De kwaliteit van dienstverlening door banken en beleggingsondernemingen |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft gedaan naar de kwaliteit van beleggingsdienstverlening?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het feit dat de AFM slechts in een derde van de onderzochte gevallen heeft kunnen constateren dat de beleggingsportefeuille aansluit bij de klant, en dat in de overige gevallen de portefeuille niet aansluit, of onduidelijk is of deze aansluit?
Uit het onderzoek van de AFM komt naar voren dat banken en beleggingsondernemingen de kwaliteit van beleggingsdienstverlening dienen te verbeteren. Dat vind ik zorgwekkend. De banken en beleggingsondernemingen hebben erkend dat verbeteringen noodzakelijk zijn en hebben toegezegd dat zij deze verbeteringen zullen doorvoeren. Een aantal partijen heeft al verbetermaatregelen doorgevoerd.
Zijn de genoemde aanbevelingen van de AFM aan de banken en beleggingsondernemingen om de kwaliteit te verbeteren een vrijblijvend advies of kan het opvolgen van de adviezen door de AFM worden afgedwongen?
De AFM heeft de kwaliteit van beleggingsdienstverlening beoordeeld op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft). In artikel 4:23 van de Wft is bepaald dat een financiële onderneming informatie van de cliënt dient in te winnen over diens financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid voor zover dit relevant is voor haar advies of het beheren van een individueel vermogen. Het advies of de wijze van beheer van het individueel vermogen dient mede gebaseerd te zijn op de verkregen informatie over de cliënt. De AFM kan handhavend optreden indien het advies of het vermogensbeheer niet voldoet aan artikel 4:23 van de Wft. Om banken en beleggingsondernemingen meer handvatten te bieden over de wijze waarop de hierboven genoemde inventarisatie en passendheid van de beleggingsdienstverlening kan worden ingevuld, heeft de AFM verschillende leidraden (o.a. de leidraad «De klant in beeld») uitgebracht. De beschreven visie in de leidraden is niet de enige manier om aan artikel 4:23 te voldoen. Het staat de bank of beleggingsonderneming vrij om op een andere manier de wettelijke norm na te leven.
Voor zover is geconstateerd dat de onderzochte banken en beleggingsondernemingen niet voldoen aan de wettelijke norm in de Wft, zijn de aanbevelingen van de AFM niet vrijblijvend en kan naleving door de AFM worden afgedwongen.
Hoe zien de verbetertrajecten er uit die bij een tiental ondernemingen zijn gestart? Zijn deze gestart op advies van de AFM? Welke doelen en termijnen heeft de AFM daarbij gesteld?
De verbeterpunten verschillen per onderneming. Sommige ondernemingen zijn zelf gestart met het verbeteren van de beleggingsdienstverlening. Andere ondernemingen zijn op advies van de AFM gestart met verbetertrajecten. De AFM heeft de ondernemingen aangespoord om op korte termijn de verbetermaatregelen te implementeren. Omdat het gaat om toezichtvertrouwelijke gegevens, is het niet mogelijk om meer inhoudelijk op doelen en termijnen in te gaan.
Is het mogelijk om aan te geven om welke tien ondernemingen het gaat? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, waarom niet? Hoe draagt het niet melden van de ondernemingen bij aan het doel van het rapport om belanghebbenden bij beleggingsdienstverlening te informeren over de kwaliteit daarvan?
De AFM heeft op grond van artikel 1:89 van de Wft een geheimhoudingsplicht. Alle gegevens of inlichtingen die de AFM in het kader van haar toezicht verkrijgt van personen en instanties zijn toezichtvertrouwelijk. De AFM kan derhalve niet aangeven om welke financiële ondernemingen het gaat. De AFM heeft de individuele ondernemingen geïnformeerd over haar bevindingen over de kwaliteit van beleggingsdienstverlening verleend door de desbetreffende onderneming. Verder heeft zij op het gebied van beleggingsdienstverlening op generiek niveau gecommuniceerd aan de banken en beleggingsondernemingen die niet waren betrokken bij het onderzoek.
Is het u bekend waarom de AFM het onderzoek alleen heeft gericht op dienstverlening aan vermogende cliënten? Indien de AFM spreekt over bedieningsconcepten met een ondergrens tussen 100 en 250 duizend euro, over welk gemiddeld bedrag gaat het dan?
Een van de doelen van het onderzoek was om inzicht te krijgen in de kwaliteit van beleggingsdienstverlening in Nederland. Daarbij is met name nagegaan in hoeverre banken en beleggingsondernemingen relevante cliëntgegevens inventariseren, deze vertalen in concrete beleggingsoplossingen en deze vervolgens monitoren. De situaties van vermogende cliënten zijn veelal complexer dan van niet-vermogende cliënten. De AFM heeft er daarom voor gekozen om het onderzoek te richten op advies aan en vermogensbeheer voor vermogende cliënten.
Het gemiddeld bedrag is niet vast te stellen omdat elke bank of beleggingsonderneming een andere ondergrens voor vermogensbeheer of advies voor vermogende cliënten hanteert. Binnen vermogensbeheer en advies kunnen eveneens grote verschillen bestaan tussen de vermogens van de cliënten.
Welke conclusies zijn hieruit te trekken voor niet vermogende cliënten? Komt er ook voor deze groep nog een afzonderlijk onderzoek?
Hoewel het onderzoek zich in eerste instantie heeft gericht op vermogende cliënten raakt het onderzoek in enkele gevallen ook aan bedieningsconcepten voor niet-vermogende cliënten. De conclusie met betrekking tot de kwaliteit van de beleggingsdienstverlening voor vermogende cliënten zal volgens de AFM waarschijnlijk niet veel anders zijn dan voor vermogensbeheer en advies aan niet-vermogende cliënten. De noodzakelijke verbeteringen kunnen derhalve ook zien op de groep niet-vermogende cliënten. De AFM volgt de ontwikkelingen op het gebied van beleggingsdienstverlening aan niet-vermogende cliënten op de voet en zal, indien nodig, overwegen aanvullend onderzoek uit te voeren. Daarnaast heeft de AFM op haar website handreikingen geplaatst voor de consument, zoals een «praktische checklist bij beleggen», zodat de consument de kwaliteit van beleggingsdienstverlening kan beoordelen. Ondernemingen kunnen bovendien de kwaliteit en kosteneffectiviteit van hun dienstverlening vergroten door gebruik te maken van nieuwe technologie en door handige tools ter ondersteuning te bieden. De AFM heeft met haar Normenkader Online Dienstverlening en het Visiedocument Dienstverlening op Maat zichtbaar gemaakt dat wet- en regelgeving de ruimte geeft voor dergelijke ontwikkelingen. Zowel het Normenkader als het Visiedocument zijn mede van toepassing op dienstverlening aan niet-vermogende cliënten.
In hoeverre is de beleggingsdienstverlening door banken en beleggingsondernemingen verbeterd sinds het rapport «De klant in beeld» uit 2011, waarin de AFM aanbevelingen voor zorgvuldig beleggingsadvies en vermogensbeheer doet?2
Zowel in 2011 als in 2013 zag de AFM dat er nog steeds ruimte is voor verbetering van de kwaliteit van beleggingsdienstverlening. De indruk is dat de kwaliteit van de beleggingsdienstverlening niet noemenswaardig is verbeterd, maar eerder gelijk is gebleven. Dit is een reden dat de AFM sterk zal inzetten op de realisatie van de verbeterplannen door de banken en beleggingsondernemingen.
Geeft het feit dat de banken hebben aangegeven nog bezig te zijn met het aanbrengen van verbeteringen aan de hand van leidraden die de AFM al in 2009, 2010 en 2011 uitbracht u het vertrouwen dat zij snel tot actie zullen overgaan om de kwaliteit van dienstverlening te verbeteren? Zo ja, waarop baseert u dat vertrouwen?
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft namens de banken aangegeven dat zij ten aanzien van de bevindingen en conclusies uit het rapport Kwaliteit van Beleggingsdienstverlening stappen hebben gezet en zullen zetten om de kwaliteit van hun dienstverlening verder te verbeteren. De AFM controleert in hoeverre de banken en beleggingsondernemingen de verbeteringen doorvoeren, en of zij dit met voldoende urgentie doen.
Bent u, met inachtneming van de bevindingen van AFM, van mening dat cliënten kunnen vertrouwen op de adviezen die zij van banken en beleggingsondernemingen krijgen?
Uit het onderzoek blijkt dat in een deel van de onderzochte dossiers sprake is van passend advies en in andere gevallen niet. Ik vind dat zorgwekkend en ik ben blij dat de AFM dit serieus neemt en dit blijft monitoren en handhaven.
Wat gaat u ondernemen om er zeker van te zijn dat de beleggingsdienstverlening door banken en beleggingsondernemingen verbetert?
De AFM zal nauwkeurig monitoren in hoeverre banken en beleggingsondernemingen de toegezegde verbetermaatregelen ook daadwerkelijk implementeren.
In hoeveel gevallen zijn door de AFM schendingen van wetgeving geconstateerd? Welke maatregelen neemt AFM in deze gevallen?
In gevallen waarin de AFM onmiskenbare schendingen van de Wft heeft geconstateerd, zal zij passende maatregelen nemen (zoals het geven van een aanwijzing of het opleggen van een bestuurlijke boete).
Hebben alle banken en beleggingsondernemingen waarbij is geconstateerd dat de kwaliteit van de beleggingsdienstverlening tekortschiet, aangegeven verbeteringen aan te brengen?
De meeste ondernemingen zijn volgens de AFM voortvarend met de bevindingen en conclusies aan de slag gegaan. Zo is een tiental ondernemingen al met verbetertrajecten gestart. De AFM is ook in gesprek gegaan met branche-organisaties (waaronder de NVB en de Dutch Fund and Asset Management Association (DUFAS)). De branche-organisaties hebben toegezegd om maatregelen te treffen c.q. ondersteuning te bieden om de kwaliteit van beleggingsdienstverlening te verbeteren. Ondernemingen die hier niet mee aan de slag gaan, zullen, uiteraard voor zover zij de wettelijke normen niet naleven, langs de weg van handhaving worden gedwongen hun dienstverlening te verbeteren.
De berichten dat de overheid jaagde op Brenno de Winter |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Zijn de berichten «De overheid jaagde op Brenno de Winter» en «Tien dagen proefdraaien met een controlestaat» op The Post Online1 waar?
Ik heb kennis genomen van beide berichten. Deze geven naast een aantal feitelijkheden ook de beschouwing en ervaringen van de heer De Winter weer. De beschreven feiten, zoals de interne meldingen over de heer De Winter, de brief van de Rijksbeveilingsautoriteit (RijksBVA) en de behandeling door de beveiliging van Financiën zijn juist.
Waarom is een formele waarschuwing voor de activiteiten van de heer De Winter uitgegaan?
De heer De Winter heeft de afgelopen jaren meerdere malen gepoogd om zich met een ongeldig identiteitsbewijs aan te melden voor een bezoek aan een Rijkskantoor2. De departementale beveiligingsorganisaties hebben begin februari informatie ontvangen van de Nationale Politie die er op duidde dat de heer De Winter zich mogelijk wederom met gebruikmaking van een ongeldig identiteitsbewijs toegang zou willen verschaffen tot overheidsgebouwen. Deze informatie is vervolgens doorgestuurd binnen de departementale beveiligingsorganisaties met als doel om de aandacht te vestigen op het mogelijk opnieuw gebruiken van een ongeldig identiteitsbewijs door de heer De Winter.
Op basis van welke feiten of veronderstellingen is het bericht uitgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Ten aanzien van hoeveel personen circuleren er dergelijke waarschuwingen? Hoeveel daarvan zijn journalisten?
Over het aantal meldingen kan ik geen precieze mededelingen doen. Dit aantal fluctueert en wisselt ook tussen departementen. Bovendien bestaan er verschillen tussen departementen in hoe zij intern met meldingen of alerteringen omgaan. In algemene zin kan gesteld worden dat voor alle departementen tezamen het totale aantal meldingen op dit moment fluctueert rond een gemiddelde van tegen de 20. Departementen hebben overigens een eigenstandige verantwoordelijkheid bij de beoordeling of iemand, dus ook een journalist, een risico vormt voor de beveiliging van het departement, bewindslieden of medewerkers.
Waren de gedane insinuaties ten aanzien van de heer De Winter en de verspreiding van zijn persoonsgegevens, als schending van zijn privacy en journalistieke vrijheid, noodzakelijk in een democratische rechtsstaat? Zo ja, hoe rijmt dat met de gebruikelijke uitleg van deze mensenrechten? Zo nee, waarom gebeurde dit dan wel?
De redenen waarom de interne meldingen zijn verstuurd staan beschreven bij vraag 2 en 3. Met de interne meldingen zijn ook persoonlijke gegevens van de heer De Winter verstuurd, zoals zijn woonadres. Deze gegevens hadden daarmee niet verstuurd moeten worden. Ook zijn gegevens meegestuurd die duiden op een mogelijk strafbaar handelen van de heer De Winter. Deze gegevens hadden ook niet meegestuurd moeten worden.
De heer De Winter heeft hierover schriftelijke vragen gesteld en de gang van zaken is intern in kaart gebracht. Hierover is met de heer De Winter gesproken. Geconcludeerd moet worden dat de verspreiding van de informatie op onderdelen onzorgvuldig is geweest. Om dit in de toekomst te voorkomen zal een protocol worden opgesteld over deling van persoonsinformatie binnen het beveiligingsdomein van het Rijk.
Was u op de hoogte van de waarschuwing die ten aanzien van de heer De Winter circuleerde? Zo ja, heeft u daarmee ingestemd?
Ik ben terstond geïnformeerd over het versturen van de interne beveiligingsberichten toen helder werd dat deze waren verstuurd en er informatie in deze berichten stond die daarin niet verstuurd had moeten worden. Daarop zijn ook excuses aan de heer De Winter aangeboden en is een rectificatiebrief verstuurd naar de departementale Beveilingsautoriteiten (BVA’s).
Bent u bereid de Kamer een afschrift toe te sturen van het protocol waarvan uw ministerie en de Nationale Politie in de rectificatiebrieven melding maken? Zo ja, wanneer kan de Kamer dat afschrift verwachten? Zo nee, waarom bent u daar niet toe bereid?
Zoals in de brief van de RijksBVA staat vermeld, wordt op dit moment gewerkt aan de ontwikkeling van een rijksbreed protocol voor het delen van informatie binnen het beveiligingsdomein. Zodra dit gereed is zal ik uw Kamer dit protocol toezenden.
Het bericht dat de rechter een streep zet door de overname van het Langeland Ziekenhuis |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het bericht dat de rechter een streep zet door de overname van het LangeLand Ziekenhuis?1
Dit is een beslissing van de rechter (ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam) op basis van de huidige wet- en regelgeving. De ondernemingsraad van Fundis B.V. (Fundis) heeft de rechter gevraagd om te oordelen of Fundis in redelijkheid had mogen besluiten om de definitieve overeenkomst te ondertekenen. De Wet op de Ondernemingsraden geeft een ondernemingsraad de mogelijkheid om in het geval zij het niet eens is met een beslissing van de werkgever, beroep in te stellen bij de rechter. Ik heb geen inhoudelijk oordeel over een beslissing van onze rechterlijke macht.
Wat vindt u ervan dat thuiszorgorganisatie Fundis zonder harde toezeggingen van banken, de gemeente en medisch specialisten de overname van het LangeLand Ziekenhuis toch wilde doorzetten? Bracht Fundis hiermee haar eigen toekomst in gevaar? Is dat wat u betreft een verantwoorde handelwijze?
Ik heb begrepen dat Fundis op het moment van het ondertekenen van de definitieve overnameovereenkomst enkele voorwaarden niet had ingevuld. Volgens de rechter kon Fundis hierdoor niet in redelijkheid besluiten om tot definitieve overname over te gaan. Fundis moet hierdoor het besluit intrekken. Het kan natuurlijk zo zijn dat Fundis in de toekomst wel voldoet aan de voorwaarden. In dat geval zou de overname alsnog door kunnen gaan. Dit is echter afhankelijk van zowel Fundis als het Lange Land Ziekenhuis (LLZ).
Of Fundis hiermee zijn toekomst in gevaar bracht, kan ik niet beoordelen. Fundis is een private organisatie en daarmee verantwoordelijk voor zijn eigen bedrijfsvoering en de keuzes die daarbij moeten worden gemaakt.
Is het waar dat het LangeLand Ziekenhuis bij het niet doorgaan van de overname failliet zal gaan? Hoe waarschijnlijk is het dat het LangeLand Ziekenhuis op korte termijn failliet zal gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb begrepen dat het niet doorgaan van de overname geen acute problemen oplevert voor het LLZ. Het ziekenhuis heeft bij mij aangegeven dat zij in het afgelopen jaar een positief exploitatiesaldo heeft gerealiseerd. Het LLZ geeft aan dat de noodzaak blijft bestaan om een partner te vinden die het ziekenhuis langdurig financiële zekerheid kan bieden. Het ziekenhuis is optimistisch dat zij hierin zal slagen.
Wat vindt u ervan dat een zorgorganisatie als Fundis zich gedwongen voelt te investeren in een ziekenhuis? Deelt u de visie dat er een rechtstreeks verband bestaat met uw weigering ziekenhuizen de helpende hand toe te steken wanneer zij in moeilijkheden verkeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan begrijpen dat Fundis wil investeren in het LLZ om zo het voortbestaan van het ziekenhuis te verzekeren. Het LLZ verkeerde al langere tijd in financiële moeilijkheden en de kans bestond dat het ziekenhuis failliet zou gaan. Faillissement zou betekenen dat het ziekenhuis in zijn huidige vorm zou ophouden te bestaan. Het is aan de ziekenhuizen zelf om een gezond financieel beleid te voeren. Waar ziekenhuizen in financiële problemen in het verleden nog wel eens werden geholpen door de overheid is de verantwoordelijkheidsverdeling de afgelopen jaren veranderd.
Begrijpt u dat gemeenten zich machteloos voelen omdat zij enerzijds ziekenhuizen overeind proberen te houden met financiële steun, maar tegelijkertijd weinig zeggenschap hebben omdat zorgverzekeraars de dienst uitmaken? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het aanbieden van ziekenhuiszorg binnen een gemeente, behoort niet tot de taken of verantwoordelijkheid van gemeenten. Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk zijn voor het inkopen van zorg, dat is een kenmerk van ons huidige zorgstelsel. Binnen de geldende wet- en regelgeving zijn zij in beginsel vrij om hier naar eigen inzicht vorm aan te geven. Een zorgverzekeraar kan dus in beginsel zelf bepalen waar hij welke zorg inkoopt. Wel zijn zorgverzekeraars gebonden aan de wettelijke zorgplicht en dienen zij daarom hun verzekerden de zorg te leveren waar deze recht op hebben. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) controleert of zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden en voldoende zorg inkopen.
Deelt u de visie dat hier een rechtstreeks verband bestaat met uw weigering ziekenhuizen de helpende hand toe te steken wanneer zij in moeilijkheden verkeren? Is dat voor u reden om uw handelwijze aan te passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik voel mij niet verantwoordelijk en ben niet van plan de regie over te nemen. Zorgverzekeraars hebben in het stelsel de rol gekregen om namens hun verzekerden zorg in te kopen. Hierbij dienen zij hun zorgplicht na te komen. Zorgverzekeraars zijn op basis van artikel 11 van de Zorgverzekeringswet verplicht om de zorg te leveren waar een verzekerde recht op heeft. Om aan de zorgplicht te voldoen dienen zij voldoende zorg in te kopen. Zorgverzekeraars maken daarbij hun eigen afweging en kunnen op basis van bijvoorbeeld prijs en kwaliteit besluiten om niet alle zorgaanbieders te contracteren (selectief inkopen). Verzekeraars houden bij hun keuzes rekening met de wensen van hun verzekerden; de verzekerden kunnen immers jaarlijks overstappen naar een andere verzekeraar.
Deelt u de visie dat dit voor u reden zou moeten zijn zorgverzekeraars die macht te ontnemen en in overleg met gemeenten zelf de regie over te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Voelt u zich in het licht van de vier voorgaande vragen (mede)verantwoordelijk voor de ontstane situatie bij het LangeLand Ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe reageert u op het gegeven dat de gemeente Zoetermeer overweegt naar de Autoriteit Consument en Markt te stappen met een klacht over illegale kartelvorming tussen zorgverzekeraars?
Illegale kartelvorming is niet toegestaan en is slecht voor zowel de patiënt als de verzekerden. Indien de gemeente Zoetermeer aanwijzingen heeft dat er hier sprake van is, dient dit te worden gemeld. De Autoriteit Consument en Markt is hiervoor de aangewezen instantie.
Hoe moet men uw uitspraak uit augustus 2013 toen u het toejuichte dat het voortbestaan van het Langeland Ziekenhuis betekende dat de inwoners van Zoetermeer toegang hebben tot kwalitatief goede zorg nu duiden? Betekent dit dat u zich gaat inzetten voor het voortbestaan van het LangeLand Ziekenhuis?3
In de vraagstelling wordt mijn uitspraak uit zijn verband getrokken. Ik heb gezegd dat ik het van belang vind dat de inwoners van Zoetermeer toegang hebben tot kwalitatief goede zorg en wanneer het LLZ daarin een positieve rol kan spelen, ik dat toejuich. Dat betekent dus niet dat wanneer het LLZ – om wat voor reden dan ook – mogelijk in de toekomst zal ophouden te blijven bestaan in zijn huidige vorm de inwoners van Zoetermeer geen toegang meer hebben tot kwalitatief goede zorg.
Is het niet ongerijmd dat de lokale overheid zich inspant om een belangrijk ziekenhuis te behouden en het absurd en onverantwoord noemt dat een ziekenhuis met een belangrijke functie voor 170.000 mensen door toedoen van zorgverzekeraars zijn spoedeisende hulp dreigt te verliezen terwijl de landelijke overheid, zijnde u als minister, vanaf de zijlijn toekijkt? Zo nee, waarom niet?4
Deze plannen van de verzekeraars zijn nog in concept en worden nog besproken met de partijen uit de regio. Er valt dus nog niets te zeggen over welke ziekenhuizen welke acute zorg zullen gaan aanbieden. De concentratie is met name gericht op de complexe acute zorgstromen, slechts een beperkt deel van het ziekenhuisaanbod. Spoedeisende Hulpen (SEH’s) zullen in sommige gevallen anders ingericht worden.
Ik hecht veel waarde aan de bereikbaarheid van cruciale zorg, zoals een SEH en acute verloskunde, binnen 45 minuten na een spoedmelding met een ambulance.
De rapportage van Brandpunt m.b.t. de weeshuis-industrie in Cambodja |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de rapportage van Brandpunt over de weeshuis-industrie in Cambodja?1
Ja. De in de Brandpunt-rapportage gesignaleerde problematiek is al langer bekend. Nederland heeft daarom ook in de periode 2009–2012 steun verleend aan Unicef-Cambodja. Met die steun is – binnen het bredere kader van zorg voor kinderen – een beleidskader ontwikkeld voor «alternative care». Daarin ligt de nadruk op opvang van kinderen in familieverband. Veel kinderen in weeshuizen zijn namelijk geen wees of hebben familie die voor hen kan zorgen. In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid voor goede zorg voor kinderen bij de Cambodjaanse autoriteiten. Hieronder valt ook het voorkomen dat kinderen in weeshuizen terecht komen, toezicht op bestaande weeshuizen, de aanpak van zwendelaars en voorlichting aan en bewustwording van mogelijke bezoekers van weeshuisprojecten. De overheid ondersteunt de door Friends International en Unicef gestarte campagne: «Orphans are no tourist attractions».
Voor het werken aan een oplossing is het verder van belang dat ook andere betrokkenen hun verantwoordelijkheid nemen, voor het ethisch opereren van toeristen- en vrijwilligersorganisaties.
Hoe lang bent u al op de hoogte van het bestaan van deze (lucratieve) industrie? Op welke wijze gaat u de wantoestanden in deze industrie aanpakken?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze en via welke kanalen informeert de Nederlandse overheid de Nederlandse toeristen en vrijwilligers die afreizen naar landen als Cambodja, Nepal en India, waar weeshuizen als paddenstoelen uit de grond schieten? Ziet u mogelijkheden voor verbetering van de informatievoorziening en zo ja, welke zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Via de reisadviezen op www.rijkoverheid.nl informeert de Nederlandse overheid de Nederlanders over mogelijke persoonlijke veiligheidsrisico’s in het buitenland. Met de informatie in de reisadviezen kan de Nederlandse reiziger (toeristen, vrijwilligers, zakenlieden etc.) zich beter voorbereiden op een buitenlands verblijf.
Toeristen en vrijwilligers verdienen goede voorlichting. In dit verband wijs ik op het Better Care Network Nederland waarmee de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Veiligheid en Justitie contact onderhouden en samenwerken. Het netwerk, met organisaties als Unicef en Cordaid, zet zich in om het internationale vrijwilligerswerk met kinderen te verbeteren, onder meer met richtlijnen. Daarmee kunnen vrijwilligersorganisaties en kleine particuliere stichtingen voorkomen dat ze betrokken raken bij dit soort misstanden.
Ik ondersteun deze richtlijnen en zal er in contacten met organisaties voor internationaal vrijwilligerswerk aan refereren. Dat geldt ook voor de toeristenbranche. Toeristische bezoekjes aan weeshuizen horen niet thuis in reisprogramma’s. Ik spoor reisorganisaties dan ook aan hun klanten adequaat voor te lichten.
Verder wil ik benadrukken dat toeristen en vrijwilligers zelf ook een grote verantwoordelijkheid hebben om te zorgen dat ze niet worden misleid of gebruikt.
Media-aandacht, zoals de Brandpunt-rapportage, levert daar een bijdrage aan.
Deelt u de mening dat toeristen goed voorgelicht moet worden om bewustwording te creëren over dit onderwerp? En zo ja, op welke wijze gebeurt dat nu en welke mogelijkheden tot verbetering ziet u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze steunt de regering de actie van Friends international in samenwerking met Unicef «Children are not tourist attractions»?
Zie antwoord vraag 2. Het Better Care Network NL is met o.a. Friends International betrokken bij een internationaal project rond «ethical voluntourism» met kinderen, dat binnenkort van start gaat.
Zijn er Nederlandse subsidies verstrekt aan vrijwilligers die vrijwilligerswerk doen of hebben gedaan in dit soort weeshuizen? Zo ja, wat is het totaalbedrag van deze subsidies en op welke wijze gaat u in de toekomst om met het verstrekken van deze subsidies?
Nee. Uit navraag bij organisaties die met steun van BZ goed internationaal vrijwilligerswerk stimuleren blijkt dat de afgelopen tijd een beperkt aantal jonge vrijwilligers naar Cambodja is gegaan. Daarbij was geen sprake van georganiseerd werk in weeshuizen.
Welke controle is er op de Nederlandse organisaties die actief online bemiddelen voor vrijwilligersplekken in weeshuizen en wie voert deze uit? Deelt u de mening dat deze organisaties moeten worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid, om zo te voorkomen dat de kinderen, vrijwilligers en toeristen de dupe worden van deze industrie? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
De genoemde werving is een klein onderdeel van het brede dynamische veld van internationaal vrijwilligerswerk. Daarin opereren spelers van divers pluimage: van commercieel en ideëel en van groot tot klein. Er is verder toenemende belangstelling bij jongeren en andere Nederlanders voor internationaal werk. De overheid c.q. Buitenlandse Zaken heeft hier geen primaire of controlerende rol. Waar mogelijk wordt (zelf)regulering aangemoedigd en wordt er gewezen op richtlijnen als van het Better Care Network.
Geeft de Nederlandse overheid op dit moment steun aan organisaties die zich bezighouden met het aanpakken van de weeshuis problematiek? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven en bent u bereid het beleid op dit terrein aan te passen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht reorganisatie Openbaar Ministerie (OM) gevaarlijk |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Reorganisatie OM «gevaarlijk»?1 Klopt dit bericht?
Het bericht is mij bekend. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid De Wit (SP) van uw Kamer (ingezonden 3 maart 2014, kenmerk 2014Z03808).
In uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht «Puinhopen bij justitie Limburg» ontkende u dat er problemen zouden zijn bij justitie in Limburg en schreef u het toe aan een groot aantal (nieuwe) taken en nieuwe programma’s die het Openbaar Ministerie nu in korte tijd te verwerken krijgt2; erkent u nu naar aanleiding van bovenstaand bericht dat de op handen zijnde reorganisatie te veel van het goede is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening met de Officieren van Justitie in Limburg dat het opsporen en vervolgen van criminelen en daarmee de veiligheid van de samenleving in gevaar komt als de op handen zijnde reorganisatie doorgaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de Kamer periodiek te informeren over dit onderwerp, zodat de Kamer tijdig kan ingrijpen indien nodig? Zo nee, waarom niet?
Ik informeer uw Kamer twee keer per jaar over de stand van zaken van het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen. Ook het veranderproces van het openbaar ministerie komt daarin aan de orde. Voor het zomerreces ontvangt uw Kamer de eerstvolgende rapportage.
Deelt u de mening dat u deze problemen niet gemakshalve kunt afschuiven op de herziening van de gerechtelijke kaart, het samenvoegen van rechtbanken en de hierdoor ontstane problemen in de digitalisering, maar dat (een groot deel van) de problemen worden veroorzaakt door de bezuinigingen op het Openbaar Ministerie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
De loonverdubbeling bij het overheidsbedrijf Enexis |
|
Mei Li Vos (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de loonverdubbeling voor de Enexis-top, die de Raad van Commissarissen van plan zou zijn te geven?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, wat is de reden van deze loonverdubbeling?
Netbeheerder Enexis valt onder het wettelijk bezoldigingsmaximum van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Daarmee is de maximaal vast te stellen bezoldiging op 130% van een ministerssalaris genormeerd. De Raad van Commissarissen (RvC) van Enexis heeft samen met de RvC van netbeheerder Alliander op 15 januari 2014 gereageerd in het kader van de consultatie over het voorontwerp van het wetsvoorstel waarmee de norm van de WNT van 130% naar 100% van het ministerssalaris wordt teruggebracht.2 De brief gaat in op de gevolgen van het wetsvoorstel vanuit het perspectief van de netwerkbedrijven. De inhoud van deze brief is door sommige aandeelhouders als een voorstel tot loonverdubbeling geïnterpreteerd. Deze lezing is door Enexis ontkend. Het is op basis van de WNT in ieder geval niet mogelijk om een loonsverhoging vast te stellen waarmee de maximale bezoldigingsnorm wordt overschreden.
Is het waar dat Enexist in haar eigen gebied geen concurrenten heeft, en dus niet op een echte vrije markt opereert?
Het netwerkbedrijf Enexis Holding N.V. bestaat uit een netbeheerder en enkele bedrijfsonderdelen die aanverwante infrastructurele activiteiten uitvoeren. De netbeheerder voert zijn netbeheertaken binnen zijn verzorgingsgebied uit als monopolist. Concurrentie tussen energietransportnetten zou tot maatschappelijk en economisch inefficiënte uitkomsten leiden. Deze netbeheertaken zijn gereguleerd middels de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. De tarieven die de netbeheerder in rekening brengt zijn gereguleerd door de ACM. De overige bedrijfsactiviteiten mogen wel in concurrentie met derden plaatsvinden.
Is het waar dat Enexis een 100% publieke overheids-NV is, met slechts overheden als aandeelhouder?
Nederland kent geen speciale «overheids-N.V.»-structuur. Enexis Holding N.V. is een reguliere privaatrechtelijke vennootschap. Wel berusten in gevolge artikel 93 van de Electriciteitswet 1998 en artikel 85 van de Gaswet alle aandelen van een netbeheerder bij de staat, provincies, gemeenten of andere openbare lichamen. De aandeelhouders van Enexis zijn de provincies Noord-Brabant, Overijssel, Limburg, Groningen, Drenthe, Flevoland en diverse gemeenten.
Hoe is in het licht van het bovenstaande de loonverdubbeling te kwalificeren?
Zie het antwoord op vraag 2
Valt Enexis onder de Wet normering topinkomens, die het salaris van de top maximeert op 130% van een ministerssalaris? Zo nee, kunt u overheids-NV’s zoals Enexis onder de Wet normering topinkomens brengen?
Ja, zie het antwoord op vraag 2
Premieverhogingen van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ZZP’ers |
|
Aukje de Vries (VVD), Erik Ziengs (VVD), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Tros Radar van 27 januari 2014 en specifiek het item over premieverhogingen van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel)?
Ja.
Hoe beoordeelt u de signalen uit de genoemde uitzending over verzekeraars die, na een beroep op een en-blocclausule, eenzijdig de AOV-premie verhogen tot soms 25% of meer? Wat vindt u van de stijgingen? Wat vindt u van de communicatie hierover midden in de zomervakantie? Welke gegevens hebben u en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) van de prijsstijgingen over dit soort verzekeringen?
Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen kunnen een en bloc clausule bevatten op grond waarvan een verzekeraar het recht heeft de overeenkomst tussentijds te wijzigen. Dit is het geval omdat deze verzekeringen doorgaans een langere looptijd hebben en niet door de verzekeraar kunnen worden opgezegd. Een verzekeraar heeft dan – gelet op diens soliditeit – de mogelijkheid om de premie of voorwaarden tussentijds aan te passen aan gewijzigde omstandigheden. In het geval de wijziging op enig punt nadelig is voor de verzekeringnemer, heeft deze het recht de verzekeringsovereenkomst binnen 30 dagen op te zeggen (artikel 7:940, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek).
Ik zie dat (enkele) verzekeraars hun premies op grond van een en bloc clausule hebben verhoogd. Ik ben van mening dat verzekeraars hiertoe niet lichtvaardig moeten overgaan en de en bloc clausule zorgvuldig en terughoudend moeten toepassen. Dit onderwerp heeft in ieder geval de aandacht van de AFM. Eventuele communicatie van verzekeraars over premieverhogingen op grond van de en bloc clausule midden in de zomervakantie acht ik ongelukkig. Ik heb echter geen signalen ontvangen dat dit in concrete gevallen heeft geleid tot (termijn)problemen ingeval van gewenste opzegging van de verzekeringsovereenkomst door de verzekeringnemer.
Overigens merk ik op dat verzekeraars de en bloc clausule ook toepassen om tussentijdse premieverlagingen door te voeren. Zo begrijp ik dat een verzekeraar die in de uitzending van Tros Radar naar voren kwam, heeft aangegeven dat de betreffende premieverhoging een klein deel van de portefeuille betrof en de eerste verhoging sinds 2001 was, terwijl deze verzekeraar in 2005 en 2007 premieverlagingen heeft doorgevoerd voor alle beroepsgroepen.
Welke jurisprudentie is er over het ongelimiteerd gebruik van de en-blocclausule door verzekeraars?
Er is beperkte jurisprudentie over het gebruik van een en bloc clausule door verzekeraars. Uit deze jurisprudentie en wet- en regelgeving volgt dat verzekeraars niet ongelimiteerd gebruik kunnen maken van een en bloc clausule. Een verzekeraar is bij een beroep op een en bloc clausule gebonden aan de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). Tevens mag een verzekeraar een hem toekomende bevoegdheid tot tussentijdse wijziging niet misbruiken (artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek).
Hoe wordt voorkomen dat verzekeraars via de en-blocclausule de premie onredelijk en onbillijk kunnen verhogen? Wie houdt daar toezicht op? Wat zijn de afspraken over communicatie en termijnen die daarbij gehanteerd moeten worden? Waar kunnen ondernemers terecht met klachten of staat alleen de (dure) weg naar de rechter open?
Verzekeringnemers kunnen de verzekeringsovereenkomst opzeggen ingeval van een tussentijdse wijziging die nadelig is voor de verzekeringnemer. Daarnaast heeft het Verbond van Verzekeraars in augustus 2012 een advies aan haar leden uitgebracht over en bloc clausules. In dit advies is opgenomen dat verzekeraars goed dienen te beargumenteren of het daadwerkelijk noodzakelijk is een en bloc clausule in de verzekeringsvoorwaarden op te nemen. Voorts bevat dit advies uitgangspunten voor de communicatie over en de toepassing van een en bloc clausule. De communicatie dient helder en transparant te zijn. Wanneer de en bloc clausule wordt toegepast, dient de verzekeraar duidelijk te maken waarom hiertoe wordt overgegaan. Verder wordt aanbevolen dat verzekeraars een en bloc clausule proportioneel en niet lichtvaardig toepassen en dat een tussentijdse aanpassing niet groter c.q. ingrijpender is dan strikt noodzakelijk.
De Nederlandsche Bank houdt toezicht op de soliditeit van verzekeraars. Het inzetten van een en bloc clausule is één van de risico-mitigerende maatregelen die de verzekeraar ter beschikking staan om zijn soliditeit te waarborgen. De AFM houdt toezicht op de wijze waarop verzekeraars communiceren over premieverhogingen via een en bloc clausule en hoe een dergelijke verhoging strookt met wat in hun polisvoorwaarden staat.
Ondernemers met klachten over hun verzekeraar kunnen zich (via de interne klachtenprocedure van de verzekeraar) wenden tot hun verzekeraar. Leidt dit niet tot de gewenste oplossing, dan kunnen zij zich wenden tot de rechter.
Hoe makkelijk is het voor ZZP’ers om over te stappen als het gaat om een arbeidsongeschiktheidsverzekering? Voor welke ZZP’ers is het een probleem om te kunnen overstappen, bijvoorbeeld als er al signalen van ziekte zijn? Welke mogelijkheden hebben deze ZZP’ers bij het onredelijk en onbillijk stijgen van de premies, aangezien zij niet kunnen overstappen?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is in het verzekeringsrecht geregeld dat een verzekerde de verzekeringsovereenkomst kan opzeggen bij een tussentijdse wijziging, indien die wijziging op enig punt nadelig voor hem is (artikel 7:940, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek). Het opzegrecht bestaat alleen niet wanneer de wijziging nodig is vanwege gewijzigde wetgeving, de wijziging uitsluitend in het voordeel van de verzekeringnemer is, of de wijziging van de premie direct voortvloeit uit bepalingen in de polisvoorwaarden (zoals indexatie).
Bij het overstappen naar een andere verzekeraar zal de nieuwe verzekeraar zich een oordeel vormen van het te verzekeren risico. Risico’s kunnen door de jaren heen wijzigen, bijvoorbeeld als gevolg van een verslechterde gezondheidssituatie of een hogere leeftijd van de klant. Een nieuwe verzekeraar kan daarom besluiten om een hogere premie te vragen of de dekking aan te passen. Hierdoor kan het zo zijn dat de verzekeringnemer het opzegrecht de facto niet kan benutten omdat hij voor het verkrijgen van dezelfde verzekeringsdekking bij een andere verzekeraar met acceptatiebeperkingen dan wel met even nadelige of meer nadelige voorwaarden geconfronteerd wordt. Ingeval van een verhoging die gegeven de omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, kan de verzekeringnemer zich wenden tot de verzekeraar en ingeval dit niet tot een oplossing leidt, tot de rechter.
Voor de volledigheid wordt vermeld dat een en bloc clausule slechts premiewijzigingen mogelijk maakt voor een (bepaalde) groep verzekerden: deze clausule biedt geen ruimte voor de wijziging van een individuele premie van een verzekerde ingeval van bijvoorbeeld een hoger gezondheidsrisico en kan derhalve niet ingezet worden als verkapte vorm van risicoselectie.
Bent u bekend met het AFM-rapport «Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor Zelfstandigen» uit 2011? Wat is er gedaan met de uitkomsten van dit AFM-rapport door de verzekeraars?
Ja, ik ben bekend met het AFM-rapport «Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor Zelfstandigen» uit 2011. Sinds de publicatie van het rapport van de AFM zijn veel en bloc clausules begrijpelijker gemaakt. Het is voor consumenten en ZZP’ers door de verbeteringen nu vaak duidelijker dat de verzekeraar iets kan wijzigen en dat ze dan het recht hebben om de wijziging te weigeren of de verzekering te beëindigen. Dit neemt niet weg dat de redenen waarom verzekeraars wijzigingen doorvoeren in een aantal gevallen beter kunnen worden toegelicht en beter kunnen worden gespecificeerd. Dit heeft de aandacht van de AFM.
Bent u bereid de AFM te vragen om in het kader van het toezicht op producten en productontwikkelingsproces (PPP) een korte verkenning te doen naar de kostenefficiëntie van het product en meer specifiek ook naar tariefstijgingen als gevolg van de en-blocclausule? Zo nee, waarom niet?
De AFM heeft over de afgelopen 12 maanden enkele signalen gehad over en bloc clausules. In het licht hiervan zal de AFM vanuit het toezicht op producten – en productontwikkelingsproces (PPP) een verkenning starten naar het gebruik van de en bloc clausule bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Hierbij zal ook gekeken worden naar de kostenefficiëntie van het product.
Consulaire bijstand aan een Nederlandse vader |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Turkije heeft Nederland in houdgreep»?1
Ja.
Kunt u aangeven of, en in hoeverre, onder uw verantwoordelijkheid consulaire bijstand is verleend aan de Nederlandse vader die sinds 2011 geen contact meer heeft kunnen onderhouden met zijn dochter in Turkije?
In 2011 is de verblijfsvergunning van betrokkene ingetrokken door de Turkse autoriteiten, waardoor hij Turkije moest verlaten. Vervolgens is betrokkene door de Turkse autoriteiten de toegang tot Turkije ontzegd. De Nederlandse ambassade heeft sinds 2011 op verzoek van betrokkene diverse malen formeel en informeel contact gehad met de Turkse autoriteiten over zijn situatie. Een medewerker van de Nederlandse ambassade is als toehoorder aanwezig geweest bij een rechtszaak van betrokkene.
Voor de volledigheid wijs ik u op de brief over de situatie van betrokkene die het Kabinet op 1 oktober 2013 op verzoek van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie in afschrift aan uw Kamer heeft gestuurd (kenmerk 2013Z18557).
Is er onder uw verantwoordelijkheid contact opgenomen met de Turkse autoriteiten om de betrokkene toegang te verlenen tot Turkije en de betreffende rechtszaken bij te wonen? Zo nee, waarom niet? Is er een afvaardiging van de Nederlandse ambassade in Turkije aanwezig geweest bij de verschillende rechtszaken, in het bijzonder bij de zittingen waarbij betrokkene zelf onmogelijk aanwezig kon zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat de Turkse Hoge Raad heeft vastgesteld dat het dochtertje in Turkije wordt mishandeld en dat betrokkene recht heeft op contact om zodoende het gezinsleven te kunnen uitoefenen? In hoeverre heeft de Nederlandse ambassade in Turkije toegezien op een juiste toepassing van het Turks recht?2 Zijn er naar uw weten door de Turkse autoriteiten stappen ondernomen om dit contact mogelijk te maken? Zo nee, bent u bereid er bij uw Turkse ambtsgenoot op aan te dringen dit alsnog mogelijk te maken?
Op 18 september 2012 heeft de familierechter in Ankara beslist dat betrokkene het recht heeft op omgang met zijn dochter. Nadat de moeder tweemaal beroep tegen deze uitspraak heeft ingesteld, heeft de Turkse Hoge Raad het omgangsrecht in een uitspraak van 23 december 2013 bevestigd.
Hoewel betrokkene dus door de hoogste Turkse rechter in het gelijk is gesteld ten aanzien van zijn omgangsrecht, bestaat voor hem de praktische belemmering dat hij geen toegang krijgt tot het Turkse grondgebied.
Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 3 aangegeven, is er in het verleden meermaals contact geweest tussen de Nederlandse ambassade en de Turkse autoriteiten over toelating van betrokkene. Ook op dit moment zet de ambassade zich nog in voor zijn zaak. De ambassade heeft inmiddels van de Turkse autoriteiten vernomen dat de weigering om betrokkene toe te laten tot het Turkse grondgebied zou voortkomen uit een strafrechtelijke veroordeling. Betrokkene is hierover geïnformeerd.
Beschikt u over enige aanwijzingen dat de rechtsgang van betrokkene in Turkije actief wordt tegengewerkt? Zo nee, hoe is dan wel de situatie?
Het Kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat de rechtsgang van betrokkene in Turkije actief wordt tegengewerkt.
Zijn er meer soortgelijke zaken waarbij het een Nederlandse ouder onmogelijk wordt gemaakt contact te onderhouden met een kind doordat het kind in Turkije verblijft bij familie? Is er hier in uw optiek sprake van een structureel probleem?
Bij de ambassade zijn geen andere gevallen bekend.
Welke mogelijkheden heeft betrokkene om bij een Nederlandse rechter zijn zaak aanhangig te maken?
Toestemming voor betrokkene om zijn dochter in Turkije te bezoeken kan niet via een Nederlandse rechter worden afgedwongen.
Het in gevaar komen van opsporing en vervolging in Limburg bij het doorvoeren van de voorgenomen reorganisatie binnen het Openbaar Ministerie |
|
Jan de Wit (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat het gros van de officieren van justitie in Limburg van mening is dat de opsporing en vervolging van criminelen in Limburg in gevaar komt als de voorgenomen reorganisatie van het Openbaar Ministerie in Limburg doorgaat?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat die reorganisatie inhoudt? Klopt het bijvoorbeeld dat zeven parketsecretarissen worden overgeplaatst naar de politie?
Er is geen sprake van een reorganisatie van het arrondissementsparket Limburg. Wel is sprake van een concernbreed en dynamisch veranderproces om te komen tot een duurzaam en betaalbaar openbaar ministerie (OM) in 2020. Het beeld van de toekomstige OM-organisatie is op dit moment onvoldoende scherp om de personele consequenties ervan te kunnen duiden. Onder andere wordt bezien hoe de samenwerking tussen het OM en de nationale politie kan worden verbeterd om de kwaliteit van de strafrechtketen te versterken (zie ook mijn antwoord op vraag2.
Ik verwijs verder naar mijn brief van 14 november 2013 over de voortgang van het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen (VPS, Kamerstukken TK, vergaderjaar 2013–2014, 29 279, nr. 177).
Kent u het advies van de ondernemingsraad van het parket over deze reorganisatie? Wat is uw oordeel daarover?
Nee, dat advies is mij niet bekend. Het ligt bovendien op de weg van de bestuurder om te reageren op het oordeel van een ondernemingsraad van een onderdeel van het OM.
Wat is uw oordeel over deze voorgenomen reorganisatie? Deelt u de mening van de officieren van justitie en de ondernemingsraad dat de veiligheid van de samenleving hierdoor op het spel komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven is er geen sprake van een reorganisatie van arrondissementsparket Limburg.
Het College van procureurs-generaal houdt mij regelmatig op de hoogte van de wijze waarop het vorm geeft aan de noodzakelijke modernisering van de OM-organisatie en de consequenties daarvan. Ik deel niet de mening dat daarbij de veiligheid van de samenleving op het spel komt te staan. Door het OM en andere ketenpartners wordt in deze periode juist hard gewerkt aan het versterken van de prestaties van de strafrechtketen. In het kader van het VPS zullen met behulp van innovatieve werkwijzen, vakmanschap en heterdaadkracht strafzaken sneller, slimmer, beter en transparanter worden afgehandeld.
Welke betekenis moet gehecht worden aan de woorden van hoofdofficier van justitie Bos dat niets in beton is gegoten en dat zelfs met minder mensen een kwaliteitsslag gemaakt kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt deze onrust in het Limburgse parket weggenomen en vormt een en ander voldoende reden om de voorgenomen reorganisatie te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Het College heeft mij meegedeeld dat binnen het OM de komende tijd meer duidelijkheid zal worden geboden over het toekomstige OM en de personele consequenties daarvan. Het hiervoor genoemde veranderproces wordt in goed overleg met de medezeggenschap nader ingevuld. Het College acht een heroverweging van dit veranderproces niet aan de orde.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over de rechtspraak van 13 maart 2014?
Ja.
Het bericht dat CO2-opslag in de Noordzee toch doorgaat |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met onderstaand bericht?1
Ja.
Wat zijn de kosten voor de Nederlandse belastingbetaler?
Nederland heeft in 2010 een subsidie van € 150 miljoen toegekend aan het ROAD-project.
Komt deze CO2-opslag er alleen maar vanwege uw klimaatbeleid, of zijn er nog andere redenen? Zo ja, welke?
In het Energieakkoord is vastgesteld dat om op de lange termijn te komen tot een volledig duurzame energievoorziening afvang, gebruik en opslag van CO2 (CCS) onvermijdelijk zal zijn. CCS kan worden toegepast zowel in de industrie als ook bij gas- en kolencentrales.
Nederland kan ook profiteren van CCS door de opgedane kennis te gelde te maken. Nu ontvangt bijvoorbeeld een onderzoeksinstituut als TNO al CCS gerelateerde opdrachten uit het buitenland.
Deelt u de mening dat er sowieso geen CO2 in de bodem Noordzee mag, en zeker niet zolang de gevaren voor de flora en fauna op lange termijn niet geheel duidelijk zijn? Zo neen, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. Uit de voor het ROAD-project opgestelde Mileueffectrapportage blijken geen nadelige milieueffecten, noch in de aanlegfase noch in de gebruiksfase2.
Waarom gaat u door waar marktpartijen en investeerders zich terugtrekken? Heeft dit iets met Brussel te maken?
Er is geen sprake van dat investeerders zich terugtrekken. De twee betrokken bedrijven bij ROAD (GdF SUEZ en E.on) hebben onlangs bevestigd dat ze zich blijven inzetten om ROAD van de grond te krijgen.
Zwanendrifter in de fout |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Terreinwagen vol bebloede zwanen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de zwanendrifter is bekeurd voor het overtreden van de Flora- en Faunawet?
Er is geen bekeuring voor het overtreden van de Flora- en Faunawet uitgedeeld en er is geen proces-verbaal ter zake dierenmishandeling opgemaakt. Wel zijn de constateringen van de politie en de Buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) ter plaatse in een proces-verbaal vastgelegd. Op dit moment wordt bekeken óf er sprake is geweest van een overtreding van de wet- en regelgeving en zo ja welke.
Kunt u bevestigen dat deze zwanendrifter 18 zwanen in zijn terreinwagen had en waarvan enkele zwanen besmeurd waren met bloed als gevolg van mishandeling?
Zie antwoord vraag 2.
Is er proces-verbaal opgemaakt voor dierenmishandeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het overtreden van de Flora- en Faunawet en/of het mishandelen van dieren bij het gebruikmaken van een controversiële ontheffing een indicatie zijn dat een persoon niet op de juiste wijze met de ontheffing om kan gaan? Zo nee, waarom niet?
Betrokkene heeft een ontheffing, verleend op grond van de Flora- en faunawet (Ffw), van de ringplicht voor de ongeringde met een tatoeage gemerkte knobbelzwanen (Cygnus olor) die hij op de dag van ontheffingsverlening (8 oktober 2013) als broedpaar hield.
Het overtreden van de Flora- en faunawet (Ffw) of dierenwelzijnsregelgeving kan aanleiding zijn om een ontheffing, verleend op grond van de Ffw, in te trekken. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 t/m 4.
Beschikt de betreffende zwanendrifter over enige ontheffing of vergunning om zwanen te kunnen driften? Zo ja, welke zijn dat en kunnen deze ingetrokken worden vanwege genoemde overtredingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit de zwanendrifters nog steeds regelmatig? Zo ja, hoe vaak heeft er een onverwachte controle in het veld plaatsgevonden in 2013 en zijn er toen overtredingen vastgesteld?
In 2013 zijn geen controles uitgevoerd. De NVWA heeft zal dit jaar controles te gaan uitvoeren en bij overtredingen handhavend op treden.
Meer vechtscheidingen door het verplichte ouderschapsplan |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verplicht ouderschapsplan levert alleen maar meer ruzie op»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak dat het verplichte ouderschapsplan voor meer vechtscheidingen zorgt?
Mij is geen onderzoek bekend op basis waarvan de conclusie kan worden getrokken dat het ouderschapsplan voor meer vechtscheidingen zorgt. Deze conclusie wordt ook niet getrokken in het WODC onderzoek naar het ouderschapsplan dat in opdracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is uitgevoerd en bij brief van 20 december 2013 aan uw Kamer is aangeboden2. In de brief over vechtscheidingen die de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik op 31 maart 2014 aan uw Kamer hebben gezonden, zijn wij ingegaan op deze evaluatie.
Welke zorg en ondersteuning krijgen kinderen die lijden onder de vechtscheiding van hun ouders?
Kinderen worden op verschillende manieren ondersteund. Allereerst vanuit de directe omgeving van het kind, denk aan buren, familie en leerkrachten. Villa Pinedo ondersteunt kinderen onder andere via lotgenoten contact. Kinderen hebben hier eveneens de mogelijkheid zelf hun verhaal te doen. Vanuit het professionele circuit kunnen kinderen voor ondersteuning en zorg terecht bij voorzieningen voor jeugdgezondheidszorg (CJG), de huisarts of jeugdzorg (bureau jeugdzorg). Het verschilt echter per instelling hoeveel oog er is voor de positie van het kind in een vechtscheiding.
Een rechter kan, als een kind in de knel komt, een bijzondere curator benoemen voor het kind, die de belangen van het kind behartigt
De rechter kan ook, bij de behandeling van een echtscheidingsverzoek, aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) advies vragen over gezag en omgang. Als de Raad tijdens zo’n procedure constateert dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige kan de Raad een beschermingsonderzoek starten en aan de kinderrechter verzoeken om een ondertoezichtstelling uit te spreken. De bureaus jeugdzorg zijn belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Hoe wordt deze situatie door bureaus jeugdzorg opgevangen en beoordeeld? Hoeveel werk hebben, zoals eerder gesteld, bureaus jeugdzorg aan de zorg en ondersteuning van kinderen die de dupe worden van een vechtscheiding?2
Momenteel zijn de bureaus jeugdzorg bezig om hun aanpak bij problematische echtscheidingen te verbeteren. Jeugdzorg Nederland verzamelt de verschillende initiatieven en ontwikkelde methoden. Vervolgens worden deze, voorzien van een theoretisch fundament, opgenomen in een handboek en beschikbaar gesteld aan alle bureaus jeugdzorg.
Zoals eerder geantwoord in reactie op uw vragen4, wordt door bureau jeugdzorg niet geregistreerd op specifieke problematiek. Jeugdzorg Nederland schat in dat bij ongeveer 7.500 kinderen die onder toezicht staan, de (echt)scheiding een prominent onderdeel vormt van de problematiek. Dit varieert van een milde (v)echtscheiding tot zeer ernstige en beschadigende vechtscheidingsproblematiek.
Welke maatregelen gaat u nemen, anders dan het verplichte ouderschapsplan, om vroegsignalering te bevorderen en om het welzijn van kinderen die de dupe worden van een vechtscheiding te waarborgen?
In het uitvoeringsplan vechtscheidingen dat u op 31 maart 2014 heeft ontvangen, ligt de nadruk op vroegtijdig signaleren en het voorkomen van een escalerende scheiding. Alle acties in het plan zijn er op gericht om het welzijn van kinderen die de dupe worden van een scheiding te verbeteren.
De Ministeries van VWS en van Veiligheid en Justitie ondersteunen een aantal pilots, waaronder gemeentelijke pilots, met als doel vroegtijdige signalering en hoogwaardige triage te realiseren, zodat direct de juiste hulp kan worden geboden. Ook is de rechtspraak voornemens twee pilots met een «regierechter» te starten. In deze pilots behandelt één rechter de hele echtscheidingsprocedure, zodat de rechter tijdens dit proces beter zicht krijgt en houdt op de situatie van ex-partners en hun kinderen. Dit moet er toe leiden dat signalen van een escalerende scheiding eerder worden opgemerkt en er sneller passende maatregelen worden genomen.
Welke maatregelen zijn er om ouders medeverantwoordelijk te maken voor de gevolgen van hun vechtscheiding voor hun kinderen?
Ouders zijn in eerste instantie aan zet om te voorkomen dat een (echt)scheiding uit de hand loopt en kinderen hiervan de dupe worden. Zij zijn immers de enige die de strijd echt kunnen stoppen. Het sociale netwerk rond ouders en kinderen kan hierin een belangrijke rol vervullen. Het aanspreken van ouders op hun verantwoordelijkheid, indien er zorgen zijn over de kinderen, is voor het sociale netwerk rond een gezin alsmede voor betrokkenen vanuit bijvoorbeeld het onderwijs of (sport)clubs vaak moeilijk. Toch rust er op al deze personen een verantwoordelijkheid om signalen bespreekbaar te maken. Onze inzet hierop bestaat uit een bewustwordingscampagne om het sociale netwerk rondom ouders en het kind aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om excessen te signaleren en in te (laten) grijpen.
Zoals ook vermeld in de brief van 31 maart 2014 aan uw Kamer start Villa Pinedo een online workshop voor ouders om hen bewust te maken van alle belangrijke aspecten van een scheiding vanuit de ogen van een kind.
Het bericht 'Colombia is geen democratie' |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Colombia is geen democratie», waarin de linkse presidentskandidate Aida Avella wordt geïnterviewd over de situatie in het land?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de politieke situatie in Colombia, waar progressieve politici de afgelopen maanden steeds vaker doelwit werden van aanslagen, zoals ook presidentskandidate Aida Avella afgelopen zondag?
De recente aanslag op de presidentskandidate van de Union Patriótica, Aida Avella laat zien dat de risico’s op politiek gemotiveerd geweld hoog blijven en mogelijk ook toenemen in aanloop naar de verkiezingen.
Hoe beoordeelt u het verloop van de vredesonderhandelingen tussen de regering van Colombia en de FARC (Revolutionaire Strijdkrachten van Colombia)? Wat zijn volgens u de vooruitzichten op het bereiken van een vredesakkoord? Op welke wijze beïnvloeden de politieke situatie in Colombia en het toenemende geweld tegen linkse partijen en organisaties in het land, volgens u de vredesonderhandelingen?
Het vredesproces maakt voortgang, ondanks een aantal uitdagingen en een langzamer tempo dan gepland. Er is een akkoord bereikt op twee van de zes agendapunten. Op 13 februari benadrukten beide partijen in een gezamenlijk communiqué dat een deelakkoord op het derde punt, drugsproblematiek, dichtbij is. De consultaties over het vredesproces met het maatschappelijk middenveld op regionaal en nationaal niveau die worden georganiseerd door de VN, verlopen positief. Opiniepeilingen wijzen uit dat ongeveer twee derde van de Colombianen een vredesakkoord steunt, hoewel de helft daarvan geen politieke of juridische concessie accepteert richting de guerrillaleiders. Terroristische aanslagen en verkiezingsgeweld zouden de steun voor het vredesproces kunnen verminderen.
Op welke wijze ondersteunen Nederland en de EU het vredesproces in Colombia en welke (additionele) maatregelen kunnen nog worden genomen om te voorkomen dat mogelijk toenemende spanningen in aanloop naar de verkiezingen, het vredesproces ondermijnen?
Zowel Nederland als de EU hebben politieke steun aan de vredesonderhandelingen in Havanna uitgesproken en zullen dit ook blijven doen. Nederland steunt ook dit jaar de waarnemingsmissie van de OAS die beoogt het Colombiaanse vredesproces te monitoren. Nederland is bereid de implementatie van het vredesproces te ondersteunen indien Colombia daarom verzoekt. Colombia zal naar verwachting bij de internationale gemeenschap aangeven welke steun nodig en gewenst is. Nederland heeft binnen de EU extra aandacht gevraagd voor transitional justiceen slachtofferreparatie.
Een verkiezingswaarnemingsmissie van de OAS en van het Colombiaans platform, La Misión de Observación Electoral (MOE) zal voorafgaand aan en gedurende de presidentsverkiezingen in Colombia aanwezig zijn.
Het bericht dat Turkije onderdak en steun zou bieden aan terroristen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Turkije onderdak en steun zou bieden aan terroristen?1
Ja.
Klopt het dat de Verenigde Staten Turkije connecties verwijten met leiders van de terroristische organisatie Hamas, alsmede met financiers van Al Qaeda?
De Turkse autoriteiten hebben herhaaldelijk, zowel in het openbaar als in bilaterale contacten met Nederland, aangegeven dat zij zich grote zorgen maken over de Turkse binnenlandse veiligheid ten gevolge van activiteiten van jihadistische groeperingen, waaronder Al Qaeda, en dat zij hiertegen adequate maatregelen treffen. Zie ook het antwoord op vragen 12, 13 en 14.
Hoe beoordeelt u de verwijten en beschuldigingen van de Amerikanen in de richting van Turkije?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de oprichter van de gewapende tak van Hamas op de Westbank, Saleh al-Arouri, in Turkije woont en daarvandaan opereert, met steun van de Turkse regering?2
Klopt het dat al-Arouri betrokken is bij de financiering en logistiek van gewapende operaties van Hamas in de regio? En dat recente operaties van Hamas op de Westbank via Turkije aangestuurd zijn?3 Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Hoe beoordeelt u berichtgeving over financiële steun van Turkije aan Hamas ter grootte van $ 300 miljoen per jaar?4
Bent u bereid van Turkije te eisen dat het de financiële en politieke steun aan Hamas, een organisatie waarvan zowel de militaire als de politieke tak door de EU beschouwd worden als terroristische organisatie, staakt?
Klopt het dat de Saudische zakenman Yasin al-Qadi, een (vermeende) Al Qaeda-financier, die door de VS sinds 2001 op de terroristenlijst gezet is, meerdere malen Turkije binnen gereisd is onder bescherming van premier Erdogan, zonder paspoort of visum?
Hoe beoordeelt u de onthullende foto’s in de Turkse krant Karşı van een geheime ontmoeting tussen premier Erdogan, al-Qadi en de chef van de Turkse inlichtingendienst, op 14 april 2012 in Istanbul?5
Hoe beoordeelt u de berichtgeving in deze krant, op basis van informatie uit het onderzoek van een openbaar aanklager, dat premier Erdogan al-Qadi dertien keer ontmoet zou hebben tussen 14 april 2012 en 9 oktober 2013?
Bent u bekend met de uitspraak van premier Erdogan over al-Qadi: «Ik geloof in hem zoals ik in mezelf geloof»? Hoe beoordeelt u de banden tussen de regering Erdogan en al-Qadi, ook in het licht van deze uitspraak?
Klopt het dat de VS in diverse gevallen Turkije gevraagd hebben om aan Al Qaeda gelieerde personen te arresteren, en dat Turkije dit in veel gevallen niet gedaan heeft? Zo ja, kunt u aangeven wat de redenen hiervan waren?
Klopt het dat de VS recentelijk Turkije ook aangesproken hebben op het toelaten van geldstromen van Al Qaeda richting Syrië? Zo ja, kunt u aangeven wat Turkije hieraan gedaan heeft?
Herkent u zich in het beeld dat de relatie tussen de VS en Turkije in toenemende mate onder druk staat door de mogelijke steun van Turkije aan terroristen?
Vindt u het mogelijk onderdak en steun bieden aan terroristen, alsmede het samenwerken met een financier van Al Qaeda, gepast voor een land dat NAVO-bondgenoot is en tevens kandidaat-lidstaat van de EU?
Bent u bereid opheldering te vragen aan Turkije over deze zeer zorgelijke berichtgeving?
De strijd tegen het terrorisme wordt zowel in NAVO- als in EU-kader, bijvoorbeeld tijdens EU-consultaties, alsmede in bilaterale contacten met Turkije, uitvoerig besproken.
Bent u bereid de VS te steunen in het opvoeren van de druk op Turkije om mee te werken aan de strijd tegen het terrorisme, bilateraal en via de EU?
Zie antwoord vraag 16.
De voorwaarden voor het laten overkomen van gezinnen naar Nederland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ik wil ook naar Nederland papa»?1
Het kabinet heeft met belangstelling kennis genomen van het artikel.
Op basis van welke objectieve criteria wordt bepaald welke nationaliteiten uitgezonderd worden van de machtiging voor voorlopig verblijf (mvv-vereiste) zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000, artikel 17, eerste lid?
Naast onderdanen van EU-/EER-landen zijn ook de onderdanen van de door u met name genoemde landen vrijgesteld van het mvv-vereiste. Met uitzondering van Zuid-Korea is deze vrijstelling gebaseerd op afspraken of overeenkomsten die in het (verre) verleden met deze landen zijn gemaakt of afgesloten. In 2007 is Zuid-Korea vanwege economische belangen toegevoegd aan de bestaande lijst met landen die zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Uw Kamer is hierover geïnformeerd door bijgaande brief van 17 april 2007. In deze brief zijn alle overwegingen voor de beslissing toegelicht.
Kunt u uiteenzetten op basis van welke overwegingen de huidige vrijstellingen voor Australië, Canada, Japan, Monaco, Nieuw-Zeeland, Vaticaanstad, de Verenigde Staten en Zuid-Korea verleend zijn? Zijn deze overwegingen openbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het op zeventien Nederlandse consulaten en/of ambassades niet mogelijk is om een taaltest te doen?
Nee. Het gaat om meer locaties. Echter, er is wereldwijd een goede regionale spreiding voorzien van examenlocaties, zodat het voor de inburgeraar geen onoverkomelijke belemmering oplevert om het examen af te leggen.
Klopt het dat deze taaltest telefonisch afgenomen wordt? Zo ja, waarom is er voor gekozen om deze mogelijkheid niet op al onze posten aan te bieden?
Ja, het huidige basisexamen inburgering in het buitenland wordt telefonisch via een spraakcomputer afgenomen. Dit proces moet begeleid worden door een ambassademedewerker en is daardoor arbeidsintensief.
Bent u bereid om deze taaltest voortaan op alle posten aan te bieden?
Nee.
Klopt het dat als de telefoonverbinding met Nederland zo slecht is dat om die reden de test niet gehaald wordt, de kandidaat deze test niet kosteloos opnieuw mag doen? Zo ja, waarom gebeurt dit niet?
Nee, dit klopt niet. Bij aanvang van het examen wordt een geluidstoets gedaan. Als het geluid onvoldoende is, wordt de verbinding verbroken en wordt opnieuw ingebeld. Als tijdens het examen de geluidsverbinding onvoldoende is breekt de spraakcomputer het examen af en wordt er opnieuw ingebeld om het examen opnieuw af te leggen. Als de kandidaat tijdens of direct na afloop van het examenonderdeel (dus nog voordat de uitslag is ontvangen) aangeeft geluidsproblemen te hebben ondervonden, wordt direct een nieuwe gratis toets aangeboden. De eerder afgelegde toets komt hiermee te vervallen.
Terugroepactie sleurt vleesbedrijven mee |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Terugroepactie sleurt vleesbedrijven mee»?1
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat geschetst wordt dat de terugroepactie bij vleesverwerker Van Hattem Vlees tientallen andere middelgrote en kleinere vleesbedrijven in de ondergang dreigt mee te sleuren? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van de NVWA is gebleken dat het bedrijf de herkomst van het uitgeleverde vlees over de periode 1 januari 2012 tot en met 23 januari 2014 niet kon aantonen. Bij partijen, waarvan de herkomst onbekend of onduidelijk is, kan niet worden gegarandeerd dat deze aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoen en bijvoorbeeld de vereiste keuringen en monsternames hebben ondergaan. De NVWA was daarom op grond van Europese wetgeving genoodzaakt het vlees als niet geschikt voor humane consumptie aan te merken en het bedrijf te sommeren om dit uit voorzorg van de markt te laten halen.
Bij de besluitvorming hierover staat de voedselveiligheid voorop. De consument moet erop kunnen vertrouwen dat producten betrouwbaar en veilig zijn. Levensmiddelbedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de betrouwbaarheid en veiligheid van de grondstoffen en producten onder hun beheer. Zij zijn dus ook verantwoordelijk voor de gevolgen, als hieraan niet/onvoldoende wordt voldaan.
Indien een ondernemer kan aantonen dat een partij volledig traceerbaar is en aan alle wettelijke voedselveiligheidsvoorschriften voldoet dan hoeft het vlees niet te worden teruggehaald of kan al teruggehaald vlees weer in de handel worden gebracht. De bewijslast hiervoor ligt bij de ondernemer.
Op 11 maart jl. hadden acht bedrijven aangegeven de traceerbaarheid van hun producten te kunnen aantonen. Bij één bedrijf heeft de NVWA vastgesteld dat de traceerbaarheid inderdaad is aangetoond. Bij de overige bedrijven zijn de gegevens nog in onderzoek bij de NVWA.
Op dit moment is nog niet met zekerheid te zeggen hoeveel van de bij de terugroepactie betrokken bedrijven de wettelijk vereiste veiligheid en traceerbaarheid van hun producten kunnen aantonen.
Klopt het dat door de actie van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een sneeuwbaleffect dreigt waardoor een veelvoud van die 28 miljoen kilo vlees terug moet en tientallen andere bedrijven onterecht ook over de kop dreigen te gaan? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven op welke wijze de NVWA in haar besluitvorming rekening heeft gehouden met deze gevolgen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat bij Van Hattem veel slachtingen in opdracht van derden plaatsvonden en dat de karkassen en karkasdelen direct na de slacht teruggaan naar de opdrachtgever om daar te worden uitgebeend? Zo ja, kunt u toelichten waarom het nodig is dat ook deze bedrijven moeten deelnemen aan de zogeheten recallactie?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de vragen bij Van Hattem eerst gingen over 56 afgekeurde Shetland-ponys en dat zowel de NVWA als Rendac hier geen registratie van bijhoudt? Zo nee, gaat u in de toekomst maatregelen nemen om dit wel bij te houden? Deelt u de opvatting dat dit vreemd is aangezien Van Hattem is afgerekend op het bijhouden van de registratie? Zo nee, waarom niet?
Nee. De noodzaak voor de recall is gegrond op meerdere afwijkingen in het systeem van tracking en tracing van dit bedrijf. De aanvoer van levende dieren en ter destructie afgevoerde dode dieren maakte hier onderdeel van uit.
Na de aanvoer van dieren bepaalt het slachthuis welke dieren worden aangeboden voor de ante mortem keuring door de NVWA. Het kan voorkomen dat dieren, bijvoorbeeld pony’s, niet worden aangeboden voor deze keuring door bijvoorbeeld een onjuist of onvolledig paspoort. Deze dieren worden gedood en aangeboden voor destructie.
Het bedrijf moet paardachtigen voor destructie individueel aanmelden bij Rendac. Op dit bedrijf werden paardachtigen met het overige destructiemateriaal (als bulk) afgevoerd. Zowel de NVWA als Rendac hebben geen verantwoordelijkheid voor het bijhouden van de registratie van deze dieren.
Deelt u de opvatting dat de NVWA in haar terugroepactie onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen voor de middelgrote en kleinere vleesbedrijven? Zo ja, wat kunt u hier op zowel korte als lange termijn aan doen?
Ook middelgrote en kleinere vleesbedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de betrouwbaarheid en veiligheid van de grondstoffen en geproduceerde producten en dienen te voldoen aan de wettelijke regels hieromtrent. Zij zijn dus ook verantwoordelijk voor de gevolgen, als hieraan niet of onvoldoende wordt voldaan. Zoals gezegd blijft bij de besluitvorming over de noodzaak van een terugroepactie de voedselveiligheid voorop staan. De consument moet kunnen vertrouwen op veilige en betrouwbare producten.
Het stijgend aantal ladingdiefstallen |
|
Nine Kooiman (SP), Farshad Bashir (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal ladingdiefstallen in 2013 met 42 procent gestegen is ten opzichte van 2012?1
In 2013 is een stijging van het aantal aangiften van (pogingen tot) ladingdiefstallen geconstateerd; van 287 aangiften in 2012 naar 432 in 2013, waarvan 189 pogingen tot ladingdiefstal. Een groot deel van deze stijging heeft zich voltrokken in het derde kwartaal. De oorzaak van deze stijging in het aantal aangiften valt niet direct te verklaren.
Tegelijkertijd is in 2013 het aantal aangiftes van (een poging tot) diefstal van voertuigen gedaald. Transportondernemers deden het afgelopen jaar 287 keer aangifte. Dat is 19% minder dan in 2012, toen er in 356 gevallen aangifte werd gedaan.
Wat is volgens u de oorzaak van deze stijging?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het verwijt van de brancheorganisatie Transport en Logistiek Nederland dat de stijging te wijten is aan de verminderde aandacht van politie en justitie voor transportcriminaliteit?
Ik deel de opvatting dat sprake zou zijn van verminderde aandacht voor transportcriminaliteit niet. Integendeel, de Landelijke Eenheid van de nationale politie heeft transportcriminaliteit als speerpunt benoemd en pakt dit thema serieus aan via een integrale benadering vanuit de opsporing, handhaving en preventie. Dit gebeurt in samenwerking met de regionale eenheden en de ketenpartners. Het projectteam ladingdiefstal van de Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland bestaat nog tot eind 2014. Op dit moment is sprake van intensieve samenwerking tussen de Landelijke Eenheid en dit team ten behoeve van kennisoverdracht en de borging daarvan. Het Landelijk Team Transportcriminaliteit, verantwoordelijk voor de informatiepositie rond het thema, zal onderdeel blijven van de informatieorganisatie van de Landelijke Eenheid en vormt een vaste schakel in de programmatische aanpak.
De aanpak van deze vorm van criminaliteit had en heeft de volle aandacht van politie en Openbaar Ministerie. In het kader hiervan vindt structureel overleg plaats tussen publieke en private partners om de preventieve en repressieve en aanpak van transportcriminaliteit te bevorderen. Transportcriminaliteit is door het publiek-private Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) geprioriteerd in de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven.
Klopt het dat met de komst van de nationale politie de speciale officier van justitie voor transportcriminaliteit is verdwenen? Zo ja, ziet u een verband tussen het verdwijnen van deze functie en het stijgen van de transportcriminaliteit?
Nee, het klopt niet dat door de komst van de nationale politie de landelijk officier transportcriminaliteit is verdwenen. De landelijke officier transportcriminaliteit was gekoppeld aan de afspraken die zijn gemaakt in het Convenant Aanpak Transportcriminaliteit dat per 31 december 2013 is afgerond.
In lijn met de afgelopen jaren blijft een programmatische aanpak van transportcriminaliteit bij het Landelijk Parket van het OM verzekerd. Er is een
centrale dossierhouder aangesteld die fungeert als aanspreekpunt voor de regioparketten van het OM, politie, de transportsector en andere private partners bij de aanpak van transportcriminaliteit. Strafzaken worden afgedaan door de regioparketten en/of het Landelijk Parket.
Wat gaat u doen om te zorgen dat deze ongewenste stijging van criminaliteit wordt gestuit? Hoe gaat u zorgen dat er dit jaar een forse daling plaatsvindt van het aantal ladingdiefstallen?
Sinds 2011 werken 13 publieke en private partijen met elkaar aan de bestrijding van transportcriminaliteit. Deze samenwerking heeft de afgelopen jaren haar vruchten afgeworpen. Er zijn verschillende vormen van preventie geïntroduceerd, waaronder een waarschuwingsregister voor de sector, training van chauffeurs en voorlichtingsactiviteiten voor transportondernemers. De aanhouding van ladingdieven leidde tot een merkbare beperking van het aantal ladingdiefstallen in het laatste kwartaal van 2013.
Met het aflopen van het convenant in 2013 is zeker geen einde gekomen aan de aanpak van transportcriminaliteit. In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) is transportcriminaliteit benoemd als vast thema in de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven. Dit betekent dat we in de toekomst de samenwerking in de aanpak van transportcriminaliteit gaan voortzetten en verstevigen daar waar nodig. Ik blijf de ontwikkelingen in de transportcriminaliteit nauwlettend volgen en met publieke en private partners in het NPC bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het bericht dat vrijwel alle zorgverzekeraars een onvoldoende scoren voor het bestrijden van fraude |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het bericht dat vrijwel alle zorgverzekeraars een onvoldoende scoren voor het bestrijden van fraude?1
De NZa constateerde over 2012 tekortkomingen bij de controles van zorgverzekeraars. Zo hebben maar drie van de elf zorgverzekeraars in dat jaar een voldoende gescoord voor de uitvoering van hun controles. Bij acht van de zorgverzekeraars waren de controles dus ondermaats: een onacceptabel aantal. De NZa heeft een aantal handhavingmaatregelen getroffen waaronder aanwijzingen. Mede als reactie hierop hebben de zorgverzekeraars en hun koepelorganisatie Zorgverzekeraars Nederland in 2013 een aantal verbeteracties in gang gezet, die de komende periode resultaten moeten gaan opleveren. De kernthema’s daarbij zijn: signalen beter afwikkelen, meer samenwerking tussen zorgverzekeraars, implementatie van moderne technieken zoals datamining, en uitbreiding van capaciteit. De NZa volgt, als toezichthouder, de vooruitgang op deze punten op de voet.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) constateert dat «net als over 2011, zorgverzekeraars de controle van declaraties moeten intensiveren en meer werk moeten maken van fraudebestrijding»? Hoe kan het dat, ondanks alle aandacht voor fraude in de zorg, zorgverzekeraars deze taak nog steeds niet serieus lijken te nemen?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat zegt het u dat vier zorgverzekeraars op zowel de materiële controle, het misbruik en oneigenlijk gebruik, en gepast gebruik een onvoldoende scoren? Wat zegt het u dat slechts drie zorgverzekeraars op al deze drie punten een voldoende scoren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de conclusie van de NZa dat zorgverzekeraars wat betreft fraudebestrijding beter moeten samenwerken? Baart de voetnoot die de NZa daarbij plaatst dat dit binnen de grenzen van de Mededingingswet moet gebeuren u net als ons zorgen? Welke beperkingen legt de Mededingingswet op? Betekent dit dat het concurrentiemodel de bestrijding van fraude in de weg zit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben net als de NZa van mening dat verzekeraars beter moeten samenwerken voor wat betreft fraudebestrijding. Dat die samenwerking moet plaatsvinden binnen de grenzen van de Mededingingswet baart mij geen zorgen.
De Mededingingswet legt in zijn algemeenheid beperkingen op die liggen in de aard en mate van samenwerking. Daarbij geldt dat waar samenwerking op het gebied van fraudebestrijding meer voordelen dan nadelen oplevert voor de verzekerde / premiebetaler de Mededingingswet waarschijnlijk geen belemmering zal vormen. De Mededingingswet is er ten behoeve en bescherming van de verzekerden.
Deelt de conclusie dat het rapport van de NZa bewijst dat de passage in de concept-versie van het PInCet-rapport (Project Intensivering Controle en Toezicht) dat zorgverzekeraars «de neiging hebben om kosten af te wentelen op de belastingbetaler, premiebetaler of de omvang van het verzekerd pakket» ten onrechte uit de rapportage is geschrapt? Zo ja, waarom is de betreffende passage destijds geschrapt? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik in de brief van 22 mei 2013 (28 828 nr. 47) heb aangegeven ken ik alleen de versie van het conceptrapport die ik naar uw Kamer heb gestuurd. Een dergelijke passage is mij dan ook niet bekend. Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 1,2 en 3 constateerde de NZa over 2012 nog tekortkomingen bij de controles van zorgverzekeraars en hebben zorgverzekeraars mede als reactie hierop verbeteracties in gang gezet.
Hoe reageert u op het gegeven dat een woordvoerder van Achmea wijst op de datering van het NZa rapport waarmee deze woordvoerder wil zeggen dat de fraudebestrijding nu op orde is? Deelt u de conclusie dat de verantwoordelijken keer op keer concluderen dat het gat nu gedicht is terwijl de sluizen voor fraude nog steeds wagenwijd open staan? Kunt u uw antwoord toelichten? 4
In het artikel van de Volkskrant geeft de woordvoerder van Achmea aan dat Achmea zelf ook de noodzaak heeft gezien om hun fraudebestrijdingactiviteiten te verbeteren en intensiveren. Hiermee geeft Achmea aan meer dan in het verleden te doen aan fraudebestrijding, dat vind ik positief. Het is aan de toezichthouder om te oordelen of deze beweging voldoende is.
Kunt u de Kamer op de hoogte stellen bij welke zorgverzekeraars een boeteonderzoek is gestart? Over welke zorgverzekeraars heeft de NZa in 2013 een boetebesluit genomen? Hoe hoog is de boete die is opgelegd? Welke zorgverzekeraars zijn daartegen in beroep gegaan en waarom?5
Zoals in het «Samenvattend rapport Rechtmatige uitvoering Zorgverzekeringswet 2012» van de NZa is te lezen: «heeft de NZa naar aanleiding van het vorige vereveningsonderzoek een boete-onderzoek gestart bij vijf zorgverzekeraars wegens onjuistheden in de financiële verantwoordingen. De NZa heeft inmiddels aan vijf verzekeraars een boete opgelegd.
Hoeveel onderzoeken heeft u nodig voordat u erkent dat het werkelijke probleem is dat de structuur van betaling per verrichting uitnodigt en aanzet tot fraude? Wanneer erkent u dat zolang de zorg op die wijze wordt bekostigd fraude op grote schaal zal blijven bestaan?
Ik ben van mening dat niet het systeem fraude pleegt maar het mensen zijn die fraude plegen. Mensen die fraude plegen houden zich met opzet niet aan de wettelijke voorwaarden om daarmee geldelijk gewin te behalen. Dit vind ik immoreel en onacceptabel.
Het verkrijgen van een Europees patent op soja door Monsanto |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het Europees Octrooibureau een patentaanvraag van Monsanto heeft gehonoreerd (EP08742297) waardoor Monsanto nu het alleenrecht kan claimen op meer dan 250 sojavariëteiten?1
Ik kan bevestigen dat het Europees Octrooibureau op 26 februari 2014 Europees octrooi EP 2134870 B1 heeft verleend aan Monsanto Technology LLC St. Louis (US) op een octrooiaanvraag van 27 maart 2008 met nummer EP 08742297 voor een uitvinding die betrekking heeft op het gebruik van SNP2 markers die in verband worden gebracht met gebieden in het genoom die corresponderen met bepaalde natuurlijke eigenschappen, namelijk plantenrijpheid en -groeigedrag van sojaplanten.
Het is niet juist dat Monsanto door dit octrooi het alleenrecht kan claimen op meer dan 250 sojavariëteiten. Monsanto kan met het verleende octrooi slechts aan anderen verbieden dat de octrooirechtelijk beschermde techniek voor het vinden van de in het octrooi genoemde eigenschappen van sojaplanten wordt gebruikt zonder haar toestemming.
Het verleende octrooirecht strekt zich qua beschermingsomvang niet uit tot planten of biologisch materiaal van sojarassen, omdat de genoemde eigenschappen daarin al aanwezig zijn en niet worden veroorzaakt door de uitvinding. De claims in het octrooi hebben slechts betrekking op een werkwijze met betrekking tot markertechniek. Het betreft een werkwijze voor het screenen en selecteren van sojaplanten door de aanwezigheid te testen van markers (SNP’s) die gekoppeld zijn aan een van de ca 70 specifieke gensequenties. Alle claims hebben betrekking op deze werkwijze en hebben geen betrekking op planten, plantengenen of veredelingsmethoden. Het octrooi zal niet kunnen verhinderen dat door anderen langs andere weg de gewenste voor veredeling geschikte sojaplanten en -zaden kunnen worden gevonden met de gewenste plantenrijpheid en het gewenste groeigedrag.
Los van dit concrete geval vind ik het zorgelijk dat de wereldvoedselvoorziening door allerlei oorzaken in handen dreigt te komen van steeds minder bedrijven met de mogelijk onwenselijke gevolgen daarvan voor innovatie in de plantenveredeling.
Continue innovatie in de plantenveredeling, met als resultaat grote diversiteit in aanbod van plantenrassen en keuzevrijheid daarbij, is immers van groot belang en dient vele doelen. Voor kwekers en telers is dit niet alleen van belang in verband met landbouwproductiviteit en voedselzekerheid, maar ook vanwege armoedebestrijding en plattelandsontwikkeling in ontwikkelingslanden. Ook voor consumenten is innovatie in de plantenveredeling belangrijk met het oog op bijvoorbeeld voedselhoudbaarheid, smaakvoorkeuren en gezonde voedselsamenstelling.
Kunt u bevestigen dat het in dit patent gaat om natuurlijke eigenschappen van soja, die niet met genetische manipulatie tot stand zijn gekomen?
Het gaat hier om een werkwijze om sojaplanten en sojazaden te screenen op de aanwezigheid van erfelijk vastgelegde eigenschappen die verband houden met plantenrijpheid en plantengroeigedrag om aldus snel te kunnen bepalen welke sojaplanten en sojazaden geschikt zijn voor veredeling. Het gaat in deze uitvinding dus om een werkwijze die betrekking heeft op een natuurlijke eigenschap. In de beschrijving ervan wordt aangegeven welk genetisch materiaal verantwoordelijk is voor deze eigenschap.
Zoals in het antwoord op vraag 1 reeds is vermeld hebben alle claims in het octrooi betrekking op de beschreven werkwijze en hebben ze geen betrekking op planten, plantengenen, de daarmee corresponderende eigenschappen of op veredelingsmethoden. De uitvinding is bruikbaar voor screening van planten en zaden op de genoemde natuurlijke eigenschappen. Deze uitvinding is zowel bruikbaar voor toepassing op in de natuur in het wild voorkomende soja als in klassiek of modern veredelde sojaplanten en -zaden.
Deelt u de mening dat deze eigenschappen, die voorkomen in wilde en veredelde variëteiten van soja, publiek bezit zijn, en dat deze eigenschappen bovendien van groot belang zijn voor het verder veredelen van sojarassen die bestand zijn tegen klimaatverandering?
De betrokken in de natuur voorkomende eigenschappen zijn inderdaad van groot belang voor verdere veredeling met het oog op rasverbetering voor uiteenlopende doeleinden waaronder resistenties tegen ziekten en plagen en geschiktheid voor andere teelt- en klimaatsomstandigheden. Deze eigenschappen vallen niet onder de beschermingsomvang, dat wil zeggen de reikwijdte van de bescherming van het verleende octrooirecht voor deze uitvinding.
Eigenschappen die voorkomen in wilde en veredelde sojavariëteiten zijn niet zonder meer publiek bezit. In dit verband wijs ik op het beginsel neergelegd in artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD). Dat beginsel houdt in dat Staten o.a. het souvereine recht hebben hun eigen hulpbronnen te exploiteren. Het CBD met het Nagoya Protocol en het Internationaal verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voedsel en landbouw beogen het behoud en duurzaam gebruik van deze bronnen en de eerlijke en billijke verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik daarvan in het licht van de doelstelling van de genoemde verdragen, zoals voor duurzame landbouw en voedselzekerheid.
Indien met de vraag bedoeld zou zijn dat octrooirecht er toe zou kunnen leiden dat eigenschappen die voorkomen in wilde en veredelde sojavariëteiten niet langer publiek beschikbaar zouden zijn is het van belang onderscheid te blijven maken tussen octrooieerbaarheid en beschermingsomvang van een verleend octrooirecht.
Octrooieerbaarheid
Octrooien worden verleend voor uitvindingen die voldoen aan de wettelijke vereisten van nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid (waaronder mede begrepen toepassingen in de landbouw).
Wat in de natuur reeds voorhanden is, is hooguit een ontdekking. Bij een ontdekking vindt men iets nieuws dat daarvoor al bestond zonder dat men er weet van had.
Een ontdekking is niet octrooieerbaar. Een ontdekking kan wel de basis vormen voor een uitvinding als de ontdekking wordt gebruikt voor een nieuw technisch proces of een nieuw product.
Biologisch materiaal dat met behulp van een technische werkwijze uit zijn natuurlijke milieu wordt geïsoleerd of verkregen kan op grond van de Biotechnologierichtlijn3 ook dan het voorwerp van een uitvinding zijn, wanneer het in de natuur reeds voorhanden is.
Octrooien worden dus niet verleend voor reeds in de natuur voorkomend biologisch materiaal van bijvoorbeeld planten of zaden, als daarbij verder geen sprake is van technische ingrepen die leiden tot een nieuwe werkwijze of een nieuw product die als octrooieerbare uitvinding zou kunnen worden aangemerkt.
Beschermingsomvang van verleend octrooirecht
Het octrooirecht voor een uitvinding met betrekking tot biologisch materiaal strekt zich uit tot ieder biologisch materiaal dat door de uitvinding bepaalde eigenschappen heeft verkregen.4 Het octrooirecht heeft dus geen betrekking op reeds in de natuur voorhanden biologisch materiaal met dezelfde eigenschap als dat materiaal die eigenschap al had zonder dat sprake was van toepassing van die uitvinding.
Een uitvinding is een abstract begrip. Een octrooirecht voor een uitvinding leidt dus niet tot eigendom van stoffelijke zaken. Het octrooirecht leidt slechts tot een verbodsrecht van de octrooihouder waarmee deze aan anderen kan verbieden de octrooirechtelijk beschermde uitvinding zonder zijn toestemming (licentie) commercieel toe te passen.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Europees Octrooibureau dit patent heeft verleend? Deelt u de mening dat dit patent het verder ontwikkelen van variëteiten van soja die bestendig zijn tegen klimaatverandering ernstig in de weg kan zitten, dat het de rechten van boeren en veredelaars om gebruik te maken van de aanwezige agrobiodiversiteit in hun werk schendt, en dat het een verdere machtsconcentratie in de zadenveredeling en dus in ons voedselsysteem in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
Het Europees Octrooibureau heeft dit octrooi verleend overeenkomstig het Europees Octrooiverdrag en het daarop gebaseerde Uitvoeringsreglement waarin de vereisten zijn opgenomen waaraan een uitvinding moet voldoen om voor octrooi in aanmerking te kunnen komen, te weten nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid.
Ik deel niet de mening dat dit octrooi het ontwikkelen van sojarassen die bestendig zijn tegen klimaatverandering zal belemmeren. Dit octrooi schendt evenmin het recht van boeren en veredelaars om gebruik te maken van de aanwezige biodiversiteit. De onderhavige octrooirechtelijk beschermde werkwijze, die is beperkt tot het gebruik van bepaalde genetische markers mag in de landen waarvoor het octrooi is verleend echter niet commercieel worden toegepast zonder toestemming van de octrooihouder, die daar een licentie voor kan verlenen. Voor het overige zijn boeren en veredelaars vrij om gebruik te maken van de aanwezige biodiversiteit, vanzelfsprekend met inachtneming van relevante wet- en regelgeving op dit gebied en met inachtneming van beschermende rechten die kunnen rusten op het gebruikte biologische materiaal.
Gezien de beperkte omvang van het onderhavige octrooi, dat slechts betrekking heeft op een merkertechniek, is gevaar van verdere machtsconcentratie in de zaadveredeling en in ons voedselsysteem niet aannemelijk te achten.
In het COGEM-rapport «Drivers of Consolidation in the Seed Industry and its Consequences for Innovation»5 is onder andere een economische evaluatie uitgevoerd voor de bestudering van de relatie tussen industrieconcentratie, marktmacht en innovatie in drie Amerikaanse zaaigoedmarkten, waaronder soja. In het rapport wordt de conclusie getrokken dat intellectuele eigendomsrechten (zoals kwekersrecht en octrooirecht) slechts één van de factoren is bij de totstandkoming van machtsconcentraties in de zaaigoedmarkt
De structurele veranderingsgolven die in de vorige eeuw tot een grote consolidatie in de mondiale zaadgoedindustrie hebben geleid, waren het resultaat van voortdurende dynamische wisselwerking tussen drie belangrijke aandrijvers van innovatie, namelijk:
Een machtspositie is niet verboden, maar misbruik ervan wel. Of sprake is van misbruik, is ter beoordeling van de mededingingsautoriteiten. Hiervoor gelden nationale en Europese mededingingswetgeving.
Het hebben, behouden of verkrijgen van een machtspositie door octrooien speelt geen rol bij besluitvorming over octrooiaanvragen. Voor octrooiverlening spelen slechts de hiervoor al genoemde vereisten die aan een uitvinding worden gesteld een rol.
Mede gelet op de aard van de onderhavige uitvinding (een werkwijze) zou men ook in dit concrete geval niet gemakkelijk het verband kunnen leggen tussen de verwerving van het octrooi en verwerving, behoud of uitbreiding van de machtspositie van het betrokken bedrijf.
Los van de vraag of mededingingsrechtelijk sprake is van een machtspositie of misbruik daarvan, vind ik het, zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, een zorgwekkende ontwikkeling wanneer de voedselproductie wordt geconcentreerd bij enkele mondiaal opererende bedrijven. Die kan, zoals gezegd, namelijk leiden tot een onwenselijke verschraling van aanbod van plantenrassen met negatieve gevolgen voor o.a. de voedselzekerheid en de keuzevrijheid van kwekers, telers en consumenten.
De beperkte veredelingvrijstelling zoals doorgevoerd in de Rijksoctrooiwet 19956 en in de Overeenkomst inzake een eengemaakt octrooigerecht maakt het mogelijk dat biologisch materiaal waarop octrooirecht rust voor veredelingsdoeleinden kan worden gebruikt zonder toestemming van de octrooihouder. Mijn inzet voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling zal er op termijn toe kunnen leiden dat veredelaars evenmin toestemming nodig hebben van de octrooihouder als zij de betrokken uitvindingen toepassen bij veredeling en in hun veredelingsproducten.
Deelt u de mening dat het Europees Octrooibureau zich met het verlenen van dit patent niet heeft gehouden aan de regel uit de Biotechnologierichtlijn dat uitvindingen met betrekking tot planten en dus met betrekking tot biologisch materiaal daarvan alleen octrooieerbaar zijn als ze voldoen aan de algemene vereisten die aan een uitvinding worden gesteld, te weten nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid, omdat er geen sprake is van het ontwikkelen van nieuwe eigenschappen en dus ook niet van inventiviteit, omdat het octrooi is verleend op eigenschappen die al in wilde en gecultiveerde rassen aanwezig zijn? Zo nee, waarom niet, en wat is er dan naar uw mening nieuw en inventief bij het verleende patent aan Monsanto?
De Biotechnologierichtlijn7 bepaalt dat uitvindingen ook octrooieerbaar zijn, wanneer zij betrekking hebben op een voortbrengsel dat uit biologisch materiaal bestaat of dit bevat, of op een werkwijze waarmee biologisch materiaal wordt verkregen, bewerkt of gebruikt8.
Zoals in het antwoord op vraag 1 en 2 reeds is vermeld heeft de uitvinding slechts betrekking op een nieuwe werkwijze om sojaplanten en sojabonen met bepaalde eigenschappen met behulp van markertechniek snel te kunnen selecteren, dat wil zeggen te ontdekken. Het octrooi is dus niet verleend voor een uitvinding met betrekking tot biologisch materiaal met eigenschappen die al in wilde en gecultiveerde plantenrassen aanwezig zijn.
Voor de octrooieerbaarheid van de creatieve prestatie is wel vereist dat deze meer behelst dan een loutere ontdekking van wat reeds bekend is. Een ontdekking is, zoals gezegd, niet voor octrooi vatbaar maar kan wel de basis vormen voor een uitvinding.
In het onderhavige geval maakt de uitvinding het mogelijk om ontdekkingen te doen, namelijk om sojaplanten te kunnen vinden die van nature al een gunstige genetische samenstelling hebben voor verdere veredelingsdoeleinden.
Het Europees Octrooibureau heeft bij de octrooiverlening geoordeeld dat de uitvinding voldoet aan de eerder genoemde vereisten voor octrooieerbaarheid. Het uit het octrooi voortvloeiend recht strekt zich niet uit tot sojaplanten van wilde en gecultiveerde rassen met de betrokken in de natuur voorkomende eigenschappen omdat de uitvinding slechts betrekking heeft op een onderdeel van de selectiemethode en niet op planten geselecteerd met gebruikmaking van de octrooirechtelijk beschermde selectiemethode.
Overigens is het niet aan mij om individuele gevallen verleende octrooien opnieuw te beoordelen. Ik heb vertrouwen in de aan het Europees Octrooibureau opgedragen taak voor de verlening van Europese octrooien.
Deelt u de mening dat het Europees Octrooibureau met het verlenen van dit patent ook een aangenomen resolutie van het Europees Parlement naast zich neerlegt waarin het Octrooibureau werd opgeroepen om geen patenten meer te verlenen aan aanvragen waarbij gebruik wordt gemaakt van klassieke veredelingstechnieken? Zo ja, hoe beoordeelt u dat? Zo nee, waarom niet?
Kennelijk wordt met deze vraag gedoeld op de resolutie 2012/2623 (RSP) van het Europees Parlement van 10 mei 2012 met betrekking tot octrooi voor wezenlijk biologische werkwijzen.
In deze resolutie werd o.a. aan het Europees Octrooibureau de oproep gedaan om producten die afgeleid zijn van conventionele veredelingsmethoden, inclusief SMART breeding (precisieveredeling) en veredelingsmateriaal gebruikt voor conventionele veredeling van octrooi uit te sluiten. In het onderhavige geval gaat het echter niet om een uitvinding met betrekking tot een klassieke veredelingstechniek zoals kruising en selectie en evenmin om veredelingsmateriaal gebruikt voor conventionele veredeling.
Het Europees Octrooibureau heeft desgevraagd aan het Europees Parlement laten weten besluitvorming over octrooien die betrekking hebben op planten die resultaat zijn van werkwijzen van wezenlijk biologische aard aan te houden.
De Grote Kamer van Beroep van het EOB buigt zich momenteel over de vraag of dergelijke resultaten octrooieerbaar zijn naar aanleiding van vragen van de Technische Kamer van Beroep van het EOB in verband met lopende opposities tegen octrooien verleend voor uitvindingen met betrekking tot tomaten en broccoli die volgens klassieke veredelingsmethoden zijn verkregen.
Bent u bereid om bezwaar aan te tekenen bij het Europees Octrooibureau tegen het verlenen van het genoemde patent aan Monsanto? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de overheid in zijn algemeenheid terughoudend dient te zijn bij het maken van bezwaar tegen individuele besluiten van uitvoeringsorganisaties die uitvoering geven aan (internationale) regelgeving die langs democratische weg tot stand is gekomen. Uit mijn antwoorden op de gestelde vragen blijkt dat de feiten anders liggen dan met de vragen werd gesuggereerd. Ik zie geen reden om bezwaar te maken tegen het onderhavige octrooi.
Kunt u bevestigen dat het verlenen van patenten op producten waarbij gebruik is gemaakt van conventionele veredelingsmethodes gestopt kan worden door de bestuurlijke raad van het Europees Octrooibureau, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de regeringen van de Europese lidstaten? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, bent u bereid om zich er actief voor in te zetten dat het verlenen van patenten op (eigenschappen van) planten die via klassieke veredeling tot stand zijn gekomen stopt, en daarvoor ook andere lidstaten te mobiliseren? Kunt u bevestigen dat de Duitse regering al een Europees initiatief is gestart om het verlenen van dit soort patenten te stoppen, en dat deze kwestie momenteel ook in Frankrijk veel weerstand heeft opgeroepen, onder andere in de Franse senaat?
Kunt u uiteenzetten wat Nederland de afgelopen tijd heeft gedaan om het afgeven van patenten op (eigenschappen van) planten te stoppen?
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 4 is mijn inzet, na de realisatie van de beperkte veredelingsvrijstelling, nu gericht op het realiseren van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht ten behoeve van de plantenveredeling en de commerciële exploitatie van daaruit voortkomende kweekproducten waarin octrooirechtelijk beschermde uitvindingen worden toegepast.
Mijn inzet is dus niet gericht op beperking van octrooieerbaarheid van uitvindingen met betrekking tot planten of eigenschappen daarvan.
Bij realiseren van een uitgebreide veredelingsvrijstelling is het namelijk niet nodig om octrooieerbaarheid van uitvindingen met betrekking tot planten(eigenschappen) uit te sluiten of te beperken, omdat die vrijstelling aan kwekers de ruimte zal bieden de octrooirechtelijk beschermde uitvindingen ook te gebruiken voor commercialisatie van daarmee ontwikkelde veredelingsproducten. Octrooieerbaarheid van plantgerelateerde uitvindingen acht ik van belang, ook voor innovatie in de plantenveredeling. Niet-octrooieerbaarheid van dergelijke uitvindingen leidt er toe dat deze uitvindingen zonder octrooibescherming vrijelijk commercieel toepasbaar zijn, tenzij ze geheim worden gehouden of uitvoeringsvormen ervan op ander wijze worden beschermd.
Momenteel loopt nog een beleidsstudie in mijn opdracht waarbij Wageningen UR, met medewerking van Octrooicentrum NL, een onderzoek uitvoert naar octrooiering van natuurlijke eigenschappen van planten. Dit onderzoek omvat een verkenning van Europese octrooiaanvragen, verleende octrooien en erin voorkomende claims, uitgewerkt naar gewassen, typen en eigenschappen.
Kunt u uiteenzetten wat de stand van zaken is in Europa rond het aanpassen van de Biotechnologierichtlijn om het mogelijk te maken om de brede kwekersvrijstelling door te voeren?
Het antwoord op deze vraag is tevens het antwoord op de vraag die het lid De Liefde (VVD) heeft gesteld tijdens het VAO Milieuraad van 19 februari jl. aan de Staatssecretaris van I&M over de inzet van het kabinet om de wens voor een volledige kwekersvrijstelling9 te verkondigen en te bewerkstelligen.
Na herhaalde verzoeken van Nederland en andere landen aan de Europese Commissie heeft deze in december 2012 het besluit genomen tot oprichting van een Expertgroep die de Europese Commissie zal helpen bij de opstelling van een verslag10 over de ontwikkelingen en de implicaties van het octrooirecht op het gebied van de bio- en gentechnologie. De 15 leden van deze Expertgroep zijn in december 2013 benoemd voor de duur van maximaal 2 jaar. Dat verslag zal mij de gelegenheid bieden mijn inzet voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling verder kracht bij te zetten. Daarnaast onderhoud ik regelmatige contacten met ambtgenoten uit andere landen, bijvoorbeeld en marge van de Landbouw- en Visserijraad waarin ik het Nederlandse standpunt met de wens voor aanpassing van het Europese octrooirecht, in het bijzonder de Biotechnologierichtlijn heb uitgedragen en zal blijven uitdragen.
Om adhesie te kunnen verwerven bij mijn internationale inzet voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling is een zorgvuldige formulering van afbakening ervan belangrijk. Het rapport van de heer Trojan heeft immers aangegeven dat een uitgebreide veredelingsvrijstelling in ongeclausuleerde vorm schade zal toebrengen aan de biotechnologiesector in het algemeen, de farmaceutische industrie, de biobrandstofindustrie, de chemische industrie, de cosmetische industrie, de food en feed industrie, maar ook de plantenveredelingssector.
Om die reden heb ik in mijn brief van 27 juni 201311 een studie aangekondigd naar de (positieve en negatieve) effecten van een uitgebreide veredelingsvrijstelling. Deze studie is van belang voor de formulering van een geclausuleerde uitgebreide veredelingsvrijstelling. De eerste fase van deze studie waarin de betrokken belangenorganisaties suggesties hebben gedaan voor mogelijke afbakeningen van de uitgebreide veredelingsvrijstelling is nagenoeg afgerond. De tweede fase ervan (scenario-analyse) zal zo spoedig mogelijk aanvangen.
Naar verwachting kan de uitkomst van deze studie ook bruikbaar zijn indien het accent bij de internationale gedachtenwisseling zou komen te liggen op beperking van octrooieerbaarheid in plaats van afbakening van een uitgebreide veredelingsvrijstelling. In beide gevallen gaat het namelijk om trekken van grenzen in het octrooirecht: aan de voorkant bij octrooieerbaarheid van uitvindingen of aan de achterkant bij het inperken van de beschermingsomvang van het met een octrooi verkregen recht.
Zoals de heer Trojan ook heeft aangegeven is het van belang draagvlak te creëren voor aanpassingen van de Biotechnologierichtlijn. Uit het antwoord op vraag 8 blijkt dat ook in Duitsland en Frankrijk aandacht is voor de problematiek van samenloop van octrooirecht en kwekersrecht. Er is wel een belangrijk verschil met de door Nederland gekozen benadering. Duitsland en Frankrijk zien oplossingen eerder in beperking van octrooieerbaarheid van plantgerelateerde uitvindingen dan in een uitgebreide veredelingsvrijstelling.
Voor zover bekend is Nederland het enige land dat pleit voor invoering van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in plaats van beperking of uitsluiting van bepaalde plantgerelateerde uitvindingen van octrooieerbaarheid. Daarom is het ook van belang te weten hoe in andere landen wordt gedacht over mogelijke aanpassingen van het octrooirecht ten gunste van de plantenveredeling. In verband daarmee zijn de Innovatie- en Landbouwattachés in Europa opnieuw doende om een antwoord te krijgen op de vraag hoe bij overheid en belangenorganisaties in andere landen wordt gedacht over een beperkte of uitgebreide veredelingsvrijstelling of andere aanpassingen van het octrooirecht ten gunste van kwekers. Op die wijze kan een beter beeld ontstaan van het krachtenveld waarmee moet worden rekening gehouden en kunnen zo nodig verdere contacten worden gelegd om coalities te smeden.
Het storten van staalslakken in de Oosterschelde |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Rijkswaterstaat opnieuw staalslakken gaat storten in de Oosterschelde, maar dat Rijkswaterstaat nu niet bereid is deze staalslakken te bedekken met breuksteen ten behoeve van de Oosterscheldekreeft?1
Ja.
Erkent u de waarde van de Oosterscheldekreeft en ander bodemleven in de Oosterschelde voor onder meer de Zeeuwse visserij en de duiksport?
Ja.
Deelt u de constatering dat het tweede cluster met storting van staalslakken dreigt plaats te vinden in belangrijke leefgebieden voor de Oosterscheldekreeft?
Op drie locaties in de Oosterschelde moet de vooroever in het tweede cluster worden verdedigd voor de hoogwaterveiligheid. Op deze locaties wordt momenteel ook op kreeft gevist. Daarom vindt voor de start van deze werkzaamheden overleg plaats met de kreeftenvissers, zodat zij de mogelijkheid hebben om kreeften te verplaatsen naar een andere plek in de Oosterschelde. Mogelijke verplaatsing gebeurt in overleg met het ministerie van Economische Zaken in verband met een eventuele aanpassing van de aan de kreeftenvissers verleende visserijvergunningen.
Deelt u de constatering dat staalslakken geen schuil- en leefmogelijkheden voor kreeften en ander bodemleven bieden?
Voor het tweede cluster van bestortingen zijn de effecten van de werkzaamheden op de bestaande habitats en fauna in kaart gebracht. De lengte van het totale traject bedraagt 830m. In het kader van de aanvraag voor de natuurbeschermingswetvergunning zijn deze effecten op de bestaande instandhoudingsdoelstellingen (habitats en fauna) voor dit cluster passend beoordeeld. Het bevoegde gezag, de Provincie Zeeland, heeft op basis daarvan hiervoor vergunning verleend aan Rijkswaterstaat. De beroepstermijn is recent afgelopen, de ingediende beroepszaken lopen nog.
De Oosterscheldekreeft is niet aangemerkt als beschermde diersoort binnen de Natura 2000 wetgeving. Wel zijn de genoemde werkzaamheden op deze locaties mogelijk van invloed op de schuil- en leefmogelijkheden van de Oosterscheldekreeft. Daarom wordt voorafgaand aan de werkzaamheden gesproken met de kreeftenvissers, zie ook antwoord 3.
Waarom kiest Rijkswaterstaat er niet voor om bovenop de staalslakken breuksteen als afdeklaag toe te passen om deze schuil- en leefmogelijkheden wel te bieden?
Op een aantal locaties in zowel de Ooster- als de Westerschelde worden de voor-oevers versterkt zodat ze (weer) voldoen aan de veiligheidsnormen. Staalslakken zijn voor het aanleggen van dit soort werkzaamheden uitermate geschikt vanwege hun hoge soortelijke gewicht en vorm. Het aanbrengen van extra breuksteen is voor de functionaliteit van de vooroever voor veiligheid geen vereiste en wordt in deze werkzaamheden niet meegenomen. Daarbij is het de vraag of breuksteen in dit kader de meest effectieve afwerking is. Bij de bestortingen die dit jaar worden uitgevoerd, wordt om die reden in de Oosterschelde een testvak bestort met een ecologische afwerking (nog nader te bepalen ontwerp). De provincie heeft een vergunning verleend voor deze aanpak.
Bent u bereid in overleg met Rijkswaterstaat en andere betrokken partijen te kijken wat gedaan kan worden om de gewenste schuil- en leefmogelijkheden voor de Oosterscheldekreeft en ander bodemleven wél te bieden?
Naast het testvak met de ecologische afwerking dat in het tweede cluster wordt bestort, zal ik samen met de betrokken partijen en de markt verkennen welke mogelijkheden er binnen de huidige financiële kaders zijn om voor het volgende cluster (3) de vooroever een ecologische afwerking te geven. Het gaat hierbij om een fors grotere opgave in de Oosterschelde dan in het tweede cluster, met in totaal een lengte van 2.900 m.