Het gebrek aan kennis over de onderliggende oorzaken van suïcidaal gedrag |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Mental health: A road map for suicide research and prevention»1, waarin staat dat er een gebrek aan kennis is over de oorzaken van suïcidaal gedrag?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal zelfdodingen in Nederland met 30% is toegenomen in de periode 2008–2012?
Het is mij bekend dat het aantal suicides is toegenomen gedurende de aangegeven periode met 30%. Ik heb dit percentage ook vermeld in mijn brief van 24 januari 2014 waarbij ik de Landelijke agenda suicidepreventie en de Jaarrapportage vermindering suicidaliteit 2013 aan uw Kamer heb aangeboden. Uiteraard vind ik het van belang dat het aantal suicides zal afnemen. Daarom ben ik verheugd dat landelijke partijen gezamenlijk de Landelijke agenda suicidepreventie hebben gefomuleerd waar gedurende 2014 tot en met 2017 uitvoering aan zal worden gegeven. Belangrijke inzet van deze agenda is gericht op de vroegsignalering en verbetering van de hulpverlening.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat het aantal zelfdodingen fors daalt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stelling van Prof. Dr. Aleman en Prof. Dr. Denys dat er onvoldoende kennis wordt opgebouwd over de onderliggende oorzaken van suïcidaal gedrag en de behandeling ervan?
Het is de verantwoordelijkheid van de beroepsgroep(en) zelf om daar waar leemtes in kennis zitten op het terrein van oorzaken en/of behandeling, wetenschappelijk onderzoek op te zetten en uit te voeren. Er is veel onderzoek beschikbaar over oorzaken die ten grondslag kunnen liggen aan suicide zoals depressie, scheiding en alcoholisme, kennis over de mechanismen die leiden tot suïcidaal gedrag is nog voor verbetering vatbaar.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat er overtuigend bewijs is dat adequate preventie en behandeling van bepaalde aandoeningen, zoals depressie en alcoholverslaving, zelfmoordcijfers kunnen verlagen?
Deze conclusie is heel belangrijk, maar biedt geen nieuwe inzichten. Adequate preventie in de zin van vroegsignalering, maakt dan ook deel uit van de eerder genoemde Landelijke agenda suïcidepreventie. Daarnaast zal ook aandacht worden besteed aan verbetering van implementatie van de richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag, met het oog op verbetering van de hulpverlening. In genoemde richtlijn wordt aandacht besteed aan de genoemde aandoeningen.
Deelt u de mening dat suïcidaliteit niet moet worden gezien als een medische complicatie, maar als een aparte stoornis?
Ik laat het aan de beroepsgroep over om te beoordelen op welke wijze zij suicidaliteit willen classificeren.
Bent u voornemens naar aanleiding van dit onderzoek meer aandacht te besteden aan preventie van suïcide? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting dat het van belang is om in te zetten op preventie van suïcide. Met de voorgestelde aanpak in de Landelijke agenda suïcidepreventie, wordt hieraan gedurende 2014–2017 gevolg gegeven. Ik heb daar € 1,1 miljoen voor vrijgemaakt. Ik hoop dat de activiteiten zullen bijdragen aan het terugdringen van de suïcidecijfers. Uiteraard zal ik de Kamer zoals gebruikelijk periodiek informeren over de ontwikkeling van deze cijfers.
Bent u bereid meer te investeren in onderzoek naar de onderliggende oorzaken van suïcidaal gedrag en de behandeling ervan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden voor aanscherping van de Landelijke agenda suïcidepreventie 2014–2017 ziet u naar aanleiding van dit onderzoek?2
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat minimaal 33% en mogelijk zelfs 60% van de inwoners van Herpen besmet is met Q-koorts |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de resultaten van het bevolkingsonderzoek naar besmetting met Q-koorts dat de GGD Hart voor Brabant begin dit jaar heeft laten uitvoeren onder 1.517 van de 2.163 inwoners in het Brabantse dorp Herpen?
Ik ben op de hoogte van de eerste resultaten van het onderzoek dat de GGD Hart voor Brabant in Herpen heeft uitgevoerd. Zoals vermeld in mijn brief van januari 2013, in reactie op Kamervragen van de heer Van Gerwen, financiert het Ministerie van VWS deze studie.
Bent u er ook van geschrokken dat minimaal 33% en mogelijk zelfs 60% van de inwoners van Herpen met Q-koorts besmet is (geweest)?
Dat in ieder geval minimaal 33% en mogelijk zelfs meer van de onderzochte inwoners uit Herpen besmet is geweest met Q-koorts komt niet onverwacht. Eerder onderzoek wees uit dat al in 2007 ruim een kwart van de inwoners van Herpen besmet was geraakt.
Deelt u de mening dat het, gezien het feit dat er met de reguliere testmethode 507 positieve diagnoses werden gesteld en met de nieuwe InnatOss methode 900 positieve diagnoses werden gesteld, van belang is dat de Q-koortstest van InnatOss zo snel mogelijk wordt gevalideerd? Zo ja, wat kunt u doen om erkenning van deze test te bespoedigen?
Pas als er een grondige validatie van deze test is uitgevoerd, zal duidelijk worden wat een positieve uitslag van deze nieuwe test, zonder dat dit bevestigd werd met andere laboratoriumtesten, betekent. Het bedrijf dat de gebruikte Q-koorts test produceert werkt hard aan deze validatie. Wij hebben geen signalen dat acties van de overheid hierbij nodig zijn.
Deelt u de mening dat zeer opmerkelijk is dat er in Herpen 7 jaar na de eerste Q-koorts uitbraak nog 6 inwoners van Herpen met gezondheidsklachten zijn gevonden die zich nader moeten laten onderzoeken om vast te stellen of ze chronische Q-koorts hebben?
Patiënten die acute Q-koorts hebben gehad zijn, indien nodig, gecontroleerd op chronische Q-koorts en in de gebieden waar veel Q-koorts voorkwam zijn ook mensen met hart- en vaataandoeningen die gevoelig maken voor chronische Q-koorts onderzocht. Het onderzoek dat in Herpen uitgevoerd is, is bedoeld om te onderzoeken of er ook mensen zijn die zonder dat zij het weten mogelijk chronische Q-koorts hebben. In die opzet is het onderzoek geslaagd.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er bij mensen die besmet zijn met chronische Q-koorts snel een diagnose wordt gesteld, zodat er een passende behandeling kan worden toegepast?
Het is zeker van belang dat bij de bewoners van Herpen waar sprake is van mogelijk chronische Q-koorts snel een diagnose wordt gesteld. Bij bewezen chronische Q-koorts is de bacterie nog aanwezig in het lichaam. De bacterie kan zich hechten aan het hart en of bloedvaten waardoor men ernstig ziek kan worden. De diagnose chronische Q-koorts kan men alleen stellen door een combinatie van bloedtesten, lichamelijk onderzoek en eventueel andere aanvullende onderzoeken zoals een scan. Daarom heeft de huisarts contact opgenomen. De bewuste personen zijn ondertussen verwezen en zijn of worden nader onderzocht om na te gaan of zij ook daadwerkelijk chronische Q-koorts hebben.
Gelukkig hebben veel mensen waarbij er mogelijk sprake is van chronische Q-koorts op basis van de bloeduitslag uiteindelijk géén bewezen chronische Q-koorts.
Deelt u de mening dat, gezien de diagnosering van mogelijk 6 patiënten met chronische Q-koorts in Herpen, het bevolkingsonderzoek in Herpen dient te worden uitgebreid naar andere dorpen in de buurt van Herpen?
De uitslagen van de testen zijn slechts een beperkt onderdeel van het totale onderzoek. Op dit moment is de GGD druk bezig met de analyse van alle vragenlijsten en bloedgegevens. De uiteindelijke studieresultaten volgen naar verwachting in het voorjaar van 2015. Ik wacht het uiteindelijke resultaat van dit onderzoek en de daarbij behorende conclusies en aanbevelingen af, voordat ik mij laat adviseren over nut en noodzaak van een uitgebreider onderzoek.
Bent u – gezien de diagnosering van mogelijk 6 patiënten met chronische Q-koorts in Herpen – bereid om ook in de omgeving van de andere geitenbedrijven die besmet zijn of waren met Q-koorts bevolkingsonderzoek te laten uitvoeren?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe duidt u het dat er bij de GGD de afgelopen jaren slechts 74 meldingen van Herpenaren zijn binnengekomen over besmetting met Q-koorts, terwijl uit dit bevolkingsonderzoek blijkt dat er minimaal 507 inwoners van Herpen besmet zijn met Q-koorts? Bent u het met de GGD eens dat het aantal meldingen slechts het topje van de ijsberg is?
Van infectieziekten is bekend dat meer mensen worden besmet dan dat er ziek worden. Wanneer (ernstige) ziekteverschijnselen ontbreken gaat men over het algemeen niet naar de huisarts en wordt er geen diagnose gesteld. Er zal dus, zoals gebruikelijk bij infectieziekten, sprake zijn van reguliere onderdiagnostiek van de acute Q-koorts besmetting. Uit de literatuur was al bekend dat 60% van de besmettingen met de Q-koorts bacterie asymptomatisch verloopt. Uit onderzoek van Sanquin bleek dat maar 8% van de bloeddonoren die Q-koorts heeft doorgemaakt ook gemeld was. De verhouding in Herpen en meer informatie over acute en chronische klachten moet nog volgen uit de analyse van de vragenlijsten.
Welke schatting kunt u op basis van dit bevolkingsonderzoek maken over het totaal aantal Q-koortsbesmettingen in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat dergelijke grote aantallen burgers besmet raken met een zoönose? Zo ja, deelt u de mening dat er fundamentele stappen moeten worden gezet om de omvang en aard van de veehouderij in Nederland te beperken? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het Kabinetsstandpunt inzake omvang intensieve veehouderij en schaalgrootte van 14 juni 2013 (Kamerstuk 28 973, nr. 134).
Heeft de stichting Q-support al een bestedingsreglement vastgesteld en activiteiten verricht om Q-koortspatiënten te ondersteunen met de 10 miljoen euro die de Rijksoverheid ter beschikking heeft gesteld voor hulp aan Q-koortspatiënten? Heeft u al meer inzicht of de Q-koortspatiënten voldoende kunnen worden geholpen door de Stichting Q-support en in de inzet van de 10 miljoen euro?
Q-support is op 12 februari 2014 in Herpen officieel van start gegaan. Ik heb daar de hoop uitgesproken dat de Stichting Q-support veel kan betekenen voor de slachtoffers van de Q-koorts-epidemie. Q-support is zeer voortvarend van start gegaan, het meerjarenplan en het bestedingenreglement zijn vastgesteld en de eerste signalen geven mij het vertrouwen dat veel patiënten geholpen kunnen worden met het advies en de begeleiding die Q-support kan bieden. Ik heb u toegezegd dat een jaar nadat de stichting van start is gegaan geëvalueerd zal worden. Zoals in mijn eerdere brieven vermeld, zal ik de Kamer dus rond september 2014 rapporteren over de eerste bevindingen. Q-support heeft reeds opdracht gegeven tot het uitvoeren van een evaluatie. Vanzelfsprekend kan dit slechts een deelevaluatie zijn over de eerste fase van Q-support.
Bent u ervan op de hoogte dat het nog altijd voorkomt dat verzekerden van zorgverzekeraars geen inzage krijgen in de onderliggende verrichtingen en de diagnose die tot hun zorgnota leiden, waardoor zij niet kunnen controleren of hun zorgnota juist is?
Zoals aangegeven in mijn recente brief over kostenbewustzijn acht ik het van groot belang dat patiënten/verzekerden inzicht krijgen in hun zorgnota. Om die reden heb ik een traject in gang gezet om de inzichtelijkheid van de zorgnota te verbeteren. Dat traject ligt op schema. Voor DBC-zorgproducten geopend vanaf 1 juni 2014 zal de zorgnota uitgebreid worden met onder meer de verrichte zorgactiviteiten (contactmomenten, operaties, et cetera). De eerste DBC-zorgproducten geopend vanaf 1 juni worden op zijn vroegst medio augustus gedeclareerd bij de zorgverzekeraars. Vanaf medio augustus zullen patiënten/verzekerden dus gaandeweg een beter inzichtelijke zorgnota krijgen.
Hoe verhoudt zich dat tot de door u in het Algemeen overleg van van 26 maart 2014 aangekondigde inspanningen om de zorgnota per juni 2014 begrijpelijker en gedetailleerder te maken? Moet daaronder ook worden verstaan dat verzekerden toegang hebben tot de geregistreerde verrichtingen en diagnose, als zij vermoeden dat hun zorgnota onjuist is? Zo nee, wanneer wordt dat wel mogelijk?
Zie antwoord vraag 1.
Liggen de voorbereidingen voor een begrijpelijke zorgnota per juni 2014 op schema? Ontvangen alle verzekerden vanaf juni een meer begrijpelijke en beter controleerbare zorgnota?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kunnen verzekerden tot het moment dat bovengenoemde verbeteringen zijn doorgevoerd controleren of hun zorgnota’s kloppen, als zij naast een slecht begrijpbare nota ook nog eens geen toegang krijgen tot de onderliggende informatie?
Ook op dit moment zijn zorgaanbieders al verplicht relevante informatie op de nota te vermelden. Hierbij kan gedacht worden aan de zorgprestatie, de consumentenomschrijving van de zorgprestatie, de diagnose, het specialisme en de verwijzer. Vanaf 1 juni 2014 wordt deze informatie uitgebreid met de zorgactiviteiten, inclusief een consumentenvertaling hiervan. Partijen hebben zich in bestuurlijke afspraken gecommitteerd aan het verbeteren van de zorgnota en de terugkoppeling van deze informatie aan patiënten/verzekerden. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) legt informatie- en transparantieverplichtingen op en ziet hier op toe. Verzekeraars en zorgaanbieders zijn tot 1 juni 2014, wanneer de beter inzichtelijke zorgnota in werking treedt, formeel niet verplicht informatie uit te leveren aan patiënten op het niveau van geleverde zorgactiviteiten. Patiënten/verzekerden kunnen zich evenwel altijd wenden tot hun verzekeraar (zie antwoord vraag 7,8 en 9) als zij vragen hebben over de ontvangen zorgnota.
Zijn zorgverzekeraars verplicht de onderliggende registraties beschikbaar te stellen of verzekerden door te verwijzen naar de betreffende zorgaanbieder?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn zorgaanbieders verplicht de onderliggende registraties beschikbaar te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat moeten verzekerden doen die nu vermoeden dat hun zorgnota foutief is, maar de onderliggende registraties niet te zien krijgen die leiden tot een bepaald zorgproduct en een bepaalde rekening?
Zoals in de brief over kostenbewustzijn is aangegeven wordt nog niet overal eenduidig omgegaan met het ontvangen en verwerken van vragen en klachten van patiënten/verzekerden over de zorgnota. Om die reden hebben de koepels van verzekeraars en ziekenhuizen afspraken gemaakt over de afhandeling van vragen en klachten en wie hier op welk moment voor verantwoordelijk is, zodat patiënten en verzekerden hier snel in geholpen worden en niet van het kastje naar de muur worden gestuurd. Deze afspraken zijn in concept gereed en worden binnenkort formeel bestuurlijk vastgesteld. Uitgangspunt in de afspraken is dat de verzekeraar het aanspreekpunt voor verzekerden is, wanneer zij vragen hebben over hun zorgnota. De Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) kan binnen die taakverdeling ingeroepen worden wanneer verzekerde en verzekeraar er onverhoopt toch niet uitkomen.
De NZa ziet in het algemeen toe op de naleving van wet- en regelgeving omtrent transparantie, producten en tarieven. DBC-Onderhoud vervult daarbinnen een ondersteunende rol, die onder meer vorm krijgt door het verschaffen van informatie over prijzen van behandelingen op de website www.opendisdata.nl.
Bij welke externe instantie kunnen verzekerden hun klachten kwijt over de samenstelling van de zorgnota of over de weigering van zorgverzekeraars of zorgaanbieders om nader inzicht te geven in de opbouw van de nota?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven wat de rol is van respectievelijk zorgverzekeraars, de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeraars, de zorgaanbieders, de klachtencommissie van de zorgaanbieders, platformen als DBC-Onderhoud en de Nederlandse Zorgautoriteit?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat het eerste schip met teerzandolie volgende week in Europa aankomt |
|
Carla Dik-Faber (CU), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «First shipment of Canadian tar sands heads towards EU shores»?1
Ja.
Kunt u dit bericht bevestigen?
De Nederlandse overheid is niet actief betrokken in de oliehandel en heeft daarom geen inzicht in individuele transacties. De Nederlandse overheid beschikt ook niet over gegevens over plaats van aankoop en herkomst van olie. De reden is dat brandstofleveranciers zelf niet over deze gegevens beschikken en er daarom ook niet over kunnen rapporteren. Hierover is uw Kamer reeds geïnformeerd in de brief van Staatssecretaris Atsma van 16 november 2011 (kamerstuk 32 357-32).
Kunt u aangeven of deze olie – in onbewerkte of bewerkte vorm – ook in Nederland zal aankomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een keuzemogelijkheid voor consumenten om deze olie niet af te nemen, maar wel aardolieproducten van andere herkomst? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Transparantie in de fossiele keten acht ik van belang. Het is zonder internationale afspraken echter niet mogelijk – en vanwege het belang van een internationaal gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven niet wenselijk – om alleen in Nederland een keuzesysteem op te zetten. Olie wordt grotendeels uit het buitenland geïmporteerd. Het vermelden en registreren van de herkomst is internationaal echter niet verplicht. Daarom weten Nederlandse importeurs en/of leveranciers vaak ook niet wat de herkomst is van de producten die zij aanbieden. Om deze reden is het dan ook niet mogelijk deze informatie aan consumenten aan te bieden. Voor consumenten is dus nu niet na te gaan wat de herkomst van de olie is waaruit de eindproducten zijn samengesteld.
Ruwe oliesoorten zijn nog individueel te identificeren. Echter, nadat ruwe olie is verwerkt tot olieproducten zijn de producten doorgaans identiek, en is het aan het olieproduct niet meer te zien met welke ruwe oliesoort het is gefabriceerd. Een liter benzine is een liter benzine.
De olieproducten worden ook in dezelfde tanks opgeslagen en vermengd. Het opzetten van gescheiden logistieke systemen voor olieproducten, die gefabriceerd zijn met de diverse ruwe oliesoorten, zou gepaard gaan met hoge kosten en grote administratieve lasten, zowel voor het Nederlandse bedrijfsleven als de Nederlandse consument.
Bovendien wordt binnenkort het voorstel van de Europese Commissie verwacht voor uitwerking van artikel 7a van de Richtlijn Brandstofkwaliteit. Hierin wordt geregeld hoe brandstofleveranciers moeten rapporteren over de CO2-reductie van 6% die zij in 2020 gerealiseerd moeten hebben in de keten fossiele transportbrandstoffen. De Staatssecretaris van IenM heeft al in haar brief van
5 december 2013 (Kamerstuk 21 501-08-494) aan uw Kamer toegezegd naar aanleiding van dit nieuwe voorstel met uw Kamer in debat te zullen gaan over hoe de gewenste transparantie in de keten fossiele transportbrandstoffen gerealiseerd kan worden, rekening houdend met de lasten voor het bedrijfsleven. Het is verstandig om eerst de besluitvorming over dit voorstel af te wachten.
De regering zal ook uitvoering geven aan de motie van Kamerlid Jan Vos (Kamerstuk 33 834-17) en in kaart brengen welke juridische en economische obstakels er zijn om volledige transparantie van de brandstoffenmix te realiseren. Naar aanleiding van de resultaten van deze inventarisatie zullen de Staatssecretaris van IenM en ik uw Kamer verder informeren welke mogelijkheden er zijn.
Indien het antwoord op vraag 4 negatief is, bent u bereid deze keuzemogelijkheid in ieder geval voor de Nederlandse markt te creëren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uiteenzetten hoe de import van deze CO2-intensieve olie zich verhoudt tot de doelen van het Europese klimaatbeleid en de Fuel Quality Directive?
De behandeling van CO2-intensieve oliesoorten is naar de mening van het kabinet een internationaal vraagstuk. Nederland zet zich in voor een Europees klimaatbeleid, dat betekenisvolle stappen zet in de richting van een duurzame energievoorziening. Dat is ook zo afgesproken in het Energieakkoord. Omdat het milieu om een internationale aanpak vraagt, en nationale grenzen overstijgt, zijn internationale afspraken van groot belang. Daarom maakt Nederland zich sterk voor het opnemen van een CO2-reductiedoel voor de EU van 40% als minimale uitkomst van het onderhandelingsproces over het Europese Klimaat- en Energiepakket. De uiteindelijke Europese CO2-reductiedoelstelling zal verdeeld worden over zowel de ETS als de non-ETS sector. Voor wat betreft hun raffinage-activiteiten vallen oliemaatschappijen onder het ETS. Het is de verantwoordelijkheid van de oliebedrijven om te bepalen op welke wijze zij de CO2-reductiedoelstelling in het kader van het ETS willen realiseren. Voor Nederland ligt er in de non-ETS sector een afspraak in het kader van het SER-Energieakkoord om in het wegtransport in 2030 maximaal 25 Megaton CO2 uit te stoten (een reductie van 17% t.o.v. 1990) en in 2050 de CO2-uitstoot van de transportsector met 60% te hebben gereduceerd. Dit is een forse ambitie. Het is daarom van belang dat er op EU-niveau instrumenten blijven die sturen op CO2-reductie van zowel brandstoffen als voertuigen. Nederland zet zich daarom in voor de voortzetting van een CO2-reductiedoelstelling voor de keten fossiele brandstoffen in de Richtlijn Brandstofkwaliteit, ook na 2020.
Voor de periode tot 2020 geldt dat brandstofleveranciers in de EU in 2020 moeten aantonen dat zij over de gehele keten fossiele brandstoffen 6% CO2 hebben bespaard. Hoe verschillende ruwe oliesoorten hierbinnen moeten worden behandeld zal worden bediscussieerd in de besluitvorming over het voorstel van de Europese Commissie over art. 7a van de Richtlijn Brandstofkwaliteit. Dit voorstel wordt binnenkort verwacht. De inzet van meer CO2-intensieve oliën in de brandstofmix leidt er voor de brandstofleveranciers toe dat zij elders meer inspanning zullen moeten leveren om te komen tot de vereiste 6% CO2-reductie over de keten fossiele brandstoffen.
Tienduizenden onterechte vorderingen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Fiscus verstuurt duizenden onterechte vorderingen»?1
Hoeveel onterechte vorderingen heeft de fiscus exact verstuurd?
Kunt u aangeven hoe het kan dat de puinhoop bij de fiscus maar blijft aanhouden en wat de exacte toedracht van deze zoveelste fout is?
Deelt u de visie dat het huidige belastingstelsel grondig dient te worden herzien en dat we toe moeten naar een situatie waarbij er geen zorg- en huurtoeslagregeling meer bestaat? Zo neen, waarom niet?
Het bericht dat gemeenten in de biblebelt fors minder geld per jongere krijgen dan andere gemeenten |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten «Sterke sociale cohesie kost gemeenten in de biblebelt geld» en «Arm en zwak de dupe»?1 2
Ja, het bericht is mij bekend.
Kloppen de conclusies uit het onderzoek van Binnenlands Bestuur dat gemeenten in de biblebelt fors minder geld krijgen per jongere? Zo ja, waarom is daarvoor gekozen? Zo nee, waarom kloppen de conclusies niet?
In de bestuursafspraken 2011–2015 is vastgelegd dat we in 2015 het budget verdelen naar historisch gebruik van jeugdhulp. De komende jaren werken we toe naar een objectieve verdeling op basis van indicatoren die de behoefte aan jeugdhulp voorspellen. In de meicirculaire 2013 was al te zien dat sommige gemeenten veel minder jeugdzorg per kind verbruiken dan anderen. De in het artikel genoemde gemeenten in de Bible belt zijn daarbij overigens bij lange na niet de enige gemeenten. Alle gemeenten krijgen nu budget voor wat ze gebruiken, en dus de hoeveelheid geld die ze in 2015 nodig hebben. Niet meer en niet minder.
Klopt het dat gemeenten in provincies die forse uitgaven doen aan jeugdzorg via het verdeelmodel straks ook meer te besteden hebben per jongere dan gemeenten in provincies die zuiniger waren? Zo ja, waarom is daarvoor gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de verwachting dat de gemeente Bunschoten maar 402 euro per jongere krijgt, terwijl het landelijk gemiddelde op 919 euro ligt en er bovendien gemeenten zijn die ruim 700 euro meer ontvangen per jongere? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u die verschillen niet te hoog? Waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend dat de gemeente Bunschoten samen met de kerkelijke diaconie veel heeft geïnvesteerd in een preventieve aanpak? Wat vindt u daarvan?
Het voorbeeld van Bunschoten kan een aanwijzing zijn dat het inderdaad lukt om lagere kosten van jeugdhulp te realiseren door kinderen die het nodig hebben te helpen met lichtere vormen van zorg, bijvoorbeeld door er eerder bij te zijn, meerdere problemen in 1 keer aan te pakken en hun netwerk beter te betrekken.
Vanaf 2016 zal in toenemende mate met objectieve indicatoren die de behoefte aan jeugdhulp voorspellen een definitieve verdeling worden gemaakt. Hiervoor worden analyses gemaakt van de verklarende factoren voor de variatie in jeugdhulpgebruik per gemeente.
Gemeenten zullen risico’s op hoge jeugdhulpkosten zelf moeten opvangen door daar budget voor te reserveren of door risico’s te delen in regionale samenwerkingsverbanden.
Hoe worden gemeenten als Bunschoten die de afgelopen jaren veel geld hebben geïnvesteerd in deze preventie in het verdeelmodel tegemoetgekomen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe worden gemeenten die op grond van jeugdzorg-gegevens uit het verleden relatief weinig middelen beschikbaar krijgen gecompenseerd als zij onverhoopt toch met een piek in de kosten te maken krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat gemeenten niet weten hoe ze kindermishandeling moeten tegengaan |
|
Marith Volp (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de Kinderombudsman, waarin wordt gesteld dat gemeenten niet weten hoe ze kindermishandeling moeten tegengaan?1
Het rapport van de Kinderombudsman «Preventie van kindermishandeling in gemeenten, van papier naar werkelijkheid» is ons bekend.
Waarom heeft de helft van de gemeenten nog geen gegevens over het aantal gevallen van kindermishandeling in de gemeente?
Uit het onderzoek van de Kinderombudsman blijkt dat 52% van de gemeenten aangeeft niet te monitoren hoeveel mishandelde kinderen er in hun gemeente zijn. Uit een documentenstudie naar de regierol van gemeenten, die recent is uitgevoerd, blijkt dat gemeenten veelal wel beschikken over gegevens van het aantal meldingen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Enkele gemeenten hanteren blijkens dat onderzoek ook schattingen op basis van landelijke prevalentiegegevens. Mijn beeld is dan ook niet dat het merendeel van de gemeenten geen gegevens heeft. Binnenkort wordt deze studie naar uw Kamer gestuurd als bijlage bij de Voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties.
Gemeenten staan verschillende mogelijkheden ter beschikking om aan gegevens te komen. Deze reiken we gemeenten aan in de digitale Handreiking aanpak kindermishandeling op www.voordejeugd.nl.2
Als per 1 januari 2015, de gemeenten verantwoordelijk worden voor het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK), wordt bij Amvb geborgd dat gegevens over het AMHK landelijk uniform worden bijgehouden. Deze gegevens worden via het CBS beschikbaar gesteld aan de gemeenten.
In aanvulling op deze minimale dataset kunnen gemeenten desgewenst nadere afspraken maken met hun AMHK over het bijhouden van gegevens.
Wat zijn de zogenoemde «best practices» van gemeenten in het kader van preventieve maatregelen tegen kindermishandeling? Worden deze onderling uitgewisseld? Zo nee, waarom niet?
Ons beeld is dat gemeenten op het terrein van kindermishandeling en huiselijk geweld veel maatregelen regionaal onderling uitwisselen en oppakken, bijvoorbeeld in het kader van de ontwikkeling van regiovisies van de «Regioaanpak Veilig Thuis». Best practices op het terrein van interventies en programma’s hoeven niet onderling uitgewisseld te worden, omdat zij zijn opgenomen in de Databank Effectieve Interventies van het Nationaal Jeugd Instituut (NJI). Het NJI en Movisie hebben een overzicht gemaakt van effectieve interventies en programma’s voor de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld. Dit overzicht is opgenomen in de digitale Handreiking aanpak kindermishandeling op www.voordejeugd.nl.
Wat is uw reactie op de constatering van de Kinderombudsman dat in de meerderheid van het gemeentelijk beleid belangrijke preventiedoelstellingen ontbreken, ondanks het feit dat deze sinds 2008 intensief aan gemeenten bekend zijn gemaakt? Op welke manier en op welke termijn gaat u dit verbeteren?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk om preventiebeleid voor kindermishandeling vorm te geven en doelstellingen te bepalen. 77% van de gemeenten heeft volgens de Kinderombudsman beleid ten aanzien van de preventie van kindermishandeling, wat niet betekent dat zij de specifieke preventiedoelstellingen hanteren die de Kinderombudsman als uitgangspunt neemt. Belangrijk is dat een gemeente in het preventiebeleid oog heeft voor algemene preventie en specifieke preventie gericht op risicogroepen.
Met het oog op de decentralisatie kan het lokale preventiebeleid van kindermishandeling nog verder versterkt worden. Samen met de VNG ondersteunen wij deze ontwikkeling waarop ik in het antwoord op de volgende vraag nader in ga.
Welke concrete maatregelen gaat u op welke termijn nemen om gemeenten te ondersteunen bij het opzetten van betere preventie van kindermishandeling en van ondersteuning/zorg aan slachtoffers en ouders?
We ondersteunen samen met de VNG gemeenten bij het realiseren van de aanpak van kindermishandeling. Dit doen we onder andere via het Transitiebureau Jeugd, het ondersteuningsprogramma Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) en het programma «Regio aanpak Veilig Thuis». In dit kader maken gemeenten in de regio’s afspraken over de geïntegreerde aanpak. Naar verwachting hebben alle regio’s eind dit jaar afspraken gemaakt en vastgelegd in regiovisies. Gemeenten zijn volop bezig met de vormgeving van het jeugdbeleid en de vorming van het AMHK.
Ook de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik brengt preventie van kindermishandeling onder de aandacht van gemeenten, onder andere met bijeenkomsten voor burgemeesters.
We verwachten dat preventie in den brede en daarbij ook preventie van kindermishandeling voor gemeenten steeds belangrijker wordt omdat, als gevolg van de decentralisatie van de jeugdhulp, gemeenten de bakens meer naar voren verzetten, wat kan leiden tot minder gebruik van dure specialistische zorg en een kosten-effectievere aanpak.
Het belang voor gemeenten om te monitoren op resultaten, op bereik van maatregelen en op de effecten neemt met de decentralisatie ook toe. De Kinderombudsman gaf aan dat ook dit onvoldoende gebeurt.
Naast de ondersteuning van gemeenten ga ik het Besluit publieke gezondheidszorg (Wet publieke gezondheid) wijzigen. Gemeenten krijgen de opdracht om als onderdeel van het Basispakket jeugdgezondheidszorg aandacht te geven aan het signaleren van kindermishandeling en voorlichting, advies, instructie en begeleiding aan te bieden over onder meer opvoedproblemen en kindermishandeling (waaronder vrouwelijke genitale verminking en het shaken baby syndroom).
Tot slot kunnen we nog melden dat de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld ook centraal staat in drie regionale bijeenkomsten die de VNG in samenwerking met Movisie en NJI in september van dit jaar organiseert. Doel van de bijeenkomsten is gemeenten optimaal te informeren over en te ondersteunen bij de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld. Preventie is een van de thema’s en hierbij zullen ook de uitkomsten van het rapport van de Kinderombudsman benut worden.
Wat is uw oordeel over het ontwikkelde «Kind Veilig Preventie Pakket» van verschillende organisaties die zich hard maken voor het welzijn van kinderen? Onderschrijft u de aanbeveling van de Kinderombudsman het pakket door alle gemeenten te laten gebruiken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u dit realiseren?
We vinden het een goede zaak dat de Kinderombudsman zich met het rapport richt tot de gemeenten, aangezien zij verantwoordelijk zijn voor de preventie van kindermishandeling. Ook heb ik veel waardering voor de NGO’s die met het Kind Veilig Preventie Pakket een concreet handvat bieden aan gemeenten. Het pakket is door hen verstuurd aan alle gemeenten, die hier gebruik van kunnen maken.
Belangrijk is dat hiermee een beroep wordt gedaan op gemeenten om nu al èn ook straks na 1 januari 2015 maximaal werk te maken van de aanpak van kindermishandeling. Juist ook voor de uitermate kwetsbare groep kinderen die slachtoffer zijn van mishandeling zijn inspanningen van gemeenten hard nodig. Op welke wijze gemeenten dit oppakken is aan hen. Het ontwikkelde pakket biedt gemeenten aanknopingspunten voor het versterken van beleid.
Hoe beoordeelt u in het licht van het genoemde rapport van de Kinderombudsman de inspanningen van Nederland ten aanzien van artikel 19 van het VN-kinderrechtenverdrag, dat stelt: «staten nemen alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik»?
Ons beeld is dat zowel door overheden als door professionals in toenemende mate concrete invulling is en wordt gegeven aan de aanpak van kindermishandeling over de gehele linie van voorkomen, signaleren, stoppen en het beperken van schade. De inspanning en aandacht voor het bestrijden van kindermishandeling is er, maar kan en moet altijd beter. Daarom achten wij het belangrijk om gezamenlijk met alle betrokkenen te blijven zoeken naar verbeteringen in de aanpak van kindermishandeling. Eind oktober komen wij in de mid term review van het actieplan «Kinderen Veilig» met een actualisatie van onze inzet op dit belangrijke thema.
De Saoedische handelsmaatregelen tegen Nederland |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Saoedi-Arabië stelt sancties in tegen Nederland»?1
Ja.
Klopt het bericht dat Nederlandse bedrijven per direct niet meer in aanmerking komen voor opdrachten in Saoedi-Arabië? Geldt dit ook voor lopende projecten?
Tijdens het bezoek van de Directeur-Generaal Politieke Zaken van Buitenlandse Zaken aan Riyadh op 26 mei jl. noch in de weken daarna is bevestiging ontvangen dat de Saoedische regering maatregelen zou hebben genomen.
Heeft u reeds contact gehad met Nederlandse bedrijven in Saoedi-Arabië? Zo ja, welke gevolgen hebben zij reeds ondervonden van de (aangekondigde) handelsmaatregelen?
Er is dagelijks contact met het Nederlands bedrijfsleven, zowel in als buiten Saoedi-Arabië over deze kwestie. De Directeur-Generaal Politieke Zaken sprak tijdens zijn recente bezoek eveneens met vertegenwoordigers van Nederlandse bedrijven ter plaatse. De gevolgen die Nederlandse bedrijven ondervinden variëren sterk: sommige bedrijven ondervinden geen problemen, terwijl andere bedrijven geconfronteerd worden met handelsbelemmeringen. Het kabinet doet er alles aan om de zorgen van het Nederlandse bedrijfsleven weg te nemen.
Klopt de informatie in het bericht dat het ministerie van Buitenlandse Zaken eerst een hoge ambtenaar stuurt en dat daarna wordt bekeken of het nodig is dat u als minister zelf naar Saoedi-Arabië moet afreizen? Waar hangt dit vanaf? Is er al contact geweest met de ambassadeur in Nederland?
Er is een hoge ambtelijke delegatie onder leiding van Directeur-Generaal Politieke Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar Saoedi-Arabië afgereisd. Naar aanleiding van de uitkomsten van de constructieve gesprekken die zijn gevoerd, heeft het Kabinet besloten dat een bezoek op ministerieel niveau aan de orde is. De afgelopen dagen hebben er tussen Nederland en Saoedi-Arabië ook gesprekken op ministerieel niveau plaatsgevonden in Athene en Londen. De Minister van Buitenlandse zaken is, zodra de agenda’s van beide Ministers dat toelaten, nog steeds van zins om zelf naar Riyadh af te reizen om kwestie met zijn counterpart te bespreken. Er is contact met de Saoedische Ambassadeur in Nederland.
Hoe groot acht u de kans dat andere landen in de regio het voorbeeld van Saoedi-Arabië zullen volgen? Heeft Saoedi-Arabië de handelsmaatregelen, zover bij u bekend, ook in de Gulf Cooperation Council aangekaart?
Tot op heden zijn daar geen indicaties voor.
Hoe beoordeelt u de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië? Denkt u dat Nederland een constructieve bijdrage levert aan de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië door de betrekkingen te bevriezen of juist door in gesprek met de autoriteiten te blijven?
Wat betreft de visie van het kabinet op de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië, verwijs ik u graag naar het antwoord van 5 november 2013 op de vragen de leden Van Bommel, Sjoerdsma en Voordewind over het mensenrechtenbeleid met betrekking tot Saoedi-Arabië (uw kenmerk 2013Z18329) en naar het verslag van het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Saoedi-Arabië van 12 tot en met 14 november 2013 (uw kenmerk 31 263–57). Ik ben van mening dat Nederland alleen door middel van dialoog in staat zal zijn een constructieve bijdrage te blijven leveren aan verbetering van de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië.
Deelt u de mening dat met de Saoedische autoriteiten naar een oplossing gezocht moet worden om de schade voor de Nederlandse politieke en economische betrekkingen te herstellen, zonder dat de regering zich verontschuldigt voor de door de heer Wilders geproduceerde sticker?
Ja.
De vernietiging van 64 kerken in de Chinese provincie Zhejiang |
|
Harry van Bommel , Kees van der Staaij (SGP), Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de vernietiging van 64 kerken in de Chinese provincie Zhejiang?1 Klopt dit bericht en zo ja, hoe duidt u deze omvangrijke vernietiging?
Ja. Volgens de Amerikaanse organisatie China Aid is een aantal katholieke en protestante kerken gesloopt, anderen zijn ontdaan van kruisbeelden of andere christelijke elementen. Er was ook een aantal kerken dat een waarschuwing heeft gekregen.
Kunt u verklaren waarom de betreffende provinciale overheid met zoveel ijver is overgegaan tot deze brute aanpak van de kerken? Waarom op dit moment?
Volgens de berichten vinden deze acties plaats in het kader van de driejarige beleidscampagne (2013–2015) «three renovates, one demolish», die door het bestuur van de provincie Zhejiang vorig jaar gelanceerd is. Het doel van deze campagne is het renoveren van oude woonwijken, oude fabrieksterreinen en stadsdorpen en het slopen van illegale bouwwerken. Met illegale bouwwerken wordt gedoeld op gebouwen die zonder de benodigde vergunningen en ontheffingen zijn gebouwd.
Heeft u aanwijzingen dat er plannen zijn om nog veel meer kerken in deze provincie te vernietigen, zoals in de berichtgeving wordt gesteld?
Het kabinet heeft geen specifieke aanwijzingen dat meer kerken zullen worden vernietigd, maar dit lijkt niet uitgesloten.
Welke betrokkenheid heeft de centrale Chinese overheid in deze gebeurtenissen en hoe stelt zij zich hierin op? Wordt de provinciale overheid gesteund door de centrale overheid in haar handelwijze?
De gelanceerde campagne door de provincie Zhejiang is in lijn met het beleid van de centrale overheid om fraude en corruptie tegen te gaan. In sommige gevallen komt de illegale bouw tot stand door een vorm van fraude of corruptie. In het beleidsdocument van de provincie Zhejiang wordt ook gerefereerd aan het 18e Partijcongres van november 2012, waarin de centrale overheid aankondigde hard te zullen optreden tegen fraude en corruptie. Of de centrale overheid de provincie specifiek steun heeft uitgesproken voor deze campagne is onbekend, maar aangezien deze campagne in hun ogen een kwestie is van algemene handhaving van de wet- en regelgeving, ligt het voor de hand dat de centrale overheid deze campagne ondersteunt. Het is echter van belang dat een goede balans wordt gevonden tussen de strijd tegen corruptie en wetshandhaving enerzijds en voldoende waarborgen van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging anderzijds.
Hoe ontwikkelt zich in deze Chinese regio de ruimte voor christelijke en andere religieuze minderheden? Wat zijn de trends?
In heel China neemt het aantal christenen toe, zo ook in de provincie Zhejiang. Ondanks de waarborg van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in de Chinese grondwet zijn er regelmatig berichten over systematische intimidatie en bedreigingen van religieuze groepen in China. Er lijkt een verband te bestaan tussen de omvang van de christelijke gemeenschap en het aantal incidenten waarbij sprake is van repressief optreden door lokale autoriteiten.
In hoeverre constateert u in andere Chinese regio’s soortgelijke zorgelijke ontwikkelingen, die zouden kunnen leiden tot inperking van de ruimte voor christelijke en andere minderheden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid, waar mogelijk in internationaal verband, om zowel de betreffende provinciale overheid als de centrale overheid in China krachtig aan te spreken op deze grootschalige vernietiging van kerkelijke gebouwen? Op welke wijze en termijn wilt u dit doen?
Tijdens de bilaterale mensenrechtenconsultaties van december 2013 heeft de mensenrechtenambassadeur de Nederlandse zorgen op het gebied van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging overgebracht. Tijdens de EU-China mensenrechtendialogen wordt deze zorg eveneens nadrukkelijk verbaal gemaakt. Tijdens de dialoog in juni 2013 bracht de EU daarbij de «EU guidelines on the promotion and protection of freedom of religion or belief» onder de aandacht. Ook de Speciale Vertegenwoordiger voor Mensenrechten van de EU, Stavros Lambirinidis, heeft tijdens zijn gesprekken met Chinese regeringsvertegenwoordigers de ongerustheid over de ontwikkelingen aan de orde gesteld. Hij heeft benadrukt dat de EU de situatie nauwlettend zal blijven volgen. Nederland zal zowel bilateraal als via de EU aandacht blijven vragen voor deze zorgelijke ontwikkeling. Een eerstvolgende mogelijkheid is de jaarlijkse EU-China mensenrechtendialoog.
De misstanden bij steenkoolbedrijf Drummond |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Drummond geeft geen duimbreed toe»1 waarin wordt belicht dat het bedrijf Drummond geen enkele stap wenst te zetten om een geloofwaardig proces te starten gericht op genoegdoening van slachtoffers van de grove mensenrechtenschendingen in het gebied rondom de Drummond mijnen in Noord Oost Colombia?
Zoals ik heb aangegeven in het Algemeen Overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen op 3 april jl., gaat in het Colombia om twee onderwerpen die een apart traject kennen.
Een traject betreft het Bettercoal-initiatief om mensenrechten- en milieustandaarden «going concern» te laten zijn bij mijnbouwbedrijven. Bettercoal heeft een aantal site audits aangekondigd, uit te voeren door onafhankelijke auditors op basis van een code die is opgesteld met betrokkenheid vertegenwoordigers van bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. De audits van Bettercoal gaan over bedrijfsprocessen en hun impact in de huidige situatie en mogelijke verbeteringen in de toekomst. Drummond is het eerste mijnbouwbedrijf dat een dergelijke audit heeft ondergaan.
Het tweede traject betreft genoegdoening aan slachtoffers van mensenrechtenschendingen in het verleden. Dit is een kwestie voor de Colombiaanse overheid en het Colombiaanse rechtssysteem. Compensatie van slachtoffers van mensenrechtenschendingen en landroof is een belangrijk onderdeel van het in Colombia lopende vredesproces (bijvoorbeeld door de Colombiaanse Wet op Slachtoffers en Landteruggave uit 2011). Nederland benadrukt dit in het overleg met de Colombiaanse autoriteiten en moedigt aan tot een transparant proces van genoegdoening voor slachtoffers. Ik ben in overleg met de Colombiaanse overheid om te bezien of, en zo ja, op welke wijze Nederland een rol kan spelen in de implementatie van een mogelijk vredesakkoord, bijvoorbeeld op het gebied van «transitional justice» en erkenning en genoegdoening van slachtoffers. De Colombiaanse overheid heeft mij laten weten een verdere verkenning tot samenwerking op dit vlak te waarderen. De nadere concretisering is mede afhankelijk van de komende ontwikkelingen in Colombia Tijdens mijn bezoek aan Colombia in het najaar zal ik hierover overleg voeren met (lokale) overheden en internationale organisaties.
Heeft u persoonlijk gesproken met de delegatie van Drummond? Zo ja, hoe is dit gesprek verlopen en hoe beoordeelt u de opstelling van Drummond? Wat zijn de resultaten van dit gesprek?
Ja, ik heb persoonlijk gesproken met een deel van de delegatie van Drummond. Drummond heeft een toelichting gegeven over zijn ontstaansgeschiedenis en de huidige bedrijfsvoering. Het bedrijf gaf aan tot voor kort ervoor gekozen te hebben weinig naar buiten te treden, maar inmiddels een meer open en pro-actieve houding na te streven, ook ten aanzien van de wijze waarop in de bedrijfsvoering rekening wordt gehouden met mens en milieu. Ik heb mijn waardering uitgesproken voor deze stap. Ik heb het bedrijf gevraagd ook in de toekomst te kiezen voor de weg van transparantie en dialoog.
Ik heb specifiek gevraagd naar de veiligheidssituatie van vakbondsleden in Colombia. Drummond gaf een toelichting over de samenwerking die zij zoeken met de Colombiaanse autoriteiten om de veiligheidssituatie van bedreigde vakbondsleden te verbeteren. De veiligheidssituatie van vakbondsleden moet volgens het bedrijf worden gezien in het licht van het geweld tussen linkse en rechtse groeperingen in Noord-Oost Colombia. Het oplossen van deze situatie ligt buiten de invloedsfeer van het bedrijf. Overigens is meer dan de helft van de vaste medewerkers van Drummond aangesloten bij een van de drie vakbonden die verbonden zijn aan het bedrijf.
Ten slotte heb ik met Drummond afgesproken dat ik, tijdens de handelsmissie naar Colombia in het najaar, een bezoek aan een van de operaties van het bedrijf zal brengen. Onderdeel van deze handelsmissie zijn gesprekken over mensenrechten en de verantwoordelijkheden van overheid en bedrijfsleven (respectievelijk duty to protect en responsibility to respect) in de steenkoolketen met nationale en lokale overheden, mijnbouwbedrijven, lokale gemeenschappen en vakbondsvertegenwoordigers. Aangezien MVO ondersteunend is voor dit proces, heb ik vertegenwoordigers van de in Nederland actieve energiebedrijven en Bettercoal uitgenodigd om mee te reizen en zal dat ook vragen aan vertegenwoordigers van betrokken maatschappelijke organisaties.
Bent u op de hoogte van de resultaten die zijn behaald tijdens de bijeenkomst met de NGO's op 21 mei 2014? Hoe beoordeelt u de opstelling van Drummond tijdens deze bijeenkomst? Was de Colombiaanse overheid hier ook bij aanwezig, zo nee, waarom niet?
De bijeenkomst vond plaats onder Chatham House Rules. Dat legt beperkingen op aan de informatie die ik u over de bijeenkomst kan geven.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op verzoek van Drummond een stakeholderbijeenkomst gefaciliteerd waar het bedrijf een toelichting heeft gegeven op het MVO-beleid en in gesprek is gegaan met vertegenwoordigers van Nederlandse NGO’s, vakbonden, bedrijven en kennisinstellingen over de zorgen die in Nederland leven. Het bedrijf is tijdens de bijeenkomst open en constructief het gesprek aangegaan met de diverse stakeholders. Ik beschouw dit als een belangrijke stap in de goede richting.
De Colombiaanse vice-minister van Mijnbouw en Energie heeft zijn reis naar Nederland af moet zeggen vanwege de Colombiaanse presidentsverkiezingen die later in dezelfde week plaatsvonden.
Klopt het dat FNV Mondiaal door het ministerie gevraagd is om vakbondsleider Ruben Morrón, die vorig jaar ternauwernood een aanslag overleefde en naar Europa heeft moeten vluchten, niet het woord te geven bij deze bijeenkomst? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
Tijdens de bijeenkomst wilde Drummond vernemen welke zorgen over steenkool leven in de Nederlandse samenleving en wilde daarom met de Nederlandse maatschappelijke organisaties, waaronder FNV, van gedachten wisselen over zijn MVO-beleid. Daarom is de heer Morrón gevraagd te spreken als adviseur van FNV op het vlak van de situatie in Colombia. Als zodanig heeft hij het woord gehad.
Bent u van mening dat kolenbedrijf Drummond in Colombia moet stoppen met het frustreren van pogingen van slachtoffers om genoegdoening te krijgen? Zo ja, deelt u de mening dat deze houding niet past in de gewenste open en constructieve dialoog die u voor ogen heeft?
Het proces voor genoegdoening voor slachtoffers van het conflict is een verantwoordelijkheid van de Colombiaanse overheid. Nederland zal zich blijven inzetten voor een open en constructieve dialoog. Het faciliteren van de door Drummond geïnitieerde stakeholderbijeenkomst op 21 mei 2014 was hier een voorbeeld van.
Vindt u Bettercoal een geschikt instrument om tot een proces voor geloofwaardige genoegdoening te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u voornemens een duidelijk signaal af te geven waarmee u zowel Drummond als de Nederlandse energiebedrijven aanspreekt op hun verantwoordelijkheden om zich te committeren aan een geloofwaardig proces om te komen tot genoegdoening? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen en kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 1.
U heeft eerder aangegeven2 dat BetterCoal dit jaar mijnen in Colombia zal auditen; heeft er al een audit bij Drummond plaatsgevonden en zo ja, zullen de uitkomsten hiervan openbaar gemaakt worden aangezien de OESO Richtlijnen en UN Guiding Principles voorschrijven dat risico’s duidelijk moeten zijn voor lokale gemeenschappen, evenals het door bedrijven voorgenomen proces om deze risico’s te adresseren?
De OESO-richtlijnen moedigen bedrijven aan informatie te verstrekken over hun MVO-beleid die kan bestaan uit openbare verklaringen en gedragscodes, de resultaten in relatie tot deze verklaringen en gedragscodes, informatie over interne audits, risicobeheer en systemen voor naleving van juridische bepalingen en de relatie met werknemers en andere belanghebbenden.
April jl. heeft een audit plaatsgevonden bij Drummond door onafhankelijke auditors op basis van de Bettercoal Code. De eerste resultaten van deze audit zijn besproken tijdens de eerder genoemde stakeholderbijeenkomst.
In mijn gesprek met Drummond heb ik gevraagd de resultaten van de Bettercoal audit nader toe te lichten tijdens mijn reis naar Colombia. Daarnaast heb ik Drummond opgeroepen zo transparant mogelijk te zijn over auditresultaten en de aanbevelingen die daaruit voortvloeien.
De evaluatie accijnsverhoging |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog de toezegging die u in het debat op 17 april 2014 in de Tweede Kamer deed: «De organisaties die namens de pomphouders spreken, heb ik al aan tafel gehad. Ik heb er geen enkel probleem mee om die ook bij de nadere evaluatie aan tafel te hebben. Het wordt geen groepswerk. Het departement is er verantwoordelijk voor dat dit in orde komt. Het is dus ook aan ons om de evaluatie op te leveren, maar uiteraard houden wij contact met de organisaties, ook om te checken of dingen over het hoofd zijn gezien en of fouten zijn gemaakt.»?1
Ja
Welke organisaties heeft u om inpunt gevraagd sinds 17 april en welke organisaties hebben input geleverd en wanneer zijn zij daartoe in staat gesteld?
Het onderzoek is gebaseerd op gegevens van oliemaatschappijen, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Belastingdienst. Met BOVAG is contact geweest over methodologische aspecten die een rol spelen bij het vertalen van onderzoeksgegevens naar het landelijk beeld.
Op welke wijze heeft u contact gehouden met welke organisaties?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de reactie op de brief die BOVAG en NOVE u op 2 mei 2014 gestuurd hebben over de evaluatie van de accijnsverhoging aan de Kamer doen toekomen?
In die brief uitte BOVAG twijfels over de door Financiën gebruikte bronnen. Er is voor gekozen om eerst de evaluatie af te ronden en op basis daarvan te reageren op die twijfels. De brief van BOVAG van 2 mei 2014 is dan ook niet beantwoord. Uit mijn brief over de evaluatie van de brandstofaccijns die ik op 28 mei aan uw Kamer heb gezonden moge blijken dat ik de door BOVAG geuite twijfels ook na de afronding van het onderzoek niet deel. Ik heb inmiddels BOVAG laten uitnodigen om over deze twijfels in gesprek te gaan.
Kunt u reageren op de stelling van de BOVAG dat de cijfers van het CBS over de afzet motorbrandstoffen regelmatig achteraf naar beneden moeten worden bijgesteld?
Het CBS heeft de voorlopige uitkomsten over 2013 tussentijds herzien in verband met het verwerken van nieuw aangeleverd basismateriaal. Recent heeft het CBS op eigen initiatief het voorlopige cijfer voor de afzet van diesel in liters voor de maand februari herzien, nadat was gebleken dat er een omrekenfout was gemaakt. De voorlopige cijfers voor de afzet in miljoen kilogram en in petajoule waren wel juist in de tabel opgenomen. Het CBS maakt altijd eerst voorlopige cijfers bekend die later definitief worden. Gewoonlijk zijn de verschillen tussen voorlopige cijfers en definitieve cijfers gering.
Op welke wijze worden de cijfers van het CBS bij het gebruik daarvan voor de evaluatie van de accijnsverhoging gecorrigeerd voor het afschaffen van de rode diesel? Welke andere correcties worden toegepast op de cijfers?
Ten behoeve van de evaluatie van de accijnsverhoging is gebruik gemaakt van de CBS-cijfers over de afzet van diesel naar het wegverkeer. Rode diesel is nooit door het wegverkeer gebruikt; correctie voor de afschaffing daarvan is dus niet aan de orde. Er worden geen andere correcties op de cijfers toegepast.
Van welke oliemaatschappijen worden de data gebruikt voor de evaluatie van de accijnsverhoging?
Aan het onderzoek heeft een aantal oliemaatschappijen meegewerkt. Deze maatschappijen hebben op vertrouwelijke basis gegevens aan Financiën ter beschikking gesteld.
Op welke wijze worden aparte cijfers over de grensstreek verzameld?
Per individueel tankstation is door de oliemaatschappijen de volgende informatie beschikbaar gesteld:
Kunt u de antwoorden op deze vragen samen met de evaluatie van de brandstofaccijns aan de Kamer doen toekomen?
Deze antwoorden zijn zo spoedig mogelijk na de toezending van de brief over de evaluatie van de accijnsverhoging op diesel en LPG aan uw Kamer verzonden.
Bent u er eindelijk van overtuigd dat de verhoging van de accijnzen op brandstof geleid heeft tot grote grenseffecten en dat het originele model van de regering dat uitging van nul grenseffecten van een accijnsverhoging een beetje dom was?
Zoals ik ook in mijn brief over de evaluatie van de accijnsverhoging op diesel en LPG heb gemeld, geven de uitkomsten over het eerste kwartaal 2014 het kabinet geen aanleiding om maatregelen te treffen. Er is een aanzienlijke extra opbrengst gerealiseerd en de effecten in de directe grensstreek tot 10 kilometer van de grens lopen niet significant uit de pas met een meerjarige trend van teruglopende verkopen. De geconstateerde grenseffecten lijken slechts ten dele het gevolg van de recente accijnsverhoging.
Negatieve ervaringen en klachten van rolstoelgebruikers met betrekking tot het openbaar busvervoer |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van klachten en negatieve ervaringen met busvervoer van mensen die gebruik maken van een (elektrische) rolstoel?1
Ik heb kennis genomen van de mij door u toegezonden selectie van reizigerservaringen.
Wat vindt u ervan dat gebruikers van een (elektrische) rolstoel in bussen worden geweigerd, onder andere door problemen met een niet-werkende elektrische rolstoelplank?
Ik deel de mening dat een toegankelijk openbaar vervoer bijdraagt aan de inclusieve samenleving die door het kabinet wordt nagestreefd. Het kabinet streeft naar een inclusieve samenleving, waaraan burgers op een gelijke wijze kunnen deelnemen. Het streven van vervoerders en overheden moet erop gericht zijn om mensen met een beperking zo veel mogelijk te ondersteunen bij het gebruik van algemene voorzieningen, waaronder het openbaar vervoer. Voor sommigen zal het echter nu en waarschijnlijk ook – met verdere aanpassingen – in de toekomst vanwege de ernst van hun beperking niet mogelijk zijn om met het openbaar vervoer te reizen. Zo kan het zijn dat mensen met een extreem grote of zware elektrische rolstoel niet tot een stadsbus toegelaten worden. Vervoerbedrijven moeten dat dan wel duidelijk maken in hun informatieverstrekking aan de klant. Bij een aantal vervoerbedrijven is die duidelijkheid over de mogelijkheden van het reizen met een elektrische rolstoel er nog niet. De Staatssecretaris van IenM heeft hen daar onlangs in een brief op gewezen. Daar waar mensen niet in staat zijn gebruik te kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer, zullen zij gebruik moeten en kunnen maken van specifieke, op hun situatie toegesneden, vervoersvoorzieningen.
Uit een recent oordeel (nr. 2014–50) van het College voor de Rechten van de Mens komt duidelijk naar voren dat een niet-werkende rolstoelplank zich niet verhoudt met de regels die in Nederland gelden voor toegankelijkheid van mensen met een rolstoel. De Staatssecretaris van IenM heeft naar aanleiding van vragen van uw hand de openbaar vervoersector opgeroepen dit op te lossen. Inmiddels is bekend dat Veolia naar aanleiding van de uitspraken van het College al bezig is extra maatregelen te nemen om aan zijn verplichtingen om assistentie te verlenen en te zorgen dat er goed werkende rolstoelplanken aanwezig zijn te voldoen. Veolia gaat onder andere in zijn bussen kluisjes voor de geldlade plaatsen, zodat de chauffeur gemakkelijker van zijn plaats kan voor assistentie van klanten. Verder wil het bedrijf zijn werkinstructie voor chauffeurs aanpassen, met als doel dat chauffeurs alle reizigers met een functiebeperking assistentie verlenen. Ook voor de niet-functionerende elektrische uitschuifplanken is door Veolia een oplossing aangedragen.
Deelt u de mening dat iedereen de mogelijkheid moet kunnen hebben om met het openbaar vervoer te reizen en mobiel te zijn, en dat dit bijdraagt aan de inclusieve samenleving die het kabinet nastreeft?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging, gedaan tijdens het Algemeen overleg Valysvervoer van 14 november 2013 over het halen van de doelstelling met betrekking tot de toegankelijkheid van het openbaar vervoer? Hoe staat het op dit moment met de voortgang van deze doelstelling van 2016, waarbij 46% van de bushaltes toegankelijk zullen zijn? Wat is de situatie hiervan op dit moment?
Ik heb u tijdens het Algemeen overleg van 14 november 2013 toegezegd dat het voortgangsverslag over de toegankelijkheid van het openbaar vervoer per trein, dat in maart van dit jaar verscheen, aan u toe te sturen. Aan deze toezegging is door de Staatssecretaris van IenM voldaan bij brief van 17 maart 2014 met kenmerk 29 984, nr. 472. Tijdens het Algemeen overleg kon ik u namens de Minister van IenM al melden dat de realisatie van de doelstelling om in 2016 gemiddeld 46% van alle bushaltes toegankelijk te maken op schema ligt. Inmiddels is bekend dat de realisatie per einde 2013 op 44% staat.
Bent u bereid in gesprek te gaan met (elektrische) rolstoelgebruikers, om op deze manier een uitvoerig overzicht te krijgen van de huidige problemen van (elektrische) rolstoelgebruikers met betrekking tot het openbaar busvervoer?
Ik heb mijn collega van IenM de ervaringsverhalen die ik van u ontving van mensen met een (elektrische) rolstoel, doen toekomen. Zij zal er bij de sector op aandringen om duidelijkheid te scheppen over de rechten van mensen met een elektrische rolstoel in het openbaar vervoer per bus. Die duidelijkheid is er nu kennelijk nog onvoldoende. Duidelijke informatieverstrekking door vervoerders en decentrale overheden (de verleners van de busconcessies) zal vervolgens ook doorvertaald moeten worden naar richtlijnen en werkinstructies voor chauffeurs met betrekking tot de toelating van mensen met handgeduwde of elektrische rolstoelen tot het vervoer per bus.
Bent u op dit moment in contact met de aanbieders van openbaar busvervoer over de toegankelijkheid van het openbaar busvervoer, zowel op het gebied van de haltes en de bussen, als de bereidheid van de chauffeurs om (elektrische) rolstoelgebruikers in de bus toe te laten?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre worden buschauffeurs door de busmaatschappijen ingelicht over de mogelijkheden om (elektrische) rolstoelgebruikers toe te laten tot de bus? Op welke manier kan worden gestimuleerd dat alle chauffeurs op de hoogte zijn van deze mogelijkheden en bereid zijn (elektrische) rolstoelgebruikers toe te laten?
Zie antwoord vraag 5.
De leegloop bij de krijgsmacht |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Krijgsmacht loopt leeg»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat maar liefst 1 op de 5 functies onvervuld is bij de krijgsmacht?
Dit klopt niet. Zoals in de P-rapportage over 2013 is weergegeven, bedraagt de vulling van organieke arbeidsplaatsen per 31 december 2013 voor militaire functies 82,5 procent en voor burgerfuncties 89,2 procent. Per 1 april 2014 is de vulling gestegen naar respectievelijk 90,7 en 91,5 procent.
Hoe duidt u de enorme zorgen van de belangenvereniging van officieren, dat het almaar groeiende werknemerstekort zelfs zorgt dat de krijgsmacht door het ijs kan zakken?
Het beeld van het almaar groeiend werknemerstekort deel ik niet. Het verschil tussen de voorziene instroom en uitstroom is groter dan gepland, maar neemt af. De vulling van de organisatie neemt toe door de aantrekkende instroom en het kleiner worden van de organisatie. Noemenswaardig is dat ook tekorten aan technisch personeel afnemen.
Kunt u garanderen dat ondanks de grote personeelstekorten de operationele inzet geen gevaar loopt, zoals de kapitein-luitenant ter zee voorziet? Graag een toelichting.
De personele tekorten nemen sinds begin dit jaar af en vulling van operationele eenheden heeft de prioriteit. Ik ben me er van bewust dat de nog steeds bestaande ondervulling druk zet op het personeel, maar de operationele inzet loopt geen gevaar.
Welke oorzaken wijst u aan voor de personeelsproblematiek?
In de aanloop naar en tijdens de reorganisaties is te voorzichtig omgegaan met het aantrekken van nieuw personeel. Hierover hebben wij reeds verschillende keren gesproken. Dit is van invloed geweest op de belangstelling voor Defensie. Met mediacampagnes is gecommuniceerd dat Defensie wel degelijk behoefte heeft aan nieuw instromend personeel. Inmiddels trekt de belangstelling voor Defensie weer aan.
Deelt u de visie dat er fors geïnvesteerd dient te worden in defensie en dat hiermee ook de salarissen eindelijk kunnen worden opgeschroefd? Zo neen, waarom niet?
Ik ben van mening dat Defensie, onafhankelijk van de hoogte van het defensiebudget, voldoende moet investeren in het personeel om, ook qua arbeidsvoorwaarden, een aantrekkelijke werkgever te zijn en te blijven.
Het bericht dat overheden ervoor zorgen dat langdurige werklozen en arbeidsgehandicapten een hevige concurrentiestrijd leveren aan de onderkant van de arbeidsmarkt |
|
Carola Schouten (CU), Linda Voortman (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De markt van de arbeid. Tussen wao en schip»?1
Ja.
Kunt u inzicht verschaffen in hoeverre zowel de rijksoverheid als decentrale overheden bij het toepassen van social return bij aanbestedingen ook rekening houden met bedrijven die al veel mensen met afstand tot de arbeidsmarkt in dienst hebben, zoals sociale ondernemingen?
Bij de toepassing van social return door het Rijk wordt geen onderscheid in typen bedrijven gemaakt. Het beleidsdoel van social return bij de rijksoverheid is het creëren van extra werk(ervarings)plekken, bovenop de bestaande formatie van een bedrijf, om mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt aan werk of werkervaring te helpen. Gestreefd wordt naar 5% social return per aanbesteding in de categorie werken of diensten met een minimale loonsom van € 250.000,–. Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die reeds werkzaam zijn in een bedrijf vallen niet onder de definitie van dit beleidsdoel. Het toepassen van het social returnprincipe kent meerdere uitvoeringsvarianten bij andere overheden. Daarbij kunnen sociale ondernemingen een rol spelen, al naar gelang het doel dat de overheidsinstantie met social return voor ogen heeft.
Herkent u zich in de situatie die in het artikel beschreven wordt, namelijk dat sociaal ondernemers nadelen ondervinden bij aanbestedingen en hierdoor het risico bestaat dat arbeidsplaatsen voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt verloren gaan? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom niet?
Nee. De Minister van SZW heeft in zijn brief van 27 april 2011 (TK 2010–2011, 26 448, nr. 462) aangegeven dat sociaal en reguliere ondernemers grotendeels dezelfde knelpunten en belemmeringen ervaren wanneer zij mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in dienst hebben. Sociaal ondernemers komen ook voor dezelfde ondersteunende maatregelen in aanmerking als reguliere ondernemers. Ten aanzien van de casus in het artikel geldt dat de betreffende gemeente verantwoordelijk is voor de aanbestedingen die zij doet en de sociale voorwaarden die zij daarbij stelt. Ik heb daar geen zicht op.
Deelt u de mening dat mede gezien de doelstelling om meer personen met afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te krijgen sociaal ondernemerschap juist verder moet worden gestimuleerd? Zo nee, waarom niet?
De regering streeft ernaar om te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt. De maatregelen zijn daarop gericht, zoals de Participatiewet, de Wet werk en zekerheid en het wetsvoorstel banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Dat wetsvoorstel werkt de in het sociaal akkoord gemaakte afspraken uit om meer banen te maken voor mensen die geen WML kunnen verdienen. Want we weten dat deze groep veel moeite heeft om de arbeidsmarkt te betreden en daarop actief te blijven en dat er een flinke verandering nodig is om die ontwikkeling te keren. We vonden het nemen van deze maatschappelijke verantwoordelijkheid door werkgevers zeer positief.
Het kabinet heeft aan de Sociaal Economische Raad advies gevraagd over de vraag in hoeverre en op welke wijze de (rijks)overheid aansluiting kan vinden bij de dynamiek van sociaal ondernemerschap als alternatieve oplossingsrichting voor vraagstukken in het sociale domein. Het kabinet verwacht in het eerste kwartaal van 2015 het advies met een kabinetsreactie naar de Kamer te kunnen sturen.
Bent u bereid om in het beleid dat gericht is op de onderkant van de arbeidsmarkt meer aandacht te besteden aan de positie van sociale ondernemingen en om hierover met gemeenten te overleggen, onder andere als het gaat om de rol van de overheid als opdrachtgever? Zo ja, kunt u aangeven welke mogelijkheden u hiervoor ziet? Zo niet, kunt u uitleggen waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze betrekt u hierbij de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen die ruimere mogelijkheden bieden om bij aanbestedingen meer rekening te houden met sociale aspecten, bijvoorbeeld door bij aanbestedingen ook rekening te houden met het aantal mensen met afstand tot de arbeidsmarkt dat bedrijven al in dienst hebben en door eisen te stellen aan de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden?
Zie antwoord vraag 4.
De situatie dat Zwolse rolstoelafhankelijke vrouwen voor de screening op borstkanker niet meer terecht kunnen in het ziekenhuis in Zwolle |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Eddy van Hijum (CDA), Arie Slob (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat rolstoelafhankelijke vrouwen, die geen gebruik kunnen maken van de mobiele units van Bevolkingsonderzoek Oost, voor de periodieke mammografie (screening borstkanker) niet meer naar de Isala Klinieken kunnen, maar naar de «vaste unit» in Apeldoorn moeten reizen?1
Ja.
Is het waar dat het beleid is dat er van rolstoelafhankelijke vrouwen die geen gebruik kunnen maken van de mobiele units wordt verwacht dat zij voor het bevolkingsonderzoek naar een vaste unit reizen, als deze reis maximaal 45 minuten reistijd vergt voor een enkele reis? Zo ja, vindt u het niet opmerkelijk dat een rolstoelafhankelijke vrouw uit Kampen wel gebruik mag maken van de Isala Klinieken voor het bevolkingsonderzoek, maar een rolstoelafhankelijke vrouw uit Zwolle niet, omdat de reistijd enkele reis vanuit Kampen naar de vaste unit in Apeldoorn langer is dan 45 minuten, en vanuit Zwolle korter? Zo ja, bent u bereid het beleid aan te passen?
Het beleid van de stichting Bevolkingsonderzoek Oost is om vrouwen, dus ook rolstoelafhankelijke vrouwen, zoveel mogelijk te laten deelnemen aan het bevolkingsonderzoek borstkanker in de eigen screeningslocaties. Op deze manier kunnen kwaliteit en uniformiteit van het bevolkingsonderzoek zo goed mogelijk geborgd worden. In de regio Oost heeft de vaste unit de voorkeur omdat deze units altijd rolstoeltoegankelijk zijn en voorzien van alle benodigde faciliteiten zoals rolstoeltoiletten en ruime wachtkamers. Hierbij wordt een maximale enkele reistijd voor de cliënten van 45 minuten aangehouden. Een bezoek aan een mobiele unit dicht in de buurt is goed mogelijk voor handgedreven (niet te zware en te grote) rolstoelen. Als een bezoek aan een vaste of mobiele unit niet binnen de fysieke mogelijkheden behoort of een te grote reisafstand oplevert, is er de uitzonderingsoptie om het bevolkingsonderzoek in het ziekenhuis uit te laten voeren.
Bent u zich ervan bewust dat voor rolstoelafhankelijke vrouwen, die voor de screening op borstkanker naar een vaste unit worden verwezen, het vervoer met Valys een extra drempel kan opwerpen om mee te doen aan het bevolkingsonderzoek, vanwege de beperking in aantal kilometers en de hoge kosten die hieraan verbonden kunnen zijn? Bent u bereid deze drempel op korte termijn te slechten voor deze vrouwen, door bijvoorbeeld het vervoer naar het bevolkingsonderzoek uit te zonderen van het maximaal aantal kilometers dat iemand op jaarbasis met Valys kan reizen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij ervan bewust dat het voor rolstoelafhankelijke vrouwen meer tijd, geld en energie kost om deel te kunnen nemen aan een landelijk screeningsprogramma. Ik ben niet bereid om het vervoer naar het bevolkingsonderzoek uit te zonderen van het maximaal aantal kilometers dat iemand op jaarbasis met Valys kan reizen aangezien dit een precedent kan scheppen voor andere situaties. Wel zijn er andere mogelijkheden om de drempel te slechten. Het RIVM en de uitvoeringsorganisaties, waaronder de stichting Bevolkingsonderzoek Oost, spannen zich maximaal in om zoveel mogelijk vrouwen uit de doelgroep te laten deelnemen aan het reguliere bevolkingsonderzoek. Door het RIVM en de uitvoeringsorganisaties wordt voortdurend gewerkt aan optimalisatie van de uitvoering. Partijen die rolstoelgebonden vrouwen vertegenwoordigen zijn uitgenodigd om op onderdelen hierin mee te denken. Ook wordt door Bevolkingsonderzoek Oost de mogelijkheid onderzocht voor een vaste screeningsunit in Zwolle.
Past dit beleid van Bevolkingsonderzoek Oost in uw ogen in de Agenda 22 en het inclusieve beleid dat het kabinet zegt voor te staan? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Het beleid dat gevoerd wordt streeft ernaar vrouwen die rolstoelafhankelijk zijn zoveel mogelijk op eenzelfde manier te behandelen en volgens dezelfde kwaliteitscriteria te onderzoeken als vrouwen die niet in een rolstoel zitten. Dat moet mijns inziens ook het uitgangspunt zijn.
Daarnaast worden rolstoelafhankelijke vrouwen en vrouwen die slecht ter been zijn gevraagd contact op te nemen met de regionale uitvoeringsorganisatie. In een persoonlijk contact kan dan worden bekeken of screening in een vaste of mobiele unit in de buurt ook daadwerkelijk haalbaar is voor de individuele vrouw.
Het bericht “Israël schoot schooljongens dood” |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Israël schoot schooljongens dood» en het filmpje dat verspreid is door de organisatie Defence for Children International?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het hier om een uitermate schokkende zaak gaat waarnaar grondig en onafhankelijk onderzoek gedaan moet worden?
Ja. Het gaat om erg schokkende beelden, die reden geven tot een grondig onderzoek naar de feiten. De vertegenwoordigingen van EU-lidstaten in Ramallah en Jeruzalem hebben in een verklaring hun zorgen uitgesproken over het incident en Israël opgeroepen tot een diepgaand onderzoek. Israël heeft inmiddels laten weten een onderzoek te zullen instellen.
Beschouwt u deze kwestie als een losstaand incident of ziet u het als een onderdeel van een breder scala aan incidenten waarbij Israëlische veiligheidsfunctionarissen betrokken zijn geweest?
Het kabinet constateert met zorg dat de laatste tijd sprake is van een toename in geweldsincidenten in Israël en de bezette gebieden en heeft kennis genomen van de verontrustende bevindingen van het rapport van Amnesty International. Het is van groot belang dat ieder incident tijdig en grondig wordt onderzocht en dat eventuele daders consequent vervolgd en bestraft worden.
Onderschrijft u dat er steeds meer incidenten gemeld worden door mensenrechtenorganisaties, waaronder in het rapport «Trigger-happy; Israel’s use of excessive force in the West Bank»3 van Amnesty International, waarbij het Israëlische leger met scherp schiet en roekeloos geweld inzet tegen ongewapende Palestijnen, waaronder kinderen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw zorgen over deze schokkende zaak c.q. het patroon van dergelijke incidenten over te brengen aan uw Israëlische collega? Zo ja, op welke wijze zult u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland dringt geregeld bij Israël aan op het verbeteren van het interne onderzoeksmechanisme van het Israëlische leger. Hierbij benadrukt Nederland onder andere de aanbevelingen over dit onderwerp van de Turkel-commissie uit 2013, die door Israël zelf is ingesteld. Nederland heeft dit onder meer aangekaart tijdens de Mensenrechtenraad van afgelopen najaar, in het kader van de Universal Periodic Review van Israël. Het kabinet zal, samen met EU-partners, dit onderwerp nauw blijven volgen en Israël blijven aanspreken op zijn internationaalrechtelijke verplichtingen bij het gebruik van geweld en het onderzoeken van het eigen militair handelen.
Bent u bereid deze zaak ook in EU-verband aan te kaarten en een reactie door Hoge Vertegenwoordiger Ashton te bepleiten aan het adres van de Israëlische regering?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Midden-Oosten op 17 juni a.s.?
Ja.
Het bericht "Patiënt te snel naar ziekenhuis" |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Patiënt te snel naar ziekenhuis»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat patiënten nu geen bewuste keuze kunnen maken, omdat begrijpelijke informatie over kwaliteit en prijs van zorg grotendeels ontbreekt?
Zoals ik in mijn brief van 2 juli jongstleden (Kamerstuk II 29 689, nr. 534) over de voortgang rondom het traject kostenbewustzijn heb aangegeven zijn alle betrokken partijen in de medisch specialistische zorg ervoor verantwoordelijk de zorg goed en betaalbaar te houden. Meer inzicht in en begrip van de kosten van de zorg bij verzekerden/patiënten betekent dat ook zij kunnen bijdragen aan zinnig en zuinig gebruik van zorg. Om die reden werk ik samen met betrokken koepelorganisaties, te weten Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), de Nederlandse Federatie van Universitaire medische centra (NFU), Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN), de Orde van Medisch Specialisten en de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF) aan het traject kostenbewustzijn. In de eerder gememoreerde brief ben ik ingegaan op de verschillende elementen en doelstellingen van dat traject, zoals onder andere het verbeteren van de inzichtelijkheid van de zorgnota, de begeleidende communicatie daarbij, inzicht in de kosten voorafgaand aan de behandeling en het verbeteren van de afhandeling van klachten en vragen van verzekerden over de zorgnota.
Welke ambitie heeft u bij het verbeteren van de informatievoorziening aan consumenten en patiënten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel premiegeld kan bespaard worden door zorg niet onnodig in het ziekenhuis te laten plaatsvinden?
Exacte bedragen zijn hiervoor niet te geven. Substitutie van zorg laat zich namelijk niet gemakkelijk in een enkel cijfer vangen; vaak is het «appels met peren vergelijken». Een vergelijking zou gemaakt moeten worden op het niveau van individuele verrichtingen in plaats van het niveau van behandelingen (die vaak bestaan uit een optelsom van verrichtingen). Er zijn evenwel geen cijfers voorhanden die ingaan op de vergelijking tussen individuele verrichtingen in de tweede lijn ten opzichte van de eerste lijn. Het besparingspotentieel van het vervangen van medisch specialistische zorg door huisartsenzorg lijkt niettemin groot. Om die reden zijn in de bestuurlijke hoofdlijnenakkoorden expliciet afspraken gemaakt om deze substitutie de komende tijd een forse impuls te geven. Dit zal een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de doelstelling van beperking van de uitgavengroei in de curatieve zorg. De substitutiemonitor die ZN samen met partijen uit de eerste en tweede lijn op dit moment ontwikkelt dient ertoe om substitutie van zorg inzichtelijk maken op macroniveau.
Welke prikkels kunnen worden gegeven om zorg niet onnodig in een ziekenhuis te laten plaatsvinden, maar juist bij de huisarts indien dat kan?
In het aangehaalde krantenartikel wordt terecht vastgesteld dat een eenvoudige behandeling in het ziekenhuis wel onder het eigen risico valt terwijl dezelfde behandeling bij de huisarts niet onder het eigen risico valt. Er is dus in principe een belangrijke financiële prikkel voor patiënten om voor de huisarts te kiezen. De patiënt moet dan wel voldoende op de hoogte zijn van dit onderscheid; dat is dan ook de reden dat hier in de communicatie die parallel loopt met de invoering van de beter inzichtelijke zorgnota ruime aandacht aan zal worden besteed. Daarnaast bieden zowel de ziekenhuisbekostiging als de huisartsenbekostiging diverse mogelijkheden voor verzekeraars en aanbieders om (financiële) afspraken te maken over het verplaatsen van zorg van de tweede naar de eerste lijn en het voorkomen van onnodige doorverwijzingen.
Kunnen huisartsen deze zorg zonder meer uitvoeren of is daar extra inspanning voor nodig? Zo ja, welke?
Dat is niet zonder meer te zeggen. Substitutie van zorg moet op de lokale situatie worden afgestemd en is van veel factoren afhankelijk, zoals bijvoorbeeld van de aanwezige expertise in het ziekenhuis en bij de huisartsen in een bepaalde regio. In het kader van de nieuwe bekostiging van huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg wordt met partijen bezien welke van de zogenaamde Modernisering- en Innovatieverrichtingen (die specifiek zijn bedoeld voor substitutie van zorg) inmiddels als basis huisartsenzorg kunnen worden beschouwd. Met ingang van 2015 worden op die manier verrichtingen zoals bijvoorbeeld het postoperatief verwijderen van hechtmateriaal, het aanmeten en plaatsen van een pessarium en kleine chirurgische verrichtingen beschouwd als basis huisartsenzorg, waarvan verwacht wordt dat iedere huisarts deze kan leveren (zie ook mijn brief van 2 juli jongstleden hierover (461248–123368-CZ)). Ik verwacht dat dit eraan bijdraagt dat meer en meer te substitueren zorg daadwerkelijk in de eerste lijn wordt verleend.
Op welke manier wordt het tegengaan van onnodig verlenen van zorg in het ziekenhuis meegenomen in het hoofdlijnenakkoord zorg, en met welke ambitie?
In zowel het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg als het hoofdlijnenakkoord eerste lijn zijn afspraken gemaakt over substitutie van zorg van de tweede naar de eerste lijn en het zinnig en zuinig gebruik van zorg, met als doel de uitgavengroei te beperken tot 1,0% respectievelijk 2,5%.
Wanneer wilt u dat de sector transparant is waar het gaat om het openbaar maken van kwaliteitsgegevens – wat nu nog in de kinderschoenen staat – en van de prijs? Welke ambitie heeft u?
Er worden twee hoofdroutes bewandeld om meer verzekerden vooraf meer inzicht te geven in de prijs van een behandeling. Ten eerste wordt hier in het communicatietraject rondom de beter inzichtelijke zorgnota aandacht aan besteed. Hierin wordt bijvoorbeeld in algemene zin ingegaan op de totstandkoming van ziekenhuisprijzen, het eigen risico en de werking van de bekostigingssystematiek. Ten tweede is door DBC Onderhoud op 21 mei jongstleden een website gelanceerd (www.opendisdata.nl) waarop een volledig en maandelijks geactualiseerd overzicht wordt gepresenteerd van diagnoses, zorgactiviteiten en gemiddelde verkoopprijzen van DBC-zorgproducten. De site biedt inzicht in alle behandelingen die in ziekenhuizen plaatsvinden, uitgesplitst naar medisch specialisme of zorgproduct. Deze behandeldata worden door alle Nederlandse ziekenhuizen en klinieken aangeleverd aan het DBC Informatie Systeem (DIS). Met de nieuwe site wordt deze data voor iedereen toegankelijk. Ook zal ik er voor zorgen dat de informatie makkelijker toegankelijk wordt door deze te linken aan andere sites die voor niet-professionele gebruikers wellicht eenvoudiger te vinden zijn (zoals kiesbeter.nl). De website zal de komende tijd verder doorontwikkeld worden zodat deze steeds beter bruikbaar wordt voor diverse belanghebbenden. Voor de komende periode zal samen met DBC-Onderhoud en de NPCF onderzocht worden hoe in de presentatie van de data beter aangesloten kan worden op de wensen en behoeften van verzekerden en patiënten. Voor wat betreft transparantie van kwaliteit verwijs ik u naar mijn recente brief over dat onderwerp.
Herkent u de klachten dat de ziekenhuisrekening nog steeds onleesbaar en onbegrijpelijk is? Wilt u hierover in overleg treden met ziekenhuizen en de Nederlandse Patiënten- en Cliëntenfederatie (NPCF)?
Zoals ik in mijn voorgaande brieven over kostenbewustzijn heb beschreven, wordt voor DBC-zorgproducten die vanaf 1 juni 2014 worden geopend de informatie die nu al wordt weergegeven op de zorgnota begrijpelijker gemaakt en wordt daarnaast extra informatie weergegeven, zoals de uitgevoerde zorgactiviteiten (contactmomenten, operaties, et cetera). Dit traject vindt plaats in volledige afstemming met alle betrokken partijen, waaronder de NVZ, NFU en NPCF.
De kwetsbaarheid van iTunes |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «iTunes kwetsbaar voor hackers», waarin wordt belicht dat het muziekprogramma iTunes kampt met een beveiligingsprobleem, waardoor iTunes-wachtwoorden te onderscheppen zijn?1
Het bericht «iTunes kwetsbaar voor hackers» is mij bekend.
In het door u genoemde geval gaat het om een probleem in de beveiliging van verbindingen van iTunes naar diverse Apple-diensten, waaronder iCloud. Het maken van zo’n verbinding vindt langs beveiligde weg plaats in een gescheiden kanaal ofwel tunnel. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het zogeheten TLS/SSL-protocol om deze verbinding op te zetten. Om de verbinding via dit protocol op te zetten wordt gebruik gemaakt van een beveiligingscertificaat. Niet alle varianten van iTunes voor de diverse besturingssystemen controleren deze certificaten op correcte wijze. Hierdoor valt in potentie een aanval uit te voeren door zich in te mengen in het opzetten van de tunnel. Deze lijkt dan veilig, maar is dit niet.
Door het opbouwen van deze onveilige verbinding kunnen gegevens worden onderschept of gemanipuleerd uit verbindingen tussen iTunes en diverse Apple-diensten, waaronder iCloud. Deze gegevens omvatten de gebruikte inloggegevens en bestanden die in iCloud worden opgeslagen of daaruit worden opgehaald.
Op dit moment zijn er bij het Nationaal Cyber Security Centrum geen signalen van actief misbruik van deze kwetsbaarheid in Nederland. Ook de politie heeft blijkens de digitale systemen geen aangiftes/meldingen ontvangen waar uit het verband tussen hacken en iTunes gelegd kan worden.
Door de leverancier in kwestie, Apple, zijn in de afgelopen periode diverse updates uitgevoerd in de kwetsbare variant van de iTunes-software. Hiermee moet naast de nog niet gesignaleerde huidige slachtoffers het aantal toekomstige slachtoffers beperkt geacht worden.
Hoe groot acht u de kans dat Nederlandse iTunes- en iCloudgebruikers het slachtoffer zijn of kunnen worden van het beveiligingslek van deze diensten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er reeds bij u meldingen bekend van personen die het slachtoffer zijn geworden van hackers die misbruik hebben gemaakt van de beveiligingsproblemen van iTunes? Zo ja, om hoeveel Nederlandse gevallen gaat het?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het mogelijk dat, zoals beveiligingsonderzoeker Mark Loman stelt, het beveiligingsprobleem zowel een beginnersfout als een opzettelijke kwetsbaarheid kan zijn? Zo ja, hoe groot is het risico dat het hier een opzettelijke kwetsbaarheid betreft? Zijn er bij u vermoedens dat inlichtingendiensten de kwetsbaarheden gebruiken om communicatie met iCloud te onderscheppen?
In deze casus is het aannemelijk dat het beveiligingsprobleem, zoals bovenstaand geschetst, een implementatiefout van de leverancier betreft. Deze implementatiefout op het gebied van het TLS/SSL-protocol is door diverse partijen gemaakt. Ingaan op het vermeende gebruik hiervan door inlichtingen- en veiligheidsdiensten zou daarbij speculatief van aard zijn.
Zoals aangegeven komt een dergelijke implementatiefout vaker voor en betreft het daarbij zeer zeker niet noodzakelijkerwijs een opzettelijke kwetsbaarheid. Ik zie dan ook geen aanleiding om op basis van deze kwetsbaarheid onderzoek te doen naar andere bedrijven. Uiteraard staat het onderwerp van opzettelijk aangebrachte kwetsbaarheden, ook wel backdoors genoemd, zoals reeds in 2012 aangegeven in antwoorden op vragen van de leden Ten Broeke, Hennis-Plasschaert en Verheijen2 op het netvlies en blijven de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alert op alle signalen die veiligheidsrisico’s zouden kunnen vormen voor Nederland en haar vitale infrastructuur.
Kunt u nagaan of eventuele opzettelijke kwetsbaarheden zich ook voordoen bij andere bedrijven, bijvoorbeeld bij Java van Oracle? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens stappen te ondernemen om de veiligheid van Nederlandse iTunes- en iCloudgebruikers te verbeteren? Zo ja, op welke wijze?
Nee, ik ga geen specifieke stappen ondernemen. Ik vind het wel van belang om de algehele digitale veiligheid, dus niet alleen van iTunes- en iCloudgebruikers, te verhogen. Dit gebeurt middels de in oktober 2013 gepubliceerde tweede Nationale Cyber Security Strategie (NCSS-2).
Bedrijven en instellingen zijn zelf primair verantwoordelijk voor informatiebeveiliging.
In de NCSS-2 is daarnaast aangegeven dat leveranciers een specifieke verantwoordelijkheid (zorgplicht) richting hun klanten hebben en dat security en privacy by design meer dan nu standaard ontwerpbeginselen dienen te zijn.
Tot slot wordt met de NCSS-2 ingezet op een algehele verhoging van de digitale weerbaarheid middels 37 acties. Een belangrijk element daarin is awareness en het hebben van kennis van cybersecurity. Hiertoe zal dit jaar het thema van de jaarlijkse campagne Alert online, van 27 oktober tot 6 november, dan ook kennis van cybersecurity zijn.
De handelwijze van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u de klachten die medewerkers van De Zorggroep hebben gemeld aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over onvoldoende toezicht op dementerende bewoners, onderbezetting op afdelingen, veel langdurig zieken en verplichte diensten op vrije dagen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik vind dit verontrustende klachten. Het betreft hier immers zorg aan een zeer kwetsbare groep mensen. Zij moeten kunnen rekenen op goede en veilige zorg op ieder moment van de dag. Onderbezetting en onvoldoende toezicht op een afdeling kan bij mensen met dementie reële risico’s met zich meebrengen.
De klachten maken ook duidelijk dat de gevolgen voor medewerkers groot zijn. Onderbezetting betekent meer werk en leidt niet zelden tot ziekteverzuim, waardoor de kans bestaat dat een afdeling in een negatieve neerwaartse spiraal kan komen en de problemen groter worden.
Wat vindt u ervan dat personeel anoniem melding doet bij de IGZ over misstanden in de zorg, en dat de Inspectie alleen in gesprek gaat met de Raad van Bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De inspectie heeft de melding op 13 april 2014 ontvangen. Deze melding was niet anoniem, maar ging wel gepaard met het verzoek om er vertrouwelijk mee om te gaan. De inspectie heeft de melding daarom als een vertrouwelijke melding behandeld. In haar reactie naar de melder heeft de inspectie aangegeven de melding mee te nemen in haar toezicht op De Zorggroep. Omdat de melding zonder contactinformatie van de medewerker via e-mail binnenkwam kon de inspectie alleen via e- mail reageren. In haar reactie heeft de inspectie aangegeven hoe zij telefonisch bereikbaar is voor vragen.
Van 6 juni 2012 tot 6 december 2012 heeft de inspectie delen van De Zorggroep onder verscherpt toezicht gesteld omdat er risico’s waren voor de patiëntveiligheid. Na afloop van het verscherpt toezicht is de inspectie De Zorggroep nauwlettend blijven volgen. Op korte termijn is er een gesprek met de raad van bestuur om over deze melding, maar ook over andere meldingen, verder te praten. De inspectie zal in dit gesprek benadrukken dat De Zorggroep actie moet nemen om de structurele problemen weg te nemen en zal de resultaten intensief met toezichtbezoeken volgen. Bij deze toezichtbezoeken zullen ook medewerkers en bewoners betrokken worden, zoals dit ook is gebeurd in 2012.
Wat is de reden dat de Inspectie alleen een gesprek aangaat met de Raad van Bestuur en verder geen zelfstandig en onafhankelijk onderzoek doet naar de klachten bij De Zorggroep? Kunt u dit toelichten?
De inspectie heeft deze melding toegevoegd aan andere meldingen en gaat met de raad van bestuur in gesprek over structurele verbetering van de tekortkomingen. Zij wil dat De Zorggroep maatregelen neemt. Zie ook het antwoord bij vraag 2.
Deelt u de mening dat de IGZ meer oog moet hebben voor mensen die melding maken van wantoestanden in zorginstellingen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
De inspectie neemt iedere melding serieus en geeft de melder aan wat zij met de melding gaat doen. In sommige gevallen is een melding zo ernstig dat de inspectie direct zelf onderzoek instelt en niet het onderzoek van de zorgaanbieder afwacht. In andere gevallen is het een signaal dat de inspectie helpt om die zorgaanbieders in beeld te brengen waar de zorg door de bodem zakt of dreigt te zakken. Bij afronding van ieder onderzoek krijgt de melder bericht.
Kunt u de Kamer de inspectierapporten over De Zorggroep doen toekomen? Kunt u daarbij ook aangeven welke handhavingsinstrumenten zijn ingezet, en/of nog worden ingezet? Zo neen, waarom niet?
De gevraagde rapporten zijn openbaar beschikbaar via de website van de IGZ. De meest recente en meest ingrijpende door de IGZ opgelegde maatregel is het instellen van verscherpt toezicht in 2012 bij Stichting Zorggroep Noord- en Midden-Limburg (periode 6 juni tot 6 december 2012). Ik wil benadrukken dat de meldingen en signalen van cliënten en medewerkers hier een belangrijke rol bij hebben gespeeld.
Ziet u aanleiding om over te gaan tot capaciteitsuitbreiding van het aantal inspecteurs bij de IGZ? Kunt u de Kamer informatie doen toekomen van de caseload van de inspecteurs van de IGZ, het aantal meldingen, het aantal onderzoeken dat is gestart en de resultaten van deze meldingen over het jaar 2013?
De capaciteit van de IGZ is in de afgelopen drie jaar met ca. 100 fte. toegenomen naar 516 fte in 2013. Dit is in lijn met het aantal meldingen dat in die periode gestegen is, te weten 8.750 in 2011 en 9.550 in 2013, evenals met de wijze waarop de IGZ toezicht houdt, te weten risicogebaseerd. De caseload van de inspecteurs komt onder andere tot uiting in het zo snel mogelijk maar in ieder geval binnen de daarvoor geldende termijnen behandelen en afronden van meldingen. Met verwijzing naar het recent aan uw Kamer gezonden Jaarbeeld 2013 van de IGZ, is daarin ten opzichte van voorgaande jaren een duidelijke verbetering te bespeuren.
Het bericht dat Alzheimer met preventieve maatregelen terug te dringen is |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de ziekte van Alzheimer mogelijk beter vermijdbaar is dan nu het geval is?1 Erkent u de mogelijkheden om het ontstaan van Alzheimer bij risicogroepen te vertragen, of zelfs helemaal te voorkomen?
Ja, ik ken het door u aangehaalde bericht van 21 mei 2014. Ik ben van mening dat het vertragen of zelfs voorkomen van Alzheimer in samenhang met elkaar moeten worden gezien. Welke mogelijkheden er zijn om het ontstaan van Alzheimer bij risicogroepen te vertragen, dan wel helemaal te voorkomen, wordt momenteel onderzocht. Dit onderzoek richt zich op onder meer de vroegopsporing van mogelijke risicogroepen, vroegdiagnostiek van dementie, welke determinanten de veroorzakers zijn van dementie en welke interventies (denk aan leefstijlbevorderende interventies) bijdragen aan het vertragen dan wel voorkomen van dementie.
Zijn Nederlanders zich bewust van het gegeven dat gezond gedrag zowel welvaartsziekten als Alzheimer kan voorkomen? Worden er publiekscampagnes of andere voorlichtingsactiviteiten hierover opgezet?
Zoals ik bij antwoord 1 heb aangegeven, wordt op dit moment onderzocht welke mogelijkheden er zijn om Alzheimer te voorkomen dan wel te vertragen. Wel zijn Nederlanders zich ervan bewust dat gezond gedrag van invloed kan zijn op onder meer cardiovasculaire aandoeningen. Ik vind het belangrijk dat de gezonde keuze makkelijk is. Om een gezonde leefstijl te stimuleren, zorg ik dat ondersteuning en betrouwbare informatie op maat beschikbaar zijn zodat mensen zelf een bewuste keuze kunnen maken. Ook zorg ik, bijvoorbeeld via het Centrum Gezond Leven, dat bij zorgprofessionals gerichte informatie beschikbaar is waarmee zij mensen kunnen ondersteunen.
Via publiek private samenwerking in het Nationaal Preventie Programma Alles is Gezondheid werk ik met alle betrokken partijen (gemeenten, bedrijfsleven, gezondheidsorganisaties, onderwijs) aan het gezonder inrichten van de leefomgeving, zodat het voor mensen eenvoudiger wordt om te kiezen voor een gezonde leefstijl.
Werken alle organisaties op het terrein van preventie en gezond gedrag ook samen op het terrein van preventie van Alzheimer? Zou dat een gewenste ontwikkeling zijn? Wat is er voor nodig om dit te stimuleren?
Samenwerken en verbinden van ontwikkelingen op het gebied van preventie en gezond gedrag zullen op termijn leiden tot meer gezondheidswinst bij onder meer de kwetsbare en risicogroepen die we in Nederland kennen.
Om die reden is ingezet op een breed programma, het Nationaal Preventie Programma. Het doel van het programma «Alles is gezondheid…» (concrete uitwerking van het Nationaal Preventie Programma) is dat partijen afspraken met elkaar te laten maken en gezamenlijk acties te ondernemen die een beweging op gang brengen. Immers preventie is niet alleen van de overheid, maar van meerdere partijen in onder meer de zorg en het sociale domein. Een beweging die de komende jaren hopelijk gaat leiden tot een gezonder en vitaler Nederland.
Het Deltaplan Dementie werkt samen met partijen om de zorg rondom dementie te verbeteren en versterken, en om daar waar het kan dementie te vertragen dan wel te voorkomen.
Wat zijn volgens u op dit moment de grootste belemmeringen om de mogelijkheden die Alzheimer Nederland aanvoert uit te voeren? Hoe biedt u deze het hoofd?
In Nederland is in de afgelopen jaren een maatschappelijk debat over dementie op gang gekomen. Dat is goed omdat de impact van dementie op allerlei vlakken zichtbaar is. Maar dit brengt ook een stigmatiserend beeld en onbegrip met zich mee. Bewustwording bij de mogelijke risicogroep «dementie», de mantelzorgers en ook bij de zorgverleners en het bedrijfsleven, zijn onderdeel van het onderzoeksprogramma Memorabel (Deltaplan Dementie).
Daarnaast moet inzicht worden verkregen in welke factoren leiden tot het krijgen van dementie. In diverse onderzoeken zijn voorzichtige relaties gelegd met depressie, overgewicht, beweging en het actief houden van het brein. Als hierover meer bekend is, kunnen hierop gerichte interventies worden ingezet.
Om de uitdagingen rondom het thema dementie het hoofd te bieden is inzet door Nederland alleen niet voldoende. Daarom werken wij ook in internationaal verband samen om te komen tot meer en doelmatiger onderzoek naar zowel preventie als behandeling van dementie. In december 2013 heeft de G8 de ambitie uitgesproken om door inzet op onderzoek in 2025 een genezing of in ieder geval methoden voor verandering van dementie te hebben. Daartoe willen zij aanzienlijke investeringen doen. Nederland werkt met vijf van deze landen (Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië en Canada) samen in JPND (Joint Programme Neurodegenerative Diseases Research). Het onderzoeksprogramma Memorabel, onderdeel van het Deltaplan Dementie, geldt mede als nationale implementatie van de JPND onderzoeksstrategie. Voor Memorabel heb ik € 32,5 mln. beschikbaar gesteld. Ik hecht grote waarde aan dit programma en wil de resultaten hieruit eerst afwachten.
Worden in het vorig jaar gestarte onderzoek vanuit het Nationaal Preventieplan / Deltaplan Dementie resultaten op dit punt verwacht?
Ja, deze resultaten zullen vanuit het Deltaplan Dementie komen. De eerste resultaten worden in 2016 verwacht.