Het bericht ‘NVRR wil normbedrag voor rekenkamers’ |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «NVRR wil normbedrag voor rekenkamers»?1 Herinnert u zich mijn eerdere Kamervragen over lokale rekenkamers?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de zorgen die de NVRR uit over de budgetten die worden toegekend aan rekenkamer(-commissie)s?
Ik heb begrip voor de zorgen van de NVRR omtrent de bezuinigingen op rekenkamer(commissie)s. Het risico bestaat dat door bezuinigingen rekenkamers hun taken niet meer goed kunnen uitvoeren. Het is van groot belang dat elke gemeenteraad in Nederland beschikt over een actieve rekenkamer die voldoende is geëquipeerd om onderzoek te doen naar de doeltreffendheid, doelmatigheid en rechtmatigheid van het gevoerde bestuur. Dit is ook bepaald in artikel 81j, eerste lid, van de Gemeentewet: De raad stelt, na overleg met de rekenkamer, de rekenkamer de nodige middelen ter beschikking voor een goede uitoefening van haar werkzaamheden.
Het toebedelen van een budget aan een rekenkamer behoort echter tot het begrotingsrecht van gemeenten. Zoals ik ook op eerdere schriftelijke vragen heb geantwoord, ben ik als zodanig geen voorstander van het bepalen van een normbedrag voor rekenkamers.3 Als het budget van een rekenkamer echter zodanig wordt beknot, of zelfs op nul op wordt gezet, waardoor de rekenkamer in de goede uitoefening van haar werkzaamheden wordt beperkt, dan vind ik dat onwenselijk en in strijd met de geest van de wet.
Heeft u signalen dat in meer gemeenten (behalve Arnhem) substantieel gesneden wordt in rekenkamerbudgetten? Zo ja, heeft dit inderdaad te maken met de mogelijkheid dat rekenkamers «lastig zijn», zoals in het artikel wordt gesuggereerd? Speelt de beperkte professionaliteit van met name kleine rekenkamer(-commissie)s hierin een rol? Zijn er nog andere redenen waarom gemeenten snijden in rekenkamerbudgetten?
In het rapport «De staat van de rekenkamer» (2013) is berekend dat in de periode 2008–2013 het totale bedrag dat alle gemeenten in Nederland uitgeven aan rekenkamer(commissie)s met 2 miljoen euro is gedaald tot 18 miljoen euro.4 De helft van de rekenkamer(commissie)s heeft te maken gehad met een bezuiniging. De onderzoekers verwachten dat het rekenkamerbudget de komende jaren zal blijven dalen.
Het bericht in Binnenlands Bestuur over de voorgenomen bezuiniging op de rekenkamer Arnhem door het nieuwe college is het enige signaal dat mij heeft bereikt sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart jl. Afgezien van bezuinigingen zijn personele wisselingen, herindelingen of de overgang naar een ander rekenkamermodel redenen om te snijden in de budgetten van rekenkamers.
De berichtgeving dat in Arnhem ruim de helft van het rekenkamerbudget wordt wegbezuinigd is voor mij aanleiding om de ontwikkelingen omtrent de budgettering goed in de gaten te houden. De NVRR beoogt een nieuw onderzoek naar de budgettering van rekenkamers uit te voeren. Ik zal dat onderzoek ondersteunen.
Deelt u de mening dat het adequaat uitoefenen van de rekenkamerfunctie een bepaalde omvang van de gemeentelijke schaal vereist? Zo ja, welke activiteiten onderneemt u om met name kleine gemeenten te stimuleren de rekenkamerfunctie in gezamenlijkheid (bijvoorbeeld op de schaal waarop gemeenten in samenwerking de nieuwe taken uit gaan voeren) op te pakken?
Ik vind het van groot belang dat de rekenkamerfunctie adequaat wordt uitgeoefend. Uit het evaluatieonderzoek van Berenschot (2011) komt naar voren dat met name «zachtere» factoren zoals betrokkenheid, politiek gevoel, stijl van opereren en cultuur het functioneren van rekenkamers bepalen. Organisatievorm, budgetten en politieke verhoudingen spelen volgens Berenschot geen rol van betekenis voor het functioneren.5
Ik beschouw het als de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten om een keuze te maken voor een bepaalde organisatievorm die het beste bij een gemeente past, met de kanttekening dat de organisatievorm niet zo moet worden ingericht dat er feitelijk geen onderzoek wordt gedaan. Uit de «De staat van de rekenkamer» blijkt namelijk dat in de gemeenten waar men heeft gekozen voor een presidiummodel of raadscommissie (een tweetal varianten van rekenkamercommissies) er feitelijk nog geen onderzoeken zijn verricht. Dit acht ik onwenselijk en in strijd met de geest van de wet. Rekenkamers dienen onderzoek uit te voeren.
Uit de «De staat van de rekenkamer» blijkt dat 90% van de respondenten over het algemeen tevreden is over de kwaliteit van de rekenkamer of rekenkamercommissie in zijn gemeente. Niet bekend is hoe tevreden gemeenten met een gezamenlijke rekenkamer zijn. Ook is niet bekend of gemeenten meer of minder tevreden zijn over een gezamenlijke rekenkamer ten opzichte van een eigen rekenkamer. Zoals in de eerste alinea aangegeven zal dit ook veelal individueel worden bepaald aan de hand van zachte factoren, die moeilijk in beleid zijn te vatten. Wel blijkt dat sommige gemeenten kritisch zijn over gezamenlijke rekenkamers die per tourbeurt onderzoeken verrichten in gemeenten. Deze gezamenlijke rekenkamers zijn dan soms voor langere tijd buiten beeld.
Ook in de «De staat van de rekenkamer» worden geen harde cijfers over een relatie tussen omvang van de gemeente en het functioneren van de rekenkamer gegeven. Wel is bekend dat inmiddels 40% van de gemeenten participeren in een gemeenschappelijke rekenkamer en dat er bewegingen zichtbaar zijn richting meer regionale samenwerking door rekenkamers, al hebben de onderzoekers ook ongeveer evenveel bewegingen van een gezamenlijke rekenkamer naar een eigen rekenkamer geconstateerd.
Er is dus weinig bekend over de effecten van het instellen van een gezamenlijke rekenkamer. Ik zal in overleg met de NVRR bezien in hoeverre in de uitvraag ten behoeve van hun voorgenomen onderzoek naar de budgettering van rekenkamers ook een onderdeel kan worden opgenomen waarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de kennisontwikkeling over het functioneren van gezamenlijke rekenkamers.
Hoe beoordelen gemeenten die de rekenkamerfunctie in gezamenlijkheid uitoefenen het functioneren van de (gezamenlijke) rekenkamer? Zijn deze gemeenten positiever over het functioneren van de gezamenlijke rekenkamer dan over de kleine afzonderlijke rekenkamers die voorheen functioneerden? Zo ja, welke redenen voeren zij hiervoor aan?
Zie antwoord vraag 4.
Behoort het probleem van de slapende rekenkamers inmiddels tot het verleden? Zo nee, kunt u garanderen dat in iedere gemeente per 1 januari 2015 een rekenkamer(-commissie) functioneert?
Voor zover bij mij bekend heeft 91,6% van de gemeenten een actieve rekenkamer. De meest recente stand van zaken komt uit het onderzoek «De staat van de rekenkamer». Daaruit blijkt dat 20 gemeenten een tijdelijke inactieve rekenkamer hebben, bijvoorbeeld vanwege herindelingen. Deze gemeenten zijn voornemens om zodra de situatie het toelaat weer een rekenkamer(commissie) in te stellen. In 15 gevallen hebben gemeenten een rekenkamer(commissie) die langere tijd inactief is zonder voornemen om daar iets aan te veranderen. Deze gemeenten vertegenwoordigen samen 1,5% van de Nederlandse bevolking. Ik heb deze gemeenten in de eerste helft van 2013 aangeschreven om hun situatie in overeenstemming te brengen met de wet. In enkele gevallen bleek dat de gemeenten voornemens waren in 2014 een (al dan niet gezamenlijke) nieuwe rekenkamercommissie op te richten. Elke gemeente moet een rekenkamer(commissie) hebben, al dan niet gemeenschappelijk. Dit wordt alleen maar belangrijker als alle gemeenten vanaf 2015 extra taken en bevoegdheden krijgen in het kader van de decentralisaties. Ik ben daarom voornemens om bij de gemeenten zonder actieve rekenkamer, die ik vorig jaar heb aangeschreven, een ambtsbericht op te vragen, om mij te informeren over hun voortgang in het activeren van hun rekenkamer.
Het bericht ‘Stikstofdepositie op natuur veel lager dan verondersteld’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Stikstofdepositie op natuur veel lager dan verondersteld»?1
Ja.
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) veel meet, maar weinig met de meetresultaten doet en deelt u de opvatting dat dit vreemd is aangezien de metingen als zeer betrouwbaar worden beschouwd terwijl de berekeningen een grote foutmarge kennen van wel 70 procent? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM stelt de depositie (en luchtkwaliteit) vast op basis van zowel metingen als modelberekeningen. Modelberekeningen worden gebruikt om een landsdekkend beeld te verkrijgen en om prognoses te kunnen maken. De metingen worden intensief gebruikt om de modelberekeningen te valideren.
Op basis van metingen alleen zou geen goed ruimtelijk beeld verkregen kunnen worden, tenzij Nederland met een zeer fijnmazig rooster van metingen volgehangen zou worden. Dit zou zeer kostbaar zijn. Daarnaast kunnen op basis van metingen alleen geen betrouwbare scenario’s gemaakt worden over ontwikkelingen in de toekomst.
De onzekerheid in de berekening van lokale depositie zoals door RIVM berekend in de Grootschalige depositiekaarten Nederland (GDN) is 70%. Lokaal is hier gedefinieerd als een vlak van 1 bij 1 kilometer. De onzekerheid in de gemiddeld door RIVM voor Nederland berekende depositie is 30%.
Het rekenmodel van de PAS, het rekenmodel AERIUS, voegt aan het model van het RIVM locatiespecifieke gegevens toe, waarmee de onzekerheidsmarge verkleind kan worden.
Klopt het dat wanneer wordt uitgegaan van de berekeningen het ammoniakbeleid zeer succesvol is, maar wanneer de ammoniakmetingen op een rij worden gezet dit tot andere conclusies leidt, bijvoorbeeld dat het effect van emissiearme stallen, het afdekken van mestsilo’s en de emissiearme aanwending van mest geen meetbaar effect hebben gehad op de luchtkwaliteit? Zo ja, kunt u toelichten waarom niet wordt uitgegaan van metingen in plaats van berekeningen?
Het gaat te ver om te stellen dat er geen effect waarneembaar is van het ammoniakbeleid. De gemeten ammoniakconcentratie is sinds de jaren 90 gedaald met circa 20%. De laatste jaren tonen de metingen geen daling meer, terwijl je dat op grond van het beleid wel zou verwachten. Hier is nu geen eenduidige verklaring voor te geven.
Naar aanleiding van signalen van het RIVM dat de trend in de berekende ammoniakemissies niet ondersteund wordt door de metingen, hebben wij onlangs de Commissie Deskundigen Mestbeleid (CDM) de opdracht gegeven samen met het RIVM nader onderzoek te doen om de oorzaken van het verschil in trends tussen de gemeten en berekende ammoniakconcentratie en de berekende landelijke ammoniakemissie te verklaren. Ik zal uw Kamer binnenkort informeren over de uitkomsten van de quickscan en de eventueel te nemen vervolgstappen.
Voor het antwoord op de vraag over het gebruik van metingen en berekeningen verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat op basis van de meetresultaten de stikstofdepositie, die veehouderijen op natuurgebieden veroorzaken, een stuk lager is dan momenteel wordt verondersteld en dat in veel natuurgebieden met zulke lage ammoniakconcentraties wordt gemeten, dat het onmogelijk is om zoveel stikstofdepositie te verkrijgen als de berekeningen veronderstellen? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM geeft aan dat de gemeten ammoniakconcentraties weldegelijk leiden tot de berekende ammoniakdeposities maar dat voor een berekening van de totale stikstofdeposities daar nog de depositie van stikstofoxiden bij opgeteld moet worden. Het RIVM herkent het door V-focus gesignaleerde verschil niet. Mogelijk heeft V-focus de depositie van de stikstofoxiden niet meegenomen in de depositieberekeningen.
Deelt u de opvatting dat het niet uit te leggen is dat beleid gestoeld wordt op berekeningen die een grote foutenmarge kennen van 70 procent en agrarische ondernemers aanzienlijke maatregelen moeten nemen zoals het investeren in emissiearme stallen terwijl niet aannemelijk is of deze maatregelen meetbare effecten hebben? Zo ja, bent u bereid om nader te onderzoeken of het mogelijk is om uit te gaan van metingen in plaats van berekeningen? Zo nee, waarom niet?
De effectiviteit van emissiearme stallen en regels voor mestaanwending is aangetoond met wetenschappelijk onderzoek2. Van elk type stal is gemeten hoeveel emissiereductie deze oplevert. Dat dit niet terug te zien is in de metingen vergt onderzoek, zie het antwoord op vraag 3.
Het rekenmodel AERIUS gebruikt OPS en voegt daaraan lokatiespecifieke informatie toe, hiermee wordt de best beschikbare informatie gebruikt. De meetgegevens worden goed benut bij het valideren van deze rekenmodellen, voor het in kaart brengen van de depositie en voor beleidsevaluatie. Metingen zijn niet geschikt om verwachtingen op te baseren. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf is op basis van metingen alleen geen goed ruimtelijk beeld te verkrijgen, tenzij Nederland met een zeer fijnmazig rooster van metingen volgehangen zou worden. Dit zou zeer kostbaar zijn. Daarnaast kunnen op basis van metingen alleen geen betrouwbare scenario’s gemaakt worden over ontwikkelingen in de toekomst. Ik acht het rekenmodel AERIUS de beste wijze die er op dit moment is om berekeningen te maken van de ontwikkeling van lokale stikstofdepositie. Het rekenmodel AERIUS zal periodiek aangepast worden aan de best beschikbare wetenschappelijke kennis. Ik acht het daarom verantwoord hier beleid op te maken.
De brief van de gemeente Alphen aan den Rijn over de fiscale consequenties van de inkoop van jeugdhulp |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de beantwoording van de schriftelijke vragen van de gemeente Alphen aan den Rijn met betrekking tot de fiscale consequenties van de inkoop van jeugdhulp? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De beantwoording is vanuit het perspectief van de gemeenten geschreven en bevat geen onjuistheden.
Acht u het wenselijk dat gemeenten, ondanks dat zij vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk worden voor de jeugdzorg, nog altijd niet weten waar zij aan toe zijn op het gebied van de eventueel te betalen BTW? Kunt u uw antwoord toelichten?
De specifieke inrichting van de jeugdhulp wordt door de gemeenten bepaald. De vraag of bij de inkoop van deze diensten aan de gemeenten BTW in rekening moet worden gebracht door de aanbieder, hangt af van de wijze waarop de jeugdhulp is ingericht. De belastingdienst is verantwoordelijk voor het adequaat toepassen van de fiscale regelgeving inclusief de vrijstellingen. Hij is bevoegd om hier uitspraken over te doen, gebaseerd op de feitelijke situatie. In het algemeen gesproken is voorzien in een vrijstelling voor de btw op de diensten betreffende jeugdhulpverlening.
Hoe oordeelt u over het feit dat door het uitblijven van duidelijke uitspraken van u er veel vragen zijn rondom eventuele BTW-heffing op regionale samenwerkingsvormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven bij het antwoord op vraag 2 is weergegeven, is het niet mogelijk om een uitspraak te doen over de toepassing van fiscale regelen en vrijstellingen omdat verschillende feitelijke situaties aan de orde kunnen zijn, waarvan de fiscale behandeling kan verschillen.
Tegelijkertijd is er ons veel aan gelegen de betrokken partijen waar mogelijk duidelijkheid te geven. De signalen waar de vraagsteller op doelt hebben ons ook op andere wijze bereikt. Wij zijn daarom in overleg met een aantal koepelorganisaties om te komen tot een beschrijving van de fiscale consequenties van de – naar verwachting – meest voorkomende samenwerkingsvormen. Het gaat dan met name om samenwerkingen binnen de Wmo en binnen de Jeugdwet. Op die manier zal voor een groot aantal «standaardsituaties» duidelijkheid op BTW-gebied worden gegeven.
Vindt u het van goed doordacht beleid getuigen dat juist het samenwerken op regionaal niveau mogelijk bestraft wordt met een BTW-heffing? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u dit dan oplossen?
De BTW-heffing die aan de orde kan zijn bij prestaties binnen samenwerkingsverbanden bestaat ook nu al. Het gaat hier namelijk niet om de zorgprestaties zelf, maar om andersoortige prestaties zoals administratie, coördinatie of ICT-diensten. Binnen het stelsel van BTW-heffing zijn dat diensten die nu en onder de nieuwe Jeugdwet regulier belast zijn, zowel op grond van onze nationale wetgeving als op grond van de Europese richtlijn. Vanwege die Europese richtlijn is het ook niet mogelijk hier nationaal van af te wijken. Wij realiseren ons dat het nieuwe stelsel op een aantal punten meer samenwerkingsrelaties vraagt en dat hierdoor het belang van deze fiscale discussie toeneemt. Om die reden vinden wij het wel van belang dat betrokken partijen weten hoe de heffing uitwerkt en op welk deel van de vergoeding de belastingheffing (en het recht op aftrek van BTW) ziet. Wij gaven bij het antwoord op vraag 3 al aan hoe in die duidelijkheid wordt voorzien. Ook wijzen wij erop dat gemeenten veelal recht hebben op BTW-bijdragen op grond van de Wet BTW-compensatiefonds voor prestaties die aan gemeenten of samenwerkingsverbanden van gemeenten zijn verricht, waarover BTW is betaald. Bij nieuwe samenwerkingsverbanden op het gebied van de drie decentralisaties zijn ons geen gevallen bekend dat de BTW niet compensabel is.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de gemeente Alphen aan den Rijn dat er mogelijk 21% minder budget is voor de inkoop van jeugdhulp vanwege BTW-heffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u er in uw plannen rekening mee gehouden dat bovenop de reeds aangekondigde bezuinigingen er mogelijk nog een extra korting van 21% op het budget komt vanwege BTW-heffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe denk u de kwaliteit en continuïteit van jeugdzorg te kunnen garanderen wanneer gemeenten geconfronteerd worden met een mogelijke BTW-heffing van 21%? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid op zeer korte termijn duidelijkheid te geven, zodat gemeenten eindelijk weten waar ze aan toe zijn, en wat het budget wordt voor de inkoop van jeugdhulp? Zo ja, wat is die termijn? Zo nee, waarom niet?
Op 30 mei 2014 hebben de gemeenten duidelijkheid over hun budget gekregen in de meicirculaire van het gemeentefonds.
Indien u niet in staat bent op zeer korte termijn duidelijkheid te verschaffen aan gemeenten, bent u dan bereid de overheveling van de jeugdzorg naar gemeenten uit te stellen? Zo nee, hoe garandeert u dan een goede overgang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn de consequenties voor kinderen, zorgverleners en zorgaanbieders van het alsmaar uitblijven van duidelijkheid rondom de financiering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn aan de slag met het inkoopproces. Nu gemeenten voldoende duidelijkheid hebben gekregen staat hen niets meer in de weg om concrete afspraken te maken over de inkoop van zorg. Gemeenten kunnen nu dus voluit hun verantwoordelijkheid nemen om duidelijkheid te geven aan hun inwoners, de werknemers die in hun gemeente aan de slag zijn, de instellingen in hun regio en daarbuiten.
Tot het verlies van hoeveel banen en zorgplaatsen hebben de decentralisatieplannen tot op heden geleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment en voor de komende periode is niet bekend in welke mate en bij welke instelling er sprake is van ontslagen. Het is in eerste instantie een taak van de verschillende partijen gezamenlijk om ontslagen zo veel mogelijk te beperken. De beste manier om deze te beperken is immers het maken van afspraken tussen gemeenten en aanbieders. Pas als het inkoopproces tussen gemeenten en aanbieders verder is gevorderd kan worden aangegeven in hoeverre er, ondanks de inspanningen van deze partijen, gedwongen ontslagen zijn en waar.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat de continuïteit van de jeugdzorg in Zuidoost-Utrecht en de rest van Nederland in gevaar komt door onzorgvuldig toegekende budgetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het budget voor 2015 is op de meest zorgvuldige manier berekend (getoetst door de Algemene Rekenkamer) en is – waar mogelijk – vastgesteld op basis van gegevens over het zorggebruik voor het jaar 2012 (onderzoeksbureaus SCP en Cebeon). Alleen de budgetten voor de jeugd GGZ zijn gebaseerd op 2011.
De budgetten zijn daarmee niet onzorgvuldig toegekend. Over de verschillen die er bestaan tussen de berekende budgetten en de opgave van aanbieders zijn wij met gemeenten in gesprek.
Plannen voor het aanbesteden van forensische zorg en onderzoek door de Nationale Politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de Programmabegroting 2015 van Veiligheidsregio Fryslân1, die duidt op het aanbesteden van de forensisch-medische zorg door de politie, en het advies van de Gezondheidsraad daarover?2
Ja.
Wat is de stand van zaken van de aanbesteding door de Nationale Politie van forensisch-medische zorg en forensisch-medisch onderzoek?
Momenteel bevindt de aanbesteding zich in de afronding van de voorbereidende fase. Dit betekent dat het programma van eisen nagenoeg klaar is en de aanbesteding bekend kan worden gemaakt aan de (nationale) markt. De aanbesteding betreft de medische arrestantenzorg en de forensische medische zorg.
Voor de volledigheid merk ik hier op dat in de aanbesteding ook enkele eisen worden opgenomen met betrekking tot de lijkschouw. Deze taak is wettelijk opgedragen aan de gemeenten en valt dienovereenkomstig onder het gemeentelijke budget.
Waarom moeten deze zorg en onderzoek worden aanbesteed? Is deze aanbesteding verplicht en zo ja, op grond waarvan is zij dat?
Zoals aangegeven in de Aanbestedingswet 2012 valt de medische zorg onder de 2B diensten van de Aanbestedingswet.3 Dit betekent dat een licht regime van toepassing is. Van belang is dat de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht toegepast worden (gelijkheidsprincipe en transparantieprincipe). Omdat niet bij wet is vastgelegd dat de forensische medische zorg en evenmin de medische zorg voor arrestanten/ingeslotenen is voorbehouden aan een specifieke organisatie acht de nationale politie het van belang op grond van de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht de opdracht in concurrentie weg te zetten binnen Nederland.
Welke partijen bieden op dit moment de forensisch-medische zorg en onderzoek aan de Nationale Politie aan?
De nationale politie maakt momenteel gebruik van verschillende partijen. Aanbiedende partijen zijn Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR), Forensisch Moderne Maatschappij Utrecht (FMMU), ARTS & ZORG, diverse GGD’en, en verschillende huisartspraktijken. Binnen enkele gebieden is er sprake van een combinatie van partijen, waarbij de ene partij zorg draagt voor de medische zorg voor ingeslotenen en de andere partij zorg draagt voor de forensisch medische zorg.
Wie kunnen de benodigde forensische zorg, anders dan de huidige aanbieders, aanbieden? Hoe kan de kwaliteit van die aanbieders worden gegarandeerd?
Eenieder die aan de criteria voldoet kan inschrijven. Elke inschrijver, ook degene die nu de dienst verleent, zal aantoonbaar moeten voldoen aan de gestelde eisen, waaronder het voldoen aan wet- en regelgeving. Huidige partijen zullen onderling de samenwerking moeten opzoeken om het bereik (eenheidsniveau politie) te kunnen voorzien van de gewenste dienstverlening. Ook nu al werken de verschillende partijen onderling samen. De onderlinge samenwerking komt de uniformiteit, efficiency en effectiviteit ten goede.
Het ligt niet in de lijn der verwachting dat er nieuwe aanbieders op de markt komen die de gewenste zorg aanbieden. Mocht dit wel het geval zijn, dan dient deze nieuwe aanbieder aantoonbaar te kunnen voldoen aan de eisen die gesteld zijn in de aanbestedingsdocumenten.
Is er aanleiding om te veronderstellen dat door aanbesteding de kwaliteit van de forensische zorg en onderzoek verbeteren zal? Zo ja, waar bestaat die aanleiding uit?
Op dit moment zijn er grote verschillen in de onderlinge afspraken. Door uniformering van deze afspraken en een beter beheer op landelijk niveau kan er beter gestuurd worden op de uitvoering van de contractuele afspraken, zodanig dat de kwaliteit wordt geborgd en/of naar een hoger niveau wordt gebracht. Ook de samenwerking tussen partijen onderling is van invloed op het kwaliteitsniveau.
Bestaat de kans dat door het aanbesteden het takenpakket van de forensisch arts versnipperd raakt doordat uitsluitend onderdelen die geld opleveren door particuliere instellingen worden opgepakt? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijke versnippering ongewenst is? Wat gaat u doen om dat te voorkomen? Zo nee, waarom bestaat die kans niet?
Nee, de nationale politie heeft een programma van eisen opgesteld, waaraan de partijen moeten voldoen. Het gaat daarbij om het volledige pakket van diensten waardoor versnippering wordt tegengegaan. Dat partijen onderling eventueel de samenwerking zullen zoeken, is aan hen en kan de samenwerking en kwaliteit juist verder bevorderen.
Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat, indien Europese aanbesteding van forensisch-medische zorg en onderzoek wordt ingezet, het van het grootste belang is dat de intekenende partijen aan zeer strenge eisen voldoen en het volledige pakket aan forensisch-medische zorg en onderzoek leveren? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat er geen sprake is van een Europese aanbesteding. Als gesteld in het antwoord op vraag 3 is er sprake van een 2B dienst. Op deze diensten is een verlicht regime van toepassing. Zoals eerder aangegeven moet elke inschrijver aantoonbaar voldoen aan de gestelde eisen, waaronder wet- en regelgeving.
Voor het tweede deel van uw eerste vraag geldt dat antwoord geven op deze vraag leidt tot het vrijgeven van informatie die tijdens de voorbereiding van deze aanbesteding niet vrijgegeven mag worden.
Welke ministeries zijn bij de uitvoering en financiering van de forensisch-medische zorg dan wel de aanbesteding daarvan betrokken? Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat de verantwoordelijkheid voor de forensische geneeskunde moet worden belegd bij één ministerie, namelijk dat van Veiligheid en Justitie? Zo ja, waarom? Hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. De Ministeries van VenJ, VWS, BZK en OCW hebben elk hun eigen verantwoordelijkheid voor een deel van het bredere beleid dat raakvlakken heeft met de forensische geneeskunde en moeilijk bij één departement zijn onder te brengen. Deze verdeling van verantwoordelijkheden zorgt er juist voor dat eventuele problematiek vanuit alle invalshoeken wordt bekeken en waar nodig individueel dan wel door samenwerking kan worden opgepakt. Ik zie dan ook geen aanleiding om daar wijziging in aan te brengen.
Kunt u toezeggen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet met de genoemde aanbesteding totdat er volledige zekerheid is dat het aanbod van forensische zorg en forensisch onderzoek bij de Nationale Politie daar niet onder lijdt? Zo nee, waarom niet?
De duur van de raamovereenkomsten bedraagt 2 jaar met de mogelijkheid tot een optionele verlenging van maximaal 2 keer 1 jaar. Dit brengt een maximale contractduur van 4 jaar met zich mee. Juist door het sluiten van goede raamovereenkomsten zorgt de nationale politie ervoor dat het aanbod van goede Forensisch Medische Zorg en Onderzoek en Medische Arrestantenzorg geborgd wordt.
Het bericht dat mensen die gezakt zijn, wel een rijbewijs ontvangen van het CBR |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van RTL Nieuws waaruit blijkt dat het CBR sinds 2011 aan 137 mensen, die gezakt waren voor hun praktijkexamen, toch een rijbewijs heeft toegekend?1
Het CBR herkent het beeld en de gemelde omvang van niet gecorrigeerde administratieve fouten niet. Het CBR heeft mij gemeld dat zij van de drie rijschoolbrancheverenigingen die verantwoordelijk zijn voor het merendeel van de examenkandidaten, heeft vernomen dat zij dit beeld vanuit hun leden niet hebben vernomen. Bij twee van de gemelde casussen uit de uitzending die het CBR kan achterhalen, blijkt de verwerking van het CBR op de juiste manier te zijn uitgevoerd. De door een van de opleiders gemelde casus is in technische zin onmogelijk.
Is het mogelijk om te achterhalen om welke rijbewijzen het gaat, die onterecht zijn verstrekt? Zo ja, gaat u deze rijbewijzen dan terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
RTL wil de informatie niet aan het CBR overhandigen. Met de herkenbare rijschoolhouders die zijn geïnterviewd door RTL zijn door het CBR gesprekken gevoerd over de door hen genoemde gevallen waaruit geen noodzaak tot terugvordering is gebleken. De in de uitzending anoniem gebleven gevallen zijn zonder informatie van RTL of de rijscholen echter niet te achterhalen.
Naar aanleiding van de uitzending zijn door het CBR diverse onderzoeken uitgevoerd in de databases en vergelijkingen met het register van de RDW uitgevoerd. Uit deze onderzoeken is niet gebleken dat kandidaten onterecht aanvullende rijbewijscategorieën hebben ontvangen.
In hoeverre kunt u zich vinden in de reactie van het CBR, dat er fouten gemaakt worden omdat het mensenwerk blijft?
Het CBR heeft de afgelopen jaren in 415 gevallen een verkeerd ingevoerde examenuitslag gecorrigeerd op in totaal ongeveer 2 miljoen afgenomen examens en toetsen in die periode.
Het CBR heeft onlangs een tablet ingevoerd waarmee vergissingen in de examenuitslag kunnen worden teruggedrongen. Daarnaast wordt uiterlijk over één maand ingevoerd dat een geslaagde examenkandidaat als een extra controle na het examen zijn handtekening zet op het examenresultaat.
Deelt u de zorgen over de vele problemen bij het CBR, zoals de problemen rondom theorie-examens, herkeuringen en nu weer de praktijkexamens? Zo ja, bent u bereid om in te grijpen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze zorgen niet en zie geen reden om in te grijpen. Waar problemen dreigen constateer ik dat het CBR snel passende maatregelen neemt. Bij de theorie-examens zijn maatregelen getroffen om fraude tegen te gaan. Wat betreft de praktijkexamens geef ik bij de beantwoording van de andere vragen aan welke maatregelen zijn genomen. Zoals ik ook eerder aan uw Kamer heb gemeld is er bij stabiele chronische aandoeningen geen sprake van een herkeuringseis. Ook heb ik de wet-en regelgeving aangepast waardoor de standaard periodieke herkeuringeis voor mensen met ADHD en autisme is vervallen.
Het CBR voert een omvangrijk verbeterprogramma uit dat ik in 2011 met uw Kamer heb gedeeld. Dit programma behelst vernieuwing van een groot aantal processen en systemen en heeft een looptijd tot 2016 gericht op verdere verbetering van de organisatie. Voor de meest risicovolle trajecten van dit programma heeft de raad van toezicht een belangrijke rol gekregen in de bewaking van de voortgang. Directie en raad van toezicht informeren mij periodiek over de uitvoering van het programma. Ik ben van mening dat met het te realiseren verbeterprogramma een belangrijke verdere professionalisering zal worden bereikt.
Bent u bereid om extra maatregelen te nemen om te voorkomen dat mensen onterecht een rijbewijs ontvangen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Voor beantwoording verwijs is naar de gegeven antwoorden op vraag 3 en 4.
De handelwijze van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de klachten die medewerkers van De Zorggroep hebben gemeld aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over onvoldoende toezicht op dementerende bewoners, onderbezetting op afdelingen, veel langdurig zieken en verplichte diensten op vrije dagen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik vind dit verontrustende klachten. Het betreft hier immers zorg aan een zeer kwetsbare groep mensen. Zij moeten kunnen rekenen op goede en veilige zorg op ieder moment van de dag. Onderbezetting en onvoldoende toezicht op een afdeling kan bij mensen met dementie reële risico’s met zich meebrengen.
De klachten maken ook duidelijk dat de gevolgen voor medewerkers groot zijn. Onderbezetting betekent meer werk en leidt niet zelden tot ziekteverzuim, waardoor de kans bestaat dat een afdeling in een negatieve neerwaartse spiraal kan komen en de problemen groter worden.
Wat vindt u ervan dat personeel anoniem melding doet bij de IGZ over misstanden in de zorg, en dat de Inspectie alleen in gesprek gaat met de Raad van Bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De inspectie heeft de melding op 13 april 2014 ontvangen. Deze melding was niet anoniem, maar ging wel gepaard met het verzoek om er vertrouwelijk mee om te gaan. De inspectie heeft de melding daarom als een vertrouwelijke melding behandeld. In haar reactie naar de melder heeft de inspectie aangegeven de melding mee te nemen in haar toezicht op De Zorggroep. Omdat de melding zonder contactinformatie van de medewerker via e-mail binnenkwam kon de inspectie alleen via e- mail reageren. In haar reactie heeft de inspectie aangegeven hoe zij telefonisch bereikbaar is voor vragen.
Van 6 juni 2012 tot 6 december 2012 heeft de inspectie delen van De Zorggroep onder verscherpt toezicht gesteld omdat er risico’s waren voor de patiëntveiligheid. Na afloop van het verscherpt toezicht is de inspectie De Zorggroep nauwlettend blijven volgen. Op korte termijn is er een gesprek met de raad van bestuur om over deze melding, maar ook over andere meldingen, verder te praten. De inspectie zal in dit gesprek benadrukken dat De Zorggroep actie moet nemen om de structurele problemen weg te nemen en zal de resultaten intensief met toezichtbezoeken volgen. Bij deze toezichtbezoeken zullen ook medewerkers en bewoners betrokken worden, zoals dit ook is gebeurd in 2012.
Wat is de reden dat de Inspectie alleen een gesprek aangaat met de Raad van Bestuur en verder geen zelfstandig en onafhankelijk onderzoek doet naar de klachten bij De Zorggroep? Kunt u dit toelichten?
De inspectie heeft deze melding toegevoegd aan andere meldingen en gaat met de raad van bestuur in gesprek over structurele verbetering van de tekortkomingen. Zij wil dat De Zorggroep maatregelen neemt. Zie ook het antwoord bij vraag 2.
Deelt u de mening dat de IGZ meer oog moet hebben voor mensen die melding maken van wantoestanden in zorginstellingen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
De inspectie neemt iedere melding serieus en geeft de melder aan wat zij met de melding gaat doen. In sommige gevallen is een melding zo ernstig dat de inspectie direct zelf onderzoek instelt en niet het onderzoek van de zorgaanbieder afwacht. In andere gevallen is het een signaal dat de inspectie helpt om die zorgaanbieders in beeld te brengen waar de zorg door de bodem zakt of dreigt te zakken. Bij afronding van ieder onderzoek krijgt de melder bericht.
Kunt u de Kamer de inspectierapporten over De Zorggroep doen toekomen? Kunt u daarbij ook aangeven welke handhavingsinstrumenten zijn ingezet, en/of nog worden ingezet? Zo neen, waarom niet?
De gevraagde rapporten zijn openbaar beschikbaar via de website van de IGZ. De meest recente en meest ingrijpende door de IGZ opgelegde maatregel is het instellen van verscherpt toezicht in 2012 bij Stichting Zorggroep Noord- en Midden-Limburg (periode 6 juni tot 6 december 2012). Ik wil benadrukken dat de meldingen en signalen van cliënten en medewerkers hier een belangrijke rol bij hebben gespeeld.
Ziet u aanleiding om over te gaan tot capaciteitsuitbreiding van het aantal inspecteurs bij de IGZ? Kunt u de Kamer informatie doen toekomen van de caseload van de inspecteurs van de IGZ, het aantal meldingen, het aantal onderzoeken dat is gestart en de resultaten van deze meldingen over het jaar 2013?
De capaciteit van de IGZ is in de afgelopen drie jaar met ca. 100 fte. toegenomen naar 516 fte in 2013. Dit is in lijn met het aantal meldingen dat in die periode gestegen is, te weten 8.750 in 2011 en 9.550 in 2013, evenals met de wijze waarop de IGZ toezicht houdt, te weten risicogebaseerd. De caseload van de inspecteurs komt onder andere tot uiting in het zo snel mogelijk maar in ieder geval binnen de daarvoor geldende termijnen behandelen en afronden van meldingen. Met verwijzing naar het recent aan uw Kamer gezonden Jaarbeeld 2013 van de IGZ, is daarin ten opzichte van voorgaande jaren een duidelijke verbetering te bespeuren.
Een opgepakte jihadist |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Syriëganger opgepakt in Den Haag voor plannen overval»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat het voorarrest van de teruggekeerde jihadist is verlengd wegens het voorbereiden van een terroristisch misdrijf en wegens wapenbezit?
Het klopt dat het voorarrest van betrokkene is verlengd. Hem wordt het voorbereiden van een terroristisch misdrijf en overtreding van de wet wapens en munitie ten laste gelegd.
Kunt u aangeven met welke organisatie(s) de opgepakte Syriëganger in contact staat? Is het bekend waar hij de opbrengst van de overval heen wilde sluizen?
Zoals u weet, doe ik geen uitspraken over concrete gevallen of lopende onderzoeken. Financiële stromen vanuit Nederland naar het buitenland worden in kaart gebracht door de Landelijke Eenheid van de politie. Daarnaast werkt de Landelijke Eenheid nauw samen met de Financial Intelligence Unit (FIU) en de Dienst Landelijke Informatie Organisatie (DLIO). Daarbij is ook bij de AIVD aandacht voor mogelijke financiering van de gewelddadige jihad.
Het verlenen van geldelijke steun aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, is strafbaar op grond van Artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht. Het is aan het Openbaar Ministerie (OM) om per geval te besluiten of tot vervolging wordt overgegaan. Daarbij zal het OM de bij de Landelijke Eenheid en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikbare informatie betrekken.
Zijn er meer naar Nederland teruggekeerde jihadisten die bezig zijn met het financieren van de internationale jihad? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Misstanden bij de Sociale dienst Midden-Drenthe |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de situatie bij de sociale dienst van de gemeente Midden-Drenthe?1
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving daarover op de regionale televisie.
Deelt u de mening dat gemeenten uit voorzorg ten tijde van een onderzoek na een inval van de arbeidsinspectie geen bijstandsgerechtigden zouden moeten plaatsen bij organisaties die onderwerp van onderzoek zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Er moet worden voldaan aan de wettelijke eisen, ook als het activiteiten betreft gericht op inschakeling van werklozen naar werk. Ingeval de re-integratieactiviteiten worden verzorgd door derden blijft de gemeente hiervoor verantwoordelijk en zal de gemeente bij signalen dat de wettelijke eisen worden overschreden, deze onderzoeken en zo nodig passende maatregelen nemen. De gemeenteraad van de gemeente Midden-Drenthe heeft inmiddels besloten om een onderzoek in te stellen naar het re-integratiebeleid van de gemeente. Het is niet aan mij om te oordelen of gemeenten uit voorzorg geen bijstandsgerechtigden moeten plaatsen bij een bedrijf dat onderzocht wordt op grond van de Arbeidsomstandighedenwet.
Bent u bereid gemeenten nogmaals te wijzen op het maatwerk dat van hen wordt verwacht in het kader van de Wet Werk en Bijstand, mede door middel van een individueel plan van aanpak op basis van de persoonlijke situatie?
De wet alsook alle duidingen daarvan zijn helder. Maatwerk is uitgangspunt. Ik benadruk dat ook steeds in uw Kamer en in het land. Ten behoeve van gemeenten wordt door de programmaraad de implementatie van de Participatiewet ondersteund, onder andere door middel van diverse handreikingen. Daarin wordt ook het uitgangspunt van maatwerk uitgedragen.
Wanneer kan de Tweede Kamer de spelregels met maatregelen en objectieve criteria tegemoetzien, opdat verdringing maximaal wordt voorkomen?2
De spelregels ter voorkoming van verdringing bij de tegenprestatie, zijn opgenomen in de Werkwijzer Tegenprestatie die door de Programmaraad op 1 april 2014 is gepubliceerd op haar website «www.samenvoordeklant.nl»
Gijzelingstrainingen in gevangenissen |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat het trainen van gevangenispersoneel voor crisissituaties zoals gijzelingsacties, opstanden en brandoefeningen van groot belang is voor de veiligheid van gedetineerden en personeel en uiteindelijk ook voor de Nederlandse samenleving? Erkent u dat het belangrijk is dat deze trainingen op frequente basis aangeboden blijven worden en dat daarop dus nooit bezuinigd mag worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het trainen van gevangenispersoneel voor crisissituaties zoals gijzelingsacties, opstanden en brandoefeningen van groot belang is voor de veiligheid van gedetineerden en personeel. Iedere inrichting dient minimaal conform de door DJI vastgestelde oefenmatrix te oefenen op incidenten en calamiteiten. Daarnaast beschikt iedere inrichting over een vooraf opgestelde, jaarlijks terugkerende, oefenkalender. Met uitzondering van het gijzelingsbeleid geldt dat thans geen wijzigingen voorzien zijn in de trainingen gericht op het omgaan met crisissituaties.
Uit een in 2012 gehouden inventarisatie blijkt dat een nieuwe investering in instructie en in onderhoud van de kennis en vaardigheden op het gebied van het omgaan met gijzelingen gewenst is. Een nieuw aanbod voor trainingen en instructie is daarom in voorbereiding waarmee op een efficiënte wijze vorm wordt gegeven aan het goed toerusten van het DJI-personeel op dit terrein. In aanvulling op een centraal georganiseerde intensieve gedragstraining bij binnenkomst van nieuwe executieve DJI-medewerkers wordt meer focus gelegd op trainingen in de eigen inrichting door eigen instructeurs van de inrichting.
Deze instructeurs worden opgeleid door het Opleidingsinstituut DJI. Er wordt ook zoveel mogelijk gebruik gemaakt van E-learning en instructiefilms. Om de kennis up tot date te houden wordt een digitale toets ontwikkeld die door alle medewerkers jaarlijks moet worden afgelegd.
Zal er bezuinigd worden op de trainingen voor dergelijke crisissituaties? Zo ja, waarom? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Zal het personeel nog steeds evenzeer voldoende voorbereid zijn op bedreigende situaties onder het eventueel nieuwe trainingsbeleid als onder het oude trainingsbeleid? Kunt u dit motiveren en de verschillen toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u per penitentiaire inrichting (PI) aangeven hoe vaak per jaar deze trainingen aan het personeel worden gegeven en om welke trainingen het gaat? Kunt u aangeven hoe dit was voor de bezuinigingen en hoe dit zal zijn na de bezuinigingen?
Per penitentiaire inrichting wordt een oefen- en opleidingsjaarplan voor de calamiteitenorganisatie gemaakt. De bezuinigingen hebben geen invloed op het oefenschema. Gedurende een jaar moeten minimaal uitgevoerd worden:
Medewerkers in de penitentiaire inrichtingen die onderdeel uitmaken van de BHV hebben hiertoe een opleiding gevolgd. Jaarlijks nemen zij deel aan een verplichte herhalingstraining. Voor leden van het IBT geldt dat zij na het volbrengen van de IBT-opleiding onderhoudstrainingen dienen te volgen. De onderhoudstraining is vastgesteld op zes trainingsdagen per jaar. Van deze trainingsmomenten dient er minimaal één in het kader van regionale DJI samenwerking – grootschaliger optreden – te worden uitgevoerd. De vaardigheden van de IBT-leden worden een keer per jaar getoetst.
Wat betreft de nieuwe training op het gebied van gijzelingen geldt dat alle medewerkers minimaal eenmaal per 2 jaar de instructie dienen te ontvangen. Het lokale DJI-management is verantwoordelijk voor de implementatie van de instructies en trainingen, en voor controle op het periodiek afleggen van de onderhoudstoets.
Kunt u tevens per PI aangeven uit hoeveel leden de betrokken crisisteams bestaan? Kunt u aangeven hoe dit was voor de bezuinigingen en hoe dit zal zijn na de bezuinigingen?
Een crisisteam wordt geformeerd onder verantwoordelijkheid van de directeur. Afhankelijk van de aard van het incident bestaat het crisisteam uit zes personen die al naar gelang de aard van de crisis kunnen worden aangevuld met specifieke deskundigen. Aanvullend wordt voorzien in administratieve, operationele en communicatieve ondersteuning. Op crisisteams wordt niet bezuinigd.
Kunt u per PI aangeven hoeveel zogenaamde droogdraai-oefeningen worden gehouden? Kunt u aangeven hoe dit was voor de bezuinigingen en hoe dit zal zijn na de bezuinigingen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien er niet bezuinigd zal worden op de betreffende trainingen, kunt u dan aangeven of er wijzigingen zijn in het betreffende trainingsbeleid, wat deze wijzigingen inhouden en waarom deze zijn getroffen?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt het gevangenispersoneel nauw betrokken bij de invulling van trainingen op crisissituaties? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid om dit alsnog te bewerkstelligen?
Ja, het gevangenispersoneel wordt betrokken bij de invulling van trainingen op crisissituaties. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, 2, 3 en 7 worden de trainingen op het gebied van gijzelingen op lokaal niveau georganiseerd en gegeven door eigen instructeurs. De voorgenomen wijziging in de wijze van instructie en training op dit gebied wordt voor advies voorgelegd aan de Centrale Ondernemingsraad DJI.
Het bericht 'Onduidelijkheid over ingestorte boerderij Bedum' |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving over de ingestorte schuur in Bedum en de evacuatie van de bewoners uit de bijbehorende boerderij?1
Ja, daar ben ik mee bekend. De gemeente Bedum heeft enkele dagen na de instorting omwonenden een informatiebrief gestuurd en een persbericht uitgebracht. De brandweer heeft de bewoners tijdens het weekend van de instorting geadviseerd elders onderdak te zoeken en dit is tijdelijk gevonden bij familie. Vervolgens heeft de gemeente Bedum dit proces overgenomen.
Weet u waarom de boerenschuur instortte? Is het correct dat de gemeente Bedum en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) hier niets over willen zeggen?
Het gemeentebestuur van Bedum heeft direct na de instorting onderzoek laten verrichten door een onafhankelijk bureau om zekerheid te krijgen over de oorzaak. De gemeente Bedum heeft enkele dagen na de instorting omwonenden een informatiebrief gestuurd en een persbericht uitgebracht. Omdat er toen geen duidelijkheid was over de oorzaken van de instorting is – ook om speculatie te voorkomen – in de brief en het persbericht niet nader ingegaan op mogelijke oorzaken.
Het onderzoeksbureau is gevraagd om te beoordelen of de instorting is veroorzaakt door achterstallig onderhoud, schade als gevolg van aardbevingen, weeromstandigheden, dan wel een combinatie van deze factoren. Tevens dient het bureau te onderzoeken of het pand nog geschikt is voor veilige bewoning. NAM en de gemeente Bedum zijn hierover in overleg. De verwachting is dat er binnen een maand duidelijkheid is over de oorzaken van de instorting.
NAM was weliswaar reeds in contact met de bewoners voorafgaand aan de instorting vanwege eerder gemelde bevingsschade, maar vanwege het initiatief van de gemeente met betrekking tot de onderzoeken alsmede het feit dat de bewoners op aanraden van de brandweer en met betrokkenheid van de gemeente elders onderdak zoeken, heeft ook NAM terughoudendheid betracht in de media hieromtrent.
Kunt u inzicht geven in waarom eerder woningen zijn ontruimd, zoals de monumentale boerderij in Onderdendam en een andere woning aan de Ter Laan?
Er kunnen meerdere redenen zijn die ten grondslag liggen aan advies om tijdelijk een woning te verlaten. In meeste gevallen kan de veiligheid van de inwoners niet langer gegarandeerd worden bij een eventuele nieuwe aardbeving. Vaak speelt hierbij een combinatie van factoren een rol. De staat van het huis, schade als gevolg van eerdere aardbevingen en privéomstandigheden spelen hierin mee. NAM zoekt in overleg met de bewoners een oplossing. Per individuele situatie wordt gekeken naar een oplossing. Streven is herstel van de woning, maar in sommige gevallen is dit niet mogelijk. Herbouw of sloop behoort dan tot de oplossingen.
In enkele gevallen was de uitkomst bouwkundig onderzoek naar aanleiding van een schademelding de aanleiding, recent was een reguliere ronde van het inspectieteam de aanleiding om tot actie over te gaan.
Op welke manier dragen het Ministerie van Economische Zaken en de NAM bij aan het verstrekken van duidelijke informatie over de bevingsproblematiek in Bedum en omgeving?
Er zijn diverse manieren. Via het ambtelijk overleg en de reguliere vergaderingen met de partijen die het bestuursakkoord ondertekend hebben wordt informatie uitgewisseld. Daarnaast is de Dialoogtafel gestart. Deze speelt een belangrijke rol in de communicatievoorziening naar betrokken partijen en haar achterban. NAM communiceert op diverse manieren naar de inwoners van het gebied, o.a. via haar website (namplatform.nl) maar ook persoonlijk via diverse lezingen en informatie-avonden. Ook zijn er structurele bijeenkomsten in het gemeentehuis te Loppersum (zogeheten RIG avonden) waar telkens een ander thema centraal staat, zoals bouwnorm, nieuwbouwstimuleringsfonds en waardedaling
Het bericht dat opvang van illegalen wordt verlengd |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het dat de gemeente Amsterdam (kostbare) opvang blijft bieden aan vreemdelingen die niet eens in ons land mogen zijn? Is de verlenging van deze opvang met u besproken? Zo ja, waarom laat u dit gebeuren?1
De burgemeester van Amsterdam heeft de resultaten van de Vluchthaven met mij besproken. Het initiatief is op 1 juni jl. stopgezet. In het kader van een verantwoorde en zorgvuldige afbouw van dit initiatief heeft de gemeente Amsterdam besloten voor een beperkte periode van zes maanden vervolgopvang beschikbaar te stellen voor twee duidelijk omschreven groepen. Dit heb ik nader toegelicht in mijn brief aan uw Kamer van 30 juni 2014.
Realiseert u zich dat Nederland door dit soort gepamper van illegalen een veel te aantrekkelijk asielland is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de opvang onmiddellijk wordt beëindigd, temeer nu ons land wordt overspoeld door asielzoekers die niet de boodschap mogen krijgen dat ze zelfs na een afgewezen verblijfsaanvraag rustig in Nederland kunnen blijven? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers, die in de zogenaamde vluchthaven in Amsterdam verbleven, zijn inmiddels aantoonbaar naar de landen van herkomst teruggekeerd?
Een afschrift van de evaluatie van het initiatief aan de Havenstraat in Amsterdam heb ik uw Kamer doen toekomen. Zoals in de evaluatie is vermeld, zijn twee personen teruggekeerd en daarnaast zijn momenteel nog circa acht mensen bezig om vrijwillige terugkeer te realiseren.
Wat onderneemt u teneinde de in de vluchthaven verblijvende illegalen zo snel mogelijk terug te sturen naar de landen van herkomst?
Niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen hebben altijd de mogelijkheid om zelfstandig terug te keren naar het land van herkomst. Indien zij actief willen werken aan hun terugkeer, kunnen zij zich wenden tot de DT&V om hierbij ondersteund te worden. De opstelling en terugkeerbereidheid van de vreemdeling zijn van doorslaggevende betekenis, zeker in het geval gedwongen terugkeer (op korte termijn) niet mogelijk is.
Mobiel grenstoezicht |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de toezegging op 21 november 2013 om «zeer binnenkort» te komen tot een aanpassing van artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit, teneinde onnodige beperkingen aan het mobiel grenstoezicht door de marechaussee weg te nemen?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de Kamer tot dusverre niets heeft vernomen over de betreffende aanpassing van het Vreemdelingenbesluit? Wanneer en op welke wijze wordt de ruimte voor mobiele grenscontroles voor de marechaussee vergroot, zodat grensoverschrijdende criminaliteit en illegale immigratie gerichter en effectiever kunnen worden aangepakt?
Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heb ik u toegezegd dat het juridisch kader van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) wordt uitgebreid. De voorbereidingen hiertoe hebben in de afgelopen maanden plaatsgevonden. Het voorstel tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit is ter consultatie voorgelegd aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) en de Koninklijke Marechaussee. De toelichting bij het voorstel is naar aanleiding van het advies van de ACVZ aangepast en het voorstel is inmiddels voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Het advies van de Raad van State is op 13 juni jl. ontvangen en wordt op dit moment bestudeerd.
Met dit voorstel tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit wordt het juridisch kader voor de MTV-controles op treinen uitgebreid. Door het maximaal per dag en per traject te controleren aantal treinen en treincoupés te verruimen, kan de Koninklijke Marechaussee (KMar) de MTV controles effectiever en efficiënter uitvoeren en zal illegaal verblijf beter worden tegengegaan.
Daarnaast wordt in een afzonderlijke bepaling de mogelijkheid gecreëerd om, in uitzonderlijke gevallen, in afwijking van het algemeen kader, op tijdelijke basis de MTV-controles uit te breiden. Dit ziet op de situatie dat er informatie is over een bijzonder verhoogde instroom van illegale vreemdelingen vanuit een ander Schengenland naar Nederland. Op basis van die specifieke informatie kan de KMar dan tijdelijk extra controles uitvoeren. Met deze uitbreiding kan beter en flexibeler worden ingespeeld op actuele ontwikkelingen en kunnen in dat geval illegale immigratie, illegaal verblijf en mensensmokkel nog beter en sneller worden tegengegaan.
Kunt u concreet aangeven in hoeverre de juridische beperkingen die Nederland momenteel aan MTV(Mobiel Toezicht Veiligheid)-controles oplegt overeenkomen met beperkingen die andere Schengenlanden opleggen? Klopt het dat Duitsland onlangs de mogelijkheden voor grenstoezicht heeft uitgebreid, en zo ja, op welke wijze?
Het toezicht in de binnengrenszone is een nationale bevoegdheid van de lidstaten. Elke lidstaat kan de controles in de binnengrenszone in het kader van het toezicht daarom op eigen wijze invullen. Dit mag echter niet in strijd zijn met de Europese regels. In het bijzonder dient het toezicht niet hetzelfde effect te hebben als een grenscontrole in de zin van de Schengengrenscode.
Verschillende Schengenlidstaten voeren in de binnengrenszone controles uit in het kader van binnenlands vreemdelingentoezicht. Uit het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van Titel III (Binnengrenzen) van Verordening (EG) nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) blijkt dat de controles in andere Schengenlanden controles – net als in Nederland – niet-systematisch, steekproefsgewijs worden verricht en/of op basis van risico-inschattingen van de veiligheidssituatie. Naar aanleiding van de uitspraak van het Europese Hof van 22 juni 2010 inzake Melki was Frankrijk, net als Nederland, gedwongen een beperking door te voeren in de frequentie en duur van de controles.
In mijn brief van 28 mei jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de overeenkomsten en verschillen tussen de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten van Duitsland en Nederland en de uitvoering van de controles in de binnengrenszone. Uit de beschikbare informatie blijkt niet dat Duitsland de mogelijkheden voor het grenstoezicht heeft uitgebreid.
Bent u bereid op Europees niveau ruimte te bepleiten voor een meer risicogestuurd mobiel grenstoezicht door de marechaussee, dat niet zoals nu gehinderd wordt door onzinnige kwantitatieve beperkingen, en hiervoor ook bij andere Europese lidstaten naar draagvlak te zoeken?
Het MTV is onderdeel van het binnenlands vreemdelingentoezicht en betreft de uitvoering van een nationale bevoegdheid. Deze bevoegdheid moet echter binnen de grenzen van het Europese recht worden uitgeoefend. Naar aanleiding van nationale en Europese jurisprudentie, is in de regelgeving de duur en frequentie van het mobiel toezicht ingeperkt. Dat neemt niet weg dat ik in Europees verband zal blijven inzetten op de ruimte voor dit toezicht. Daarnaast wil ik in het kader van de aanpak van secundaire migratiestromen in de Europese Unie de operationele samenwerking in de grensstreken met de andere lidstaten bespreken.
De kwetsbaarheid van iTunes |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «iTunes kwetsbaar voor hackers», waarin wordt belicht dat het muziekprogramma iTunes kampt met een beveiligingsprobleem, waardoor iTunes-wachtwoorden te onderscheppen zijn?1
Het bericht «iTunes kwetsbaar voor hackers» is mij bekend.
In het door u genoemde geval gaat het om een probleem in de beveiliging van verbindingen van iTunes naar diverse Apple-diensten, waaronder iCloud. Het maken van zo’n verbinding vindt langs beveiligde weg plaats in een gescheiden kanaal ofwel tunnel. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het zogeheten TLS/SSL-protocol om deze verbinding op te zetten. Om de verbinding via dit protocol op te zetten wordt gebruik gemaakt van een beveiligingscertificaat. Niet alle varianten van iTunes voor de diverse besturingssystemen controleren deze certificaten op correcte wijze. Hierdoor valt in potentie een aanval uit te voeren door zich in te mengen in het opzetten van de tunnel. Deze lijkt dan veilig, maar is dit niet.
Door het opbouwen van deze onveilige verbinding kunnen gegevens worden onderschept of gemanipuleerd uit verbindingen tussen iTunes en diverse Apple-diensten, waaronder iCloud. Deze gegevens omvatten de gebruikte inloggegevens en bestanden die in iCloud worden opgeslagen of daaruit worden opgehaald.
Op dit moment zijn er bij het Nationaal Cyber Security Centrum geen signalen van actief misbruik van deze kwetsbaarheid in Nederland. Ook de politie heeft blijkens de digitale systemen geen aangiftes/meldingen ontvangen waar uit het verband tussen hacken en iTunes gelegd kan worden.
Door de leverancier in kwestie, Apple, zijn in de afgelopen periode diverse updates uitgevoerd in de kwetsbare variant van de iTunes-software. Hiermee moet naast de nog niet gesignaleerde huidige slachtoffers het aantal toekomstige slachtoffers beperkt geacht worden.
Hoe groot acht u de kans dat Nederlandse iTunes- en iCloudgebruikers het slachtoffer zijn of kunnen worden van het beveiligingslek van deze diensten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er reeds bij u meldingen bekend van personen die het slachtoffer zijn geworden van hackers die misbruik hebben gemaakt van de beveiligingsproblemen van iTunes? Zo ja, om hoeveel Nederlandse gevallen gaat het?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het mogelijk dat, zoals beveiligingsonderzoeker Mark Loman stelt, het beveiligingsprobleem zowel een beginnersfout als een opzettelijke kwetsbaarheid kan zijn? Zo ja, hoe groot is het risico dat het hier een opzettelijke kwetsbaarheid betreft? Zijn er bij u vermoedens dat inlichtingendiensten de kwetsbaarheden gebruiken om communicatie met iCloud te onderscheppen?
In deze casus is het aannemelijk dat het beveiligingsprobleem, zoals bovenstaand geschetst, een implementatiefout van de leverancier betreft. Deze implementatiefout op het gebied van het TLS/SSL-protocol is door diverse partijen gemaakt. Ingaan op het vermeende gebruik hiervan door inlichtingen- en veiligheidsdiensten zou daarbij speculatief van aard zijn.
Zoals aangegeven komt een dergelijke implementatiefout vaker voor en betreft het daarbij zeer zeker niet noodzakelijkerwijs een opzettelijke kwetsbaarheid. Ik zie dan ook geen aanleiding om op basis van deze kwetsbaarheid onderzoek te doen naar andere bedrijven. Uiteraard staat het onderwerp van opzettelijk aangebrachte kwetsbaarheden, ook wel backdoors genoemd, zoals reeds in 2012 aangegeven in antwoorden op vragen van de leden Ten Broeke, Hennis-Plasschaert en Verheijen2 op het netvlies en blijven de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alert op alle signalen die veiligheidsrisico’s zouden kunnen vormen voor Nederland en haar vitale infrastructuur.
Kunt u nagaan of eventuele opzettelijke kwetsbaarheden zich ook voordoen bij andere bedrijven, bijvoorbeeld bij Java van Oracle? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens stappen te ondernemen om de veiligheid van Nederlandse iTunes- en iCloudgebruikers te verbeteren? Zo ja, op welke wijze?
Nee, ik ga geen specifieke stappen ondernemen. Ik vind het wel van belang om de algehele digitale veiligheid, dus niet alleen van iTunes- en iCloudgebruikers, te verhogen. Dit gebeurt middels de in oktober 2013 gepubliceerde tweede Nationale Cyber Security Strategie (NCSS-2).
Bedrijven en instellingen zijn zelf primair verantwoordelijk voor informatiebeveiliging.
In de NCSS-2 is daarnaast aangegeven dat leveranciers een specifieke verantwoordelijkheid (zorgplicht) richting hun klanten hebben en dat security en privacy by design meer dan nu standaard ontwerpbeginselen dienen te zijn.
Tot slot wordt met de NCSS-2 ingezet op een algehele verhoging van de digitale weerbaarheid middels 37 acties. Een belangrijk element daarin is awareness en het hebben van kennis van cybersecurity. Hiertoe zal dit jaar het thema van de jaarlijkse campagne Alert online, van 27 oktober tot 6 november, dan ook kennis van cybersecurity zijn.
Het monitoren en beïnvloeden van internetdiscussies over het ministerie van Veiligheid en Justitie |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de recente vacature bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J), waarin medewerkers worden gezocht om te achterhalen hoe burgers online praten over het Ministerie van V&J?1 Sinds wanneer worden medewerkers geworven om de meningsvorming van burgers over hun beleid en hun functioneren te volgen en te beïnvloeden?
Bewindslieden werven geen medewerkers om de meningsvorming van burgers over hun beleid en functioneren te volgen en te beïnvloeden. Om goed beleid te maken staat de overheid in contact met de samenleving. Het volgen van media, ook online media, is een vorm om signalen uit de samenleving op te vangen. Het stelt de overheid tevens in staat om ook online vragen van mensen over het beleid te beantwoorden.
Zijn er op dit moment al medewerkers in dienst die met monitoring- en webcaretool Coosto speuren naar gesprekken op fora en sociale media, zoals Twitter, Facebook en Youtube en proactief deelnemen aan gesprekken over V&J-beleidsterreinen, V&J-organisaties en de V&J-bewindslieden om zo te helpen het imago van V&J op te bouwen en te beschermen? Hoeveel fte is of wordt ingezet om kritische geluiden op sociale media over V&J-beleidsterreinen van repliek te dienen?
Er zijn medewerkers binnen de overheid actief om voorlichting te verstrekken aan burgers via brieven, telefoon, mail en meer recent ook via social media. Daarbij wordt altijd verwezen naar staand beleid zoals bijvoorbeeld omschreven op www.rijksoverheid.nl of in de correspondentie met het parlement. Er worden geen medewerkers ingezet om kritische geluiden op sociale media van repliek te dienen.
Kunt u uiteenzetten wat het profiel is of wordt van webcare-redacteuren die tot taak hebben gesprekken op fora en sociale media over V&J-beleidsterreinen op te sporen en daar proactief aan deel te nemen? Op welke wijze presenteert een webcare-redacteur zich aan de burgers in wiens gesprek hij zich gaat mengen?
Als een ambtenaar online in gesprek gaat uit hoofde van zijn functie dient hij zich ook online als ambtenaar kenbaar te maken. Deze regel is in juni 2010 vastgesteld. Deze regel is een aanvulling op één van de Uitgangspunten van de Overheidscommunicatie: «De rijksoverheid is altijd, ongeacht het kanaal of medium, herkenbaar als deelnemer aan de communicatie, respectievelijk als (mede-)afzender en/of anderszins als belanghebbend of betrokken bij de informatie.
Kunt u uiteenzetten hoeveel ministeries al gebruik maken van de real-time monitoringspakketten van Coosto of andere bedrijven, hoeveel gesprekken of berichten worden gevolgd en hoeveel belastinggeld daaraan wordt uitgegeven?2
Alle ministeries volgen media, ook online media. Daar worden verschillende pakketten gebruikt. Het is integraal onderdeel van de inspanningen gericht op het opvangen van signalen uit de samenleving, waarbij beleidsonderwerpen die aandacht van politiek, media en samenleving vragen worden gevolgd.
Vindt u het verantwoord ambtenaren in te zetten om gesprekken van burgers over het kabinetsbeleid actief te volgen en te beïnvloeden? Zo ja, op welke gronden vindt u het verdedigbaar gesprekken tussen burgers op internet op te sporen, te monitoren en negatieve gedachtevorming over het beleid en de bewindspersonen van V&J te beïnvloeden?
De Uitgangspunten van de Overheidscommunicatie zijn altijd het kader, ook voor de wijze waarop de Rijksoverheid communiceert. Ter illustratie een citaat uit de Uitgangspunten: «Hoofddoel van de communicatie van de rijksoverheid is te voldoen aan het recht van de burger op communicatie met en informatie van de rijksoverheid en het ondersteunen van goed democratisch bestuur».
Herinnert u zich de motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-20 nr. 735) waarmee de Kamer heeft uitgesproken dat het initiatief van het Europees Parlement om anti-Europa discussies op internet te monitoren ongewenst is en deze beïnvloeding van gedachtevorming afkeurt?
Zie antwoord 7.
Deelt u de mening dat het inzetten van Rijksambtenaren bij online discussies over bijvoorbeeld de rechten van asielzoekers, het kinderpardon en privacy of over het functioneren van bewindslieden een ongewenste inmenging vindt in de persoonlijke levenssfeer, de vrijheid van meningsuiting en de meningsvorming van burgers? Zo ja, waarom denkt het Ministerie van V&J dan toch ambtenaren aan te kunnen stellen die precies dat tot taak krijgen? Zo nee, waarin verschilt volgens u het volgen van internetdiscussies over Europees beleid van het volgen van internetdiscussies over kabinetsbeleid?
Het Europees Parlement was voornemens om kritische geluiden van repliek te dienen. Dat is gebaseerd op een ander uitgangspunt dan van toepassing is op de inzet van digitale communicatiemiddelen door de Rijksoverheid die de vorming of uitleg van beleid moet dienen.
Bent u bereid per direct te stoppen met het laten monitoren en met name het beïnvloeden van internetdiscussies over het beleid en het functioneren van de bewindspersonen van het Ministerie van V&J en eventuele andere beleidsterreinen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
In toenemende mate vinden gesprekken over het beleid van de Rijksoverheid ook online plaats. Indien we stoppen zou de Rijksoverheid zich bewust afsluiten van die signalen uit de samenleving. Binnen de kaders van de Uitgangspunten voor de Overheidscommunicatie is er geen ruimte voor beïnvloeding.
De financiële degelijkheid van ontvangers van subsidie uit het Filmfonds |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Financieel drama filmcrew Toen was geluk heel gewoon»?1
Ja, dat heb ik.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de crew die aan deze film heeft meegewerkt niet betaald wordt, terwijl voor de film een grote subsidie uit het Filmfonds is ontvangen?
Ik deel de mening in algemene zin dat het onwenselijk is dat een crew die aan een film heeft meegewerkt niet betaald wordt. Het nakomen van arbeidsovereenkomsten is de verantwoordelijkheid van de producent.
Het Filmfonds was niet betrokken bij de productie van de film waaraan wordt gerefereerd. Het Filmfonds heeft een relatief kleine subsidie verstrekt, voor de afwerking van de film. Een bijdrage voor afwerking is bestemd om een werkkopie van een reeds geproduceerde en gemonteerde film geschikt te maken voor bioscoopvertoning. De kosten voor dit traject zijn, in verhouding tot de productiekosten voor realisering, beperkt. De bijdrage in de afwerking bedroeg met 61.000 euro minder dan 5% van de totale kosten voor de filmproductie en is aangevraagd voor de muziek, muziekrechten en diverse publiciteitskosten.
Wat zegt het feit dat de producent van «Toen was geluk nog heel gewoon» op korte termijn failliet dreigt te gaan over de financiële degelijkheid van deze subsidieontvanger?
Een dreigend faillissement betekent uiteraard dat de financiële positie van de onderneming zorgelijk is. Dat zegt niet direct iets over de degelijkheid van de financiële positie van de onderneming op het moment van het verkrijgen van de subsidie. Op het moment van de subsidieaanvraag heeft het Nederlands Filmfonds geen gegevens ontvangen en evenmin signalen van reeds betrokken partijen of personen ontvangen die duiden op dreigend faillissement.
Zijn er voorwaarden op het gebied van financiële degelijkheid van de aanvrager voor het kunnen toewijzen van een subsidie uit het Filmfonds? Zo ja, wat zijn die voorwaarden? Zo nee, bent u het ermee eens dat de casus «Toen was geluk heel gewoon» aanleiding is om dergelijke voorwaarden in te stellen?
Ja. De belangrijkste vereisten en verplichtingen van het Nederlands Filmfonds die gelden voor alle soorten aanvragen bij het Filmfonds zijn vervat in artikel 10 en 16 van het Algemeen Reglement (www.filmfonds.nl). Deze artikelen regelen nauwgezet dat een subsidie alleen kan worden verstrekt als aannemelijk is dat de aanvraag kan worden gerealiseerd conform de begrote uitgaven en de aanvrager aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen, waaronder de verplichting het Fonds te allen tijde juist en waarheidsgetrouw te informeren.
Verder regelt artikel 14 van het Algemeen Reglement dat een aanvraag voor subsidie kan worden afgewezen indien de aanvrager of de natuurlijke persoon die de aanvrager rechtsgeldig vertegenwoordigt niet aantoonbaar heeft voldaan aan voorschriften gesteld aan eerder door het bestuur toegekende subsidies, dan wel toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één of meer verplichtingen verbonden aan een eerdere subsidieverlening of een uitvoeringsovereenkomst van het Fonds.
Wanneer er substantiële realiseringssubsidies voor de totstandkoming van een film worden verstrekt (dit was bij Toen was geluk nog heel gewoon niet het geval), stelt het Deelreglement Realisering nog extra voorwaarden.
Daarnaast hanteert het Filmfonds een Financieel & Productioneel Protocol met nadere vereisten en kaders omtrent de begroting, de financiering, uitvoering en verantwoording en worden nadere bepalingen en de definitieve documenten opgenomen in een uitvoeringsovereenkomst. In het geval er bij de financiële eindafrekening een controleverklaring door een accountant vereist is dan volgt deze het Handboek Financiële Verantwoording en bijbehorend Controleprotocol.
Vormt de casus «Toen was geluk heel gewoon» aanleiding om de beslissing over de uitvoering van de «cash rebate»-regeling, in handen gelegd van het Filmfonds, te heroverwegen?
Nee. Het Nederlands Filmfonds heeft zijn organisatie en reglementen, inclusief het reglement Stimuleringsmaatregel Filmproductie in Nederland dat de «cash rebate» regelt, zo ingericht dat er inzicht wordt verkregen in de kosten en financiering van de film en in de financiële positie van de aanvrager op het moment van het indienen van de aanvraag. Het Fonds heeft daarbij als enige organisatie jarenlange ervaring met zowel selectieve als automatische realiseringssteun aan filmproducties en opereert in een internationaal netwerk van nationale, regionale en lokale fondsen met een vergelijkbare verantwoordelijkheid en werkwijze.
Bij het toekennen van relatief kleinere bijdragen heeft het Filmfonds daarnaast ook rekening te houden met het rijksbrede uniform subsidiekader dat beperkingen stelt aan de administratieve lasten die kunnen worden opgelegd aan aanvragers in deze categorie. De bijdrage van het Filmfonds aan Toen was geluk heel gewoon had betrekking op een relatief kleinere bijdrage voor de afwerking van de film en niet op de productie ervan.
Een producent is voorts te allen tijde volledig eindverantwoordelijk voor het nakomen van alle verplichtingen naar zowel diegene aan wie werkzaamheden worden uitbesteed, alsmede naar financiers van wie bijdragen worden betrokken.
De brandstoffenmix |
|
René Leegte (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
In uw antwoord op eerdere vragen over de duurzame brandstoffenmix schrijft u dat de tank-to-wheel-benadering wordt gehanteerd om dubbeltelling van emissies te vermijden1; ook olieraffinage valt onder het Emissions trading system (ETS); kunt u uitleggen wat het principiële verschil is tussen elektriciteitsopwekking en raffinage als het gaat om dubbeltelling in de berekening van well-to-wheel en tevens aangeven waarom er binnen elektriciteit wel sprake zou zijn van dubbeltelling van emissies en bij olieraffinage niet?
Bij de beantwoording van uw eerdere vragen2 heb ik het voorbeeld gegeven van elektriciteit, die tot op heden altijd binnen Europa wordt opgewekt en waarvan de emissies onder het ETS vallen. Dezelfde redenering gaat inderdaad op voor raffinage: voor zover deze zich binnen Europa afspeelt, vallen de hiermee gepaard gaande CO2-emissies ook onder het ETS. Er is dus geen principieel verschil op dit punt. In beide gevallen vindt dubbeltelling plaats als we emissies van transport well-to-wheel zouden gaan toerekenen.
Kunt u dit verschil cijfermatig duidelijk maken, zodat inzichtelijk wordt hoe de dubbeltelling van CO2-uitstoot er in een well-to-wheel-benadering uitziet?
In bijgevoegde tabel3 wordt een overzicht gegeven van de CO2-uitstoot over de keten van een elektrische auto en een benzine/dieselauto. In de tabel wordt aangegeven welke processtappen onder de well-to-tank, tank-to-wheel en well-to-wheel CO2-uitstoot vallen. Bij de elektrische auto’s treden alle CO2-emissies in het well-to-tank deel op. Bij een benzine- of dieselauto bedraagt de well-to-tank CO2-uitstoot ca. 20% van de tank-to-wheel CO2-uitstoot. Tot slot wordt in de tabel aangegeven welke emissies onder het ETS vallen.
Zowel bij een elektrische auto als bij een benzine/dieselauto valt een deel van de well-to-wheel emissies onder het ETS. Er is geen principieel verschil tussen elektriciteitsopwekking en raffinage als het gaat om dubbeltelling in de berekening van well-to-wheel emissies. Zowel bij elektriciteitsopwekking als bij olieraffinage is sprake van dubbeltelling van emissies als van de well-to-wheel benadering zou worden uitgegaan. Wel is bij een elektrische auto het aandeel van de ETS CO2-emissies in de well-to-wheel CO2-emssies groter dan bij een benzine/dieselauto.
Dit voorbeeld gaat over een elektrisch voertuig op stroom uit de Nederlandse stroommix om het mechanisme van het dubbeltellen duidelijk te maken. Ik merk daarbij op dat in elk geval de openbaar toegankelijke laadpunten voorzien worden van groene stroom.
Is het desgewenst mogelijk om over de uitkomst van het visietraject te zijner tijd een second opinion uit te voeren, als blijkt dat «power to gas»-oplossingen als beste uit de bus komen, dit om iedere schijn van onpartijdigheid te bevorderen?
Het visietraject is een open stakeholderproces waaraan 130 organisaties deelnemen vanuit NGO’s, brandstofproducenten, voertuigfabrikanten, overheid en wetenschappelijke instellingen. Voor de oplevering van de visie is reeds een review voorzien. Verder wordt het visieproces technisch-wetenschappelijk ondersteund door een kennisconsortium van TNO, CE Delft en ECN.
Daarnaast zal op basis van het nieuwe Clean Power for Transport pakket van de Europese Commissie een verplichting gaan gelden voor lidstaten om nationale plannen (visies) op te stellen voor (alternatieve) brandstoffen in transport en zal er een driejaarlijkse herijking van die plannen moeten plaatsvinden. Dat betekent dat het visieproces dat wij nu uitvoeren in opdracht van het SER Energieakkoord een driejaarlijks terugkerende opdracht wordt, waarin alle ontwikkelpaden en oplossingen die nu door alle stakeholders zijn benoemd opnieuw beoordeeld zullen worden op hun merites.
Zorgmedewerkers die na ontslag als vakantiekracht bij hun oude werkgever aan de slag moeten gaan |
|
Paul Ulenbelt (SP), Tjitske Siderius (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op deze vorm van voortzetting van arbeid bij dezelfde werkgever?1
UWV verleent een ontslagvergunning wanneer een werkgever aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een bedrijfseconomische reden op grond waarvan arbeidsplaatsen structureel (zijn) komen te vervallen. Er is sprake van verval van arbeidsplaatsen als de arbeid structureel niet meer voor het aantal overeengekomen uren beschikbaar zal zijn. Onder structureel wordt verstaan: bezien over een periode van ten minste zes maanden. Het is aan de werkgever om aannemelijk te maken dat het verval van arbeidsplaatsen noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.
Ik heb geen aanwijzingen dat UWV ten onrechte ontslagvergunningen heeft verleend. Tijdens een vakantieperiode kan een voormalig werkgever er behoefte aan hebben om in die periode tijdelijke vervanging te regelen. De werkgever kan hiervoor de ontslagen werknemers benaderen. Dit is geen ongebruikelijke gang van zaken en doet niet af aan het verlenen van een ontslagvergunning door UWV, omdat ook dan nog steeds sprake kan zijn van structureel verval van arbeidsplaatsen.
Een werknemer die beroep doet op de WW heeft de verplichting passende arbeid te zoeken en te aanvaarden. Wat wordt verstaan onder passende arbeid is geregeld in de Richtlijn passende arbeid 2008 (Staatscourant, 2008, 123). In de Richtlijn is onder meer opgenomen dat werk passend is, als dit werk betreft op hetzelfde niveau als waarvoor betrokkene zich door opleiding of werkervaring heeft gekwalificeerd. Ook geldt dat werk in het eerste jaar van de werkloosheid passend is als de beloning daarvoor niet (veel) lager is dan het voorheen verdiende loon. Arbeid waarvoor de beloning lager is dan het uitkeringsniveau is in beginsel niet passend.
Dit alles betekent dat de WW’er verplicht is het aangeboden werk door de zorginstelling te aanvaarden mits het niveau overeenkomt met het oude werkniveau en de beloning niet (veel) lager is dan het voorheen verdiende loon. Conform de richtlijn is betrokkene in het eerste jaar van de WW-uitkering niet verplicht werk te aanvaarden (bij de oude werkgever) tegen een veel lager loon.
Wat is uw opvatting over de werkwijze van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in deze? Acht u het wenselijk dat voormalig werknemers worden gedwongen om tegen een lager loon bij de oude werkgever aan de slag te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u de ontslagvergunning voor deze medewerkers terecht aangezien er in de zomerperiode klaarblijkelijk een tekort aan werknemers is? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij het verlenen van de ontslagvergunning rekening gehouden met personeelstekorten in de zomerperiode? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening het aantal werknemers dat in de zomerperiode nodig blijkt te zijn niet ontslagen had moeten worden en tenminste in dienst had moeten blijven tot na de zomerperiode? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers worden ontslagen en hoeveel medewerkers als vakantiekracht terug in dienst worden genomen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De cijfers onttrekken zich aan mijn waarneming en aan die van UWV. Het is de werkgever die gebruik maakt van een ontslagvergunning en het dienstverband met de werknemers opzegt. Het is ook de werkgever die de ontslagen werknemers benadert voor de vacature voor het vakantiewerk. Gezien mijn antwoorden op de voorgaande vragen, zie ik geen aanleiding hier verder onderzoek naar te doen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de bonden die aangeven dat deze situatie ook bij diverse zorgaanbieders in de provincie plaatsvindt? Kunt u aangeven hoeveel en welke zorgaanbieders momenteel medewerkers ontslaan om hen vervolgens aan te nemen als tijdelijke vakantiekracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het UWV Limburg dat aangeeft dat de terugkeer van ontslagen medewerkers als vakantiewerker niet uniek is voor de zorgsector? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van de afgelopen 10 jaar bij welke zorgaanbieders zich dezelfde problemen voordeden? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk overzicht is niet voorhanden. Zie verder het antwoord op vraag 1 tot en met 5.
Kunt u aangeven welke consequenties deze ontslagen hebben op de kwaliteit van zorg aan bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
De zorgaanbieder is en blijft verantwoordelijk om kwalitatief goede zorg te verlenen. De Kwaliteitswet blijft immers van kracht. Ik verwacht dus dat er nog steeds verantwoorde zorg gegeven zal worden.
Vindt u het acceptabel dat medewerkers ontslagen worden en in de vakantieperiode als tijdelijke en goedkopere kracht worden aangenomen, terwijl de bestuurders van de Zorggroep € 243.950 en € 303.867 verdienen, in bolides rijden die 48.271 en 51.854 kosten, deze organisatie € 5.162.437 winst heeft gemaakt en een eigen vermogen heeft dat € 67.064.785 bedraagt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het is goed om te constateren dat de Wet Normering Topinkomens sinds 1 januari 2013 van kracht is. Verder verwijs ik naar de antwoorden op vraag 1 tot en met 5.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de medewerkers die ontslagen worden en hen uit te leggen dat dankzij uw bezuinigingsagenda hun baan afgedankt wordt? Zo ja, wanneer gaat u langs? Zo nee, waarom niet?
Het is de zorgaanbieder die mensen aanneemt en ontslaat. Ontslagen worden preventief getoetst en, voorzover het om grotere aantallen gaat, zijn daar ook vakbonden en Ondernemingsraden bij betrokken.
Hoe zou u het vinden om uw baan kwijt te raken om vervolgens in dienst genomen te worden als tijdelijke vakantiekracht? Kunt u zich wel voorstellen wat de consequenties van uw beleid zijn voor deze medewerkers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 tot en met 5.
Bent u bereid maatregelen te (laten) treffen om te voorkomen dat waardevolle medewerkers ontslagen worden? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u wegkijkt bij deze problemen?
Willen we de zorg toekomstbestendig maken dan zullen we de zorg anders moeten organiseren. Deze omslag in de organisatie van de zorg vraagt veel van partijen en medewerkers in de zorg. Met u deel ik de mening dat het van belang is om voortijdige ontslagaanvragen te voorkomen. Daar waar ontslag onvermijdelijk is, moeten mensen zo snel mogelijk van werk naar werk worden geholpen, bij voorkeur in de zorg, maar eventueel daarbuiten.
In oktober 2013 heeft het kabinet uw Kamer met de Arbeidsmarktbrief 2013 geïnformeerd over haar visie en de daaruit resulterende beleidsvoornemens op het terrein van de arbeidsmarkt in de zorg en ondersteuning3. Er is de afgelopen maanden veel gebeurd om de transitie in de langdurige zorg, ondersteuning en jeugdzorg voor cliënten, medewerkers, instellingen en gemeenten op een verantwoorde manier te laten verlopen. In december 2013 is een akkoord met de VNG gesloten en in april 2014 is met D66, CU en SGP het begrotingsakkoord 2015 gesloten. In deze akkoorden zijn extra financiële middelen beschikbaar gekomen voor de langdurige zorg en de jeugdzorg.
Ik houd nadrukkelijk de vinger aan de pols. Dit heeft er toe geleid dat het kabinet onlangs drie aanvullende maatregelen in gang heeft gezet4:
Met dit aanvullend pakket voor de arbeidsmarkt in de langdurige zorg en jeugdzorg acht ik een verantwoorde transitie op de arbeidsmarkt haalbaar. Daarbij is het van groot belang dat alle partijen op de arbeidsmarkt hun verantwoordelijkheid nemen en in gezamenlijkheid en redelijkheid naar oplossingen blijven zoeken.
Naheffingen door de Belastingdienst over de afdrachtvermindering onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het Wob-verzoek met betrekking tot de landelijke controle-actie van de Belastingdienst naar het onjuist gebruik van de afdrachtvermindering onderwijs (Wva onderwijs)?1
Ja.
Kunt u toelichten op basis waarvan de formele toetsing voor de afdrachtsvermindering onderwijs wordt gedaan?
De voorwaarden voor toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs zijn opgenomen in de tot en met 31 december 2013 daarvoor geldende wettekst zoals opgenomen in de WVA. Deze voorwaarden zijn ook op beknopte wijze opgenomen in het Handboek Loonheffingen 2013. Dit handboek is te raadplegen op de website van de Belastingdienst.
In het Handboek is aangegeven dat de Belastingdienst bij controle een aantal zaken kan beoordelen. Zo kan de dienst controleren of de voorgeschreven documenten aanwezig zijn en of deze aan de eisen voldoen. Het gaat hierbij om de aanwezigheid van een rechtsgeldige en door alle partijen getekende praktijkovereenkomst en om de voorgeschreven verklaringen.
Verder kan de Belastingdienst controleren of het gevolgde onderwijsprogramma overeenstemt met het volledig gevolgde, onderwijsprogramma zoals opgenomen in het officiële register, voor mbo-opleidingen is dat het CREBO-register. En ook welke afspraken tussen partijen zijn gemaakt over het volgen van de opleiding, op welke wijze uitvoering is gegeven aan de gemaakte afspraken ten aanzien van het opleidingsprogramma en of juiste toepassing heeft plaatsgevonden van de duur van de opleiding en de deeltijdfactor.
Is het waar dat de Belastingdienst zonder medewerking van de Inspectie van het Onderwijs en met terugwerkende kracht opleidingen beoordeelt op het onderwijskundig aspect om ze op die manier te toetsen voor het gebruik van de Wva?
De Belastingdienst voert onderzoek uit bij de inhoudingsplichtige. Wanneer bij controle door de Belastingdienst blijkt, dat ten onrechte AV onderwijs is geclaimd, wordt een naheffingsaanslag, al dan niet met boete, opgelegd aan de inhoudingsplichtige.
Deze controle betreft niet een controle op het onderwijskundige aspect van de opleiding.
Beoordeelt de Belastingdienst ook de kwaliteit van de opleiding?
Het is de verantwoordelijkheid van de Inspectie van het Onderwijs (inspectie) om de kwaliteit van een opleiding te bepalen en te onderzoeken of een beroepsopleiding voldoet aan de kwaliteitseisen in de wet. Dit is niet de verantwoordelijkheid van de Belastingdienst.
Op basis van welke kennis zijn belastinginspecteurs in staat om een inhoudelijk oordeel te vellen over beroepsonderwijs?
De Belastingdienst controleert de procedurele en administratieve vereisten die aan een (mbo) opleiding worden gesteld. De Belastingdienst velt geen inhoudelijk oordeel over de opleidingen in het beroepsonderwijs.
Kunt u toelichten hoeveel opleidingen en leerbedrijven inmiddels correcties, naheffingsaanslagen en/of boetes hebben gekregen, en hoeveel dit de rijksoverheid inmiddels heeft opgeleverd?
De Belastingdienst heeft vanaf begin 2013 inmiddels bij ruim 550 werkgevers correcties op de afdrachtvermindering onderwijs doorgevoerd. Deze zijn veroorzaakt doordat de betrokken werkgevers de afdrachtvermindering ten onrechte of tot een te hoog bedrag in aanmerking hebben genomen. Het totaal van deze correcties beloopt zo’n € 47 miljoen en heeft betrekking op de jaren 2008–2013.
Op welke manier is thans de samenwerking tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Financiën vormgegeven, aangezien het convenant, dat onder andere het terrein van de Wva regelt, op 31 december 2013 is afgelopen?
De samenwerking vanaf 1 januari 2014 is geregeld in het Verlengd convenant inzake de samenwerking tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Financiën, d.d. 19 december 2013. Aangezien de afdrachtvermindering onderwijs met ingang van
1 januari 2014 is afgeschaft heeft het convenant nog slechts beperkte werking.
Hoeveel documenten moeten onderwijsinstellingen laten zien bij een inspectie van de Belastingdienst? Hoe verhoudt dit zich tot de aanpak van regeldruk in het onderwijs?
Het toezicht op de onderwijsinstellingen is geen taak van de Belastingdienst, maar van de inspectie. De controle van de belastingdienst richt zich op de inhoudingsplichtigen. Zij behoren de documenten in hun administratie te bewaren en ter hand te stellen aan de Belastingdienst bij een controle.
Het bericht dat een corporatie miljoenen claimt bij de overheid vanwege de sluiting van de verzorgingshuizen |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Woningstichting SOR de staat aansprakelijk wil stellen voor de miljoenen die zij verliest vanwege de sluiting van de verzorgingshuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2 3
Ik heb daar kennis van genomen. Mij is geen claim bekend, dus ik kan daar ook niet op in gaan. Het is niet aan mij om op een hypothetische claim in te gaan naar aanleiding van een krantenartikel.
Kunt u uitgebreid ingaan op de claim die Woningstichting SOR wil indienen met betrekking tot de compensatieregeling die in 1999 is gesloten tussen het Ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de woningcorporaties, het Waarborgfonds, de VNG en Aedes, waarin geregeld is dat woningcorporaties met verzorgingshuizen bij de overheid kunnen aankloppen als de regels voor verzorgingshuizen veranderen, en woningcorporaties daardoor schade ondervinden? 2)4
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer informeren over de omvang en hoogte van de verwachte claims die woningbouwcorporaties en woningstichtingen indienen op basis van de compensatieregeling die in 1999 gesloten is? Bent u bereid zowel het meest positieve als meest negatieve scenario te schetsen, en te voorzien van een degelijke financiële onderbouwing?5
Het is niet bekend of en zo ja hoeveel corporaties claims willen indienen op grond van het Protocol uitbreiding garantiestructuur sociale woningbouw van 2 juni 1999, ondertekend door Het Rijk, het waarborgfonds, VNG en Aedes. In het protocol is opgenomen dat de Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw risico’s voor verzorgingshuizen overneemt en nieuwe borgstellingen voor de financiering van verzorgingshuizen verstrekt. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal in ruil daarvoor een schadeloosstelling (saneringsvergoeding) verlenen aan de desbetreffende toegelaten instelling in de zin van de Woningwet, bij een door hem goedgekeurde sluiting of opgelegde sluiting.
De bevoegdheid van de Minister van VWS om een sluiting op te leggen dan wel goed te keuren was gebaseerd op artikel 18a van de Wet ziekenhuisvoorzieningen. Deze wet is op 1-1-2006 komen te vervallen en daarmee de bovenbedoelde bevoegdheid van de Minister van VWS.
In hoeverre is gebruik gemaakt van de betreffende compensatieregeling sinds 1999? Kunt u de Kamer een overzicht sturen waarin de hoogte en omvang van de compensatie per jaar inzichtelijk wordt?
Er is nog nimmer gebruik gemaakt van de genoemde compensatieregeling.
Kunt u aangeven hoeveel corporaties verlies gaan lijden dankzij de sluiting van honderden verzorgingshuizen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Of corporaties verlies leiden door sluiting hangt af van de omstandigheden van het geval. In eerste plaats hangt dit af van de vraag wat de sluitingskosten zijn, daarin begrepen de kapitaallasten voor zover het gebouw niet financieel was afgeschreven. Verder hangt het af van de vraag of corporaties in staat zijn voor gebouwen of de grond alternatieve bestemmingen te vinden. Voorts hangt het af van de vraag of de corporatie geconcentreerd bezit heeft in zorgvastgoed dat wordt gesloten, of juist ook ander (zorg-)bezit heeft dat niet wordt gesloten.
Uit een onderzoek van het CFV uit 2012 naar financiële risico’s zorgvastgoed kwam, met de kennis van toen, het beeld naar voren dat de financiële risico’s bij de verhuur van woon-zorgvastgoed op dat moment als beperkt werden ingeschat. Dit gold zowel voor het vermogenseffect op lange termijn, als voor het effect op de kasstromen op kortere termijn. Het CFV monitort en beoordeelt corporaties met een relatief groot aandeel aan zorgeenheden door hen op risico’s en verliezen ten aanzien van zorgeenheden te bevragen en indien nodig te laten bijsturen. Overigens zijn corporaties verplicht ook het CFV zelf te informeren over majeure wijzigingen in de financiële positie die de continuïteit in gevaar kunnen brengen. Tot op heden heeft het CFV van «zorgcorporaties» dit bericht niet ontvangen.
Hoeveel verzorgingshuizen zijn in Nederland aangesloten bij een woningcorporatie? Om hoeveel bewoners gaat dit precies?
Circa 15 corporaties hebben méér dan 10% aan bezit in zorgvastgoed. Het gaat daarbij om circa 30.000 verhuureenheden.
Het aantal zorgorganisaties dat zorgcomplexen van woningcorporaties huurt en het aantal zorgcomplexen dat men huurt, is niet bekend, evenals het aantal zelfstandige wooneenheden dat als verzorgingsplaats wordt verhuurd. Uit het eerder genoemde onderzoek van het CFV kwam naar voren dat de woningcorporaties toen over ca. 51.000 onzelfstandige verzorgingseenheden beschikken. Het aantal bewoners is onbekend.
Bent u het eens met M. van Schaik, voorzitter van de werkgroep gezondheidszorg van de Nederlandse Vereniging van Banken, die aangeeft dat de overheid met een compensatie over de brug zal moeten komen, omdat uiteindelijk de financiële problemen zullen terugslaan op de overheid, vanwege de garantiestellingen voor leningen? Zo nee, waarom niet? 3)
Ik heb kennis genomen van het artikel en de daarin gestelde opvatting. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of u uw eigen bezuinigingsagenda in de zorgsector effectief acht, nu blijkt dat er hoge kosten gemoeid zijn met het saneren van het vastgoed van verzorgingshuizen, de werkloosheidsgroei vanwege de gedwongen ontslagen, patiënten die hun behoefte aan zorg uitstellen en op langere termijn met hogere zorgkosten van doen krijgen etc. etc.? Werkt uw beleid niet juist contraproductief? Kunt u uw antwoord met gedegen cijfers toelichten?
In aanvulling op de hierboven gegeven antwoorden verwijs ik kortheidshalve naar mijn brieven in het kader van de hervorming langdurige zorg, in het bijzonder mijn brieven van 4 juni 2014, transitieagenda langer zelfstandig wonen (TK 32 847, nr. 121), 4 maart 2014, samenhang in zorg en ondersteuning (TK 29 538, nr. 152) en van 6 november 2013, nadere uitwerking brief Hervorming Langdurige Zorg (TK 30 597, nr. 380).
Het bericht dat ABN-Amro vreest dat zorginstellingen de hypotheeklasten niet meer kunnen betalen |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ABN-Amro vreest dat zorginstellingen de hypotheeklasten niet meer kunnen betalen?1
Over het algemeen staan de AWBZ-instellingen in Nederland er goed voor gezien de solvabiliteit en het weerstandsvermogen. De sector heeft de afgelopen jaren goede financiële resultaten laten zien en gemiddeld genomen zijn zowel het weerstandsvermogen (eigen vermogen als percentage van de jaarlijkse omzet) als de solvabiliteit (eigen vermogen als percentage van het balanstotaal) fors toegenomen. In 2012 bedroeg het weerstandsvermogen in de sector verpleging en verzorging 29,6% en de solvabiliteit 33,6%. Dat neemt niet weg dat de individuele instelling afhankelijk is van haar specifieke situatie en omgeving bijvoorbeeld bij de afstoting van vastgoed. Daarover zijn geen gegevens voorhanden.
Kunt u aangeven hoeveel zorginstellingen in Nederland het risico op een faillissement lopen, doordat hun vastgoed minder waard dreigt te worden? Hoeveel bewoners krijgen hiermee te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel waardevermindering van het vastgoed heeft uw maatregel om mensen met een lagere zorgzwaarte niet meer toe te laten in een verzorgingshuis veroorzaakt? Kunt u de Kamer hiervan een financiële onderbouwing doen toekomen?
Ik verwijs u naar mijn brief van 4 juni 2014, Transitieagenda langer thuis wonen. Daarin staat een overzicht per zorgkantoorregio van de gevolgen voor extramuralisering. De totale restschuld van instellingen wordt geschat tussen de € 150 en € 350 mln. In zijn algemeenheid acht ik daarom de risico’s voor de continuïteit van zorg die voortvloeien uit het vastgoed van instellingen beperkt. De «Monitor en beleidsbrief Continuïteit van langdurige zorg» van april 2014 van de NZa, geeft mij geen directe reden voor bezorgdheid over de continuïteit van zorg. Conclusie van het NZa-onderzoek is dat op de korte termijn geen problemen voor de continuïteit van zorg zijn te verwachten. De NZa constateert dat er in vijf regio’s een grote veranderopdracht is in combinatie met een relatief beperkte financiële veranderruimte. Daarnaast is in deze regio’s vaak sprake van een hoge marktconcentratie. De NZa zal in de komende jaren blijven toezien dat zorgkantoren blijven voldoen aan hun zorgplicht en continuïteit van zorg ook in de toekomst kunnen waarborgen.
Heeft u dit negatieve effect voorzien bij het nemen van de maatregel om mensen met een lagere zorgzwaarte niet meer toe te laten in het verzorgingshuis? Acht u dit effect acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent een faillissement volgens u voor de overgebleven bewoners van het betreffende verzorgingshuis? Creëert u hiermee niet een sterfhuisconstructie voor de verzorgingshuizen in Nederland?
De mensen die in een verzorgingshuis verblijven van een zorginstelling die mogelijkerwijs failliet gaat, behouden hun rechten op grond van de AWBZ. Er komen dus geen mensen op straat te staan. Afhankelijk van de afwikkeling van een eventueel faillissement van een instelling, kunnen de levering van zorg en het bijbehorende vastgoed bijvoorbeeld worden overgenomen door een andere instelling. Daarnaast kan zorgverlening op een andere locatie een mogelijkheid zijn. Het zorgkantoor heeft tot taak in dit soort situaties de continuïteit van zorg te waarborgen.
Het is al jaren een trend dat mensen er voor kiezen om steeds meer thuis te blijven wonen. Ik verwijs u naar mijn brief van 4 juni 2014: Transitieagenda langer zelfstandig wonen, waarin ik het beleid toelicht waarbij het uitgangspunt is dat mensen steeds langer thuis wonen in de lokale omgeving.
Is het wat u betreft acceptabel dat verzorgingshuizen dreigen te verdwijnen, en bewoners daardoor op straat komen te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen neemt u om faillissement als gevolg van uw maatregel om bewoners met een lagere zorgzwaarte niet meer toe te laten tot het verzorgingshuis te voorkomen?
De continuïteit van zorg voor cliënten staat voor alle betrokken partijen voorop. Dit is niet gelijk aan het voorkomen van een faillissement van een instelling. Het is een gegeven dat er steeds minder vraag naar het verzorgingshuis zal zijn. Via de in eerdergenoemde brief van 4 juni 2014 aangekondigde regiotafels heb ik samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst aangegeven dat vooral op de regionale tafels knelpunten moeten worden besproken. Dit kan ook gaan om dreigende faillissementen en de gevolgen hiervan. Het aanjaagteam kan concrete casussen waarbij zich knelpunten voordoen terugkoppelen naar het Rijk. Ik verwijs u overigens naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Vindt u het idee van Actiz om de sociale functie van verzorgingshuizen in de buurt overeind te houden via crowdfunding niet getuigen van het falen van de overheid, en is dit geen armoedige oplossing voor de problemen die het rijksbeleid veroorzaakt, omdat het behoud van verzorgingshuizen een publieke taak dient te zijn?2
De gemeente heeft door de decentralisaties in toenemende mate de rol van regisseur en kan al naar gelang de lokale situatie haar rol invullen. De leden van ActiZ gaan voor activiteiten op zoek naar andere bronnen dan de financiering van banken. Dat staat hen uiteraard vrij, zolang zij zich aan de geldende regels houden. Eveneens staat het particulieren vrij om hun geld te investeren in hun buurt of in doelen die hen bezig houden en die zij nuttig vinden. Lokaal initiatief kan daarbij zorgen voor extra betrokkenheid en een aanbod dat aansluit bij de wensen van de burgers.
Het crowdfunding landschap verandert snel en groeit. Vanaf het begin volgt het kabinet de ontwikkeling van de crowdfundingmarkt.
Wat gaat u ondernemen om de buurtfunctie van verzorgingshuizen te waarborgen en verder te ontwikkelen? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
De decentralisaties betekenen dat de gemeente in toenemende mate de rol van regisseur krijgt. Zorgaanbieders, woningcorporaties en zorgkantoren moeten meer dan voorheen met elkaar en met gemeenten overleggen over de aansluiting van vraag en aanbod op het terrein van wonen en zorg. Ook de invulling van de buurtfunctie is aan de gemeente en afhankelijk van de lokale situatie. Ook buiten het verzorginghuis is het mogelijk dat mensen elkaar ontmoeten en kan op meer manieren in een buurtfunctie worden voorzien. Het Rijk accommodeert de woningmarkt, ondersteunt de regionale samenwerking, stimuleert de bewustwording en volgt de ontwikkelingen.