Aanhoudende overtredingen van het verbod op het verloten van dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Dierenbescherming waaruit blijkt dat er nog altijd paarden en pony’s worden verloot, terwijl dit verboden is krachtens artikel 57 van de huidige Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren en artikel 2.13 van de Wet Dieren?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de sector zich kennelijk weinig aantrekt van de wetgever en de rechter, die duidelijk hebben bepaald dat het verloten van dieren niet is toegestaan, ook niet via constructies zoals tegoedbonnen of bemiddeling? Bent u bereid om de handhaving aan te scherpen en te bezien of de straffen die staan op overtreding van het verbod op het verloten van dieren voldoende afschrikwekkend zijn? Zo nee, waarom niet?
Regelgeving dient te allen tijde nageleefd te worden. Ik betreur het feit dat bepaalde mensen dit verbod weigeren te respecteren terwijl zij hiervan op de hoogte zijn.
Ik heb voldoende mogelijkheden om tegen het verloten van dieren op te treden. Wanneer sprake is van een verloting van een dier kan, voordat de verloting plaatsvindt, aan de verlotende partij een last onder dwangsom worden opgelegd. Deze dwangsom is dermate hoog dat de intentie om de verloting door te laten gaan wordt weggenomen. Ook strafrechtelijk optreden is mogelijk.
Is het u bekend dat de manegehouder uit Assendelft, die al eerder is gestraft voor het illegaal verloten van pony’s en steeds aankondigt er gewoon mee door te gaan, nu van plan is een pony te verloten door mensen kosteloos lootjes te laten trekken?2 Vindt u dat aanvaardbaar? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, kunt u uiteenzetten welke actie u onderneemt om deze en toekomstige verlotingen door notoire overtreders, zoals deze manegehouder, te voorkomen?
Ik ben hiervan op de hoogte en ik acht dit niet aanvaardbaar. Er is wederom bestuursrechtelijk opgetreden tegen deze manegehouder.
Kunt u bevestigen dat ook andere dieren zoals kalveren en duiven nog steeds verloot worden en kunt u aangeven welke dieren er nog meer verloot worden? Zo nee, waarom niet?
Het is onmogelijk om permanent toezicht te houden op elke locatie waar dieren worden gehouden. De handhavingsdiensten reageren met betrekking tot het verbod op het verloten van dieren voornamelijk op meldingen, die bijvoorbeeld via 144 kunnen worden gedaan.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het verbod op verloting van dieren in de praktijk wordt gehandhaafd en kunt u inzicht geven in het aantal overtredingen dat de afgelopen jaren is geconstateerd en welke maatregelen daarop gevolgd zijn? Zo nee, waarom niet?
Het verbod op verlotingen wordt onder meer gehandhaafd op grond van meldingen. Handhaving vindt langs bestuursrechtelijke of strafrechtelijke weg plaats. Het aantal overtredingen dat verband houdt met een verloting heeft sinds 2011 vijf maal geleid tot een last onder dwangsom en één maal tot een waarschuwing.
Het bericht dat financiële data-analyse nauwelijks terreur voorkomt |
|
Gerard Schouw (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het speuren in bankdata maakt ons niet veiliger»?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit het onderzoek dat door financiële data-analyse terroristen niet worden opgespoord omdat zij geen afwijkend financieel gedrag vertonen? Zo nee, waarom niet?
De conclusie in het in vraag 1 aangehaalde bericht dat terroristen vaak geen afwijkend financieel gedrag vertonen kan ik ten dele onderschrijven. De afgelopen jaren hebben verschillende onderzoeken plaatsgevonden naar de bruikbaarheid van financiële signalen voor de preventieve kant van de bestrijding van terrorisme. Uit deze onderzoeken blijkt onder andere dat voor het plegen van aanslagen niet altijd grote bedragen nodig zijn en daardoor de voorbereidingen van terroristische aanslagen moeilijk te ontdekken zijn met behulp van alleen financiële signalen. Daarnaast is gebleken dat financiële patronen ten aanzien van terrorisme veelal weinig afwijken van reguliere financiële patronen, zodat het lastig blijft om met een preventief oogmerk gericht te zoeken in grote databestanden. Daarentegen kunnen financiële gegevens wel bijdragen aan een opsporingsonderzoek tegen bekende verdachten en hun handlangers en bijdragen aan de bewijsvoering.
Klopt het dat grootscheepse analyses van de SWIFT-transactiegegevens om terrorisme te voorkomen en de Europese derde richtlijn bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (AML/CFT), die banken verplicht een risicoanalyse uit te voeren op hun klanten, tot nog toe weinig resultaten hebben opgeleverd?
Gezien de korte periode waarin de TFTP-overeenkomst werkzaam is, is het nog te vroeg om op basis daarvan nu reeds goed te kunnen beoordelen hoe effectief de uitwisseling van gegevens op basis van de TFTP-overeenkomst in de praktijk is geweest. Inmiddels bereidt de Europese Commissie in nauwe samenwerking met de Amerikaanse autoriteiten een gezamenlijk rapport voor over de resultaten van de TFTP-overeenkomst als bedoeld in artikel 6 sub 6 van die overeenkomst. Dat rapport bestrijkt de 3 jaar die zijn verstreken sinds de inwerkingtreding van de TFTP-overeenkomst op 1 augustus 2010. De resultaten van deze exercitie zullen naar verwachting in de loop van dit najaar beschikbaar komen. Zonder op de publicatie van het gezamenlijke rapport te willen vooruitlopen wil ik wel opmerken dat de Europese Commissie naar aanleiding van de tweede gezamenlijke «review» van de TFTP-overeenkomst, die in oktober 2012 is afgerond, op 18 december 2012 tegenover het Europees Parlement heeft verklaard dat het TFTP-programma toegevoegde waarde heeft en dat de EU daar in toenemende mate profijt van trekt. Gezien de zeer vertrouwelijke aard van dit type zaken, kan ik overigens niet uitsluiten dat de resultaten eveneens deels vertrouwelijk zullen moeten blijven.
De Derde Europese richtlijn tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (derde anti-witwasrichtlijn) heeft, zo blijkt ook uit de naamgeving, naast de opsporing in het kader van witwassen vooral preventie tot doel. Juist die preventieve functie van de richtlijn is moeilijk kwantificeerbaar; het is immers moeilijk vast te stellen dat iemand door de preventieregels besluit voor zijn terroristische activiteiten geen gebruik te maken van het financiële stelsel of op andere, veelal minder eenvoudige en mogelijk kwetsbaardere, wijze. Het is echter aannemelijk dat terroristen andere kanalen zoeken dan het reguliere financiële stelsel als zij weten dat in het reguliere financiële stelsel, op grond van de derde anti-witwasrichtlijn, onder andere een meldplicht en een plicht tot cliëntenonderzoek geldt.
De Europese derde richtlijn bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (AML/CFT), die banken verplicht een risicoanalyse uit te voeren op hun klanten, heeft tot nog toe reeds veel resultaten opgeleverd. Dat blijkt ook uit de cases die FIU op haar website publiceert.
In hoeveel gevallen heeft informatie uit financiële data-analyse bijgedragen aan de opsporing en veroordeling van een terrorist? Hoe vaak zijn mensen na opsporing met behulp van financiële data-analyse ten onrechte als verdachte aangemerkt?
Bij onderzoeken gerelateerd aan terrorisme wordt doorgaans van veel verschillende onderzoeksmethoden en opsporingstechnieken gebruik gemaakt. Een van de mogelijke methodes is financiële data-analyse. Het is de combinatie van onderzoeksmethoden die resultaat oplevert. Daardoor is niet te zeggen in hoeverre specifiek financiële data-analyse geleid heeft tot het opsporen of voorkomen van terrorisme, nog afgezien van het zeer vertrouwelijke karakter van dergelijke informatie. Om dezelfde reden is niet te zeggen of, en zo ja in hoeveel gevallen, iemand specifiek op grond van financiële data-analyse ten onrechte als verdachte is aangemerkt.
Hoe vaak heeft financiële data-analyse geleid tot het voorkomen van terreur? Kunt u hier voorbeelden van geven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe groot zijn de lasten voor de financiële sector om mee te werken aan deze opsporingsmethoden?
Een globale raming door de Nederlandse Vereniging van Banken van de kosten voor banken in Nederland in verband met het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering en sanctiemaatregelen komt uit op ongeveer 40 miljoen euro per jaar. In dit bedrag zijn onder meer opgenomen de kosten van de benodigde ICT-systemen, van medewerkers belast met afhandeling van alerts en signalen, van compliance en van beleid. Het is voor financiële instellingen niet mogelijk om apart te becijferen wat de kosten zijn die zijn gemoeid met het tegengaan van terrorismefinanciering, omdat hiervoor gebruik wordt gemaakt van dezelfde systemen en procedures als die voor witwassen en sanctiemaatregelen.
Welke feiten maken het noodzakelijk voor banken om nationale veiligheidstaken uit te voeren, gelet op de uitkomsten van dit onderzoek?
Eén van de uitgangspunten van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) is dat voorkomen moet worden dat terroristen gebruik kunnen maken van ons financiële stelsel. Banken spelen een sleutelrol in het financiële stelsel en om die reden is het dan ook van belang dat zij taken uitvoeren in het kader van de Wwft. Daardoor wordt ook de integriteit van het financiële stelsel bewaakt. Het bemoeilijkt terrorismefinanciering en hiervan gaat een preventieve werking uit (zie ook het antwoord op vraag3 en het kan bovendien bijdragen aan de bewijsvoering tegen verdachten.
Deelt u het oordeel van de onderzoekster dat risico- en linkgebaseerde analyses deels gebaseerd zijn op intuïtie, interpretatie en zelfregulering van medewerkers bij banken en veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt discriminatie in dit opsporingsproces voorkomen?
Het opstellen van risico’s- en linkgebaseerde analyses vindt niet plaats op grond van sentimenten, maar op basis van ervaringen, kennis, trends en geïdentificeerde typologieën. Waar mensen betrokken zijn bij de toepassing van die analyses speelt menselijk denken echter ook een rol. Een bepaalde mate van subjectiviteit is daarmee onontkoombaar, maar ook wenselijk. Het is immers een gegeven dat systemen nooit geheel het menselijk denken kunnen vervangen. Om het aandeel menselijk denken te structureren, werken zowel veiligheidsdiensten als banken op basis van een gedragscode.
Wat gebeurt er met de informatie die op deze manier verzameld wordt? Hoe en hoe lang wordt deze informatie bewaard en wie heeft er toegang toe? Kan de verzamelde informatie door banken ook voor andere doeleinden en analyses gebruikt worden?
De gegevens die ten grondslag liggen aan een melding van een ongebruikelijke transactie worden door een bank of andere meldplichtige instelling zodanig vastgelegd dat die gegevens opvraagbaar zijn door FIU-Nederland en de opsporingsdiensten en de gemelde transactie reconstrueerbaar is gedurende vijf jaar na het tijdstip van het doen van de melding. De analyses van FIU-Nederland op basis waarvan een ongebruikelijke transactie als verdacht wordt doorgegeven aan de opsporing wordt niet met de melder gedeeld. Voor banken en andere instellingen die op grond van de Wwft bepaalde taken vervullen geldt bovendien dat zij de gegevens of inlichtingen die zij ingevolge de Wwft hebben verstrekt of ontvangen, niet verder of anders mogen gebruiken of bekendmaken dan nodig is voor de uitoefening van hun wettelijke taak.
De ongebruikelijke transacties die bij FIU-Nederland worden gemeld, worden maximaal vijf jaar door FIU-Nederland bewaard. De als verdacht aan het OM en de opsporingsdiensten doorgegeven transacties worden maximaal tien jaar bewaard. Wanneer een ongebruikelijke transactie niet binnen die vijf jaar als verdacht wordt doorgegeven, wordt deze uit het databestand verwijderd. Alleen de doorgegeven transacties zijn beschikbaar voor de opsporingsdiensten.
Zijn de conclusies van dit onderzoek aanleiding om het EU-US Terrorist Finance Tracking Programme akkoord (EU-US TFTP Agreement) op te schorten totdat er meer duidelijkheid is over de resultaten en over de tekortkomingen in de uitvoering? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op uw vragen over het bericht dat de servers van Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication (SWIFT) mogelijk zijn afgetapt door de NSA (vraagnummer 2013Z16985, ingezonden 10 september 2013), geef ik er de voorkeur aan de uitkomsten van het naar aanleiding van de recente nieuwsberichten gestarte overleg tussen de Amerikaanse autoriteiten en Commissaris Malmström af te wachten. Vooralsnog zie ik geen aanleiding voor tijdelijke opschorting van de TFTP-overeenkomst.
Welke gevolgen hebben de conclusies van het onderzoek voor het Nederlandse standpunt inzake de herziening van de EU Richtlijn tegen Witwassen en Financiering van Terrorisme?
Ik zie geen aanleiding om aan de conclusies, zoals vermeld in het in vraag 1 aangehaalde bericht gevolgen te verbinden voor de herziening van de EU-Richtlijn tegen Witwassen en Financiering van Terrorisme. Met de vierde anti-witwasrichtlijn zullen aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF), een internationaal kader waar Nederland zich met 35 andere landen aan gecommitteerd heeft, worden omgezet naar de Europese situatie. Nederland is voorstander van een nauwkeurige omzetting van die aanbevelingen in Europees recht. Daarnaast is van belang, zoals opgemerkt in antwoord op vraag 3, dat de richtlijn zowel betrekking heeft op terrorismefinanciering als op witwassen terwijl de conclusies uit het onderzoek, zoals die zijn beschreven in eerdergenoemd bericht, geen betrekking hebben op witwassen. Bovendien richt de richtlijn zich in belangrijke mate op generieke preventie en wordt in het onderzoek, zoals dat is beschreven in genoemd bericht, voornamelijk naar de repressieve kant gekeken.
De medische opvang van twee uitgezette hongerstakers |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het juist dat de voorzieningenrechter met de uitzetting uit Nederland op 1 augustus 2013 naar Guinee van twee hongerstakers heeft ingestemd, omdat door u is toegezegd dat hun medische zorg in Guinee gedurende drie maanden door de Nederlandse overheid zou worden gefinancierd?1
De voorzieningenrechter heeft ten aanzien van één van beide vreemdelingen bepaald dat in voldoende mate kon worden vastgesteld dat de medische overdracht die op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van de IND was aangewezen, ook daadwerkelijk kon plaatsvinden.
Ten aanzien van de andere vreemdeling zijn geen medische voorwaarden aan de uitzetting gesteld. Wel heeft de voorzieningenrechter in deze casus de toezegging van de overheid meegewogen dat – vanwege de honger- en dorststaking – ook ten aanzien van deze vreemdeling voorzien zou worden in een medische overdracht. Daarbij gold de toezegging dat, indien medisch aangewezen, Nederland de medische behandeling van betrokkene voor de duur van maximaal 3 maanden zou betalen.
Is het u bekend dat de twee hongerstakers overeenkomstig de met de kliniek Pasteur te Conakry in Guinee gemaakte afspraken naar die kliniek zijn overgebracht, maar dat zij daar niet werden opgenomen ter behandeling en dat de op de avond van 1 augustus 2013 dienstdoende arts van die kliniek in een telefoongesprek met de Nederlandse vertrouwensarts van de betrokkenen uitdrukkelijk heeft gesteld dat betrokkenen slechts één nacht in de kliniek Pasteur konden blijven, aangezien die kliniek niet geschikt was voor een langdurige opname?
Na aankomst op de luchthaven van Conakry zijn betrokkenen overgedragen aan personeel van de Clinique Pasteur waarnaar ze per ambulance zijn overgebracht. De kliniek heeft vervolgens bevestigd dat betrokkenen bij de kliniek waren aangekomen en vervolgens ter observatie zijn opgenomen.
Naar aanleiding van berichten dat betrokkenen niet meer in de Clinique Pasteur zouden verblijven, heeft de DT&V navraag gedaan bij de kliniek. Op 6 augustus 2013 meldde de Clinique Pasteur dat betrokkenen op eigen initiatief én tegen medisch advies in, de kliniek twee dagen na aankomst hadden verlaten. Tevens benadrukte de Clinique Pasteur nog steeds bereid te zijn betrokkenen te consulteren en, indien noodzakelijk, op te nemen voor behandeling.
Ik ben bekend met de verklaring van Clinique Pasteur waaraan u refereert. Het klopt dat geen voorafgaande afspraken zijn gemaakt met de IND omdat deze afspraken zijn gemaakt met DT&V.
Heeft u naar aanleiding van de sommatie die de advocaat van betrokken u op 8 augustus 2013 heeft gezonden inzake de realisatie van de toegezegde geneeskundige verzorging op enigerlei wijze gecontroleerd of betrokkenen die verzorging daadwerkelijk ontvingen? Zo ja, waaruit bestond die controle en tot welke bevindingen heeft deze geleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat de directeur van de kliniek Pasteur op 14 augustus 2013 aan de Nederlandse vertrouwensarts van betrokkenen de verklaring heeft doen toekomen dat er geen overeenkomst was gesloten met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de behandeling van betrokkenen of over hun opname voor welke duur dan ook en dat er op die datum nog geen enkele betaling door de IND had plaatsgevonden betreffende betrokkenen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat de voorzieningenrechter ter zitting van woensdagmorgen 14 augustus 2013 zijn beslissing omtrent de namens betrokkenen gevraagde voorlopige voorziening heeft aangehouden totdat op eenduidige wijze zou zijn vastgesteld of betrokkenen al dan niet zouden worden opgenomen in kliniek Pasteur? Zo ja, welke stappen zijn daarop gezet teneinde te bewerkstelligen dat betrokkenen daadwerkelijk zouden worden opgenomen in die kliniek? Wanneer zijn terzake stappen gezet en wat hielden die concreet in?
Zowel voorafgaand aan de uitzetting als daarna, is door de Nederlandse overheid al het mogelijke gedaan om de toezeggingen ten aanzien van de medische overdracht en begeleiding van betrokkenen na te komen. Ook de berichten van de kliniek bevestigden dat de gedane toezeggingen waren nagekomen en dat – ook nadat betrokkenen op eigen initiatief het ziekenhuis hadden verlaten – de gemaakte afspraken nog steeds zouden worden gerespecteerd.
Niettemin is op 15 augustus 2013 besloten om een delegatie naar Guinee af te laten reizen om de kennelijke verwarring die was ontstaan over de toegang tot het ziekenhuis, weg te nemen. De voorzieningenrechter is hierover bij brief van 16 augustus 2013 geïnformeerd, waarop deze heeft besloten een zogenoemde ordemaatregel te treffen die inhield dat betrokkenen zich mochten melden voor behandeling in een alternatieve kliniek (Ambroise) totdat de (vermeende) problemen met de Clinique Pasteur zouden zijn opgelost.
Deze delegatie is op 18 augustus 2013 afgereisd naar Guinee. In de gesprekken die de delegatie in Conakry heeft gevoerd met de Clinique Pasteur verklaarde de kliniek wederom dat betrokkenen op eigen initiatief én tegen medisch advies in waren vertrokken en dat de kliniek steeds bereid is geweest te voorzien in eventueel benodigde medische zorg voor betrokkenen en dat ook nog steeds was. Deze verklaringen zijn bevestigd op schrift.
Gelet op het voorgaande deel ik niet de mening dat er onvoldoende voorbereidingen zijn getroffen om de toezeggingen inzake de geneeskundige verzorging van betrokkenen gestand te doen. In zijn uitspraak van 28 augustus 20132 oordeelt de voorzieningenrechter dat met het bezoek van de delegatie aan Guinee de gerezen twijfel over de toegankelijkheid van Clinique Pasteur afdoende is weggenomen en dat voldoende vaststaat dat opname en behandeling in de Clinique Pasteur gegarandeerd is.
Welke conclusies verbindt u aan het feit dat betrokkenen op vrijdag 16 augustus 2013 niet werden opgenomen in de kliniek Pasteur, en aan het gegeven dat de voorzieningenrechter toen heeft bepaald dat zij zich op kosten van de staat zouden kunnen laten opnemen in de kliniek Ambroise Paré? Deelt u de mening dat er onvoldoende voorbereidingen zijn getroffen om de toezeggingen inzake de geneeskundige verzorging van betrokkenen, die voor de voorzieningenrechter aanleiding vormden om in te stemmen met de uitzetting van deze hongerstakers naar Guinee, te realiseren? Zo nee, waarom komt u niet tot die conclusie?
Zie antwoord vraag 5.
Welke conclusies verbindt u aan het gegeven dat de artsen, die betrokkenen op 1 augustus 2013 hebben gezien in Conakry, hebben verklaard dat aan hen in (weerwil van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 augustus 2013) geen medicijnen zijn meegegeven?
Voor één van beide vreemdelingen zijn medicijnen (voldoende voor gebruik gedurende één maand) overhandigd aan de arts die door de Guinese luchthavenautoriteiten was aangewezen om de vreemdelingen na landing aan boord medisch te beoordelen. Daarbij is aan deze arts het verzoek gedaan deze medicijnen aan de betreffende vreemdeling te overhandigen. Ten aanzien van de andere vreemdeling gold een dergelijk voorschrift niet.
Wat is uw conclusie met betrekking tot het gegeven dat de artsen in Conakry niets wisten van de medische historie van betrokkenen nu er geen medische overdracht heeft plaatsgevonden en betrokkenen hun medische dossier niet hebben meegekregen? Meent u dat er op een zorgvuldige en verantwoorde wijze gewerkt is?
De Clinique Pasteur is door de DT&V geïnformeerd over de medische toestand van de vreemdeling voor wie medische overdracht aangewezen was, voor zover die informatie bekend was bij de DT&V.
Klopt het dat de betrokkenen de kliniek Pasteur op 2 augustus 2013 hebben verlaten omdat er geen betalingsregeling was getroffen voor hun opname in die kliniek en betrokkenen ook zelf niet over de vereiste financiële middelen beschikten?
Nee, dat klopt niet. Betrokkenen hebben de kliniek op eigen initiatief én tegen medisch advies in verlaten.
Heeft u na de beslissing van de voorzieningenrechter op vrijdag 16 augustus 2013 een delegatie naar Conakry gezonden om overleg te plegen met de directeur van de kliniek Pasteur? Zo ja, uit wie bestond deze delegatie en wat is de uitkomst van dat overleg geweest? Heeft dat overleg ook geresulteerd in een overeenkomst over de opname van betrokkenen in de kliniek Pasteur? Zo ja, welke condities, met name welke kostprijs, zijn voor die opname overeengekomen?
De beslissing een delegatie naar Guinee te sturen is genomen op 15 augustus 2013, dus vóór de uitspraak van de voorzieningenrechter. De delegatie bestond uit twee medewerkers van de DT&V. Ten aanzien van de uitkomst van het overleg refereer ik aan mijn antwoord op de vragen 5 en 6.
Waarom heeft u niet gestreefd naar een overeenkomst met de kliniek Ambroise Paré, waar betrokkenen inmiddels waren opgenomen? Klopt het dat de kliniek Pasteur minder goed geoutilleerd is dan de kliniek Ambroise Paré, maar wel twee keer zo duur is?
Met de Clinique Pasteur zijn voorafgaand aan de uitzetting van betrokkenen, afspraken gemaakt over de medische overdracht en eventueel noodzakelijke vervolgbehandeling. Het BMA van de IND heeft de Clinique Pasteur in zijn advies expliciet genoemd als de kliniek waar de eventueel aangewezen zorg zou kunnen worden verleend. Daarbij heeft de DT&V eerder met de Clinique Pasteur samengewerkt en die samenwerking is naar tevredenheid verlopen.
Uitzonderlijke situaties daargelaten kan van de overheid in redelijkheid niet worden verlangd om, nadat een zorgvuldige voorbereiding en uitvoering van een medische overdracht is geborgd, vreemdelingen te volgen in hun eigen keuze om geen gebruik te maken van de diensten van het ziekenhuis waartoe de Nederlandse overheid de toegang heeft geborgd en zich vervolgens te melden bij een ander ziekenhuis waarvan de geschiktheid niet op voorhand door de Nederlandse overheid was vastgesteld. Het gegeven dat de Clinique Pasteur inderdaad hogere tarieven in rekening brengt dan de Clinique Ambroise Paré, is in deze niet relevant.
De delegatie heeft ook gesproken met de Clinique Ambroise Paré. Met de Clinique Ambroise Paré heeft de delegatie, naar aanleiding van de door de voorzieningenrechter op 16 augustus 2013 getroffen ordemaatregel, afspraken gemaakt over de betaling van de kosten voor de behandeling van beide betrokkenen tot zolang de ordemaatregel van kracht was. Daarnaast heeft een beleefdheidsbezoek plaatsgevonden aan de Guinese autoriteiten. De delegatie is op 20 augustus 2013 teruggekeerd naar Nederland.
Heeft de delegatie die naar Conakry is gezonden ook met anderen dan de directeur van de kliniek Pasteur overleg gehad? Zo ja, met wie hebben zij gesproken, wat was de inhoud van dat overleg en wat waren de uitkomsten daarvan? Wanneer is de delegatie teruggekeerd naar Nederland?
Zie antwoord vraag 11.
Zullen de kosten van de onderbrenging van betrokkenen in een hotel te Conakry en van hun geneeskundige verzorging voorafgaand aan hun opname in de kliniek Ambroise Paré (kosten die uit particulier initiatief zijn voldaan) door u vergoed worden?
Nee. Betrokkenen hebben zich immers uit eigen beweging onttrokken aan de zorg van de Clinique Pasteur.
Bent u bereid om alsnog de verzorging van betrokkenen in de kliniek Ambroise Paré volledig voor uw rekening te nemen na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2013?
Gelet op het voorgaande, ben ik daartoe niet bereid.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn geweest van de uitzetting van betrokkenen op 1 augustus 2013 en kunt u dit specificeren? Kunt ook aangeven wat de kosten waren van de delegatie die naar Conakry is gezonden?
Omdat betrokken vreemdelingen iedere medewerking aan hun terugkeer hebben geweigerd en eerdere pogingen tot uitzetting frustreerden, was er geen alternatief dan betrokkenen uit te zetten met een overheidsvlucht. De specifieke strafrechtelijke achtergrond van betrokkenen maakte voorts dat met hun uitzetting een bijzonder openbare orde belang was gediend. Voorkomen moet worden dat het signaal wordt afgegeven aan vreemdelingen die hun uitzetting frustreren, dat dit loont. De kosten van de uitzetting per overheidsvlucht bedroegen ongeveer EUR 92.000. De kosten van de delegatie die op 18 augustus 2013 naar Guinee gereisd is bedroegen ongeveer 6.000 EUR.
Het bericht dat de nieuwe PI Zaanstad geschikt is voor vreemdelingenbewaring |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) dat de nieuwe penitentiaire inrichting (PI) Zaanstad ook geschikt is voor vreemdelingenbewaring?1
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) streeft ernaar om gebouwen zo efficiënt en flexibel mogelijk in te zetten. De nieuwbouw wordt daarom zo vormgegeven dat sprake is van een multifunctioneel gebouw, waarbij rekening is gehouden met de verschillende regimes die binnen DJI ten uitvoer worden gelegd. Op die wijze werkt DJI aan justitiële inrichtingen die ook voor de toekomst bruikbaar zijn.
PI Zaanstad zal, zoals ook in het Masterplan DJI 2013–2018 is beschreven, in gebruik worden genomen door de sector Gevangeniswezen. Vreemdelingen die in bewaring worden gesteld, zullen worden ondergebracht in de drie detentiecentra Rotterdam, Schiphol en Zeist. DJI zal altijd rekening moeten houden met capacitaire ontwikkelingen.
Op welke wijze is de nieuwe PI Zaanstad geschikt voor vreemdelingenbewaring? Waarom is hiervoor gekozen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe groot acht u de kans dat deze nieuwe PI daadwerkelijk vreemdelingen zal detineren?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is eerder dit jaar besloten om bijna de helft van alle beschikbare plaatsen voor vreemdelingendetentie te sluiten en de nieuwe PI Zaanstad toch geschikt te maken voor vreemdelingenbewaring?2
Binnen de vreemdelingenbewaring is de afgelopen jaren sprake van een dalende instroom. Zoals in het Masterplan DJI is toegelicht maakt de dalende behoefte aan capaciteit een verantwoorde capaciteitsreductie in de vreemdelingenbewaring mogelijk. Rekening houdend met de benodigde capaciteitsmarge en de ontwikkeling en inzet van toezichtmaatregelen bij terugkeer, is besloten tot een afbouw naar een beschikbare capaciteit van 933 plaatsen.
Zoals reeds is vermeld in het antwoord op de vragen 1, 2 en 3, wordt de PI Zaanstad een multifunctioneel gebouw. Dat maakt het mogelijk om dit gebouw al naar gelang de behoefte aan detentiecapaciteit voor de ene of de andere sector van DJI in te zetten.
Hoe verhoudt dit nieuws zich tot uw voornemen om het regime voor vreemdelingendetentie los te koppelen van de Penitentiaire Beginselenwet?
Er is geen relatie tussen de vormgeving van de PI Zaanstad en mijn voornemen om het regime voor vreemdelingenbewaring uit de Penitentiaire beginselenwet te halen en te regelen binnen een bestuursrechtelijk kader. Het nieuwe regime van vreemdelingenbewaring zal worden uitgevoerd in de eerder in deze antwoorden genoemde locaties, te weten Rotterdam, Schiphol en Zeist.
Hoe verhoudt dit nieuws zich tot het inzetten van meer alternatieven voor vreemdelingendetentie?
In heb uw Kamer in mijn brief van 13 september jl.3, geïnformeerd over mijn plannen om meer in te zetten op toezichtmaatregelen bij terugkeer en minder op vreemdelingenbewaring. De vreemdelingen die niet meewerken aan terugkeer, waar een reëel risico op onttrekking is en daadwerkelijk zicht is op uitzetting, kunnen als ultimum remedium in bewaring worden gesteld. Zoals in het antwoord op vraag 1, 2 en 3 reeds is vermeld, zal de PI Zaanstad in gebruik worden genomen door de sector Gevangeniswezen. Er is geen verband met de inzet van toezichtmaatregelen bij terugkeer.
Het advies van het College voor de Rechten van de Mens aan het kabinet om mensen met een beperking meer kansen te geven in onderwijs, werk en maatschappelijk leven |
|
John Kerstens (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nationaal actieplan noodzakelijk voor implementatie VN-gehandicaptenverdrag»?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit bericht.
Bent u het eens met de conclusie van het College voor de Rechten van de Mens dat de wetsvoorstellen die voor goedkeuring zijn opgesteld2 nog te weinig waarborgen bieden om de samenleving inclusief te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle adviezen die zijn uitgebracht in het kader van de consultatie van de wetsvoorstellen, ook die van het College voor de Rechten van de Mens, zijn bestudeerd. Ik heb kennis genomen van het advies van het College waarin het adviseert een plan van aanpak op te stellen om een inclusieve samenleving te realiseren. In de Memories van Toelichting bij de wetten zal op de adviezen worden ingegaan, zo ook met betrekking tot het verzoek tot het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie. Ook andere veldpartijen zoals cliëntorganisaties hebben mij verzocht om te komen tot een plan van aanpak. In dat kader wil ik binnenkort met deze partijen in overleg treden om te bezien hoe vorm kan worden gegeven aan de tenuitvoerlegging van het verdrag. Ik verwacht de wetsvoorstellen in het najaar van 2013 aan de Raad van State te kunnen aanbieden, waarna deze aan uw Kamer worden gezonden ter behandeling.
Bent u het eens met de conclusie van dit College dat ook andere relevante regelgeving, zoals onder andere de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet, waarborgen zouden moeten bevatten om de samenleving inclusief te maken en recht te doen aan het VN-gehandicaptenverdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als het VN-verdrag geratificeerd is, zal dit als maatstaf dienen voor alle (toekomstige) wetgeving. Het wetsvoorstel maatschappelijke ondersteuning 2015 ligt thans voor advies voor bij de Raad van State. Het is op dit moment dan ook niet openbaar; na ontvangst van het advies van de Raad zal ik het aan uw Kamer zenden.
Het wetsvoorstel Participatiewet3 is ook nog niet openbaar. Wel heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in haar brieven van 21 december 20124, en 27 juni 20135 aangegeven dat de Participatiewet als doel heeft om alle mensen als volwaardige burgers mee te laten doen aan onze samenleving. Bij voorkeur via een reguliere baan, maar als dat nog niet mogelijk is, door op een andere manier te participeren in de samenleving. De inzet van de staatssecretaris van SZW is om het wetsvoorstel voor de Participatiewet in november van dit jaar ter behandeling aan te bieden aan de Tweede Kamer.
Wat is uw oordeel over het advies van het College om tot een Nationaal Actieplan te komen, om duidelijk te maken welke concrete maatregelen er op rijks- en lokaal niveau genomen worden?
Het College voor de Rechten van de Mens heeft een nationaal actieplan geadviseerd om een inclusieve samenleving te realiseren. Ook cliëntenorganisaties hebben zoals ik hierboven al heb aangegeven, verzocht om een dergelijk plan op te stellen. In dat kader zal ik met alle relevante partijen in gesprek treden om om te bezien hoe vorm kan worden gegeven aan de tenuitvoerlegging van het verdrag. Daarbij wil ik benadrukken dat iedere partij hierin haar verantwoordelijkheid heeft om inclusief denken in alle lagen van de samenleving te realiseren.
Ik verwacht de wetsvoorstellen voor ratificatie van het VN-verdrag inzake personen met een handicap in het najaar van 2013 aan de Raad van State te kunnen aanbieden, waarna deze ter behandeling aan uw Kamer worden aangeboden. Op dat moment is het aan uw Kamer om te beoordelen of de wetsvoorstellen ook naar uw mening voldoende overeenstemmen met de doelstelling van het VN-verdrag.
Bent u bereid een dergelijk Nationaal Actieplan op te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het sluiten van huisartsenpost en het stoppen met kindergeneeskunde en geboortezorg bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de huisartsenpost bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis dreigt te sluiten vanwege het stoppen van spoedeisende zorg in de avonden en weekenden in het ziekenhuis?1
Ik heb begrepen dat de discussie zich vooral richt op de locatie van de HAP op het eiland en niet zozeer op de vraag of de HAP openblijft of sluit. De keuze van vestigingsplaats van een HAP is de primaire verantwoordelijkheid van de betrokken huisartsen en het is dus aan de huisartsen om de voor- en nadelen van de huidige vestiging ten opzichte van een meer centrale plek op Voorne Putten tegen elkaar af te wegen.
Waarom is ervoor gekozen met de spoedeisende zorg, de kindergeneeskunde en de geboortezorg te stoppen per 1 oktober a.s., en hoe is dit besluit tot stand gekomen?2
Het ziekenhuis laat mij weten dat deze afweging is gemaakt op basis van de geldende kwaliteits- en patiëntveiligheidseisen waaraan binnen het Spijkenisse Medisch Centrum niet meer voldaan kan worden. Met name het ontbreken van een IC faciliteit is hierin doorslaggevend geweest. Deze besluiten worden voorbereid door de betrokken medisch specialisten en afgestemd met de direct betrokkenen in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Van belang is dat de zorg die wordt geleverd in Spijkenisse MC verantwoord is. De IGZ ziet hierop toe. Als op enig moment blijkt dat de randvoorwaarden om verantwoorde zorg te leveren niet aanwezig zijn grijpt de IGZ in.
Deelt u de mening dat de inzet van één extra ambulance onvoldoende is om de acute zorg niet in gevaar te brengen, omdat bewoners van Voorne-Putten veel verder zullen moeten reizen voor spoedeisende hulp? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1 tot en met 4 van de Kamerleden Leijten (SP) en Van Gerven (SP) over langere ambulanceritten vanuit Spijkenisse (kenmerk 145121–109127-CZ).
Hoe is het mogelijk dat, wanneer het sluiten van de spoedeisende hulp opgevangen moet worden met een extra ambulance, het nog niet duidelijk is of deze ambulance na 1 oktober a.s. nog wel kan blijven?
Ondanks het feit dat het Spijkenisse MC niet gevoelig is voor de 45-minutennorm en er dus vanuit die optiek geen extra capaciteit hoeft te worden ingezet hebben de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) en verzekeraar besloten tijdelijk toch een extra ambulance in te zetten, in ieder geval tot 1 januari 2014. In de tussentijd maken de RAV en de verzekeraar een analyse van de rijtijden, zodat op basis van deze analyse een besluit kan worden genomen over de eventuele verlenging van de tijdelijke extra ingezette ambulance.
Hoe en waar kunnen zwangere vrouwen, die in acute barensnood zijn, op tijd en goed geholpen worden wanneer per 1 oktober a.s. zij niet meer kunnen bevallen in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis?
Zij kunnen hiervoor in vier ziekenhuizen in de regio terecht, te weten het Van Weel-Bethesda ziekenhuis, het Ikazia ziekenhuis, het Maasstad ziekenhuis en het Vlietland ziekenhuis.
Hoe kunt u garanderen dat er geen baby’s in de berm geboren hoeven te worden, met alle risico’s van dien voor moeder en kind?
Deze garantie kan nergens in Nederland gegeven worden en dus ook niet in deze regio. Van belang is dat in de regio wordt voldaan aan de normen voor bereikbaarheid en kwaliteit.
Wilt u uw invloed aanwenden om te voorkomen dat de huisartsenpost uit Spijkenisse verdwijnt, en dat de afbraak van het ziekenhuis wordt voortgezet? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Het bericht dat Rijkswaterstaat voorbereidingen treft voor een nieuwe bezuiniging op de bediening van sluizen en bruggen |
|
Eddy van Hijum (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat Rijkswaterstaat voorbereidingen treft voor een nieuwe bezuiniging op de bediening van sluizen en bruggen?1
De bezuiniging op bediening van sluizen en bruggen is geen nieuwe bezuiniging, maar een uitvoering van afspraken uit het Regeerakkoord Rutte I, die voor 2018 gerealiseerd moeten zijn. In 2012 is in goed overleg met de regio een pilot vraaggestuurde bediening IJsselmeergebied ingevoerd. Deze pilot dient als opmaat voor het totale versoberingpakket bediening.
Is het waar dat het voornemen bestaat om de Eilandbrug en de Ketelbrug in Overijssel uitsluitend vanaf de Ramspolbrug op afstand te bedienen? Is dit technisch gezien ook mogelijk? Wat betekent het verdwijnen van bediening op locatie voor het aantal openingen van de beide bruggen?
De Eilandbrug wordt reeds bediend vanuit de Ramspolbrug. Er zijn vooralsnog geen voornemens om de Ketelbrug op afstand te gaan bedienen. Na afloop van de nu nog lopende landelijke pilot «bediening op afstand» zullen de technische aspecten worden belicht in een evaluatie. Deze zal aan uw Kamer worden toegezonden.
Als versoberingsmaatregel wordt gekeken wat de mogelijkheden zijn om de Ketelbrug, Eilandbrug en Ramspolbrug gedurende de zomerperiode, in de rustige tijden, te laten bedienen door één bedienaar die dan tussen de Ketelbrug en Ramspolbrug pendelt. De consequentie hiervan is dat een brugdraaiing moet worden aangevraagd en dat er mogelijk langere wachttijden zijn. Ik verwacht dat het aantal openingen hierdoor wat minder zal worden, maar tijdens de opening zal wel het totale scheepsaanbod bediend worden.
Bent u op de hoogte van de grote zorgen over de gevolgen van de steeds beperktere openstelling bij de ondernemers van de «bruine vloot» in Kampen? Deelt u de mening dat het voor Kampen bijzonder ongewenst is wanneer ook het laatste deel van de chartervloot een andere thuishaven zou zoeken?
In de versoberingsvoorstellen is sprake van het inkorten van de bedienvensters Eilandbrug (bediend vanuit de Ramspolbrug) en Ketelbrug. Hierover is overleg gevoerd met de brancheorganisatie van charterschepen BBZ.
De landelijk te maken afwegingen houden rekening met het economisch belang en de intensiteit van het gebruik van objecten. Voor zover dat mogelijk is binnen de in het regeerakkoord aangegeven taakstelling heb ik ook rekening gehouden met het belang van de chartervaart bij de genoemde objecten. In overleg met de «bruine vloot» is binnen de opgave van de versobering nu gekomen tot een werkbaar bedienregime.
Zoals aangegeven in het AO Scheepvaart van 25 juni jongstleden zal het ontzien van de belangrijkste hoofdvaarwegen impact hebben voor de vaarweggebruikers van de vaarwegen waarover kleinere volumes worden vervoerd.
Bent u bereid om bij de besluitvorming over de bediening van beide bruggen rekening te houden met het belang van de chartervaart in Kampen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om over mogelijke oplossingen (zoals een rol voor de havenmeester) in overleg te treden met de BBZ2 en de Kamer over de uitkomsten van dit overleg te informeren?
Dit overleg heeft reeds plaatsgevonden. Zie het antwoord op de vragen 3 en 4.
Het bericht dat vrouwen niet meer in het ziekenhuis in Spijkenisse kunnen bevallen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de beslissing dat in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis in Spijkenisse per oktober a.s. geen bevallingen meer kunnen plaatsvinden?1
Ja.
Zijn er inmiddels op de nieuwe situatie aangepaste gegevens van het RIVM bekend betreffende de aanrijtijden in de regio Voorne-Putten? Zo ja, wordt daarin overtuigend onderbouwd dat er nergens in de regio langer dan 45 minuten reistijd voor spoedeisende hulp of voor acute verloskunde nodig is, zodat sluiting van de bevallingskliniek te verdedigen zou zijn? Zijn in het onderzoek de verkeersdrukte en de beperkingen als gevolg van bruggen meegenomen? Kunt u het onderzoek naar reistijd aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wanneer zijn deze gegevens bekend?
In 2012 zijn de modellen, die het RIVM gebruikt om het referentiekader spreiding en beschikbaarheid vast te stellen, onderzocht. De zorgverzekeraars en ambulancezorg zijn hier nauw bij betrokken geweest en kwamen gezamenlijk tot de conclusie dat de betreffende modellen van het RIVM, na enige verbeteringen, internationaal behoren tot de meest geavanceerde modellen voor de berekening van de spreiding en beschikbaarheid van ambulances en de bereikbaarheid van ziekenhuizen. Dit neemt niet weg dat het hier modellen betreft en dat ze nooit een perfecte beschrijving van de werkelijkheid geven.
Dat is op zich geen bezwaar. De modellen van het RIVM zijn primair bedoeld om de beschikbare middelen voor de ambulancezorg zo optimaal mogelijk te verdelen. Indien zij daar reden toe zien kunnen verzekeraars, ambulancediensten en andere acute ketenpartners in overleg besluiten tot een andere spreiding en capaciteit van ambulances, als men van mening is dat dit de bereikbaarheidsnormen in die regio beter waarborgt. Zo ook in de regio Spijkenisse. Ondanks het feit dat het Spijkenisse MC niet gevoelig is voor de 45-minutennorm en er dus vanuit die optiek geen extra capaciteit hoeft te worden ingezet hebben de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) en verzekeraar besloten tijdelijk toch een extra ambulance in te zetten, in ieder geval tot 1 januari 2014. In de tussentijd maken de RAV en de verzekeraar een analyse van de rijtijden, zodat op basis van deze analyse een besluit kan worden genomen over de eventuele verlenging van de tijdelijke extra ingezette ambulance. Daarmee worden de plannen in de regio getoetst aan de daadwerkelijk gerealiseerde aanrijdtijden. Ik zal de conclusies van het onderzoek van de RAV en de verzekeraar t.z.t. aan uw Kamer toezenden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het plan voor de hele keten van spoedeisende hulp in de regio dat de verzekeraar dient op te stellen, en dan met name wat betreft verloskundige hulp?
De plannen voor de verschillende specialismen worden besproken en uitgewerkt door het ziekenhuis, in samenspraak met de specialisten in het ziekenhuis, de verzekeraars en de betrokken zorgaanbieders in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Het signaleren en waar mogelijk oplossen van witte vlekken in de acute zorg wordt besproken in het eerdergenoemde ROAZ-overleg (waar ook de verzekeraar aan deelneemt). Dit is een continu proces, waarbij niet op één moment het zorgprofiel van het gehele ziekenhuis wordt gewijzigd, maar waarbij de plannen per specialisme stapsgewijs worden uitgewerkt en uitgevoerd.
Van belang is dat de zorg die wordt geleverd in Spijkenisse MC verantwoord is. De IGZ ziet hierop toe. Als op enig moment blijkt dat de randvoorwaarden om verantwoorde zorg te leveren niet aanwezig zijn grijpt de IGZ in.
Is er in de regionale klinieken van de fusieorganisatie, als Spijkenisse wegvalt, 7x24 uur een gynaecoloog en een operatieteam in de kliniek aanwezig om veilig bevallen daadwerkelijk te kunnen bieden?
Er is geen sprake van een fusieorganisatie maar van intensief samenwerkende verloskundigen, gynaecologen en kinderartsen. De verloskundige zorg in de vier ziekenhuizen (Het Van Weel-Bethesda, Ikazia, Maasstad, Vlietland) die klinische verloskunde aanbieden in de regio zal moeten voldoen aan de normen voor verantwoorde zorg, zoals die door de beroepsgroep zijn vastgesteld. De IGZ ziet hierop toe. 24x7 aanwezigheid van een gynaecoloog en OK-team in een ziekenhuis valt niet onder deze normen.
30 km zones |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat handhaving van de snelheid in 30 km zones geen prioriteit heeft bij de politie?
Het lokale gezag beslist over de lokale prioriteitstelling. Als het lokale gezag aanleiding ziet om te handhaven in 30 km zones, dan kan het daartoe de politie inzetten. Overigens dienen 30 km zones zoveel mogelijk zelfhandhavend te zijn. Dat betekent dat de weg zo ingericht dient te zijn dat te hard rijden zo goed als onmogelijk is (denk aan bloembakken, drempels, wegversmallingen enzovoort).
Klopt het dat dit voortvloeit uit gebrek aan politiecapaciteit voor verkeershandhaving?
Nee, ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van de wens van de gemeente Molenwaard om bijzondere opsporingsambtenaren (BOA’s) in te zetten voor de handhaving op te hard rijden in 30 km zones?1
Binnen de gemeente Molenwaard heeft het CDA inderdaad deze wens kenbaar gemaakt.
Leeft bij meer gemeenten de wens om BOA’s in te zetten voor handhaving van de snelheid in 30 km zones? Zo ja, in welke mate?
Enkele gemeenten hebben bij mij kenbaar gemaakt de gemeentelijke boa in te willen zetten voor het optreden tegen het negeren van rood licht en snelheidsovertredingen. Een groot deel van de gemeenten geeft echter aan dat verkeershandhaving een primaire taak van de politie is en dient te blijven.
Bent u bekend met het VNG-document, waarin wordt gepleit voor het inzetten van BOA’s ter handhaving van de snelheid in 30 km zones?2
Ja. Overigens heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in het rondetafelgesprek van uw Kamer op 5 september jongstleden aangegeven, na overleg met haar achterban, uitbreiding van de bevoegdheden van gemeentelijke boa’s op het gebied van verkeershandhaving niet langer wenselijk te achten. Verkeershandhaving vereist specialistische kennis en apparatuur. Tevens past het volgens de VNG niet binnen de dagelijkse surveillance van de boa’s.
Valt het kunnen inzetten van BOA’s voor handhaving van de snelheid in 30 km zones onder de verruiming van de bevoegdheden voor BOA’s in de openbare ruimte, zoals u die heeft geschetst in uw brief van 1 juli 2013?3 Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid die mogelijkheid wel te creëren?
Nee, verkeershandhaving is een primaire taak van de politie. Gemeentelijke boa’s openbare ruimte zijn bevoegd om op te treden tegen dagelijkse ergernissen en overlast en tegen overtredingen gerelateerd aan onder meer evenementen en horeca. Het zou tot verwarring bij burgers kunnen leiden als gemeentelijke boa’s ook bevoegd worden voor verkeershandhaving. Bovendien zouden boa’s tijdens een snelheidscontrole nergens anders voor ingezet kunnen worden, terwijl ze tijdens een reguliere surveillance allerlei soorten misstanden kunnen aanpakken. Boa’s dienen op verschillende plaatsen in de wijk nadrukkelijk aanwezig te zijn en zich te concentreren op die zaken die zij tijdens hun surveillance tegenkomen.
Tijdens het eerder genoemde rondetafelgesprek is gebleken dat, mede om de hiervoor genoemde redenen, noch bij de VNG noch bij de politie en het openbaar ministerie draagvlak bestaat voor dit voorstel. Uitbreiding van de bevoegdheid van gemeentelijke boa’s in het kader van de verkeershandhaving vind ik dan ook niet wenselijk.
De afkoopsom van een ex-bestuurder van het Langeland Ziekenhuis |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Toch afkoopsom ex-topman Langeland Ziekenhuis»?1
Normaliter verwacht ik medio 2013 jaarverslagen over 2012. In dit geval ging het om een gerectificeerd jaarverslag over 2011 dat in juni 2013 uit kwam.
Bent u bekend met de reden waarom deze bestuurder moest vertrekken?
In het jaarverslag is vermeld dat de bestuurder zich heeft teruggetrokken toen het plan was opgesteld om de financiële basis van het ziekenhuis te versterken: het Plan Jonkman.
Vindt u het niet schandalig dat er enerzijds duizenden ontslagen vallen in de zorg, terwijl anderzijds graaiende bestuurders hun zakken met ontslagvergoedingen vullen?
Ik ben het eens met al degenen die van mening zijn dat het hier om forse bedragen gaat. Omdat dit soort bedragen vaker voor kwam, heeft het kabinet de Wnt (wet normering topinkomens) ontworpen. Die is op 1 januari 2013 in werking getreden nadat die in beide Kamers met unanimiteit was aangenomen. Overigens zie ik geen relatie met de ontslagen in de zorg.
Welke maatregelen gaat u treffen om de rookgordijnen te voorkomen die ziekenhuizen opwerpen om de ontslagvergoedingen uit hun jaarverslagen te houden?
Sinds enkele jaren zijn er op dit punt verplichtingen omtrent de verantwoording van zorginstellingen in jaarverslagen zodanig dat ontslagvergoedingen inzichtelijk zijn.
Wanneer gaat u de ontslagvergoedingen terugvorderen?
Ik heb geen instrument voor een dergelijke actie. Het is de Raad van Toezicht die in dezen tot actie over zou kunnen gaan. Alvorens die daar een juridische titel voor krijgt, moet er sprake zijn van individueel verwijtbaar wanbestuur. Rechters stellen zeer hoge eisen aan de argumentatie alvorens een terugvorderingstitel toe te kennen.
Wanneer gaat u bestuurders hoofdelijk aansprakelijk stellen bij wanbestuur?
Als er sprake is van wanbestuur kan een bestuurder al aansprakelijk worden gesteld op basis van artikel 2:9 BW, deze actie kan de zorginstelling zelf instellen (dus bijvoorbeeld een nieuwe raad van bestuur of de raad van toezicht). Ik kan dit niet. Wanneer een zorginstelling schade lijdt als gevolg van een onbehoorlijke taakuitvoering door de bestuurder, kan de zorginstelling op basis van dit artikel vergoeding van de geleden schade vorderen.
Bent u ervan op de hoogte dat er vorig jaar ruim € 3 miljoen aan ontslagvergoeding is betaald aan 12 zorgbestuurders? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik rapporteer jaarlijks, meestal aan het einde van ieder jaar, aan de Kamer over de honorering van de topfunctionarissen in de zorg. Daarin wordt ook altijd ingegaan op de ontslagvergoedingen.
Bent u ervan op de hoogte dat sinds de Wet normering topinkomens (Wnt) van kracht is de ontslagvergoedingen met bijna 30% zijn gestegen? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik ken geen cijfers die uw stelling onderbouwen. De jaarverslagen over 2013, het eerste jaar waarin de Wnt van kracht is, komen pas medio 2014 beschikbaar.
Deelt u de mening dat niet alleen nieuwe contracten maar ook oude contracten onder de Wnt zouden moeten vallen? Zo ja, bent u bereid de Wnt daarop aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op met name vraag 8 uit de vragenset van het Kamerlid Kerstens (PvdA) over de toegenomen exitpremies van zorgbestuurders (Aanhangsel van de Handelingen 2012–2013, nr. 3122).
De recidive van verkeersovertreders die een verplichte verkeerscursus hebben gevolgd |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat een kwart van de automobilisten die vanwege een ernstige overtreding verplicht op gedragscursus moeten, binnen twee jaar weer in de fout gaat? Zo ja, kunt u dit toelichten en aangeven welk recidivepercentage u wel aanvaardbaar vindt?1
Ik streef naar zo laag mogelijke recidivepercentages. Mede daarom zijn eind 2008 de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (LEMA) en de Educatieve Maatregel Gedrag (EMG) geïntroduceerd. De doelstelling van deze verkeersgedragsmaatregelen is respectievelijk het voorkomen dat een deelnemer opnieuw onder invloed van alcohol deelneemt aan het verkeer, dan wel opnieuw risicovol rijgedrag vertoont (het opnieuw begaan van grote snelheidsovertredingen of het vertonen van hinderlijk of gevaarlijk gedrag op de weg of bumperkleven). Uit de tussenrapportage van het WODC over de LEMA- en EMG-deelnemers uit 2009 blijkt dat van 13,1% van de LEMA-deelnemers en van 14,4% van de EMG-deelnemers is geconstateerd dat zij opnieuw eenzelfde verkeersdelict begingen. Daarnaast heeft een deel van de LEMA- en EMG-deelnemers andere verkeersdelicten gepleegd dan in hun uitgangszaken (ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4). Daardoor tellen de totale geconstateerde verkeersrecidivepercentages voor beide groepen op tot bijna 25%.
Deze maatregelen worden regelmatig geëvalueerd en bijgesteld om ze zo effectief mogelijk te maken. Zo is de EMG begin 2013 drastisch aangepast op basis van eerdere evaluaties. De EMG is nu meer toegespitst op daadwerkelijk begane overtredingen waardoor we verwachten dat de EMG effectiever geworden is. De WODC rapportage heeft dus betrekking op een EMG die niet meer in deze vorm bestaat.
Hoe verhoudt de conclusie in het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), dat een kwart van de cursusdeelnemers binnen twee jaar in de oude fouten vervalt, zich tot andere recidivecijfers van verkeersovertredingen van vergelijkbare zwaarte?
Het effect van de gedragsmaatregelen wordt door het WODC gemeten door de recidive door de deelnemers af te zetten tegen de recidive door personen in een controlegroep die de gedragsmaatregelen niet hebben gevolgd omdat de educatieve maatregelen nog niet bestonden. Deze personen hebben dus vergelijkbare delicten gepleegd als de deelnemers van de EMG/LEMA.
Het WODC geeft in de tussenrapportage over de LEMA- en EMG-deelnemers uit 2009 aan dat de cijfers slechts een eerste indicatie opleveren van de mogelijke effecten van de verkeersgedragsmaatregelen en dat voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie ervan. Het blijkt dat de recidivepercentages van de LEMA-deelnemers lager liggen dan in de vergelijkingsgroep. Ik vind dat een hoopvolle ontwikkeling.
De conclusie met betrekking tot de EMG-recidivisten is niet eenduidig; vooralsnog ziet het WODC weinig verschil met de vergelijkingsgroep. Dit kan mogelijk deels verklaard worden doordat de groep EMG-deelnemers gemiddeld vaker met justitie in aanraking is geweest en vooral bestond uit jonge mannen vergeleken bij de controlegroep. De kans op recidive is bij deze personen al bovengemiddeld. Ook kunnen mensen uit de controlegroep, die tussen 2002–2006 een delict hebben begaan) hun gedrag hebben aangepast door andere maatregelen of campagnes.
Het WODC kijkt in vervolgstudies naar de factoren die bepalend geweest kunnen zijn voor verschillen in de recidive.
Kunt u toelichten hoe groot de genoemde type recidive is over een tijdspanne van vijf jaar?
Gegevens over recidive door de deelnemers aan de LEMA- en EMG-groepen over een tijdspanne van vijf jaar zijn nog niet bekend aangezien daarvoor te weinig tijd is verstreken. Pas in 2014 is voor de eerste deelnemers de vijf jaar verstreken. De actuele verwachting is dat de eerstvolgende tussenrapportage van het WODC in 2016 beschikbaar zal zijn en het eindrapport in 2021.
Kunt u aangeven in welke mate er sprake is van andere soorten verkeersovertredingen binnen deze groep van recidivisten?
Uit het WODC rapport blijkt dat 10,3% van de LEMA-deelnemers recidiveerde met een andersoortig verkeersdelict. Van de EMG-deelnemers recidiveerde 9,2% met een andersoortig verkeersdelict.
Kunt u aangeven welke extra stappen u bereid bent te zetten om deze recidive, en andere veelvoorkomende recidive bij notoire verkeersovertreders, verder terug te dringen?
Nadat het WODC meerdere jaren onderzocht zal hebben, zal blijken of de recidivepercentages zich gunstig ontwikkelen. Ondertussen blijft het CBR, in samenwerking met mijn departement, voortdurend werken aan het optimaliseren van deze gedragsmaatregelen.
Jurisprudentie ten aanzien van de handhaving van het ingezetenencriterium voor coffeeshops |
|
Manon Fokke (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rechter verklaart OM niet-ontvankelijk in zaak coffeeshops Maastricht»?1
Ja.
Kunt u een overzicht en een inhoudelijke samenvatting geven van de rechterlijke uitspraken ten aanzien van het ingezetenencriterium vanaf mei 2012 tot heden?
De regering heeft immers zelf al gezegd dat de beperking van cannabisverkoop aan alleen Nederlanders heeft geleid tot een sterke afname van het drugstoerisme. De Staat moet nu een schadevergoeding betalen aan een aantal coffeeshophouders in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland. De hoogte van de schadevergoeding zal nog nader bepaald moeten worden. De beperking van verkoop aan alleen Nederlanders (het «ingezetenen-criterium») is volgens de rechtbank wel geoorloofd, omdat hiermee doelgericht het drugstoerisme uit het buitenland tegengegaan wordt. Dit beleid is volgens de rechtbank vanwege deze doeltreffendheid niet in strijd met Europese regelgeving.»
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, in het kader van het motiveringsbeginsel, in onderhavige zaak niet kan volstaan met een verwijzing naar de (openbare orde) situatie in Maastricht in 2008 (waar de uitspraak van de Afdeling betrekking op heeft), maar dient te motiveren waarom ook thans een minder vergaande maatregel (dan het i-criterium) niet mogelijk zou zijn. (...) De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt in strijd is met het motiveringsbeginsel.»
Vormen bovenstaande uitspraken gezamenlijk een eenduidige jurisprudentie ten aanzien van het ingezetenencriterium? Zo ja, waaruit blijkt die eenduidigheid? Zo nee, waarom niet?
Uit de jurisprudentie tot nu toe blijkt dat het ingezetenencriterium zowel bij de strafrechter als de civiele rechter als de bestuursrechter de toets der kritiek doorstaat.
Deelt u in zijn algemeenheid de mening dat, indien jurisprudentie geen eenduidige rechtsbron oplevert, de wetgever daar zelf door middel van wetgeving voor moet zorgen?
Deze vragen zijn gelet op het antwoord op vraag 3 niet van toepassing.
Deelt u de mening dat in het geval de jurisprudentie met betrekking tot het ingezetenencriterium geen eenduidige rechtsbron oplevert, u voor wetgeving over dit onderwerp dient te zorgen? Zo ja, gaat u binnen de in het Regeerakkoord geschetste kaders rondom het ingezetenencriterium en de handhaving daarvan, wetgeving aanhangig maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De trage uitbetaling van rechten door BUMA/STEMRA |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat nog altijd ontevredenheid bestaat onder artiesten over het uitkeringssysteem van auteursrechtenorganisatie Buma/Stemra?
Ja, ik ben bekend met berichten in de media dat er onder bepaalde artiesten ontevredenheid bestaat over de uitbetaling door Buma/Stemra.
Hoeveel klachten zijn er in de afgelopen 24 maanden geregistreerd van artiesten en wat was de aard van de klachten?
Op advies van het College van Toezicht Auteursrechten maakt Buma/Stemra een onderscheid tussen klachten en commentaren.
Een klacht is iedere schriftelijke melding, niet zijnde een commentaar, van een bij Buma/Stemra aangesloten auteur of uitgever waaruit blijkt dat niet aan diens verwachting is voldaan en die niet het karakter heeft van een snel te verhelpen misverstand of gebrek aan informatie. Deze klachten worden afgehandeld via een interne klachten bezwaarcommissie. In de afgelopen 24 maanden is er slechts één klacht ingediend bij Buma/Stemra.
Wanneer een klacht betrekking heeft op besluiten van het bestuur of de directie van Buma/Stemra kan een rechthebbende, nadat de interne klachtenprocedure is afgerond, in beroep gaan bij de Geschillencommissie Buma/Stemra. De Geschillencommissie wordt voorgezeten door een onafhankelijk voorzitter die afkomstig is uit de rechterlijke macht. Op dit moment zijn bij de Geschillencommissie geen zaken in behandeling.
Een commentaar is een opmerking door een aangesloten componist, tekstdichter of muziekuitgeverij over een uitbetaling (of gebrek daaraan) naar aanleiding van het gebruik van zijn muziekwerk. Commentaren worden op het niveau van een individueel muziekwerk behandeld, omdat ieder muziekwerk andere rechthebbenden kan hebben. Dit komt omdat bij elk werk andere componisten, tekstdichters of uitgeverijen betrokken kunnen zijn, die elk voor een verschillend percentage kunnen meedelen in de opbrengst. Commentaren worden gemiddeld binnen drie maanden afgehandeld.
In 2012 was er bij circa 1% van de 1,5 miljoen muziekwerken sprake van een commentaar (16.057). In 2013 zijn er 6.726 commentaren ingediend. Ongeveer 1.800 commentaren zijn in nader onderzoek. Deze commentaren zijn terug te voeren tot ongeveer 190 leden van de 22.000 leden en aangeslotenen bij Buma/Stemra.
Van de circa 190 leden, die commentaar hebben ingediend, hebben de commentaren van 95 leden niet direct betrekking op Buma/Stemra zelf, maar op het muziekgebruik in het buitenland. Het beheer van deze rechten is niet in handen van Buma/Stemra, maar van buitenlandse collectieve beheersorganisaties. Buma/Stemra zoeken deze commentaren uit door, namens haar leden, in contact te treden met buitenlandse collectieve beheersorganisaties.
Kent u de berichten dat de geïnde gelden van Spotify langer op de plank blijven liggen bij Buma/Stemra dan wenselijk?
Nee, mij zijn daarover geen berichten bekend.
Welke normen gelden voor de repartitie aan artiesten en in hoeverre worden deze normen door Buma/Stemra gehaald?
De Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten schrijft voor dat collectieve beheersorganisaties uiterlijk binnen drie kalenderjaren, volgend op het jaar van inning, de ontvangen gelden verdelen onder de rechthebbenden (art. 2 lid 2 sub g).
Buma/Stemra stellen in hun eigen repartitiereglement, waarin de regels zijn vastgelegd over de verdeling van gelden van rechthebbenden aangesloten bij Buma, dat zij streven naar een verdeling van de ontvangen gelden, in het kalenderjaar, volgend op het jaar van ontvangst, maar uiterlijk binnen een periode van drie kalenderjaren volgend op het jaar van ontvangst.
De vergoeding van Spotify die Buma/Stemra in 2010 hebben ontvangen, zijn in 2012 aan de rechthebbenden uitgekeerd. De vergoeding die in 2011 is ontvangen is gedeeltelijk uitgekeerd en het restant wordt uitgekeerd in oktober 2013. In oktober worden eveneens de gelden van 2012 uitgekeerd. De reden dat er vertraging zit tussen het moment van ontvangst van de gelden en het moment van uitbetaling, ligt onder andere in de complexiteit van het analyseren van online datagebruik en de toenemende internationale regelgeving.
Gelet op het feit dat de uitkeringen binnen de gestelde wettelijke termijn plaatsvinden, zie ik geen aanleiding de gang van zaken bij Buma/Stemra met betrekking tot de repartitie onder de aandacht te brengen van het College van Toezicht Auteursrechten.
Deelt u de mening dat de inkomenspositie van de artiest in het geding is als de uitkering onnodig lang op zich laat wachten, terwijl Spotify wel snel afdraagt aan Buma/Stemra? Zo ja, bent u bereid Buma/Stemra aan te spreken op de gang van zaken met betrekking tot de repartitie?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Den Haag vindt de klachten over bevingen maar gezeur' |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Den Haag vindt de klachten over bevingen maar gezeur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de zorgen over de gevolgen van de gaswinning en de afhandeling van schade ontstaan door deze winning ruime aandacht verdienen van de Nederlandse overheid? Zo ja, op welke manier spant u zich in om aan deze zorgen en de ontstane schade tegemoet te komen?
Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 2 september jl. naar aanleiding van vragen van het lid Paulus Jansen is geantwoord, is het uitgangspunt van mij en de NAM om de schademeldingen zo snel mogelijk door een gecontracteerd taxatiebureau in behandeling te laten nemen voor het maken van een bezoekafspraak door een taxateur. Vanwege de grote aantallen meldingen in februari/maart 2013 werd het niet meer realiseerbaar binnen een redelijke termijn de bezoeken in te plannen. Om die reden is de NAM ertoe overgegaan extra taxateurs in te schakelen door het contracteren van een nieuw schade-expertisebureau. Het aantal schadetaxateurs werd daarmee opgevoerd tot ruim 50 personen.
Op dit moment wordt ernaar gestreefd dat er binnen een termijn van 3 maanden nadat de schademelding is ontvangen door de NAM, een bezoek en schadeopname door een taxateur hebben plaatsgevonden.
Dit zal niet in alle gevallen lukken omdat het maken van bezoekafspraken maatwerk is. Naar het oordeel van de NAM dient de schadebeoordeling en – afhandeling, alsmede de contacten daarover met de gedupeerden, zorgvuldig te zijn.
De NAM bewaakt de termijnen inzake de afgelegde bezoeken alsmede de afwikkeling van de lopende claims door het houden van voortgangscontroles bij de ingeschakelde taxatiebureaus.
Zoals ik in mijn brief van 22 augustus jl. aan uw Kamer heb aangegeven, heb ik het proces van schadeafhandeling laten toetsen door de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb). Daarnaast heb ik een onafhankelijke raadsman benoemd, bij wie burgers terecht kunnen met hun klachten en zorgen. De bevindingen van zowel de Tcbb als de onafhankelijke raadsman zijn in deze brief verwoord.
Deelt u de mening dat door de recente aardbevingen de spanning in het gebied oploopt en mensen steeds ongeruster worden en dat juist dan communicatie heel belangrijk is? Zo ja, op welke manier staat u in contact met bewoners, ondernemers en bestuurders in dit gebied?
Het is voor mij van het begin af aan helder dat de toename van het aantal aardbevingen, en de mogelijke sterkte ervan, de onrust bij de bewoners doen toenemen. Daarom heb ik in januari ook besloten om dit jaar nog een groot aantal onderzoeken te laten uitvoeren. Over de voortgang heb ik uw Kamer met mijn brieven van 3 juli en 22 augustus jl. op de hoogte gebracht. De voortgang van de onderzoeken heb ik toegelicht op 3 juli jl. in een bestuurlijk overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken gemeenten en de provincie Groningen. Ook zijn er samen met het Regionaal Informatiepunt gaswinning (RIG) bijeenkomsten georganiseerd voor zowel inwoners als gemeenteraads- en collegeleden, waarin de onderzoeken worden gepresenteerd en bediscussieerd. Daarnaast hebben mijn medewerkers regulier overleg over de voortgang van alle onderzoeken met vertegenwoordigers van de overheden in de regio. Met de ondernemers in de Eemsmond (SBE) is een werkgroep gevormd om de eventuele gevolgen van aardbevingen op hun bedrijfsprocessen in kaart te brengen.
Klopt het dat tot dusver van de circa 10.000 schademeldingen er 2.700 zijn afgehandeld? Zo nee, wat is dan de stand van zaken? Zo ja, hoe snel worden de overige schademeldingen afgehandeld? Deelt u de mening dat dit binnen een aantal maanden moet gebeuren?
In mijn brief aan uw Kamer van 2 september jl. is onderstaande de stand van zaken weergegeven. Deze stand van zaken wordt periodiek bijgewerkt en is terug te vinden op http://www.namplatform.nl/.
De stand van zaken op basis van de gegevens van begin september 2013 was als volgt:
Als gevolg van de aardbeving van Huizinge van 16 augustus 2012 waren er medio februari 2013 omstreeks 2.800 meldingen ingediend. Van deze meldingen is inmiddels ruim 90% afgehandeld. Echter de aardbevingen in februari 2013 betekenden een forse toename van de meldingen en er werd na enige weken een aantal van omstreeks 6.000 bereikt. Deze sterke toename is mede het gevolg van actieve oproepen (NAM, EZ, bestuurders) om alle schades te melden, inclusief eerdere schades. Het binnen een redelijke termijn bezoeken van de gedupeerden werd niet meer realiseerbaar.
Het indienen van schademeldingen gaat de laatste maanden in kleinere aantallen en ligt thans op circa 100 per week. De meldingen worden op volgorde van datum van binnenkomst bij de taxatiebureaus ondergebracht voor het plannen van taxatie bezoeken.
Klopt het dat in een enkel geval er zelfs mensen zijn die hun huis hebben moeten verlaten? Zo ja, zijn er meer mensen voor wie dit speelt en hoe worden deze mensen opgevangen en gecompenseerd?
De NAM heeft bewoners van een al eerder verzakte boerderij alternatieve woonruimte geboden. De door de bevingen veroorzaakte schade kon wel hersteld worden, maar de inschatting van experts was dat bij een zwaardere beving de veiligheid van de bewoners in het geding zou kunnen komen, De bewoners hebben dit geaccepteerd en zijn nu met de NAM in overleg om permanente oplossingen te bespreken. De NAM heeft de bewoners geadviseerd om een adviseur in de arm te nemen die hen deskundig kan begeleiden en met raad en daad bijstaat. Dit is gebeurd en de kosten van de adviseur worden door de NAM vergoed. Betrokken partijen zijn in goed overleg over het gevolgde proces en getroffen maatregelen en de daaraan verbonden kosten. Op dit moment is er 1 andere woning met een soortgelijke problematiek (woning was al bekend bij Bouw- en Woningtoezicht). De NAM heeft mij verzekerd dat zij alert is op vergelijkbare situaties en in overleg met alle betrokkenen in zo’n geval ook een veilige en acceptabele oplossing zal proberen te vinden.
Bijdrage aan luchtvervuiling door houtkachels |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website www.houtrook.nl ?
Ja.
Deelt u de zorgen die worden geuit op deze website over de risico’s van houtrook? Kunt u uw mening toelichten?
Ik heb begrip voor het feit dat er lokaal overlast kan ontstaan door houtstook en ik kan de zorg begrijpen die er bij burgers bestaat over de mogelijke gezondheidsrisico’s. Helaas valt op basis van de beschikbare kennis niet eenduidig en objectief aan te geven in welke mate gezondheidsrisico’s daadwerkelijk aanwezig zijn. Vaak is het een probleem van hinder. Als er overlast ontstaat betreft het meestal zeer specifieke lokale omstandigheden. In de praktijk blijkt een lokale oplossing gevonden te kunnen worden in goed onderling overleg van alle betrokken partijen.
Bent u tevens bekend met het onderzoek «De bijdrage van houtverbranding aan PM10 en PM2.5 tijdens een winterperiode in Schoorl, Nederland»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen uit dit rapport dat houtrook lokaal voor bijna 1/3 kan bijdragen aan de hoeveelheid PM10 in de lucht en voor zelfs 39% aan de hoeveelheid PM2,5 in de lucht? Kunt u aangeven in hoeverre volgens u houtrook bijdraagt aan de hoeveelheid PM2,5 en PM10 in de lucht?
De gerapporteerde metingen van ECN betreffen een beperkt aantal dagen in de winterperiode op een locatie waar relatief veel houtstook voorkomt, en zijn daarmee waarschijnlijk niet representatief voor het landelijke en jaargemiddelde beeld voor de bijdrage aan de concentraties van fijn stof. De ECN-metingen geven als indicatie dat de concentratiebijdrage aan PM10 in een plaats zoals Schoorl jaargemiddeld zou kunnen oplopen tot 2 µg/m3. Vergelijkbare metingen van ECN in Amsterdam wijzen op een jaargemiddelde bijdrage van 0,1 tot 0,2 µg/m3. Het huidige inzicht in de mate waarin houtstook plaats vindt in Nederland, en met name ook wat betreft de locaties waar veel gestookt wordt, is beperkt. Dit verhindert een goede algemene beoordeling over de bijdrage van houtrook aan de concentraties van PM10 en PM2,5 in Nederland.
Indien het niet bekend is in hoeverre houtrook bijdraagt aan de hoeveelheid fijn stof in de lucht, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Gezien het lokale en veelal incidentele karakter van particuliere houtstook verwacht ik niet dat aanvullende metingen eenvoudig een beter beeld verschaffen van de bijdrage aan de concentraties van fijn stof.
Klopt het dat houtverbranding van toenemende invloed is op de PM10- en op de PM2,5-concentraties in Nederland, door toename van houtverbrandingsinstallaties? Zo nee, waarom niet?
Nee. Landelijk bezien is de emissie van fijn stof (zowel PM10 als PM2.5) door de steeds schonere verbrandingstechnieken in nieuwe kachels en inzethaarden in de periode 2000 tot 2012 waarschijnlijk nauwelijks veranderd, ondanks een toenemend houtverbruik. De laatste jaren is er ondanks een lichte stijging in het houtverbruik, naar schatting zelfs sprake van een lichte daling in de emissies.
Gezien de bijdrage van houtrook aan de hoeveelheid fijn stof in de lucht, en gezien de toename van deze invloed door de groei van het aantal houtverbrandingsinstallaties, bent u van mening dat houtrook een probleem vormt? Zo nee, waarom niet?
Het lokale karakter van houtstook en de daardoor ondervonden overlast maken het moeilijk een goede beoordeling te maken. De beschikbare data over het gebruik van houtkachels wijzen niet op een landelijke toename in de emissies. Zie ook de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6.
Bent u op de hoogte van maatregelen die in onder andere België, Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk zijn genomen om houtrookemissie door huishoudens te verminderen, zoals een stimuleringsregeling voor de aankoop van houtkachels met een lagere uitstoot, het uitfaseren van oude en/of slechte kachels, het verspreiden van informatie over correct gebruik van kachels, of het instellen van een stookverbod in drukbevolkte gebieden met een hoge luchtverontreiniging?
Dergelijke maatregelen zijn mij bekend.
Bent u van mening dat het raadzaam is om zulke maatregelen ook in Nederland in te voeren? Kunt u uw mening toelichten?
Het is mijn inschatting dat in de genoemde Europese landen de problematiek groter is dan in Nederland. Het is primair de verantwoordelijkheid van de burger die een houtkachel stookt om dat zo te doen dat geen overlast wordt veroorzaakt. Zowel door de rijksoverheid als door gemeentelijke overheden is (en wordt) herhaaldelijk informatie verspreid over een verstandige wijze van hout stoken. Als toch overlast ontstaat, betreft het vaak zeer specifieke lokale omstandigheden. Daarom wordt de behandeling van probleemsituaties overgelaten aan de gemeentelijke overheid, die de lokale omstandigheden beter kent. Veel gemeenten hebben in hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV) regels staan hoe om te gaan met situaties van overlast. De meest simpele oplossing zou zijn om het stoken van houtkachels te verbieden. Voor een dergelijke vergaande maatregel mag worden aangenomen dat voldoende maatschappelijke draagvlak ontbreekt. In het najaar zal ik een gesprek organiseren dat gelegenheid geeft aan alle partijen die betrokken zijn bij deze problematiek (overheden, GGD, bedrijfsleven, burgerorganisaties) hun inzichten en ervaringen met elkaar te delen. Ik acht het zinvol om een gezamenlijk beeld te verkrijgen van wat momenteel de omvang is van het probleem en samen te inventariseren welke (nieuwe) mogelijkheden er zijn om er iets aan te doen. Het kan hopelijk helpen om helder te krijgen welke actieve rol elk van de betrokken partijen kan vervullen. Dat betreft zowel de burger als de overheid en het bedrijfsleven.
De ongezonde lucht in grote steden |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lucht in grote steden is nog zeer ongezond»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de metingen van de luchtkwaliteit die in de verschillende steden zijn uitgevoerd door Milieudefensie, en de uitkomsten van deze metingen?
De metingen van Milieudefensie laten zien dat inspanningen voor het verbeteren van de luchtkwaliteit nog steeds nodig zijn. Of er wel of niet aan de normen wordt voldaan, kan op basis van deze resultaten niet met zekerheid worden vastgesteld. Enerzijds omdat er geen goedgekeurde meetmethode is toegepast en anderzijds omdat er (nog) geen heel jaar is gemeten. Overigens laten de monitoringsresultaten van het RIVM een soortgelijk beeld zien, sommige drukke straten voldoen nog niet aan de grenswaarden. Er zijn derhalve nog aanvullende maatregelen nodig om het halen van de grenswaarde overal veilig te stellen.
Bent u van mening dat de verbetering van de luchtkwaliteit een taak van de Rijksoverheid of van de lokale overheid is? Kunt u uw mening toelichten?
Verbetering van de luchtkwaliteit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheden. Uit de NSL aanpak blijkt ook dat verbetering van de luchtkwaliteit alleen lukt als alle overheden zich inzetten, want de oorzaken van te hoge concentraties hebben te maken met zowel landelijke als lokale bronnen. Met name het verkeer levert een grote bijdrage aan overschrijdingen in steden. Dit moet worden aangepakt zowel op rijksniveau (stimuleren aanschaf schonere auto’s en ook bewaken dat Europese normen het beoogde effect hebben) als regionaal en lokaal niveau (bv. schonere bussen, verkeersplannen, milieuzones).
Bent u van mening dat verdere maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit nodig zijn, gezien het feit dat uit recente berichtgeving blijkt dat als de verbeteringen in het huidige tempo doorgaan voor stikstofdioxide de luchtkwaliteitsdoelstelling in 2015 niet wordt gehaald?2 Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen ter verbetering van de luchtkwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ja er zijn meer maatregelen nodig. Daarom heb ik ook om de tafel gezeten met wethouders van de grote steden. Daar is afgesproken een gezamenlijk actieplan op te stellen met mogelijke extra maatregelen. Verschillende steden zitten nu in de fase van besluitvorming over hun aangepaste maatregelenpakket. Ik zal u over het actieplan informeren als ik u het Monitoringsrapport 2013 uiterlijk eind dit jaar zal aanbieden.
Kunt u aangeven hoe u de bevindingen van Milieudefensie, dat de (lokale) verontreiniging van de lucht in steden voor een aanzienlijk deel wordt veroorzaakt door (lokaal) verkeer beoordeelt? Kunt u daarbij ook vermelden wat volgens u de oorzaken zijn van de luchtverontreiniging in steden, in het bijzonder het bestanddeel stikstofdioxide, gerangschikt naar orde van grootte? Kunt u daarbij tevens vermelden met welke maatregelen deze luchtverontreiniging het beste kan worden bestreden?
Het is mij ook bekend dat de luchtverontreiniging, met name de door Milieudefensie gemeten stikstofdioxide, in de steden voor een groot deel wordt veroorzaakt door het (lokale) verkeer. Volgens een recente rapportage van het RIVM (Velders, 2013, tabel 5.2) draagt wegverkeer in de Randstad circa 40% aan de totale NO2 achtergrondconcentratie in de stad bij. Daarbij moet in een straat de directe verkeersbijdrage nog worden opgeteld, het verkeersaandeel is daardoor nog groter. De gemiddelde opbouw van de NO2 concentraties wordt in onderstaande tabel getoond. Reductie van het aantal verkeersbewegingen of verbetering van de doorstroming van verkeer zijn de meest efficiënte maatregelen om de NO2 concentratiebijdragen van verkeer te verminderen.
Geheel Nederland
RANDSTAD
%Randstad
Microgram/m3
Microgram/m3
Procent
Industrie
0.5
0.8
3%
Raffinaderijen
0.1
0.2
1%
Energiesector
0.2
0.4
1%
Afvalverwerking
0.1
0.1
0%
Wegverkeer
5.2
10.3
40%
Overig verkeer
2
3.5
14%
Landbouw
0.7
1.0
4%
Huishoudens
0.6
1.3
5%
HDO/Bouw
0.5
1.3
5%
Internationale scheepvaart
1.4
2.6
10%
Buitenland
5.5
4.6
18%
100%
Velders en anderen, Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, Rapportage 2013, RIVM Rapport 680362003/2013.
Gezien de bevinding van Milieudefensie dat (lokaal) verkeer een aanzienlijke bijdrage levert aan de luchtverontreiniging in steden, kunt u toelichten of dit voor u een aanleiding is om de snelheid op de ringwegen te veranderen, c.q. de snelheidsverhoging van 80 naar 100 km p/u weer terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van RWS (november 2011) naar het verhogen van de snelheid van 80 naar 100 km/uur blijkt dat de toename van de wegbijdrage als gevolg van de snelheidsverhoging zeer beperkt is, en dat deze verwaarloosbaar is op meer dan 1.000 meter van de autosnelweg. Verder heeft een gevoeligheidsanalyse van het RIVM in 2012 (GCN-rapportage 19 juni 2012) laten zien dat het effect van de landelijke snelheidsverhoging op de achtergrondconcentraties in de Randstad
verwaarloosbaar is. De toename van de totale emissies door de verhoging van de maximum snelheid leidt volgens het RIVM tot een toename van de grootschalige NO2-concentraties van minder dan 0,04 microgram/m3 in Utrecht en Rotterdam en minder dan 0,02 microgram/m3 in Amsterdam en Den Haag. Ik zie dan ook geen aanleiding de maximum snelheid op ringwegen rond de grote steden (weer) te verlagen.
Het bericht 'Tunnel levert ING miljoenen op' |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Tunnel levert ING miljoenen op»?1
De destijds in 1988 gekozen vorm van Publiek Private Samenwerking is gekoppeld aan «schaduwtol». PPS wordt in deze vorm niet meer toegepast.
Was een dergelijke winst voor het consortium onder leiding van ING te voorzien?
Met de toenmalige kennis en ervaring is op 30 december 1988 het contract voor de aanleg, onderhoud en financiering voor de Tunnel onder de Noord voorbereid en ondertekend. De uiteindelijke kosten waren indertijd niet goed te voorzien. Voor de overheid en private investeerders was het de eerste PPS. Er zijn veel risico’s (bouwen, financieren, exploiteren, verkeersontwikkelingen en prijsontwikkelingen) aan de ING overgedragen. Die risico’s worden afgedekt. De prijs daarvoor is hoog.
Is in het contract aandacht gegeven aan een dergelijke mogelijke uitkomst? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de uiteindelijke kosten destijds niet goed voorzien konden worden, is in het contract opgenomen dat het passagetarief periodiek wordt herzien.
Levert deze hogere kostenpost een extra noodzaak tot bezuinigingen op? Zo nee, waaruit worden de hogere kosten dan betaald?
Er is op dit moment geen noodzaak tot bezuinigen vanwege dit contract. De kosten worden in de begroting opgevangen via jaarlijkse verrekening van berekend verkeer met werkelijk gepasseerd verkeer (schaduwtolsysteem). De begroting wordt bijgesteld aan de hand van verkeersprognoses.
Bent u van mening dat het rendement reëel en wenselijk is?
De beslissing over de balans tussen de risico’s en een daarbij passend rendement is genomen ten tijde van de contractondertekening op 30 december 1988. De beelden over de mogelijke risico’s en een mogelijk rendement zijn daarbij geaccepteerd. Achteraf gezien kan gezegd worden dat de prijs voor deze eerste PPS en de gekozen vorm van schaduwtol hoog is.
Wat is naar uw mening een redelijk rendement voor private investeerders in publieke werken?
Tegenwoordig worden andere uitgangspunten gehanteerd in de afweging over risico’s en rendementkansen. Bij PPS/DBFM is sprake van sturing op aangetoonde meerwaarde in combinatie met een taakstellend budget. Rendementen zijn markt, risico en periode gebonden. De private investeerders bepalen wat het door hen gewenste rendement is. De onderhandelingen vinden plaats met een consortium, dat op zijn beurt in concurrentie een «all-in» prijs neerlegt voor ontwerp, bouw, financiering en onderhoud van de infrastructuur over de contractduur. Deze «all-in» prijs moet altijd lager zijn dan de publieke referentievariant. De markt bepaalt welk rendement het wil maken. De overheid stemt in met een marktvoorstel als het meerwaarde voor de belastingbetaler en infrastructuur gebruiker (value for money) oplevert. Als een dergelijke prijs passend is binnen de spelregels van een voorkomende aanbesteding dan is een rendement in mijn ogen redelijk.
Is het waar dat het huidige contract in 2014 opnieuw besproken wordt? Bent u bereid in overleg te treden met het consortium over een aanpassing van de voorwaarden?
In januari 2014 wordt, binnen de contractvoorwaarden, het passagetarief opnieuw vastgesteld. Het contract biedt geen mogelijkheden voor andere aanpassingen.
Bent u, mede als vervolg op het kritische rapport van de Algemene Rekenkamer over DBFM-constructies2, bereid de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om advies te vragen over de optimale inrichting van afspraken over het rendement op publieke infrastructurele werken, aangezien zij daar toezicht op houdt? Zo nee, bent u bereid op andere wijze – bijvoorbeeld in het buitenland – advies in te winnen?
Nee, extra advies voor het inrichten van afspraken over het rendement op publieke infrastructurele werken is niet nodig. De ervaringen met de huidige PPS DFFM contracten, en onder andere de daarbij gebruikte financiële modellen, zijn onderwerp van een permanente uitwisseling van kennis en best practices binnen het Rijk en met buitenlandse overheden. Dit om continu verder te verbeteren. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu zorgt zelf uiteraard voor een optimale inrichting van risico’s en prestatieprikkels in de DBFM contracten. Daarboven houdt het Ministerie van Financiën toezicht op de DBFM projecten en toetst het de doelmatigheid.
Bent u bereid de Kamer van de ontwikkelingen op dit terrein op de hoogte te houden?
Ja, de informatie-uitwisseling is geregeld via de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de reguliere DBFM(O) Voortgangs-rapportage PPS van het kabinet die wordt aangeboden door de minister van Financien waarvan de eerstvolgende medio 2014 wordt verstuurd. Ook zijn in de reacties van mij en de minister van Financien op het rapport Contract-management bij DBFMO projecten van de Algemene Rekenkamer, nadere afspraken gemaakt over de informatievoorziening.
De Belgische aanmelding van de crisis in de binnenvaart |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «geen geld uit Brussel voor de binnenvaart», waarin wordt gesteld dat België waarschijnlijk geen daadwerkelijke poging zal doen om de binnenvaart als crisissector aan te melden bij de Europese Commissie?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over de stand van zaken met betrekking tot de Belgische poging om de binnenvaart als crisissector aan te melden bij de Europese Commissie?
België werkt nog aan de voorbereiding van een verzoek aan de Europese Commissie om de crisis in de binnenvaart uit te roepen. Vooruitlopend op het formele verzoek, heeft de Europese Commissie op verzoek van de Staatssecretaris voor Mobiliteit in België met ondersteuning van de drie Gewesten een tweetal vergaderingen van het binnenvaartcomité op basis van Richtlijn 96/75/EG bijeengeroepen om na te gaan hoe de situatie in de binnenvaart zich in de verschillende landen ontwikkelt en in hoeverre het aangekondigde Belgische verzoek op steun van de lidstaten kan rekenen. De eerste vergadering heeft plaatsgevonden op 27 mei; de tweede op 25 juli. Op de laatste datum is ook een hoorzitting gehouden met de Europese binnenvaart- en verladersorganisaties. Zoals ook gemeld in het onder vraag 1 genoemde artikel, wordt het overleg op EU-niveau in het najaar voortgezet.
Bent u op de hoogte van de standpunten van de regeringen van Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Zwitserland waar het gaat om steun voor aanmelding van de binnenvaart als crisissector bij de Europese Commissie?
Duitsland en Frankrijk onderkennen dat sprake is van een crisis in de binnenvaartsector in – delen van – Europa, maar hebben nog geen conclusie getrokken over de vraag in hoeverre sprake is van een ernstige marktverstoring, als bedoeld in Richtlijn 96/75/EG. Luxemburg onderschrijft de noodzaak om een oplossing te vinden voor de overcapaciteit in de binnenvaart, maar heeft nog geen oordeel gevormd over de vraag of maatregelen op Europees of nationaal niveau genomen moeten worden. Zwitserland neemt niet deel aan het overleg in het binnenvaartcomité.
Deelt u de mening dat maatregelen noodzakelijk zijn om tot sanering van de capaciteit van oudere grotere schepen in de droge ladingsector te komen? Zo nee, waarom niet? Welke stappen ter ondersteuning van de sector heeft u gezet om tot een sloopfonds te kunnen komen?
Ik deel de mening dat de overcapaciteit in Nederland zich concentreert in de droge ladingsector. Deze is een gevolg van een sterke toename van de ladingcapaciteit sinds 2007, terwijl de vraag naar vervoerdiensten per binnenvaart is achtergebleven.
Draagvlak binnen de sector is een van de voorwaarden die ik steeds gesteld heb aan mogelijke maatregelen. Met het oog hierop heeft mijn ministerie ter voorbereiding van de Nederlandse inbreng in het overleg in Brussel, op 5 juni overleg gehad met de organisaties uit de binnenvaartsector. Bij de verkenning van mogelijke maatregelen is in dit overleg onder meer gesproken over (collectieve) sloopmaatregelen. Conclusie uit dit overleg is dat hiervoor bij partijen in Nederland geen draagvlak bestaat. Door meerdere partijen uit de binnenvaartsector is hierbij als overweging ingebracht dat de effectiviteit van dergelijke regelingen in het verleden onvoldoende gebleken is. Ook de introductie van heffingen in het kader van sloopfondsen voor niet direct betrokken ondernemingen werd door deze partijen als onwenselijk gezien. Vanuit dit overleg heb ik derhalve geen – door de betrokken partijen in Nederland – gedragen voorstellen in deze richting kunnen inbrengen in het overleg op Europees niveau.
In de hoorzitting met de Europese binnenvaart- en verladersorganisaties in Brussel op 25 juli is evenmin draagvlak in de sector gebleken voor het treffen van sloopmaatregelen.
De basis voor de te nemen stappen ter ondersteuning van de sector om tot een sloopfonds te komen, ontbreekt hierdoor zowel nationaal als Europees.
Ik heb kennis genomen van het initiatief van het Droge Lading Comité om met alle betrokken marktpartijen binnen het segment in overleg te treden over maatregelen om de overcapaciteit met name onder grotere schepen op te lossen respectievelijk te voorkomen. Ook heb ik kennis genomen van de positieve grondhouding van de banken ten opzichte van dit initiatief. Ik ga ervan uit dat het initiatief een positief vervolg zal krijgen. Voor een gezonde toekomst van dit deel van de binnenvaart, waarin de huidige overcapaciteit is geconcentreerd, acht ik dit van groot belang.
Deelt u de mening dat ook de banken in samenwerking met de sector een rol kunnen spelen bij het aanpakken van de overcapaciteit in de genoemde sector, door schepen van gefailleerde bedrijven (tijdelijk) uit de vaart te nemen? Zo nee, waarom niet? Welke initiatieven heeft u ondernomen om de banken en de sector tot een gezamenlijke aanpak van de overcapaciteit te laten komen?
Ja, zij het dat een dergelijke samenwerking altijd binnen de bestaande mededingingsrechtelijke kaders zal moeten plaatsvinden. Deze kaders leggen grenzen op voor een gezamenlijke aanpak. Door de banken laat ik mij momenteel informeren over mogelijkheden voor individuele maatregelen die zij in de private relatie met cliënt-binnenvaartondernemingen kunnen nemen en die ook bijdragen aan de vermindering van de overcapaciteit in de droge ladingsector.
Bent u bereid om zelf een verzoek bij de Europese Commissie in te dienen om de binnenvaart aan te merken als crisissector, indien België een dergelijk verzoek uiteindelijk niet zal indienen? Zo nee, waarom niet?
Op Europees niveau is overleg gaande naar aanleiding van de aangekondigde indiening van een verzoek door België. De uitkomsten hiervan zie ik eerst tegemoet. Als dat uiteindelijk niet leidt tot de aangekondigde indiening, zal ik mij opnieuw beraden.
Het dichten van het btw-lek |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stimuleer de groei met invoering van kasstelsel voor btw»?1
Ja.
Hoe vaak kwam het de afgelopen jaren voor dat de Belastingdienst de btw restitueerde aan de leverancier en hierdoor een btw-lek ontstond? Wat was gedurende de afgelopen vijf jaar de totale omvang van het btw-lek?
Aangenomen wordt dat hier wordt gedoeld op de bepaling in artikel 29 Wet op de Omzetbelasting 1968 die voorziet in een recht op teruggaaf van reeds afgedragen omzetbelasting wanneer een ondernemer door zijn afnemer niet wordt betaald. In onderstaande tabel zijn de gegevens opgenomen met betrekking tot het aantal verzoeken om teruggaaf op basis van artikel 29 en de daarmee gemoeide omvang.
Totaal aantal
19.731
22.185
23.546
25.602
29.075
Totaal bedrag (x € mln.)
128
150
123
135
141
Om te bepalen in hoeverre sprake zou zijn van een btw-lek, zouden deze bedragen afgezet moeten worden tegen de btw-bedragen die in aftrek zijn gebracht voor facturen die niet zijn betaald door bedrijven die nadien failliet zijn gegaan. Bij de Belastingdienst is over de omvang van door failliete bedrijven in aftrek gebrachte btw waarbij de factuur niet is betaald geen specifieke informatie aanwezig, zodat geen uitspraak kan worden gedaan over de omvang van dit btw-lek. Uiteraard zijn de activiteiten bij de Belastingdienst erop gericht om het risico op definitieve derving van belastingen en premies in situaties van faillissement zo laag mogelijk te houden.
Onderschrijft u de stelling in het artikel dat invoering van een kasstelsel voor de btw een «geweldige impuls» aan het bedrijfsleven zou geven en leidt tot forse administratieve lastenverlichting voor de Belastingdienst? Zo nee, welke argumenten zijn er dan tegen invoering van een kasstelsel?
Invoering van een verplicht kasstelsel voor alle bedrijven heeft een veel bredere impact dan de gevallen waarin sprake is van het genoemde btw-lek. Het raakt de financiële positie van iedere ondernemer en de kasstroom tussen ondernemer en Belastingdienst. Niet alleen zal de btw over de omzet pas verschuldigd worden op het moment waarop de betaling wordt ontvangen, ook het recht op aftrek van betaalde btw zal pas ontstaan op het moment waarop daadwerkelijk is betaald. Dat heeft voor alle kosten tot gevolg dat de daarop drukkende btw later dan nu verrekend kan worden. Het financieringsvoordeel dat de invoering van een kasstelsel voor het bedrijfsleven als geheel heeft, neemt dan ook niet weg dat op het niveau van de individuele ondernemer tegenover mogelijke financieringsvoordelen mogelijke financieringsnadelen staan. Het per saldo effect kan geheel verschillend zijn, zowel per ondernemer als per tijdvak. De vele ondernemingen die zich in een btw-teruggaafpositie bevinden omdat zij grensoverschrijdend actief zijn (binnen en buiten Europa) en hun goederen met 0% btw de grens overgaan ondervinden door invoering van het kasstelsel uitsluitend nadeel.
Naast het feit dat tegenover het financieringsvoordeel op macro-niveau voor het bedrijfsleven een financieringsnadeel voor de schatkist staat, leidt invoering van een kasstelsel voor de schatkist ook tot een eenmalig negatief kaseffect.
Tevens moet worden bedacht dat ook in een kasstelsel de juiste aftrek zal moeten worden gestaafd aan de hand van facturen. De Belastingdienst zal ook op toepassing van het kasstelsel en de onderliggende administratie moeten controleren. Hierdoor zullen de uitvoeringskosten bij de Belastingdienst dan ook niet substantieel wijzigen.
Daarnaast heeft de overgang op een breed kasstelsel voor een groot deel van het bedrijfsleven tot gevolg dat de aansluiting op de facturenadministratie wordt verbroken, hetgeen vanuit het oogpunt van de bedrijfsadministratie geen vereenvoudiging vormt en tevens aanzienlijke kosten met zich brengt. Voor bepaalde sectoren die vooral aan particulieren producten leveren en diensten bewijzen, is het nu al mogelijk om een kasstelsel te hanteren. Voor hen heeft de overgang op een kasstelsel dan ook geen meerwaarde. De te verwachten administratieve lastenverlichting is voor die ondernemers dan ook niet groot.
De stelling in het artikel dat sprake zal zijn van een «geweldige impuls» kan ik dan ook niet onderschrijven.
Tot slot geldt dat bij een brede verplichte invoering van het kasstelsel de Europese Commissie zal moeten worden geraadpleegd in verband met eventuele strijdigheid met de desbetreffende richtlijnbepalingen.
Welke structurele administratieve lastenverzwaring dan wel -verlichting is met de invoering van een kasstelsel gemoeid?
Zie antwoord vraag 3.
De Europese Commissie gaf in 2010 al aan dat met een kasstelsel de derving van btw-inkomsten als gevolg van failliete afnemers kan worden beperkt2; in de kabinetsreactie op het advies wordt hier niet aan gerefereerd; hoe kijkt u aan tegen een uitbreiding van het kasstelsel, zoals in het genoemde artikel wordt voorgesteld?
In het Groenboek over de toekomst van de btw is inderdaad opgemerkt dat met de invoering van een kasstelsel voor elke ondernemer de derving als gevolg van failliete afnemers zou kunnen worden beperkt. Zoals hiervoor is aangegeven heeft de invoering van het kasstelsel voor ondernemers echter ook nadelen voor de liquiditeitspositie. Het Nederlandse bedrijfsleven doet veel grensoverschrijdende zaken en heeft een dergelijke brede invoering van het kasstelsel, wellicht mede daarom, ook nooit bepleit. In de reactie op het Groenboek heeft Nederland dan ook niet specifiek gepleit voor een wijziging van de BTW-richtlijn3 waardoor eenduidig komt vast te staan dat de invoering van een kasstelsel voor alle ondernemers mogelijk zou worden.
Het bericht ‘Den Haag en tabak’ |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het vierde deel van de artikelenreeks over de macht van de tabakslobby, «Den Haag en tabak»?1
Mijn reactie op deel vier van de artikelenreeks komt overeen met mijn reactie op het eerste deel van de artikelenreeks.
Klopt het dat u slechts de halve waarheid hebt verteld aan de Kamer, omdat voorafgaand aan het regeringsstandpunt inzake het EU voorstel over de tabaksproductenrichtlijn eerst een schriftelijke inspraakronde is georganiseerd door het ministerie van VWS voor de hele tabaksbranche en deze is uitgenodigd mee te denken over de nieuwe richtlijn? Kunt u chronologisch aangeven hoe de consultatie van de tabaksbranche heeft plaats gevonden, wanneer de regering haar standpunt heeft bepaald en wanneer het standpunt aan de Kamer is gezonden?
Tijdens het algemeen overleg van 28 februari is mij gevraagd hoe ik denk over de tabaksindustrie en contacten met de tabaksindustrie. Ik heb toen aangegeven dat wij ons strikt houden aan de internationale afspraken over contacten met de tabaksindustrie, maar dat het soms noodzakelijk kan zijn de industrie te consulteren, bijvoorbeeld als het gaat om technische zaken bij implementatie van wet- en regelgeving of de gevolgen van bepaalde maatregelen voor een fabriek of bedrijfstak. Zie ook mijn antwoorden op de Kamervragen die ik uw Kamer op 2 september jl. heb toegezonden3.
Reeds voor de publicatie van de Tabaksproductenrichtlijn ontving VWS verzoeken tot overleg van de tabaksindustrie. VWS heeft er bewust voor gekozen om, ten tijde van het opstellen van het regeringsstandpunt, niet met de tabaksindustrie en de gezondheidsorganisaties in overleg te treden. Partijen zijn hierop gewezen en op het feit dat zij de mogelijkheid hadden om schriftelijk op het voorstel te reageren, zoals dat in elk beleidsproces kan. Pas na het versturen van het BNC-fiche aan de Tweede Kamer op 25 januari 2013 hebben partijen de kans gekregen om hun standpunten mondeling toe te komen lichten. Deze gesprekken vonden plaats op 29 en 30 januari 2013.
Was u op de hoogte van het feit dat het ministerie van VWS actief de tabaksbranche heeft benaderd bij de bepaling van het beleid inzake de Europese tabaksproductenrichtlijn?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u tijdens het algemeen overleg van 28 februari jongstleden niet verteld dat het ministerie de tabaksbranche zelf om input heeft gevraagd om het regeringsstandpunt voor het BNC (Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen) fiche te bepalen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het vragen naar de mening van de tabakslobby nog vóór dat er een regeringsstandpunt ligt zich tot de woorden van de minister van VWS dat er alleen contact wordt gezocht wanneer dat noodzakelijk wordt geacht, bijvoorbeeld waar het gaat om technische zaken bij implementatie van wet- en regelgeving?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er op het ministerie van Financiën geen richtlijnen gelden voor het benaderen van de tabaksindustrie?3 Zo neen, welke richtlijnen zijn dan van toepassing? Kan de Kamer een afschrift krijgen van de richtlijnen die het ministerie hanteert bij het benaderen van de tabaksbranche in relatie tot het FCTC (Framework Convention on Tobacco Control)-verdrag?
Bij het benaderen van de tabaksbranche hanteren alle betrokken ministeries de lijn waaraan tot op heden is vastgehouden en waarover ik u uitgebreid heb geïnformeerd in de reeds genoemde antwoorden van 2 september jl. en bovenstaand antwoord op vragen 2, 3, 4 en 5. De politieke besluitvorming geschiedt zonder betrokkenheid van de branche.
Welke richtlijn hanteert het ministerie van VWS inzake het benaderen van de tabaksbranche? Zo ja, kan de Kamer hiervan een afschrift krijgen? Zo nee, bent u bereid een concrete richtlijn voor ambtenaren te maken hoe te handelen inzake de tabaksbranche in relatie tot het FCTC-verdrag?
Zie antwoord vraag 6.
Onderschrijft u de conclusie dat het FCTC-verdrag inhoudt dat ministeries niet actief de tabaksbranche mogen benaderen als de overheid nieuwe regelgeving maakt om het tabaksgebruik te ontmoedigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u nog steeds van mening dat Nederland en uw ministeries niet handelen tegen het ondertekende FCTC-verdrag van de World Health Organisation? Zo ja, waarom?
Ja. Zoals gemeld in bovenstaande antwoorden en mijn antwoorden van 2 september is van schending van het FCTC-verdrag in al deze gevallen geen sprake.