactie op de stelling van de rechtbank Middelburg dat het feit dat opvang van peuters plaatsvindt in een geregistreerd kinderdagverblijf geen garantie betekent dat sprake is van kinderopvang? Deelt u de constatering dat opvang van 2 tot 2,5 uur gedurende twee dagdelen in de week een belangrijke indicatie is dat geen sprake is van kinderopvang en dat deswege op grond van de inhoudelijke criteria in de wet geen recht kan bestaan op kinderopvangtoeslag?
Zoals in de beantwoording op eerdere schriftelijke vragen reeds is aangegeven heeft de casus waar de rechtbank Middelburg een oordeel over heeft gegeven betrekking op het jaar 2010. De koppeling met de gewerkte uren bestond toen nog niet. Bij afwezigheid van deze koppeling heeft de rechtbank aanleiding gevonden om in het door de rechtbank beoordeelde casus gebruik van geregistreerd kinderopvang voor een beperkt aantal uren onvoldoende grondslag te vinden voor een beroep op de kinderopvangtoeslag, omdat dit gebruik niet ten dienste van de combinatie arbeid en zorg zou zijn.
Nu de inzet van de kinderopvangtoeslag ten behoeve van de combinatie arbeid en zorg voldoende wordt verzekerd met de koppeling aan gewerkte uren door de minst werkende partner, is het ongewenst en onnodig om de uitvoeringspraktijk te belasten met een additioneel criterium. Ouders kunnen dan ook aan het feit dat zij gebruik maken van geregistreerde kinderopvang de zekerheid ontlenen dat zij potentieel (mits aan de overige voorwaarden van de wet wordt voldaan) recht op kinderopvangtoeslag hebben.
Wat is, in het licht van uw stelling dat peuterspeelzaalwerk en kinderopvang alleen plaatsvinden in geregistreerde peuterspeelzalen respectievelijk kinderdagverblijven, uw oordeel over de handelwijze van gemeenten die ouders, die gebruik maakten van de peuterspeelzaal, verplichten hetzelfde peuterspeelzaalwerk met het oog op de beschikbaarheid van kinderopvangtoeslag voort te zetten in een kinderdagverblijf? Hoe is de rechtsgelijkheid van ouders gewaarborgd wanneer tweeverdieners die gebruik willen maken van peuterspeelzaalwerk door de gemeenten naar een geregistreerd kinderdagverblijf worden verwezen, terwijl eenverdieners voor hetzelfde peuterspeelzaalwerk op de geregistreerde peuterspeelzaal zijn aangewezen?
Het is niet mogelijk om hetzelfde peuterspeelzaalwerk aan te bieden in een peuterspeelzaal en een kinderdagverblijf. In een geregistreerd kinderdagverblijf wordt alleen kinderopvang aangeboden. De kwaliteitseisen voor kinderopvang en peuterspeelzalen zijn verschillend.
Binnen dit door de wet gegeven kader is het een gemeentelijke verantwoordelijkheid om vorm te geven aan het peuterspeelzaalbeleid. Zij beschikken daartoe over eigen financiële middelen en maken daarbij eigen keuzes. Sommige gemeenten zetten daarbij in op integratie van voorzieningen en streven er daarbij naar om het kwaliteitsniveau tussen kinderopvang en peuterspeelzaalwerk gelijk te trekken. Eigen aan die keuze is dat het verschil tussen kinderopvang en peuterspeelzaalwerk in deze gemeenten steeds meer vervaagd. Dit behoort tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid. Binnen die verantwoordelijkheid valt ook de keuze om de eigen financiële middelen ten behoeve van peuterspeelzaalwerk alleen in te zetten voor kinderen van ouders die geen beroep kunnen doen op de kinderopvangtoeslag. Over het gemeentelijk beleid wordt verantwoording afgelegd aan de eigen gemeenteraad.
Wellicht ten overvloede wil ik u erop wijzen dat in het regeerakkoord – mede gezien deze trend – ook is afgesproken dat de financiering van het peuterspeelzaalwerk onder de Wet Kinderopvang wordt gebracht om de onderlinge afstemming van onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang te optimaliseren. Daarbij zal bestaande gemeentelijke financiering worden betrokken. Ik zal uw Kamer hierover in het najaar informeren en hoop daarmee uw vragen in voldoende mate te beantwoorden.
Hoe wordt recht gedaan aan het specifieke karakter van de peuterspeelzaal wanneer gemeenten met het oog op de beschikbaarheid van kinderopvangtoeslag besluiten het peuterspeelzaalwerk in een kinderdagverblijf onder te brengen? Onderkent u dat door de beperktere mogelijkheden om te volstaan met de inzet van vrijwilligers – die het gevolg zijn van de overgang van peuterspeelzaalwerk naar het kinderdagverblijf – het functioneren en de maatschappelijke verworteling van de peuterspeelzaal onder druk kunnen komen te staan?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Twijfels over cijfers geweld tegen ouderen” |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Twijfels over cijfers geweld tegen ouderen»?1
Ja.
Klopt het dat het cijfer van 200.000 ouderen van boven de 65 jaar die jaarlijks worden mishandeld door partners, familie, huisvrienden of zorgverleners2, is gebaseerd op een onderzoek uit 1996?
Het klopt dat het cijfer – het gaat hier om een schatting – gebaseerd is op een onderzoek uit 1996.
Acht u het cijfer van 200.000 ouderen nog steeds een realistische schatting van het aantal ouderen dat jaarlijks wordt mishandeld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het Actieplan «Ouderen in veilige handen» wordt aangegeven dat we waarschijnlijk te maken hebben met het topje van de ijsberg. Dit komt omdat ouderenmishandeling een thema is waarop een taboe rust. Ouderen die te maken krijgen met ouderenmishandeling, zullen zelf meestal hun situatie niet als zodanig benoemen. Daarnaast praten ze er vaak niet over uit angst voor de gevolgen, uit schaamte of omdat zij denken dat ze de enige zijn. Voor omstanders is het vaak een blinde vlek. Men kan zich niet voorstellen dat het in hun omgeving of in hun instelling voorkomt.
Bent u bereid nieuw onderzoek te laten uitvoeren naar het vóórkomen van ouderenmishandeling? Zo nee, waarom niet?
Een (deels) kwantitatief onderzoek naar ouderenmishandeling is onder meer vanwege het taboe dat op deze problematiek rust zeer complex. Ik wil daarom eerst een verkenning laten uitvoeren naar de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek. Hierbij komen vragen aan de orde zoals welke gegevens op lokaal niveau beschikbaar zijn, op welke manier in andere landen onderzoek is gedaan naar de aard en omvang van ouderenmishandeling en of er kan worden aangesloten bij reeds lopende onderzoeken. Op basis van deze verkenning zal ik besluiten of ik een onderzoek zal laten uitvoeren en zo ja, in welke vorm. In de volgende voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheidsrelaties, die naar verwachting in het najaar 2013 zal verschijnen, zal ik daarover rapporteren.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het Actieplan «Ouderen in veilige handen»? Wilt u de Kamer over de concreet bereikte resultaten per brief informeren?
Onlangs heeft uw Kamer de voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheidsrelaties ontvangen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33 400 XVI, nr. 156). Daarin wordt ook ingegaan op de voortgang en de resultaten van het Actieplan «Ouderen in veilige handen».
De uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake levenslang |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) tegen het Verenigd Koninkrijk waarin het EHRM bepaalt dat levenslange gevangenisstraf in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)?1
Ja.
Heeft deze uitspraak consequenties voor de wijze waarop Nederland moet omgaan met levenslanggestraften? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u uitvoering geven aan de zienswijze van het EHRM op levenslanggestraften?
Ik heb de uitspraak van het Europees Hof goed bestudeerd. Een analyse van de uitspraak treft u in de bijlage bij deze beantwoording aan.2
Kent u de Stichting Forum Levenslang?2
Ja.
Deelt u de mening van de stichting dat gedurende de levenslange gevangenisstraf er een moment moet zijn dat de rechter opnieuw kijkt naar de gedetineerde en de levenslange gevangenisstraf die eerder is opgelegd?
Ik deel de mening van de stichting dat gedetineerden een perspectief op invrijheidstelling moeten hebben. In mijn analyse van de uitspraak, die u als bijlage bij deze antwoorden aantreft4, leest u dat dit perspectief naar mijn mening in Nederland, met de mogelijkheid tot gratie, ook aanwezig is.
Zoals ik in de antwoorden op Kamervragen van het lid Schouw (D66) over de wijze waarop Nederland invulling geeft aan de levenslange gevangenisstraf (Kamerstukken II 2011–2012, Aanhangsel, nr. 676) heb aangegeven, is het opleggen van de levenslange gevangenisstraf in ons rechtssysteem alleen mogelijk voor de ernstigste misdrijven, zoals moord, terroristische misdrijven en misdrijven tegen de veiligheid van de staat. Voor de misdrijven waarop in het Wetboek van Strafrecht levenslange gevangenisstraf is gesteld, kan de rechter ook de maximale tijdelijke gevangenisstraf opleggen. Het is de rechter die afweegt of de ernst van de feiten en de omstandigheden rechtvaardigen dat de levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd, of een tijdelijke (maximale) gevangenisstraf. Dit betekent echter niet dat er geen enkel perspectief op vrijlating is. Levenslanggestraften kunnen immers ook in aanmerking komen voor gratie.
Door deze mogelijkheid kent Nederland een wettelijke regeling als gevolg waarvan een door de rechter opgelegde levenslange gevangenisstraf kan worden verkort.
Deelt u de mening van de stichting dat gedetineerden perspectief op invrijheidstelling moeten hebben en dat het inhumaan is als dit perspectief gedetineerden niet wordt geboden? Zo ja, bent u van mening dat een gratieverzoek voldoende perspectief kan bieden om te voldoen aan de kritiek van het EHRM? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is gratie in Nederland een voldoende effectief middel? Zo ja, hoe vaak is in de afgelopen tien jaar een gratieverzoek gehonoreerd? Zo nee, waarom niet en wat moet daaraan veranderen?
Gratie is zeker een effectief middel. Zo zijn in 2013 in de maanden januari tot en met augustus in totaal 1.075 gratieverzoeken ingediend. Er zijn 1.019 gratiebeslissingen genomen in deze periode. In 147 gevallen is er onvoorwaardelijke gratie verleend, in 51 gevallen is er voorwaardelijke gratie verleend. 329 gratieverzoeken zijn afgewezen, en 492 verzoeken zijn buiten behandeling gesteld.
In de afgelopen tien jaar is eenmaal een gratieverzoek van een levenslanggestrafte ingewilligd.
Deelt u de mening dat bij de afweging of een levenslanggestrafte gratie moet worden verleend altijd het belang van het slachtoffer moet worden meegewogen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Dit is overigens ook de praktijk. Gratieverzoeken worden conform de door de Gratiewet voorgeschreven procedure afgehandeld. Aan de hand van de adviezen van de rechterlijke macht en het openbaar ministerie wordt op basis van de individuele omstandigheden van de levenslanggestrafte en met inachtneming van maatschappelijke belangen en de belangen van slachtoffers en nabestaanden op het gratieverzoek beslist.
Heeft u contact met de Stichting Forum Levenslang (gehad)? Zo ja, wanneer was dat en wat heeft dit opgeleverd?
Ja, ambtenaren van mijn ministerie hebben contact met de Stichting Forum Levenslang. In juli 2012 heeft het laatste overleg plaatsgevonden. Tijdens dit overleg is onder andere van gedachten gewisseld over de aparte afdelingen voor levenslanggestraften (Kamerstukken II 2011–2012, 24 587, nr. 464).
Files door flitsteams |
|
Farshad Bashir |
|
Wat vindt u er van dat een snelheidscontrole op de A13, tussen Den Haag en Rotterdam, heeft gezorgd voor een file van 10 kilometer?1 Bent u er van op de hoogte dat het veel vaker voorkomt dat files ontstaan door flitsteams?2
Het ontstaan van files als gevolg van snelheidscontroles acht ik onwenselijk, daarom is het streven er voortdurend op gericht de hinder voor weggebruikers zo veel mogelijk te voorkomen.
De politie houdt de mobiele verkeerscontroles in algemene zin met het primaire doel om te controleren of men zich aan de ter plaatse toegestane snelheid houdt.
Daarnaast worden deze controles ook benut te behoeve van de opsporing. Aan de hand van kentekens wordt gecontroleerd of auto’s gesignaleerd staan bijvoorbeeld omdat ze gestolen zijn.
Ook in de specifieke situatie op de A13 was er sprake van een controle niet alleen gericht op snelheid. Bij aanvang van de controle stond op die locatie overigens al een file, die (mede) door de aanwezigheid van de controle niet oploste. Deze controle had eerder afgebroken moeten worden.
Wat heeft het voor nut om te blijven flitsen als automobilisten toch niet harder gaan dan 50 km/h?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom komt u uw belofte niet na dat een snelheidscontrole direct wordt beëindigd als blijkt dat die een file veroorzaakt?
De snelheidscontrole wordt direct beëindigd als blijkt dat die een file veroorzaakt.
Wanneer de politie tijdens een snelheidscontrole constateert dat de betreffende controle een file veroorzaakt wordt de controle (tijdelijk) opgeheven. Wanneer in de verkeerscentrales van Rijkswaterstaat een file wordt opgemerkt, die veroorzaakt wordt door een snelheidscontrole wordt de politie verzocht deze controle (tijdelijk) op te heffen.
Bent u bereid om voortaan direct te stoppen met flitsen als er een file dreigt te ontstaan? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kinderarbeid en lage lonen bij Nederlandse zaadbedrijven in India |
|
Henk Krol (50PLUS), Marianne Thieme (PvdD), Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onder de veertien? Niet op het veld maar in de klas»1 en het zojuist gepubliceerde rapport «A Tale of Two Companies» van de Landelijke India Werkgroep en de campagne Stop Kinderarbeid?2 Wat is uw reactie?
De in het artikel en rapport beschreven situaties van kinderarbeid en lage lonen bij de zaadproductie in India zijn voorbeelden van situaties die de Nederlandse regering het liefst zo snel mogelijk uitgebannen ziet. Dat er ondanks eerdere signalen over kinderarbeid op de velden bij de Indiase toeleverancier van het Nederlandse bedrijf Bejo Zaden nog steeds sprake is van kinderarbeid, vormde aanleiding om in gesprek te gaan met Bejo Zaden. Vanwege de bredere context waren bij dit gesprek ook de brancheorganisatie Plantum en het bedrijf Nunhems uitgenodigd.
Bent u bereid om, aansluitend bij de plannen in de nota «Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen loont», de Nederlandse zaadsector (of breder de bedrijven die in het buitenland actief zijn met plantaardig uitgangsmateriaal) te kiezen als een van de sectoren waarop een risicoanalyse volgens het «due diligence» principe van Ruggie wordt toegepast? Zo nee, waarom niet?
De sector risico analyse heeft als doel om te onderzoeken in welke Nederlandse sectoren de aard, omvang en aanpak van risico’s in de keten met voorrang aanleiding geven om met alle bedrijven in de sector in gesprek te gaan over de benodigde versterking van hun ketenaanpak. In de eerste helft van 2014 zullen de resultaten van deze analyse bekend zijn. Op basis daarvan ga ik, met mogelijk andere betrokken ministers, in gesprek met de sectoren waar de grootste risico’s liggen en waar de overheid meerwaarde kan bieden bij een gezamenlijke aanpak van deze risico’s. Welke sectoren dit zijn zal afhangen van de analyse. Dit kan ook gaan om bedrijven die in het buitenland actief zijn met plantaardig uitgangsmateriaal.
Bent u van plan de kwestie van kinderarbeid en lage lonen, inclusief loondiscriminatie van vrouwen, in de zadensector tijdens uw missie naar India in september a.s. bij uw Indiase gesprekspartners onder de aandacht te brengen, mede met het oog op het gezamenlijk werken aan oplossingen? Zo nee, waarom niet?
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) zal een belangrijk onderdeel zijn van de missie. Hierbij zal aansluiting worden gezocht bij de thema’s van deze missie, te weten urbanisatie en voedselzekerheid, evenals bij zaken die spelen bij de deelnemende bedrijven. Het programma is nog niet definitief bekend. Mijn inzet is om met bedrijfsleven, maatschappelijk middenveld en overheid op een openhartige wijze van gedachten te wisselen over de uitdagingen waarvoor deze groepen zich bij ondernemen in India gesteld zien. Eén van de thema’s die zeker aan bod zal komen is de stimulering van de ontwikkeling van vrouwen door ondernemerschap. Met de Indiase minister van Corporate Affairs zal ik de voortgang van de MVO samenwerking tussen de Nederlandse en Indiase overheid bespreken.
Bent u bereid de branchevereniging voor bedrijven uit de sector plantaardig uitgangsmateriaal, Plantum, aan te spreken op de uitvoering van hun «Plantum statement on the prevention of child labour»? Bent u eveneens bereid met hen nadere afspraken te maken over de uitvoering daarvan en de nog ontbrekende publieke rapportage daar over?
In het gesprek met Plantum is de uitvoering van de «Plantum statement on the prevention of child labour» aan de orde geweest. Met dit statement moedigt de brancheorganisatie haar leden aan om kinderarbeid volledig uit de keten te bannen. Plantum verwacht van haar leden dat deze correctieve maatregelen nemen wanneer kinderarbeid ergens in de keten wordt aangetroffen. De leden dragen zelf de verantwoordelijkheid voor het bereiken van resultaten om kinderarbeid in de keten uit te bannen. Plantum vervult een faciliterende en adviserende rol richting haar leden. Zo geeft zij advies over het opnemen van clausules tegen kinderarbeid in contracten en over het ondersteunen van lokale scholingsprojecten. Ook stimuleert Plantum de leden om onderwerpen als kinderarbeid, minimumloon en monitoring te bespreken en best practices uit te wisselen. De werkgroep binnen Plantum die zich bezig houdt met kinderarbeid zal zich verbreden naar arbeidsomstandigheden, waardoor minimumloon ook als kwestie op de agenda komt.
Plantum heeft toegezegd om aan de leden te vragen het door hen gevoerde beleid voor het uitbannen van kinderarbeid te evalueren en daarover aan Plantum te rapporteren zodat Plantum een geaggregeerd openbaar rapport kan samenstellen.
Mijn ministerie zal eind 2014 een vervolggesprek voeren met de betrokken bedrijven en brancheorganisatie Plantum over de resultaten van de acties die in de antwoorden op deze Kamervragen worden aangegeven.
Bent u voornemens om bij Bejo Zaden, nu zij opnieuw in hun productieketen met kinderarbeid worden geconfronteerd, en in aansluiting op de uitvoerige eerdere vragen daarover in 20103, nadere informatie in te winnen over hun concrete plannen om dit in de toekomst te voorkomen?
Er is over deze kwestie intensief contact geweest tussen mijn ministerie en het bedrijf. Bejo Zaden valt onder Bejo Finance B.V. dat een minderheidsbelang heeft in de Indiase joint venture Bejo Sheetal. De samenwerking betreft zaadveredelings- en onderzoeksactiviteiten. Daarnaast produceert en verkoopt Bejo Sheetal zelfstandig een assortiment groentezaden voor de Indiase markt. In 2010 heeft Bejo Finance in overleg met Bejo Sheetal verschillende maatregelen genomen om kinderarbeid tegen te gaan. Zij erkennen en betreuren dat die maatregelen niet afdoende zijn geweest om kinderarbeid in hun keten te voorkomen.
Naar aanleiding van het nieuwe rapport van de Landelijke India Werkgroep heeft het Nederlandse Bejo Finance B.V. aangegeven nieuwe maatregelen te zullen nemen, waaronder voorlichting van producenten, monitoring in samenwerking met een NGO en de lokale overheid, financiële prikkels voor producenten die zich aan de afspraken houden en deelnemen aan/subsidiëren van initiatieven voor educatie van kinderen die uit een arbeidssituatie komen. Deze maatregelen zijn geïnspireerd door de resultaten die door Nunhems zijn bereikt. Bejo heeft aangegeven dat het niet nogmaals in verband wil worden gebracht met kinderarbeid in zijn productieketen.
Ik heb vertrouwen in de positieve intentie van het bedrijf en in de effectiviteit van deze nieuwe maatregelen. Het is belangrijk dat het bedrijf heeft toegezegd dat er monitoring plaats zal vinden. Daarnaast is het ook belangrijk dat er samenwerking is gezocht met een lokale NGO, Don Bosco Child Labor Mission, en de lokale overheid.
In het artikel geeft Bejo Zaden aan dat het alle orders voor de Nederlandse markt opschort totdat het Indiase Bejo Sheetal zijn zaken op orde heeft. Ook dit bevestigt dat het bedrijf de kwestie zeer serieus neemt en zijn inspanningen intensiveert nu is gebleken dat eerdere maatregelen onvoldoende effectief waren.
Heeft Bejo Zaden’s joint venture partner Bejo Sheetal zich inderdaad aangesloten bij de Fair Labor Association, zoals gemeld wordt in antwoorden op andere eerdere vragen, mede op basis waarvan de ministers van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken destijds concludeerden dat zij er vertrouwen in hadden dat «Bejo Zaden op afzienbare termijn tot een verbetertraject zou komen»?4 Zo nee, waarom niet?
Bejo Sheetal geeft aan dat het zich uiteindelijk niet bij de Fair Labor Association (FLA) heeft aangesloten omdat FLA niet actief bleek te zijn in het betreffende deel van India. Om die reden werkt Bejo Sheetal nu samen met de NGO Don Bosco Child Labour Mission. Deze organisatie is actief in het betreffende gebied in India met de bestrijding van kinderarbeid, onder meer door het bieden van overbruggingsopleidingen voor kinderen die uit een arbeidssituatie komen.
Bent u voornemens zowel Nunhems als Bejo Zaden aan te sporen om werk te maken van het uitbetalen van ten minste het officiële minimumloon, maar nog beter een leefbaar loon, bij de boeren die aan hun joint venture partners leveren? Bent u eveneens voornemens om ook de discriminatie van vrouwen bij de lonen aan de orde te stellen? Bent u bereid de Kamer te informeren over de resultaten van uw contacten daarover met Nunhems en Bejo zaden?
Het rapport en het artikel zijn aanleiding geweest om ook het onderwerp minimumloon te bespreken. Zowel Bejo als Nunhems geven aan dat hun contracten met leveranciers niet alleen kinderarbeid verbieden, maar ook voorschrijven dat de ingehuurde boeren het minimumloon, gebaseerd op de Minimum Wages Act in India, betalen aan hun werknemers.
De naleving van de regelgeving op het vlak van minimumloonbetaling wordt door de Indiase overheid niet nauwlettend gecontroleerd. Het grote aanbod van werkzoekenden vindt bovendien vaak werk in te laag betaalde banen. De gebrekkige administratie bij lokale boeren en de ongeletterdheid van lokale werknemers vormt een belemmering bij de controle op betaling van minimumloon.
Nunhems doet momenteel een proefproject waarin de controle via navraag bij werknemers tot stand komt. Bejo geeft aan dat het minimumloon en loondiscriminatie, net als kinderarbeid, onderdeel wordt van de nieuwe maatregelen die zij zullen treffen naar aanleiding van dit rapport. Lokale boeren zullen worden gemotiveerd om tenminste een minimumloon aan hun werknemers te betalen. Voor gelijk werk dienen mannen en vrouwen hetzelfde betaald te krijgen. Zowel Nunhems als Bejo Zaden geven aan dat dit een verbetertraject is dat enige tijd zal vergen.
Welke sancties wilt u in het kader van uw nieuwe MVO-beleid inzetten om bedrijven die er meermalen blijk van geven geen «due digence» beleid in relatie tot de OESO-normen te voeren, er steviger toe aan te sporen hun IMVO-verplichtingen alsnog na te komen?
Bedrijven die niet volgens de OESO-richtlijnen handelen, kunnen uitgesloten worden van het bedrijfsleveninstrumentarium. Dit betekent dat zij niet meer gebruik kunnen maken van overheidssubsidies of deel kunnen nemen aan handelsmissies. Daarnaast riskeren bedrijven die geen goed due diligence-beleid voeren hun reputatie bij consumenten en bedrijven waar ze zaken mee doen.
Wilt u deze vragen beantwoorden ruim voor het algemeen overleg voorzien op 19 september a.s. over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen?
Ja.
Het bericht ‘Egypt’s Christians face backlash for Morsi ouster’ |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Egypt’s Christians face backlash for Morsi ouster»?1
Ja.
Hoeveel Kopten zijn er sinds het afzetten van de Egyptische president Morsi aangevallen?
Waar Egypte in de afgelopen jaren een voortdurende spanning heeft gekend tussen moslims en christenen, is deze spanning sinds de machtswisseling verder toegenomen. Het staat vast dat individuele Egyptenaren deze onrust hebben aangegrepen om geweld te plegen tegen christenen. Het kan niet met zekerheid gesteld worden dat sprake is van georganiseerd geweld door politieke bewegingen. Van een georganiseerde religieuze zuivering is geen sprake. Er is op dit moment geen eenduidige en betrouwbare informatie beschikbaar over aantallen slachtoffers en over aantallen kerken die vernield zijn.
Het is betreurenswaardig dat de Egyptische veiligheidssector het geweld tegen christenen onvoldoende voorkomt. Legereenheden zijn niet altijd in de buurt en lokale overheden handelen soms weinig doortastend ten behoeve van de bescherming van de koptische gemeenschap. De interim--regering heeft haar intenties om de koptische minderheid te beschermen duidelijk uitgesproken, maar is in de huidige instabiele situatie niet consequent in staat gebleken noodzakelijke verbeteringen in de wijze van opereren van lokale autoriteiten door te voeren.
Desalniettemin bevestigde de koptische paus Tawadros II op 17 augustus jl. in een publieke verklaring zijn steun aan leger, politie en de interim--regering. Hij blijft vertrouwen op hun vermogen de nationale eenheid te bewaren en samen met zijn geloofsgemeenschap dit geweld te beteugelen.
Ook sjiieten en Syrische en Palestijnse vluchtelingen in Egypte bevinden zich momenteel in een moeilijke situatie. De Nederlandse overheid blijft hun situatie in Egypte volgen om te bepalen of die bijzonder kwetsbaar is.
Deelt u de analyse dat aanhangers van president Morsi en andere islamisten nu van de gelegenheid gebruik maken om de Koptische christenen aan te vallen? Bent u van mening dat de Egyptische overgangsregering haar verantwoordelijkheid neemt wat betreft de bescherming van kwetsbare minderheden, waaronder de Koptische christenen? Verkeren andere minderheden zich nu ook in een bijzondere kwetsbare positie? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om naar aanleiding van de laatste ontwikkelingen een nieuw thematisch ambtsbericht over de positie van Koptische christenen uit te brengen? Bent u tevens bereid de Koptische christenen aan te merken als een risicogroep in het asielbeleid? Zo nee, waarom niet?
De huidige situatie geeft vooralsnog geen aanleiding om koptische christenen in het asielbeleid aan te wijzen als risicogroep. Wel worden de actuele ontwikkelingen bij de individuele beoordeling van asielaanvragen betrokken. Een nieuw thematisch ambtsbericht wordt op dit moment niet nodig geacht. Indien een christelijke asielzoeker aan de hand van zijn individuele asielrelaas aannemelijk maakt in Egypte te vrezen voor vervolging, wordt van deze persoon niet verlangd dat hij of zij zich, voorafgaande aan het vertrek uit Egypte, tot de Egyptische autoriteiten heeft gewend voor bescherming.
Bent u bereid om in Europees verband er bij de Egyptische overgangsregering nadrukkelijk op aan te dringen haar minderheden adequaat te beschermen? Welke initiatieven zijn er hiervoor inmiddels genomen?
Het kabinet is bezorgd over de positie van religieuze minderheden in Egypte en veroordeelt iedere vorm van sektarisch geweld. In gesprekken op 7 augustus jl. met president Mansour, premier Beblawi en andere politieke leiders heb ik aangedrongen op een democratisch en inclusief transitieproces, met respect voor rechtsstatelijke principes en mensenrechten.
Ook de EU vraagt consequent aandacht voor de positie van minderheden. EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton heeft het recente geweld, en de aanvallen op kerken in het bijzonder, veroordeeld in een verklaring op 14 augustus jl. Op 21 augustus is de situatie in Egypte besproken in de Raad Buitenlandse Zaken. Tijdens die bijeenkomst is ook de situatie van de kopten aan de orde gekomen en zijn de zorgen van de EU neergelegd in de Raadsconclusies.
De berichtgeving dat militairen bij het ‘grofvuil’ worden gezet |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat militairen bij het «grofvuil» worden gezet?1
Ja.
Klopt het dat honderden militairen en burgers door Defensie ontslag aangezegd hebben gekregen met een automatisch uitgedraaide, anonieme ontslagbrief, waarop namen van een contactpersoon of een handtekening ontbreken?
In de periode van 1 juli 2012 tot 1 juli 2013 hebben 64 defensiemedewerkers een brief gehad omdat zij vanwege overtolligheid worden ontslagen. Deze brief wordt opgesteld als gevolg van het ontslagbesluit dat door de leidinggevende is genomen. Aangezien de uit de rechtspositie voortvloeiende tekst van een dergelijke brief in vrijwel alle gevallen identiek is hanteert Defensie standaard ontslagbrieven die automatisch worden opgesteld door het Dienstencentrum Human Resources (DC HR). Om technische redenen was ondertekening van aanstellings- en ontslagbrieven aan militairen pas mogelijk sinds mei jongstleden. Aanstellings- en ontslagbrieven aan burgers zullen naar verwachting vanaf 1 oktober a.s. worden ondertekend.
Aan het ontslag gaat een langdurig traject vooraf waarin de persoonlijke benadering voorop staat, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4.
In de ontslagbrief wordt voor een nadere toelichting verwezen naar de P&O-adviseur van de desbetreffende medewerker met wie reeds intensief contact is geweest. Daarnaast worden de contactgegevens van het DC HR standaard opgenomen in de brief.
Klopt het dat de vakbonden in het recente verleden al vaker aandacht gevraagd hebben voor de anonieme wijze waarop Defensie meent afscheid te moeten nemen van personeel en dat hierover door Defensie toezeggingen gedaan zijn die nu niet blijken te zijn nagekomen? Zo ja, wat is hiervan de reden?
De centrales van overheidspersoneel hebben al eerder aandacht gevraagd voor de automatisch gegenereerde ontslagbrieven. De technische realisatie van de ondertekening van ontslagbrieven heeft helaas echter langer geduurd dan Defensie had voorzien.
Heeft u begrip voor het verdriet, de woede en de verbijstering onder militairen die soms al twintig of dertig jaar bij Defensie werken, die voor vele missies ingezet zijn, en nu een anonieme ontslagbrief op de deurmat hebben gekregen?
Ik heb begrip voor de emoties die het ontslag bij de betrokken defensiemedewerkers teweegbrengt. Het gaat vaak om mensen die zich jarenlang voor Defensie hebben ingezet en die zich intensief verbonden voelen met de krijgsmacht. Gezien de noodzakelijke, ingrijpende reorganisaties is gedwongen ontslag helaas onvermijdelijk. Het ontslag is de uitkomst van een lang traject waarin de betrokken defensiemedewerker meerdere gesprekken voert met zijn leidinggevende, zijn P&O-adviseur en de adviseur van de Begeleidings- en Bemiddelingsorganisatie (BBO). Het gesprek met de leidinggevende staat vooral in het licht van het afscheid nemen van het eigen onderdeel. Met de adviseur van de BBO spreekt de medewerker over het vinden van ander werk.
Bij ontslag wordt in alle gevallen door de leidinggevende bezien hoe op passende wijze afscheid van de medewerker kan worden genomen.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren, zeker gezien het feit dat er al geruime tijd van tevoren bekend was dat deze ontslagrondes zouden komen? Hebben bezuinigingsoverwegingen een rol gespeeld bij de automatische wijze van het verzenden van ontslagbrieven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat deze kille, onpersoonlijke gang van zaken onverteerbaar is?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u nemen om in het vervolg op een gepastere wijze afscheid van personeel te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wilt u voorzien in een passend afscheid voor de langst dienenden?
Zie antwoord vraag 4.
De uitspraken van een internist over het medisch beroepsgeheim en vreemdelingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie de rechten van vreemdelingen schendt op de Spoedeisende Hulp?1 Handhaaft u ondanks dit bericht uw antwoorden van 17 juni 2013 op eerdere vragen?2 Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze zou u op dit moment de vragen hebben beantwoord?
In elke eenheid van de politie zijn afspraken gemaakt tussen medische instellingen in dat gebied, de politie en het Openbaar Ministerie. In veel gevallen is ook een medisch convenant getekend. Ook hebben de instellingen contactpersonen aangewezen. Deze afspraken worden periodiek geëvalueerd. Waar de gemaakte afspraken onvoldoende worden nageleefd, dienen deze in het gesprek tussen de instellingen, de politie en het OM aan de orde te komen. Zolang deze afspraken en de onderlinge evaluatie goed wordt uitgevoerd deel ik niet de vrees dat personen zich belemmerd zullen voelen in het zich uiten jegens artsen. Ik deel niet de opvatting dat er sprake is van structurele problematiek.
Of het handelen van de betrokken medewerkers in deze specifieke casus professioneel is geweest hangt mede af van de concrete beoordeling van de omstandigheden van het geval. Met de auteur van het artikel zal contact worden opgenomen. Indien immers afspraken onvoldoende zijn nagekomen, is het van belang om hierover goed in gesprek te zijn, teneinde te bezien of en zo ja waar verbetering nodig is.
Kunt u reageren op de drie casussen? Gaat u onderzoek doen naar de wijze waarop hier is omgegaan met de rechten van de patiënt en het medisch beroepsgeheim?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat wekelijks door de politie de eigen afspraken met ziekenhuizen worden overtreden? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze wordt er dan uitvoering gegeven aan de betreffende convenanten en de handreiking «Beroepsgeheim en politie/justitie» van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG)?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete gevallen leiden volgens u tot schending van het medisch beroepsgeheim? Is dit in lijn met de convenanten die met de ziekenhuizen zijn afgesloten en met de KNMG-handreiking «Beroepsgeheim en politie/justitie»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat agenten en medewerkers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) geen beroepsgeheim hebben en dat dit ertoe kan leiden dat medische gegevens van zieke vreemdelingen vroeg of laat openbaar kunnen worden? Kunt u toelichten wat er precies met de medische gegevens gebeurt en hoe u eventuele openbaring en daarmee privacyschending zult voorkomen?
De medewerkers van DV&O dragen zorg voor bewaking en hebben een algemene zorgplicht tijdens het ziekenhuisbezoek. Ook zij hebben een geheimhoudingsplicht. Zij zijn op grond van artikel 125a lid 3 van de Ambtenarenwet verplicht de informatie, waarvan zij bij de uitoefening van hun functie kennisnemen, geheim te houden. Hoewel deze geheimhoudingsplicht een andere wettelijke basis heeft dan de geheimhoudingsplicht van de hulpverleners in de gezondheidszorg, die geregeld is in de artt. 7:457 BW en 88 Wet BIG, brengt ook deze geheimhoudingsplicht mee dat de DV&O-medewerkers de medische gegevens waarvan zij eventueel kennisnemen, niet aan derden mogen verstrekken. Na het ziekenhuisbezoek communiceert alleen de specialist in het ziekenhuis met de medische professionals van de betreffende inrichting. Op deze wijze wordt openbaarmaking van medische gegevens en privacyschending van vreemdelingen voorkomen.
Deelt u de vrees van artsen dat zieke asielzoekers en vreemdelingen wegens wantrouwen jegens autoriteiten niet snel vrijuit zullen praten, wat onwenselijk is voor de medische behandeling? Zo ja, welke consequenties trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te bekijken of het mogelijk is dat er een gemeenschappelijk opleidingsprogramma voor politie en medici komt over het medisch beroepsgeheim en bijbehorend belangenconflict? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1, 2, 3, 4 en 6 deel ik niet de opvatting dat er sprake is van een probleem dat op structurele basis voorkomt. Wel acht ik het van belang dat medische instellingen, de politie en het Openbaar Ministerie in de verschillende eenheden met elkaar in gesprek treden indien door één van de partijen wordt geconstateerd dat afspraken niet worden nagekomen. Ook zal de politie in contact treden met de auteur van het artikel.
Bent u bereid om in overleg te treden met medici en politie over betreffende problematiek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De betrokkenheid van Shell bij een grote brand in Bodo, Nigeria |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het persbericht «Wider investigation into Shell’s Nigeria operation needed after arrest of contractors»1, waarin wordt belicht dat er dringend behoefte is aan een onderzoek naar de werkwijze van Shell in Bodo, Nigeria?
Het door Shell ingestelde onderzoek naar de brand in Bodo richt zich op de aanleiding, oorzaken en afwikkeling van het incident. Het onderzoeksteam kijkt hierbij ook naar de mogelijke betrokkenheid van (onder-) aannemers en van eenheden van politie en leger. Een vertegenwoordiger van de door u genoemde overkoepelende milieu-NGO «National Coalition On Gas Flaring and Oil Spills in the Niger Delta» (NACGOND) maakt deel uit van het onderzoeksteam. NACGOND heeft tegenover de Nederlandse ambassadeur verklaard dat naar haar oordeel de onafhankelijkheid van het interne Shell-onderzoek is gewaarborgd.
Het is aan de Nigeriaanse overheid al dan niet een aanvullend onderzoek naar dit incident in te stellen. Indien de Nigeriaanse overheid bij een eventueel onderzoek informatie over Nederlandse (rechts)personen nodig heeft, kan zij daartoe een rechtshulpverzoek indienen bij de Nederlandse autoriteiten.
Deelt u de mening van Amnesty International en Nigerian National Coalition on Gas Flaring and Oil Spills dat een onafhankelijk onderzoek noodzakelijk is naar zowel de oorzaken van de recente brand in Bodo als de gebeurtenissen de dagen voor de brand in Bodo, nu blijkt dat acht aannemers van Shell zijn gearresteerd door de Nigeriaanse Veiligheidsdienst? Bent u daarnaast van mening dat slechts een onderzoek uitgevoerd door Shell niet volstaat gezien het feit dat haar eigen aannemers zijn gearresteerd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de Nigeriaanse overheid aan te sporen tot het laten uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek naar zowel de oorzaken van de brand in Bodo als de gebeurtenissen de dagen voor de brand in Bodo? Op welke wijze kunt u bijdragen aan het onderzoeken van de problemen in Bodo gezien de mogelijke betrokkenheid van een Nederlands bedrijf?
Zie antwoord vraag 1.
Tijdens het algemeen overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) op 7 maart 2013 heeft u laten weten dat u blijft hameren op de uitvoering van de aanbevelingen van het VN-milieuprogramma (UNEP) richting alle betrokken partijen; welke stappen heeft u hiertoe reeds gezet? Wat heeft dit tot nu toe opgeleverd?
De Nederlandse ambassade in Nigeria heeft sinds het uitbrengen van het UNEP-rapport nauw contact met de Nigeriaanse overheid (op federaal en deelstaatniveau), andere betrokken overheidsorganisaties, Shell/SPDC, UNEP en milieu-NGO’s over de aanpak van de in dat rapport gesignaleerde problemen. De Nigeriaanse overheid is voornemens in de tweede helft van 2013 een «masterplan» uit te brengen om uitvoering te geven aan de aanbevelingen uit het UNEP-rapport. Op mijn uitnodiging heeft de uitvoeringsorganisatie Hydrocarbon Pollution Restoration Project (HYPREP) in januari van dit jaar een bezoek gebracht aan Nederland. HYPREP is van plan enkele Nederlandse deskundigen bij de totstandbrenging van het plan te betrekken. Ondertussen heeft de Nederlandse ambassade vanaf maart 2013 in samenwerking met NACGOND de haalbaarheid van een bemiddelingsproces tussen de Bodo-gemeenschap, Shell/SPDC en de lokale overheid verkend, met als resultaat dat dit proces medio augustus van start gaat.
Heeft u reeds een reactie van de Nigeriaanse overheid ontvangen op uw aanbod voor technische assistentie voor de versterking van het toezicht op de olie- en gassector? Zo ja, wat zijn de ontwikkelingen en verwachtingen? Staat er inmiddels een missie naar Nigeria gepland van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om deze impasse te doorbreken?
Ondanks herhaaldelijk verzoek om een reactie en in tegenstelling tot eerder gedane toezeggingen van Nigeriaanse kant, is de minister van Oliezaken nog niet ingegaan op het aanbod. Inmiddels ga ik er van uit dat de Nigeriaanse overheid voorlopig geen gebruik wenst te maken van het aanbod.
Het bericht ‘Mantelzorgers mishandelen uit stress’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mantelzorgers mishandelen uit stress»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen2 over de toename van het aantal meldingen van ouderenmishandeling?
Ja.
Deelt u inmiddels de mening dat het risico op ouderenmishandeling toeneemt naarmate ouderen langer thuis blijven wonen, omdat mantelzorgers het steeds zwaarder krijgen vanwege uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Nee.
De rol van mantelzorgers en vrijwilligers bij ondersteuning van mensen in hun omgeving wordt weliswaar groter, maar dit betekent niet automatisch dat het risico op ouderenmishandeling toeneemt. Een belangrijke rol speelt hierbij of tijdig goede ondersteuning aan een mantelzorger wordt geboden zodat hij of zij het op een goede manier kan volhouden.
In mijn brief van 20 juli jl. aan uw Kamer geef ik aan dat daarvoor van belang is dat op een andere wijze wordt gekeken naar de ondersteuning van de mantelzorger.3 Ingeval de gemeente niet meer afzonderlijk maar integraal en met enige regelmaat de situatie van de cliënt en die van de mantelzorger beziet, kan aan beiden ondersteuning op maat worden geboden. Dit zorgt ervoor dat de belastbaarheid van de mantelzorger goed in het oog wordt gehouden en dat overbelasting zoveel mogelijk wordt voorkomen. Daarnaast is van belang dat de professional in zijn zorg- en ondersteuningsaanbod rekening houdt met de hulpvragen van een mantelzorger. In voornoemde brief zet ik uiteen hoe ik door middel van drie speerpunten – versterken van de positie van de mantelzorger (o.a. in de nieuwe Wmo), verlichten van de mantelzorger en beter verbinden van de informele en formele zorg en ondersteuning – wil bevorderen dat dit in de praktijk gestalte krijgt.
Verder wil ik u wijzen op mijn brief van 15 juli jl. waarin ik uw Kamer, mede namens de minister en staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bericht over de voortgang van de rijksbrede aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties.4 In het kader van het daarin opgenomen Actieplan «Ouderen in veilige handen» start ik een onderzoek naar hoe de aanpak van «ontspoorde» mantelzorg kan worden verbeterd. In de eerstvolgende voortgangsbrief, naar verwachting dit najaar, bericht ik uw Kamer over de voortgang van het onderzoek.
Hoe denkt u overbelasting van mantelzorgers tegen te gaan terwijl u tegelijkertijd fors snijdt in ondersteuning zoals huishoudelijke hulp en dagbesteding?
Door bij het organiseren van begeleiding en ondersteuning meer oog te hebben voor de positie van mantelzorgers kan overbelasting vaak worden voorkomen. Die aandacht kan variëren van het goed rekening houden met wat een mantelzorger wel en niet kan tot en met het regelen van respijtzorg.
Momenteel werk ik samen met de VNG aan een handreiking respijtzorg die gemeenten inzicht verschaft in hoe ze deze tijdelijk «vervangende» zorg kunnen vormgeven en in welke gevallen het uitkomst kan bieden.
Denkt u echt dat gemeenten in staat zullen zijn om mantelzorgers respijtzorg te bieden terwijl u de gemeenten opzadelt met een miljardenbezuiniging?
Zie antwoord vraag 4.
Doodsbedreigingen door gefrustreerde sportgokkers |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Gefrustreerde gokkers achter doodsbedreigingen Haase» en «Gokmaffia loert op de sappelende tennisprof»?1 2
Ja.
Wanneer worden het algemeen onderzoek en het voorbereidend justitieel onderzoek matchfixing naar de Tweede Kamer gezonden?
Het onderzoek naar aard en omvang van matchfixing in Nederland van de Universiteit van Tilburg, Vrije Universiteit en Ernst & Young dat eind januari 2013 van start is gegaan, wordt voor het einde van het zomerreces aan de Tweede Kamer gezonden. Over een voorbereidend onderzoek doe ik – in het kader van het mogelijke opsporingsbelang – geen mededelingen. Het voorbereidend onderzoek kan immers leiden tot een strafrechtelijk onderzoek, dat niet gediend is bij voortijdige openbaarmaking van onderzoeksgegevens.
Maken de in het artikel genoemde praktijken, zoals bedreigingen aan het adres van sporters, onderdeel uit van deze onderzoeken?
In het onderzoek naar matchfixing worden onder andere de verschillende (risico)factoren voor matchfixing beschreven. Bedreigingen aan het adres van sporters zullen dan ook, in algemene zin, onderdeel uitmaken van het onderzoek. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Komen bedreigingen in deze mate ook voor in andere takken van sport?
Er zijn signalen dat dergelijke bedreigen zich ook in andere takken van sport voordoen. De signalen over de voetbalsport zijn hierin het sterkst, zoals blijkt uit het zwartboek van de Fédération Internationale des Associations de Footballeurs Professionnels (FIFfpro) uit 2012 over Oost-Europa. Maatschappelijk gezien zijn diverse vormen van bedreiging aan het adres van bij het grote publiek bekende personen – met name via digitale middelen zoals email en sociale media- meer prevalent geworden.
Is er naar uw mening voldoende zicht en toezicht op matchfixing en illegaal gokken in deze tak van sport?
Matchfixing en illegaal gokken zijn twee verschillende fenomenen die niet noodzakelijkerwijs met elkaar verbonden zijn. Het onderzoek naar aard en omvang van matchfixing zal een nader beeld geven van het fenomeen matchfixing. Tevens zullen de onderzoekers aanbevelingen doen over de adequaatheid van het huidige instrumentarium tegen matchfixing van zowel de sportwereld zelf als de overheid.
Om de aanpak van illegale kansspelen te verstevigen is op 1 april 2012 de kansspelautoriteit opgericht. De kansspelautoriteit heeft de wettelijke taak meegekregen om de voor haar toepasselijke wet- en regelgeving te handhaven.
Welke extra en eventueel justitiële acties op korte termijn ziet u voor zich en welke bent u bereid te nemen ter bescherming van de sport en de sporters?
Een beleidsreactie op het eerder genoemde onderzoek naar aard en omvang van matchfixing in Nederland, waarmee uw Kamer zal worden geïnformeerd over de huidige en de naar aanleiding van het onderzoek eventueel te nemen maatregelen ter bestrijding van matchfixing door zowel de sportbonden als de overheid, zal op korte termijn aan uw Kamer worden verzonden.
Wat kunnen de internationale tennisbond en de Nederlandse tennisbond extra doen om tennisspelers te beschermen tegen dreigende gokkers en de invloed van goksyndicaten?
De Internationale Tennis Federatie (ITF) heeft sinds 2008 een Tennis Integrity Unit (TIU). De TIU is specifiek gericht op matchfixing. Bedreigingen door gokkers zijn niet per definitie gerelateerd aan matchfixing. Om gokgerelateerde bedreigingen goed te kunnen analyseren, heeft de internationale spelersvakbond ATP recent een deskundige in dienst genomen. Op nationaal niveau heeft de Nederlandse Tennisbond (KNLTB) een voorlichtende en begeleidende rol richting topjeugdspelers, senioren en coaches. De KNLTB adviseert spelers om bij ernstige bedreigingen altijd aangifte te doen bij de politie en de spelersvakbonden ATP/WTA. Tevens ontwikkelt de KNLTB in samenwerking met de ITF voorlichtingsprogramma’s en richtlijnen voor spelers, onder meer over het omgaan met de media en de sociale media.
De noodsituatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR) |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van Artsen Zonder Grenzen «Centraal-Afrikaanse Republiek op drempel van crisis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland zelfstandig en in EU-verband druk moet uitoefenen op internationale organisaties als de VN en de Afrikaanse Unie om de hulp te bieden die aan de Centraal-Afrikaanse bevolking beloofd is? Zo ja, hoe bent u dit voornemens te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tijdens diverse gesprekken en marge van de AU Top op 25 mei heb ik mijn zorgen geuit over de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR). Op mijn aandringen is de situatie in de CAR besproken op de Raad Buitenlandse Zaken/ Ontwikkelingssamenwerking op 28 mei. Hierbij heb ik de Hoge Vertegenwoordiger van de EU en mijn EU-collega’s opgeroepen de Afrikaanse Unie aan te moedigen een actieve rol te spelen om de situatie vlot te trekken. Daarop heeft de EU een crisisplatform voor de CAR opgezet en het voorzitterschap op zich genomen van de Peace Building Commission(PBC) van de Verenigde Naties die zich over de situatie in de CAR buigt. Het voorzitterschap van deze groep was lang vacant.
Daarnaast bezocht van 19-22 juni een EU-missie de CAR om te bezien hoe de EU kan bijdragen aan stabilisering en herstel van veiligheid. Op 11 en 12 juli was EU Commissaris voor Internationale Samenwerking, Humanitaire Hulp en Crisisbestrijding, Kristalina Georgieva, in de CAR om zich op de hoogte te stellen van de humanitaire situatie en internationale aandacht voor de CAR te vragen.
Bent u bereid te bekijken of een extra bijdrage van Nederland voor noodhulp in de CAR mogelijk is? Deelt u de opvatting dat een Nederlandse financiële bijdrage extra kracht geeft aan een eventuele Nederlandse oproep in internationaal verband om de beloofde hulp te leveren aan de bevolking van de CAR? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog overweeg ik geen extra bijdrage voor noodhulp in de CAR. Nederland draagt bij aan noodhulp in de CAR via de jaarlijkse algemene bijdrage aan het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN. Nederland is met een jaarlijkse bijdrage van 40 mln. EUR een grote donor van dit fonds voor acute levensreddende hulp. Uit het CERF werd tot nu toe in 2013 voor 7 mln. USD aan noodhulpactiviteiten in de CAR gefinancierd. Daarnaast draagt Nederland ook bij aan humanitaire hulp in de CAR via de EU (DG ECHO) en via algemene bijdragen aan UNHCR (38 mln. EUR), WFP (36 mln. EUR) en ICRC (25 mln. EUR).
Verder kondigde de Europese Commissie op 11 juli een additionele bijdrage aan van 8 mln. EUR voor humanitaire hulp aan de CAR, in aanvulling op de 12 mln. EUR die eerder dit jaar was toegekend.
Deelt u de mening dat het inhumaan is hoe de Seleka-beweging, die een staatsgreep heeft gepleegd en momenteel de facto de macht heeft, tijdens haar opmars ziekenhuizen heeft geplunderd en het volk nu aan haar lot overlaat? Zo ja, op welke wijze spreek u de vertegenwoordigers van de Seleka-beweging dan wel de de facto regering van de CAR aan op hun verantwoordelijkheid, hetzij bilateraal, hetzij in VN- of EU-verband? Zo nee, waarom niet?
Ja, de situatie in de CAR is sinds de machtsovername door de Seleka-beweging erg zorgelijk. Aangezien de CAR geen partnerland is van Nederland, vind ik het van belang dat de EU zich nadrukkelijk actief bezig houdt met de situatie in het land. Dit gebeurt onder meer door het EU voorzitterschap van de PBC.
Wat is uw appreciatie van de wijze waarop lokale mensenrechtenorganisaties in de CAR onder druk staan van de Seleka-beweging en in hun werk worden belemmerd? Op welke wijze staat Nederland lokale organisaties en mensenrechtenverdedigers bij die direct of indirect steun ontvangen van de Nederlandse overheid?
Al voor het Seleka-offensief kenmerkten de beperkte groep mensenrechten-organisaties zich in de CAR door sociale verdeeldheid en beperkte capaciteit. Het Seleka-offensief en met name de daarmee gepaard gaande onveiligheid heeft hun bewegingsruimte nog verder beperkt. Nederland is door de beperkte aanwezigheid in de CAR niet in staat directe of indirecte steun aan lokale organisaties en mensenrechtenverdedigers te verstrekken. Via MFS II draagt Nederland wel bij aan de alliantie «Samen voor verandering – Communities of change». Deze alliantie is actief in CAR met een programma gericht op conflicttransformatie.
Wat betekent de coup en de toenemende humanitaire nood in de Centraal-Afrikaanse Republiek voor de stabiliteit van de regio en de impact van ontwikkelingssamenwerking? Hoe spant Nederland zich in om stabiliteit te waarborgen, hetzij bilateraal, hetzij in EU- en/of VN-verband?
De regio is erg instabiel, als gevolg van conflictsituaties in onder andere DRC, Sudan, alsook tussen Sudan en Zuid-Sudan. De coup en de daarmee gepaard gaande plunderingen hebben tot gevolg gehad dat hulporganisaties hun activiteiten hebben moeten staken. Door het vertrek van de meeste NGO’s, de onveilige situatie en de verminderde bereikbaarheid, is de uitvoering van meerdere EU-projecten in de CAR opgeschort. In sommige delen van het land wordt de uitvoering van EU-projecten inmiddels geleidelijk hervat. Het herstel van de Europese ontwikkelingssamenwerking in de CAR is echter afhankelijk van het herstel van de veiligheid in Bangui en in de rest van het land.
De EU draagt bij aan het stabilisatieprogramma dat gericht is op de crisis die na de coup is ontstaan.
Klopt het dat de CAR op de drempel staat van een grote malariacrisis? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en op welke wijze kunt u hier iets betekenen?
Malaria is endemisch in de CAR met een piek in het regenseizoen tussen juni en september. Vanwege het Seleka-offensief zijn bevolkingsgroepen de jungle in gevlucht. In combinatie met de opschorting van de activiteiten voor preventie van malaria door internationale organisaties heeft dit ertoe geleid dat het aantal malariagevallen met 33% is toegenomen: één van de meest acute malariacrises van de afgelopen jaren. Samen met de toegenomen ondervoeding is dit ernstig. Hulporganisaties hebben nauwelijks toegang tot de getroffen bevolking. Nederland draagt via het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria bij aan malariabestrijding in de CAR. In de periode van 2009–2012 besteedde het Global FundUSD 5,26 mln. in de CAR; voor de komende periode is nog USD 8,7 mln. beschikbaar.
Het meldpunt ‘De overgang naar een nieuwe thuiszorg’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «De overgang naar een nieuwe thuiszorg»?1
Ik vind het goed dat deze betrokken werknemers en cliënten signalen over de uitvoering van de huishoudelijke hulp hebben verzameld en op basis daarvan in gesprek willen gaan met de betrokken wethouder en gemeenteraad om te bezien hoe de uitvoering kan verbeteren.
Wilt u een reactie geven op de klachten die binnengekomen zijn bij het meldpunt en die in het rapport geplaatst zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente Rotterdam om de meldingen te beoordelen en zo nodig tot actie over te gaan.
Hoe oordeelt u over de werkwijze van de gemeente Rotterdam en de thuiszorgaanbieders die voor veel problemen zorgen waardoor noodzakelijke zorg en de arbeidsvoorwaarden van thuiszorgmedewerkers in het geding zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Rotterdam heeft nieuwe contracten afgesloten met de aanbieders waarin wordt gestuurd op basis van resultaten. Dat wil zeggen dat er afspraken gemaakt zijn over de resultaten die aanbieders moeten bereiken bij cliënten thuis, bijvoorbeeld een schoon huis, en/of schone kleding. De cliënt mag verwachten van zijn aanbieder dat in overleg met hem een arrangement wordt samengesteld om de voor hem nagestreefde resultaten te behalen. Met deze werkwijze beoogt de gemeente invulling te geven aan de compensatieplicht die zij heeft op grond van de Wmo. Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de werkwijze van de gemeente Rotterdam. Dat is de verantwoordelijkheid van primair de gemeenteraad van Rotterdam.
Als het gaat om de arbeidsvoorwaarden voor thuiszorgmedewerkers dan is dit primair een zaak tussen werknemers en werkgevers.
Kunt u laten weten hoeveel mensen in Rotterdam de thuiszorg hebben opgezegd, ten gevolge van de problemen van de overgang naar een nieuwe thuiszorg? Kunt u dit aangeven per thuiszorgaanbieder?
Nee, deze informatie is niet beschikbaar.
Kunt u tevens laten weten hoeveel mensen hun vertrouwde huishoudelijk verzorgende niet hebben kunnen behouden? Wat vindt u hiervan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze informatie is niet beschikbaar.
Kunt u tevens laten weten hoeveel mensen zonder huishoudelijke verzorging hebben gezeten en voor hoelang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de verzamelde informatie blijkt dat de gemeente Rotterdam en de aanbieders voor de implementatie van de nieuwe werkwijze zes maanden hebben uitgetrokken. In deze periode is de overgang van medewerkers en cliënten voorbereid en gerealiseerd. Cliënten zijn in deze periode op verschillende manieren geïnformeerd door zowel de gemeente als de aanbieder.
Circa 2% van het totaal aantal van ca. 15.500 cliënten heeft in de eerste week na de start van het nieuwe contract geen ondersteuning gekregen, bijvoorbeeld door administratieve fouten en miscommunicatie (waaronder ook dat de aanbieder de cliënt niet heeft kunnen bereiken om afspraken te maken over de ondersteuning). Bij deze meldingen is binnen enkele dagen de ondersteuning alsnog geregeld.
Hoe oordeelt u over de handelwijze van thuiszorgaanbieders en de gemeente Rotterdam die hun verantwoordelijkheid voor de thuiszorg hebben verzaakt, doordat mensen wekenlang geen thuiszorg hebben ontvangen? Is dit de juiste wijze van uitvoering geven aan de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het verantwoord dat mensen geen noodzakelijke zorg hebben gekregen? Gaat u ervoor zorgen dat deze mensen hiervoor gecompenseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het verantwoord dat mensen zijn gekort op het aantal uren huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wmo geeft de gemeente de verantwoordelijkheid om een burger te compenseren voor beperkingen die hij ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie voor zover hij die zelf niet kan oplossen. Dit is een kwestie van maatwerk, afgestemd op de persoonlijke kenmerken en situatie van betrokkene.
Vindt u het terecht dat mensen worden gekort op de huishoudelijke verzorging, zonder dat er een gesprek is geweest of een verandering in de indicatie? Komt dit overeen met uw beleidsvisie op de Wmo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het verantwoord dat thuiszorgmedewerkers aan mensen moesten uitleggen dat zij minder uren krijgen? Deelt u de mening dat dit niet een taak is voor thuiszorgmedewerkers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mogelijk voor een gemeente om de uitvoering van een voorziening door een derde te laten uitvoeren. Gemeenten houden daarbij wel de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering en kunnen daar ook op aangesproken worden door cliënten. Gelet op de omvang van de transitie in Rotterdam vind ik het begrijpelijk dat thuiszorgmedewerkers ook een rol hebben bij het realiseren van deze transitie.
Vindt u het normaal dat mensen die huishoudelijke verzorging krijgen, die niet hebben gehad en ook geen respons kregen op telefoontjes aan de thuiszorgaanbieders en de gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de eerste dagen is het helaas voorgekomen dat mensen de thuiszorgaanbieder moeilijk konden bereiken. Dit is inmiddels niet meer aan de orde.
Vindt u het verantwoord dat mensen vaak nu nog maar 1 of 2 uur huishoudelijke zorg krijgen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Huishoudelijke hulp is altijd een aanvullende voorziening. Een aanvulling van 1 of 2 uur huishoudelijke hulp kan in situaties voldoende zijn om – in aanvulling op de eigen kracht en die van het netwerk – het beoogde resultaat, bijvoorbeeld een «schoon huis» – te realiseren.
Kunt u uw huis in 1 uur schoonmaken en daarbij ook de was doen? Zo ja, bent u bereid dit voor te doen?
Zie antwoord vraag 13.
Wilt u uitzoeken hoeveel mensen meer eigen bijdrage betalen voor huishoudelijke verzorging en vervolgens gekort zijn in het aantal uren zorg? Zo nee, waarom niet?
Dat is niet te herleiden. Een verandering in de eigen bijdrage kan immers verschillende oorzaken hebben.
Hoe oordeelt u over de handelwijze van Aafje die aangeeft dat huishoudelijke verzorging enkel schoonmaak is en valt onder Functiewaardering in de gezondheidszorg (FWG) 10? Komt dit overeen met uw visie? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de afspraken die Aafje en de gemeente Rotterdam hebben gemaakt is de cao Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg het uitgangspunt. Dat lijkt mij juist.
Vindt u het ook walgelijk dat de bestuurders van Aafje € 241.996 en € 219.876 verdienden in 2012 en dat zij auto’s van de zaak hadden met een cataloguswaarde van € 54.632 en € 72.975, maar tegelijkertijd zeggen dat hun huishoudelijk verzorgend personeel te duur is? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet normering topinkomens (Wnt) in werking getreden. Dat is in de toekomst de beloningsnorm.
Hoe oordeelt u erover dat flexcontracten nu afgebouwd worden en dat thuiszorgmedewerkers hierdoor geen recht hebben op ww-uitkering? Welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Een van de resultaten van het sociaal overleg is dat afspraken gemaakt zijn tussen kabinet en sociale partners over een nieuwe balans tussen flexibiliteit en zekerheid door enerzijds de wijze waarop met ontslag wordt omgegaan fundamenteel te hervormen en anderzijds de positie van flexwerkers te versterken. Ik ga er van uit dat met deze afspraken en met de inzet van de diverse betrokken ondernemingsraden een betere balans kan worden gevonden voor de behoeften van de werkgevers aan flexibiliteit enerzijds en de behoeften aan werkzekerheid van de medewerkers anderzijds.
Hoeveel tijdelijke contracten zijn niet verlengd? Kunt u dit aangeven per thuiszorgaanbieder? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze informatie is niet beschikbaar.
Hoeveel thuiszorgmedewerkers verliezen hun baan in de gemeente Rotterdam? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente heeft geen zicht op het precieze aantal flexmedewerkers dat hun baan heeft verloren of de komende tijd zal verliezen.
Waarom hebben thuiszorgaanbieders mensen van buiten aangenomen? Waarom zijn er mensen uit de sociale dienst aangenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Rotterdam heeft erop toegezien dat het gesprek tussen oude en nieuwe aanbieders plaatsvond.
Verder vraagt de gemeente Rotterdam van aanbieders om te voldoen aan een «social return»-eis. Aanbieders kunnen voldoen aan de «social return»-eis door inzet van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt of stagiaires. De inzet van vrijwilligers telt alleen mee als «social return» als het inzet van WWB-ers betreft die als vrijwilliger additionele werkzaamheden verrichten.
Komt het overeen met uw beleidsvisie dat mensen in de huishoudelijke verzorging hun werk verliezen, maar dat voor het werk mensen uit de bijstand worden ingezet?4
Zie antwoord vraag 21.
Deelt u de mening dat het inzetten van mensen uit de bijstand verdringing van werk betekent? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen treffen? Zo nee, waarom komt u niet op voor deze thuiszorgmedewerkers?
Zie antwoord vraag 21.
Is het conform uw visie op de Wmo dat mensen en thuiszorgmedewerkers zo slecht geïnformeerd zijn over de overgang naar een nieuwe thuiszorg? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om de gemeente Rotterdam op de vingers te tikken?
Gemeente en aanbieders hebben voorafgaand aan de startdatum van het nieuwe contract op diverse manieren cliënten tijdig geïnformeerd over de veranderingen die plaatsvinden en hebben zij ook afspraken gemaakt over de onderlinge communicatie in de eerste dagen na aanvang van het contract. Daar waar signalen zijn binnengekomen bij gemeente of aanbieders, is zo snel mogelijk contact gezocht met de cliënt om te zoeken naar een oplossing. Tevens hebben aanbieders hun medewerkers op verschillende manieren meegenomen in de nieuwe werkwijze (bijvoorbeeld bijeenkomsten met uitleg, casuïstiek en rollenspellen). Ik ga de gemeente Rotterdam niet op de vingers tikken.
Hoe reageert u op de klachten dat thuiszorgaanbieders indicaties voor huishoudelijke verzorging naast zich neerleggen? Vindt u dat de gemeente Rotterdam in dit geval fatsoenlijk voor zijn inwoners zorgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de gemeenteraad van Rotterdam om dat te beoordelen.
Vindt u het verantwoord dat de gemeente Rotterdam al 30% gekort heeft op uren en dat zij voornemens zijn om nog 30% te korten op huishoudelijke verzorging? Vindt u het prettig dat de gemeente Rotterdam op deze manier vast voorsorteert op de Rijkskorting van 40% in 2015? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Rotterdam heeft afgelopen jaren de zogeheten «Kanteling» in haar werkwijze doorgevoerd. Vanuit de Kanteling wordt, in lijn met de uitgangspunten van de Wmo, gekeken naar oplossingsmogelijkheden die cliënt zelf of met hulp van anderen kan treffen en is een individuele voorziening het sluitstuk in het ondersteuningsaanbod. Deze werkwijze heeft ertoe geleid dat er in Rotterdam al een daling zichtbaar was in de uren huishoudelijke verzorging die cliënten ontvingen.
Wat vindt u van het bericht dat mensen wijzen op een eerdere opname in een verzorgingshuis, vanwege de problemen met de huishoudelijke verzorging in Rotterdam? Is dit in lijn met uw visie op de Wmo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een veronderstelde beperking van huishoudelijke hulp leidt mijns inziens niet tot versnelde opname in een verzorgingshuis. Daarvoor is meer nodig.
Wat is uw reactie op de uitspraken van mensen die huishoudelijke zorg krijgen die vrezen voor vervuiling van het huis, de overbelasting van mantelzorgers en de achteruitgang van hun eigen gezondheid? Is dit in lijn met uw visie op de Wmo? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wmo biedt voldoende waarborgen voor cliënten als deze de aan hem geboden voorziening onvoldoende compenserend acht voor zijn beperkingen. Een cliënt die het niet eens zijn met de gekozen oplossing kan bijvoorbeeld altijd bezwaar en eventueel beroep aantekenen bij de gemeente.
Deelt u de mening dat huishoudelijke zorg noodzakelijk is voor de kwaliteit van leven en de kwaliteit van zorg en dat hieraan niet getornd mag worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om de huishoudelijke zorg in Rotterdam te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 28.
Deelt u de mening dat dit niet enkel een verantwoordelijkheid is van de gemeente Rotterdam en de thuiszorgaanbieders, maar dat u ook systeemverantwoordelijk bent voor de uitvoering van de Wmo? Zo ja, waarom heeft u eerder niet ingegrepen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, de uitvoering van de Wmo en de beleidsmatige invulling ervan is bij gemeenten belegd; zij zijn verantwoordelijk voor een goede uitvoering en voor de gemaakte keuzes. Ik ben verantwoordelijk voor het systeem van de wet: ik ben verantwoordelijk voor een wettelijk kader dat leidt tot realisatie van de beoogde beleidsdoelen. Daarbij horen waarborgen voor de cliënt en randvoorwaarden die gemeenten in staat moeten stellen om de wet goed uit te voeren. Mocht mij blijken dat het door de gemeente Rotterdam gevoerde Wmo-beleid zich (mogelijk) niet verhoudt met het wettelijke kader, dan zal ik «- gegeven mijn stelselverantwoordelijkheid- ingrijpen. Op dit moment zie ik op grond van de mij ter beschikking staande informatie, geen aanleiding om aan te nemen dat de waarborgen voor cliënten onvoldoende zijn of dat de gemeente Rotterdam onvoldoende invulling geeft aan de uitvoering van de Wmo.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met thuiszorgmedewerkers en mensen die huishoudelijke verzorging krijgen in Rotterdam? Zo ja, wanneer gaat u bij hen langs? Zo nee, waarom niet?
De cliënten en werknemers die betrokken zijn bij het rapport hebben aangegeven graag in gesprek te gaan met de wethouder en de gemeenteraad over de nieuwe thuiszorg in Rotterdam. Ik begrijp deze keuze. Ik heb begrepen dat de betrokken wethouder op vrijdag 12 juli heeft gesproken met cliënten en een vertegenwoordiging van het meldpunt van de SP, «Wij zijn de Thuiszorg» en de, AbvaKabo FNV. Ik zie daarom in dit lokale debat, waarin het gesprek met het lokaal bestuur gaande is, dan ook geen rol weggelegd voor mij.
Vindt u nog steeds dat het beleid van de gemeente Rotterdam een voorbeeld is voor de uitvoering van de Wmo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van de mij ter beschikking staande informatie stel ik vast dat de gemeente Rotterdam binnen de beschikbare kaders van regelgeving en middelen gekozen heeft voor een andere werkwijze om mensen te stimuleren om zoveel mogelijk zelfredzaam te zijn en op maat te ondersteunen. De gemeente Rotterdam heeft ervoor gekozen om in het (nieuwe) contract dat zij heeft afgesloten met aanbieders – overeenkomstig het doel van de Wmo – te sturen op resultaten. En overeenkomstig de Wmo, wordt in overleg met de cliënt een arrangement afgesproken om het resultaat, bijvoorbeeld een schoon huis of schone was, te bereiken.
De ISLA-raffinaderij |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat SMOC inzage heeft gevraagd in de rapporten «A sustainable future for Curaçao. Strategic options for Isla and the Isla site» en «Economical impact study of the oil refinery industry represented by the Isla Oil Refinery», waarin wordt ingegaan op toekomstscenario’s voor de ISLA-raffinaderij en de uiteindelijk geringe bijdragen van deze raffinaderij aan de Curaçaose economie?1
Ja
Waarom zijn deze twee rapporten niet eerder openbaar gemaakt? Kunt u de openbaarmaking van deze rapporten bespoedigen? Bent u bereid om u er ten volle voor in te zetten dat alle stukken, de ISLA-raffinaderij betreffende, op korte termijn worden geopenbaard met het oog op de besluitvorming rond de toekomst van de ISLA-raffinaderij? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet zijn gezondheidszorg en milieubeleid taken die bij de regering van het autonome land Curaçao horen. Het is verder ook aan de regering van Curaçao om de afweging te maken of en in hoeverre de genoemde rapporten openbaar worden gemaakt. Het eigendom van de rapporten berust niet bij de Nederlandse regering. Inmiddels heb ik begrepen dat enkele rapporten voor de Staten ter inzage zijn gelegd.
Wat is de huidige stand van zaken rond de toekomst van de ISLA-raffinaderij?
In de Staten van Curaçao is hierover een discussie gaande. Ik vind het ook belangrijk en positief dat deze discussie thans met name in Curaçao zelf wordt gevoerd omdat hij daar ook thuis hoort. Voor zover mij bekend heeft onlangs aangetreden kabinet Asjes nog geen standpunt ingenomen over het toekomstige beleid. Op het moment dat dit standpunt is gevormd zal ik daar met veel interesse kennis van nemen. Dit zou tevens aanleiding kunnen vormen voor de Nederlandse regering om hierover nader met Curaçao te spreken.
Kloppen berichten op Twitter dat de ISLA-raffinaderij voor de zoveelste keer milieunormen heeft overschreden en giftige stoffen heeft uitgestoten?
Door het plotselinge stilvallen op 7 juli jongstleden van de energiecentrale bij de raffinaderij en het daarop volgende opstartproces hebben zich negatieve milieueffecten voorgedaan. Op internet (luchtmetingencuracao.org) zijn de metingen van de concentratie van een aantal stoffen op een tweetal locaties te volgen. Dit betreffen overigens nog niet gevalideerde metingen.
Bent u bereid om er bij uw Curaçaose ambtgenoten op aan te dringen nu eindelijk adequate maatregelen te treffen om deze lozingen te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om, indien Curaçao in gebreke blijft adequaat in te grijpen, de waarborgfunctie te activeren? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering voert regelmatig gesprekken met de Curaçaose regering over de Isla raffinaderij. Nederland en Curaçao delen de zorgen met betrekking tot de milieusituatie. Het is echter de verantwoordelijkheid van Curaçao om het beleid aangaande de raffinaderij vorm te geven. Nederland staat klaar om Curaçao bij te staan bij het uitvoeren van de beleidskeuzes indien hiervoor een concreet verzoek wordt gedaan. Dat is in het verleden ook steeds gebeurd, zoals door middel van het opleiden van medewerkers van de milieudienst, juridische bijstand bij het opstellen van de hindervergunning, het plaatsen van de genoemde meetstations, het financieren van studies en het bijstaan van Curaçao bij onderhandelingen met potentiële investeerders. Gezien het onderwerp is agendering in de Rijksministerraad in het kader van Artikel 43, lid 2 Statuut thans niet aan de orde.
De Nederlandse sponsoring van een Turks festival in Turkije |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «WTF? Nederland sponsort Turks festival in Turkije»?1
Ja.
Klopt dit bericht of is het een hoax?
Nederland heeft bijgedragen aan het festival «International Bodrum Carnival» in Bodrum, Turkije.
Bent u bekend met het gezegde «Eṣek hoṣaftan ne anlar»?
Ja.
Indien dit bericht klopt, kunt u dan uitleggen waarom u Nederlands belastinggeld aan een festival in Turkije besteedt? Gaat u dit geld terugvorderen? Bent u zelf een ezel?
Nederland heeft 5.000 euro bijgedragen aan het International Bodrum Carnival in Bodrum, met als doel een Turks en internationaal publiek te laten kennismaken met Nederlandse cultuur. Want mede door de bijdrage was het mogelijk twee Nederlandse bands te laten optreden op het genoemde festival. Het ondersteunen van de Nederlandse culturele sector bij activiteiten in het buitenland is een belangrijk onderdeel van ons internationaal cultuurbeleid. Het biedt ons de kans de bekendheid van Nederland en de Nederlandse bevolking in het buitenland te vergroten. Zodat ook mensen buiten onze landsgrenzen zien dat de Nederlandse cultuur op internationaal hoog niveau staat en dat deze cultuur een goede indruk geeft van onze open, vrij diverse en tolerante samenleving.
Het imago van Nederland als land waar cultuur op een hoog niveau staat en waar mensen graag hun eigen cultuur uitdragen, maar ook zeer geïnteresseerd zijn in culturele uitingen van alle bevolkingsgroepen in onze eigen samenleving, zowel als in andere samenlevingen, is een groot goed dat wij graag koesteren. Want dit imago draagt bij aan een positief beeld van Nederland in de wereld. En dat positieve beeld is in economische termen letterlijk onbetaalbaar.
Het bericht dat een 10-jarig meisje is aangerand door een illegaal in Nederland verblijvende Somalische bewoner van de “vluchtkerk” |
|
Sietse Fritsma (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Een aangekondigde aanranding»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat deze psychopathische illegale Somalische vreemdeling, die al sinds 1995 in Nederland verblijft, vrij kon rondlopen, terwijl bekend is dat hij een verleden heeft van (seksuele) agressie en hij reeds herhaaldelijk met justitie in aanraking is geweest?
Kort na de aanranding in de vluchtkerk is betrokkene aangehouden. Hij verblijft sindsdien in voorlopige hechtenis in afwachting van zijn strafzaak.
De verwijdering van criminele en overlast gevende vreemdelingen acht ik een prioriteit. De op verdenking van aanranding aangehouden vreemdeling is eerder niet uitgezet omdat hij lijdt aan een psychische stoornis waarvoor in het land van herkomst onvoldoende behandelmogelijkheden zijn. Daarom was vreemdelingenbewaring, dat immers is gericht op gedwongen vertrek naar het land van herkomst, niet mogelijk. Verder stonden er op het moment van de aanranding geen strafbare feiten tegen betrokkene open die een basis boden om hem in detentie of voorarrest te houden.
Deelt u de mening dat uit dit trieste geval eens te meer blijkt dat, zolang niet tot uitzetting van dergelijke vreemdelingen kan worden overgegaan, zij vastgezet moeten worden zodat ze geen vrij spel hebben in onze samenleving en zodat er een prikkel is om uit Nederland te vertrekken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat de dader van dit weerzinwekkende misdrijf niet meer vrij komt, maar achter slot en grendel verblijft tot hij alsnog uit Nederland kan worden verwijderd? Zo neen, waarom niet?
Betrokkene is gedagvaard wegens de aanranding in de vluchtkerk. Het is aan de rechter om te oordelen welke maatregel passend is, alle omstandigheden van het geval en de persoon van de dader meewegend. Ik kan niet vooruit lopen op het oordeel van de rechter.
Hoeveel andere criminele illegalen telt ons land? Wat doet u om al deze vreemdelingen uit te zetten dan wel vast te zetten zolang uitzetting niet lukt?
Het aanpakken van criminele illegale vreemdelingen heeft hoge prioriteit. Doel is het daadwerkelijke vertrek van deze vreemdelingen uit Nederland en daarmee de bescherming van de Nederlandse samenleving. De werkwijze is dat een criminele illegale vreemdeling direct na afloop van de strafrechtelijke detentie Nederland wordt uitgezet. In het geval dat uitzetting niet direct aansluitend aan de strafrechtelijke detentie mogelijk blijkt, kan een criminele vreemdeling in vreemdelingenbewaring worden gesteld.
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Helder en Fritsma (beiden PVV) over het bericht «België: bijna 20 criminele illegalen per dag»2, worden momenteel in samenwerking met de ketenpartners verbeteringen aangebracht op het terrein van managementinformatie. Hierbij wordt een koppeling gemaakt tussen de strafrechtketen en de vreemdelingenketen waarmee naar verwachting in 2014 gegevens beschikbaar komen over vreemdelingen die verdacht worden van een misdrijf.
Het totaal aantal verdachte of veroordeelde vreemdelingen dat door tussenkomst van de Dienst Terugkeer en Vertrek Nederland is uitgezet of aantoonbaar uit Nederland is vertrokken, wordt geregistreerd. In 2012 waren dat er circa 690.
De toegenomen exitpremies van zorgbestuurders |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ruim 3 miljoen aan exitpremies zorgbestuurders?»1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
In hoeverre is er afgelopen jaar in de sectoren die onder de Wet normering topinkomens (semi)publieke sector (WNT) vallen, sprake geweest van toegenomen exitpremies? In hoeverre kan in dit kader gesproken worden van een ontwikkeling die breder is dan alleen in de zorgsector?
De bewindslieden van VWS verzorgen een jaarlijkse rapportage over de honorering van zorgbestuurders op basis van de jaarverslagen van zorginstellingen. Deze rapportage wordt jaarlijks in december van het daarop volgende kalenderjaar aan de beide Kamers der Staten-Generaal aangeboden. Zo zal in december 2013 een rapportage aan de beide Kamers worden aangeboden over het jaar 2012. Voorzover het de zorgsector betreft zult u het antwoord op deze vraag in deze rapportage aantreffen.
Voor de publieke en semipublieke sectoren zal het niet mogelijk zijn over het jaar 2012 deze vraag en vergelijkbare vragen over feitelijke ontwikkelingen in verband met topinkomens te beantwoorden. In eerdere jaren zouden dergelijke vragen in beginsel kunnen worden beantwoord aan de hand van de jaarlijkse opgaven die instellingen op grond van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) deden. Een grondslag voor het doen van opgaven over het jaar 2012 ontbreekt. Dit is ook besproken in het algemeen overleg van 14 februari 2013 met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer, waarbij tevens is besproken waarom het onwenselijk was om alsnog de grondslag van de Wopt door middel van een wetswijziging te heractiveren. In de beantwoording van Kamervragen over het bericht «Ophef over vergoeding zorgdirecteur» (Kamervragen 2012–2013, 2531) is hier eveneens bij stil gestaan. Met ingang van 2014 zullen de betreffende instellingen op grond van de Wnt opgave doen van de bezoldigingen en de uitkeringen van topfunctionarissen wegens de beëindiging van het dienstverband over het afgelopen jaar, derhalve het eerst over het kalenderjaar 2013. Aan de hand hiervan zal het mogelijk over het betreffende jaar vragen over feitelijke ontwikkelingen in verband met topinkomens te beantwoorden.
In hoeverre is er in het afgelopen jaar sprake geweest van een toename van de totale beloningen van bestuurders in de sectoren die onder de WNT vallen? Bent u bereid dit te inventariseren en de resultaten hiervan zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord op vraag 2.
In hoeverre zijn toenames in beloningen van bestuurders in de (semi)publieke sector het afgelopen jaar toe te schrijven aan contracten die overeen zijn gekomen vlak voor de inwerkingtreding van de WNT? In hoeverre onderschrijft u de stelling dat in aanloop naar de inwerkingtreding van de WNT er geen drukkend effect is geweest op de hoogte van beloningen? Heeft u de indruk dat er sprake is geweest van een tegenovergesteld effect waarbij de beloningen juist gestegen zijn in de aanloop naar de inwerkingtreding van de WNT?
Zie antwoord op vraag 2. Ik heb overigens geen aanwijzing dat in aanloop naar de inwerkingtreding van de Wnt sprake is geweest van een drukkend effect of juist een tegenovergesteld effect op de hoogte van beloningen. Voorzover beloningen zijn gebaseerd op arbeidsverhoudingen van voor het tijdstip van de aanvaarding van de Wnt door de Tweede Kamer, dan kan in verband met artikel 7.3, tiende lid, van de Wnt nadien geen sprake meer zijn geweest van een opdrijvend effect op de hoogte van deze beloningen. Op grond van deze bepaling is het immers niet mogelijk, dat deze categorie arbeidsverhoudingen na de aanvaarding van de Wnt door de Tweede Kamer zijn gewijzigd.
Herinnert u zich de wisseling van argumenten tussen de Kamer en uw ambtsvoorganger, de heer Donner, bij de plenaire behandeling van de WNT over het risico dat in de periode tussen publicatie en inwerkingtreding van de WNT het aantal hoge beloningen zou toenemen? Herinnert u zich de stelling van uw ambtsvoorganger dat de categorie waarop het zwaarste regime van toepassing is, de sector is die onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid valt van de minister van BZK, en dat «daarin allang de beweging ingezet (is) naar de normen»? In hoeverre is deze beweging sinds de plenaire behandeling voortgezet? Op welke wijze hebben u en uw ambtsvoorgangers op dit terrein de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de minister van BZK ingevuld en de beweging naar de normen bevorderd? Hoe beoordeelt u de resultaten hiervan?
Deze vragen waren voor mij een goede aanleiding mij nog eens te buigen over de handelingen van het debat tussen de Kamer en mijn ambtsvoorganger over de Wnt3. Bij de plenaire behandeling van de Wnt door de Tweede Kamer is zowel door mijn ambtsvoorganger als door verschillende leden tot uitdrukking gebracht oog te hebben voor het risico dat in de periode tot de inwerkingtreding van de Wnt het aantal hoge beloningen zou toenemen, en dat artikel 7.3, tiende lid, van de WNT dit risico voorkomt voor op het moment van aanvaarding van de Wnt door de Tweede Kamer bestaande arbeidsverhoudingen.
Mijn ambtsvoorganger heeft inderdaad uiteengezet, dat de categorie waarop het zwaarste regime van toepassing is, de sector is die valt onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de minister, en dat daarin allang de beweging is ingezet naar deze normen. Dit zwaarste regime, het zogeheten eerste regime van het bezoldigingsmaximum, is van toepassing voor de meeste publieke en semipublieke sectoren en daar dragen verschillende vakministers verantwoordelijkheid. Ik merk echter op, dat ten tijde van de plenaire behandeling van de Wnt de sector zorg niet onder dit zwaarste regime viel. Mijn ambtsvoorganger heeft gereageerd op de vraag of hij een soort missive zou kunnen laten uitgaan. Hij heeft uiteengezet waarom dat niet nodig was, en daarmee zijn de vragen hoe mijn ambtsvoorganger nadien een rechtstreekse verantwoordelijkheid heeft ingevuld niet aan de orde.
Hoe verhouden de exitpremies in de zorg zich tot de eigen beloningscode die in de zorgsector van kracht is? In welke mate wordt de regel nageleefd dat vergoedingen bij het beëindigen van een dienstverband maximaal een jaarsalaris mogen bedragen? Hoe kijkt u in dit kader aan tegen de creatieve manieren van zorgbestuurders om toch met een hoge vergoeding weg te kunnen gaan? In hoeverre is zelfregulering wat betreft beloningen in de zorgsector volgens u effectief gebleken?
Zie antwoord op vraag 2; aan de hand van de nog op te stellen jaarlijkse rapportage over de honorering van zorgbestuurders is het mogelijk deze analyse te doen. Aan de hand van deze analyse kan worden beoordeeld of hieraan nadere conclusies dienen te worden verbonden.
Hoe beoordeelt u de stijging van de beloningen in de zorgsector en mogelijk in andere sectoren die onder de WNT vallen? Deelt u de mening dat buitensporige beloningen niet acceptabel zijn en op zijn minst strijdig zijn met de geest van de WNT? Overweegt u nadere maatregelen te treffen om beweging naar de normen toe te bespoedigen als vastgesteld wordt dat de beweging momenteel niet of onvoldoende plaatsvindt? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Bent u bereid om met de zorgsector en andere sectoren waar sprake is van stijgende beloningen, in gesprek te gaan om te bezien of de bereidheid bestaat om tot een snellere aanpassing van de topbeloningen te komen dan de zeven jaar die binnen de huidige WNT maximaal mogelijk is? Bent u bereid om de mogelijkheden tot aanpassing of verkorting van de wettelijke overgangstermijn in de WNT te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Hoe kijkt u aan tegen mogelijkheden om in gevallen van grote overschrijdingen van de voorgestelde normen de WNT met terugwerkende kracht van toepassing te verklaren?
Het overgangsrecht in de Wnt is de uitkomst van een uitvoerig proces, beginnend voorafgaand aan het wetgevingstraject met speciale aandacht voor wetenschappelijke advisering, met name om de houdbaarheid van de Wnt te toetsen aan artikel 1 van het Eerste Protocol behorend bij het EVRM (recht op eigendom). Vervolgens is het overgangsrecht uitgebreid aan de orde geweest gedurende het wetgevingstraject. Bij amendement-Heijnen is de overgangstermijn op zeven jaar gesteld.4 Deze uitkomst is kamerbreed aanvaard door beide Kamers. Het met terugwerkende kracht wijzigen van dit overgangsrecht, staat op gespannen voet met het grondrecht op eigendom en internationaal geborgde rechtsbeginselen, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel. Ik acht het dan ook niet gewenst de discussie over het huidige overgangsrecht van de Wnt te heropenen.
Het signaal dat steeds meer Zorgkantoren een pgb-ontmoedigingsbeleid voeren |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het signaal dat steeds meer Zorgkantoren een persoonsgebonden budget (pgb) weigeren, indien de verzekerde zich onvoldoende heeft georiënteerd op het door het Zorgkantoor gecontracteerde zorgaanbod? Bent u bekend met het signaal dat Zorgkantoren daarnaast gesprekken voeren met zorgbehoevenden en zijn of haar familieleden, met als doel het beroep op een pgb te ontmoedigen?
Ik ben ervan op de hoogte dat zorgkantoren cliënten een pgb weigeren als zij zich niet voldoende hebben georiënteerd op het gecontracteerde zorgaanbod. Dit is een afspraak uit het Begrotingsakkoord 20131 en uitgewerkt in de pgb-regeling. Daarmee voeren zorgkantoren het afgesproken beleid uit. Een cliënt die voor een pgb kiest moet in het budgetplan aangeven bij welke zorgaanbieder(s) hij/zij zich heeft georiënteerd en waarom hij/zij vindt dat de gecontracteerde zorg niet passend is. Als uit het budgetplan blijkt dat de cliënt zich niet of onvoldoende heeft georiënteerd dan zal het zorgkantoor op dat moment een pgb weigeren.
Ik ben er ook van op de hoogte dat zorgkantoren vanaf 1 april jl. met alle cliënten die voor een pgb willen kiezen een zogeheten bewustekeuzegesprek voeren. Deze gesprekken hebben niet als doel het beroep op het pgb te ontmoedigen, maar de motivatie voor de pgb-keuze bij de cliënt(vertegenwoordiger) vast te stellen. Zo wordt bijvoorbeeld ook duidelijk of de cliënt(vertegenwoordiger) voldoende kennis heeft van wat het pgb inhoudt en niet door derden (bijvoorbeeld bemiddelingsbureaus of zorgaanbieders) wordt aangezet om voor een pgb te kiezen. Mocht uit dit gesprek blijken dat de cliënt meer gebaat is bij zorg in natura dan is het bedoeling dat het zorgkantoor de cliënt wijst op en, indien de cliënt daarmee akkoord is, begeleidt naar het beschikbare aanbod voor zorg in natura. Met deze gesprekken wordt eveneens uitvoering gegeven aan het Begrotingsakkoord 2013.
Bent u van mening dat het pgb als gevolg van de door Zorgkantoren gevoerde werkwijze niet langer als een volwaardig alternatief voor zorg-in-natura kan worden beschouwd, maar door de gesuggereerde volgordelijkheid veeleer verwordt tot een «tweede keus»?
Met deze aanpak – die volgt uit het Begrotingsakkoord – blijft het pgb een volwaardig alternatief.
Hoe beoordeelt u het door Zorgkantoren gevoerde ontmoedigingsbeleid, mede in het licht van het feit dat een pgb in veel gevallen goedkoper is dan zorg-in-natura?
Ik kwalificeer deze aanpak niet als een ontmoedigingsbeleid, maar een beleid om te komen tot een bewust gebruik van het pgb. Dit voorkomt dat er problemen ontstaan als de cliënt eenmaal een pgb heeft.
Bent u bereid te onderzoeken of het door de Zorgkantoren gevoerde beleid in de praktijk leidt tot een beperking van de toegankelijkheid van kleinschalige woonvoorzieningen als de Thomashuizen en de Herbergier? Zo nee, waarom niet?
Aangezien ik geen signalen heb ontvangen dat als gevolg van het beleid van zorgkantoren cliënten die bewust kiezen voor een plaats in deze pgb-gefinancierde voorzieningen het pgb is geweigerd, acht ik nader onderzoek niet nodig.
Bent u daarnaast bereid met de Zorgkantoren in gesprek te gaan over het door hen gevoerde ontmoedigingsbeleid, teneinde te bewerkstelligen dat het pgb een volwaardig alternatief voor zorg-in-natura blijft, en ook als zodanig wordt gepresenteerd en behandeld? Zo nee, waarom niet?
Ik ben regulier met zorgkantoren in overleg over het verloop van de huisbezoeken en de bewustekeuzegesprekken.
Ik zal daarbij bevestigen dat het de bedoeling blijft dat het pgb een volwaardig alternatief blijft.
De ramenwas-service in Arnhem |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het waar dat de ramenwasservice in Arnhem, uitgevoerd door Presikhaaf Bedrijven in opdracht van de gemeente Arnhem, dertien bijstandsgerechtigden gedurende drie maanden onder het wettelijk minimumloon laat werken, waarna ze een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor zes maanden ontvangen op basis van het wettelijk minimumloon voor gemiddeld vijftien uur per week? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de cao voor glazenwassers? Zo nee, hoe zit het dan wel?1
De gemeente is verantwoordelijk voor het bewaken van de wettelijke voorwaarden van de verschillende re-integratie-instrumenten. Navraag bij de gemeente Arnhem geeft de volgende informatie.
De ramenwasservice in Arnhem is een proefproject dat op 1 april 2013 van start is gegaan op het raakvlak van de Wwb en de Wmo. De deelnemers worden eerst drie maanden met behoud van uitkering geplaatst. In deze periode ontvangen zij met toepassing van de Arnhemse Euro-job-regeling, een stimuleringspremie bovenop de uitkering. In deze fase volgen zij een zogenaamd AKA-traject2 en doen relevante werkervaring op. Daarna kunnen de deelnemers in aanmerking komen voor een regulier arbeidscontract voor 15 uur per week. Het loon dat iemand ontvangt wordt (indien nodig) aangevuld tot het bijstandsniveau door de gemeente. Voor deelnemers ouder dan 27 jaar geldt een gedeeltelijke vrijlating van het verdiende loon.
De medewerkers van de ramenwasservice voeren dezelfde werkzaamheden uit voor zover het wassen van de ramen aan de buitenzijde van de woning betreft, als die in het pakket zit van een thuishulp van een thuiszorganisaties. Het wassen van ramen aan de buitenzijde van woningen, dat voorheen door een thuishulp werd gedaan, is door de thuiszorgorganisaties uitbesteed aan de ramenwasservice van Presikhaaf Bedrijven (het regionale SW bedrijf). Dit werk is niet één-op-één vergelijkbaar met het werk waarop de CAO Schoonmaak- en glazenwassersbedrijf van toepassing is. De thuishulp mag bijvoorbeeld geen «ramen hoog» zemen.
Is een bijstandsgerechtigde met een arbeidscontract voor vijftien uur per week op basis van het wettelijk minimumloon uitkeringsonafhankelijk? Zo nee, in hoeverre wordt dit loon door de gemeente aangevuld en hoeveel van de dertien bijstandsgerechtigden zijn reeds uitgestroomd naar regulier werk zonder uitkeringsafhankelijkheid?
De gemeente Arnhem stimuleert dat mensen met een uitkering zoveel mogelijk hun eigen inkomen verdienen. De deelnemers in dit project zijn nog niet geheel onafhankelijk van een aanvullende uitkering bovenop de eigen inkomsten. Dit komt omdat de meeste deelnemers maar een beperkt aantal uren (kunnen) werken. Van de in totaal 13 deelnemers aan de ramenwasservice (start 1 april) hebben 3 deelnemers regulier werk elders aanvaard, 1 deelnemer heeft elders een parttime baan gevonden in de schoonmaak en ontvangt een aanvullende uitkering. Het proefproject loopt tot eind 2013.
Door welke organisatie en beroepskrachten werden voorheen de ramen van de cliënten van de thuiszorg gewassen?
Volgens informatie van de gemeente Arnhem is het wassen van ramen aan de buitenzijde van woningen, dat voorheen door een thuishulp werd gedaan, door de thuiszorgorganisaties uitbesteed aan de ramenwasservice van Presikhaaf Bedrijven (het regionale SW bedrijf). De in het project toegepaste jobcarving maakt een deel van het werk van de thuishulp bereikbaar voor een minder breed inzetbare groep mensen in de bijstand en zorgt er voor dat de thuishulp meer geconcentreerd zijn/haar diensten verleent aan de zorgbehoevende.
Is hier sprake van verdringing van reguliere werkzaamheden en/of concurrentievervalsing? Zo nee, waarom niet?
De gemeenteraad is de instantie die zich rekenschap moet geven van een juiste uitvoering van zijn beleid conform wet- en regelgeving. De gemeente Arnhem stelt dat het project wordt uitgevoerd binnen de kaders van de bestaande wet- en regelgeving. De gemeente is als uitvoerder binnen het brede sociale domein voortdurend op zoek naar initiatieven om zo mogelijk mensen aan het werk te helpen en om de voorzieningen op orde te houden.
In het najaar van 2013 wordt het project geëvalueerd met alle betrokkenen en waar nodig bijgesteld.