Het bericht dat de bewoners van aanleunwoningen in Nieuw Heeswijk actie voeren nu hun verzorgingshuis gesloten is |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat bewoners van aanleunwoningen in Nieuw Heeswijk actievoeren nu hun verzorgingshuis gesloten is en gesloopt wordt?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat het Woonzorgcentra Haaglanden een feestje gaf toen de sloopkogel door het verzorgingshuis ging en dat erop gedronken werd, terwijl de mensen aan hun lot worden overgelaten, er zelfs geen receptie meer is en ze nergens van op de hoogte zijn gebracht? Vindt u dat ook zo wanstaltig?
Nieuw Heeswijk is een appartementencomplex voor mensen die zelfstandig wonen. De bewoners hebben geen indicatie voor verblijfszorg.
Vóór april 2013 maakten de bewoners van Nieuw Heeswijk gebruik van de voorzieningen van het naastgelegen verzorgingshuis WZH De Sonneruyter, zoals de ontmoetingsruimte en het restaurant. Het gebouw Sonnenburgh van WZH De Sonneruyter wordt momenteel afgebroken om plaats te maken voor nieuwbouw van een verpleeghuis.
WZH biedt bewoners van gebouw Nieuw Heeswijk ook na de sluiting van gebouw Sonnenburgh een pakket van voorzieningen aan. WZH heeft daartoe onder andere één van de appartementen uit de verhuur gehaald en omgebouwd tot een gezamenlijke ontmoetingsruimte. Hier wordt met behulp van vrijwilligers op doordeweekse dagen een activiteitenprogramma voor de bewoners van Nieuw Heeswijk aangeboden. Daarnaast zorgt WZH dat het activiteitenappartement schoon blijft en verzorgt WZH de koffiecorner. Bovendien zorgt WZH onder meer voor persoonsalarmering. Voor storingen in de woningen en in de algemene ruimtes kunnen de bewoners melding maken bij de huismeester. Net als voorheen levert WZH of een andere zorgleverancier naar eigen keuze de eventuele geïndiceerde thuiszorg, zoals in andere situaties waarin bewoners zelfstandig wonen.
Een bouwproces is een langdurig en intensief proces voor een organisatie. Daarin zijn mijlpalen die de gelegenheid geven om met betrokken partijen de voortgang te duiden van belang. Het afscheid nemen van het oude verzorgingshuis vanwege de sloop is zo’n mijlpaal. Het is aan de organisatie hoe men hier mee om wil gaan.
Realiseert u zich dat met uw landelijke beleid om alle verzorgingshuizen te sluiten de totale wijkfunctie overal verdwijnt omdat de aanleunwoningen nergens meer tegenaan leunen, er geen dagbesteding meer in de wijken is, er geen diner meer verzorgd kan worden in de verzorgingshuizen en ouderen zich ook niet meer veilig voelen?
Mensen die in aanleunwoningen wonen, zijn mensen die zelfstandig wonen, hun woning huren en in hun woning zorg en ondersteuning op maat kunnen krijgen. Bewoners van aanleunwoningen kunnen gebruik maken van voorzieningen die worden geboden vanuit het verzorgingshuis, zoals een restaurant of de ruimte voor dagbesteding. De voorzieningen die door verzorgingshuizen worden geboden kunnen ook op een andere wijze worden geboden. Bij dagbesteding gaat het bijvoorbeeld vaak om een zinvolle besteding van de dag en het ontmoeten van andere mensen; dat kan ook buiten het verzorgingshuis worden georganiseerd. Met behulp van voorzieningen als «tafeltje dekje», bezorgdiensten van kruideniers, buurtrestaurants of mantelzorgers die maaltijden bereiden, kan ook worden voorzien in de maaltijdvoorziening. Ik besef dat de sluiting van het verzorgingshuis voor bewoners van de aanleunwoningen kan betekenen dat voor een aantal voorzieningen – die voorheen als vanzelfsprekend vanuit het verzorginghuis werden geregeld – gezocht moet worden naar een nieuwe oplossing. De locatie Sonneburgh verandert van een verzorgingshuislocatie in een verpleeghuislocatie. In de toekomst kunnen de aanleunwoningen gebruik maken van de faciliteiten van het verpleeghuis. Ik heb van WoonZorgcentra Haaglanden begrepen dat in de tussenliggende periode de voorzieningen zijn getroffen zoals vermeld onder het antwoord op vraag 2.
Waarom blijft u mooie sier maken met een schamele 200 miljoen euro waarmee u hooguit 3.000 wijkverpleegkundigen kunt financieren voor heel Nederland, terwijl u de hele wijkfunctie afbreekt met uw ruim 4 miljard euro aan bezuinigingen op de ouderenzorg?
Bij de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning zijn wordt uitgegaan van wat mensen (nog) wel kunnen in plaats van wat zij niet kunnen. Kwaliteit van leven (welbevinden) staat voorop. Als ondersteuning nodig is, wordt allereerst gekeken naar het eigen, sociale netwerk en de financiële mogelijkheden van betrokkenen en wordt de hulp dichtbij georganiseerd. Voor wie – ook met steun van de omgeving – niet (meer) zelfredzaam kan zijn, is er altijd (op participatie gerichte) ondersteuning en/of passende zorg. De meest kwetsbare mensen houden recht op passende zorg in een beschermende, intramurale omgeving in de Wlz. Naast de € 200 miljoen extra voor de wijkverpleegkundigen, komt er ook € 50 miljoen extra beschikbaar voor de instelling van sociale wijkteams. Daarnaast gaat er in 2015 ongeveer € 3 miljard om in de nieuwe aanspraak wijkverpleging en ongeveer € 2 miljard van de extramurale AWBZ-zorg komt beschikbaar in de Wmo. De (extra) wijkverpleegkundigen vormen een onderdeel van een netwerk van professionals die werkzaam zijn vanuit de Zvw en de Wmo.
Realiseert u zich dat dat 233 tachtigplussers op 1 wijkverpleegkundige is en zij dat nooit kunnen behappen al zouden ze allemaal een batmobiel in plaats van solex hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer draait u het sluiten van de verzorgingshuizen (het stoppen met de financiering van zzp 1–3 en de helft van 4) en al die bijkomende gevolgen terug?
Cliënten blijven langer thuis wonen; dat is een trend die al langer zichtbaar is en waarop wordt aangesloten met het extramuraliseren van de lichtere ZZP’s. Het sluiten van (een locatie van) een verzorgingshuis is een beslissing die door een instelling zelf wordt genomen. Vaak gaat het bij sluiting om locaties die niet meer voldoen aan de eisen van de tijd en/of niet meer voldoen aan de veranderende wensen van de mensen om langer thuis in hun eigen omgeving geholpen te worden.
Boringen naar onconventioneel gas in Oekraïne |
|
Carla Dik-Faber (CU), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Altijd Wat over de boringen naar onconventioneel gas (schaliegas) van Shell in Oekraïne?1
Ja.
Is het gebruik van open bassins voor de opslag van vervuilde boorvloeistof en frackwater toegestaan in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ja, onder voorwaarden. Het gaat hier om tijdelijke bassins. In Nederland is het gebruik van open bassins om tijdelijk (boor) vloeistoffen in op te slaan niet als zodanig verboden bij de wet. Wel is via een uitgebreid vergunningen systeem gereguleerd dat de (tijdelijk aanwezige) bassins (indien gebruikt) aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen.
Vindt u het acceptabel dat een Nederlands bedrijf in het buitenland dergelijke opslagtechnieken toepast? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om Shell te bewegen deze techniek niet toe te passen?
Ja, mits voor deze tijdelijke bassins wordt voldaan aan de vigerende regelgeving en dat Shell zich ervan heeft verzekerd geen extra milieuschade toe te brengen.
Bent u bereid bij Shell navraag te doen waarom in Oekraïne deze technologie wordt toegepast en niet gebruik wordt gemaakt van opslag in gesloten tanks?
Ja, dat heb ik gedaan. Shell gebruikt alleen open bassins in het conventionele gas exploratie project voor de tijdelijke opslag van boorvloeistoffen, inclusief een vloeistofdichte afdekking van de bodem. Dit is conform Oekraïense wet- en regelgeving.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in het contract dat Shell heeft gesloten met de Oekraïense staat een derde contractpartner is opgenomen, namelijk het Oekraïense bedrijf Nadra Yuzisvka? Bent u ervan op de hoogte dat 10% van de winsten van dit bedrijf gaan naar het bedrijf SPK Geoservice?
Ja, daar heb ik kennis van genomen en ja, daar ben ik van op de hoogte.
Bent u op de hoogte van de vermoedens van corruptie gekoppeld aan SPK Geoservice en de mogelijke banden met de Oekraïense ex-president Janoekovitsj en zijn aanhang?
Ja.
Bent u bereid bij Shell navraag te doen over contractpartner Nadra Yuzivska en de vermoedens van corruptie die verbonden zijn aan het bedrijf SPK Geoservice?
Ja, dat heb ik inmiddels gedaan. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Bent u bereidt bij Shell navraag te doen wie de eigenaars zijn van SPK Geoservice?
Ja, dit is overigens openbare informatie.
Vindt u dat Shell zich volledig houdt aan de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op het gebied van milieu? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat Shell hier aan gaat voldoen?
Tot dusver heb ik geen aanleiding om aan te nemen dat Shell in de Oekraïne niet conform de OESO Richtlijnen handelt.
Vindt u dat Shell zich volledig houdt aan de OESO richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op het gebied van corruptiebestrijding? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat Shell hier aan gaat voldoen?
Shell heeft – naar eigen zeggen – uitgebreid due diligence uitgevoerd naar SPK Geoservice en haar aandeelhouders, zoals verificatie van persoons- en bedrijfsgegevens op basis van diverse internationale sanction & embargo lijsten en law enforcement databases, en interviews met de aandeelhouders van SPK en met personen die met SPK hebben samengewerkt. Er is ook uitgebreid onderzoek gedaan naar de tender proces waarin SPK haar aandeel in het Yuzivska project heeft gewonnen. Op basis van die onderzoeken was er geen aanleiding om corruptie te vermoeden. Ik heb Shell gevraagd de ontwikkelingen rondom dit bedrijf nauwlettend te volgen.
Problemen met foute overschrijvingen met IBAN |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de klachten van bankklanten dat er bij IBAN niet meer wordt gekeken bij overboekingen of de opgegeven naam en het opgegeven rekeningnummer overeenkomen?
Ja.
Klopt het dat er als er bij IBAN één cijfer (van de in totaal 18 cijfers) verkeerd wordt ingevuld, het geld naar de verkeerde persoon wordt overgemaakt en dat het dan aan de klant zelf is om dat geld terug te krijgen? Zo ja, waarom is dit het geval? Waarom wordt de naam niet gecontroleerd door banken bij IBAN? Zou dat niet heel veel ellende voorkomen?
Een typefout bij het invoeren van een IBAN resulteert vrijwel altijd in een onjuist IBAN, zodat ook geen geld naar een verkeerde persoon of bedrijf kan worden overgemaakt. Het IBAN is namelijk opgebouwd als een zelf-controlerend rekeningnummer en kent een geïntegreerde controle op basis van de (wiskundige) modulo 97-proef.1 Het controlegetal van het IBAN ondervangt type- of schrijffouten. De naam-nummercontrole werd in het «oude» Nederlandse betalingsverkeer met name voor oud-Postbanknummers gebruikt. De oud-Postbanknummers kennen geen geïntegreerde controle. Binnen het betalingsverkeer met uitsluitend gebruik van het IBAN heeft de naam-nummercontrole dus geen meerwaarde. Het gebruik van het IBAN is niet de oorzaak van onjuiste overboekingen, maar juist een oplossing hiervoor.
Daarnaast is de naam-nummercontrole een proces dat erg foutgevoelig is. Het leidt er namelijk ook toe dat betalingen op basis van juist ingevoerde rekeningnummers worden tegengehouden doordat de meegegeven namen niet exact overeenkomen met de tenaamstellingen van de rekeningen (dit speelt bijvoorbeeld veel bij en/of rekeningen). Zowel consumenten als bedrijven ondervinden hier nadeel van doordat betalingen niet worden uitgevoerd.
Heeft u ook verschillende signalen ontvangen van mensen die abusievelijk geld verkeerd overmaakten en daarvan problemen ondervonden? Zijn er cijfers bekend over hoeveel misbetalingen er sinds de invoering van IBAN zijn geweest? Zo ja, in hoeverre is er sprake van een duidelijke stijging sinds de invoering van IBAN?
Het komt voor dat consumenten en bedrijven op basis van een verkeerd ingevoerd rekeningnummer geld overmaken naar een ander rekeningnummer dan bedoeld. Bijvoorbeeld doordat een factuurnummer i.p.v. een rekeningnummer wordt ingevuld.
Tijdens de huidige «duale periode», de periode waarin oude Nederlandse rekeningnummers via automatische conversiediensten in internetbankieren worden omgezet naar een IBAN, zien de Nederlandse banken een stijging van het aantal misbetalingen. Deze problematiek is vooral aan de orde bij oud-Postbankrekeningnummers, die geen zelf-controlerende functie kennen. Een foutief ingevoerd oud-Postbankrekeningnummer kan namelijk door een conversiedienst automatisch omgezet worden in een correct opgebouwde (maar onbedoelde) IBAN.2
Een voorzichtige inschatting van deze problematiek geeft aan dat gedurende deze duale periode, ongeveer 4.500 betaalopdrachten per maand naar een onjuist (of onbedoeld) rekeningnummer worden overgeboekt. De bedragen die hiermee onjuist worden overgeboekt variëren sterk. Maar de inschatting van De Nederlandsche Bank is dat 18 miljoen euro per maand onjuist wordt overgeboekt. Dit resulteert in een bedrag ongeveer 200 miljoen euro op jaarbasis. Gemiddeld komt 77,5% van de onjuist overgeschreven bedragen binnen dit proces terug. Het restant, grofweg 50 miljoen euro op jaarbasis, kan door de overschrijver buiten het bancaire proces op juridische gronden teruggevorderd worden.
Waarom is het wel mogelijk om incasso-opdrachten te storneren maar foutieve overboekingen niet? Welke mogelijkheden zijn er om het terughalen van foutieve overboekingen te vergemakkelijken zonder dat het risico op wanbetalingen toeneemt?
Een overboeking wordt geïnitieerd door een consument of bedrijf, op basis van het ingevoerde rekeningnummer. Dit is een onherroepelijke betaling aan een begunstigde en dat geeft de begunstigde zekerheid. Banken moeten er uiteraard voor zorgen dat opdrachten conform de ingevoerde gegevens verwerkt worden maar rekeninghouders hebben een eigen verantwoordelijkheid hebben bij het invullen van de correcte rekeningnummers.
Zoals bevestigd door de Nederlandse rechter kan en mag een bank geen invloed uitoefenen op de verwerking van een via internetbankieren gegeven opdracht tot overboeking. Dit is een finale (of onherroepelijke) betaling aan een begunstigde en dat geeft de begunstigde zekerheid. Om deze reden kan er ook geen sprake zijn van een zorgplicht voor de bank.3 Bij incasso-opdrachten is stornering wel mogelijk omdat deze opdrachten niet geïnitieerd worden door de betaler maar door de begunstigde. Dit storneringsrecht is onderdeel van de productvoorwaarden en de consumentenbeschermingsmaatregelen van de (standaard-)incasso.
Om het terugvorderen van onjuiste overboekingen voor klanten te faciliteren hebben banken het (interbancaire) proces «onverschuldigde betalingen» ingericht. Hierbij neemt de bank van de overschrijver contact op met de onterechte ontvanger. Dit is een zorgvuldig proces omdat dit anders de mogelijkheid biedt om onder valse voorwendselen overboekingen terug te laten boeken. Zo is de medewerking vereist van de onterechte ontvanger. Indien de overschrijver en ontvanger er middels het proces «onverschuldigde betalingen» niet onderling uitkomen, kan het geld door de overschrijver met een juridische procedure teruggevorderd worden.
Wilt u in samenspraak met de sector de mogelijkheden om foutieve overboekingen te voorkomen en, indien nodig, terug te halen inventariseren? Zo ja, wilt u dit onderwerp op de agenda zetten voor het volgende Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB)?
Het gebruik van het IBAN blijkt niet de oorzaak van het fenomeen «foutieve boekingen», het biedt juist een oplossing hiervoor. Om deze reden is het naar mijn mening niet nodig dit onderwerp op de agenda te (laten) zetten van de volgende MOB-vergadering van 21 mei 2014.
Het Nationaal Forum Sepa-migratie (NFS) adviseert mede om deze reden ook voor consumenten zo snel mogelijk te migreren naar SEPA en geen gebruik te maken van de mogelijkheid om de overgangsperiode na 1 augustus nog met enige tijd te verlengen. Bij de formulering van dit advies zijn, in overleg met consumentenorganisaties, de voor- en nadelen voor consumenten uitgebreid afgewogen. Naar aanleiding van deze uitgebreide afweging lijkt het volgens de NFS-leden en mijzelf het meest verstandig om de conversiediensten voor consumenten niet langer dan tot 1 augustus van dit jaar aan te bieden.
Het ouderschapsplan |
|
Mona Keijzer (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Kinderen van de rekening»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. De situatie van kinderen in een vechtscheiding is schrijnend. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik willen dat de situatie van deze kinderen verbetert. Daartoe hebben wij bij brief van 31 maart 2014 een uitvoeringsplan naar uw Kamer gestuurd.
Wanneer bent u van plan om het toegezegde beleidsactiviteitenplan om de situatie van kinderen in een vechtscheiding te verbeteren naar de Kamer te sturen?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat om inzicht te krijgen in de effectiviteit van het ouderschapsplan alle onderzoeken hierover naast elkaar gelegd dienen te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke onderzoeken neemt u mee?
Ja. Op 20 december 2013 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het WODC rapport «Evaluatie ouderschapsplan» aan uw Kamer aangeboden3. Dit onderzoek is een eerste verkenning. Voor een uitgebreidere evaluatie verwijst het WODC naar te verschijnen resultaten van universitaire projecten, waar het WODC niet bij betrokken is (voor een overzicht, zie pagina 18 van het rapport). De voortgang van deze projecten volg ik met belangstelling.
Wilt u het onderzoek van Ed Spruijt en Inge van der Valk van de Universiteit van Utrecht, waarnaar in het artikel wordt verwezen, betrekken bij het opstellen van het beleidsactiviteitenplan om de situatie van kinderen in een vechtscheiding te verbeteren?
Ten behoeve van de WODC evaluatie van het ouderschapsplan zijn door de Universiteit Utrecht gegevens aangeleverd. Deze evaluatie, en derhalve ook deze gegevens, hebben de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik betrokken in het uitvoeringsplan om de situatie van kinderen in een vechtscheiding te verbeteren, dat u op 31 maart 2014 heeft mogen ontvangen. Van recenter onderzoek van de Universiteit Utrecht, op basis waarvan de conclusie kan worden getrokken dat het ouderschapsplan tot meer vechtscheidingen leidt, ben ik overigens niet op de hoogte.
Welke gevolgen zijn er bekend over het wegvallen van de behandeling van relatieproblematiek zonder psychiatrische diagnose uit het basispakket? Bent u bereid het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) nader advies te vragen over het opnemen van hulp bij relatieproblematiek in het basispakket?
Die gevolgen zijn mij niet bekend. Het CVZ heeft in 2012 een advies uitgebracht over geneeskundige GGZ in het verzekerde pakket. Een van de conclusies was dat (psychosociale) hulp bij werk- en relatieproblematiek niet tot het domein van de geneeskundige GGZ behoort. Dit omdat een psychiatrische of psychische stoornis ontbreekt die geneeskundige behandeling behoeft. Om te bevorderen dat alleen zorg wordt vergoed die verzekerd is, heeft het CVZ voorgesteld expliciet in de Regeling zorgverzekering te regelen dat hulp bij relatieproblemen, die al niet onder de te verzekeren geneeskundige GGZ viel, niet in het Zvw-pakket zit. De Regeling zorgverzekering is in die zin per 1 januari 2013 gewijzigd.
Ik ga het CVZ dus niet vragen om een nader advies in deze.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de effectiviteit van programma’s die gericht zijn op de ondersteuning van partnerschap en/of de bemiddeling bij echtscheiding?
Echtscheiding en kindermishandeling zijn prioriteiten binnen de programmalijn Hulpmiddelen van het ZonMw programma «Effectief werken in de jeugdsector». Dit najaar worden subsidierondes opengesteld waarbinnen het mogelijk is voorstellen in te dienen voor effectiviteitsonderzoek naar interventies en instrumenten. In overleg met ZonMw wordt bezien op welke wijze onderzoek naar de interventies, gericht op emotionele ondersteuning van ouders na een vechtscheiding en het vormgeven van het hernieuwd ouderschap, hierin een plaats kan krijgen.
Het ZonMw-programma «Effectief werken in de jeugdsector» loopt van 2012 tot en met 2019. In december 2013 is binnen de programmalijn Kind en Gezin een project gestart dat een verdere beschrijving en (theoretische) onderbouwing geeft van een eigen kracht versterkende methodiek voor kleuters in (echt)scheidingssituaties: Stoere Schildpadden.
Wat is de stand van zaken betreffende het programma «Effectief werken in de jeugdsector» waarbij «echtscheiding» een prioritair thema is?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u inzicht op welke wijze Centra voor Jeugd en Gezin op dit moment hulp bieden bij relatieondersteuning en bijdragen aan het signaleren van ouderlijke conflicten? Zo ja, hoe doen ze dit? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het ZonMw programma «Zorg voor Jeugd» is het relatieondersteunend aanbod vanuit het CJG in augustus 2009 in kaart gebracht. Hieruit is gebleken dat de Centra voor Jeugd en Gezin relatieondersteunende programma’s aanbieden. Dit past inhoudelijk ook in het basismodel van het CJG: het voorkomen van langdurige spanningen in het gezin komt het welbevinden van het kind ten goede. In enkele CJG’s in Nederland is ook een aanbod aan gezinnen rondom scheiding beschikbaar. Er is echter geen landelijke dekkend netwerk. Met de gemeentelijke pilots, zoals genoemd in het uitvoeringsplan, aangehecht bij de brief van 31 maart 2014, wordt gestimuleerd dat op termijn wordt toegewerkt naar een landelijk dekkend netwerk.
Is er een landelijk dekkend netwerk van programma’s die gericht zijn op relatieondersteuning en vermindering ouderlijke conflicten? Zo ja, om welke programma's gaat dit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u ervan op de hoogte, dat vechtscheidende ouders vaak hulp mislopen (met alle gevolgen voor de kinderen) omdat de behandeling van vechtscheiding zonder psychiatrische diagnose niet meer wordt vergoed in het basispakket en ouders in vechtscheiding zich vaak niet psychiatrisch willen laten onderzoeken (uit angst kinderen kwijt te raken)?
Ja, ik ben er van op de hoogte dat het CVZ relatieproblematiek niet ziet als een geneeskundige behandeling waardoor het niet wordt vergoed in het basispakket. Gemeenten kunnen er voor kiezen om hulp bij ouderlijke conflicten in te kopen in hun zorgpakket vanaf 2015. Ik ben momenteel met gemeenten aan het bekijken hoe zij bij de transitie van de jeugdhulp zo effectief mogelijk hun hulpverleningsaanbod bij scheiding kunnen inrichten.
Zoals genoemd in de brief van 31 maart 2014, wordt binnen de gemeentelijke pilots bezien op welke wijze relatieondersteuning en mediation onderdeel van het totale pakket kunnen uitmaken.
Op welke wijze wordt hulp bij «ouderlijke conflicten» nu vergoed en door welke instanties wordt deze zorg momenteel geleverd?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat Achmea gigantische winst maakt op de zorgverzekering |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat Achmea 259 miljoen euro winst heeft gemaakt op de basisverzekering en 62 miljoen euro op de aanvullende verzekering?1
Ik neem het bericht van Achmea voor kennisgeving aan.
Kan de conclusie worden getrokken dat de winst over 2013 in werkelijkheid op 619 miljoen euro ligt omdat naast 259 miljoen euro winst op de basisverzekering en 62 miljoen euro winst op de aanvullende verzekering ook nog sprake is van een incidenteel resultaat van 298 miljoen euro waarvan 90 miljoen aan goodwill is afgeboekt?
Uit de jaarcijfers van Achmea blijkt dat Achmea over het premiejaar 2013 een operationeel resultaat behaald heeft van € 259 miljoen op de basisverzekering en € 62 miljoen op de aanvullende verzekering. Het incidentele resultaat van € 298 miljoen valt als resultaat boekhoudkundig in 2013, maar is het gevolg van vrijgevallen voorzieningen getroffen in 2012 en mogelijk eerdere jaren. De € 298 miljoen moet worden gezien als resultaat uit voorgaande jaren.
Kan de conclusie worden getrokken dat Achmea de indruk wil wekken dat de winst op haar zorgverzekeringen lager is dan deze in werkelijkheid is door het toepassen van boekhoudkundige handigheden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga ervan uit dat Achmea rapporteert volgens de wettelijke internationale boekhoudregels IFRS. Het uitsplitsen van het totale resultaat in een structureel deel en een incidenteel deel is mijns inziens een waardevolle toevoeging ten opzichte van enkel het vermelden van het totale resultaat. Dit komt ten goede aan de transparantie over het behaalde resultaat.
Hoeveel van de 273 miljoen euro die is uitgekeerd aan dividend is afkomstig uit de voor de basisverzekering opgebrachte premies? Welk deel van de opgebrachte premies voor de basisverzekering wordt door Achmea niet besteed aan zorg?
Achmea heeft mij laten weten dat er geen sprake is van dividenduitkeringen afkomstig uit de voor de basisverzekering opgebrachte premies. Het resultaat uit zorgactiviteiten blijft in het zorgbedrijf van Achmea en wordt dus niet gebruikt voor dividenduitkeringen.
Gemiddeld wordt van elke euro ingelegde zorgpremie voor de basisverzekering 96 cent besteed aan zorgkosten. Aan bedrijfsvoering en opbouw van (wettelijke) reserves wordt respectievelijk 3 en 1 cent van een premie-euro besteed.
Is het wat u betreft acceptabel dat Achmea op deze manier omgaat met premies die door alle Nederlanders gezamenlijk moeten worden opgebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn dit geld nuttig in te zetten in de zorg in plaats van dat het op de bankrekening van Achmea terecht komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van de reserves die zorgverzekeraars tot op dit moment hebben aangelegd? Kunt u daarbij per zorgverzekeraar aangeven wat de vereiste solvabiliteit is van 11% is en wat de werkelijke solvabiliteit per verzekeraar is?2
Basisverzekering plus aanvullende verzekering
Aanwezige solvabiliteit
Vereiste solvabiliteit
Achmea
1.780
1.2221
ASR
111
56
CZ
2.017
840
De Friesland
272
125
DSW/Stad Holland
307
112
ENO
60
25
Menzis
1.049
534
ONVZ
263
103
VGZ
1.736
1.083
Zorg en Zekerheid
259
104
7.854
4.204
(Bron: DNB)
Bron: Achmea. Cijfers Achmea wijken af ten opzichte van bron DNB aangezien Achmea in 2013 de definitie van solvabiliteit heeft aangepast aan de marktstandaard, in plaats van double gearing.
Deelt u de mening dat het publieke belang en de transparantie erbij gediend zou zijn wanneer Achmea wordt opgesplitst in een publieke zorgverzekeringstak en een private schadeverzekeringstak? Zou dit Achmea ook de mogelijkheid ontnemen om kosten toe te schrijven aan de publieke tak die in de private tak zijn gemaakt alsmede het uitkeren van dividend over zorgverzekering?
Ik deel deze mening niet. Het publieke belang en de transparantie zijn in de huidige opzet van het zorgverzekeringstelsel (reguleerde marktwerking) in voldoende mate geborgd. Daarvoor is de voorgestelde splitsing niet nodig. In de huidige constellatie ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) toe dat alleen zorgkosten die voldoen aan de voorwaarden van de Zorgverzekeringswet, publiek gefinancierd kunnen worden. De externe accountant controleert of de zorgverzekeraar voldoende transparant maakt dat de financiële verantwoording voldoet aan de boekhoudkundige regels.
De meeste zorgverzekeraars hebben gekozen voor de rechtsvorm «onderlinge waarborgmaatschappij» (een vereniging zonder winstoogmerk). In deze rechtsvorm is dividenduitkering aan aandeelhouders uitgesloten.
Deelt u de mening dat de winst die Achmea maakt in schril contrast staat met het gegeven dat mensen hun thuiszorg kwijt dreigen te raken en ouderen gedwongen moeten verhuizen en/of niet meer in het verzorgingshuizen terecht kunnen als gevolg van bezuinigingen? Bent u bereid de winst van Achmea (en andere zorgverzekeraars) in te zetten om deze bezuinigingen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk de winst van Achmea (en andere zorgverzekeraars) in te zetten om bezuinigingen te voorkomen. De door u aangehaalde voorbeelden vallen onder verschillende delen van ons zorgstelsel.
Bovendien blijven behaalde resultaten van Achmea op zorgverzekeringen in de entiteiten van het zorgbedrijf en is zodoende beschikbaar voor verzekerden. Reserves komen op de lange of korte termijn ten goede aan de premie. Ook zijn voor structurele uitgaven structurele inkomsten noodzakelijk.
Een slachtoffer die niets wist van het verlof van haar verkrachter |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Slachtoffer van verkrachter wist niets van verlof»?1
Ja.
Klopt het dat een zedenslachtoffer in Zandvoort door een fout van het Openbaar Ministerie niet op de hoogte is gesteld van het proefverlof van haar verkrachter?
Het klopt dat dit slachtoffer niet door het Openbaar Ministerie werd geïnformeerd over het verlof van haar dader. In deze kwestie heeft het Openbaar Ministerie echter conform het beleid gehandeld. Een van de voorwaarden voor het verstrekken van informatie over een veroordeelde door het Informatiepunt Detentieverloop, dat onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie valt, is namelijk dat de veroordeelde tot aan de zitting in preventieve hechtenis moet hebben gezeten. In deze kwestie stond de veroordeelde niet geregistreerd aangezien hij niet in Nederland in voorarrest had gezeten.
Het Openbaar Ministerie is zich bewust van de consequenties van dit beleid voor slachtoffers, zoals in deze zaak. Daarom herziet het Openbaar Ministerie zijn beleid over de informatieverstrekking in het kader van de invrijheidsstelling en bekijkt of er aanleiding is om de voorwaarden voor de actieve informatieplicht aan te passen. Het Openbaar Ministerie streeft er naar dit herziene beleid rond de zomer gereed te hebben.
Deelt u de mening dat het een enorme schok voor het slachtoffer moet zijn geweest om er ineens achter te komen dat de man, die haar vanaf haar tiende jaar ernstig misbruikt heeft, vrij rond loopt in haar woonplaats en zich daar na zijn vrijlating ook definitief zal vestigen? Zo nee, waarom niet?
Het slachtofferbeleid is gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van rauwelijkse confrontaties tussen slachtoffers en daders. Om die reden informeert het Openbaar Ministerie, desgewenst, slachtoffers en nabestaanden over het verlof van gedetineerden. In deze zaak is dat niet gebeurd, omdat de veroordeelde om bovengenoemde reden niet stond geregistreerd bij het Informatiepunt Detentieverloop. Ik kan mij de schok voor het slachtoffer goed voorstellen. Zoals aangegeven is ook het Openbaar Ministerie zich bewust van dergelijke consequenties en geeft dit aanleiding om het beleid op dit punt te herzien.
Hoe kon deze fout gemaakt worden en wat gaat u eraan doen om dit soort fouten in de toekomst te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waar zijn al die mooie woorden gebleven over slachtoffers die mee mogen praten over de aan het verlof te verbinden voorwaarden, nu blijkt dat het slachtoffer zelf navraag moest doen om erachter te komen of er überhaupt wel voorwaarden waren opgelegd?
In de slachtoffergesprekken hoort de officier van justitie aandacht te besteden aan de wensen en behoeften bij de uitvoering van een straf of maatregel, bijvoorbeeld over bijzondere voorwaarden als een contactverbod of een gebiedsverbod. Op basis van geluiden uit de praktijk blijkt dat dit nog kan worden geïntensiveerd. De huidige stand van zaken op dit onderwerp is, dat het OM slachtoffers en nabestaanden vraagt naar hun belangen en wensen met betrekking tot de executievoorwaarden die worden opgelegd bij een straf of maatregel.
Het inwinnen van informatie bij slachtoffers gebeurt op verschillende momenten: via het gesprek dat de officier van justitie of de advocaat generaal heeft met het slachtoffer, en daarnaast ook vanuit het Informatiepunt Detentieverloop (IDV), aangezien de doorlooptijd van vonnis tot einde detentie soms lang duurt, en in die periode de belangen of wensen van slachtoffers veranderd kunnen zijn.
Momenteel bekijkt het OM hoe het berichtenverkeer ten aanzien van de bijzondere voorwaarden die voor slachtoffers relevant zijn tussen de diverse betrokken OM-onderdelen kan worden geoptimaliseerd. Op deze manier zorgt het OM ervoor dat de wensen en behoeften van slachtoffers en nabestaanden worden gehoord.
Klopt het dat daders niet geregistreerd worden bij het Informatiepunt Detentieverloop (dat slachtoffers onder andere op de hoogte houdt van een verlof) als zij niet als verdachte in Nederland in voorarrest hebben gezeten? Zo ja, bent u bereid om te regelen dat ook deze gevallen worden geregistreerd bij het Informatiepunt Detentieverloop? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Buurt maakt jacht op Amersfoortse homo: ik moest kruipend naar huis’ |
|
Tamara van Ark (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buurt maakt jacht op Amersfoortse homo: ik moest kruipend naar huis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen vanwege hun seksuele geaardheid niet veilig op straat en in eigen huis kunnen verblijven en dat er direct een oplossing moet komen voor deze problematiek?
Ja, ik vind het onacceptabel dat mensen vanwege hun seksuele geaardheid zich niet veilig voelen. Verder kan ik me voorstellen dat bij de burgers een gevoel van onbegrip overheerst in dergelijke situaties. Duidelijk is dat dergelijk gedrag vraagt dat de lokale driehoek er bovenop zit, het gezag zich laat zien en de voorkomende (potentiële) gevallen vroegtijdig signaleert, actie onderneemt en regie voert. Hierbij is een goede informatievoorziening binnen de gemeente cruciaal en communicatie tussen de betrokken instanties – en richting slachtoffers en de buurt – van essentieel belang. Het is dus de taak van lokale autoriteiten om
deze problemen in de gemeente op te lossen. Mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en ik dragen er zorg voor dat de randvoorwaarden voor een goede communicatie en informatievoorziening aanwezig zijn.
Hoeveel gelijksoortige gevallen van bedreiging, mishandeling en terroriseren omwille van geaardheid vinden jaarlijks in Nederland plaats? Hoe staat het met de aangiftebereidheid van slachtoffers? Zijn hier cijfers over beschikbaar?
Het rapport van de Nationale Politie «Anti-homogeweld in Nederland, een analyse van (dreiging van) fysiek anti-homogeweld» van 22 januari 2014 toont een landelijk beeld van de aard en omvang van geweld tegen homoseksuelen. Daarvoor werd gekeken naar de registratie bij de politie in de periode van 1 januari 2009 tot september 2013. In die periode waren er 769 meldingen, wat neerkomt op een gemiddelde van drie meldingen per week. De cijfers geven geen compleet beeld van het aantal gevallen van anti-homogeweld, omdat lang niet alle zaken bij de politie worden gemeld. Het meest voorkomende type delict is mishandeling (31,5%), daarna bedreiging (16,9%) en zware mishandeling (6,7%). Verder zijn er gevallen geregistreerd van diefstal met geweld, openlijke geweldpleging, straatroof en vechtpartij/ruzie.
Specifieke cijfers over de aangiftebereidheid van slachtoffers van discriminatie op basis van seksuele geaardheid zijn niet bekend. Voor het vergroten van de aangiftebereidheid onder deze groep is eind 2013 door het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD-politie) een campagne gestart. Het doel hiervan is de bewustwording te vergroten zodat altijd aangifte wordt gedaan. De campagne loopt gedurende zes maanden en bestaat onder andere uit een banner op de homepage van gay.nl en advertenties in geschreven media zoals de Gaykrant, Gay & Night en Zij aan Zij. Het kabinet werkt thans aan de vormgeving van een landelijke campagne om bewustwording en aangifte- en meldingsbereidheid van burgers te vergroten, zoals destijds is toegezegd in het AO van 14 maart 2013. Daarbij wordt de wens van gemeenten en veldpartijen, om de campagne te richten op het mobiliseren van medemensen en maatschappelijk middenveld om klachten namens slachtoffers in te dienen, meegenomen.
Begrijpt u het onbegrip van de burger over dergelijke terreur? Wat bent u van plan te ondernemen om tot een oplossing van deze problematiek te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er wettelijke belemmeringen die adequaat optreden tegen deze vorm van terreur voorkomen?
De wettelijk beschikbare instrumenten om ongewenst gedrag in de woonomgeving tegen te gaan volstaan. Door gemeenten kunnen verschillende instrumenten worden ingezet, zoals gedragsaanwijzingen op basis van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, cameratoezicht, opnameapparatuur, een alerteringsysteem voor slachtoffers, aware-kastjes met een opvolgingsprotocol, een mobiele politiepost of het inzetten van de ME.
Om een goed beeld te krijgen van de omstandigheden van het geval, moet de wijkagent vroegtijdig contact leggen met de melders. De wijkagent dient snel zicht te krijgen op de dadergroep en de kwestie snel op te schalen naar het Regionaal Discriminatie Overleg en de lokale driehoek.
Bent u bereid de lokale autoriteiten te ondersteunen bij het oplossen van dit probleem?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven hebben de Minister van OCW en ik maatregelen genomen om gemeenten te ondersteunen. Wanneer een gemeente daar behoefte aan heeft ben ik altijd bereid om met hen in gesprek te gaan om te bezien aan welke aanvullende ondersteuning behoefte bestaat.
Oekraïense vermogens die in Nederland gestald worden en de rol die de Nederlandse ambassade hierin speelt |
|
Jesse Klaver (GL), Pieter Omtzigt (CDA), Bram van Ojik (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u precies uiteenzetten hoe vaak, wanneer en in welke landen sinds het aantreden van het kabinet Rutte I trustkantoren presentaties hebben gegeven op of met medewerking van de Nederlandse ambassade, het Nederlandse ministerie van Financiën of de Nederlandse Belastingdienst? Kunt u bij elk van de gelegenheden aangeven welke trustkantoren het betreft?
Heeft de Nederlandse ambassade in Kiev vooraf inzage gehad in de presentaties van trustkantoor Nova en advocatenkantoor DLA Piper die zij in november hebben gegeven op de Nederlandse ambassade in Kiev?
Vielen de presentaties binnen het Nederlandse beleid, zoals dat in de OESO is afgesproken en met de Kamer gedeeld onder andere op het gebied van substance-eisen?
Bent u bereid de presentaties die trustkantoor Nova en advocatenkantoor DLA Piper gegeven hebben op de bijeenkomst in november op de Nederlandse ambassade in Kiev met de Kamer te delen, bij voorkeur nog voorafgaand aan de besloten technische briefing over het stallen van geld door de Oekraïense elite in Nederland die 11 maart aanstaande plaatsvindt?
Wie heeft de deelnemers voor de bijeenkomst in november op de Nederlandse ambassade in Kiev uitgenodigd? Bent u bereid een deelnemerslijst voor deze bijeenkomst met de Kamer te delen?
Hoeveel bijeenkomsten – en in welke landen – staan er de komende vier maanden op Nederlandse ambassades gepland waar (onder andere) trustkantoren komen spreken over het fiscale klimaat in Nederland?
In de beantwoording van eerdere vragen1 wordt aangegeven dat conform Europese wetgeving onderzoek naar de identiteit van de uiteindelijk belanghebbenden wettelijk verplicht is voor banken en trustkantoren; hoeveel meldingen zijn er in de periode 2010–2013 door banken en trustkantoren gedaan van verdachte transacties en of vermoeden van witwaspraktijken met betrekking tot gelden uit Oekraïne?
Hoe verhoudt dit aantal meldingen zich tot de hoeveelheid kapitaal dat van Oekraïne naar en door Nederland stroomt?
Bij hoeveel van deze meldingen is overgegaan tot vervolging?
Is deze meldingsplicht van vermoeden van fraude of witwassen door trustkantoren en financiële instellingen (die hun geld verdienen met het stallen van vermogens) niet een kwestie van de slager die zijn eigen vlees keurt?
Conform internationale afspraken gaat de Nederlandse wetgeving tegen witwassen uit van verplichtingen voor zogenoemde poortwachters: instellingen die door hun dienstverlening toegang bieden tot het Nederlandse financiële stelsel. Daartoe behoren financiële instellingen en trustkantoren, maar ook bijvoorbeeld advocaten en notarissen. Deze instellingen zijn verplicht zelf onderzoek te doen naar de identiteit en achtergrond van hun cliënten en transacties van hun cliënten. Met hun expertise zijn de instellingen daartoe het beste uitgerust en kunnen zij het best boordelen of een transactie ongebruikelijk is. Zulke transacties moeten zij melden bij de Financial Intelligence Unit – Nederland. Toezichthouders zoals de Nederlandse Bank (DNB) controleren of instellingen deze verplichtingen naleven. Zo heeft DNB vorig jaar nog maatregelen genomen ten aanzien van enkele trustkantoren die deze verplichtingen onvoldoende bleken na te leven.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk maandag 10 maart 2014 te beantwoorden?
Ja.
Misbruik van camerabeelden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aangifte na intiem filmpje op «Marokkaanse Hoerenpagina'»?1
Ja.
Deelt u de mening dat camerabeelden die door een overheids- of private instelling op de openbare weg zijn vastgelegd voor bewakingsdoeleinden niet voor andere doelen dan beveiliging mogen worden gebruikt? Zo ja, welke regelgeving bestaat er ten aanzien van het misbruik van camerabeelden voor andere doelen en wat kunnen de sancties zijn in het geval van gebleken misbruik? Zo nee, waarom niet?
Artikel 9, eerste lid, Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bepaalt dat persoonsgegevens niet verder mogen worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Dat sluit zodoende op zichzelf niet uit dat verdere verwerking van persoonsgegevens voor andere doeleinden gerechtvaardigd kan zijn, mits de afweging die op grond van artikel 9, tweede lid, Wbp moet worden gemaakt redelijkerwijs tot die uitkomst kan leiden. Daarbij dienen omstandigheden te worden betrokken zoals de verwantschap tussen het oorspronkelijke en beoogde doeleinde van verwerking, de aard van de gegevens, de gevolgen voor de betrokkene, de wijze van verkrijging van de gegevens en de mate waarin wordt voorzien in passende waarborgen voor de betrokkene. Sanctionering op grond van de Wbp is pas aan de orde als de verantwoordelijke een overtreding van artikel 9 Wbp zou laten voortduren. In dat geval is het College bescherming persoonsgegevens op grond van artikel 65 Wbp bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
In dit concrete geval gaat het om beelden gemaakt door een beveiligingscamera van een gebouw van de Rijksgebouwendienst, dat in gebruik is bij Rijkswaterstaat in Utrecht. Wanneer op deze beelden personen herkenbaar in beeld worden gebracht en die beelden ook worden beoordeeld of opgeslagen, is er doorgaans sprake van het verwerken van persoonsgegevens. Die verwerking moet dan primair ten dienste staan aan het doel waarvoor de verwerking plaatsvindt, te weten bewakings- en beveiligingsdoeleinden. In dit geval zijn de beelden anderhalf jaar nadat ze zijn gemaakt op Facebook geplaatst met de kennelijke bedoeling de beelden in bredere kring te verspreiden. Als op de beelden personen voor derden – behorende tot de kring van ontvangers van de beelden – herkenbaar in beeld worden gebracht, is er sprake van verwerking van persoonsgegevens voor een ander doel dan het doeleinde waarvoor de beelden oorspronkelijk zijn verzameld. Bovendien zouden op de beelden intieme handelingen te zien zijn. In dat geval is er gehandeld in strijd met de wet omdat er geen sprake is van het gerechtvaardigd verder verwerken van de beelden in de zin van artikel 9, tweede lid, Wbp. Uit het in vraag 1 aangehaalde bericht maak ik op dat de betreffende Facebook-pagina ondertussen is verwijderd.
Rijkswaterstaat heeft met de betrokken personen gesproken en aangegeven te betreuren dat de camerabeelden openbaar zijn gemaakt. Rijkswaterstaat verleent volledige medewerking om uit te zoeken wie de camerabeelden vanaf de beveiligingsmonitor heeft opgenomen. Rijkswaterstaat en het (toenmalige) beveiligingsbedrijf hadden in dat kader afgesproken uit te zoeken wie de camerabeelden heeft gemaakt en daaraan gevolgen te verbinden. Aangezien de politie ondertussen een strafrechtelijk onderzoek verricht naar deze zaak, hebben Rijkswaterstaat en het (toenmalige) beveiligingsbedrijf besloten dit politieonderzoek af te wachten.
Hoe worden personen die beelden van bewakingscamera’s bekijken getraind en geïnstrueerd ten aanzien van het omgaan met die beelden? Zijn er in het geval een dergelijke persoon camerabeelden met aanstootgevende of kwetsende beelden openbaar maakt disciplinaire maatregelen mogelijk?
Rijkswaterstaat heeft over dit concrete geval het volgende toegelicht. Het toenmalige, private beveiligingsbedrijf dat zorgde voor de beveiliging van het betreffende gebouw kende opleidingen en trainingen waarin ondermeer het werken met bewakingscamera’s was opgenomen. Daarnaast kende het interne instructies, een integriteitsprotocol en een protocol cameratoezicht. Medewerkers van het beveiligingsbedrijf die werkzaam waren in een meldkamer met cameratoezicht kregen, conform de eisen die genoemd zijn in de overeenkomst met Rijkswaterstaat, de opleiding «centralist particulier en overheidsgebouwen». In het integriteitsprotocol zijn bepalingen en verboden opgenomen die kunnen leiden tot disciplinaire maatregelen als een medewerker niet handelt volgens de geldende instructies.
Kan het opnemen en verspreiden van beelden van mensen die zich onbespied wanen, strafbaar zijn? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepalingen?
Onder omstandigheden kan het strafbaar zijn om, met een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, een afbeelding te maken van een persoon die zich bevindt op een voor het publiek toegankelijke plaats. Dit is opgenomen in artikel 441b Wetboek van Strafrecht (Sr). Een vergelijkbare strafbaarstelling voor het gebruik van een verborgen camera in woningen en andere niet openbare plaatsen is opgenomen in artikel 139f Sr. Deze bepalingen richten zich tot een ieder en hebben tot doel te voorkomen dat in onze samenleving verborgen camera’s op ongecontroleerde wijze worden gebruikt.2
Deelt u de mening dat het op internet plaatsen van beelden van personen door derden met de intentie die personen te schande te zetten ongewenst is en in voorkomende gevallen ook strafbaar? Zo ja, in welk opzicht kan er sprake van strafbaarheid zijn en hoe kan hiertegen worden opgetreden?
Het op internet plaatsen van beelden waardoor opzettelijk iemands eer of goede naam wordt aangetast kan strafbaar zijn op grond van artikel 261 Sr (smaad). Op grond van deze strafbepaling kan vervolging of een andere strafrechtelijke interventie plaatsvinden.
Naar aanleiding van een aangifte onderzoekt de politie deze concrete zaak. Ik kan daarover vanwege de belangen van opsporing en vervolging geen nadere mededelingen doen.
Wat kan er gedaan worden om slachtoffers die op dergelijke beelden staan, aan te zetten tot het doen van aangifte? In hoeverre kan daarbij de identiteit van de aangever worden beschermd of afgeschermd?
Het doen van aangifte is primair een verantwoordelijkheid van degenen die slachtoffer zijn of kennis hebben van een strafbaar feit. Voor zover het binnen mijn invloedsfeer ligt hun aangiftebereidheid te vergroten, heb ik daartoe een aantal maatregelen genomen3. Deze bestaan uit het organiseren van uniforme aangiftevoorzieningen waarbij op een passende manier aangifte kan worden gedaan, het verbeteren van de kennis en expertise van de politiemedewerkers die aangiften opnemen, het organiseren van terugkoppeling op aangiften en het verbeteren van de afhandeling van aangiften.
Het relevante criterium voor het afschermen van de identiteit van een aangever is de vraag of er sprake is van een uitzonderlijke, bedreigende situatie.
Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de stand van zaken van de in het bericht genoemde aangifte?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat social media websites niet altijd geneigd zijn om mee te werken aan het verwijderen van aanstootgevende pagina’s waarop willoze slachtoffers staan? Zo ja, kan het op een dergelijke website laten staan van voor het slachtoffer kwetsende of beledigende beelden ook voor een dergelijke website strafbaar zijn, bijvoorbeeld omdat daarmee het delict wordt voortgezet? Zo nee, waarom niet?
Gebruikers kunnen social media websites vragen een aanstootgevende pagina te verwijderen als de beelden op deze pagina in strijd zijn met de gebruikersvoorwaarden. Zoals ik hiervoor aangaf, blijkt de betreffende Facebook-pagina ondertussen te zijn verwijderd.
De bereidheid van social media websites om mee te werken met het verwijderen van gegevens van hun website kan afhangen van de vraag in welk land de internet service provider (ISP) zich bevindt, de strafbaarheid van de inhoud van de gegevens naar het nationaal recht van dat land en de opvattingen van dat land over de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting.
Als het gaat om afbeeldingen waarvan de enkele verspreiding strafbaar is gesteld, zoals kinderpornografische afbeeldingen, kan onder omstandigheden ook de eigenaar van een website waarop de beelden zijn geplaatst strafbaar zijn als deze de beelden niet verwijdert. Kwetsende of beledigende beelden zijn geen beelden waarvan de enkele verspreiding strafbaar is gesteld.
Mogelijke contacten van Kamerleden met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over individuele gevallen binnen het vreemdelingenbeleid |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u (of uw medewerker(s) / ambtenaren) – buiten de plenaire- en commissievergaderingen om – contact heeft (/ hebben) met (individuele) Kamerleden over individuele gevallen binnen het vreemdelingenbeleid?
Ja. Deze wijze van contact bestaat al gedurende vele jaren, ook onder mijn voorgangers.
De contacten zien op feitelijke informatie over zaken die aangekaart zijn bij Kamerfracties of zaken waarvan bijvoorbeeld in de media een bepaald beeld is geschetst. Er zijn Kamerleden die alvorens te besluiten of zij hierover Kamervragen willen stellen of anderszins willen interveniëren, zich eerst langs deze weg willen laten informeren over de feiten. Deze (ambtelijke) bijstand vindt plaats om te voorkomen dat Kamerleden mogelijk op basis van onjuiste aannames Kamervragen stellen of interventies plegen. Deze contacten kunnen zowel per mail, in briefvorm, als ook telefonisch plaats hebben. Er bestaat geen overzicht op basis waarvan kan worden aangegeven hoe vaak genoemde contacten plaats hebben.
Evenmin is aan te geven of en hoe vaak deze contacten uiteindelijk leiden tot de in de vraag genoemde interventies. In een deel van de gevallen volgt op het informeel contact, alsnog een formele interventie (brief) of een Kamervraag. Wel kan ik aangegeven dat het zoeken van contact door een Kamerlid als zodanig nimmer aanleiding kan zijn voor een interventie in een procedure of zelfs vergunningverlening.
Zo ja, kunt u de aard van deze contacten toelichten, aangeven hoe vaak deze contacten hebben plaatsgevonden en hoe vaak deze contacten hebben geleid tot een ingreep, bijvoorbeeld het gebruik maken van de discretionaire bevoegdheid of het uitstellen van een uitzetting die zonder het contact achterwege was gebleven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat openheid over deze contacten, het verloop hiervan en het resultaat hiervan vereist is, zodat de Kamerleden die niet bij dit soort overleg zijn betrokken toch hun controlerende taak kunnen uitoefenen? Zo neen, waarom niet?
Ik meen dat het nagaan van de juistheid van feiten alvorens te besluiten om Kamervragen te stellen begrijpelijk is vanuit de wens om geen onnodige Kamervragen te stellen. Ook kan het verifiëren van de feiten bijdragen aan het voeren van het juiste debat.
Wanneer op basis van de juiste feiten het debat wordt gevoerd of nadere Kamervragen worden gesteld, zal dit dienstig kunnen zijn voor alle bij het onderwerp betrokken Kamerleden.
Hoe verhoudt uw werkwijze dat (tijdens debatten of bij de beantwoording van Kamervragen) niet op individuele zaken wordt ingegaan zich met het (mogelijke) gegeven dat dit buiten de debatten om wel gebeurt?
Dat ik terughoudend ben met het verstrekken van informatie over individuele zaken aan uw Kamer of in het publieke debat botst niet met de mogelijkheid voor Kamerleden om bij mij feitelijke (individuele) informatie te verifiëren.
Deelt u de mening dat achterkamertjespolitiek, die zich afspeelt buiten de waarneming van (de meeste) Kamerleden, ook op het gebied van vreemdelingenzaken achterwege dient te blijven? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier in het vervolg vorm aan geven?
Nu de hier beschreven werkwijze voor alle Kamerleden en fracties gelijk is en deze werkwijze tot doel heeft uw Kamer in de gelegenheid te stellen op basis van correcte feiten uw parlementaire werkzaamheden te vervullen, ben ik van mening dat er geen sprake is van «achterkamertjespolitiek». Om diezelfde reden acht ik het niet opportuun deze mogelijkheid voor de leden van uw Kamer te beperken.
Het Masterplan Toekomst IJsselmeer |
|
Arie Slob (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Advies: Drie jaar niet vissen in IJsselmeer» en «Bond eist compensatie voor IJsselmeervissers»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat de mediation over de IJsselmeervisserij nog niet is afgerond, omdat er met het advies nog geen totaalpakket ligt met de benodigde financiële middelen?
Ik acht het van groot belang om met een totaalpakket voor de IJsselmeervisserij te komen, inclusief inzet van financiële middelen. Inzet van middelen uit het voorgestelde transitiefonds, op dit moment € 2,25 miljoen, moet gericht zijn op het bieden van perspectief aan visserijondernemers.
Deelt u de mening van de opstellers van het Masterplan Toekomst IJsselmeer dat er voor het transitiefonds naast het aanvangsbudget van € 2,25 miljoen, waaraan de verschillende partijen hebben bijgedragen, meer structurele financiering nodig is voor herstel van ecologie en visstand, de versterking van de visserijketen en visserijbedrijven, het stimuleren van de omschakeling naar duurzame visserijtechnieken door sport- en beroepsvissers en voor het uitbouwen van de recreatiefunctie van het IJsselmeer?
Het budget van € 2,25 miljoen, dat beschikbaar is gesteld voor transitie naar een duurzame visserij op het IJsselmeer, moet zich richten op een transitie naar een duurzame visserij en herstel van ecologie en visstand. Indien er aanvullend infrastructurele maatregelen nodig zouden zijn, moet daarvoor aanvullende financiering worden gevonden.
Ik wijs in dit verband bijvoorbeeld op de ontwikkeling van de «Markerwadden» waar specifieke financiering voor toegezegd is.
Bent u bereid voor de structurele voeding van dit fonds een relatief gering deel van de opbrengsten uit delfstofwinning (zand) of andere exploitaties (windmolens) in het IJsselmeergebied te gebruiken, zodat deze structurele voeding vanaf 2016 geregeld is?
Het beleid en regelgeving ten aanzien van de door u genoemde activiteiten betreffen mede het beleidsveld van de Minister van Infrastructuur en Milieu. Het kabinet zal op korte termijn reageren op het Masterplan.
Deelt u de mening van de opstellers van het Masterplan Toekomst IJsselmeer dat het noodzakelijk is de visserij op het IJsselmeer voor langere tijd stil te leggen en deelt u de mening dat stilliggen voor een periode van drie jaar slechts tijdelijk helpt als niet tegelijk het aantal visvergunningen structureel wordt gereduceerd?
Binnen twee weken zal ik met mijn reactie op het Masterplan en mijn voorstellen voor een totaalpakket komen.
Deelt u de mening dat het knelpunt met de visstand op het IJsselmeer meerdere oorzaken heeft en dat deze oorzaken lang niet allemaal worden beïnvloed door de vissers en deelt u de mening dat een belangrijke oorzaak de verandering van de waterkwaliteit is?
In het Algemeen Overleg Visserij van 28 november 2013 heb ik op vragen van het lid Geurts (CDA) toegezegd u in maart 2014 te informeren over wat op dit moment bekend is over de relatie tussen de visstand en stuurvariabelen als nutriënten, visserij, schelpdieren, en dergelijke, in de Nederlandse binnenwateren. Deze informatie ontvangt u, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, op korte termijn.
Deelt u de mening dat niet van de vissers kan worden gevraagd te stoppen met vissen of zo lang stil te liggen zonder compensatie voor hun investeringen in visvergunningen, materiaal en schepen, zoals eerder ook met de kokkelvissers is gebeurd, en deelt u de mening dat de echte duurzame oplossing het uitkopen van een groot deel van de IJsselmeervissers is en kunt u aangeven hoeveel geld hiervoor nodig is?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid bij te dragen aan de financiering van een dergelijke warme sanering inclusief een overbruggingsregeling van drie jaar voor de vissers die hun vergunning houden en hiervoor geld in te zetten uit de opbrengsten van zandwinning en realisatie van windmolens in het gebied en kunt u aangeven hoeveel geld hiervoor nodig is?
De door mij toegezegde € 1 miljoen is bedoeld voor transitie naar een duurzame visserij en is derhalve niet bedoeld voor sanering. Wat betreft het aanwenden van opbrengsten uit zandwinning, en/of realisatie van windmolens verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat er snel duidelijkheid moet komen nu u het visplan heeft afgekeurd en de vissers daarmee per direct in een patstelling terecht zijn gekomen? Bent u bereid, gezien deze nijpende situatie, op korte termijn deze uitkoopregeling te realiseren en kunt u aangeven wanneer u dit besluit neemt?
Ik heb begin februari het Visplan ontvangen en dat als onvoldoende beoordeeld waarop ik de PO in de gelegenheid heb gesteld om op de afwijzingsgronden te reageren alvorens ik mijn definitieve afweging inzake het Visplan maak.
Ruzie binnen de perinatale zorg |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ruzie binnen de perinatale zorg»?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat de monodisciplinaire richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Obsteterie & Gynaecologie (NVOG) en de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) niet goed op elkaar zijn afgestemd?
In de geboortezorg wordt gestreefd naar integrale zorg. Het College Perinatale Zorg (CPZ) werkt op landelijk niveau aan een zorgstandaard integrale geboortezorg waarmee de «witte vlekken» tussen de verschillende richtlijnen en protocollen worden opgelost. Het CPZ realiseert dit met alle betrokken partijen in de geboortezorg en dat zijn er meer dan alleen verloskundigen en gynaecologen. De landelijke zorgstandaard vormt de basis voor de regionale geboortezorg. Dat betekent dat alle acties in de geboortezorg in de toekomst op regionaal niveau met elkaar zijn afgestemd en afgesproken en terug te vinden zijn in de nieuw te maken protocollen, zorgpaden en dergelijke. Waar dat nu nog niet het geval is, zal dit in de komende periode moeten worden opgepakt.
Kunt u uitleggen waarom het de beroepsgroepen maar niet lukt te komen tot regionale integrale geboortezorgstandaarden? Op welke termijn wilt u dat regionale integrale geboortezorgstandaarden wel tot stand zijn gekomen? Welke mogelijkheden heeft u om daar voor te zorgen? Hoe en wanneer gaat u deze inzetten?
In alle regio’s, maar in verschillende fasering, is men bezig de kwaliteit van de geboortezorg te verbeteren. Waar partijen in de regio tegen aan lopen is dat het veel tijd en energie vraagt om, naast het andere werk, met elkaar te komen tot een gezamenlijk gedragen programma of plan voor de regionale geboortezorg. Sommige regio’s zijn in dit proces verder gevorderd dan andere. De regio’s presenteren zich op de website www.goedgeboren.nl van het CPZ. Niet alleen vergt het tijd en energie van de zorgverleners om dit naast hun andere werk te doen, ze hebben bij het komen tot een gezamenlijk plan ook specifieke ondersteuning nodig. En deze ondersteuning is niet overal beschikbaar of wordt beschikbaar gesteld. Ik wil samen met het CPZ en zorgverzekeraars nagaan hoe regio’s hierbij beter kunnen worden gefaciliteerd. Wat de regio’s in ieder geval zal helpen is dat het CPZ verwacht in de tweede helft van 2014 de eerste versie van de landelijke zorgstandaard geboortezorg te kunnen vaststellen. Deze landelijke zorgstandaard dient in elke regio vertaald te worden naar een regionaal geboortezorgprogramma.
Vindt u het ook zo schrijnend dat afstemmingsproblemen tussen de NVOG en de KNOV ten koste gaan van de gezondheid van baby’s en moeders?
Om de afstemmingsproblemen tussen de NVOG en de KNOV te helpen oplossen zijn VWS-ambtenaren afgelopen december met deze partijen en het CPZ in gesprek gegaan. In het gesprek zijn de verschillen van inzicht tussen partijen aan de orde gekomen en zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop deze verschillen worden aangepakt. Daarbij is de keuze gemaakt om het CPZ het voortouw te geven. Het CPZ komt één dezer dagen met een rapportage over de samenwerking in de geboortezorg. Ik heb afgesproken deze rapportage aan u toe te sturen.
Wat gaat u doen om integrale samenwerking tussen verloskundigen en gynaecologen te bevorderen nu blijkt dat de KNOV haar leden oproept om vooral de zelfstandige rol van de verloskundige als zorgverlener en poortwachter te beschermen? Wat vindt u van de houding van de KNOV?
Ik vind een oproep om «oude» posities te beschermen niet passen bij het streven om te komen tot integrale geboortezorg. Ik keur een dergelijke oproep dan ook af. Het moet in de zorg niet gaan over het beschermen van posities, het moet gaan over het geven van de juiste zorg op het juiste moment aan de juiste patiënt/cliënt. Bij integrale zorg is het de kunst om elkaars expertise te leren kennen, te waarderen en te benutten bij het gezamenlijk verlenen van zorg.
Hoe beoordeelt u het feit dat de KNOV het College Perinatale Zorg (CPZ) liever in een adviserende rol dan in een besluitvormende rol ziet, terwijl de beroepsgroepen er zelf niet uit lijken te komen?
Het CPZ is ingesteld om de adviezen uit het advies van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte te doen implementeren. De uitvoering van de adviezen vindt plaats in de regio’s, daar wordt daadwerkelijk zorg verleend. Ik denk niet dat het doel van het CPZ kan worden bereikt vanuit een louter adviserende rol. Het CPZ moet leiding nemen om zaken voor elkaar te kunnen krijgen. Het CPZ benut daarbij de expertise van professionals in de geboortezorg. Dat betreft overigens naast verloskundigen en gynaecologen nog een breed scala aan andere zorgprofessionals zoals bijvoorbeeld kinderartsen, (Obstetrie en Gynaecologie) verpleegkundigen en kraamverzorgenden.
Bent u van plan om de rol en de instrumenten van het CPZ te versterken zodat zij dwingender kan optreden ter bevordering van integrale samenwerking binnen de perinatale zorg? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de indruk dat het CPZ goed uit de voeten kan in haar huidige positie en met haar huidige bevoegdheden. Als het CPZ zelf behoefte heeft aan verandering van haar huidige status en bevoegdheden dan ben ik bereid om daar met het CPZ over te overleggen.
Heeft u de indruk dat zowel de NVOG als de KNOV zich maximaal inzetten om tot integrale geboortezorg en optimale afstemming en samenwerking te komen? Zo nee, wat zou er moeten veranderen?
Ik heb de indruk dat partijen oprecht zijn in hun wens zijn om te komen tot integrale geboortezorg. Partijen hebben echter een verschillende visie op hoe integrale geboortezorg er uit zal komen te zien. Beide partijen verrichten activiteiten die bijdragen aan integrale geboortezorg. Er worden echter ook activiteiten ondernomen die contraproductief zijn aan integrale geboortezorg. Ik vind dat de partijen die zich verbonden hebben aan het CPZ ook de verplichting hebben hun achterbannen te stimuleren naar die integrale aanpak van de geboortezorg. Het domeindenken hoort voorbij te zijn. Belangrijkste punt waar partijen naar mijn idee aan moeten werken is het gebrek aan onderling vertrouwen.
Het bericht ‘Boeren Dinkelland halen gelijk bij RvS’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Boeren Dinkelland halen gelijk bij RvS»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom het ministerie van Economische Zaken aanvankelijk alleen Bergvennen en Brecklenkampse Veld bestempelde als Natura 2000-gebied en later ook de agrarische enclave tussen beide gebieden aan het Natura 2000-gebied werd toegevoegd?
De begrenzing van de agrarische enclave als Natura 2000-gebied dient een dubbele doelstelling. Ten eerste is de enclave noodzakelijk voor het voldoen aan de instandhoudingsdoelstellingen van het gehele gebied Bergvennen en Brecklenkampse Veld. Ten tweede kan de benodigde uitbreiding van de oppervlakte van een aantal natte, veelal kwelafhankelijke habitattypen zoals vochtige heiden en blauwgraslanden alleen in de agrarische enclave worden gerealiseerd.
Wat vindt u van de uitspraak van de Raad van State dat uit het besluit onvoldoende blijkt op welke wijze de agrarische gronden hydrologisch samenhangen met de gronden in het gebied zoals dat was aangemeld?
Ik zal conform het tussenvonnis van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het besluit alsnog toereikend motiveren.
Wat vindt u voorts van de uitspraak dat de rechter zegt dat nergens staat beschreven dat het afvoeren van natuurgebied De Vetpot als Natura 2000-gebied op een andere plek moet worden gecompenseerd?
Ik lees dat niet in de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Deelt u de opvatting dat de handelswijze in dit gebied weer een voorbeeld is van hoe eigenstandig een Natura 2000-gebied wordt uitgebreid zonder dat de (economische) belangen uit het gebied voldoende worden meegenomen? Zo ja, wat gaat u in de toekomst doen om de balans tussen economie en ecologie beter te borgen? Zo nee, waarom niet?
De huidige begrenzing is vastgesteld op basis van ecologische motieven. Volgens vaste jurisprudentie kan de begrenzing niet op andere gronden worden vastgesteld. De beperkte beleidsvrijheid die er bestaat, is gebruikt door in te gaan op het verzoek van de provincie Overijssel om in plaats van De Vetpot deze enclave op te nemen. De externe werking die van het gebied uitgaat, is hiermee beperkt. Er is in dit geval dus wel degelijk rekening gehouden met de (economische) belangen rondom het gebied.
Deelt u de opvatting dat het Natura 2000-gebied Bergvennen en Brecklenkampse Veld niet uitgebreid kan worden? Zo ja, bent u bereid dit aan de omgeving te communiceren en de penvoerder van het beheerplan de opdracht te geven om het beheerplan aan de oorspronkelijke gebiedsomvang aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben nog steeds van mening dat de begrenzing in het aanwijzingsbesluit noodzakelijk is om de doelstellingen van het gebied te kunnen realiseren. Het schrappen van de enclave zou de consequentie hebben dat ik genoodzaakt ben De Vetpot wederom aan het gebied toe te voegen.
Ik zal dan ook gebruikmaken van de door de Afdeling geboden mogelijkheid de motivering van de begrenzing te verbeteren. Het beheerplan behoeft op dit onderdeel dan ook niet te worden aangepast.
Het bericht dat een vrijwilliger met een WW-uitkering in Steenbergen geen toestemming van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) krijgt om met een buurtbus voor de lokale buurtbusvereniging te rijden |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een vrijwilliger met een WW-uitkering in Steenbergen geen toestemming van het UWV krijgt om met een buurtbus voor de lokale buurtbusvereniging te rijden?1
Ja.
Wat vindt u van de redenering van het UWV dat het hier zou gaan om verdringing van betaald werk?
Het is aan het UWV om de regels van de WW in concrete situaties toe te passen. Ik kan daarom geen uitspraken doen over dit geval. Betrokkene kan uiteraard bezwaar en ook beroep aantekenen tegen het besluit van UWV om toestemming voor deze activiteiten te onthouden.
Hoe verhoudt deze zienswijze zich tot de door de regering gewenste participatiesamenleving, waarin van mensen wordt verwacht dat zij meedoen?
We willen graag dat mensen actief participeren in de samenleving. Dat geldt voor mensen met en mensen zonder uitkering. Mensen met een uitkering moeten zich echter ook houden aan de voorwaarden en verplichtingen die bij de uitkering, in dit geval de WW, horen. Dat betekent dat zij moeten voldoen aan hun sollicitatieverplichtingen en beschikbaar moeten blijven voor de arbeidsmarkt. Ook is het belangrijk dat het verrichten van vrijwilligerswerk door uitkeringsgerechtigden niet leidt tot verdringing van regulier betaalde banen.
Hoe verhoudt zich dit tot de onlangs door de regering geïntroduceerde tegenprestatie in de Wet werk en bijstand? Zou naar uw oordeel hier dan sprake kunnen zijn van een juiste invulling van de tegenprestatie?
Er is sprake van een belangrijk verschil tussen vrijwilligerswerk in de WW en een tegenprestatie in de WWB. In de WWB kan de tegenprestatie als verplichting opgelegd worden. Het moet daarbij gaan om onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden die beperkt zijn in omvang en duur. In de WW kan vrijwilligerswerk niet verplicht worden, maar kan het een wens zijn van de uitkeringsgerechtigde.
Voor zowel de tegenprestatie als het verrichten van vrijwilligerswerk zijn twee aspecten van belang: het mag niet leiden tot verdringing en het mag het vinden van een reguliere baan niet in de weg zitten. Het is aan het UWV en de gemeenten om hierop toe te zien.
Gesjoemel met EU-subsidie voor moskeeen |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Sjoemelen met moskeeën»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel.
Is het waar dat de gemeente Amsterdam en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties EU-subsidie hebben gekregen voor de bouw van twee moskeeën, door onterecht te stellen dat het hier ging om een multicultureel centrum? Zo neen, hoe zit het dan?
De gemeente Amsterdam heeft in het kader van het Structuurfondsprogramma Doelstelling 2 (2000–2006) Europese subsidie ontvangen voor de bouw van een multicultureel centrum aan de Joubestraat in Amsterdam. In de subsidieaanvraag voor dit centrum is duidelijk aangegeven dat een aangrenzend deel van het gebouw, waarin een moskee is gevestigd, was uitgesloten van subsidie. De gemeente Amsterdam (deelgemeente Groot-Oost) en niet het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft hiervoor subsidie ontvangen. De EU-subsidie was bestemd voor projecten in het achterstandsgebied in Amsterdam Groot Oost.
In hoeverre is het waar dat de bouwer van de moskeeën (Hecon) en de gemeente Amsterdam (stadsdeel Oost) hebben gesjoemeld met de aanvraag van EU-subsidie voor een multicultureel centrum door opzettelijk achterwege te laten dat het hier eigenlijk ging om zowel een Turkse als Marokkaanse moskee?
Amsterdam Groot-Oost heeft de aanvraag voor EU-subsidie voor het project ingediend. Hierin is in de projectaanvraag een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het deel van het gebouw met bestemming multicultureel centrum en het deel met bestemming gebedsruimte dat niet subsidiabel was. Het onderzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding, OLAF (Office européen de Lutte Anti Fraude) richt zich op de vraag of de subsidie juist is besteed (conform de regels van de Structuurfondsen). De uitkomst van dit onderzoek wordt binnenkort verwacht, zo heeft OLAF ambtelijk gemeld. Er kan niet worden vooruitgelopen op de nog onbekende uitkomst van het onderzoek.
Hoeveel zogenaamde multiculturele centra of welzijnsorganisaties in Nederland doen dienst als moskee, en hoeveel van deze instellingen hebben (EU-)subsidie ontvangen?
Er zijn geen moskeen die EU-subsidie (uit structuurfondsen) hebben ontvangen. Dit is niet toegestaan op basis van de Europese regelgeving.
Hoeveel centra of welzijnsorganisaties in Nederland dienst doen als moskee is niet bekend.
Deelt u de visie dat de EU überhaupt geen subsidie dient te geven voor welk multicultureel centrum dan ook en dient te stoppen met haar bemoeienis met Nederland? Zo neen, waarom niet?
Ik deel uw visie niet. Multiculturele centra vervullen een nuttige functie in de Nederlandse samenleving door bij te dragen aan sociale cohesie.
Nederland heeft ingestemd met de EU-regelgeving die subsidies aan culturele centra mogelijk maakt. Nederland ontvangt ook subsidies en zet deze nuttig in.
Bent u bereid een onmiddellijke bouwstop voor moskeeën in heel Nederland af te kondigen? Zo neen, waarom niet?
Neen. Een dergelijke bouwstop is in strijd met de Grondwet, internationale verdragen en de scheiding van kerk en staat.
Op welke wijze worden de verantwoordelijke personen voor het gesjoemel aangepakt en gestraft?
Indien het nog lopende onderzoek van OLAF daar aanleiding toe geeft, kan de EU een korting op de verstrekte subsidie opleggen. Eventuele kortingen op de subsidie zouden door de gemeente Amsterdam gedragen moeten worden.
Het bericht dat de zorg voor kinderen in gevaar is |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de overheveling van jeugdzorg naar gemeenten als een zwaard van Damocles boven honderdduizenden gezinnen hangt? Deelt u de zorgen die aangekaart worden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?1
Hoe verklaart u dat de meeste gemeenten en regio’s nog geen afspraken hebben gemaakt met zorgaanbieders over de continuïteit van zorg in 2015 en weten zorgaanbieders niet wanneer die afspraken wel worden gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Waarom hebben veel gemeenten nog onvoldoende helderheid over het budget voor jeugdzorg in 2015? Wat is hier volgens u mis gegaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe verklaart u dat er geen stappen ondernomen zijn om inzicht te krijgen in de problematiek van frictiekosten en waarom zijn er geen besluiten genomen voor een vangnetregeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om extra frictiekosten vrij te maken om de continuïteit van zorg voor kinderen te waarborgen? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Hoe verklaart u dat er in de regio’s nauwelijks vooruitgang is geboekt bij het nemen van besluiten over de wijze waarop de regionale samenwerking invulling wordt gegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat vindt u ervan dat in de meeste gemeenten geen besluitvorming plaatsvindt over alle aspecten van de overheveling van de jeugdzorg voorafgaande aan de gemeenteraadsverkiezingen? Heeft u er nog steeds vertrouwen in dat gemeenten jeugdzorg in zo’n snelle tijd goed kunnen organiseren vanaf 2015? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wilt u zo spoedig mogelijk een reactie naar de Kamer sturen over de derde rapportage van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de uitspraak van B. Lahuis van kinder- en jeugdpsychiatrisch ziekenhuis Karakter dat het enkele weken tot maanden duurt na de gemeenteraadsverkiezingen voordat nieuwe wethouders kennis van zaken hebben als het gaat over de jeugdzorg? Deelt u deze zorgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u garanderen, gelet op deze tussentijdse resultaten, dat de zorg voor alle kinderen ook na 1 januari 2015 gewaarborgd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten straks niet experimenteren met de toekomst van kinderen, aangezien er nu grote onduidelijkheid is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid de invoering van deze wet uit te stellen en gemeenten de tijd te geven zich voor te bereiden op een zorgvuldige overheveling van de jeugdzorg? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, waarom kiest u voor deze kille bezuinigingsagenda en niet voor goede zorg voor kinderen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Stelselherziening Jeugdzorg d.d. 18 maart a.s.? Zo nee, waarom niet?
De toepassing van de Warmtewet, naar aanleiding van het Algemeen overleg Energie van 18 februari 2014 |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zeggen hoe de door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) vastgestelde maximale tarieven onder de Warmtewet worden geëvalueerd?
Het maximumtarief dat warmteleveranciers in rekening mogen brengen wordt vastgesteld door ACM. Als een leverancier een hogere prijs dan de maximumprijs hanteert, kunnen afnemers een klacht indienen bij ACM en wordt de prijs van rechtswege gesteld op de maximumprijs. Als een leverancier meer posten in rekening brengt dan toegestaan of een meer dan redelijke prijs vraagt voor het ter beschikking stellen van een warmtewisselaar dan zal ACM de leverancier verplichten om dit tarief naar beneden bij te stellen. Indien nodig kan ACM daarbij handhavingsmiddelen inzetten.
De formule op basis waarvan ACM de prijs vaststelt is opgenomen in een AMvB. Voor een aantal componenten van de formule zijn parameters vastgelegd in een ministeriele regeling. Omdat technologische ontwikkelingen van invloed kunnen zijn op de parameters is er voor gekozen om deze vast te leggen in een ministeriële regeling en deze te laten monitoren door het Warmte Expertise Centrum van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Aan het Warmte Expertise Centrum is gevraagd om een update van de monitor te maken.
ACM heeft recent bij een aantal grote leveranciers informatie opgevraagd. Hiermee kan inzicht worden gekregen in de toepassing van de maximumprijs door warmteleveranciers. In het algemeen overleg van 18 februari waarin ik heb toegezegd knelpunten rondom de uitvoering van de Warmtewet in kaart te brengen, heb ik aangegeven de Tweede Kamer in het tweede kwartaal te informeren over de bevindingen en conclusies. In dat kader zal ik ook ingaan op de inventarisatie van ACM en de monitor van de parameters door het Warmte Expertise Centrum.
Kunt u toelichten hoe onder de Warmtewet de redelijkheid van het tarief voor een warmtewisselaar wordt getoetst?
Bij de vaststelling of het tarief voor een warmtewisselaar redelijk is kijkt ACM naar de werkelijke kosten, inclusief de vermogenskosten, die een warmteleverancier maakt. ACM heeft op grond van de wet de bevoegdheid om hier gedetailleerde informatie over op te vragen bij leveranciers. Op dit moment heeft een dergelijke toets nog niet plaatsgevonden. Zoals aangegeven heeft ACM onlangs informatie opgevraagd bij een aantal grote warmteleveranciers. Daarbij is ook dit onderwerp betrokken.
Hoe lang mogen onder de Warmtewet jaarlijkse aansluitkosten in rekening worden gebracht?
Artikel 2 van de Warmtewet bepaalt welke posten bij een warmteverbruiker in rekening mogen worden gebracht, namelijk:
De maximumprijs is opgebouwd uit verschillende vaste en variabele kosten. De vaste kosten bestaan uit verschillende componenten, waaronder de periodieke aansluitvergoeding zoals die ook bij gas in rekening wordt gebracht. Aangezien de gassituatie als referentie dient bij de vaststelling van de maximumprijs, vormt de periodieke aansluitvergoeding voor gas een onderdeel van de vaste kosten voor warmte. De periodieke aansluitvergoeding is bedoeld voor de instandhouding van het net.
De Warmtewet bevat geen regulering voor de eenmalige aansluitbijdrage die wordt bepaald bij de aanleg van een nieuw warmtenet. Reden hiervoor is dat de hoogte van deze bijdrage het resultaat is van een onderhandeling tussen de projectontwikkelaar en de warmteleverancier, waarbij vaak ook de gemeente is betrokken. Na onderhandeling berekent de projectontwikkelaar de bijdrage in het algemeen door in de woningprijs. Het kan zijn dat in sommige gevallen de eenmalige aansluitbijdrage in termijnen wordt afbetaald via de energierekening. Hoewel de Warmtewet dus geen regulering bevat voor de eenmalige aansluitbijdrage betekent dit niet automatisch dat warmteleveranciers deze niet in rekening kunnen brengen. ACM geeft aan dat afspraken die in het verleden met verbruikers zijn gemaakt om de eenmalige aansluitbijdrage in termijnen af te betalen in beginsel van kracht blijven.
De Warmtewet gaat uit van de maximale aansluitcapaciteit van de warmtemeter (100kW); onduidelijk is echter hoe een verbruiker onder de warmtewet valt indien meerdere verbruikers (grote en kleine) via één gasaansluiting (van meer dan 100kW) warmte afnemen; moet bijvoorbeeld per huurder een gedeelte van de maximale aansluitcapaciteit worden «berekend/toegedeeld» of moet in dat geval wel worden gekeken naar het daadwerkelijk verbruik en mag daarbij worden omgerekend van m3 gas naar kW?
De wet heeft als doel om consumenten die warmte afnemen te beschermen. Die bescherming betreft zowel de bescherming tegen te hoge tarieven als het bieden van voorzieningszekerheid. De wet geldt voor alle afnemers met een aansluitcapaciteit die kleiner is dan of gelijk is aan 100 kW. Om die reden is in artikel 1 onder g. van de Warmtewet opgenomen dat een verbruiker een persoon is «die warmte afneemt van een warmtenet en een aansluiting heeft van maximaal 100 kilowatt».
In bepaalde warmtesituaties is sprake van centrale aanvoer van warmte die vervolgens over verschillende afnemers wordt verdeeld, zogenaamde blokverwarming. Ook in die situaties geldt de bescherming die met de wet is beoogd, ook al is er in die gevallen niet altijd sprake van een duidelijke individuele aansluiting, bijvoorbeeld omdat de warmteleidingen door de muren van de woning of het bedrijfspand lopen. In artikel 8a van de Warmtewet is voor die gevallen opgenomen hoe de kosten over afnemers worden verdeeld. Daarbij wordt uitgegaan van het daadwerkelijk verbruik uitgedrukt in gigajoules. Dit is nodig omdat het variabele deel van de maximumprijs wordt uitgedrukt in gigajoules. In bepaalde warmtesituaties wordt in een centrale verwarmingsinstallatie gas omgezet naar warmte. In die gevallen is het praktisch dat in het gebouw ook sprake is van een meting in gigajoules.
Kunt u toelichten hoe om moet worden gegaan met een verhuurder die zelf geen beschikking heeft over het warmtenet? De wet lijkt er nu altijd van uit te gaan dat de feitelijke leverancier een warmteovereenkomst moet sluiten met de daadwerkelijke verbruiker; de ACM noemt op haar website als voorbeeld een huurder die rechtstreeks een contract moet sluiten met de VvE van de verhuurder; betekent dit dan ook dat in alle onderhuursituaties (zowel woonruimte als kantoorruimte) de hoofdverhuurder altijd verplicht is een rechtstreeks contract te sluiten met de onderhuurder of mag de hoofdverhuurder leveren aan de huurder die daarna doorlevert aan de onderhuurder? In het eerste geval: hoe verhoudt dit zich tot de contractsvrijheid (zowel nationaal als Europees) van partijen (er bestaat immers geen rechtstreekse contactuele verhouding tussen de hoofdverhuurder en de onderhuurder)? In het tweede geval: moet de huurder dan als verbruiker of als leverancier in de zin van de wet worden aangemerkt?
De wet bepaalt niet dat het net in eigendom moet zijn van de leverancier. Wanneer de warmteleverancier en de eigenaar van het net niet dezelfde (rechts)persoon zijn dan moeten er afspraken worden gemaakt over het beheer van het net. Dergelijke afspraken werden ook voor de inwerkingtreding van de wet al gemaakt en kunnen dus worden voortgezet. Wel zien we dat de inwerkingtreding van de wet leidt tot formalisering van dergelijke afspraken, die in het verleden soms impliciet waren.
In het geval van verhuurders kan er sprake zijn van twee verschillende situaties. Ten eerste kan sprake zijn van een verhuurder waarvan de huurders worden beleverd door een warmteleverancier. Die warmteleverancier kan het eigendom hebben over het netwerk in het gebouw waarin de huurders wonen of hij heeft afspraken gemaakt over het beheer van dit netwerk met de verhuurder. Dat maakt geen verschil. Van belang is de contractuele relatie van de huurders met de warmteleverancier die er bovendien in de regel ook al was voordat de Warmtewet in werking trad. In deze situatie brengt de wet derhalve geen verandering.
Ten tweede kan er sprake zijn van een verhuurder waarbij de warmtekosten opgenomen zijn in huurovereenkomsten met de huurders. In dat geval is de verhuurder de warmteleverancier en dient deze zich dus te houden aan de Warmtewet. Ook in dit geval beoogt de wet geen veranderingen aan te brengen in de verhoudingen tussen de partijen. Wanneer de verhuurder geen eigenaar is van het warmtenet in het gebouw waarin zijn huurders wonen, zal hij over het beheer van het net afspraken maken, bijvoorbeeld door middel van een exploitatieovereenkomst.
De openstelling van de markt voor het ophalen en verwerken van kadavers |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is de veronderstelling juist dat de Wet dieren en het Besluit dierlijke producten ruimte bieden om meerdere partijen toe te laten tot de markt voor het ophalen en verwerken van kadavers uit de veehouderij?
Ja, in de Regeling dierlijke producten kan Nederland worden ingedeeld in meerdere werkgebieden waarbij per gebied een ander bedrijf kan worden aangewezen.
Deelt u de mening dat openstelling van de markt en enige vorm van concurrentie bij kan dragen aan verbetering van de afzet van producten uit de verwerking van kadavers en aan het realiseren van een scherpe tariefstelling?
Ja, die mening deel ik in algemene zin. Daarbij wil ik wel de kanttekening plaatsen dat dit niet een gegarandeerd resultaat hoeft te zijn. Het LEI concludeert in haar onderzoek dat het systeem in Nederland efficiënt is ingericht1. Dit komt mede doordat Rendac alleen kosten in rekening mag brengen, vermeerderd met een afgesproken percentage ondernemingsvergoeding. In het Verenigd Koninkrijk is er bijvoorbeeld meer sprake van concurrentie op de markt voor het ophalen en verwerken van kadavers, maar liggen de kosten hoger.
Bent u bereid in overleg te treden met partijen die, zoals door één van hen is aangegeven1, inmiddels serieuze belangstelling hebben om, naast Rendac en op basis van de noodzakelijke randvoorwaarden, in de markt voor het ophalen en verwerken van kadavers te springen?
Ik ga graag in gesprek met partijen die belangstelling hebben om toe te treden. Uit dat gesprek zal moeten blijken of de betreffende partij aan de voorwaarden kan voldoen zoals ik die in mijn brief van 5 februari jongstleden1 uiteen heb gezet.
Het bericht ‘Adviespunt Klokkenluiders: de ambtenaar is niet goed beschermd’ |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Adviespunt Klokkenluiders: de ambtenaar is niet goed beschermd» en «Ik wil in de spiegel kunnen kijken»?1 Kent u ook het onderzoek dat het Adviespunt Klokkenluiders heeft gedaan over gemeentelijke klokkenluidersregelingen2 en de reactie van de VNG op de artikelen en het rapport?3
Ja
Is het waar dat een groot deel van de Nederlandse gemeenten niet beschikt over een openbare klokkenluidersregeling? Zo ja, deelt u de mening dat dit ongewenst is?
Op grond van artikel 125quinquies, tweede lid, van de Ambtenarenwet zijn gemeenten verplicht een procedure vast te stellen voor het omgaan met vermoedens van misstanden (klokkenluidersregeling). De VNG heeft hiervoor een modelregeling ontworpen. Tot nu toe hebben 285 (van de 403) gemeenten en ongeveer 30 gemeenschappelijke regelingen de in november 2013 vernieuwde modelregeling van de VNG overgenomen. Lokaal kan besloten worden de VNG-modelregeling in zijn geheel te volgen, gedeeltelijk te volgen of een eigen regeling te treffen.
Een klokkenluidersregeling is primair bedoeld voor het melden van een vermoeden van een misstand door ambtenaren en andere mensen die werkzaam zijn voor een gemeentelijke organisatie. Een dergelijke regeling heeft dus een sterke interne werking. Voor een ambtenaar die een vermoeden van een misstand wil melden, is intranet de meest voor de hand liggende plek om zich te informeren over de toepasselijke regeling. Vindbaarheid op intranet staat dus voorop.
Ik hecht, evenals de VNG, veel waarde aan openheid en transparantie in het openbaar bestuur. Dit geldt ook voor onderwerpen als integriteit en de regelingen op dit terrein. Het belang van openbare vindbaarheid van een klokkenluidersregeling is toegenomen, zeker aangezien in de VNG-modelregeling ook ex-ambtenaren die minder dan een jaar uit dienst zijn, een vermoeden van een misstand kunnen melden. Ik onderschrijf het belang van openbare vindbaarheid.
Het is niet bekend hoeveel klokkenluiderregelingen openbaar vindbaar zijn. De door het Adviespunt Klokkenluiders vergaarde informatie is gebaseerd op een digitaal onderzoek onder een klein deel van de gemeenten (38 van 403).
Deelt u de mening van Hannah de Jong, directeur van het Adviespunt Klokkenluiders, dat «de kwaliteit en vindbaarheid van een [klokkenluiders]regeling iets zegt over het belang dat gemeenten hechten aan klokkenluiders en het ontvangen van meldingen en over de integriteit van die organisatie»? Zo ja, welke stappen onderneemt u om gemeenten (en andere overheden) ertoe aan te zetten om hun klokkenluidersregelingen openbaar te maken?
Kwaliteit en vindbaarheid van een (klokkenluiders)regeling zijn in het kader van de integriteit van een organisatie heel belangrijk. Vindbaarheid van de regeling op intranet is dus essentieel. Daarnaast zijn bij een beoordeling van de integriteit van een organisatie echter ook de cultuur van de organisatie, de breedte van het integriteitbeleid en de uitvoering en handhaving van beleid en regelgeving van groot belang.
De verantwoordelijkheid voor het voeren van integriteitsbeleid ligt primair bij de individuele overheidsorganisaties zelf. De VNG maar ook de Unie van Waterschappen vinden het belangrijk een vinger aan de pols te houden wat betreft de implementatie van de klokkenluidersregeling. Dat doen zij in samenwerking met gemeenten, waterschappen, de Onderzoeksraad Integriteit Overheid en andere betrokkenen, waaronder ook het Adviespunt Klokkenluiders.
Aanvullend zal ik bestuurlijk overleg gaan voeren met de betrokken koepels.
Is de stelling, in NRC-Handelsblad verwoord, juist dat gemeenten die niet de modelregeling van VNG volgen dus geen specifieke bescherming van meldende ambtenaren kennen?
Nee. Op grond van artikel 125quinquies, tweede lid, van de Ambtenarenwet hebben gemeenten de plicht een procedure vast te stellen voor het omgaan met een vermoeden van een misstand. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat de ambtenaar als gevolg van het melden van zijn vermoedens geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie zal ondervinden tijdens en na het volgen van de procedure. Deze bescherming wordt nog versterkt door de aanvullende verankering via de voor de gemeenten relevante rechtspositieregeling (CAR-UWO).
Deze op de Ambtenarenwet en CAR-UWO gebaseerde specifieke bescherming voor klokkenluiders is dus gekoppeld aan het hebben van een procedure voor het omgaan met vermoedens van misstanden.
Hoe beoordeelt u de bewering van de VNG dat klokkenluidersregelingen niet perse vindbaar hoeven te zijn in openbare bronnen, maar ook enkel beschikbaar kunnen zijn via het gemeentelijke intranet?4 Deelt u de conclusie van het Adviespunt dat dit onwenselijk is, «alleen al gezien het feit dat veel klokkenluidersregelingen het ook voor ex-ambtenaren mogelijk maken een melding te doen»?56 Deelt u de mening, verwoord in het beschouwende artikel «Ik wil de spiegel kunnen kijken», dat het succesvol kunnen melden van een misstand – waardoor deze dus kan worden aangepakt – behalve van goede wettelijke bescherming ook afhankelijk is van de cultuur binnen de organisatie, en dat op dit punt nog een grote uitdaging zit? Welke stappen onderneemt u in de toekomst en heeft u in het verleden ondernomen om de organisatiecultuur ten aanzien van klokkenluiden te verbeteren?
Bij het antwoord op vraag 2 is al gemeld dat naast interne vindbaarheid ook openbare vindbaarheid gewenst is. Zeker in het kader van de modelregeling van de VNG waarin ook gewezen ambtenaren de mogelijkheid hebben een melding te doen. Regelingen dienen kenbaar te zijn voor wie ze aangaan. Een regeling die verdergaande werking heeft en ook is gericht op oud-ambtenaren of anderen zal openbaar moeten zijn om voor hen toegankelijk te zijn.
Is de stelling in NRC Handelsblad juist dat het de honderd klokkenluiders die zich de afgelopen twee jaar bij de Expertgroep Klokkenluiders hebben gemeld, slecht is vergaan, zoals zou blijken uit het feit dat velen met hartproblemen en depressie te maken kregen en ze bijna allemaal hun baan kwijt raakten?6 Zo ja, ziet u hierin aanleiding tot extra stappen om tot verbetering te komen?
Klokkenluidersregelingen zijn een belangrijke steunpilaar om het melden van een vermoeden van een misstand te faciliteren en te helpen de melding te doen, maar daarnaast is inderdaad de cultuur binnen een organisatie van groot belang. Ik zal daarom de verschillende ontwikkelingen bij sectoren blijven aanmoedigen en bevorderen. Regels en het aanbieden van handreikingen en trainingen is niet voldoende. Het soms moeilijke maar noodzakelijke gesprek over integriteit moet op de werkvloer gevoerd worden. Organisaties zijn daarbij in eerste aanleg zelf aan zet, zij zullen het moeten doen. Het Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS) – een initiatief van het Ministerie van BZK – kan hen hierin ondersteunen. BIOS heeft diverse handreikingen opgesteld die ook bij dit thema relevant kunnen zijn, waaronder de handreiking «Aanspreken en aangesproken worden».
Het bericht Recall Van Hattem kan beperkter |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Recall Van Hattem kan beperkter»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u heeft besloten dat niet al het vlees, dat sinds begin 2012 bij slachterij Van Hattem de deur is uitgegaan, hoeft te worden teruggehaald?
In het besluit over de recall van 6 februari jl. is aangegeven dat het ontbreken van een goede tracering van het vlees de reden voor de recall was. Indien een ondernemer kan aantonen dat een partij volledig traceerbaar is en aan alle wettelijke voedselveiligheidsvoorschriften voldoet dan hoeft het vlees niet te worden teruggehaald of kan al teruggehaald vlees weer in de handel worden gebracht. De bewijslast hiervoor ligt bij de ondernemer.
Bijvoorbeeld bij de zogenaamde loonslacht, waarbij dieren in opdracht worden geslacht en het karkas zonder verdere bewerking het slachthuis weer verlaat, heeft het ontvangende bedrijf de mogelijkheid om via eigen administratie de herkomst en traceerbaarheid van het vlees aan te tonen.
Op 11 maart jl. hadden acht bedrijven aangegeven de traceerbaarheid van hun producten te kunnen aantonen. Bij één bedrijf heeft de NVWA vastgesteld dat de traceerbaarheid inderdaad is aangetoond. Bij de overige bedrijven zijn de gegevens nog in onderzoek bij de NVWA.
Kunt u toelichten waarom de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vorige week een volledige recall eiste van al het vlees dat bij Van Hattem was geproduceerd en waarom nu is gekozen voor een meer genuanceerde opstelling?
Zie hiervoor beantwoording vraag 2, 3 en 4 van de Kamervragen van het lid Lodders (VVD) aan de staatssecretaris van Economische Zaken over «terugroepactie sleurt vleesbedrijven mee»2 en beantwoording onder vraag 2 hierboven.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn voor de 55 vleesbedrijven als gevolg van de veranderde opstelling van de NVWA?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 is er geen sprake van een veranderde opstelling van de NVWA. Wanneer een bedrijf de volledige tracering van de producten kan aantonen dan hoeft het vlees niet te worden teruggehaald of kan al teruggehaald vlees weer in de handel worden gebracht. De bewijslast hiervoor ligt bij de ondernemer.
De gevolgen van de terughaalactie voor de genoemde 55 vleesbedrijven kunnen individueel sterk verschillen en zijn afhankelijk van de mate waarin deze bedrijven de wettelijk vereiste veiligheid en traceerbaarheid van hun producten en grondstoffen kunnen aantonen.
Deelt u de opvatting dat de werkwijze van de NVWA in deze situatie niet wenselijk is geweest, aangezien veel bedrijven in onzekerheid hebben gezeten en de gevolgen voor deze bedrijven groot kunnen zijn als gevolg van de veranderde opstelling van de NVWA? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze opvatting niet. Ook is er geen sprake van een veranderde opstelling van de NVWA. Voor een verdere onderbouwing hiervan verwijs ik naar de beantwoording van vraag 2, 3 en 4 van de Kamervragen van het lid Lodders (VVD) aan de staatssecretaris van Economische Zaken over «terugroepactie sleurt vleesbedrijven mee»2 en beantwoording van vraag 4 hierboven.