Het bericht dat een op de tien jongeren online wordt gepest |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Suzanne Dekker (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Een op tien jongeren gepest op internet»?1
De uitkomsten van de in het bericht aangehaalde Veiligheidsmonitor van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) onderstrepen de noodzaak van continue aandacht voor het voorkomen, signaleren en aanpakken van pesten onder kinderen en jongeren. Zij verdienen een sociaal veilige omgeving en wij hebben de gezamenlijke plicht om te zorgen dat zij er niet alleen voor staan. Daarom heb ik samen met de Kinderombudsman een plan van aanpak geschreven dat op 25 maart jl. aan uw Kamer is gestuurd (Kamer II, 2012/2013, 29 240, nr. 52). Momenteel wordt dit plan van aanpak uitgevoerd.
Is het plan van aanpak tegen pesten2, dat vooral gericht is op het tegengaan van pesten in de schoolomgeving, in het licht van deze cijfers in uw ogen afdoende om pesten buiten de context van de school tegen te gaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, in het plan van aanpak heb ik benadrukt dat het belangrijk is dat alle verschillende betrokkenen – scholen, leraren, maar ook ouders en leerlingen zelf – vanuit hun eigen verantwoordelijkheid een bijdrage leveren aan een sociaal veilige omgeving. Cyberpesten is een verschijningsvorm van pesten. Het speelt zich vaak af buiten de muren van de school, maar staat niet op zichzelf. Ook het tegengaan van (cyber)pesten is een gezamenlijke verantwoordelijkheid en scholen en leraren spelen daarbij een belangrijke rol.
Het omgaan met cyberpesten is dan ook integraal onderdeel van de maatregelen in het plan van aanpak tegen pesten. Binnen de module voor leraren die ik laat ontwikkelen en in de anti-pestprogramma’s wordt aandacht besteed aan cyberpesten. Ook zal ik praktische handvatten om cyberpesten tegen te gaan onder de aandacht van scholen brengen. Daarnaast subsidieert OCW bestaande initiatieven als de expertisecentra Pestweb en Mediawijzer.net.
Mag worden verondersteld dat het cijfer van een op de tien eigenlijk nog hoger ligt, gegeven de conclusie van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat minder dan een op de tien jongeren die geconfronteerd werd met pesten via internet hiervan melding maakte bij de politie of een andere instantie en dat het leeuwendeel van de slachtoffers dus niet wordt geregistreerd?
Deze veronderstelling vindt geen basis in de onderzoeksgegevens van het CBS. Het CBS voert jaarlijks de veiligheidsmonitor uit, een onderzoek naar veiligheid, leefbaarheid en slachtofferschap. Daarin meet het CBS onder andere het meest reële aantal gevallen van cyberpesten, hier worden ook de niet bij instanties geregistreerde zaken meegenomen (het zogenaamde dark number).
Deelt u de mening dat het cijfer dat minder dan een op de tien jongeren die geconfronteerd werd met pesten via internet hiervan melding maakte bij de politie of een andere instantie veel te laag is? Zo ja, wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te verhogen? Zo nee, waarom niet?
(Cyber)pesten kent verschillende vormen en gradaties. Sommige uitingen – zoals bedreiging – zijn strafbaar, maar pesten als zodanig niet. Vaak gaat het bij cyberpesten om roddelen en treiteren en in het algemeen niet om strafbare feiten. Dit kan verklaren waarom de respondenten er in het geval van cyberpesten vaak niet voor kiezen om melding of aangifte bij de politie te doen.
Zoals het plan van aanpak tegen pesten aangeeft, spelen ouders, leraren en leerlingen een belangrijke rol in het tegengaan van (cyber)pesten. Het melden, signaleren en het nemen van maatregelen tegen pesten kan dan ook het beste in die setting plaatsvinden. In het geval dat het pesten zodanige vormen aanneemt dat het inroepen van het strafrecht in rede ligt, is het belangrijk dat kinderen en ouders aangifte doen bij de politie.
Beschikt u over gegevens over het voorkomen van cyberpesten van jongeren onder de 15 jaar? Zo ja, kunt u de Kamer deze verstrekken? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te laten verrichten, gelet op het feit dat jongeren steeds eerder actief worden op het internet?
Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft in 2011 het onderzoek Kinderen en internetrisico’s uitgebracht.3 Het rapport geeft een beeld van de mate waarin Nederlandse negen- tot zestienjarige internetgebruikers te maken hebben met online risico’s. Uit dit onderzoek blijkt dat van de ruim anderhalf miljoen negen- tot zestienjarige internetgebruikers vier procent herhaaldelijk wordt gepest via internet.
Om een nog beter beeld te krijgen van het aantal kinderen in het funderend onderwijs dat gepest wordt, heb ik in juni 2013 een secundaire analyse laten uitvoeren op gegevens uit de monitor sociale veiligheid in en rond scholen.4 De analyse geeft ook inzicht in de wijzen waarop wordt gepest. Gepeste leerlingen geven aan dat pesten met name van «persoon tot persoon» gebeurt (respectievelijk 58 procent in het voorgezet onderwijs en 66 procent in het primair onderwijs). Dit wordt gevolgd door pesten via «internet/pc thuis» (respectievelijk 19 procent in het VO, en 17 procent in het P(S)O).
Voor een volledig overzicht verwijs ik u graag naar de nadere analyse naar pesten. Deze is met de jaarlijkse veiligheidsbrief, op 17 juli jl. naar uw Kamer gezonden.5
Bent u van mening dat cyberpesten in bredere zin een probleem is dat aandacht verdient, gegeven het feit dat 3% van de Nederlandse bevolking aangaf in 2012 wel eens gepest te zijn op internet? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang dat cyberpesten bespreekbaar wordt gemaakt door de betrokkenen. Zij kunnen daarbij, wanneer nodig, de hulp van derden inroepen. Ook hier geldt dat melding of aangifte gedaan kan worden bij de politie in gevallen waarin het pesten mogelijk strafbare vormen aanneemt.
Wat gebeurt er met meldingen van online pesten die gedaan worden bij de politie of een andere instantie? Kunt u de Kamer een historisch overzicht geven hoeveel meldingen en aangiften van cyberpesten de afgelopen vijf jaar zijn gedaan en hoeveel van deze meldingen en aangiften hebben geleid tot nader onderzoek, strafrechtelijke vervolging of anderszins vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
Als bij cyberpesten sprake is van een strafbaar feit neemt de politie daar aangifte van op. Meldingen van cyberpesten worden per geval bekeken op feiten – inclusief eventueel aanwezig online bewijsmateriaal – en context. Politieagenten beschikken over een handreiking cyberpesten, die is opgenomen in het politieonderwijs. Waar mogelijk adviseert de politie de betrokkenen om de problematiek eerst in de eigen context, bijvoorbeeld met behulp van school, op te lossen.
Meldingen, aangiften en afdoeningen van online pesten worden niet onder die noemer geregistreerd in de systemen van de politie, respectievelijk het openbaar ministerie. Daardoor is het niet mogelijk een cijfermatig overzicht te geven. Wel kan op basis van de politiesystemen worden gezegd dat het aantal gevallen waarin mogelijk sprake is van cyberpesten lijkt toe te nemen. Het is niet bekend of dit komt doordat het aantal incidenten stijgt, of doordat de politie zich meer bewust wordt van dit fenomeen.
Onder welk(e) artikel(en) uit het Wetboek van Strafrecht valt cyberpesten? Bent u van mening dat hiermee het probleem van cyberpesten effectief kan worden aangepakt?
Pesten als zodanig is niet strafbaar. Pesten kan wel gepaard gaan met strafbaargestelde gedragingen, zoals belediging, bedreiging of belaging (artikelen 261, 262, 266, 284, 285 en 285b Wetboek van Strafrecht).
Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag vier.
Het niet ingrijpen van het Egyptische leger bij moslimgeweld tegen Koptische christenen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amnesty beschuldigt leger Egypte»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Kopten in Egypte vogelvrij zijn doordat het leger onder de interim--regering passief stond toe te kijken hoe Koptische christenen zwaar mishandeld en zelfs vermoord werden?
Waar Egypte in de afgelopen jaren een voortdurende spanning heeft gekend tussen moslims en christenen, is deze spanning sinds de machtswisseling verder toegenomen. Het staat vast dat individuele Egyptenaren deze onrust hebben aangegrepen om geweld te plegen tegen christenen. Het kan niet met zekerheid gesteld worden dat sprake is van georganiseerd geweld door politieke bewegingen. Van een georganiseerde religieuze zuivering is geen sprake. Er is op dit moment geen eenduidige en betrouwbare informatie beschikbaar over aantallen slachtoffers en over aantallen kerken die vernield zijn.
Het is betreurenswaardig dat de Egyptische veiligheidssector het geweld tegen christenen onvoldoende voorkomt. Legereenheden zijn niet altijd in de buurt en lokale overheden handelen soms weinig doortastend ten behoeve van de bescherming van de koptische gemeenschap. De interim-regering heeft haar intenties om de koptische minderheid te beschermen duidelijk uitgesproken, maar is in de huidige instabiele situatie niet consequent in staat gebleken noodzakelijke verbeteringen in de wijze van opereren van lokale autoriteiten door te voeren.
Desalniettemin bevestigde de koptische paus Tawadros II op 17 augustus jl. in een publieke verklaring zijn steun aan leger, politie en de interim-regering. Hij blijft vertrouwen op hun vermogen de nationale eenheid te bewaren en samen met zijn geloofsgemeenschap dit geweld te beteugelen.
Bent u bereid de huidige machthebbers in Egypte aan te spreken op de discriminerende houding van de Egyptische autoriteiten jegens de Kopten, die volgens Amnesty International onveranderd is gebleven na de val van Mubarak en de regeerperiode van de Moslimbroederschap?
Het kabinet is bezorgd over de positie van religieuze minderheden in Egypte en veroordeelt iedere vorm van sektarisch geweld. In gesprekken op 7 augustus jl. met president Mansour, premier Beblawi en andere politieke leiders heb ik aangedrongen op een democratisch en inclusief transitieproces, met respect voor rechtsstatelijke principes en mensenrechten.
Ook de EU vraagt consequent aandacht voor de positie van minderheden. EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton heeft het recente geweld, en de aanvallen op kerken in het bijzonder, veroordeeld in een verklaring op 14 augustus jl. Op 21 augustus is de situatie in Egypte besproken in de Raad Buitenlandse Zaken. Tijdens die bijeenkomst is ook de situatie van de kopten aan de orde gekomen en zijn de zorgen van de EU neergelegd in de Raadsconclusies.
Hoe beoordeelt u het feit dat de huizen van meer dan 100 christelijke gezinnen zijn aangevallen, waarbij het moslimgeweld een onwerkelijk lange periode van 18 uur ongehinderd doorgang kon vinden, terwijl door de Kopten op alle mogelijke manieren contact is opgenomen met de hulpdiensten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de nieuwe Egyptische machthebbers erop aan te spreken dat het realiseren van een democratische rechtstaat ook vereist dat christenen actief beschermd moeten worden door de overheid?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat thuiszorgmedewerkers massaal ontslagen worden |
|
Paul Ulenbelt , Nine Kooiman |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de werkwijze van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) dat een ontslagvergunning heeft afgegeven voor 1.100 thuiszorgmedewerkers? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het UWV heeft ontslagvergunningen verleend voor 789 medewerkers met een vast dienstverband. Daarnaast zijn er 300 medewerkers met een tijdelijk dienstverband, waarvan het dienstverband van rechtswege eindigt. Voor hen hoeft geen ontslagvergunning te worden aangevraagd.
Kunt u toelichten met welke argumenten en afwegingen het UWV de ontslagvergunningen heeft verstrekt?
De ontslagvergunningen zijn verleend aan Thuishulp Sensire BV (verder: Thuishulp Sensire) op grond van bedrijfseconomische redenen, meer specifiek de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten per 1 januari 2014. Thuishulp Sensire is een onderdeel van Stichting Sensire, een organisatie voor gezondheid, zorg en welzijn in de regio Achterhoek. Hierin zijn de activiteiten van Sensire op het gebied van de thuishulp ondergebracht.
Thuishulp Sensire voert als reden voor de ontslagaanvraag aan dat de aanbestedingscontracten met de gemeenten aflopen en dat er onzekerheid is over een nieuwe aanbestedingsronde. Hierdoor dreigt naar hun oordeel een financieel risico per 1 januari 2014 als het werk wegvalt en de loonkosten doorlopen. Dat zou de continuïteit bedreigen van de gehele Sensire-organisatie. Gemeenten geven – aldus Thuishulp Sensire – geen duidelijkheid over hun beleid op dit vlak over 2014. Sensire heeft gemeend, gezien de duur van de opzegtermijnen, niet langer te kunnen wachten met de ontslagaanvraag om ontslag per 1 januari 2014 te kunnen effectueren. Op grond van voorgaande heeft Thuishulp Sensire besloten te stoppen met haar thuiszorgactiviteiten. Het is een afweging van de organisatie zelf welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast binnen het kader van een doelmatige bedrijfsvoering. De werkgever moet zich wel verantwoorden tegenover UWV over de keuzes die hij maakt. Bij de beoordeling van de keuze als zodanig past een zekere mate van terughoudendheid.
In het algemeen geldt dat UWV bij een ontslagaanvraag op bedrijfseconomische gronden toetst in hoeverre de bedrijfseconomische noodzaak aanwezig is. Daarbij dient de werkgever aannemelijk te maken dat er een bedrijfseconomische reden is om de arbeidsplaats van de werknemer structureel te laten vervallen, de juiste volgorde voor ontslag vast te stellen (afspiegelingsbeginsel) en aannemelijk te maken dat er geen mogelijkheden zijn tot herplaatsing binnen de bedrijfsvestiging of het bedrijf.
Vindt u het wenselijk dat het UWV meedenkt met een werkgever om zoveel mogelijk risico’s af te dekken, terwijl er nog geen wet ligt die de bezuinigingen op de zorg regelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is – zie ook het antwoord op vraag 2 – een afweging van de instelling zelf op welke wijze zij anticipeert op mogelijke veranderingen en vervolgens hun personeelsomvang aanpast. UWV heeft gehandeld in overeenstemming met de ontslag- en beleidsregels. De ontslagaanvraag is op grond van bedrijfseconomische redenen/bedrijfsbeëindiging getoetst.
U verwijst daarnaast naar de hervorming van de langdurige zorg. Deze voorstellen zouden moeten ingaan per 1 januari 2015 en zijn daarom meer voor de lange termijn.
Hoe oordeelt u over het bericht dat 1.100 thuiszorgmedewerkers ontslagen worden, terwijl het geld en werk volgende jaar beschikbaar blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Gemeenten zullen ook voor 2014 met nieuwe aanbieders contracten moeten aangaan. Het budget voor de huishoudelijke hulp voor 2014 blijft vrijwel gelijk en daarom zal in 2014 naar verwachting het grootste deel van de werkzaamheden behouden blijven. Voor de overgang naar een nieuwe aanbieder geldt de waarborg van artikel 10a Wmo, dat nieuwe aanbieders verplicht om met de oude aanbieders te overleggen over de overname van betrokken personeel. De gemeenten hebben de taak erop toe te zien dat dit overleg wordt gevoerd. Deze waarborg wordt verder versterkt door de aanvullende afspraken die werkgevers- en werknemersorganisaties in de algemeen verbindend verklaarde cao Verpleging Verzorgingstehuizen en Thuiszorg (VVT) hierover hebben gemaakt. In deze cao is geregeld dat nieuwe aanbieders verplicht zijn een arbeidsovereenkomst aan te bieden aan de werknemers tegen dezelfde cao-arbeidsvoorwaarden zoals die laatstelijk op die werknemers van toepassing waren bij de vorige aanbieder. Hiermee is het principe mens-volgt-werk zo goed mogelijk gewaarborgd.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraken waarin u aangaf dat u niet het beeld heeft dat de financiële haalbaarheid van zorgverlening in zijn algemeenheid in het geding is? Deelt u de mening dat deze ontslagen voorbarig zijn en dat er geen enkele reden bestaat om deze thuiszorgmedewerkers te ontslaan? Zo ja, wanneer gaat u ingrijpen? Zo nee, waarom niet?3
Ik herinner mij het antwoord dat ik heb gegeven in de antwoorden op Kamervragen van Kamerlid Leijten (TK 2012 -2013, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2459). Het is een afweging van instellingen zelf op welke wijze zij anticiperen op (voorgenomen) wijzigingen in het overheidsbeleid en of en hoe zij hun personeelsomvang daarop willen aanpassen. Ik kan dergelijke afwegingen niet direct beïnvloeden. Wel zal ik met de betrokken partijen (gemeenten en Sensire) op korte termijn in contact treden om hun ervaringen te bespreken.
Om de gevolgen voor de arbeidsmarkt van de in het Regeerakkoord opgenomen maatregelen voor de AWBZ, Wmo en Jeugdzorg goed in kaart te brengen laat ik op verzoek van sociale partners momenteel een Arbeidsmarkteffectrapportage (AER) uitvoeren. Op basis van de uitkomsten van de AER zal bezien worden welke aanvullende maatregelen van arbeidsmarktbeleid gewenst zijn en eventueel ingezet kunnen worden. Hierover zal ik de Kamer in het najaar informeren.
Waarom keurt u het goed dat werkgevers vanwege financiële risico’s hun personeel massaal ontslaan, terwijl zorgverzekeraars en zorgaanbieders miljarden euro’s op de plank hebben liggen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De zorg is er bij gebaat dat degenen die er in acteren (zorgaanbieders én zorgverzekeraars) financieel zo gezond zijn dat ze continuïteit kunnen garanderen. Daarom heb ik er geen bezwaar tegen dat zorgaanbieders eigen vermogen opbouwen. Dat is immers belangrijk voor voldoende solvabiliteit, terwijl reserves ook voor bepaalde doelen kunnen worden aangehouden (zoals afschrijvingsreserves). Hierdoor kunnen zij ook zorg blijven leveren en bekostigen in tijden van financiële tegenwind. Bovendien kunnen zij zo investeringen doen die meer financiële slagkracht vergen dan de omzet van één enkel boekjaar.
Bent u bereid in te grijpen en te zorgen dat deze 1.100 ontslagen ongedaan worden gemaakt? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het een afweging van de instelling zelf op welke wijze zij haar exploitatie inricht en hoe zij anticipeert op vooruitzichten. Het is niet aan mij om in deze afweging te treden.
Kunt u nu wel aangeven hoeveel mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker verliezen? Wat is uw oordeel daarover?
Nee, dat is nu nog niet bekend. Dat hangt ondermeer af hoe de nieuw door de gemeenten gecontracteerde zorgaanbieders vanaf 2014 hun aanbod gaan inrichten en van het resultaat van het overleg tussen nieuwe en vorige aanbieder. Het budget voor de huishoudelijke hulp voor 2014 blijft vrijwel gelijk en daarom zal in 2014 naar verwachting het grootste deel van de werkzaamheden behouden blijven.
Bent u bereid om de thuiszorgmedewerkers die ontslagen worden en de mensen die straks geen zorg meer krijgen uit te leggen waarom zij hun zorg of baan verliezen en dit te danken is aan uw voornemens om te bezuinigen op de zorg? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Deze ontslagen zijn allereerst een afweging van de instelling in het licht van nieuwe contracten per 2014 in genoemde gemeenten. Voor wat betreft de transitie per 2015 heb ik de Kamer tijdens het notaoverleg van 6 juni ook toegezegd dat ik samen met betrokkenen transitieplannen ga opstellen. Het startschot daarvoor is gegeven op een startconferentie die 15 juli heeft plaatsgevonden. Ook de komende periode ben ik met betrokkenen hierover in overleg, waarbij ik ook aandacht zal geven aan overgangssituaties zoals nu bij Sensire. Ik streef er naar de Kamer medio oktober te informeren over deze plannen. Ook zullen er regionale transitieplannen opgesteld worden. Deze zullen in het najaar gereed zijn.
Tot slot zullen sociale partners een sectorplan opstellen ten behoeve van de overgang van werk naar werk als bedoeld in het onlangs gesloten Sociaal Akkoord. Zodra het plan geaccordeerd is, zal ik de Kamer hierover informeren.
De effecten van de wijziging van het landgebonden asielbeleid Somalië |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel Somaliërs zijn er gedwongen uitgezet sinds het ambtsbericht van 30 november 2012?
Er zijn sinds de beleidswijziging die volgde op dit ambtsbericht, tot op heden, enkele personen1 gedwongen naar Somalië teruggekeerd, maar deze personen zijn aan de grens geweigerd door de grensbewaking vanwege een ontstane twijfel omtrent de nationaliteit. Deze personen hebben eerder in Nederland te kennen gegeven uit Somalië afkomstig te zijn en er waren geen aanwijzingen dat dit anders zou zijn.
Wat is het effect tot op heden voor de mate waarin mensen vrijwillig willen terugkeren? Kunt u dit onderbouwen met cijfers?
In 2012 zijn er circa 10 vreemdelingen vrijwillig teruggekeerd naar Somalië en in 2013 zijn er tot en met juni circa 20 vreemdelingen vrijwillig teruggekeerd2. Uit het laatste ambtsbericht Somalië kan afgeleid worden dat er sprake is van een verbeterde situatie in met name Mogadishu. Hierdoor is gedwongen terugkeer naar Somalië weer mogelijk, waardoor vreemdelingen mogelijk eerder geneigd zijn vrijwillige terugkeer ter hand te nemen.
Welke afspraken zijn er met Somalië gemaakt? Wordt ook gebruik gemaakt van uitzetdelegaties, zoals bij Guinee?
Met de federale autoriteiten van Somalië is de afspraak gemaakt dat ongeveer vier weken voor gedwongen vertrek een kennisgeving aan de autoriteiten van Somalië wordt gegeven. Als binnen twee weken geen negatief bericht van de autoriteiten wordt ontvangen, kan de vlucht worden geboekt. Voor het reizen naar Somalië wordt volgens gemaakte afspraken met de federale autoriteiten gebruik gemaakt van een EU-staat. Er is geen sprake van taskforces, zover hiermee bedoeld wordt delegaties die vanuit Somalië naar Nederland komen.
Hoeveel Somaliërs bevinden zich op dit moment in vreemdelingendetentie? Is de gemiddelde verblijfsduur in detentie toegenomen sinds het nieuwe ambtsbericht?
Hoeveel «interim-measures» zijn er inmiddels afgegeven door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar aanleiding van pogingen om Somaliërs uit te zetten? Welke consequenties heeft dit? Ziet u hierin reden om het beleid ten aanzien van Somalië te wijzigen?
Sinds 30 november 2012 is in 13 aanhangige zaken door het EHRM een niet nader gemotiveerde voorlopige maatregel (interim measure) op basis van Regel 39 van het Procesreglement van het Hof opgelegd (stand van zaken op 29 juli 2013). Hierbij merk ik nog het volgende op. De regering wordt niet op de hoogte gesteld als een klager het Hof heeft verzocht om oplegging van een voorlopige maatregel, maar dit verzoek is afgewezen. Ik kan u derhalve geen cijfers verstrekken over de afgewezen verzoeken tot oplegging van een voorlopige maatregel. Wel kan ik u melden dat het Hof niet in alle aan de regering gecommuniceerde klachten tevens een voorlopige maatregel oplegt. Daarnaast werd in de genoemde periode in één zaak het verzoek tot oplegging van een voorlopige maatregel ingetrokken nadat bleek dat de vreemdeling vrijwillig terug wenste te keren naar Somaliland en om die reden in contact was getreden met het IOM (Internationale Organisatie voor Migratie).
Het gegeven dat het Hof in een aantal zaken een voorlopige maatregel heeft opgelegd heeft tot gevolg dat de betreffende vreemdelingen gedurende hun procedure voor het EHRM niet zullen worden uitgezet, de vreemdelingenbewaring – voor zover daarvan sprake is – wordt opgeheven en dat aan hen in beginsel opvang wordt verleend. De toewijzing van een – niet gemotiveerde – voorlopige maatregel heeft geen gevolgen voor het staande beleid. De maatregel geeft immers geen inhoudelijk oordeel over de merites van de zaak, maar schort uitzettingshandelingen op totdat het Hof zich heeft kunnen buigen over de merites van de zaak. Voorlopige maatregelen zijn dus tijdelijke bevriezingsmaatregelen en geen «uitspraken» van het Hof.
Mocht het zo zijn dat een bodemuitspraak van het EHRM mij noodzaakt mijn beleid te herzien, dan zal ik hier uiteraard uitvoering aan geven. Het is overigens nog niet bekend wanneer een Hofuitspraak te verwachten is.
Hoe verloopt de pilot door het EASO (European Asylum Support Office) over het verzamelen en delen van reeds beschikbare landeninformatie voor Somalië? Zal dit resulteren in een Europees ambtsbericht? Zo ja, per wanneer?
Het doel van de pilot is een efficiëntere verspreiding en uitwisseling van reeds aanwezige landeninformatie onder alle lidstaten. Op 5 en 6 september 2013 vindt de eerste EASO- bijeenkomst van de Somalië-werkgroep plaats op Malta. Deelnemers zijn Country of Origin (COI)-specialisten van immigratiediensten van verschillende EU-lidstaten, waaronder Nederland. Het is nog niet bekend of de samenwerking zal resulteren in een Europees ambtsbericht.
Heeft u kennisgenomen van het standpunt van Amnesty International dat terugkeer naar Zuid- en Centraal-Somalië in strijd is met het internationale recht?1 Wat is uw reactie hierop?
Dit standpunt van Amnesty International deel ik niet. Asielaanvragen van alle Somaliërs worden individueel beoordeeld en hierbij wordt de veiligheidssituatie in het land in aanmerking genomen. Pas na deze beoordeling is terugkeer van de asielzoeker aan de orde, als is vastgesteld dat geen asielbescherming nodig is.
In mijn brief aan uw Kamer5 en in eerdere antwoorden op Kamervragen6 over de wijzigingen in het asielbeleid ten aanzien van Somalië heb ik aangegeven dat de herwaardering van de situatie in Mogadishu – die niet langer wordt gekwalificeerd als situatie als beschreven in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn – met zich meebrengt dat de belemmeringen voor gedwongen terugkeer naar alle delen van Somalië zijn weggenomen. Ik heb daarom aangegeven dat ik gedwongen terugkeer naar Somalië, met de nodige zorg, weer ter hand ga nemen. Ten aanzien van Zuid- en Centraal-Somalië (buiten Mogadishu) is er geen sprake van een situatie waarin een ieder gevaar loopt louter door zijn aanwezigheid aldaar. In individuele gevallen kan er sprake zijn van een 3 EVRM-risico, zoals wanneer iemand zich niet kan handhaven onder Al-Shabaab en terug moet keren naar of door een gebied dat onder hun controle staat, of als er sprake is van «verwestersing». Ook hierover heb ik u eerder geïnformeerd en mijn beleid is in overeenstemming met het oordeel van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de uitspraak inzake Sufi en Elmi7.
De organisatie ‘Dutch International Guarantees for Housing’ (DIGH) |
|
Barbara Visser (VVD), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de organisatie «Dutch International Guarantees for Housing» (DIGH)? Klopt het dat DIGH specifiek zorgt voor woningenbouw in ontwikkelingslanden en dat Nederlandse woningcorporaties garant staan voor DIGH-leningen? Wat is de omvang van alle nog lopende leningen, welke looptijd kennen deze leningen en voor hoeveel euro staan woningcorporaties in totaal garant en om welke woningcorporaties gaat het op dit moment?
De eerste twee vragen kunnen bevestigend worden beantwoord. De omvang van alle nog lopende leningen bedraagt eind 2012 € 59 miljoen. De toename van dit volume is inmiddels tot stilstand gekomen. De leningen hebben een variabele looptijd van tussen de 20 en 30 jaar. Op dit moment doen 43 corporaties mee. In bijlage bij deze brief is een overzicht van deze corporaties opgenomen.
Aangezien woningcorporaties weer geborgd worden door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), dat op haar beurt weer geborgd wordt door de Rijksoverheid en gemeenten, deelt u de analyse dat in feite de Nederlandse overheid garant staat voor de DIGH-leningen en dus zorgt voor woningenbouw in ontwikkelingslanden?
De analyse klopt niet helemaal. De werkwijze is, dat het DIGH leningen bij Nederlandse banken afsluit ten behoeve van bepaalde buitenlandse projecten en deze leningen doorspeelt naar de lokale buitenlandse investeerders.
Woningcorporaties staan garant voor betaling van rente en aflossing van de lening van het DIGH aan de bank. Woningcorporaties verstrekken dus niet zelf de lening en voor die garantstelling hoeven woningcorporaties geen leningen met WSW-borging aan te trekken. Het WSW staat overigens ook alleen borg voor leningen ten behoeve van de sociale woningbouw in Nederland. De woningcorporaties staan dus garant met hun eigen vermogen. Daarom is het verstrekken van garanties alleen toegestaan aan woningcorporaties die behoren tot de zogeheten A-categorie. Dit is de door het Centraal Fonds Volkshuisvesting gehanteerde categorie voor financieel sterke woningcorporaties.
Vallen de leningen en garantstellingen onder de formele ODA-criteria voor ontwikkelingssamenwerking, of komen deze nog eens bovenop het huidige budget voor ontwikkelingssamenwerking?
De woningcorporaties zijn private instellingen die garant staan voor de genoemde leningen. Deze vallen niet onder de formele ODA-criteria en maken geen onderdeel uit van het kabinetsbeleid voor ontwikkelingssamenwerking.
Komen de doelstellingen van de leningen en garantstellingen overeen met de doelstellingen van de nota «Wat de wereld verdient» waarin het handels- en ontwikkelingssamenenwerkingsbeleid voor de komende jaren staat beschreven?
Zie antwoord vraag 3.
Worden momenteel nog leningen voor woningbouw in ontwikkelingslanden met impliciete overheidsgaranties verstrekt? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot begrotingsregel 25 waarin het «nee, tenzij beleid» ten aanzien van garanties is opgenomen?
Sinds medio 2012 worden er door heroriëntatie op prioriteiten bij corporaties geen garanties afgegeven en worden er door DIGH geen nieuwe leningen aangegaan.
De overheid staat, zoals eerder uiteengezet, niet direct garant voor de lening. Regelgeving inzake directe overheidsgaranties is derhalve niet van toepassing.
Zijn de garanties voor DIGH-leningen onderworpen aan een voor alle garantieregelingen geldende periodieke toetsing op nut en noodzaak?
Er is binnen de regelgeving van het ministerie van BZK geen specifieke toets op nut en noodzaak. Ook hier geldt dat de regelgeving voor directe overheidsgaranties niet van toepassing is.
Is conform het aangescherpte garantiebeleid voor de garantstellingen een (marktconforme) kostendekkende premie betaald door de eindgebruiker? Waaraan is deze premie ten goede gekomen?
De eindgebruiker is de lokale buitenlandse investeerder. Deze is een premie verschuldigd aan het DIGH dat hiermee haar werkapparaat en activiteiten bekostigt. Het DIGH beoordeelt onder meer projectaanvragen op haalbaarheid en financiële risico’s, voert financiële transacties uit, beoordeelt en monitort de projecten gedurende de looptijd van de leningen.
Hoe beoordeelt u de financiering van sociale woningbouwprojecten in ontwikkelingslanden, via DIGH-leningen door woningcorporaties in het licht van de voornemens in het Regeerakkoord over de kerntaken van woningcorporaties en de berichten in de medio over stopzetten van investeringsprojecten in Nederland door woningcorporaties? Bent u van mening dat dergelijke activiteiten niet tot de kerntaken van woningcorporaties dienen te behoren en dat woningcorporaties zich nu en in de toekomst alleen op de sociale woningbouw in Nederland dienen te richten?
Op basis van de huidige regelgeving passen deze activiteiten in het werkdomein van woningcorporaties. Ik constateer dat er sinds medio 2012 vanwege herprioritering door corporaties geen nieuwe garanties zijn afgegeven. Ik zal bij mijn voorstellen in het kader van de novelle bij de Herzieningswet, mede in het licht van de doelstelling van dit kabinet dat corporaties dienstbaar zijn aan het publieke belang in hun werkgebied, nader ingaan op de beperkingen die hieruit voortvloeien voor activiteiten van woningcorporaties ten behoeve van het buitenland.
1.
Ymere
Amsterdam
2.
Woonconcept
Meppel
3.
Woonstad Rotterdam (voorheen Nieuwe Unie)
Rotterdam
4.
Stadgenoot (voorheen AWV en Het Oosten)
Amsterdam
5.
Rochdale
Amsterdam
6.
De Alliantie
Huizen
7.
TBV Tilburg
Tilburg
8.
Woonbedrijf Ieder 1
Deventer
9.
Allee (voorheen Aramis en Singelveste)
Roosendaal
10.
Casade
Waalwijk
11.
Wonen Breburg
Tilburg
12.
Vivare
Arnhem
13.
De Key
Amsterdam
14.
Portaal Utrecht
Utrecht
15.
Bo-Ex
Utrecht
16.
SSH Utrecht
Utrecht
17.
GroenWest (voorheen Westhoek Wonen, Groenrand, SWW)
Woerden
18.
Wooncompagnie
Hoorn
19.
Parteon
Alkmaar
20.
Woonwaard Noord-Kennermerland
Alkmaar
21.
Delta Wonen
Zwolle
22.
WoCom
Someren
23.
De Woonplaats
Enschede
24.
Staedion
Den Haag
25.
Habion
Houten
26.
Woonbron
Rotterdam
27.
Eigen Haard (voorheen Woongroep Holland)
Amstelveen
28.
WEL
Ettenleur
29.
Elan Wonen
Haarlem
30.
Lefier
Hoogezand
31.
Woonpunt
Maastricht
32.
Destion
Gennep
33.
Havensteder
Rotterdam
34.
WBV Amerongen
Amerongen
35.
Omnivera
Hardinxveld-Giessendam
36.
SOR
Rotterdam
37.
De Sleutels
Leiden
38.
Ons Doel
Leiden
39.
SLS Wonen
Leiden
40.
Portaal Leiden
Leiden
41.
Accolade
Heerenveen
42.
Woonservice Drenthe
Westerbork
43.
Mitros
Utrecht
De mogelijke verkoop van NUON door Vattenfall |
|
Paulus Jansen |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Onderschrijft u de strategische waarde van NUON in het kader van de Nederlandse economie en de realisatie van de doelstellingen van het energieakkoord?
Nuon, onderdeel van het Zweedse Vattenfall, is een belangrijke speler op de Nederlandse energiemarkt. 2,2 miljoen Nederlandse huishoudens betrekken elektriciteit van Nuon en 1,9 miljoen gas. Een adequate energievoorziening is van strategisch belang voor de Nederlandse economie. Het kabinet richt zich op een betaalbare, betrouwbare en duurzame energievoorziening. In mijn brief aan uw Kamer van 24 mei 20131 heb ik geschetst welke maatregelen ik neem om in regionaal en Europees verband de ontwikkeling van de Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt, een goed investeringsklimaat en de voorzienings- en leveringszekerheid blijvend te versterken.
Voor de realisatie van het Nationaal Energieakkoord is inspanning nodig van alle betrokken partijen, waaronder energieleveranciers zoals Nuon. Niet alleen zijn de partijen van belang voor het Energieakkoord, het Energieakkoord is ook van belang voor de partijen. Zoals aan uw Kamer bericht2 wordt er op dit moment gewerkt aan de uitwerking en doorrekening van een gebalanceerd pakket om te komen tot duurzame groei, een pakket dat zekerheid biedt voor investeerders, werkgelegenheid creëert, innovaties uitlokt en bijdraagt aan versterking van de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven.
Bent u bereid om in het kader van het staatsdeelnemingenbeleid te onderzoeken wat de voor- en nadelen zijn van een staatsaandeel in, dan wel volledige overname van NUON?
Nee. Deelname van het Rijk in Nuon is niet aan de orde. Nederland heeft een geliberaliseerde markt voor de productie en levering van energie. De overheid zorgt daarbij voor passende randvoorwaarden en een goede marktordening. Daarnaast zijn in wet- en regelgeving de publieke belangen rondom de productie en levering van energie in Nederland, zoals de consumentenbescherming, goed verankerd. De ACM houdt hierop scherp toezicht. Dat marktpartijen risico’s afdekken door het aangaan van samenwerkingsverbanden en het aantrekken van investeringspartners is een normale marktaangelegenheid. Het feit dat Vattenfall nu op termijn op zoek is naar een investeringspartner voor haar activiteiten op het continentaal vlak is op zichzelf dan ook geen aanleiding voor staatsaandeelhouderschap. Los van voornoemde casus wijs ik er voor de volledigheid op dat de minister van Financiën uw Kamer binnenkort nader zal informeren over het staatsdeelnemingenbeleid.
Wilt u uw antwoorden beargumenteren?
Zie antwoord vraag 2.
Onderzoek door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) naar een politicus |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom moet geheim blijven dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) politici afluistert?1
In het bedoelde toezichtrapport van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) (kamerstuk 29 924, nr. 99) staat vermeld dat het gaat om een voormalig lid van een vertegenwoordigend orgaan van een politieke partij. De rechtmatigheid van deze toenmalige inzet van bijzondere middelen wordt overigens door de CTIVD niet betwist. De AIVD houdt zich aan de voorwaarden van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV 2002). Uit die wet vloeit voort dat geen bijzondere middelen kunnen worden ingezet tegen iemand om de reden dat hij of zij politicus is (geweest); anderzijds brengt het feit dat iemand politicus is (geweest) niet op voorhand met zich mee dat deze persoon gevrijwaard zou zijn in geval er aanleiding is bijzondere middelen in te zetten op grond van een van de zwaarwegende redenen die de WIV 2002 aangeeft.
Wie heeft wanneer besloten dat de inzet van bijzondere middelen tegen een politicus geheim moeten blijven?
Conform artikel 34 lid 1 van de WIV 2002 onderzoekt het Hoofd van de AIVD, hiertoe gemandateerd door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vijf jaar na beëindiging van de inzet van bijzondere middelen of aan de persoon ten aanzien van wie deze bevoegdheden zijn uitgeoefend, verslag daarvan kan worden uitgebracht. In dit geval was destijds besloten dat niet te doen.
Zoals ik heb geschreven in mijn brief van 17 juli 2013 (kamerstuk 29 924, nr. 99), zal ik de in het rapport genoemde concrete notificatiebesluiten, waaronder het hierboven genoemde besluit, heroverwegen. Dat zal ik doen overeenkomstig de overwegingen van de CTIVD in passage 3.2.3. van haar rapport, waarin de Commissie stelt dat het besluit tot niet-notificeren op basis van de geleverde argumentatie niet genomen had mogen worden.
Klopt het dat hier sprake is van een volksvertegenwoordiger? Zo nee, om wat voor soort politicus gaat het dan wel?
Nee, zoals de CTIVD beschrijft, betreft het een voormalig lid van een
vertegenwoordigend orgaan van een politieke partij.
Klopt het dat hier sprake is van de inzet van bijzondere bevoegdheden in de periode 2005–2007? Zo nee, in welke periode dan wel?
Hierover kan ik in het openbaar geen uitspraken doen.
Is destijds de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Kamer ingelicht over de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen een politicus?
Over beraadslagingen met de CIVD kan ik in het openbaar geen uitspraken doen.
De voortdurende wantoestanden rondom de “vluchtflat” in Amsterdam |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over een geval van mishandeling in de zogenaamde «vluchtflat» in Amsterdam?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat illegale bewoners van de «vluchtflat» herhaaldelijk misdrijven plegen?
Ik heb geen informatie die de conclusie in uw vraag onderschrijft dat de bewoners van de «vluchtflat» herhaaldelijk misdrijven plegen. Wel stel ik vast dat er zich de voorbije maanden enkele incidenten hebben voorgedaan in de vluchtflat naar aanleiding waarvan ook eerder schriftelijke vragen zijn gesteld.2
Welke personen en/of organisaties faciliteren de «vluchtflat»? Welke acties onderneemt u hiertegen nu het terugkeerbeleid hierdoor ernstig ondermijnd wordt?
Zoals ik in antwoord op eerder door u gestelde Kamervragen heb geschreven, hebben de woningcorporatie De Key, HVO Querido en het Leger des Heils gezamenlijk afspraken gemaakt over de huis- en gedragsregels, die gelden voor het gebouw dat woningcorporatie De Key tijdelijk, tot 1 oktober 2013, beschikbaar heeft gesteld voor deze groep uitgeprocedeerde asielzoekers. Daarnaast wordt door deze organisaties voorzien in levensmiddelen en zijn er ook andere personen die de bewoners van de vluchtflat ondersteunen.
Zolang individuele personen en organisaties die deze uitgeprocedeerde asielzoekers helpen, handelen binnen de grenzen van de wet, is er geen aanleiding om stappen te zetten. Zij moeten er echter wel op bedacht zijn geen onterechte verwachtingen te wekken bij deze uitgeprocedeerde asielzoekers.
Deelt u de mening dat de voortdurende wantoestanden rond de «vluchtflat» (en voordien de Vluchtkerk), zoals mishandeling, aanranding, vechtpartijen en drugsgebruik, bewijzen dat er juist meer illegalen vastgezet moeten worden in plaats van veel minder zoals u voor ogen staat? Zo nee, waarom niet?
Nee. Vreemdelingenbewaring is een instrument dat de overheid als uiterst middel kan inzetten om daadwerkelijk vertrek van een vreemdeling te realiseren. Dit is verankerd in de Vreemdelingenwet en de Europese Terugkeerrichtlijn. Vreemdelingenbewaring is geen instrument in het kader van strafrecht en mogelijk gepleegde strafbare feiten.
Wat betreft het beëindigen van het verblijf van de uitgeprocedeerde asielzoekers in het bewuste gebouw merk ik op dat het, gelet op zijn verantwoordelijkheid voor de openbare orde, aan de burgemeester van Amsterdam is om in voorkomend geval actie te ondernemen tegen het verblijf van de betrokken vreemdelingen. Een en ander neemt niet weg dat ik met de gemeente in overleg blijf ten einde de situatie van de betreffende vreemdelingen ook individueel te kunnen beoordelen.
Bent u bereid de «vluchtflat» te ontruimen, alle illegalen die daar zitten vast te zetten en vervolgens zo spoedig mogelijk uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het uitvallen van het C2000 netwerk en het haperen van 112 in Brabant |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat in heel Brabant C2000 op de avond van 26 juni 2013 niet heeft gefunctioneerd en dat deze storing in Noord-Brabant nog veel langer heeft geduurd?1
Ja.
Wat is de oorzaak van deze storing? Had deze voorkomen kunnen worden? Zo ja, hoe? Als deze niet voorkomen had kunnen worden, kan een dergelijke situatie zich dan overal in Nederland voordoen?
De storing deed zich voor op een punt in de infrastructuur waar verschillende lijnen – waaronder de lijnen die communicatie tussen hulpverlener en de meldkamer mogelijk maken – samenkomen. De oorzaak van de storing was het gevolg van onderhoudswerkzaamheden. De storing heeft ertoe geleid dat er slechts beperkt communicatie mogelijk was via het C2000-netwerk in de regio Brabant.
Het onderzoek naar de exacte oorzaak van de storing is nu gaande. Aan de hand van het resultaat zal bepaald worden hoe een soortgelijke storing in de toekomst voorkomen kan worden.
Hoe zijn de veiligheidsregio's voorbereid op de kennelijke mogelijkheid dat C2000 kan uitvallen?
Veiligheidsregio’s zijn door middel van zogenaamde fall back-plannen voorbereid op storingen die leiden tot beperkte communicatie via het C2000-netwerk. Dit betekent dat regio’s in dit soort gevallen terugvallen op alternatieve communicatiemiddelen en in enkele gevallen opschalen.
Tijdens de storing op 25 juli 2013 is door de regio Brabant zowel opgeschaald als gebruik gemaakt van mobiele telefonie.
Waren er volgens u op deze avond noemenswaardige incidenten waardoor men zonder C2000 in de problemen kwam? Zou u de brand op een jacht met acht opvarenden die avond daaronder gerekend hebben? Kwamen de hulpdiensten daarbij eerst aan het verkeerde adres als gevolg van het wegvallen van C2000?
De storing heeft geen gevolgen gehad voor de inzet van hulpverleningsdiensten bij het door u genoemde incident in het gebied Brabant-Noord. Er zijn mij geen incidenten bekend die door toedoen van de storing niet adequaat zijn afgehandeld.
Hoe kan het dat ondanks alle door u aan de Kamer toegelichte recente verbeteringen aan 112 en het bij uitval verzekeren van toegang tot 112 door middel van een extra beveiligd back-up systeem, toch in Noord-Brabant haperingen worden gemeld? Wat is dit keer het probleem? Wat gaat u hier aan doen?
Door een verstoring in het openbare net van KPN was het voor bellers met een vaste aansluiting op de avond van 25 juli jl. enige tijd niet mogelijk verbinding te krijgen. De storing vond niet plaats in het 1-1-2 netwerk. Nadat deze storing werd geconstateerd is door de betrokken veiligheidsregio’s een handelingsperspectief geboden. Er werd gewezen op de storing en op de mogelijkheid voor de beller om de hulpdiensten wel via mobiele telefonie te bereiken. Het bieden van een handelingsperspectief was één van de aanbevelingen van het inspectierapport «1-1-2 onder de loep» die ik heb overgenomen.
Het bericht ‘Online porno automatisch geblokkeerd in Groot-Brittannië’ |
|
Joël Voordewind (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Online porno automatisch geblokkeerd in Groot-Brittannië»1?
Ja.
Hoe zit de beoogde maatregel in elkaar?
In het Verenigd Koninkrijk is voor de bescherming van kinderen buitenshuis met de providers van mobiele telefoons afgesproken dat ze standaard een filter aanbrengen, dat alleen gedeactiveerd kan worden door personen ouder dan 18 jaar. Op het publieke wifi-netwerk, dat voor 90% door zes bedrijven wordt aangeboden, komt een familievriendelijk netwerk dat met een speciaal symbool herkenbaar is. Binnenshuis krijgen nieuwe klanten vanaf eind dit jaar een filter op hun computer, dat alleen door de (volwassen) accounthouder uitgezet kan worden. De internet providers zullen voorts vóór eind 2014 alle bestaande klanten wijzen op de mogelijkheid om een filter te installeren. Toezichthouder OFCOM is gevraagd de voortgang te monitoren en regelmatig te rapporteren. Een werkgroep van de UK Council for Child Internet Safety moet erop toezien dat er geen sites per abuis geblokkeerd worden die educatieve informatie verspreiden over jongeren en seksualiteit. Voor jongeren en ouders komen er bovendien campagnes over veiligheid op internet.
Deelt u de mening van premier Cameron dat porno schadelijk is voor kinderen en het daarom moet worden geblokkeerd?
In wetenschappelijk onderzoek, (inter)nationale verdragen, richtlijnen en wetten is de mogelijke schadelijkheid van pornografisch beeldmateriaal voor jongeren erkend. In de Nederlandse wet is dit tot uiting gebracht in artikel 240a van het wetboek van Strafrecht, dat het aanbieden, verstrekken of vertonen van schadelijk beeldmateriaal voor jongeren onder de zestien jaar aan een jongere in die leeftijdsgroep strafbaar stelt. Zoals aangegeven in de brief van de toenmalige Minister van Justitie, mede namens de toenmalige Minister van Economische Zaken, aan uw Kamer van 28 juni 2010 is het vanuit een oogpunt van maatschappelijk draagvlak, handhaving en effectiviteit onwenselijk een algeheel verbod in te voeren dat volwassenen de toegang ontzegt tot voor jongeren schadelijk beeldmateriaal.2
Is een dergelijke blokkering gemakkelijk in te voeren in Nederland?
Net als in andere landen bestaat in Nederland al de mogelijkheid om filters te installeren. Er zijn daarbij twee systemen te onderscheiden: white lists, die alleen als veilig beoordeelde sites toelaten, en black lists, die de voor jongeren onveilig geachte sites blokkeren. Op bijvoorbeeld de site mijnkindonline.nl wordt hierover voorlichting gegeven. Uit onderzoek blijkt dat er nogal wat (technische) drempels zijn voor ouders om de filters te installeren. Daarnaast zijn ze onvoldoende effectief, omdat jongeren de filters makkelijk kunnen omzeilen.
Bent u bereid te onderzoeken wat de voor- en nadelen zijn van het invoeren van een automatische blokkade voor porno en dit onderzoek naar de Kamer te sturen?
Porno is in Nederland niet verboden. Wij achten het daarom niet opportuun om van overheidswege aan te sturen op of onderzoek te doen naar een automatische blokkade. Bovendien is duidelijk dat een dergelijke blokkade uitvoeringskosten voor aanbieders van hardware met zich meebrengt terwijl door de gebrekkige effectiviteit van de filters het nut hiervan betrekkelijk is.
Uiteraard staat het individuele burgers vrij om met behulp van hulpmiddelen de toegang tot porno via hun apparatuur te blokkeren. Ik verwijs hierover ook naar mijn antwoord op eerdere Kamervragen van de leden Voordewind (CU) en Van der Staaij (SGP).3
Bent u bereid te onderzoeken hoe verboden kan worden dat zoekmachines resultaten tonen als er wordt gezocht naar afbeeldingen van kinderporno?
De Nederlandse overheid heeft geen jurisdictie ten aanzien van digitale zoekmachines die in het buitenland gevestigd zijn en kan deze geen verbod of gebod opleggen op het al dan niet tonen van bepaalde zoekresultaten. Overigens zijn de beheerders van zoekmachines waardevolle partners in de strijd tegen kinderpornografie. Onder andere Microsoft en Google hebben zich gecommitteerd om kinderpornografisch materiaal zo veel en zo snel mogelijk uit hun resultaten te weren. Vanuit dat oogpunt volgen we met interesse de ontwikkeling in Engeland, waar met Microsoft overeengekomen is dat gebruikers die via Bing kinderpornografische zoektermen invullen, een waarschuwing in beeld krijgen dat ze zoeken naar illegale content.
Armoedebestrijding door Cordaid in Nederland |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Welke lopende projecten voor armoedebestrijding voert Cordaid in welke gemeenten met welke middelen uit? Welke nieuwe plannen zijn er, hoe wil men die bekostigen en wat is de betrokkenheid van gemeenten? Wordt gekeken naar voorliggende voorzieningen, wat zijn de doelstellingen en op welke wijze sluiten deze aan bij uw doelstellingen om armoede in Nederland te bestrijden?1
Navraag bij Cordaid leert dat de nieuwe projecten in de gemeenten Arnhem, Nijmegen, Breda en Den Haag gericht zijn op het stimuleren en het ondersteunen van sociaal ondernemerschap via lokale coöperaties. Over deze projecten heeft intensief contact en afstemming plaatsgevonden met de gemeenten Arnhem, Nijmegen en Breda. Met de gemeente Den Haag zal door Cordaid na de zomer contact opgenomen worden. Het is aan de betrokken gemeenten om te beoordelen hoe deze projecten aansluiten bij het lokale beleid. De projecten worden gefinancierd met gelden van particuliere donateurs uit het budget van Cordaid Bond Zonder Naam (in 2006 is de Bond Zonder Naam onderdeel geworden van Cordaid). Het betreft dus geen inzet van overheidsmiddelen of middelen die gereserveerd zijn voor armoedebestrijding in ontwikkelingslanden.
Deelt u de mening dat de armoede in derdewereldlanden onvergelijkbaar is met armoede in Nederland? Zo ja, wat vindt u van het idee van Cordaid om hulpvormen zoals die toegepast worden in Congo en Afghanistan te kopiëren naar Nederland? Zo nee, waarom niet?2
In Nederland kennen we een gedegen sociaal stelsel dat voor iedere Nederlander een bestaansminimum garandeert. De armoede die in derdewereldlanden voorkomt is daarmee onvergelijkbaar met de situatie in Nederland. Dit laat onverlet dat er ook in Nederland mensen zijn die de eindjes soms moeilijk aan elkaar kunnen knopen. Ik vind het dan ook positief dat talloze private initiatieven, zoals Cordaid, erop gericht zijn met inzet van vrijwilligers deze mensen te helpen. Hierbij is het natuurlijk van belang om een aanpak te kiezen die het beste past bij de specifieke situatie.
Deelt u de mening dat het voorkomen van armoede, het bestrijden van armoede en het aan werk en inkomen helpen van mensen om uit de armoede te geraken, primair een overheidstaak is? Zo ja, waar komt dan uw enthousiasme vandaan voor het feit dat een ontwikkelingsorganisatie voor derdewereldlanden deze taken wil gaan uitvoeren in ons nog altijd rijke Nederland omdat u hier gaten laat vallen? Zo nee, ziet u als staatssecretaris met armoedebestrijding in uw portefeuille überhaupt een rol voor de rijksoverheid of schuift u alles af op gemeenten en het particulier initiatief?3
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 3 juli 2013 over de intensivering van het armoede- en schuldenbeleid4 zijn gemeenten primair verantwoordelijk voor het lokale armoedebeleid. Vanuit mijn verantwoordelijkheid wil ik gemeenten zo goed mogelijk in staat stellen om deze verantwoordelijkheid in te vullen. Daarom heeft het kabinet dit jaar bijvoorbeeld € 20 miljoen extra vrijgemaakt voor de bestrijding van armoede- en schuldenproblematiek.
Effectief beleid komt vooral tot stand als alle betrokken publieke en private partijen samenwerken en kennis delen. Het kabinet zal partijen hiertoe stimuleren door hen in de regio’s bij elkaar te brengen.
Wat is uw reactie op de waarschuwing van hoogleraar Delsen voor oneerlijke concurrentie voor kleine ondernemers?4
Het betreft hier het stimuleren van sociaal ondernemerschap en het ondersteunen van mensen bij het opzetten van een klein bedrijf. Voor zover dit gepaard gaat met behoud van een uitkering gelden de regels van de bijstand voor zelfstandigen (BBZ).
Hoe gaat u voorkomen dat de Participatiewet eerst mensen arm maakt en uitsluit om vervolgens ontwikkelingshulp te bieden onder het mom van «mensen weer mee laten doen»?5
De voorgenomen Participatiewet legt juist de nadruk op actief deelnemen aan de samenleving en vergroot, in combinatie met de afspraak die werkgevers en werknemers hebben gemaakt over extra banen voor mensen met een beperking, de kansen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt op een betaalde baan. Werk blijft immers de beste weg uit de armoede.
Scholen die laks zijn met asbestcontrole |
|
Paul Ulenbelt |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat scholen laks zijn met de inventarisatie van asbest?1
In mijn brief van 5 maart jongstleden2, heb ik uw kamer geïnformeerd over de voortgang van de asbestinventarisaties in scholen. De stand van zaken van de inventarisaties is eveneens besproken tijdens het AO d.d. 20 juni 2013.
Zowel in mijn brief als tijdens het algemeen overleg zijn de zaken, die in dit krantenbericht aangehaald worden, besproken. Dit bericht brengt geen nieuwe feiten naar boven.
Is het waar dat meer dan de helft van de scholen die voor 1994 zijn gebouwd nog geen asbestinventarisatie heeft laten uitvoeren? Zo nee, hoe groot is het aantal scholen dat geen inventarisatie heeft uitgevoerd?
Zie 1.
Wat waren de uitkomsten van de inventarisaties die wel door scholen of eigenaren van de scholen zijn uitgevoerd? In hoeveel gevallen was sprake van directe blootstellingsrisico voor kinderen en personeel? In hoeveel gevallen zijn onmiddellijk maatregelen getroffen om blootstelling te verhinderen?
Zie 1.
Is het aannemelijk dat bij de niet geïnventariseerde scholen een soortgelijk beeld als bij de wel geïnventariseerde scholen zal optreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit?
Ik heb in het AO d.d. 20 juni aangekondigd dat de ILT een steekproef gaat uitvoeren onder scholen die niet hebben gereageerd.
Bent u bereid uw verantwoordelijkheid te nemen voor de gezondheid van leerlingen en onderwijspersoneel als het gaat om asbest, of blijft u deze verantwoordelijkheid afwentelen op schoolbesturen?
Gezondheid van leerlingen en onderwijspersoneel is en blijft een verantwoordelijkheid van schoolbesturen. Ik voel mij wel verantwoordelijk om hen daarbij te informeren en te adviseren.
Nu blijkt dat scholen op kennelijk grote schaal de inventarisaties niet uitvoeren is toch meer nodig dan «een vinger aan de pols houden» door de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: inspectie)? Bent u bereid om alsnog een asbestinventarisatieplicht voor scholen in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd tijdens het AO d.d. 20 juni, is inventarisatie geen doel op zich, maar een middel. Ik wil vanuit mijn ministerie ieder jaar aandacht aan dit onderwerp besteden. Gezien de positieve ontwikkeling bij de scholen en de eigen verantwoordelijkheid van de schoolbesturen, ben ik van mening dat bewustwording van en adequaat handelen door de scholen worden bereikt door permanente aandacht. Ik denk dat dit beter werkt dan een eenmalige extra verplichting.
Op welke wijze en op welke termijn gaat de inspectie de niet geïnventariseerde scholen benaderen?2
De inspectie gaat een steekproef doen onder scholen die niet hebben gereageerd. Ik heb tijdens het AO d.d. 20 juni toegezegd, dat ik de Kamer eind 2013 zal informeren over de bevindingen van de ILT.
Gaat de inspectie ook vragen waarom scholen de inventarisatie niet hebben uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de redenen die scholen hebben gehad om de inventarisatie niet uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wanneer is de rapportage over de bevindingen van de inspectie te verwachten? Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zie 7.
Het aanbesteden van onderhoud en reparatie |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat bij Europese aanbestedingen verschillende begrippenlijsten (nomenclaturen) worden gehanteerd, zoals onder andere de NACE-nomenclatuur en de CPV-nomenclatuur?
Ja.
Klopt het dat in de Aanbestedingswet 2012 twee (vrijwel identieke) bepalingen uit de Europese aanbestedingsrichtlijnen niet zijn overgenomen, te weten de Richtlijn 2004/17/EG (voor speciale sectoren), tweede alinea van artikel 1 lid 13, dat stelt dat bij het indelen van opdrachten in werken, leveringen en diensten de NACE-nomenclatuur voorrang heeft boven de CPV-nomenclatuur en Richtlijn 2004/18/EG (voor overheden), tweede alinea van artikel 1 lid 14?
Opdrachten voor werken en opdrachten voor diensten zijn in de Aanbestedingswet 2012 afgebakend door de omschrijving in artikel 1.1. In die omschrijving wordt verwezen naar bijlagen bij beide aanbestedingsrichtlijnen (2004/17/EG en 2004/18/EG). In tabellen in die bijlagen worden werken en diensten omschreven aan de hand van de NACE-nomenclatuur en de CPV-nomenclatuur.
De tabellen geven ook aan welke nomenclatuur voorrang heeft. In deze opzet is een (aparte) implementatie van de in de vraag genoemde bepalingen niet nodig. De bijlage voor werken gaat primair uit van NACE-codes; verder wordt in die bijlage aangegeven dat bij verschillen tussen CPV en NACE, NACE van toepassing is. Indien de aanbestedingsrichtlijn activiteiten met bepaalde NACE-codes duidt als werk dienen deze ook als een opdracht voor werken te worden behandeld. Een aanbestedende dienst is onder de Europese aanbestedingsdrempel voor werken dan niet verplicht die opdrachten Europees aan te besteden. Hij mag dit, mits het proportioneel is, wel doen. In gevallen waarin buitenlandse bedrijven mogelijk interesse zouden hebben in de opdracht is er sprake van een zogenoemd »grensoverschrijdend belang» en is de aanbestedende dienst zelfs verplicht tot het hanteren van een Europese aanbestedingsprocedure.
Volgens de NACE-nomenclatuur worden verschillende vormen van reparatie en onderhoud geclassificeerd als werken, terwijl die volgens de CPV-nomenclatuur als diensten zouden gelden. Voor werken geldt een veel hogere drempelwaarde om tot Europees aanbesteden over te moeten gaan dan voor leveringen en diensten. Bent u ook van mening dat door deze foutieve categorisering veel opdrachten op het gebied van onderhoud en reparatie Europees worden aanbesteed terwijl dat volgens de richtlijnen niet zou hoeven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat door het niet implementeren van onder vraag 2 genoemde bepalingen de mogelijkheid onbenut blijft om opdrachten enkel nationaal aan te besteden of onderhands te gunnen? Bent u van mening dat dit ongunstig kan zijn voor het Nederlandse Midden- en Kleinbedrijf (MKB), omdat zij hierdoor extra buitenlandse concurrentie kunnen ervaren?
Zoals aangegeven in het hiervoor gegeven antwoord wordt de reikwijdte van de bepalingen inzake werken en diensten boven de Europese aanbestedingsdrempels bepaald door de begripsomschrijvingen in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012 en de daarin opgenomen verwijzingen naar de Europese regels. Op grond van de Aanbestedingswet 2012 moet een aanbestedende dienst de keuze voor de te hanteren procedure op basis van objectieve gronden maken. Bovendien geeft voorschrift 3.4 A van de Gids proportionaliteit aan dat een aanbestedende dienst per opdracht moet bezien welke procedure geschikt en proportioneel is, waarbij een opsomming wordt gegeven van 6 elementen waarop de aanbestedende dienst in ieder geval acht moet slaan bij het maken van die keuze. Ik verwacht dat aanbestedende diensten op basis van deze elementen tot een goede keuze voor de te hanteren aanbestedingsprocedure kunnen komen, waarbij het midden- en kleinbedrijf niet onnodig wordt uitgesloten.
Deelt u de mening dat de ongelijke speelveld voor bedrijven in de onderhouds- en reparatiebranche in strijd met de doelstelling van de Nederlandse aanbestedingswet 2012 om de kansen van het Nederlandse MKB te bevorderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het u bekend dat in de voorstellen van de Europese Commissie voor nieuwe aanbestedingsrichtlijnen de voorkeur van NACE boven CPV wordt omgekeerd? Vindt u dit wenselijk? Bent u bereid om zich in Europa in te zetten voor het behouden van de huidige voorrangsregel?
In Richtlijnen 2004/17 en 2004/18 moeten aanbestedende diensten en ondernemingen rekening houden met drie verschillende nomenclaturen: CPC, de NACE en de CPV. Nederland zet zich in voor vereenvoudiging van regelgeving. Op basis daarvan ben ik voorstander van het gebruik van één classificatiesysteem. Aangezien de CPV speciaal voor het verstrekken van overheidsopdrachten is opgesteld, is voor dat systeem gekozen. Ik steun die keuze.
Het bericht dat kinderen steeds minder zwemvaardig zijn |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht de Reddingsbrigade Nederland constateert dat steeds meer kinderen niet kunnen zwemmen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Hiervan heb ik kennis genomen.
Deelt u de zorgen van de Reddingsbrigade Nederland dat kinderen vaak geen zwemdiploma’s hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben Kamervragen beantwoord die zijn gesteld over verplicht schoolzwemmen en naar aanleiding van een krantenbericht (Telegraaf, 5 juli 2010) dat kinderen steeds slechter zwemmen. (kamerstukken nr. 2009Z14143 en nr. 2010Z10598). In deze antwoorden is aangegeven dat de verantwoordelijkheid bij het leren zwemmen als volgt is verdeeld: de zwemvaardigheid van kinderen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van ouders, daarbij ondersteund door scholen en gemeenten. Sommige gemeenten bekostigen het schoolzwemmen en gemeenten kunnen ouders met lage inkomens tegemoetkomen in de kosten van de zwemlessen.
Ik schaar me achter de beantwoording van die Kamervragen en zie geen aanleiding aanpassingen te doen in de huidige verantwoordelijkheidsverdeling.
Wat is uw reactie op de constatering van het Nederlands Platform voor Zwembaden dat constateert dat door de bezuinigingen steeds minder kinderen hun zwemdiploma halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit recente cijfers blijkt dat het aandeel kinderen dat in bezit is van minimaal zwemdiploma A de afgelopen jaren ongeveer gelijk is gebleven. Dit geldt ook voor zwemdiploma B. Er is enkel een afnemende tendens waarneembaar van het aantal kinderen dat in bezit is van het volledige «zwem-ABC».2 Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2 is de zwemvaardigheid van kinderen in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van ouders.
Hoe groot is het percentage kinderen dat jaarlijks de basisschool verlaat zonder zwemdiploma? Indien dit niet bekend is, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) heeft een monitor ontwikkeld met subsidie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap genaamd «Waterdicht». Hiermee kan in de driehoek zwemlesaanbieder, gemeente, school gemonitord worden of kinderen een zwemdiploma hebben gehaald, en zo ja welk, of ze op een wachtlijst staan of niet etc. Deze monitor heeft betrekking op kinderen uit respectievelijk groep 1, 3, 5 en 7 van het basisonderwijs. Indien uit de monitor blijkt dat een kind nog geen zwemdiploma heeft, krijgt dit kind een brief mee gericht aan zijn/haar ouders of begeleiders. In deze brief wordt gewezen op de noodzaak om een zwemdiploma te halen. Het systeem is zo ontwikkeld, dat met eenvoudige rapportages onderwijs en gemeenten inzicht krijgen waar extra aandacht nodig is.
Uit de thans beschikbare (lokale) cijfers3 blijkt dat in groep 6:
Kunt u aangeven welke gemeenten schoolzwemmen aanbieden en welke gemeenten schoolzwemmen niet aanbieden? Wat is de ontwikkeling hierin geweest de afgelopen jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daarvan wordt geen registratie bij gehouden. Op basis van de gegevens uit de zwemmonitor «Waterdicht» van de Vereniging Sport en Gemeenten kan worden geschat dat in ongeveer 40% van de gemeenten daadwerkelijk schoolzwemmen wordt aangeboden, vooral in de grote steden. Veel kinderen in de schoolzwem-leeftijd kunnen al zwemmen en verschillende gemeenten zien daarom te weinig toegevoegde waarde in het subsidiëren van schoolzwemmen.
Volgens de Vereniging Sport en gemeenten is er, mede als gevolg van bezuinigingen bij gemeenten wel een dalende tendens waarneembaar van het aantal gemeenten dat nog een bijdrage levert aan het schoolzwemmen.
Het bedrag dat vanuit de Rijksoverheid aan de gemeenten wordt overgemaakt in het gemeentefonds waaruit gemeenten onder meer schoolzwemmen kunnen financieren is de afgelopen jaren ongeveer hetzelfde gebleven.
Dit bedrag is echter niet geoormerkt. Het aantal gemeenten dat schoolzwemmen aanbiedt, wil overigens nog niet meteen wat zeggen over het aantal scholen dat binnen zo’n gemeente schoolzwemmen aanbiedt. Scholen zijn namelijk niet verplicht om schoolzwemmen aan te bieden. Uit recente cijfers blijkt dat het aandeel scholen dat schoolzwemmen aanbiedt tussen 1991 en 2005 gedaald is van 90% naar 57%.4
Ontvangt de Vereniging Sport en Gemeenten nog steeds een subsidie om de zwemvaardigheid van kinderen te verhogen? Zo nee, waarom niet?2
Nee. Aan de Vereniging Sport en Gemeenten (VGS) is door van het ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een tijdelijke subsidie toegekend voor het opzetten van een registratiesysteem aan de hand waarvan gemeenten kunnen nagaan of alle basisschoolleerlingen aan het einde van de basisschool voldoende zwemvaardigheid hebben. Dit registratiesysteem onder de naam «Waterdicht» is inmiddels opgeleverd.
Welke resultaten heeft de Vereniging Sport en Gemeenten de laatste jaren behaald?
De Vereniging Sport en Gemeenten heeft met financiële steun van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een registratiesysteem ontwikkeld («Waterdicht en de zwemmonitor») aan de hand waarvan gemeenten en onderwijsinstellingen kunnen nagaan of alle basisschoolleerlingen aan het einde van de basisschool voldoende zwemvaardigheid hebben. In 2010 is begonnen met de bouw van de database en een helpdeskfunctie voor gemeenten en gebruikers. Ook is een informatiepakket samengesteld. Resultaten en materialen uit eerdere projecten, zoals zwemmen in buitenschoolse opvang, samenwerking met de lokale zwemvereniging, en een veiligheidstoets op locatie, zijn daarbij ontsloten en beschikbaar gesteld voor ouders, basisschool, leerkrachten en zwemlesaanbieders om op maat te kunnen adviseren en te ondersteunen (www.nederlandzwemt.nl , www.zwemvaardigheid.nl ). Inmiddels doen een dergelijk 50 gemeenten en dus ook de scholen daarbinnen, op structurele wijze mee aan het programma Waterdicht.
Sinds wanneer is de vangnetregeling voor schoolzwemmen afgeschaft en waarom bestaat deze niet meer? Kunt u uw antwoord toelichten?
De tijdelijke «Regeling specifieke uitkering voor gemeenten voor de stimulering van de zwemvaardigheid», de zogeheten vangnetregeling, was een regeling die gold voor de jaren 2002 tot en met 2005. In 2005 is deze regeling stopgezet.
In de brief van 17 november 2005 (2005–2006, 30 300 VIII, nr. 85) van de toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en in de brief van 20 november 2006 (2006–2007, 30 800 XVI en 30 800 VIII, nr. 28) van de toenmalige staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is uw Kamer hierover geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van het Mulier Instituut dat de vangnetregeling en het schoolzwemmen teruggehaald moeten worden? Bent u bereid deze maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Hiervan heb ik kennis genomen. Neen, ik ben niet bereid op het eerder bij boven aangehaalde brief van 17 november 2005 ingenomen standpunt, terug te komen.
Het bericht dat het tekort aan mbo-stageplekken overdreven zou zijn |
|
Eric Smaling |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Tekort mbo-stages overdreven», waarin wordt gesteld dat er in tegenstelling tot berichten van mbo-opleidingen en het bedrijfsleven er helemaal geen sprake zou zijn van een tekort aan stageplekken voor technische studenten?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de gedane uitspraak dat er door de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) ten onrechte wordt gesteld dat er een tekort aan stageplekken is om zo (toch) in aanmerking te komen voor subsidies?
Door de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs (SBB) en de kenniscentra wordt hard gewerkt aan het stage- en leerbanenoffensief. Mirjam Sterk, ambassadeur aanpak jeugdwerkloosheid, en de SBB trekken sinds kort samen op om het offensief nog meer aandacht te geven. Ik heb er vertrouwen in dat hiermee een groot deel van de knelpunten daadkrachtig kan worden aangepakt. Een volledig beeld over een eventueel stage-tekort in dit schooljaar kunnen we pas in het najaar verwachten aangezien studenten zich tot 1 oktober voor een studie kunnen inschrijven.
Ik heb geen enkele reden te vermoeden dat het signaal van de SBB gerelateerd is aan het verzoek om een (tijdelijke) subsidie in het leven te roepen voor BOL-stages.
Klopt het dat de hoogte van de toegekende subsidie aan de SBB (mede) afhankelijk is van de omvang van het tekort aan stageplaatsen? Zo ja, in hoeverre is SBB afhankelijk van deze subsidies en daarmee van de hoogte van cijfers over beschikbare stageplekken?
De SBB krijgt geen structurele subsidie van het ministerie van OCW. Ook is er geen tijdelijke subsidie voor de SBB waarin het tekort aan stageplaatsen een rol speelt in de omvang van de subsidie. De bewering dat de hoogte van de toegekende subsidie (mede) afhankelijk is van de omvang van het tekort aan stageplaatsen is dan ook niet juist.
In hoeverre houdt het verhaal in Trouw verband met de overgang van de regeling afdrachtvermindering naar een nieuwe subsidieregeling met betrekking tot leerwerkplekken?
Ik heb ervoor gekozen om de nieuwe subsidieregeling praktijkleren voornamelijk te richten op de ondersteuning van leerwerkplaatsen. Het kabinet heeft in zijn brief over deze nieuwe voorgenomen regeling aangegeven welke overwegingen er bij de keuze om onder meer BOL-stages niet in aanmerking te laten komen voor deze subsidie een rol hebben gespeeld (Kamerstukken II, 2012/13, 33 650, nr. 2).
Het kabinet heeft voor de zogenoemde sectorplannen voor de periode 2014–2015 600 miljoen euro vrijgemaakt. Sectoren kunnen daarmee aan de slag met de knelpunten op de arbeidsmarkt (Staatscourant nr 22962 14 augustus 2013). Daarbij kan maatwerk worden geleverd: door mensen te begeleiden naar een nieuwe baan, vakkrachten te behouden en de instroom van jongeren te vergroten. Afhankelijk van de arbeidsmarktknelpunten per sector kunnen sociale partners in het kader van deze regeling afspraken maken over het vergroten van het aantal stageplaatsen en leerwerkplaatsen.
Heeft u reden om aan te nemen dat de SBB opzettelijk verkeerde cijfers hanteert?
Ik heb geen reden te twijfelen aan de integriteit van de SBB.
Deelt u de mening dat het voor de beleidsvoering van belang is dat er duidelijkheid en eenduidigheid bestaat in de gehanteerde cijfers over stageplekken? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat die eenduidigheid er komt?
Ik deel de mening dat het van belang is dat er eenduidigheid bestaat over mogelijke tekorten aan stages.
Een van de wettelijke taken van kenniscentra is het zoveel mogelijk zorg dragen voor de beschikbaarheid van een toereikend aantal bedrijven en organisaties van voldoende kwaliteit die de beroepspraktijkvorming verzorgen.
In het verlengde van deze wettelijke taak brengt de SBB elk kwartaal een stage-barometer uit. In de barometer wordt onder meer een kwalitatief beeld van branches geschetst (per kenniscentrum) en specifieke opleidingen met een geringe kans op stage. Het gaat hierbij om de kans voor studenten om een stage of leerwerkplaats te kunnen vinden.
Ik heb de SBB gevraagd in de eerstvolgende barometer van oktober a.s. naast een beschouwing over de kans op stage in de toekomst, ook terug te blikken. Het gaat dan bijvoorbeeld om de vraag hoeveel meldingen bij het Meldpunt Stagetekort van de SBB zijn binnen gekomen en in hoeverre uiteindelijk met behulp van de inspanningen van het stage- en leerbanenoffensief toch een stage is gevonden.
Op welke termijn kan de Kamer een helder overzicht van huidige en (eventuele) toekomstige tekorten aan stageplekken tegemoet zien?
zie mijn antwoord op vraag 6.
Onterecht betaalde belasting door zwangere zzp’ers |
|
Linda Voortman (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat zwangere zzp’ers onterecht belasting hebben betaald over hun zwangerschapsuitkering?1
Ja.
Klopt het dat zzp’ers die onterecht inkomstenbelasting hebben betaald een verzoek in kunnen dienen bij de Belastingdienst om de ten onrechte betaalde inkomstenbelasting terug te krijgen?
Klopt het dat zij dit alleen voor de ten onrechte betaalde inkomstenbelasting over 2012 kunnen doen?
Kunnen zzp’ers die in 2011 of eerder een zwangerschapsuitkering hebben gehad en daarover ten onrechte inkomstenbelasting hebben betaald deze ook terug krijgen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat elke zzp’er die onterecht belasting heeft betaald over de zwangerschapsuitkering de teveel betaalde inkomstenbelasting terug dient te krijgen? Welke maatregelen neemt u om dit te bewerkstelligen?
Neemt u maatregelen om te voorkomen dat zzp’ers die in de toekomst een zwangerschapsuitkering aanvragen hierover ten onrechte inkomstenbelasting moeten betalen?
Het gaat in de gestelde vragen om zwangerschapsuitkeringen die een inkomensverzekeraar uitkeert op grond van een door de zzp’er afgesloten verzekering. Deze uitkeringen zijn op grond van de bestaande regelgeving niet belast voor de loon- en inkomstenbelasting. Voor zover relevant zijn alleen belast periodieke uitkeringen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval (artikel 3.124, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001). De onderhavige uitkeringen worden gedurende een beperkte periode uitgekeerd wegens zwangerschap en niet wegens invaliditeit, ziekte of ongeval. De uitkerende verzekeraars hebben dergelijke uitkeringen voor zover mij bekend ook niet als belast inkomen geduid. Het bevreemdt mij daarom als adviseurs deze uitkeringen in aangiften van hun klanten als inkomen hebben opgegeven.
Ook de Belastingdienst heeft het standpunt over deze onbelastbaarheid altijd meegedeeld aan belanghebbenden, onder andere tijdens een congres op 22 maart 2010 van het Verbond van Verzekeraars. Bovendien heeft de Belastingdienst in overleg met het Verbond van Verzekeraars in april 2010 een Handboek loonheffingen voor inkomensverzekeraars opgesteld, waarin is vastgelegd dat bij deze uitkeringen geen loonbelastingheffing aan de orde is, omdat de uitkeringen niet belast zijn voor de inkomstenbelasting.
Gelet op de afstemming die al heeft plaatsgevonden acht ik het niet noodzakelijk om specifieke voorlichting te geven aan zzp’ers die een dergelijke zwangerschapsuitkering aanvragen. Wel zal ik in de algemene voorlichting van de Belastingdienst en in de toelichting op de aangifte inkomstenbelasting een tekst opnemen over de onbelastbaarheid van deze uitkeringen.
Worden zzp’ers die gebruik maken van de regeling voorgelicht over de wijze waarop die uitkering bij de inkomstenbelasting moet worden doorgegeven? Zo nee, bent u bereid dit alsnog in de voorlichting over de zwangerschapsuitkering voor zzp’ers mee te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat zorginstellingen hun eigen vermogens hebben vergroot naar 9 miljard euro |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat zorgaanbieders in 2012 hun eigen vermogens vergroot hebben naar 9 miljard euro? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het artikel in Skipr is gebaseerd op een persbericht van Intrakoop. Het rapport waarop het persbericht van Intrakoop is gebaseerd, is nog niet beschikbaar. Intrakoop kondigt een nadere analyse aan van de kennelijke verschillen tussen de deelsectoren in de zorg. De eigen vermogens stijgen of dalen mede als gevolg van de toevoeging van het exploitatieresultaat van het betreffende boekjaar. Intrakoop kondigt in het persbericht eveneens aan een andere analyse te zullen doen van de samenstelling van het eigen vermogen. Eigen vermogen kan op de bank staan maar bijv. ook in het vastgoed zitten.
Wat is de verklaring dat de eigen vermogens in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) gedaald zijn en dat bij de ziekenhuizen, gehandicaptenzorg en de verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorg (VVT) de eigen vermogens zijn gestegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat steeds meer zorgaanbieders geld oppotten in het eigen vermogen en dit geld niet besteden aan de goede zorg voor patiënten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Continuïteit van goede zorg is gebaat bij een gezonde bedrijfsvoering. Eigen vermogen dient vooral om tegenvallers te kunnen opvangen. Een adequaat eigen vermogen maakt het daarnaast mogelijk om investeringen te doen om zodoende in te kunnen spelen op de veranderende zorgvraag. De gemiddelde positieve resultaatratio, zoals in het artikel vermeldt, van 2,3% wijst op een gezonde bedrijfsvoering en is niet buiten proporties.
Hoe legt u aan mensen uit dat zorgaanbieders miljarden geld op de plank hebben liggen en ondertussen duizenden mensen ontslagen worden in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven al aangegeven kan niet gezegd worden dat al het eigen vermogen op de plank ligt. Het eigen vermogen kan ook vastzitten in vastgoed en andere investeringen. Bovendien is de vermelding in het jaarverslag een momentopname. Geld op de bank is nodig om tegenvallers op te kunnen vangen en tekorten te kunnen overbruggen.
Hoe kunt u nog praten over stijgende zorgkosten, terwijl er miljarden aan geld op de plank liggen bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars en dat bakken met geld verspild worden aan topsalarissen, ontslagvergoedingen en reclames in de zorg? Bent u nu wel bereid eerst te kijken naar deze geldverspilling in plaats van te bezuinigingen op noodzakelijke zorg? Zo ja, wanneer gaat u hieraan beginnen? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet ziet het als onvermijdelijk in te grijpen in de almaar stijgende zorgkosten, omdat deze op termijn naar zijn overtuiging onhoudbaar zijn.
De Wet Normering Topinkomens is een instrument om salarissen terug te brengen die niet passend zijn binnen een sector die met publieke middelen wordt gefinancierd. Dit kan echter niet in een hoger tempo dan de redelijkheid en billijkheid van de rechtsstaat toelaat.
Voor zover u doelt op de reclames binnen de Zorgverzekeringswet, verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van uw partijgenoot mw. Leijten van 15 maart 2012 (TK Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2073)
Wilt u een overzicht sturen van het eigen vermogen van alle zorgaanbieders in alle zorgsectoren, in plaats van te verwijzen naar afzonderlijke jaarverslagen? Zo nee, waarom niet?
Op dit verzoek ga ik niet in. Dergelijke overzichten worden jaarlijks al door accountantsbureaus, sectororganisaties en anderen, zoals Intrakoop en het CBS, gemaakt. Dit vindt plaats op basis van openbare jaarverslagen.
Bent u nu wel bereid om in te grijpen bij zorgaanbieders en te zorgen dat deze 9 miljard euro aan de zorg wordt besteed? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het geld wordt gebruikt ten behoeve van de zorg. Een gezonde financiële positie van de zorginstelling, maakt het mogelijk dat jaar in jaar uit ruim € 49 mld. (voorlopig cijfer 2011, CBS) aan zorguitgaven wordt gedaan. Een gezonde financiële positie dient derhalve de kwaliteit en continuïteit van de zorg. In de wet- en regelgeving is gekozen voor een systeem van investeringsvrijheid, waarmee op de (veranderende) vraag van de cliënt kan worden ingespeeld, in plaats van een administratief belastend systeem van vergunningen, garanties en gegarandeerde vergoedingen.
Het bericht “Ouderen slikken teveel of te weinig pillen” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouderen slikken teveel of te weinig pillen», aangaande het rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), getiteld Polyfarmacie bij kwetsbare ouderen: inventarisatie van risico’s en mogelijke interventiestrategieën?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onvoldoende hanteren van richtlijnen voor polyfarmacie (gelijktijdig gebruik van vijf of meer medicijnen) bij ouderen een onaanvaardbaar gezondheidsrisico oplevert voor deze ouderen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik acht het ten principale van belang dat richtlijnen zoveel mogelijk worden nageleefd in de praktijk. Daarmee handelen zorgverleners zoveel mogelijk evidence based in hun praktijk. Dat geldt uiteraard ook voor de naleving van onderhavige richtlijn.
Deelt u de mening dat deze gezondheidsrisico’s, naast persoonlijk leed, tot hoge vermijdbare zorgkosten kunnen leiden? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het is van belang patiënten met polyfarmacie en zeker in het geval van kwetsbare ouderen, goed te begeleiden en te monitoren in hun medicatiegebruik. Op dit terrein is zowel in termen van gezondheidswinst als in termen van vermijdbare (en in sommige gevallen hoge) zorgkosten, veel verbetering te realiseren.
Deelt u de mening dat, de maatregelen die reeds zijn genomen en de richtlijnen die reeds bestaan, tot dusver onvoldoende resultaat hebben? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De multidisciplinaire richtlijn «Polyfarmacie bij ouderen» waarin beschreven wordt hoe de farmaceutische zorg voor patiënten met polyfarmacie geoptimaliseerd kan worden, is in mei 2012 uitgebracht. Concrete implementatie van richtlijnen in de praktijk kost enige tijd. Het RIVM-rapport beschrijft de situatie tot eind 2012. De resultaten van implementatie van de richtlijn zijn in dit rapport nog niet meegenomen.
Hoewel vanuit het ministerie van VWS de randvoorwaarden om deze zorg te contracteren en rechtsgeldig in rekening te brengen zijn gecreëerd, blijkt de praktijk aanzienlijk weerbarstiger te zijn. Vanaf 1 januari 2014 zal de financiering om periodieke medicatiebeoordeling uit te voeren, nauw aansluiten bij de richtlijn waardoor deze zorgprestatie meer eenduidig kan worden ingekocht door zorgverzekeraars en meer eenduidig kan worden uitgevoerd door de betrokken zorgverleners.
De IGZ zal gaan toezien op met name de uitvoering van periodieke medicatie-beoordeling op basis van de richtlijn.
Het onderwerp periodieke medicatiebeoordeling (medicatiecheck) maakt thans deel uit van de kwaliteitsagenda die partijen op 5 juni 2013 gezamenlijk in het Bestuurlijk Overleg Farmacie hebben opgesteld.
Wat is uw reactie op de constatering van het RIVM dat artsen elkaar niet altijd goed op de hoogte stellen van hun voorschrijfgedrag?
Op dit terrein is sinds 2011 de ketenbrede richtlijn «Overdracht van medicatie-gegevens in de keten» van kracht. Het is aan de zorgaanbieders om hier invulling aan te geven en relevante informatie over te dragen. Dat dit blijkbaar nog niet in alle gevallen gebeurt vind ik zorgelijk, zeker daar het hier de kwaliteit van zorg voor de groep kwetsbare ouderen betreft. Een goed functionerend EPD kan hierin overigens veel betekenen.
Wat is uw reactie op de constatering van het RIVM dat de communicatie tussen zorgverlener en patiënt of mantelzorger betreffende medicatiegebruik niet altijd goed verloopt?
Uit de interviews die het RIVM heeft gehouden is naar voren gekomen dat de communicatie tussen zorgverlener en patiënt of mantelzorger niet altijd optimaal is. Dit betreft ten eerste de betrokkenheid bij de besluitvorming en ten tweede onduidelijkheid over de reden van het medicijngebruik en de wijze waarop dit medicijngebruik moet plaatsvinden. Ik vind het van belang dat bij de ontwikkeling van richtlijnen en andere professionele standaarden meer aandacht is voor de communicatie met de patiënt, informatievoorziening aan de patiënt en gedeelde besluitvorming om de zorg zo goed mogelijk af te stemmen op iemands persoonlijke omstandigheden en voorkeuren. Dit wordt gestimuleerd met het toetsingskader voor professionele standaarden van het kwaliteitsinstituut, onder meer door ervoor zorg te dragen dat het cliëntperspectief en de betrokkenheid van ervaringsdeskundigen geborgd is.
Ik stimuleer daarnaast dat patiëntenorganisaties de inbreng van het cliënt-perspectief kunnen verbeteren. Dit heeft er mede toe geleid dat de koepels en de platforms van patiëntenorganisaties (de NPCF, de CG-Raad, Platform VG en Landelijk Platform GGz) een prioriteitenlijst hebben gemaakt met aandoeningen of onderwerpen waar een standaard voor moet worden ontwikkeld. Polyfarmacie staat op deze prioriteitenlijst. Daarnaast heeft PGOsupport de opdracht om de patiënten- en gehandicaptenorganisaties te ondersteunen die daadwerkelijk mee gaan doen met het ontwikkelen van deze standaard.
Wat is uw reactie op de constatering van het RIVM dat ongeveer 40% van de bewoners van verzorgings- en verpleeghuizen teveel of juist te weinig voorgeschreven medicatie gebruikt, ofwel wordt over- of onderbehandeld?
Uit de Harmstudie (2006) kwam reeds naar voren dat het «niet zelfstandig wonen» een extra risicofactor met zich brengt voor de patiënt. Deels kan dat uiteraard samenvallen met de conditie en staat van deze groep ouderen zelf. Het is van groot belang dat hierin verbeteringen worden gerealiseerd. Inmiddels zijn de zogenaamde «Veilige principes in de medicatieketen» opgesteld door alle betrokken ketenpartijen binnen de sector Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorgorganisaties (VVT). Deze veilige principes betreffen (veld)normen met bettrekking tot de inrichting van het medicatieproces binnen de VVT-sector. De apotheker is hierin een cruciale rol toebedeeld, juist om deze patiëntengroep beter te monitoren in het medicatiegebruik en een stuk regie hierin op te pakken.
Wat vindt u van de constatering van het RIVM dat er in theorie voldoende beheersmiddelen beschikbaar zijn, maar dat zaken als gebrek aan tijd, geld of een onvoldoende functionerende informatietechnologie leiden tot een onvoldoende uitvoering van de richtlijnen voor medicatieveiligheid bij ouderen?
Patiëntveiligheid (en daarmee verbetering van medicatieveiligheid) is een van mijn speerpunten de komende jaren. Uiteraard ligt de sleutel om tot verbetering in de praktijk te komen, voor het overgrote deel bij de beroepsgroepen (en deels patiënten) zelf. De inzet en rol van de zorgverzekeraar (bij hun contractering) is daarnaast van cruciaal belang.
Het is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverleners om zorg zo veilig mogelijk te verlenen. Ik vind het daarbij ook van belang dat verzekeraars veiligheid betrekken bij de zorginkoop en dat patiënten in staat worden om hierin ook hun eigen verantwoordelijkheid te nemen.
Zoals beschreven in mijn brief van 11 juni (Kamerstuk 33 497 nr. 9) en besproken in het notaoverleg Patiëntveiligheid van 17 juni jongstleden, ga ik afspraken maken met partijen over het verder verbeteren van de patiëntveiligheid en zal ik hen aan deze afspraken houden. Medicatieveiligheid is een onderwerp dat op de agenda staat voor dit overleg. Als er ergens onnodige veiligheidrisico’s worden gelopen, dan moet de zorgaanbieder, de zorgverlener of de zorgverzekeraar hierop worden aangesproken.
In voornoemde brief heb ik daarbij een overzicht gegeven van alle acties die ik in gang heb gezet en maatregelen die ik nog ga treffen om de patiëntveiligheid in Nederland verder te verhogen.
Wat gaat u doen om de bestaande richtlijnen en randvoorwaarden voor medicatieveiligheid en in het bijzonder polyfarmacie bij ouderen goed te kunnen laten functioneren?
Zie antwoord vraag 8.
Het importverbod van Rusland op pootaardappelen en plantmateriaal |
|
Bart de Liefde (VVD), Helma Lodders (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dijksma naar Rusland vanwege importverbod»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke andere acties de Europese Commissie en de Nederlandse regering tot op heden heeft ondernomen naast de reeds getroffen maatregelen om het importverbod van Rusland ongedaan te maken en wat de resultaten hiervan zijn?2
In mijn brief aan de kamer van 11 juli jl. (TK 21 501-32, nr. 724) heb ik u geïnformeerd over het proces dat heeft geleid naar het importverbod ingesteld door de Russische Federatie voor consumptie- en pootaardappelen en plantmateriaal uit de EU.
Ik zal bij de Europese Commissie blijven aandringen op spoedige vervolgstappen gezien de grote handelsbelangen van het Nederlandse bedrijfsleven. Dit betreft onder andere het aandringen op een spoedig vervolgoverleg tussen de Europese Commissie en de Russische autoriteiten om een aanbod van voorstellen nader toe te lichten en tot overeenstemming te komen. Daarnaast blijf ik de Europese Commissie steunen in het verder voorbereiden en uitwerken van een derogatie voor Russische producten naar de Europese Unie. Ook zal Nederland de Europese Commissie steunen in haar voorstel voor het gebruik van een IPCD (traceerbaarheid) bij de handel tussen de lidstaten om de fytosanitaire garanties binnen de EU bij plantmateriaal te verbeteren. Verder ben ik bereid om het fytosanitaire systeem door de Russische autoriteiten te laten auditen om het vertrouwen te versterken in het fytosanitaire systeem. Tot slot zal ik het initiatief nemen om samen met het Nederlandse bedrijfsleven voor potplanten en boomkwekerijproducten te bezien of er nog verdere fytosanitaire garanties ingebouwd kunnen worden om tegemoet te komen aan de Russische wensen.
Kunt u bevestigen dat u deze problematiek aan heeft gekaart tijdens de Landbouwraad in juli 2013 en hierover een gesprek heeft gehad met Eurocommissaris Borg? Zo ja, kunt u aangeven waarom hierover niet is teruggekoppeld in het verslag van deze Landbouwraad en bent u bereid dit alsnog te doen?3
Ja, zoals aangegeven in mijn brief van 11 juli jl. heb ik en marge van de Landbouwraad van 15 juli jl. een bilateraal gesprek gehad met Eurocommissaris Borg. In dit gesprek heb ik nogmaals aandacht gevraagd voor de problematiek, en het Nederlandse standpunt uiteengezet. Eurocommissaris Borg heeft zijn begrip getoond en de inzet van de Europese Commissie, zoals aangegeven in mijn brief van 11 juli jl., toegelicht. Van beide zijden is het belang onderstreept van het gezamenlijk optrekken van de Europese Commissie en de lidstaten. Er vindt spoedig vervolgoverleg plaats tussen de Europese Commissie en de Russische autoriteiten. Indien dit bij de volgende Landbouwraad aan de orde komt, zal ik uw Kamer hierover via de reguliere wijze van het verslag informeren.
Klopt het dat een stijgende trend waarneembaar is wat betreft het aantal handelsdisputen tussen de Europese Unie en de Russische Federatie? Zo ja, kunt u hier een verklaring voor geven en wat bent u bereid hieraan te doen? Behoort bijvoorbeeld een (informele) demarche tot de mogelijkheden?
Rusland is de op twee na belangrijkste handelspartner van de EU. Voor Rusland is de EU de belangrijkste handelspartner. Met uitzondering van de periode 2008–2010 (o.a. door de economische crisis) is de handel tussen de EU en Rusland alleen maar gestegen. Net zoals met andere handelspartners het geval is, zijn er ook handelsdisputen met Rusland en de meesten worden via overleg goed opgelost. Het is niet zo dat er een stijgende trend waarneembaar is.
Kunt u aangeven of een dergelijke handelsbeperking in strijd is met WTO-regelgeving, waaraan zowel Nederland als Rusland zich gecommitteerd hebben? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om Rusland in WTO-verband hierop aan te spreken?
In de WTO-overeenkomst inzake de toepassing van sanitaire en fytosanitaire maatregelen (het zogenaamde WTO-SPS agreement) zijn de basisregels opgenomen waarin de vereisten betreffende voedselveiligheid en de gezondheid van dieren en planten zijn vastgelegd om technische maatregelen te mogen instellen. Vooralsnog lijken de door Rusland getroffen maatregelen om import van consumptie- en pootaardappelen en plantmateriaal uit de EU te weren, een basis te vinden in de overeenkomst. Ik vind het van belang dat eerst op basis van een goede dialoog tussen EU en de RF oplossingen worden gezocht. Ik vind het dan ook nu nog niet het moment om Rusland in WTO-verband voor deze handelsbelemmering te dagen.
Deelt u de opvatting dat het een onwenselijke ontwikkeling is dat Rusland eenzijdig importverboden kan afkondigen en dat dit tot grote schade leidt voor het Nederlandse (agrarisch) bedrijfsleven? Zo ja, welke maatregelen en mogelijkheid ziet u in de toekomst om dergelijke handelsbeperkingen te voorkomen?
Het instellen van technische maatregelen op basis van sanitaire en fytosanitaire gronden is vastgelegd in internationale kaders (WTO-SPS-agreement). Elke importstop leidt tot schade van het Nederlandse bedrijfsleven. Het is dan ook de inzet van het Nederlandse kabinet om deze importstop zo spoedig mogelijk op te heffen. In mijn brief aan de kamer van 11 juli jl. (TK 21 501-32, nr. 724) heb ik aangegeven welke acties de Europese Commissie en ik ondernemen om dit te realiseren. Over het algemeen is de ervaring dat met het aangaan van (technische) gesprekken en het overeenkomen van afspraken voor verbeterde fytosanitaire voorwaarden, een sneller resultaat te behalen valt.
De schadeafhandeling na aardbevingen ten gevolge van gaswinning |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is u bekend dat van de 8.387 schademeldingen na de aardbeving van 16 augustus 2012 in Huizinge, pas 2.702 zaken (ca.30%) zijn afgehandeld en dat in 2.529 gevallen (28%) de taxateur nog niet is langs geweest om de schade vast te stellen?1
De stand van zaken op basis van de gegevens van begin augustus 2013 is als volgt:
Als gevolg van de aardbeving van Huizinge van 16 augustus 2012 waren er medio februari 2013 omstreeks 2800 meldingen ingediend. Echter de aardbevingen in februari 2013 betekenden een forse toename van de meldingen en werd na enige weken een aantal van omstreeks 6000 bereikt.
Het binnen een redelijke termijn bezoeken van de gedupeerden werd niet meer realiseerbaar.
Het indienen van schademeldingen gaat de laatste maanden in kleinere aantallen en ligt thans op circa 100 per week. De meldingen worden op volgorde van datum van binnenkomst bij de taxatiebureaus ondergebracht voor het plannen van taxatiebezoeken.
Zijn er met de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) afspraken gemaakt over richttermijnen waarbinnen de schade moet zijn opgenomen c.q. afgehandeld? Zo ja, welke termijnen zijn afgesproken en hoe worden deze bewaakt? Zo nee, bent u bereid hierover op korte termijn alsnog afspraken te maken en onderschrijft u dat taxatie binnen drie maanden een redelijk uitgangspunt zou zijn?
Het uitgangspunt van mij en de NAM is om de schademeldingen zo snel mogelijk door een gecontracteerd taxatiebureau in behandeling te laten nemen voor het maken van een bezoekafspraak door een taxateur. Vanwege de grote aantallen meldingen in februari/maart 2013 werd het niet meer realiseerbaar binnen een redelijke termijn de bezoeken in te plannen. Om die reden is de NAM ertoe overgegaan extra taxateurs in te schakelen door het contracteren van een nieuw schade-expertisebureau. Het aantal schadetaxateurs werd daarmee opgevoerd tot ruim 50 personen.
Op dit moment wordt ernaar gestreefd dat binnen een termijn van 3 maanden nadat de schademelding is ontvangen door de NAM er een bezoek en schadeopname door een taxateur hebben plaatsgevonden.
Dit zal niet in alle gevallen lukken omdat het maken van bezoekafspraken maatwerk is. Naar het oordeel van de NAM dienen de schadebeoordeling en de afhandeling, alsmede de contacten met de gedupeerden, zorgvuldig te zijn.
De NAM bewaakt de termijnen inzake de afgelegde bezoeken alsmede de afwikkeling van de lopende claims door het houden van voortgangscontroles bij de ingeschakelde taxatiebureaus.
Zoals ik in mijn brief van 22 augustus jl. aan uw Kamer heb aangegeven, heb ik het proces van schadeafhandeling laten toetsen door de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) en daarnaast heb ik een afhankelijke Raadsman ingesteld, waar burgers terecht kunnen met hun klachten en zorgen. De bevindingen van zowel de Tcbb als de onafhankelijke Raadsman zijn in deze brief verwoord.
In hoeveel gevallen waarbij nog geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van de schade is door de gedupeerde om een contra-expertise verzocht? Hoeveel van deze contra-expertises zijn inmiddels uitgevoerd en in hoeveel van deze gevallen heeft dit geleid tot een verhoging van de getaxeerde schade?
Uit de stand van zaken op basis van de gegevens van begin augustus 2013 blijkt dat er 49 contrataxaties in gang zijn gezet.
De NAM heeft gemeld dat in 16 gevallen een rapport door de contra-expert is opgesteld en ontvangen. Binnen deze 16 gevallen valt de volgende verdeling te maken: