Het bericht 'Noorden verwacht dassenexplosie' |
|
Rudmer Heerema (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Noorden verwacht dassenexplosie»?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat de dassenpopulatie in de komende vijftien jaar fors toeneemt in het noorden van het land en dat dit tot aanzienlijke schade leidt, waarvoor geen middelen beschikbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
De dassenpopulatie in het noorden is momenteel weliswaar gezond, maar blijft toch zeer kwetsbaar. Er vallen onder dassen veel slachtoffers in het verkeer en er is vaak sprake van geïsoleerde populaties. Het inschatten van de toekomstige situatie is lastig; dat geldt ook voor het inschatten van schade in 2030 en de financiële middelen die daarvoor (al dan niet) beschikbaar zullen zijn. Overigens is de achterliggende doelstelling van het onderzoek waarnaar het artikel uit vraag 1 verwijst, «een blauwdruk te zijn voor een «dassenmanagement» waarbij op basis van een maatregelenkader schade zoveel mogelijk kan worden voorkomen.» Het onderzoek doet ook aanbevelingen die gericht zijn op het juist doen afnemen van schade.
Kunt u aangeven hoe u van plan bent deze schade als gevolg van de explosieve groei van dassen te financieren, aangezien de middelen in het faunafonds niet voldoende zijn om de geleden schade voor ondernemers te dekken?
De provincie gaat over beheer en schadebestrijding. Het Faunafonds is daartoe gedecentraliseerd naar de provincie; financiering is derhalve eveneens een zaak van de provincie.
Deelt u de opvatting dat de explosieve groei van dassen moeten worden tegengegaan, zodat de vergelijkbare problemen die we met de ganzen hebben kunnen worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De ganzenproblematiek is onvergelijkbaar met die van dassen. Naar schatting is de dassenpopulatie momenteel ca. 5000 exemplaren groot. Rond 1980 was de populatiegrootte ca. 1200 exemplaren. Er kan derhalve gesproken worden van een flinke toename. Een vergelijking met de ganzenproblematiek is niet aan de orde, omdat het bij ganzen om aantallen gaat van vele miljoenen.
Deelt u de opvatting dat de status van beschermde diersoorten, zoals de das, aangepast moet worden aan de huidige stand van het desbetreffende dier? Zo ja, hoe zou u dit kunnen bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De das is een beschermde inheemse soort. Als de soort bedrijfsmatige (landbouw)schade aanricht, kan het Faunafonds in bepaalde gevallen een tegemoetkoming verstrekken.
Kunt u ons op de hoogste stellen van de huidige stand van zaken in Cuijk met de betrekking tot de verplaatsing van dassen vanuit Dommelsvoort naar het Gassels Broek?2
Ik heb bij besluit van 22 januari 2014 ontheffing onder voorwaarden verleend aan J.V. Dommelsvoort v.o.f. (projectontwikkelaar) voor het verplaatsen van een dassenfamilie van Dommelsvoort naar Gassels Broek in de gemeente Cuijk en Grave. Dit met het oog op de aanleg van een waterpark met intensieve recreatie in Dommelsvoort.
Thans is de besluitvorming binnen het College van Burgemeester en Wethouders (B&W) van de gemeente Cuijk afgerond en is de vaststellingsovereenkomst door B&W getekend. De overeenkomst moet nog door de overige partijen ondertekend worden. Dit betekent dat, als de projectontwikkelaar aan de voorwaarden voldoet zoals opgenomen in de ontheffing, in het najaar kan worden begonnen met het wegvangen van de dassen in Dommelsvoort. Ze kunnen vervolgens worden uitgezet in het nieuw aangelegde gebied Gassels Broek.
Het aanleggen van een database met reisgegevens van Nederlanders |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezegging naar aanleiding van de ingetrokken motie-Schouw dat u de Kamer voor kerst 2013 per brief nader zou informeren over uw plannen voor het verzamelen van reisgegevens?1 Waarom heeft de Kamer nog geen nadere informatie van u ontvangen, terwijl de Europese Commissie inmiddels wel 50 miljoen euro ter beschikking heeft gesteld aan de lidstaten?2 Wanneer kan de Kamer uw brief wel tegemoet zien?
Ja. Het verzenden van de brief duurt – in het kader van de gewenste zorgvuldigheid met de diverse nationale partners en de internationale dimensies -langer dan verwacht. Zodra hieraan is voldaan zal ik de brief naar uw Kamer sturen.
Klopt het dat de Europese Commissie Nederland reeds geld heeft aangeboden voor het bouwen van een database met reisgegevens? Zo ja, heeft Nederland de door de Europese Commissie aangeboden gelden voor uitvoering van de Europese verplichting tot het bouwen van een Passenger Information Unit reeds geaccepteerd? Wanneer heeft deze acceptatie plaatsgevonden en ter hoogte van welk bedrag? Is dat bedrag afdoende voor de door u beoogde activiteiten? Zo nee, hoeveel geld moet worden bijgelegd voor de ontplooiing van de voorgenomen activiteit en is dit bedrag reeds ingeboekt in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Het klopt dat de Europese Commissie een deel van haar ISEC-fonds (Programma Prevention of and Fight against Crime) heeft gereserveerd om Nederland te faciliteren bij de eventuele bouw van een Passenger Information Unit. Net als 13 andere lidstaten heeft Nederland deze fondsen begin december 2013 geaccepteerd. Hierbij is met de Europese Commissie expliciet overeen gekomen dat deze gelden pas benut zullen worden wanneer uw Kamer instemt met het ontwikkelen van een dergelijke eenheid. Wanneer instemming van uw Kamer uit blijft, zullen de toegekende gelden, ca. 5,7 miljoen euro, geretourneerd worden.
Conform de ISEC-regeling levert Nederland een eigen bijdrage van 10% en btw. Deze eigen bijdrage is gereserveerd op de begroting van Veiligheid en Justitie voor 2014 en 2015 en hiermee is de financiering gedekt.
Wat is er precies in Europees verband afgesproken en in hoeverre valt uw plan voor het bouwen van een database met de reisgegevens van Nederlanders binnen de Europese afspraken? In hoeverre is Nederland verplicht tot het bouwen van een Passenger Information Unit en waar blijkt dat uit? Wanneer zijn deze afspraken gemaakt en waarom zijn de Tweede Kamer en het Europees Parlement niet geïnformeerd?
Er bestaat op dit moment nog geen verplichting voor Europese lidstaten om een passenger information unit te bouwen. De noodzaak voor het verzamelen en gebruik van PNR-gegevens heb ik eerder uiteen gezet in – onder meer – mijn brief aan uw Kamer van 29 februari 2012.6 De call, en daarmee het nationale traject, volgt de concept PNR-richtlijn die als doel heeft de bestrijding van zware criminaliteit en terrorisme. In de brief die u van mij ontvangt ga ik nader inhoudelijk in op het voornemen.
Bent u reeds aangevangen met het aanleggen van een Passenger Information Unit en de door u voorgenomen database? In welk stadium bevindt de aanleg zich en wanneer bent u voornemens deze database toegankelijk te maken voor opsporingsdiensten?
Nee.
Waarom beschouwt u systemen voor het verzamelen van passagiersgegevens noodzakelijk, in de wetenschap dat het Europees Parlement het wetgevingsproces met betrekking tot de richtlijn uitwisseling PNR-gegevens juist vanwege een gebrek aan bewijs aangaande de noodzaak van dergelijke systemen heeft stopgezet?3
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze voorzien de afspraken tussen de lidstaten en de Europese Commissie in noodzaak, evenredigheid en gegevensbeschermingsgaranties voor het opzetten van een Europees systeem voor het verzamelen van persoonsgegevens?
Er bestaan geen afspraken tussen de Commissie en de individuele lidstaten over het opzetten van een Europees systeem voor het verzamelen van reisgegevens.4
Beoogt de door u voorgenomen verzameling van reisgegevens van Nederlanders louter terrorismebestrijding? Of bent u voornemens om de reikwijdte te verbreden naar andere vormen van criminaliteit? Zo ja, op welke wijze en hoe verhoudt zich dat tot de Europese afspraken die in dit kader gemaakt zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Van wie wilt u precies de reisgegevens verzamelen, welke gegevens wilt u precies verzamelen, hoe lang gaat u die gegevens bewaren, welke rechten voorziet u daarbij voor burgers op inzage en verwijdering, welke diensten krijgen toegang tot de gegevens en in welke mate zullen gegevens geanonimiseerd zijn totdat concrete en wettelijke aanleiding bestaat om gegevens herleidbaar in te zien?
Zie beantwoording onder 7.
Heeft de European Data Protection Supervisor zich reeds over de privacyvereisten van een Passenger Information Unit uitgelaten? Zo ja, kunt u de Kamer een afschrift van het advies van deze Europese privacywaakhond toesturen? Bent u nog voornemens het College bescherming persoonsgegevens te raadplegen?
Ja, de EDPS en de FRA (Fundamental Rights Agency) worden door de Europese Commissie nauw betrokken bij het ondersteunen van de lidstaten die een PIU willen bouwen. Eerder heeft de EDPS advies gegeven inzake het voorstel van de Europese Commissie van 2 februari 2011 voor een richtlijn inzake het gebruik van Passenger Name Record gegevens voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en zware criminaliteit. In dit advies wordt ook ingegaan op de waarborgen voor een Passenger Information Unit. Het advies is te raadplegen op de website: www.edps.europa.eu.
Vanzelfsprekend ben ik op nationaal niveau voornemens het CBP nauw te betrekken bij de ontwikkeling van de wet en de systematiek.
Kunt u deze vragen voor 1 april 2014 beantwoorden?
Wedstrijden dieren doodschieten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de oproep «kraaiendag 2014 WBE Drachten e.o.» waarin jagers worden opgeroepen tot een wedstrijd om zoveel mogelijk kraaien en kauwen dood te schieten?1
Ja. Ik vind het ongepast dat beheer en schadebestrijding als wedstrijd wordt aangekondigd.
Is het waar dat er op verschillende plaatsen in het land wedstrijden door jagers worden georganiseerd om zoveel mogelijk kraaien en kauwen te doden?
Binnen Wild Beheerseenheden (WBE’s) wordt steeds meer in georganiseerd verband opgetreden om beheer en schadebestrijding uit te voeren. Men controleert elkaar onderling, men weet aan het einde van zo'n dag precies wie hoeveel en welke dieren geschoten heeft. Dat komt het beheer ten goede. Het is goed als jachthouders zich niet onttrekken aan samenwerkingsverbanden in de streek.
Jachthouders zijn verantwoordelijk voor de uitoefening van de jacht op hun jachtveld binnen de kaders van de Flora- en faunawet en wat betamelijk is voor een goed jachthouderschap.
Is het waar dat tijdens dergelijke wedstrijden geen enkele selectie plaatsvindt anders dan dat de afgeschoten dieren kraaien of kauwen moeten zijn?
De jacht op zwarte kraaien en kauwen in het kader van beheer en schadebestrijding is toegestaan; beide soorten staan op de landelijke vrijstellingslijst.
Deelt u de mening dat het aselect afschieten van dieren in de broedtijd afkeurenswaardig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een einde aan deze praktijken te maken?
De zwarte kraai en de kauw mogen het gehele jaar door bejaagd worden in het kader van beheer en schadebestrijding, dat kan dus ook in de broedtijd gebeuren of als de vogels jongen verzorgen. Het is de verantwoordelijkheid van de jager om met respect voor de dieren, zelfbeheersing en weidelijkheid te jagen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Is het mogelijk dat dergelijke wedstrijden ook worden georganiseerd als de vogels jongen verzorgen? Zo ja, vindt u dat wenselijk? Zo nee, wat houdt de jagers tegen?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het in overeenstemming met de bedoelingen van de wetgever om beschermde dieren massaal te laten afschieten tijdens door jagers georganiseerde wedstrijden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid dergelijke vormen van dieronvriendelijk vermaak te verbieden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het wedstrijdelement de selectiviteit van het afschot niet ten goede zal komen? Zo ja, bent u bereid handhavend optreden te stimuleren tijdens dergelijke evenementen, wanneer blijkt dat dieren onnodig lijden of wanneer beschermde dieren slachtoffer worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de landelijke vrijstellingslijst in haar geheel te heroverwegen nu blijkt dat Wild Beheer Eenheden die misbruiken om letterlijk prijs te schieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Een jihadist uit Almere die poseert met 5 afgehakte hoofden |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met onderstaand twitterbericht?1
Ja.
In hoeverre deelt u de walging dat de betreffende islamitische terrorist – die voorheen in Almere verbleef – poseert met 5 afgehakte hoofden nadat hij eerder al zo ziek was op de foto te gaan met een enkel afgehakt hoofd?
Ik heb met afschuw kennisgenomen van deze foto.
Erkent u inmiddels het gevaar van de islam als gewelddadige ideologie? Zo neen, hoe duidt u de islam dan?
Nee. Er zijn evenwel groepen en personen die zich op selectieve wijze beroepen op islamitische begrippen om gebruik van terroristisch geweld te legitimeren. De dreiging die hiervan uitgaat, alsmede de onrust en onveiligheidsgevoelens die dit zowel buiten als binnen de moslimgemeenschap veroorzaakt, neem ik uiterst serieus.
Op welke wijze gaat u zorgen dat de Irakese jihadist nooit meer voet op Nederlandse bodem zet en mocht dat wel gebeuren, dat deze islamitische terrorist wordt vastgezet, maximaal gestraft en ons land wordt uitgezet?
Het verblijfsrecht van betrokkene is beëindigd en hem is door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) een inreisverbod opgelegd voor de duur van 20 jaar. Als betrokkene toch terugkeert naar Nederland zal tevens het OM bezien of er aanknopingspunten zijn om hem bijvoorbeeld voor oorlogsmisdrijven te vervolgen.
Wanneer en op welke wijze worden vanuit Nederland vertrokken islamitische terroristen nu eindelijk aangepakt?
Met betrekking tot vanuit Nederland vertrokken jihadstrijders kan qua maatregelen gedacht worden aan het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het bevriezen van tegoeden of het nemen van paspoortmaatregelen. Ik kan echter in het openbaar geen nadere mededelingen doen over toepassing van voornoemde maatregelen op individuele basis. Wel kan ik melden dat van alle bij mij bekende jihadgangers de uitkeringen zijn gestopt. Ook zijn onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken tegoeden bevroren van personen waarvan bekend is dat zij betrokken zijn (geweest) bij jihadistische strijd.
Aansluitend maakt, zoals eerder aan uw Kamer gemeld2, de AIVD van gesignaleerde teruggekeerde jihadstrijder een dreigingsinschatting. Parallel hieraan zet de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke aanpak in op personen die een risico vormen. In elk individueel geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van deze personen uitgaat te verminderen. Deelname aan de jihadistische strijd of training voor terrorisme is strafbaar. Het Openbaar Ministerie (OM) bekijkt per geval wat de mogelijkheden tot vervolging zijn.
Het bericht dat er in de regio Hoogeveen onrust is ontstaan over het afschalen van de Intensive Care (IC) in het Bethesda Ziekenhuis |
|
Linda Voortman (GL), Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er in de regio Hoogeveen onrust is ontstaan over het afschalen van de Intensive Care (IC) in het Bethesda Ziekenhuis?1
Ik heb begrepen dat het om een conceptplan gaat dat nog moet worden besproken met de stakeholders. Er spelen in deze regio twee ontwikkelingen tegelijk: de herinrichting van complexe spoedzorg op initiatief van de zorgverzekeraars als uitvloeisel van het hoofdlijnenakkoord en de ontwikkeling van een nieuw profiel door de drie ziekenhuizen die deel uitmaken van ZLM (Zorggroep Leveste Middenveld).
Is het waar dat er plannen bestaan om de IC in het Bethesda Ziekenhuis af te schalen? Zo ja, hoe concreet zijn deze plannen? Zo nee, hoe gaat u de onrust in de regio wegnemen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is de status van het Adviesrapport Regieraad van 18 januari 2014? Kunt u dat rapport openbaar maken, zodat er in Hoogeveen in alle openheid een maatschappelijk debat kan worden gevoerd over de toekomst van de IC?
Ik heb begrepen dat het om een rapport van het ziekenhuis gaat. Bovendien zijn de regioplannen de verantwoordelijkheid van partijen en is het niet aan mij deze aan de Tweede Kamer te zenden.
Is het waar dat in dat rapport wordt gesteld dat de level 2 IC-zorg wordt geconcentreerd in Emmen, en dat de overige twee locaties (Refaja in Stadskanaal en Bethesda in Hoogeveen) het moeten stellen met een «acute opname afdeling» die opvang vanuit de eerste lijn en het beddenhuis mogelijk maakt»?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Is het waar dat in dat rapport wordt gesteld dat het «voor de hand ligt om ook de perifere vaatchirurgie in Emmen te concentreren»? Zo ja, hoe concreet zijn deze plannen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Is er voor het overige nog sprake van plannen om zorg te concentreren op één van de drie locaties van Zorggroep Leveste Middenveld? Zo ja, om welke disciplines gaat het?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke rol speelt de zorgverzekeraar bij deze plannen? Hebben zorgverzekeraars zich op enigerlei wijze bemoeid met de betreffende plannen? Zo ja, hebben zij druk uitgeoefend op het ziekenhuis om de IC-afdeling af te schalen?
De verzekeraars zetten naar aanleiding van de ontwikkelingen in het veld en de afspraken in de hoofdlijnen akkoorden vanuit kwaliteit en doelmatigheid in op specialisatie en concentratie van complexe acute zorg. Ook in deze regio zijn er door de verzekeraars regionale scenario’s ontwikkeld voor de toekomst van de acute zorg, op basis van de huidige ziekenhuislocaties en de locale zorgvraag. Deze plannen zijn nog in concept en worden nu besproken met de ziekenhuizen en andere stakeholders.
Daarnaast speelt in deze regio de ontwikkeling van een nieuw profiel door de drie ziekenhuizen die deel uitmaken van ZLM (Zorggroep Leveste Middenveld).
Deelt u de mening dat er in Hoogeveen een volwaardig ziekenhuis moet blijven bestaan, inclusief IC? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Indien er voornemens zijn om de acute zorg in een regio anders in te richten, dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft. Ik heb wettelijk gezien alleen een rol als de bereikbaarheid van cruciale zorg binnen 45 minuten met de ambulance of de veiligheid van de zorg in het geding lijkt te komen.
De uitspraak dat het aantal leerbedrijven met 10.000 gestegen zou zijn |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u naar aanleiding van de berichtgeving van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de presentatie van de Basiscijfers Jeugd, deze rapportage over de ontwikkeling van het aantal leerbedrijven, inhoudelijk bestudeerd, alvorens u twitterde: «Ondanks de crisis tienduizend extra leerbedrijven»? Zo nee, zou u achteraf anders berichten over dit rapport? Zo ja, vindt u nog steeds dat uw bericht een goede weergave is van de conclusie die getrokken moeten worden uit dat rapport?1 2
Tegen de trend van de economische crisis in zijn er in de laatste vier maanden van 2013 10.000 leerbedrijven bij gekomen. Dat was de boodschap van het bericht op twitter. De toelichting van Samenwerking Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) op het bericht over de 10.000 extra leerbedrijven geeft naar mijn idee geen aanleiding tot een andere uitleg van dit bericht. Ik kan me voorstellen dat er verwarring is ontstaan omdat er tegelijkertijd ook ruim 9.000 bedrijven zijn afgevallen.
Welke verklaring geeft u aan de geringere groei van het aantal leerbedrijven in 2013, alsmede een daling van het aantal leerplekken?
Er komen voortdurend leerbedrijven bij en er vallen leerbedrijven af, onder andere vanwege faillissementen, het niet meer voldoen aan de kwaliteitseisen, te weinig werk hebben voor studenten, te weinig geld om een leerplaats te bekostigen of te weinig tijd voor de begeleiding. Door de crisis is deze uitstroom sterker dan voorheen.
In de laatste vier maanden van 2013 zijn door de kenniscentra 10.000 leerbedrijven erkend. Het gaat hierbij om 8.200 unieke nieuwe leerbedrijven die nog niet eerder mbo-studenten hebben opgeleid. Daarnaast zijn 1.800 bedrijven erkend voor het opleiden voor een andere sector, bijvoorbeeld een garagebedrijf dat al jarenlang automonteurs opleidt en nu ook een leerplek aanbiedt voor een secretaresse. Tegenover deze ontwikkeling staat een uitstroom van 9.200 leerbedrijven.
De SBB Barometer van december 2013 laat zien dat het aantal nieuwe leerbanen in het mbo in de eerste vier maanden van het schooljaar 2013–2014 met 9.000 is afgenomen. Tegenover deze afname staat echter een grotere toename van 23.000 nieuwe stages omdat studenten zich vaker inschrijven voor een beroepsopleidende leerweg (bol) met meerdere, kortdurende stages. Dit komt doordat het, met name vanwege de economische crisis, in bepaalde sectoren lastig is voor studenten om een leerbaan voor hun beroepsbegeleidende leerweg (bbl) te vinden. Een deel van deze studenten wijkt daarom uit naar de bol-leerweg. Voor een deel is deze toename ook het resultaat van het kabinetsbeleid waarbij jongeren, onder andere door de ombuigingsgesprekken in het kader van SchoolEx 2.0, worden gestimuleerd langer door te leren. Dit vraagt uiteraard veel van de spankracht van het bedrijfsleven waar het gaat om de begeleidingstijd.
Heeft u concrete aanwijzingen in welke mate de inspanningen van onder andere de ambassadeur jeugdwerkloosheid hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van het aantal leerbedrijven en leerwerkplekken? Kan u uitdrukken hoe de cijfers zouden zijn geweest zonder deze inspanningen?
De ambassadeur Aanpak jeugdwerkloosheid ondersteunt het Stage- en Leerbanenoffensief van SBB en de samenwerkende kenniscentra. Dit offensief is er op gericht voldoende stages en leerbanen voor jongeren te realiseren. Met onder andere de campagne «Word leerbedrijf, daar word je beter van» wordt ingezet op het werven van nieuwe leerbedrijven om, ook in deze economisch moeilijke tijd, over voldoende stageplekken en leerbanen te beschikken. Het aantal jongeren dat de opleiding met een startkwalificatie verlaat, is ook in schooljaar 2012–2013 aanzienlijk gestegen. Wat het aantal leerbanen en leerbedrijven zou zijn geweest zonder deze activiteiten is niet goed vast te stellen.
Welke conclusies verbindt u aan de gepresenteerde cijfers in het rapport van stichting Samenwerking beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) ten aanzien van de doelmatigheid van het kabinetsbeleid om het aantal leerplekken op te voeren ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid?
Ondanks de economische crisis is het aantal leerbedrijven ruim op peil gebleven. Op 1 maart 2014 waren er ruim 230.000 leerbedrijven. Dat is meer dan de helft van de bedrijven in Nederland. Desalniettemin zien we er vanuit het onderwijs en arbeidsmarktbeleid op toe dat het aantal leerbedrijven en leerplekken voldoende is en van voldoende kwaliteit. Om die reden is het werven van nieuwe leerbedrijven en het verbreden van het aanbod van bestaande leerbedrijven een belangrijk speerpunt in het kabinetsbeleid voor de aanpak van de jeugdwerkloosheid.
Geeft het rapport aanleiding om het beleid ten aanzien van jeugdwerkloosheid te intensiveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
In de brief van 4 april 2014 aan uw Kamer over de aanpak van de jeugdwerkloosheid heb ik samen met de minister van Onderwijs en mede namens de minister van Economische Zaken uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de aanpak jeugdwerkloosheid en de agenda voor de komende periode. Goed onderwijs is een belangrijk preventief instrument. De aanval op schooluitval, met als ambitie maximaal 25.000 voortijdig schoolverlaters in 2016, gaat onverminderd door. Ook het eerder aangehaalde Stage- en Leerbanenoffensief van de Kenniscentra en SBB gaat onverminderd door. Dit offensief wordt dit jaar versterkt door ondersteunende activiteiten van de ambassadeur Aanpak jeugdwerkloosheid. Met de inzet van extra leerbanen via de sectorplannen wordt de instroom van jongeren bij veel sectoren bevorderd. Het kabinet onderstreept het belang van deze extra inzet met het cofinancieren van de sectorplannen. Met de tot nu toe goedgekeurde plannen komen er 5.835 extra leerbanen bij in de sectoren Bouw, Procesindustrie, Schilders & Afbouw en Transport & Logistiek. De uitvoering van de plannen van de arbeidsmarktregio’s, waarvoor het kabinet eerder extra middelen heeft vrijgemaakt, draagt bij aan de plaatsing van jongeren op leerbanen. De arbeidsmarktregio’s zetten vooral in op coachings- en begeleidingstrajecten en het realiseren van meer leerwerkervaringstrajecten. Via de periodieke rapportages van de SBB blijft het kabinet de ontwikkeling van het aantal leerbedrijven en leerbanen volgen. Op die wijze worden tekorten tijdig in beeld gebracht en wordt zichtbaar waar extra aandacht noodzakelijk is.
Het verstrekken van jodiumpillen in verband met het beperken van effecten van een nucleaire ramp |
|
Paulus Jansen , Esther Ouwehand (PvdD), Liesbeth van Tongeren (GL), Agnes Mulder (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Weet u dat het Internationale Groene Kruis overheden adviseert huishoudens jodiumpillen te verstrekken, waardoor bij een nucleaire ramp de gezondheidsschade sterk beperkt kan worden, terwijl uit de ervaringen in Tsjernobyl en Fukushima blijkt dat bij centrale opslag de pillen te lang onderweg zijn om tijdig te kunnen worden ingenomen?1
Inmiddels weet ik dat.
Overweegt u ook in Nederland standaard jodiumpillen te distribueren? Zo nee, waarom negeert u de ervaringen die zijn opgedaan bij de twee grootste incidenten met kerncentrales uit de historie?
Dat overweeg ik voor een aantal zones in Nederland, maar een besluit daarover heb ik nog niet genomen. De Minister van Economische Zaken heeft u eerder laten weten dat hij ernaar streeft om de zogenoemde «interventiewaarden bij nucleaire incidenten» te harmoniseren met België en Duitsland. Het gaat dan om de niveaus van blootstelling aan straling en radioactieve stoffen die maatregelen noodzakelijk maken. Mogelijke maatregelen zijn schuilen, evacueren en jodiumprofylaxe. Uit die harmonisatie volgt waarschijnlijk dat we in Nederland voor grotere zones de maatregel jodiumprofylaxe gaan voorbereiden. Een van de opties die ik daarvoor wil onderzoeken is huis aan huis distributie. De komende maanden wil ik in overleg met de Ministers van Economische Zaken en Veiligheid en Justitie en de betrokken regionale partners een voorstel uitwerken voor een effectieve en efficiënte distributie van jodiumtabletten.
Welke bepalingen over de distributie van jodiumpillen zijn er in de rampenplannen voor Borssele en andere nucleaire installaties in Nederland, dan wel nabij de Nederlandse grens in onze buurlanden opgenomen?
De regionale crisisplannen en eventuele specifieke rampenbestrijdingsplannen van de veiligheidsregio’s zijn openbare documenten, de meeste kunt u vinden op hun websites. Het Ministerie van VWS heeft een voorraad van iets meer dan 5 miljoen jodiumtabletten die is opgeslagen bij het Instituut Fysieke Veiligheid. Daarnaast heeft VWS tabletten beschikbaar gesteld aan enkele regio’s. Bij mij is onder andere bekend dat de GHOR en GGD Zeeland jodiumtabletten hebben verspreid naar huishoudens in elf gemeenten rond de kerncentrales van Borssele en Doel. In Zuid-Limburg (kerncentrale Tihange) zijn afspraken gemaakt met apothekers voor de distributie van tabletten. De GHOR Twente (kerncentrale Emsland) werkt met omliggende regio’s vanuit een decentrale opslag. Zoals ik hierboven al heb beschreven, ga ik hierover op korte termijn met de betrokken regio’s in overleg.
Is ooit onderzocht hoe lang distributie van jodiumpillen kost op de wijze zoals nu voorzien in de rampenplannen? Welk percentage van de bevolking in de fall-outzone kan niet bereikt worden door de chaos na een groot incident?
Mij is geen onderzoek bekend dat daar een uitspraak over doet. Uit overleggen met vertegenwoordigers van veiligheidsregio’s en evaluaties van eerdere incidenten heb ik echter begrepen dat getwijfeld wordt over de mogelijkheden om na de melding van een incident op een goede manier voor de distributie te zorgen. Dat is ook de reden dat ik in overleg met de betrokken regio’s de haalbaarheid en de voor- en nadelen van verschillende strategieën wil onderzoeken.
Het bericht dat Nederlandse websites massaal de privacywet schenden door het ongevraagd plaatsen van tracking cookies |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Nederlandse websites schenden massaal de privacywet», waarin wordt belicht dat Nederlandse websites massaal privacywetgeving schenden door het ongevraagd plaatsen van tracking cookies?1
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) en het College bescherming persoonsgegevens (CBP) bevestigen dat er websites zijn die niet naar behoren informeren en/of toestemming van de gebruiker verkrijgen alvorens zij cookies plaatsen op de randapparatuur van een gebruiker en/of deze uitlezen. Dat wil echter nog niet zeggen dat er sprake is van ernstig falen bij de handhaving. Voor de handhaving is belangrijk dat de toezichthouders zo optreden dat het komt tot een blijvende gedragsverandering bij bedrijven waarop de wet van toepassing is. Van belang daarbij is ook dat bedrijven oplossingen ontwikkelen die gebruiksvriendelijk zijn. Zo moet, bijvoorbeeld, voorkomen worden dat websites gebruik maken van voor gebruikers hinderlijke cookiemuren. De ACM geeft daarbij aan dat er zichtbaar beweging is in de markt is en dat er steeds meer websites zijn die voldoen aan de wet. Ook is de verwachting dat het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet (de «cookie»-bepaling) de markt definitief de goede kant op zal laten bewegen, waarbij aan zowel de belangen van de markt als van de consumenten recht wordt gedaan.
Deelt u de mening dat de handhaving van de privacywetgeving ernstig faalt, nu blijkt dat 28 procent van de Nederlandse websites tracking cookies plaatst nog voordat de internetgebruiker expliciet toestemming heeft gegeven? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze handhaving wel naar behoren gaat plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er al boetes gegeven aan bedrijven die de cookiewetgeving overtreden hebben? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het? Zo nee, waarom niet?
De ACM heeft nog geen boetes opgelegd en beschouwt het opleggen van boetes als een laatste middel. Op dit moment zijn de inspanningen van ACM er, zoals hiervoor aangegeven, vooral op gericht om in overleg met alle betrokkenen te komen tot gebruiksvriendelijke oplossingen en een blijvende gedragsverandering te bewerkstelligen bij de bedrijven.
Ook het CBP heeft nog geen handhavingsmaatregelen genomen. Het CBP heeft in november 2013 de resultaten van zijn onderzoek gepubliceerd naar de nieuwe privacyvoorwaarden van Google. Een van de conclusies van het CBP is dat Google met behulp van tracking cookies persoonsgegevens verwerkt, en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) overtreedt door hiervoor geen ondubbelzinnige toestemming te verkrijgen. In de zomer van 2013 heeft het CBP de resultaten van zijn onderzoek gepubliceerd naar het gebruik van cookies op Philips Smart tv's. In dat onderzoek is door het CBP geoordeeld dat de Wbp wordt overtreden door het gebruik van tracking cookies zonder voorafgaande ondubbelzinnige toestemming te verkrijgen van de tv-kijkers. In beide zaken wordt door het CBP nog bekeken of er handhavingsmaatregelen moeten worden genomen.
Bent u het eens met de stelling van onderzoeker van de Universiteit van Amsterdam de heer Borgesius dat de wereld van de online marketing volstrekt intransparant is waardoor het amper te controleren is of advertentiebedrijven identificeerbare gegevens over surfgedrag verzamelen?
Ik onderken het probleem van intransparantie op de markt van online marketing. Tussen de plaatser van de advertentie (de online uitgever) en de adverteerder zijn veel partijen actief, zoals mediabureaus en advertentienetwerken, maar ook leveranciers van software voor bijvoorbeeld webstatistieken. Hierdoor is voor de internetgebruiker vaak niet duidelijk wie welke gegevens verzamelt en eventueel verder verwerkt en voor welke doeleinden dat precies plaatsvindt. Om dit voor de internetgebruiker transparant te maken is in artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet niet alleen een toestemmingsvereiste maar ook een informatieplicht opgenomen. Deze informatieplicht houdt in dat internetgebruikers moeten worden voorzien van adequate informatie over de gegevens die worden verzameld of verder worden verwerkt, welke partijen dit doen en wat het doel van de verwerking is.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van de juridische afdeling van NU.nl die stelt dat zij niet in strijd handelt met de wet, aangezien de door hen geplaatste tracking cookies pas uitgelezen worden op het moment dat de gebruiker toestemming geeft tracking cookies te accepteren? Deelt u de mening dat de doelstelling van de wetgeving is dat een tracking cookie hoe dan ook pas geplaatst mag worden nadat de internetgebruiker expliciet toestemming heeft gegeven?
Ja. Op grond van artikel 11.7a, eerste lid, van de Telecommunicatiewet mogen cookies pas worden geplaatst, nadat daarvoor toestemming is verkregen van de internetgebruiker, behoudens de in de wet opgenomen uitzonderingen. Het toestemmingsvereiste ziet zowel op het plaatsen van cookies als op het uitlezen van cookies.
Bent u van mening dat de huidige wet- en regelgeving afdoende is om deze mistanden tegen te gaan? Zo nee, bent u voornemens te bevorderen dat de huidige wet- en regelgeving wordt aangescherpt?
De bestaande wetgeving is toereikend. Zo is in de Telecommunicatiewet bepaald dat (tracking)cookies pas mogen worden geplaatst als de internetgebruiker daarover afdoende is geïnformeerd en daarvoor toestemming heeft gegeven. Het onlangs aanhangig gemaakte wetsvoorstel tot aanpassing van artikel 11.7a Tw brengt hier geen verandering in. In het geval er bij het plaatsen van (tracking)cookies ook persoonsgegevens worden verwerkt dan is bovendien de Wbp van toepassing.
De wijze van klachtafhandeling van de Inspectie voor de Gezondheidszorg inzake vermeend seksueel misbruik in Zorgresidentie Villa de Luchte te Lochem |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de situatie van mevrouw V. waarin zij strijdt voor gerechtigheid inzake het vermeende seksueel misbruik van haar demente moeder in zorgresidentie Villa de Luchte te Lochem? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Van de IGZ heb ik begrepen dat mevrouw V. bij de IGZ in 2012 een klacht heeft ingediend over de kwaliteit van zorg bij Villa de Luchte en dat zij daarbij enkele weken later vermoedens geuit heeft van seksueel misbruik van haar moeder in deze instelling. Wanneer klachten van mensen zulke ernstige signalen bevatten als die van mevrouw V., dan is actie nodig. Daarom is het een goede zaak dat de IGZ bij vermoedens van seksueel misbruik altijd een toezichtsonderzoek start. Dat is na de melding van mevrouw V. ook gebeurd.
Acht u het wenselijk dat mevrouw V. bijna anderhalf jaar moet wachten op een fatsoenlijke afhandeling van haar klacht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Wat is volgens u een redelijke termijn waarop een klacht dient te worden afgehandeld door de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mevrouw V. heeft gedurende de afgelopen anderhalf jaar drie zaken bij de IGZ gemeld. Twee daarvan zijn door de IGZ afgehandeld. De derde, die gaat over de afhandeling van haar klachten door de directie van Villa De Luchte, is – na een gesprek met mevrouw V. op 22 juli 2013 – heropend en weer in behandeling. De IGZ heeft tijdens de behandeling van deze melding, mede op verzoek van de Nationale ombudsman, meerdere malen contact gehad met mevrouw V.
Ik vind het niet wenselijk wanneer burgers die een melding doen bij de IGZ bijna anderhalf jaar moeten wachten op de afhandeling van hun melding. Daarom heb ik in oktober 2013, mede naar aanleiding van de adviezen uit de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager, een maximale termijn voor het afhandelen van meldingen van burgers vastgesteld. In de nieuwe «Leidraad Meldingen IGZ 2013» staat dat de IGZ maximaal acht maanden de tijd heeft om een onderzoek naar een complexe burgerklacht af te ronden. Ik vind dat een redelijke termijn, gezien de soms zeer ingewikkelde en gevoelige situaties die onderzocht moeten worden. Helaas moet ik constateren dat het in het geval van mevrouw V. niet gelukt is om haar melding af te ronden binnen de termijn die daarvoor is opgenomen in de Leidraad Meldingen IGZ 2013. Het overnameproces rondom Villa de Luchte heeft daarin een rol gespeeld. Ik heb de IGZ gevraagd zich tot het uiterste in te spannen om het onderzoek naar aanleiding van de melding van mevrouw V. alsnog zo snel mogelijk af te ronden.
Wat vindt u van de ontstane situatie waarbij zelfs de Nationale ombudsman geen bevredigend antwoord krijgt van de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar aanleiding van de klacht van mevrouw V.? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken de situatie die u schetst niet. De IGZ heeft de Nationale ombudsman op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen en heeft hem meerdere malen informatie en antwoorden op zijn vragen gegeven. Er is sprake van een goed onderling contact tussen de IGZ en de Nationale ombudsman in deze casus.
Daarnaast wijs ik u op het verslag over 2013 dat de Nationale ombudsman recent aan uw Kamer gestuurd heeft. Daarin maakt de Nationale ombudsman melding van een aantoonbare kwaliteitsverbetering van de dienstverlening van de IGZ aan burgers en zorgverleners. Dit blijkt volgens hem ondermeer uit een afname van het aantal klachten over de IGZ en de ervaringen bij interventies die uitgezet worden door de Nationale ombudsman.
Wat zijn de oorzaken waardoor de Nationale ombudsman en de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar elkaar wijzen als het gaat om een klachtafhandeling en op elkaar blijven wachten? Is deze situatie volgens u wenselijk?
Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Het beeld dat de Nationale ombudsman en de IGZ naar elkaar wijzen voor de behandeling van de klacht van mevrouw V. herken ik niet. Wel heeft mevrouw V. de Nationale ombudsman laten weten dat zij niet tevreden is met de gang van zaken. De Nationale ombudsman heeft mevrouw V. daarom uitgenodigd om deze onvrede met hem te bespreken.
Bent u van mening dat het lange tijd uitblijven van eventuele maatregelen tegen Zorgresidentie Villa de Luchte, de kans op vervolging van de mogelijke dader aanzienlijk verkleint? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de beginfase van het onderzoek dat de IGZ in 2012 gestart is, heeft de IGZ begrepen dat de klacht van mevrouw V. over het vermeende seksuele misbruik aan de zedenpolitie is voorgelegd en dat de politie geen aanleiding heeft gezien de klacht nader te onderzoeken. Gedurende haar gehele onderzoek heeft de IGZ geen aanwijzigen aangetroffen dat er sprake is geweest van seksueel misbruik. Het opleggen van maatregelen door de IGZ of vervolging door het OM was dan ook niet aan de orde.
Bent u bereid erop toe te zien dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg de klacht voor 1 april 2014 afhandelt zodat mevrouw V. verder kan? Kunt u de Kamer informeren over de afhandeling van deze specifiek klacht? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Mevrouw V. wordt uiteraard geïnformeerd over de afhandeling van haar melding. De IGZ maakt rapporten die de afronding vormen van een toezichtsonderzoek naar een melding niet openbaar. Eén van de redenen daarvoor is dat dit type rapporten vaak informatie bevat die (voor burgers) privacy-gevoelig is. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld2, onderzoek ik momenteel samen met de IGZ of aanpassing van de huidige werkwijze wenselijk is. Ik zal uw Kamer daarover zo spoedig mogelijk informeren.
Zijn er bij u nog meer situaties bekend van seksueel misbruik of andere misstanden bij zorgresidentie Villa de Luchte? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over deze situaties en over de wijze waarop deze klachten zijn afgehandeld en welke eventuele maatregelen zijn genomen?
Begin oktober 2012 ontving de IGZ signalen over mogelijke structurele tekortkomingen in de zorgverlening, onder andere van de AbvaKabo. Dit was reden voor de IGZ om Villa De Luchte op 19 oktober 2012 onaangekondigd te bezoeken. Mevrouw V. diende in november 2012 haar klacht in bij de IGZ. Naast de melding van mevrouw V. zijn nadien nog twee meldingen van burgers binnengekomen bij de IGZ over de zorgverlening in Villa De Luchte. Deze meldingen gingen niet over mogelijk seksueel misbruik. Alle drie de meldingen zijn als signaal meegenomen in het onderzoek van de IGZ naar Villa de Luchte (en daarnaast is de IGZ, zoals in het antwoord op vraag 2 is vermeld, naar aanleiding van de melding van mevrouw V een toezichtsonderzoek gestart.).
Naar aanleiding van het onaangekondigde bezoek van 19 oktober 2012 heeft de IGZ Villa de Luchte opdracht gegeven verschillende maatregelen te treffen. De meeste van deze maatregelen zijn, zo bleek uit het vervolgonderzoek van de IGZ op 14 februari 2013, door Villa De Luchte opgepakt. Wel signaleerde de IGZ nog risico’s voor onder andere het zorgleefplan en de professionele kwaliteit van medewerkers. Daarom heeft de IGZ aangedrongen op verdere verbeteringen en deze verbeteringen getoetst op 13 december 2013.
Op 22 januari 2014 is er vanwege de overnamesituatie die toen speelde met de toenmalige directie en de toenmalige overnemende partij gesproken. Op dat moment was de toenmalige overnemende partij al actief binnen Villa de Luchte om de risico’s terug te brengen. Dit heeft geresulteerd in een plan van aanpak dat in samenwerking met de toenmalig overnemende partij is opgezet. De IGZ heeft de voortgang van het overnameproces actief gevolgd, omdat zo’n proces invloed kan hebben op de kwaliteit van de zorg die geleverd wordt. De overname heeft inmiddels, op 28 februari 2014, plaatsgevonden. De nieuwe organisatie Martha Flora had op dat moment alle voorwaardenscheppende stappen genomen, waardoor er reeds verbeteringen hebben opgetreden. De nieuwe directie heeft tot 2 mei 2014 om de verbeteracties verder te implementeren.
Bent u bekend met het rapport dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft opgesteld over zorgresidentie Villa de Luchte? Zijn de daarin genoemde risicovolle situaties verbeterd? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er meer situaties bekend waarin mensen vastlopen bij het indienen van een klacht bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg of de Nationale ombudsman? Indien ja, om hoeveel klachten gaat het en wat gaat u eraan doen om dit voortaan te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen jaren zijn er relatief veel mensen geweest die ontevreden waren over de wijze waarop de IGZ met hun melding omging. Soms had dat te maken met het feit dat de IGZ hun melding niet onderzocht. In andere gevallen onderzocht de IGZ de melding wel, maar vonden deze melders dat dit te lang duurde. Deze signalen kwamen ondermeer bij de Nationale ombudsman terecht. In maart 2012 heeft de Nationale ombudsman, in samenwerking met TROS Radar, een zwartboek aangeboden met daarin 334 klachten. Kort daarop heeft de Minister de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager beide de opdracht gegeven een onderzoek naar de IGZ in te stellen. Mevrouw Sorgdrager heeft bij haar onderzoek het zwartboek ook nadrukkelijk betrokken. Als reactie op de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager is ervoor gekozen een Landelijk Meldpunt Zorg op te richten. Dit meldpunt, dat niet onder de IGZ valt maar wel een intensieve samenwerking met de IGZ zal hebben, gaat ondermeer mensen met klachten en (klachtgerelateerde) vragen over de zorg adviseren en begeleiden. Wanneer een klacht van een burger aanleiding geeft tot een toezichtsonderzoek door de IGZ, gaat het Landelijk Meldpunt Zorg monitoren of de IGZ dat onderzoek tijdig afrondt. Waar nodig rappelleert het Landelijk Meldpunt Zorg de IGZ. Het Landelijk Meldpunt Zorg gaat rond 1 juli 2014 van start.
Zoals in het antwoord op vraag 3 al is aangegeven, ziet de Nationale ombudsman inmiddels aantoonbare kwaliteitsverbetering in de dienstverlening van de IGZ aan burgers en zorgverleners. Dat doet mij deugd. Op een later moment zal ik uw Kamer een nadere reactie geven op het verslag over 2013 van de Nationale ombudsman.
Hoe beoordeelt u de vergevorderde plannen met betrekking tot de overname van zorgresidentie Villa de Luchte door een andere organisatie? Acht u het wenselijk dat de huidige eigenaar van Villa de Luchte elders mogelijk een nieuwe zorginstelling onder een andere naam begint? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie voor de eerste vraag mijn antwoord op vraag 7 en 8. Zolang een (oud-) bestuurder geen strafrechtelijk bestuursverbod opgelegd heeft gekregen, kan een (oud-)bestuurder een nieuwe (zorg)instelling starten. Van zo’n verbod is in het geval van de voormalige bestuurder van Villa de Luchte geen sprake. Uiteraard geldt bij elke zorgaanbieder dat het van belang is dat de relevante stakeholders (zoals de raad van toezicht, de cliëntenraad, de ondernemingsraad, de verzekeraar en de bank) hun rollen met betrekking tot het toezicht goed uitvoeren.
Het bericht dat het nieuwe handelsverdrag met de VS het Nederlandse schaliegasverbod bedreigt |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Carla Dik-Faber (CU), Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Schaliegasverbod in Haaren en Boxtel door handelsverdrag VS bedreigd»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport van Friends of the Earth Europe?2
Het rapport geeft een analyse van de risico's van het gebruik van de techniek grootvolumehydrofracturering (fracking) bij het winnen van onconventionele fossiele brandstoffen zoals schaliegas. Het beschrijft de zorgen die daarover leven in zowel de EU als in de VS. Dit zijn herkenbare zorgen die ook in Nederland onderwerp zijn van maatschappelijk debat.
Het rapport spreekt tevens de zorg uit dat het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) de mogelijkheden zal verminderen voor overheden om regels te stellen aan het gebruik van fracking. In de antwoorden op Kamervragen drie tot en met zeven zal ik hier nader op ingaan.
Erkent u dat de clausule over ISDS (Investor State Dispute Settlement mechanism) gevolgen kan hebben voor milieuwetgeving in Europa, bijvoorbeeld op het gebied van schadevergoedingen wanneer bedrijven menen (toekomstige) winsten te zijn misgelopen door ingevoerde milieuwetgeving?
Nee. De clausule over ISDS heeft geen gevolgen voor de vrijheid van overheden om milieuwetgeving in te voeren. ISDS zal een uitzondering bevatten op het beginsel van compensatie bij onteigening, namelijk bij «indirecte onteigening». Deze houdt in dat een verdragspartij niet tot schadevergoeding verplicht is in geval van algemene, niet-discriminatoire maatregelen die de bescherming van publieke belangen dienen. Indien ISDS wordt opgenomen in TTIP dan zal dit onderdeel zijn van deze bepaling.
Kan het Nederlandse parlement na het sluiten van TTIP (Transatlantic Trade and Investment Partnership) nog steeds zelf besluiten over een verbod op schaliegaswinning, zonder de dreiging van schadeclaims door buitenlandse bedrijven die interesse hebben in of bezig zijn met het ontwikkelen van schaliegas in Nederland?
Ja, ook na het sluiten van TTIP, kan het Nederlandse parlement nog steeds een besluit nemen over een verbod op schaliegaswinning. Dat valt binnen de beleidsvrijheid van de overheid, die geborgd wordt door de eerder genoemde uitzondering.
Krijgen Amerikaanse bedrijven na het sluiten van TTIP meer kans om misgelopen inkomsten als gevolg van milieuwetgeving aan te vechten bij een private arbitragecommissie, waarbij Nederland mogelijk voor de schade opdraait? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, kunt u onderbouwen dat de juridische mogelijkheden niet worden uitgebreid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in het onderzoek naar de gevolgen van ISDS voor Nederland expliciet mee te nemen welke mogelijke gevolgen op kunnen treden voor milieuwetgeving en voor een eventueel verbod op schaliegasboringen?
Zoals toegezegd aan uw Kamer laat ik momenteel een onderzoek uitvoeren naar de positieve en negatieve effecten van ISDS in TTIP, onder andere op de beleidsruimte van de overheid. Deze studie wordt op dit moment uitgevoerd. De resultaten van de studie zullen volgens huidige planning voor de zomer naar uw Kamer gestuurd worden. Op basis van deze resultaten, zal het Nederlandse standpunt over ISDS in TTIP bepaald worden, ook in relatie tot mogelijke gevolgen voor milieuwetgeving.
Bent u bekend met de brief van het Amerikaanse bedrijf Chevron aan de United States Trade Representative van mei 2013?3 Deelt u de analyse dat blijkt dat Chevron (actief in schaliegaswinning buiten Nederland en in Nederland in conventionele olie- en gaswinning) sterk voorstander is van het ISDS? Kunt u garanderen dat Chevron het ISDS mechanisme in TTIP niet zal gebruiken om een eventueel Nederlands schaliegasverbod aan te vechten?
Ik ben bekend met deze brief. Chevron geeft in deze brief aan voorstander te zijn van het opnemen van ISDS in TTIP. Indien ISDS wordt opgenomen in TTIP, kan ik niet garanderen dat Chevron geen gebruik zal proberen te maken van het ISDS-mechanisme. Elk bedrijf in de VS of de EU kan zelf besluiten of het al dan niet gebruik gaat maken van ISDS. Gezien de opname van de uitzonderingsbepaling en het feit dat het momenteel niet mogelijk is om in Nederland naar schaliegas te boren, acht ik een succesvolle claim echter niet realistisch.
Het bericht dat de “wijkverpleegkundige onvoldoende is voorbereid op wijk” |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Wijkverpleegkundige is onvoldoende voorbereid op wijk»?1
Ja.
Is het de bedoeling dat de wijkverpleegkundige de spil moet worden voor zorggebruikers in de wijk? Zo ja, waarom zou zij zich dan bezig moeten houden met het opstellen van preventieplannen, coachen en meer van dat soort administratieve geleuter?
Ik zie de wijkverpleegkundige inderdaad als de spil in de wijk. De wijkverpleegkundige heeft de belangrijke rol – samen met de huisarts en professionals uit het sociale domein – om mensen zo lang als mogelijk thuis te helpen. De (wijk)verpleegkundige is in de eerste plaats een zorgverlener, zoals ook is toegelicht in het expertisegebied wijkverpleegkundige dat door de beroepsvereniging V&VN is opgesteld. Het gaat bij deze zorg om verpleegkundige handelingen, zoals wondverzorging of injecteren. Het overgrote deel van het werk van de (wijk)verpleegkundige zal worden ingevuld met het verrichten van deze verpleegkundige handelingen. Daarnaast vormt de (wijk)verpleegkundige de schakel tussen de cliënt, zijn of haar sociale omgeving en de verschillende professionals zoals huisarts, medisch specialist en de professionals uit het sociaal domein. Een (wijk)verpleegkundige verricht binnen de zorgverlening dus ook extra taken, zoals signaleren en coachen. Dit betreft een klein gedeelte van de taken die de wijkverpleegkundige verricht. In het programma «zichtbare schakel» zijn al goede ervaringen opgedaan met deze coördinerende, regisserende en signalerende taken waarvoor in de AWBZ geen bekostigingstitel bestaat.
De wijkverpleegkundige zal bepalen wat de cliënt nodig heeft en wie de zorg uitvoert, omdat de huidige indicatiestelling die door het CIZ wordt uitgevoerd, voor deze zorg vervalt. Hiermee leg ik meer verantwoordelijkheid en meer vrijheid bij de beroepsgroep terug en ga ik uit van de professionele autonomie van de zorgverlener. Binnen de Zorgverzekeringswet is de zorgverlener altijd degene die de indicatiestelling doet. Daarmee zal het voor de wijkverpleegkundige niet anders zijn dan voor bijvoorbeeld een huisarts. Deze taken die de wijkverpleegkundige naast de daadwerkelijke zorgverlening verricht, acht ik nodig voor samenhangende zorg en ondersteuning, wat van groot belang is voor de cliënt.
Vindt u het belangrijker dat de wijkverpleegkundige over ondernemersvaardigheden beschikt, zoals onderhandelen, indiceren, innoveren, vernieuwingen implementeren, of dat zij gewoon goede zorg levert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat dit de nieuwe rol voor de wijkverpleegkundige moet worden? Zo ja, hoe kunnen deze wijkverpleegkundigen over een paar maanden van start gaan als er nu pas een nieuwe opleiding geïntroduceerd wordt? Zo nee, hoe ziet u dit dan? Kan de overheveling dan nog wel per januari 2015 plaatsvinden, als de afgestudeerde wijkverpleegkundigen nog onvoldoende op deze nieuwe rol zijn voorbereid?
Ik ben van mening dat de wijkverpleegkundige in eerste instantie een zorgverlener is en daarnaast extra taken doet zoals de coördinatie van zorg en ondersteuning. De nieuwe aanspraak wijkverpleging in de Zvw zal per 1 januari 2015 van kracht zijn. De wijkverpleegkundigen worden op verschillende manieren op hun nieuwe rol voorbereid. Er wordt geïnvesteerd in extra wijkverpleegkundigen, € 40 mln. in 2015 oplopend tot structureel € 200 mln. vanaf 2017. Ervaringen met de nieuwe rol die wijkverpleegkundigen hebben, worden en zijn al opgedaan in het programma «zichtbare schakel» dat al in 2009 is gestart. Binnen de resterende middelen van dit programma wordt er ook geïnvesteerd in een opleidingsimpuls voor de jaren 2014 en 2015. Het gaat om het ontwikkelen van een inwerktraject voor verpleegkundigen die ingezet gaan worden als wijkverpleegkundigen. Ook omvat de impuls een scholing voor huidige wijkverpleegkundigen. Tevens wordt er een traject ontwikkeld met een leerroute voor MBO verpleegkundigen naar HBO verpleegkundigen met aandacht voor wijkverpleging. Ten slotte wordt er een impuls gegeven aan de opleiding verpleegkundige, passend bij het nieuwe beroepsprofiel van de verpleegkundige en het daarop gebaseerde «expertisegebied wijkverpleegkundige».
Met deze maatregelen ben ik van mening dat wijkverpleegkundigen voldoende op hun nieuwe rol worden voorbereid.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat de wijkverpleegkundige verantwoordelijk wordt voor heel de wijk, als zij alleen bij zorgbehoevende huishoudens komt? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De wijkverpleegkundige opereert namelijk niet als solist, maar zal nauw samenwerken met de huisarts en professionals uit het sociale domein. Samen zijn zij er op gericht op mensen in de wijk zo lang mogelijk thuis te helpen. De zorg kan, naast de daadwerkelijk zorgverlening, ook inhouden achter de voordeur van iemand komen om poolshoogte te nemen, bijvoorbeeld omdat er verontrustende signalen zijn ontvangen over de gesteldheid van de persoon door iemand uit zijn omgeving, door gemeenten of door sociale teams. De wijkverpleegkundige komt daarmee niet alleen bij huishoudens die al zorg ontvangen. De wijkverpleegkundige heeft medische kennis, maar kan ook beoordelen wat voor overige ondersteuning nodig zou kunnen zijn. De gemeente kan gebruik maken van de bevindingen van de wijkverpleegkundige. Om de verbinding tussen welzijn en zorg te realiseren, zal de verpleegkundige functie vertegenwoordigd zijn in een sociaal team of een vergelijkbaar verband.
De uitvoering van de motie over flitsen op trajecten waar staat aangegeven dat er trajectcontrole is |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u zich herinneren dat de Minister van Infrastructuur en Milieu tijdens het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van een Algemeen overleg Maximumsnelheid autosnelwegen d.d. 23 maart 2011, in reactie op de later aangenomen motie-Bashir1, heeft gezegd dat zij het ermee eens is dat mensen bij een trajectcontrole uitgaan van een gemiddelde maximumsnelheid en niet de maximumsnelheid op één punt, dat er voortaan op trajecten waar staat aangegeven dat trajectcontroles gehouden worden geen flitscontroles zullen worden gehouden (en dat anders de borden over de trajectcontrole worden afgeplakt of weggehaald) en dat er langs de weg duidelijk wordt gemaakt waar het begin- en het eindpunt van de trajectcontroles is?
De minister van Infrastructuur en Milieu heeft tijdens het betreffende plenaire debat aangegeven dat er geen puntmetingen plaatsvinden op locaties waar trajectcontrolesystemen worden aangekondigd met een zogeheten mottobord. Het begin van trajectcontrolesystemen wordt door een mottobord aangekondigd. Hiermee worden passanten erop gewezen dat daar 24 uur per dag gehandhaafd wordt.
Waarom is er, ondanks de motie-Bashir en de mondelinge reactie van de Minister van Infrastructuur en Milieu daarop, op 4 maart 2014 op de A4 bij Hoofddorp toch geflitst terwijl er langs de weg duidelijk stond aangegeven dat er een trajectcontrole was? Hoeveel mensen hebben een bekeuring gekregen? Bent u bereid om de wens van de Tweede Kamer en de belofte van de Minister van Infrastructuur en Milieu na te komen en aan handhavers nogmaals duidelijk te maken dat wat ze op 4 maart hebben gedaan niet de bedoeling is?
Op de A4 was ter hoogte van het brugrestaurant een ANPR-controle ingericht. Veelal worden dergelijke controles gecombineerd met snelheidscontroles met een radaropstelling, zo ook hier. Het daar aanwezige trajectcontrolesysteem was op dat moment weliswaar niet in werking, maar het mottobord dat de trajectcontrole aankondigt was niet afgeplakt. De radarcontrole was op dat punt niet in overeenstemming met de in vraag 1 aangehaalde toezegging aan uw Kamer. De geconstateerde overtredingen zijn om die reden niet verwerkt, en derhalve heeft niemand een bekeuring gekregen.
Het OM heeft mij bevestigd dat de politie blijft werken volgens de instructie om geen puntmetingen uit te voeren op plaatsen waar met een mottobord een trajectcontrole wordt aangekondigd.
De voorwaarden voor uitstel van betaling voor ondernemers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de webpagina van de Belastingdienst over uitstel voor ondernemers, gebaseerd op de Invorderingswet en de Leidraad Invordering?1
Ja.
Kunt u aangeven onder welke voorwaarden de Belastingdienst uitstel van betaling kan verlenen?
De Belastingdienst kan in verschillende situaties uitstel van betaling verlenen2. Zo ook in geval van betalingsproblemen. De vormen van uitstel van betaling wegens betalingsproblemen voor ondernemers worden hieronder toegelicht. Van oudsher geldt er een restrictief uitstelbeleid voor ondernemers. Reden is dat het in veel gevallen gaat om zakelijke schulden – omzetbelasting en loonbelasting – waarvoor de ondernemer feitelijk optreedt als houder van door derden verschuldigde en aan hem toevertrouwde belastinggelden.
Een ondernemer kan voor maximaal één jaar uitstel van betaling krijgen onder de voorwaarden dat nieuw opkomende fiscale verplichtingen worden bijgehouden en er zekerheid wordt gesteld.
In bijzondere omstandigheden kan een ondernemer uitstel van betaling krijgen voor een periode langer dan één jaar of kan worden afgeweken van de zekerheidseis. Voorwaarde is dat aan de hand van de verklaring van een derdedeskundige voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat:
De ontvanger moet er kortweg vertrouwen in hebben dat het om een levensvatbare onderneming gaat die in de toekomst aan zijn fiscale verplichtingen kan voldoen. De Belastingdienst zal ook bij deze vorm van uitstel zoveel mogelijk zekerheid verlangen. Anders dan bij het regulier uitstel concentreert het beleid zich op de bedrijfseconomische gezondheid van de onderneming.
Een ondernemer kan, zonder nader onderzoek en op schriftelijk of telefonisch verzoek, uitstel van betaling krijgen gedurende maximaal vier maanden indien (onder andere), de schuld minder dan € 20.000 bedraagt, er geen dwangbevelen zijn betekend, er geen sprake is van een aangifteverzuim en er geen vergrijpboete is opgelegd. Kortlopend uitstel is, in tegenstelling tot de hierboven beschreven vormen van uitstel, ook mogelijk voor een MRB3-schuld. De ondernemer komt, nadat hij van dit kortlopend uitstel gebruik heeft gemaakt, niet meer in aanmerking voor een andere vorm van uitstel.
Is het waar dat de Belastingdienst in verband met de crisis extra ruimte geeft voor betalingsregelingen voor ondernemers?
In 2009, op het dieptepunt van de economische crisis, heeft de toenmalig Staatssecretaris van Financiën besloten om ondernemers een steun in de rug te geven door het uitstelbeleid te verruimen. De verruiming is vervat in een tijdelijk beleidsbesluit4. Doel van de tijdelijke versoepeling was om bedrijfseconomisch gezonde bedrijven, die tijdelijk liquiditeitsproblemen hadden, voor een beperkte periode meer ruimte te geven. Deze extra ruimte kon de onderneming benutten om zich verder aan te passen aan de door de economische crisis gewijzigde omstandigheden en maatregelen te treffen om de ontstane betalingsachterstand weer in te lopen. Het uitstel was bedoeld voor ondernemingen die te kampen hadden met tijdelijke betalingsmoeilijkheden die niet via zakelijke kredietverlening konden worden opgelost. Aannemelijk moest bovendien zijn dat de betalingsmoeilijkheden het directe gevolg waren van de economische crisis. Te denken valt aan de situatie waarin debiteuren van een gezonde onderneming failleren en derhalve de verplichtingen aan hun crediteuren niet meer (ten volle) nakomen. Daardoor lopen die crediteuren het risico «meegetrokken» te worden in het faillissement van hun debiteuren. Dit wordt wel het domino-effect genoemd.
In de memorie van toelichting op het Belastingplan 2013 heeft het kabinet het voornemen gedeeld om het tijdelijke uitstelbeleid structureel te maken5. Deze definitieve versoepeling van het uitstelbeleid hing samen met het constructiebestendig maken van het bodem(voor)recht, teneinde een evenwichtig invorderingsbeleid voor ondernemers te creëren. Met ingang van 1 januari 2013 heeft dit van oorsprong tijdelijke beleid, een vaste plaats gekregen binnen het uitstelbeleid6. Anders dan in het tijdelijke besluit, hoeft op grond van het huidige beleid de relatie met de economische crisis niet te worden aangetoond.
Het kortlopend uitstel is eveneens met ingang van 1 januari 2013 onderdeel gaan uitmaken van het uitstelbeleid van de Belastingdienst. Ook deze maatregel is aangekondigd in de memorie van toelichting op het Belastingplan 2013 en moet in samenhang met het constructiebestendig maken van het bodem(voor)recht worden gezien7. De oorsprong van deze vorm van uitstel van betaling ligt niet bij de economische crisis.
Geldt dit uitstel alleen voor kort telefonisch uitstel of ook uitstel van betaling voor ondernemers met betalingsproblemen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke voorwaarden gelden er voor deze extra ruime uitstelmogelijkheid?
Voor de voorwaarden waaronder bijzonder uitstel wordt verleend verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het van belang is dat de voorwaarden op eenduidige wijze door de ontvanger moeten worden getoetst om te voorkomen dat de ene ondernemer gunstiger behandeld wordt dan de andere ondernemer?
Ja.
Zijn er interne richtlijnen om te voorkomen dat er willekeur optreedt binnen de Belastingdienst, waarbij een ambtenaar naar eigen inzicht een ruime betalingsregeling toestaat omdat hij meent dat aan de voorwaarden voldaan is, dan wel vergaande invorderingsmaatregelen treft?
In de Leidraad Invordering 2008, die de toepasselijke beleidsregels bevat, is zowel voor particulieren als voor ondernemers nauwkeurig geregeld wanneer en onder welke voorwaarden uitstel van betaling kan worden verleend. Met deze beleidsregels – waarin duidelijk en eenduidig is aangegeven in welke gevallen de ontvanger moet of mag overgaan tot het verlenen van uitstel van betaling – wordt de rechtsgelijkheid bevorderd. Onder omstandigheden kan worden afgeweken van beleidsregels. In de Leidraad Invordering 2008 is een verwijzing opgenomen naar artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. In die bepaling is vastgelegd dat kan worden afgeweken van beleidsregels als toepassing van de regels voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de regels dienen.
Bij een beroep op het bijzonder uitstel laat de Leidraad Invordering 2008 meer ruimte voor het oordeel van de betrokken medewerker dan bij een beroep op het regulier uitstel. De medewerker moet immers de verklaring van de derdedeskundige wegen en een besluit nemen op basis van het voorliggende geval. Het is om die reden niet geheel uitgesloten dat verschillende medewerkers tot een verschillende conclusie komen; het blijft mensenwerk. De medewerker moet zich een oordeel vormen van de levensvatbaarheid van de onderneming en de gegeven verklaring duiden.
Hoe vindt het toezicht plaats op de individuele betalingsregelingen die door invorderingsambtenaren worden overeengekomen?
Er wordt gewerkt onder hiërarchisch toezicht van leidinggevenden. Medewerkers kunnen zich met inhoudelijke vragen of ingewikkelde dossiers wenden tot vaktechnisch specialisten, bijvoorbeeld omdat ze vragen hebben naar aanleiding van de verklaring van de derdedeskundige. De vaktechnisch specialisten van de verschillende kantoren voeren periodiek overleg om de eenheid van beleid en uitvoering te waarborgen.
Indien uw vraag is gericht op de nakoming van de afgesloten betalingsregeling, is het volgende van belang. Bij de afgesloten betalingsregelingen wordt een selectiedatum in het systeem ingevoerd. Op deze datum wordt de betalingsregeling zichtbaar en kan de medewerker beoordelen of de overeengekomen betalingsregeling wordt nageleefd.
Hoe worden klachten over de behandeling van uitstelaanvragen behandeld en op welke wijze wordt voldoende rekening gehouden met functiescheiding?
Indien een verzoek om uitstel van betaling (gedeeltelijk) wordt afgewezen of wordt beëindigd, staat administratief beroep bij «de directeur» open tegen deze beslissing. De directeur is in dit verband de directeur van kantoor Utrecht. In beroep toetst een andere functionaris, die bovendien op een ander kantoor werkt, of de medewerker zich aan de beleidsvoorschriften heeft gehouden en of hij in redelijkheid tot zijn beslissing is gekomen.
Klopt het dat de ontvanger bij invorderingsmaatregelen bij grote ondernemingen toestemming dient te vragen aan het ministerie van Financiën?2
Ja. De ontvanger heeft, op grond van de Leidraad Invordering 2008, vooraf toestemming van het Ministerie van Financiën nodig als hij invorderingsmaatregelen wil treffen die het voortbestaan van een onderneming met meer dan vijftig werknemers kunnen bedreigen. De medewerker dient een gemotiveerd verzoek te richten aan het ministerie.
Op welke wijze wordt door het ministerie van Financiën afgewogen of wel of geen toestemming verleend wordt voor de invordering? Welke richtlijnen gelden hierbij?
De toets die door het Ministerie van Financiën wordt aangelegd strekt ertoe om optimale zorgvuldigheid te bewerkstellingen. Door het Ministerie van Financiën wordt gekeken naar de proportionaliteit en evenredigheid van de voorgestelde maatregelen, de eventuele alternatieve wijzen van (dwang)invordering en mogelijke herstructurering van de onderneming. Voorts wordt bekeken onder welke condities de ontvanger zijn medewerking zou kunnen verlenen aan een herstructurering. Tot slot wordt gekeken naar de gevolgen van een eventuele beëindiging van de onderneming door middel van dwanginvordering of faillissement en de bredere maatschappelijke consequenties van een beëindiging.
Het bericht dat de Raad van Commissarissen van DNB zich zorgen maakt over het toekomstige salaris van de directie van DNB |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoe heeft de Raad van Commissarissen richting de aandeelhouder zijn zorgen geuit over de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector?1 2
De Raad van Commissarissen heeft haar zorgen geuit in een brief. Daarnaast heeft de voorzitter van de Raad van Commissarissen deze zorgen aan mij kenbaar gemaakt in een gesprek.
Wat is uw reactie op de zorgen die de Raad van Commissarissen van DNB richting de aandeelhouder heeft geuit over het niveau van de toekomstige bezoldiging?
Ik deel de zorgen van de Raad van Commissarissen niet. In generieke zin ben ik van mening dat de WNT-norm voldoende ruimte biedt voor DNB, net als voor de rest van de (semi) publieke sector, om geschikte bestuurders aan te trekken. Daarmee is het uitgangspunt dat de bezoldigingen voor de bestuurders van DNB binnen de reguliere WNT-norm passen. Onderdeel van de WNT is artikel 2.4 WNT, dat op individuele basis na akkoord van de ministerraad een uitzondering toestaat. Hiermee blijft het mogelijk om indien specifieke kennis uit de markt nodig is, in individuele gevallen een andere afweging te maken. Alleen in deze gevallen zal ik de ministerraad verzoeken om een uitzondering op de WNT-norm toe te staan. Voor zittende bestuurders van DNB geldt een bijzondere situatie vanwege de Europeesrechtelijke verankering van haar onafhankelijke positie voor de uitvoering van monetaire taken als onderdeel van het Europees Stelsel van Centrale Banken. Om deze positie te respecteren zal ik de bezoldiging van de zittende directieleden van DNB niet verminderen gedurende hun huidige zittingstermijn.
Heeft de Raad van Commissarissen bij het uiten van zijn zorgen over de bezoldiging onderscheid gemaakt tussen de bezoldiging van topfunctionarissen en het salaris van de overige medewerkers?
De Raad van Commissarissen heeft aangegeven zich zorgen te maken over de gevolgen van de WNT in relatie tot het personeelsbeleid zowel voor topfunctionarissen als voor overige medewerkers.
Naar mijn mening biedt de WNT-norm voldoende ruimte om een passend loongebouw in te richten.
Bent u van mening dat bezorgdheid over een te laag salaris van de directie van DNB gegrond is?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 2.
Wordt door de commissarissen van DNB bij het vaststellen van de bezoldiging van directieleden rekening gehouden met het feit dat een groot deel van het toezicht verschuift naar de Europese Centrale Bank (ECB) en dat de verantwoordelijkheid die directieleden van DNB dragen daardoor kleiner wordt? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De WNT zal een forse versobering betekenen van de salarissen bij DNB. Binnen de kaders die de WNT daarvoor bepaalt, is het op grond van artikel 12, lid 7, van de Bankwet 1998 aan de Raad van Commissarissen van DNB om de hoogte van de salarissen van de directie vast te stellen. Bij een nieuwe benoeming of bij een herbenoeming van een directielid zal daarvan sprake zijn. Dat zal ik vervolgens beoordelen. Ik ga er vanuit dat de Raad van Commissarissen alles overwegende een passend besluit aan mij zal voor leggen, binnen de kaders van de WNT en met inachtneming van het takenpakket van het betreffende lid van de directie.
Bent u van mening dat het gegeven dat de ECB een groot deel van het toezicht van DNB zal overnemen, van invloed dient te zijn op de hoogte van de bezoldiging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
De extra sluiskolk bij Eefde |
|
Carla Dik-Faber (CU), Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw argumenten voor de voorkeursbeslissing voor de locatie Noord voor de extra sluiskolk Eefde?1
Ja, op basis van alle afgewogen aspecten was het belangrijkste argument bij de afweging dat de kosten van locatie Noord € 20 miljoen lager waren dan die van locatie Midden-Noord en dat de keuze voor locatie Noord breed door de regionale overheden werd gesteund.
Wat is de huidige stand van zaken en planning van de uitwerking en de realisatie van de extra sluiskolk?
De procedures voor de wijziging van het bestemmingsplan (door de gemeente Lochem) en het Projectplan Waterwet voor de wijziging aan het sluiscomplex lopen. Het College van Burgemeester en Wethouders heeft op 18 maart 2014 het definitieve bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden, inclusief een nota van antwoord op de zienswijzen. De vaststelling van het bestemmingsplan in de gemeenteraad is net als de vaststelling van het Projectplan Waterwet voorzien in juni 2014. Parallel daaraan is Rijkswaterstaat, in afstemming met de gemeente Lochem en waterschap Rijn en IJssel bezig met voorbereiding van de realisatiefase.
De realisatie van de tweede sluis start naar verwachting eind 2016. De oplevering van de tweede sluis is conform MIRT-projectenboek 2014 voorzien in 2018–2020.
Kunt u nader ingaan op de constatering van de Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna: commissie m.e.r.) dat de op het sluisterrein aanwezige gebouwen geen monumenten zijn en op de mening dat deze dus geen reden kunnen zijn om het Midden-Noord-alternatief af te laten vallen?
De commissie heeft alleen geconstateerd dat het dieselgemaal onterecht is aangemerkt als beschermd monument. In de Aanvulling op het PlanMER is dan ook opgenomen dat naast de bestaande sluis, inclusief de heftorens, alleen het zogenaamde «oude» gemaal een beschermd monument is in de zin van de Monumentenwet. Het zogenaamde nieuwe gemaal is dat niet.
Alles overziend, zie ik in deze constatering van de commissie geen aanleiding mijn Voorkeursbeslissing te herzien.
Klopt het dat de keuze voor de locatie Noord tot zo’n hoge hellingshoek zou leiden dat nu is gekozen voor een hefbrug en dat onder meer hierdoor de kosten voor de variant Noord zijn toegenomen? Wat betekent deze hefbrug voor het monumentale aanzien van de sluis en voor het wegverkeer op de doorgaande weg over het sluizencomplex?
Nee. De keuze voor de locatie Noord maakt het aanleggen van een hefbrug niet noodzakelijk. Over de tweede sluis is wel een brug nodig, wat leidt tot een aanpassing van de doorgaande weg over het sluizencomplex, de Kapperallee. Deze brug wordt ingepast in de bestaande weg. De inpassing van de brug is onderwerp van gesprek tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Lochem. Een hefbrug is niet in de raming van het project opgenomen.
Klopt het dat de commissie m.e.r. in het najaar van 2013 in haar toetsingsadvies heeft geconcludeerd dat de aanvullende informatie op het milieueffectrapport (MER) het beeld bevestigt dat de verschillen tussen de alternatieven Noord en Midden-Noord kleiner zijn dan voorafgaand aan het opstellen van het MER werd betoogd?2
Het klopt dat met de aanvulling op de PlanMER het verschil tussen beide alternatieven kleiner is geworden. Echter het kostenverschil is nog steeds groot en het planMER is geen aanleiding om terug te komen op mijn Voorkeursbeslissing van 27 februari 2012.
Kunt u aangeven wat inmiddels de kostenraming is voor beide varianten inclusief alle extra benodigde werkzaamheden?
De actuele kostenraming voor locatie Noord bedraagt € 73,8 miljoen. De meerkosten van variant Midden-Noord ten opzichte van Noord bedragen € 17 miljoen (circa 23% van het projectbudget) en de netto-meerkosten (na aftrek van te vermijden onderhoudskosten voor locatie Midden-Noord) zijn € 13 miljoen (circa 18% van het projectbudget). Daarmee blijft het kostenverschil groot en is er geen reden om terug te komen op mijn voorkeursbeslissing van 27 februari 2012, die werd ondersteund door de regionale overheden.
Op welke wijze is de veiligheid voor het scheepvaartverkeer meegewogen bij de keuze voor de locatie Noord? Klopt het dat de locatie Midden-Noord voor beroeps- en recreatievaart en voor sluismedewerkers overzichtelijker is, minder gevaren oplevert bij zijwind en dat voor deze variant minder ligplaatsvoorzieningen moeten worden opgeofferd?
De veiligheid voor het scheepvaartverkeer is een aspect dat is meegenomen in de verschillende varianten. Beide varianten zijn veilig. Er is wat veiligheid betreft geen onderscheid tussen de varianten. Er is eveneens geen verschil tussen beide varianten wat betreft mogelijke wacht- en opstelplaatsen.
Is het, gezien de temporisering van het project waarvoor inmiddels gekozen is, mogelijk om zonder verdere vertraging alsnog te kiezen voor de Midden-Noord-variant (waarbij de sluis gereed zou zijn in 2018–2020)?
Nee. In dat geval zullen de besluitvormingsprocedures opnieuw moeten worden gestart. Tevens zal de voorbereiding van de aanbesteding grotendeels opnieuw moeten worden doorlopen. Daarbij is de uitvoeringstijd gezien de aard van het werk bij de locatie Midden-Noord langer.
Kunt u aangeven hoe vaak er bij projecten uit het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) op basis van het advies van de commissie m.e.r. een aanvulling op het MER wordt geschreven en hoe vaak dit niet gebeurt? Hoe heeft zich dit in de afgelopen jaren ontwikkeld?
In de afgelopen vijf jaar is het negen maal voorgekomen dat een aanvulling op het advies MER is geschreven. In deze periode zijn door de Commissie m.e.r. vierendertig adviezen uitgebracht na toetsing op het MER van diverse projecten.
Deelt u de mening dat het, gezien het belang van het voorkeursbesluit, onwenselijk is als bij MIRT-projecten varianten bij het voorkeursbesluit afvallen terwijl sprake is van onvoldoende onderbouwing? Deelt u de mening dat dit extra belangrijk is als er maatschappelijk verzet is te verwachten tegen de voorkeursvariant?
Voor het nemen van een voorkeursbesluit worden alle aspecten onderzocht en meegewogen. Een belangrijk onderdeel daarvan is het regionale draagvlak voor het te nemen besluit. Een dergelijke afweging heeft in het geval van sluis Eefde ook plaatsgevonden en de regionale bestuurders hebben ook hun voorkeur uitgesproken voor de door mij genomen voorkeursbeslissing.
Welke maatregelen heeft u genomen om te voorkomen dat bij nieuwe projecten een aanvulling op het MER noodzakelijk is? Zullen in het vervolg bij MIRT-projecten ten tijde van de voorkeursbeslissing de argumenten voor de variantkeuze wel navolgbaar uitgewerkt en gedocumenteerd zijn, zodat het bij de verdere planuitwerking niet kan gebeuren dat de niet gekozen variant uiteindelijk juist beter blijkt te scoren dan de voorkeursvariant?
Welke informatie gedocumenteerd moet worden in een PlanMER is afhankelijk van het project en de daarbij relevante aspecten. Ik kan daarom geen algemene maatregelen nemen om te voorkomen dat de commissie m.e.r. adviseert een aanvulling op het PlanMER te maken. Voor sluis Eefde geldt dat alle informatie voorhanden was en ook gebruikt is bij de voorkeursbeslissing. In de aanvulling op de PlanMER is de beschikbare informatie aanvullend gedocumenteerd en aangescherpt. De aanvulling op de PlanMER is dus geen aanleiding geweest om mijn Voorkeursbeschikking te herzien, aangezien de verschillen tussen de afgewogen varianten en de argumentatie voor mijn voorkeursbeslissing nog steeds onverkort van toepassing zijn.
Klopt het dat de Intensiteit/Capaciteitfactor van de sluis bij Eefde als gevolg van de verwachte groei zoals vastgelegd in de Beter Benutten-deal Twentekanalen (2,6 miljoen ton en 175.000 teu extra in 2020) bij lineaire groei in 2015 boven de 1 uitkomt, uitgaande van schepen van gemiddeld 1.500 ton / 105 teu en ruim 4000 schuttingen extra per jaar en dat dit vanaf 2015 zal leiden tot een toename van de gemiddelde wachttijd naar 200 minuten?
In de Bereikbaarheidsverklaring Beter Benutten Twentekanalen is de intentie uitgesproken om een deel van het vervoer van de weg naar het water te verplaatsen. Niet de extra maar de verwachte totale vervoersgroei over water is in die verklaring becijferd op 2,6 miljoen ton en 175.000 TEU in 2020. Vertaald naar prognoses en de Intensiteit / Capaciteitfactor voor sluis Eefde betekent dit dat er een reële kans is dat zonder de 2e kolk de I/C verhouding na 2020 de 1 zal naderen. Het commitment uit de Beter Benutten deal maakt de groeiverwachting nog waarschijnlijker. Met de aanleg van de 2e sluiskolk en de opwaardering van de Twentekanalen worden capaciteitsproblemen opgelost en de verwachte groei gefaciliteerd.
Klopt het dat er bij de sluis Eefde onvoldoende ligplaatsen zijn om vanaf 2015 de extra wachtende schepen te herbergen en dat dit voor wachtende schepen met gevaarlijke stoffen tot overschrijding van de veiligheidsnormen kan leiden?
Door de intensiteit van de scheepvaart en de beperkte capaciteit van de huidige sluis zijn er in de huidige situatie lange wachttijden voor de scheepvaart. Aan de kanaalzijde van de sluis zijn er voldoende wachtplaatsen. Aan de IJsselzijde is er een tekort. Dit leidt tot langere schuttijden. Bovendien worden bij lage rivierwaterstanden extra schepen (minder diep geladen) ingezet voor het goederentransport. Op zo’n moment is het mogelijk dat er inderdaad te weinig wachtplaatsen zijn. Door de ingebruikname van de tweede kolk zullen de wachttijden bij de sluis verminderen en daarmee ook de behoefte aan wacht- en opstelplaatsen. Hiermee is in het ontwerp rekening gehouden. Voor schepen met gevaarlijke stoffen zijn aparte wachtplaatsen (kegelligplaats) gereserveerd bij de sluis aan de kanaal- en de rivierzijde. Er is hier geen sprake van een overschrijding van de veiligheidsnormen.
Ziet u mogelijkheden om alsnog de realisatie van de sluis Eefde te versnellen en is dit mogelijk voor zowel de locatie Noord als de locatie Midden-Noord?
Nee. De huidige planning geldt voor de locatie Noord en laat geen ruimte voor versnelling. Het is van belang dat de lopende planprocedure zorgvuldig wordt doorlopen en dat Rijkswaterstaat met de gemeente Lochem en het waterschap Rijn & IJssel in een zorgvuldig proces, goede afspraken maakt over de uitvoering van het project. Met inachtneming van de voorziene besluitvormingprocedures en de tijd die nodig voor de aanbesteding en de verwachte bouwtijd van de nieuwe sluis, is de oplevering voorzien in 2018–2020. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Een conceptwet over kindhuwelijken in Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Iraq: Don’t legalize marriage for 9-year-olds»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Iraakse ministerraad vorige maand heeft ingestemd met conceptwetgeving waarin onder meer is vastgelegd dat meisjes vanaf negen jaar kunnen trouwen, dat verkrachting van de vrouw binnen het huwelijk is toegestaan en dat vrouwen zonder toestemming van hun man niet hun huis mogen verlaten? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja.
Is u bekend wanneer het Iraakse parlement zich over deze conceptwetgeving zal buigen?
Volgens recent ontvangen informatie zal de conceptwet voorlopig niet aan het parlement worden voorgelegd. De exacte redenen hiervan zijn niet bekend en evenmin of dit slechts uitstel of definitief afstel betekent. Nederland zal de ontwikkelingen rond dit proces nadrukkelijk op de voet blijven volgen. De conceptwet is ook onderwerp van overleg met EU-partners.
Deelt u de opvatting van Human Rights Watch dat deze wetgeving in strijd zou zijn met internationale verdragen waarbij Irak zelf partij is, namelijk het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens vrouwen en het Verdrag inzake de rechten van het kind?
Ja.
Hoe beoordeelt u de door de ministerraad goedgekeurde conceptwet ten opzichte van de huidige Iraakse wetgeving? Deelt u de opvatting van de mensenrechtenorganisatie dat de nieuwe wetgeving desastreus zou zijn en discriminerend en een stap terug voor vrouwen en kinderen?
De conceptwetgeving is in strijd met zowel de relatief liberale Iraakse Family Law uit 1959, die de huwelijksleeftijd op 18 jaar vastlegt, als met de Iraakse grondwet die spreekt over bescherming van kinderen. Als de conceptwetgeving van kracht zou worden, zou dit een sterk negatieve invloed hebben op de positie van vrouwen en kinderen in Irak.
Bent u bereid op korte termijn contact met uw Iraakse collega’s op te nemen om uw zorgen te uiten over de conceptwetgeving en er op aan te dringen dat de wetgeving in overeenstemming is met de door het land zelf ondertekende internationale verdragen? Indien neen, waarom niet?
Ja, Nederland zal zijn zorgen over deze conceptwetgeving aan de orde stellen bij de Iraakse autoriteiten. Als zou blijken dat het Iraakse parlement alsnog hierover zal beraadslagen, zal het kabinet in EU-verband en met andere partners in Irak overleggen welke stappen ondernomen kunnen worden om te voorkomen dat dit voorstel daadwerkelijk tot wet wordt verheven.
De hypotheek van de president van de Nederlandsche Bank |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de president van de Nederlandsche Bank (DNB) een hypotheek tegen gunstige personeelscondities heeft afgesloten?1
Ja.
Hoe hoog bedraagt deze hypotheek, wanneer is deze afgesloten, voldoet deze aan de GHF (gedragscode hypothecaire financieringen) en wat zijn de gunstige personeelscondities?
In het jaarverslag van DNB over 2013 is te lezen dat de hypothecaire lening van de president van DNB € 1.200.000,- bedraagt. Het vorige huis van de heer Knot was bij het opstellen van de Jaarrekening over 2013 nog niet verkocht. Inmiddels is dat wel het geval en de heer Knot zal in verband daarmee een deel van het hypotheekbedrag aflossen. Het hypotheekbedrag zal in het volgende jaarverslag dan ook navenant lager zijn. De hypotheek voldoet aan de hypothecaire leennormen, zoals vastgelegd in de ministeriële regeling hypothecair krediet (en de Gedragscode hypothecaire financiering), dit is één van de voorwaarden voor deelname aan de hypotheekregeling die DNB aanbiedt als onderdeel van haar arbeidsvoorwaardenpakket. Hiervoor heeft DNB een externe partij geselecteerd via openbare aanbesteding (ABN Amro). Deze kan gedurende het dienstverband van een medewerker een rentekorting geven op de afgesloten hypothecaire lening ter grootte van 1/3 deel, die DNB vervolgens vergoedt aan ABN Amro. Op een rentetarief van bijvoorbeeld 4,5% betekent dit een korting van 1,5%. Deze rentekorting is overigens gemaximeerd.
Voorwaarden voor deelname aan de DNB-hypotheekregeling zijn:
Deze voorwaarden zijn gelijk voor medewerkers en directieleden. Afwijking van de voorwaarden is niet mogelijk. Directieleden zijn verplicht hun hypothecaire lening af te sluiten via de personeelsregeling (op het moment dat er een nieuwe lening aangegaan wordt of wanneer een lening verlengd moet worden). De reden hiervoor is dat DNB het niet wenselijk acht dat directieleden met onder toezicht staande instellingen moeten onderhandelen over hun hypothecaire lening omdat daarbij tegenstrijdige belangen kunnen optreden. De hypotheekoffertes worden getoetst door DNB en zijn onderhevig aan goedkeuring van de voorzitter van de RvC.
Klopt het dat de rentekorting van een derde de heer Knot een bruto voordeel oplevert van ongeveer 15.600 euro per jaar? Hoeveel loopt de Belastingdienst als gevolg van deze personeelscondities mis?
De geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen staat er aan in de weg om informatie over individuele belastingplichtigen publiekelijk bekend te maken. Voor een toelichting op de fiscale behandeling van kortingen voor werknemers op de rente voor hun eigenwoningschuld in algemene zin wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5.
Vindt u dat de president van DNB het goede voorbeeld geeft, als hij een hypotheek financiert met een rentekorting waar gewone burgers alleen maar van kunnen dromen?
Zoals bij vraag 2 aangegeven, is de president van DNB als lid van de directie verplicht zijn hypothecaire lening af te sluiten via de personeelsregeling.
Het voordeel van de rentekorting dient te worden aangemerkt als bezoldiging in de zin van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Het totaal van de bezoldiging van topfunctionarissen mag het wettelijke bezoldigingsmaximum van de WNT niet te boven gaan en is daarmee genormeerd.
Deelt u de mening dat gunstige hypotheekcondities bij banken moeten worden afgeschaft en/of gewoon in de inkomstenbelasting als loon in natura dienen te worden betrokken?
Kortingen voor werknemers van banken op de rente voor hun hypotheek en andere personeelskortingen als arbeidsvoorwaarde zijn een toegestane vorm van belonen, zoals het ook bij andere bedrijven toegestaan is om het eigen personeel korting te geven op de eigen producten. Sociale partners kunnen gezamenlijk bepalen hoe het pakket arbeidsvoorwaarden wordt vormgegeven. Wel ben ik van mening dat de arbeidsvoorwaarden in de financiële sector in het algemeen versobering behoeven. Ik heb uw Kamer daarover in mijn brief van 17 maart jongstleden geïnformeerd2.
De reden voor het achterwege laten van het belasten van het voordeel van de rentekorting in de loonbelasting, omdat dit voordeel daarin op nihil wordt gewaardeerd, is dat het wel belasten van dit voordeel per saldo geen invloed zou hebben op de te betalen belastingen. Dit komt doordat op basis van jurisprudentie het als loon te waarderen voordeel van de rentekorting in de loonbelasting, vervolgens in de inkomstenbelasting zou mogen worden afgetrokken als kosten met betrekking tot een eigen woning. Tegenover de hogere af te dragen loonbelasting (en daarna ook inkomstenbelasting3) zou dan een gelijke verlaging van de verschuldigde inkomstenbelasting staan. Oftewel, de waarde van de rentekorting zou bijvoorbeeld tegen een tarief van 42% belast worden in de loonbelasting (en inkomstenbelasting), maar ook tegen een tarief van 42% aftrekbaar zijn in de inkomstenbelasting. Per saldo maakt de nihilwaardering van de rentekorting voor de totale belastingopbrengst dus geen verschil. Door de recente wijzigingen in de eigenwoningregeling vindt in bepaalde gevallen de aftrek van de rente in de inkomstenbelasting niet meer plaats tegen hetzelfde tarief als waartegen het voordeel in de loonbelasting belast zou zijn. Hierdoor krijgt het al dan niet belasten van de rentekorting in de loonbelasting wel gevolgen voor de te betalen belasting. De gevolgen van de nihilwaardering acht ik daarmee onwenselijk geworden en daarom zal bij het Belastingplan 2015 worden bezien hoe de fiscale behandeling van de rentekorting op dit punt kan worden aangepast.
Naast de nihilwaardering bestaat voor werkgevers uiteraard de mogelijkheid om binnen de werkkostenregeling loonbestanddelen, waaronder rentekortingen, onder te brengen in de vrije ruimte. De vrije ruimte is een generieke vrijstelling van 1,5% van de loonsom die iedere werkgever kan benutten.
Welke maatregelen gaat u nemen om gunstige hypotheekcondities voor werknemers in de financiële sector te verbieden en/of te belasten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Het bevriezen van Oekraïense tegoeden en het voorkomen van belastingontwijking via Nederland door de Oekraïense elite |
|
Michiel Servaes (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is per ultimo 12 maart 2014 de omvang van de Oekraïense tegoeden die Nederland per 7 maart jl. heeft bevroren?
In Nederland zijn sinds 6 maart jl. voor aanzienlijke bedragen aan Oekraïense activa bevroren. De geheimhoudingsbepalingen van de Sanctiewet 1977 geven mij geen mogelijkheid mijn antwoord nader te preciseren.
Hoe verhoudt de geschatte omvang van deze bevroren tegoeden van «enkele honderden miljoenen» zich tot het feit dat de Nederlandse Financial Intelligence Unit (FIU) sinds 2010 slechts één verdachte transactie verband houdend met Oekraïne t.w.v. € 4 miljoen heeft geconstateerd?1
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven kan ik niet ingaan op de hier genoemde bedragen.
Meer in algemene zin wijs ik er op dat bij het bevriezen van tegoeden enerzijds en het door de Financial Intelligence Unit (FIU) verdacht verklaren van gemelde ongebruikelijke transacties anderzijds sprake is van twee verschillende wettelijke procedures. Bevriezen van tegoeden vindt plaats in het kader van de Sanctiewetgeving, meldingen van ongebruikelijke transacties vinden plaats op grond van de vigerende anti-witwaswetgeving (Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering (Wwft)).
Op grond van deze laatst genoemde wetgeving dienen transacties die mogelijk op witwassen duiden, en om die reden als ongebruikelijk kwalificeren, aan de FIU te worden gezonden. Deze wettelijke verplichting dient een preventief doel, voorkomen van witwassen, en een repressief doel, relevante informatie ter beschikking stellen aan de opsporingsdiensten. Deze meldingen van ongebruikelijke transacties worden vervolgens door de FIU beoordeeld en op basis van de bij de FIU beschikbare informatie kan de FIU besluiten de ongebruikelijke transacties als verdacht door te melden aan de opsporing. Vermogen afkomstig uit de Oekraïne kan in Nederland terecht zijn gekomen op een wijze die een instelling geen aanleiding geeft te veronderstellen dat een transactie verband kan houden met witwassen. In een dergelijk geval is er op dat moment geen aanleiding voor een meldplichtige instelling om hier melding van te doen bij FIU.
Voortschrijdend inzicht of nieuwe informatie, zoals EU Verordening 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, kunnen er voorts toe leiden dat in eerste instantie op goede grond niet bij de FIU gemelde transacties in een later stadium wel bij de FIU gemeld dienen te worden. Ook kan nieuw beschikbare informatie voor de FIU reden vormen om in het kader van het beoordelen van eerder bij de FIU gemelde ongebruikelijke transacties tot andere conclusies te komen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de bevroren tegoeden in Nederland terecht zijn gekomen en waar nodig te inventariseren waar verbeteringen in het toezicht mogelijk zijn?
Ja.
Zoals ook in de reactie op het recente rapport van de Rekenkamer2 is te lezen wordt door de beide verantwoordelijke ministeries veel belang gehecht aan de effectiviteit van de anti-witwas regelgeving en zijn en worden daartoe ook maatregelen genomen, zoals de opdracht door beide ministeries eind vorig jaar aan het WODC om een Beleidsmonitor witwassen te ontwikkelen. De resultaten van de nu te onderzoeken casussen zullen onder meer in de Beleidsmonitor witwassen worden meegenomen.
Hoe houdt de Nederlandsche Bank toezicht op de herkomst en aard van de geldstromen in en uit de Nederlandse Bijzondere Financiële Instellingen (BFI’s) of andere bijzondere vennootschappen? Is er een periodieke doorlichting of risicoanalyse op basis waarvan verdachte transacties worden gecontroleerd?
De Nederlandsche Bank (DNB) houdt geen toezicht op herkomst en aard van de geldstromen in en uit Nederlandse Bijzondere Financiële Instellingen (BFI’s). De grotere BFI's rapporteren aan DNB vanuit de statistische taak van DNB (het opstellen van de betalingsbalans).
Kunt u nader ingaan op waar en in welke vorm de bevroren Oekraïense tegoeden in Nederland werden aangehouden? Hoe groot was het aandeel van de bancaire spaardeposito’s respectievelijk de middelen binnen trustkantoren of andere BFI’s binnen het totaal van bevroren tegoeden? Wat zegt deze verdeling over de positie van Nederlandse bijzondere financiële instellingen in internationale ontwijkingsconstructies?
Ik kan bij de beantwoording van deze vraag niet ingaan op waar en in welke vorm de bevroren Oekraïense activa in Nederland worden aangehouden, evenmin als op de vraag hoe groot het aandeel was van de bancaire spaardeposito’s respectievelijk de middelen binnen trustkantoren of andere bijzondere financiële instellingen (BFI’s) binnen het totaal van bevroren tegoeden.
Er is geen gewijzigd inzicht voor wat betreft de mogelijke positie van BFI’s in internationale ontwijkingsconstructies.
Wat zijn de juridische instrumenten die Nederland heeft om op te treden bij vermoedens van witwassen via een internationale belastingconstructie? Wordt binnen de aanpak van het witwassen speciale aandacht gegeven aan politieke prominente personen en hun families?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) moeten instellingen die vallen onder de werkingssfeer van de Wwft (Wwft-instellingen) aan de Financial Intelligence Unit (FIU) melding doen van ongebruikelijke transacties die mogelijk zien op witwassen. Dat geldt ook indien dat witwassen is gerelateerd aan een internationale belastingconstructie. Een ander onderdeel van de Wwft verplichtingen ziet specifiek op politieke prominente personen en hun families. Wwft-instellingen moeten interne procedures hebben om te bepalen of sprake is van een cliënt of een uiteindelijk belanghebbende die een politiek prominent persoon (of een familielid daarvan) is. Ten aanzien van die politiek prominente personen en hun familieleden moet de instelling verscherpt cliëntenonderzoek verrichten. Als de resultaten van dat verscherpte onderzoek daar aanleiding toe geven, kan de Wwft-instelling besluiten om geen relatie aan te gaan of om een bestaande te beëindigen.
Het strafrecht is aan de orde wanneer er aanvullende informatie voor handen is die aanknopingspunten biedt voor het vermoeden dat er sprake is van een strafbaar feit. Het openbaar ministerie en de toezichthouders onderhouden daartoe contact.
De juridische instrumenten die het openbaar ministerie ter beschikking heeft, indien er sprake is van een verdenking van witwassen, zijn de gebruikelijke opsporingsbevoegdheden op basis van onder meer het wetboek van Strafvordering, de Wet op de economische delicten en de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarnaast heeft het openbaar ministerie zoals gebruikelijk in sommige situaties de bevoegdheid om informatie te delen met buitenlandse justitiële autoriteiten.
Indien er sprake is van een vermoeden van witwassen door een politiek prominent persoon, dan wordt het gegeven dat het een politiek prominent persoon betreft, meegewogen bij de beoordeling of naar aanleiding van het binnengekomen signaal, een strafrechtelijk (voor)onderzoek dient te worden opgestart.
Indien de Belastingdienst, bijvoorbeeld bij het vaststellen van de aangifte of een eventueel boekenonderzoek, stuit op activiteiten die een aanwijzing kunnen zijn voor witwassen, steekpenningen, ernstige vermogensdelicten en/of terrorismefinanciering of inbreuk op sanctiemaatregelen, dan zal de Belastingdienst deze melden bij de aangewezen (overheids)instanties, zoals het Openbaar Ministerie, de FIU, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank.
De realisatie van Randstadspoor Utrecht-Harderwijk en de ontwikkeling van de spoorcorridor Utrecht-Zwolle |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nog geen oplossing voor Utrecht – Harderwijk»?1
Ja
Herinnert u zich de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat het streven blijft dat bij Randstadspoor Utrecht-Harderwijk uiteindelijk alle vier Randstadspoortreinen zullen stoppen in Putten?2
Ja, dit is meegenomen in het onderzoek naar de 3e en 4e Sprinter waarbij er naar gestreefd is ook station Putten vier keer per uur te kunnen bedienen hetgeen niet mogelijk bleek.
Kunt u aangeven wat de actuele stand van zaken is van het project Randstadspoor Utrecht-Harderwijk? Klopt het dat de planstudie die sinds 2010 liep inmiddels is stopgezet en dat er een Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT)-onderzoek is gestart? Zo ja, waarom is de Kamer niet geïnformeerd over het stopzetten van deze planstudie en wat zijn de kaders en de planning van het nieuwe MIRT-onderzoek? Is het nog steeds de bedoeling dat Randstadspoor Utrecht-Harderwijk vanaf uiterlijk 2018 elk kwartier gaat rijden? Zo nee, welke actie heeft u ondernomen richting ProRail en wat is dan de nieuwe planning?
Klopt het dat de planstudie is stopgezet omdat de geplande derde en vierde Randstadspoorsprinter niet passen op de huidige infrastructuur, zelfs niet als station Putten wordt overgeslagen? Klopt het dat dit onder meer wordt veroorzaakt door recent aangescherpte veiligheids- en robuustheidsnormen en nieuwe langere halteertijden van ProRail? Kunt u een verklaring geven voor deze langere halteertijden en hierbij de toezegging van uw voorganger betrekken dat het nieuwe sprintermaterieel juist zou leiden tot een sneller in- en uitstapproces?3
Is er een doorrekening gemaakt van de gevolgen van deze nieuwe veiligheids- en robuustheidsnormen en deze nieuwe halteertijden voor de bestaande dienstregeling en voor de mogelijkheden van betere benutting van het spoor in heel Nederland?
De bestaande normen zijn strenger toegepast mede naar aanleiding van aanbevelingen door de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de ILT naar aanleiding van het ongeval bij Singelgracht in 2012. De strengere toepassing van deze normen zijn meegewogen in de nieuwe doorrekeningen die zijn gemaakt in het kader van de landelijke capaciteitsverdeling. In de nieuwe landelijke dienstregeling is hiermee rekening gehouden. De gevolgen hiervan voor de landelijke dienstregeling zijn op enkele uitzonderingen beperkt.
Bent u bereid om samen met NS te onderzoeken hoe de procestijden bij stations door technische en organisatorische (innovatieve) maatregelen kunnen worden verkort om te komen tot integraal-optimale benutting van materieel en infrastructuur?
In het kader van de LTSA 2.0 wordt door ProRail en NS een onderzoek gedaan om onder andere de procestijden te verbeteren. Ook wordt de nut en noodzaak van 3 kV onderzocht. In het kader van de door NS en ProRail opgestelde verbeteraanpak «Beter en Meer» zijn eveneens maatregelen geformuleerd om de capaciteit te vergroten via nieuwe technologieën. Voorbeelden daarvan zijn het onderzoek Maatregelen Verkorting Opvolgtijden, «Trein op Lijn» met snelheidsadviezen voor de machinist en innovatie op het gebied van roodseinnadering.
Herinnert u zich de motie-Slob c.s. en de motie-Cramer c.s.4 waarin de regering wordt verzocht in kaart te brengen welke infrastructurele maatregelen (zoals inhaalsporen) nodig zijn om een kwartiersdienst van zowel sprinters als intercity’s op het traject Utrecht-Zwolle mogelijk te maken met een betere aansluiting van de sprinters op de intercity’s en de reacties van uw ambtsvoorganger daarop?5
Ja. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de groeikansen Utrecht-Zwolle (d.d. 21 maart 2011, Aanhangsel van de Handelingen nr. 1895) is er gezien de vervoervraag en de effecten van de opening van de Hanzelijn geen noodzaak tot het verhogen van de frequenties van de intercity’s tussen Zwolle en Utrecht. Dit inzicht is tot op heden niet veranderd.
Hoe kijkt u er tegenaan dat na acht jaar van vele vragen en aangenomen moties en een Kamernotitie6 er nog steeds geen integraal beeld is van mogelijke oplossingen van huidige en toekomstige knelpunten op de corridor Utrecht-Bilthoven-Amersfoort-Zwolle?
De tot nu toe uitgevoerde onderzoeken zijn vooral gericht op het mogelijk maken van specifieke productverbeteringen. Het opgestarte MIRT-onderzoek heeft juist als doel om breder en integraler te kijken naar de verbinding Utrecht – Zwolle.
Deelt u de mening dat het, gezien de actuele problemen van Randstadspoor, beter was geweest als bij de ontwikkeling van het stationsgebied Bilthoven, in tegenstelling tot de antwoorden van uw ambtsvoorganger op meerdere vragen7, wel rekening was gehouden met toekomstige inhaalsporen omdat de realiteitswaarde van deze inhaalsporen wel degelijk hoog was? Deelt u de mening dat er wel aanleiding was voor een ruimtereservering bij Bilthoven voor deze inhaalsporen omdat ook toen al een capaciteitsprobleem te voorzien was? Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat ruimte voor inhaalsporen verloren gaat?
Nee. In de uitgevoerde analyses voor een 3e en 4e Sprinter zijn geen knelpunten geconstateerd te Bilthoven. Destijds was er, met de toen gehanteerde uitgangspunten en scope van het onderzoek, geen aanleiding voor een ruimtereservering voor inhaalsporen bij Bilthoven. Er is geen knelpunt geconstateerd die de reservering van inhaalsporen noodzakelijk maakt (zie ook de brief van de Minister aan de Tweede Kamer d.d. 17 mei 2011, IENM/BSK-2011/60393).
Jongeren die identiteitskaarten vervalsen om aan alcohol te komen |
|
Marith Volp (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jongeren vervalsen ID voor drank»?1
Ja.
Herkent u het beeld, zoals dat uit de NOS-peiling komt, dat 1/3 van de 70% minderjarige scholieren gebruik maakt van een geleende of vervalste identiteitskaart om drank te kopen? Zo nee, welk beeld hebt u dan wel van deze praktijken?
Dat beeld was mij niet bekend. Het gaat hier om een enquête die scholieren op eigen initiatief op een website hebben ingevuld. Onduidelijk is in hoeverre deze cijfers representatief zijn. Het Openbaar Ministerie is bekend met signalen dat sommige jeugdigen identiteitskaarten vervalsen of identiteitskaarten van anderen gebruiken om alcoholhoudende drank te kunnen kopen. Wanneer een dergelijk feit bij de politie wordt gemeld, wordt hiertegen opgetreden. In ieder geval wordt het document in beslag genomen.
Waaruit bestaan de signalen die Officieren van Justitie afgeven over valse identiteitskaarten in kroegen? Wat doen het Openbaar Ministerie en de politie met die signalen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat ID-kaarten door middel van algemeen toegankelijke scanners en printers te vervalsen zijn en kunnen dienen voor het aannemen van een valse identiteit? Zo ja, wat zegt dit over de veiligheid van de ID-kaart? Zo ja, wat zegt dit over de controle van ID-kaarten in het algemeen en in horecagelegenheden in het bijzonder? Zo nee, wat is er niet waar?
De Nederlandse identiteitskaart is niet met algemeen toegankelijke scanners en printers te vervalsen. De materialen, technieken en echtheidskenmerken die voor de vervaardiging van de identiteitskaart gebruikt worden, zijn hoogwaardig, niet vrij op de markt te verkrijgen en vereisen speciale kennis en technieken voor de productie. Het probleem ligt dan ook niet bij het document, maar bij de controles; daarbij moet goed gelet worden op de echtheidskenmerken. Door controle van de echtheidskenmerken is het herkennen van vervalsingen namelijk mogelijk. Het vraagt wel om zorgvuldigheid en enige basale kennis van zaken om deze echtheidskenmerken te kunnen herkennen. Van de in omloop zijnde paspoorten en identiteitskaarten is voor iedereen informatie over de echtheidskenmerken beschikbaar op de website van het Agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (http://www.bprbzk.nl/Reisdocumenten/Echtheidskenmerken ). Het is de verantwoordelijkheid van de sectoren zelf om deze informatie te gebruiken. Het NOS-bericht laat zien dat hier in de horeca meer aandacht voor moet zijn.
Welke strafbare feiten kunnen worden begaan op het moment dat een ID-kaart wordt vervalst, of een ID-kaart van een ander wordt gebruikt, of een kaart aan een ander wordt uitgeleend? Welke straffen zijn daarbij maximaal mogelijk?
Het vervalsen van een Nederlandse identiteitskaart of het opzettelijk gebruik maken van de identiteitskaart van een ander is een strafbaar feit in de zin van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht. Dat geldt ook voor het ter beschikking stellen van een identiteitskaart aan een ander. Op deze strafrechtelijke gedragingen staat een maximale gevangenisstraf van zes jaar of een geldboete van de vijfde categorie.
Worden deze strafbare feiten actief opgespoord en vervolgd?
Het gebruik van valse identiteitsbewijzen door jeugdigen wordt veelal ontdekt bij controles van deze documenten, bijvoorbeeld bij het betreden van een horecagelegenheid. Indien de ontdekking bij de politie wordt gemeld, kan deze optreden op de hiervoor omschreven wijze.
Zijn jongeren die deze strafbare feiten begaan er voldoende van doordrongen welke straffen hun boven het hoofd kunnen hangen inclusief het risico dat zij geen Verklaring omtrent het gedrag meer zullen kunnen krijgen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, wat gaat u doen om jongeren hiervan wel te doordringen?
Uit de reportage van de NOS blijkt dat ondervraagde jongeren zich ervan bewust zijn dat zij een strafbaar feit plegen door met een vervalste of geleende identiteitskaart alcohol te kopen. Of zij zich van de in het antwoord op vraag 5 genoemde strafmaat en de mogelijke gevolgen van een strafrechtelijke sanctie bewust zijn, is mij niet bekend. Bij een eerste overtreding volgt meestal een waarschuwing of HALT-straf. Dit heeft geen gevolgen voor het afgeven van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), maar hiermee worden de betreffende jongeren er wel van doordrongen welke gevolgen een volgende overtreding kan hebben. Het beleid van politie en Openbaar Ministerie is erop gericht om jongeren zodanig te confronteren met de door hen gepleegde strafbare feiten, dat hiervan een preventieve werking uitgaat.
Kunnen kroegbazen controleren op de echtheid van ID-kaarten? Zo ja, hoe kunnen zij dat? Zo nee, wat zegt dat over de mogelijkheid om de leeftijd van alcohol en 18 jaar effectief te handhaven?
Zoals ik bij vraag 4 heb geantwoord, is de informatie over de echtheidskenmerken van alle in omloop zijnde paspoorten en identiteitskaarten voor iedereen beschikbaar op de website van het Agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten. Ook horeca-uitbaters kunnen dus aan de hand van deze informatie de authenticiteit van identiteitskaarten eenvoudig (laten) controleren.
Controleren kroegbazen ook op de echtheid van ID-kaarten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, als zij dat niet doen, in hoeverre dragen zij dan bij aan het instandhouden van deze praktijken van ID-fraude?
Indien de uitkomst van dit onderzoek representatief is, dan controleren horeca-uitbaters onvoldoende op de echtheid van identiteitskaarten en wordt deze vorm van identiteitsfraude dus onvoldoende bestreden. Het is de taak van degene die alcohol verstrekt om de identiteitskaart goed te controleren; onder andere door te letten op de pasfoto en de geboortedatum, maar vooral ook op de echtheidskenmerken. Dat door scholieren gemaakte, geplastificeerde kaarten niet als vervalsing worden herkend, geeft aan dat er meer aandacht moet zijn voor het controleren van deze documenten. Het is dus van belang dat er ook in de horeca meer aandacht wordt besteed aan een effectieve controle van identiteitskaarten.
In hoeverre kan ID-fraude met de nieuwe ID-kaart worden voorkomen of bemoeilijkt?
De nieuwe identiteitskaart bevat enkele echtheidskenmerken die identiteitsfraude nog moeilijker maken. Zo bevat deze een tweede foto met 3D-effect en zijn het geboortejaar en de geboortemaand door middel van gaatjes rechts naast de foto aangebracht. Ook is het geboortejaar op beide foto’s weergegeven. Deze echtheidskenmerken zijn eenvoudig te controleren.