Het bericht dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) het Openbaar Ministerie (OM) heeft gepasseerd bij het fraudeonderzoek in het St. Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein |
|
Reinette Klever (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «NZa passeert Openbaar Ministerie in groot fraudeonderzoek»?1
Wij hebben kennisgenomen van de berichtgeving. Voor de beantwoording van deze vragen verwijzen wij naar de brief «Jaarrekeningentraject en afstemming NZa en OM» die uw Kamer 26 juni jongstleden heeft ontvangen.
Heeft de NZa in overleg met het OM besloten alleen een bestuurlijke boete op te leggen, en af te zien van een strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het OM wel aanknopingspunten zag voor vervolging in deze fraudezaak?
Zie antwoord vraag 1.
Is het tripartiet protocol in deze fraudezaak correct gevolgd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruikelijk dat een overheidsorgaan strafrechtelijke vervolging voorkomt door snel een bestuurlijke boete op te leggen?
In het Nederlandse toezichthoudsysteem is het algemene adagium dat onrechtmatigheden zo veel mogelijk in het bestuursrecht worden aangepakt. Het CSO Zorg is ingesteld om zaken waarin zich een samenloop van het bestuurs- en het strafrecht voordoet, te bespreken. Deze samenloop is er in geval van een verdenking van strafbare feiten die tevens op grond van de Wet Marktordening Gezondheidszorg beboetbare feiten vormen, of dat nu overtredingen (schuld) of misdrijven (opzet) betreffen. Dergelijke feiten mogen slechts eenmaal worden bestraft op grond van het zogenoemde «ne bis in idem» beginsel dat onder meer in art. 5:44 Awb en art. 68 WvSr is vastgelegd.
Op grond van artikel 5:44, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht dient het bestuursorgaan (in dit geval de NZa), indien de gedraging tevens een strafbaar feit is, deze aan de officier van justitie voor te leggen. De NZa heeft medegedeeld de geconstateerde feiten als overtredingen aan te merken en aangegeven dat er van opzet niet is gebleken. De vraag of de zaak zich uiteindelijk ook leent voor strafrechtelijke afdoening is in hoge mate afhankelijk van de vraag of er sprake was van opzet of niet. De NZa heeft zelfstandig, op basis van het beschikbare onderzoeksmateriaal, de conclusie getrokken dat er in het onderhavige geval van opzet niet is gebleken en de gedraging derhalve niet tevens een strafbaar feit opleverde. Hiermee heeft de NZa gehandeld conform deze wettelijke bepaling. Het vormen van een strafrechtelijk inhoudelijk oordeel door het OM op basis van het feitencomplex zoals weergegeven in het onderzoeksrapport was derhalve niet aan de orde.
Welk effect heeft een bestuurlijke boete op de zorgkosten, en welk effect heeft strafrechtelijke vervolging? Wat heeft uw voorkeur?
In algemene zin kan niet worden aangegeven wat het (verschil in) effect is van een bestuurlijke boete op de zorgkosten ten opzichte van een strafrechtelijke vervolging. Zowel de bestuurlijke boete als een strafoplegging die kan volgen na strafrechtelijke vervolging heeft een punitief karakter. Overigens bestaan ook in het strafrecht mogelijkheden om onterecht genoten voordeel af te pakken.
In dit geval heeft het bestuurlijke toezicht geleid tot terugbetaling van onterechte declaraties door het St. Antonius Ziekenhuis. Inmiddels heeft de ziekenhuissector de handschoen zelf opgepakt om iedere twijfel over goede of verkeerde declaraties weg te nemen. Het is voor het eerst dat ziekenhuizen de hele administratie doorspitten over de twee voorgaande jaren (i.e. 2012 en 2013).
Welke personen hebben het NZa-onderzoek bij het St. Antonius Ziekenhuis uitgevoerd?
De NZa heeft gemeld dat dit medewerkers zijn die op grond van artikel 72 van de Wet marktordening gezondheidszorg zijn aangesteld als toezichthouder.
Zijn de onderzoekers in het verleden direct of indirect betrokken geweest bij het St. Antonius Ziekenhuis? Zo ja, in welke hoedanigheid?
De NZa heeft gemeld dat er geen sprake is van betrokkenheid door de onderzoekers.
Bent u van mening dat de NZa voldoende afstand houdt tot de instellingen waarop zij toezicht houdt?
Ja. Het staat voorop dat de NZa als (markt)toezichthouder onafhankelijk moet opereren van de zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars waarop zij toe ziet. Voor de regulerende taken is de NZa verplicht kennis te vergaren omtrent feiten en af te wegen belangen bij het nemen van haar besluiten. De NZa maakt daarbij gebruik van veldpartijen. Dit betekent dat de input van veldpartijen wordt meegenomen bij het ontwikkelen van beleid door de NZa (voor zover vallend binnen het mandaat van de NZa). Formele vaststelling van het beleid vindt plaats binnen de Raad van Bestuur van de NZa, die hierover onafhankelijk besluit. Om de onafhankelijkheid van (markt)toezicht te borgen bestaat binnen de NZa een organisatorische scheiding tussen toezicht en handhaving enerzijds en regulering anderzijds.
Deelt u de mening dat fraude nooit mag lonen, en dat fraudeurs altijd door het OM vervolgd moeten worden?
Wij vinden fraude en onrechtmatige declaraties in de zorg niet acceptabel. Het zet de betaalbaarheid en de solidariteit van het stelsel onder druk en ondermijnt de vertrouwen in overheidsinstituties.
De middelen die bestemd zijn voor de zorg moeten op een goede manier worden besteed. Dat vereist een cultuur waarin alle partijen integer omgaan met zorggeld en de geldende wetten en regels naleven. Als blijkt dat de regels niet worden nageleefd, treden toezichthouders en opsporingsdiensten daar gericht tegen op. In algemene zin is van belang dat fraude alleen met een integrale aanpak op een effectieve manier voorkomen en bestreden kan worden. Alleen als wordt ingezet op gerichte aandacht voor preventie (waaronder goede voorlichting, fraudebestendige wet- en regelgeving), controle, toezicht en handhaving kan sprake zijn van een effectieve aanpak. Met een dergelijke integrale aanpak is het ook mogelijk de inzet van het strafrecht goed af te stemmen op wat andere partijen in de handhavingsketen doen.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat het OM nooit meer op een dergelijke wijze door de NZa wordt tegengewerkt, dan wel belemmerd in de opsporing en vervolging van fraudeurs?
Zie antwoord vraag 1.
Een verboden vlag tijdens Veteranendag |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verboden vlag overschaduwt Veteranendag»?1
Ja.
Klopt het dat de Indonesische ambassade bij de organisatie van Veteranendag heeft aangedrongen om de Morgenster-vlag tijdens het Nationaal Defilé niet te voeren?
Zo ja, waarom is Defensie gezwicht onder deze onacceptabele druk van buitenaf?
Zo nee, wat is dan de oorzaak van het feit dat de Morgenster dit jaar voor het eerst is verboden op Veteranendag?
Bent u bereid deze vlag toch toe te staan als teken voor respect voor de Nederlandse veteranen die in de jaren ’60 vochten voor Nieuw-Guinea en voor de Papoea-gemeenschap in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het besluit is een verantwoordelijkheid van het comité. Ik heb begrip voor dit besluit.
Het bericht dat het RIVM heeft geconcludeerd dat bewoners van Krimpregio’s zich gemiddeld minder gezond voelen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Alarm over ongezonde krimpregio's» waarin melding wordt gemaakt van het rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1
Ja.
Kent u het bedoelde rapport «Gezondheid in krimpregio's: Verdiepingsstudie» van het RIVM?
Ja.
Hoe oordeelt u de uitkomst dat 24% van de mensen in de krimpgebieden zich minder gezond voelt tegen 19% gemiddeld?
Uit het rapport Gezondheid in krimpregio’s (RIVM rapport 270171003/2011) bleek al dat de ervaren gezondheid van mensen die in krimpregio’s wonen over het algemeen wat minder goed is dan in de rest van Nederland. Deze verschillen konden toen maar voor een deel verklaard worden door de bevolkingskenmerken (geslacht, leeftijd, etniciteit, opleidingsniveau, inkomen en huishoudenstype). Uit de verdiepingsstudie van 2014 blijkt dat vooral de sociaaleconomische situatie in de krimpregio’s sterk samenhangt met de gezondheid van de inwoners van de krimpregio’s. Dat de sociaaleconomische status van mensen en de omgeving waarin zij wonen en werken bepalend kunnen zijn voor hun gezondheid is reeds langer bekend.
Bent u van mening dat mensen in krimpregio's gelijke rechten hebben op een goede gezondheid?
In eerste instantie is gezondheid van mensen zelf. Dit betekent dat mensen zelf in eerste instantie aan zet zijn. Het kabinet staat voor eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht van mensen. Het is daarbij wel van belang dat iedereen gelijke informatie heeft om de gezonde keuze te maken. Hierin is een belangrijke taak voor de overheid weggelegd. Om in de Nederlandse samenleving goed te kunnen functioneren is het ook noodzakelijk dat iedereen over voldoende basisvaardigheden beschikt. Ook daar zet de overheid zich voor in.
Daarnaast zijn er ook veel factoren waar mensen zelf geen invloed op hebben, zoals leefstijl, de leefomgeving, of werkomstandigheden. Met het Nationaal Programma Preventie «Alles is Gezondheid…» wordt ook op deze factoren stevig ingezet.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de minder gunstige sociaal-economische situatie van mensen in deze regio's een oorzaak is?
Het is reeds langer bekend dat de sociaaleconomische status van mensen en hun omgeving bepalende factoren kunnen zijn voor hun gezondheid. Daarom heeft het Kabinet met het programma «Alles is Gezondheid» fors ingezet op het verminderen van gezondheidsachterstanden. Activiteiten richten zich daarbij op die groepen die de grootste gezondheidsrisico’s lopen, zowel wat betreft de lichamelijke als de psychische gezondheid. Naast de sociaaleconomische situatie van mensen kijkt het programma ook naar de fysieke en sociale leefomgeving van mensen.
Onderdeel van programma «Alles is Gezondheid…» is het stimuleringsprogramma voor de lokale aanpak van gezondheidsachterstanden. Dit programma richt zich met name ook op wijken in krimpregio’s en plattelandsgebieden.
Overigens maakt de RIVM studie duidelijk dat er verschillen te constateren vallen tussen de krimpgebieden: in Zuid-Limburg en Groningen hangen de gezondheidsverschillen vooral samen met sociaaleconomische factoren, in Zeeland met de leeftijdsopbouw.
Erkent u dat tot op heden de sociaal-economische gezondheidsverschillen in Nederland vooral aandacht krijgen in buurten (bijvoorbeeld krachtwijken) van grotere steden? Vindt u vergelijkbare aandacht voor krimpgebieden in de rede liggen?
Nee. Vanuit het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling ondersteunt het Rijk sinds 2009 lokale en regionale partijen bij het aanpakken van de problematiek rond bevolkingsdaling/bevolkingstransities. Deze aanpak richt zich op de thema’s wonen en ruimte, economische vitaliteit en voorzieningen (inclusief zorg). Het Rijk heeft in 2012 met de drie provincies waarin de krimpgebieden gelegen zijn convenanten afgesloten, waarin ook afspraken zijn gemaakt over de zorg. Lessen die in de wijken in grote steden zijn geleerd over de aanpak van gezondheidsverschillen, kunnen bij de ontwikkeling van aanpakken in de krimpgebieden worden gebruikt.
Bent u van mening dat in een welvarend land als Nederland iedereen gelijke rechten op goede gezondheid heeft ongeacht de sociaal-economische situatie en ongeacht of iemand in een grote stad of in een krimpgebied woont?
Zoals in het antwoord op vraag vier verwoord, wordt gezondheid bepaald door een combinatie van factoren waarop mensen zelf soms wel en soms geen invloed hebben. Daar waar het gaat om factoren waar mensen zelf wel invloed op hebben, zoals leefstijl, moet iedereen een gelijke kans hebben om de gezonde keus te maken. Daar waar het factoren betreft waar mensen zelf weinig of geen invloed op hebben, worden bijvoorbeeld het programma «Alles is Gezondheid…» en het stimuleringsprogramma voor de lokale aanpak van gezondheidsachterstanden ingezet om gelijke kansen te creëren. Ongeacht de sociaaleconomische situatie en ongeacht of iemand in een grote stad of in een krimpgebied woont.
Erkent u dat de minder goed ervaren gezondheid in deze regio's, de vergrijzende bevolking en de afnemende bevolking invloed zullen hebben op de vraag?
Ja.
Erkent u dat een aandachtspunt voor beleidsmakers daarom moet zijn dat in deze gebieden de zorg goed moet aansluiten bij de behoefte en dat er in deze dunbevolkte gebieden soms andere voorzieningen vereist zijn dan in een stad? Zo nee, waarom niet?
Ja, zorg moet aansluiten op de behoefte. Op lokaal en regionaal niveau kan men er het beste voor zorgen dat vraag en aanbod op elkaar aansluiten en een passend zorgaanbod creëren. Nabijheid van zorg, ook voor de patiënt/burger in de krimpregio’s, is één van de speerpunten van het beleid. De minister van VWS heeft onder andere tijdens het Algemeen Overleg Ziekenhuiszorg van 26 maart 2014 toegezegd de Tweede Kamer een visie op de curatieve zorg in krimpregio’s toe te zenden. Uw Kamer ontvangt deze brief na de zomer. In deze brief wordt onder andere ingegaan op experimenteermogelijkheden, verantwoordelijkheden met betrekking tot spoedeisende hulp, de rol van de zorgverzekeraar en samenwerking in krimpregio's. Na de zomer ontvangt u tevens de reactie op de verdiepingsstudie van het RIVM naar gezondheid in krimpregio’s.
Op 4 juni jl. heeft de minister voor Wonen en Rijksdienst samen met de Staatssecretaris van VWS de brief Transitieagenda Langer zelfstandig wonen gestuurd (Kamerstukken II 2013–2014, 32 847 nr. 121). Hierin geeft het kabinet aan wat de rol van de rijksoverheid is om het langer zelfstandig wonen voor mensen met behoefte aan zorg en ondersteuning mogelijk te maken.
Zijn u goede voorbeelden in Nederland bekend, waardoor gezamenlijke inspanning de sociaal-economische gezondheidsverschillen succesvol worden teruggedrongen?
Ja, er zijn voorbeelden te noemen waarbij sociaaleconomische gezondheidsverschillen worden teruggedrongen door een gezamenlijke inspanning van partijen. De resultaten in Utrecht Overvecht zijn positief:
Ook de resultaten van Urban40 (onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, Maastricht University en het RIVM naar investeringen in 40 achterstandswijken en de effecten daarvan op gezondheid) zijn positief. Investeringen hadden een positief effect op de gezondheid, met name daar waar op grote schaal maatregelen werden doorgevoerd die meerdere thema’s tegelijk bestreken. Ook in wijken waarin expliciet aandacht was besteed aan het thema gezondheid (onder de noemer «experiment gezonde wijk») veranderde de gezondheid van bewoners op een aantal punten en in relatief korte tijd ten goede.
Uit divers onderzoek blijkt ook dat maatregelen die in het kader van gezondheidsbescherming worden genomen, zoals zoutreductie en het verwijderen van transvetten (wat ook door partijen gezamenlijk wordt gedaan) vooral effect hebben op mensen met een lage opleiding.
Specifiek in de krimpgebieden lopen verschillende initiatieven. GoedLeven in Zeeuws-Vlaanderen is een programma dat door een integrale aanpak en brede samenwerking onder andere betere zorg wil realiseren. In Noord Nederland is met behulp van een screeningsinstrument veel inzicht gegeven in hoe ouderen, ook in de krimpgebieden in Groningen, hun gezondheid, kwetsbaarheid en welbevinden ervaren. Dit inzicht heeft geleid tot meer vraaggestuurde interventies. Binnen het stimuleringsprogramma voor de lokale aanpak van gezondheidsachterstanden zal daarnaast meer ervaring worden opgedaan met de integrale aanpak van gezondheidsachterstanden, ook in krimpgebieden. Een belangrijk doel van het stimuleringsprogramma is om deze kennis op te schalen en te verspreiden zodat ook andere gemeenten hier hun voordeel mee kunnen doen.
Hoe beoordeelt u de taken en mogelijkheden van de lokale, provinciale en landelijke overheid om sociaal-economische en regionale gezondheidsverschillen terug te dringen?
De belangrijkste aangrijpingspunten voor de aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen liggen op lokaal niveau, dichtbij de mensen, partijen en partners waar het om gaat. Dit is ook de reden dat de focus van het stimuleringsprogramma op een lokale aanpak ligt en dat het beleid voor zorg nog meer gedecentraliseerd wordt. Uitwisseling van kennis en ervaring kan vervolgens op regionaal of landelijk niveau plaatsvinden. Daarbij moet worden opgemerkt dat het hier een erg taaie problematiek betreft, die een langdurige inspanning vergt.
In het Interbestuurlijk Actieplan Bevolking (2009) en de Interbestuurlijke Voortgangsrapportages Bevolkingsdaling (2011/2012) is de aanpak van de gevolgen van bevolkingsdaling en andere demografische veranderingen vastgelegd, waarbij ook gekozen is voor een interbestuurlijke aanpak met primaire verantwoordelijkheid voor gemeenten en een regierol (in het bijzonder in het fysieke domein) voor provincies. Bij deze aanpak spelen ook maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en actieve burgers een belangrijke rol.
Zie beantwoording Kamervragen 30/11/2011 2011Z22428
Het bericht dat de Vrije Universiteit (VU) onderzoek gaat doen naar mogelijke datafraude in wetenschappelijk werk van econome Karima Kourtit |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VU gaat onderzoeken of er fraude is gepleegd bij werk Karima Kourtit»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat in acht door mevrouw Kourtit gepubliceerde artikelen is gefraudeerd met data, wat door alle door NRC Handelsblad geraadpleegde wetenschappers wordt bevestigd en dat van deze acht artikelen er drie in het proefschrift staan, dat al eerder werd afgekeurd door de onderzoekscommissie? Deelt u de mening dat het vreemd is dat de promotie van mevrouw Kourtit op 25 juni aanstaande gewoon doorgang zal vinden? Deelt u de mening dat deze promotie op dit moment onwenselijk zou zijn en bent u bereid de rector magnificus van de Vrije Universiteit (VU) nadrukkelijk te verzoeken de promotieplechtigheid aanstaande woensdag niet door te laten gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in NRC. Ik heb mij hierover door de Vrije Universiteit laten informeren, die mij het volgende heeft gemeld:
Naar aanleiding van een (anonieme) melding kort voor de beoogde verdediging van het proefschrift op 29 mei 2013 heeft de toenmalige decaan besloten de geplande verdediging uit te stellen. De melding is vervolgens onderzocht door een commissie die tot de conclusie kwam dat in het proefschrift tekortkomingen voorkwamen. De commissie adviseerde de promovenda in de gelegenheid te stellen deze te herstellen en een nieuw concept ter beoordeling voor te leggen. Deze aanbevelingen zijn door het college van bestuur van de Vrije Universiteit overgenomen, de toenmalige promotor en beide copromotoren hebben zich teruggetrokken en het college van decanen heeft nieuwe promotoren aangewezen. Onder hun leiding heeft de promovenda een nieuw manuscript voorbereid.
Op 22 november 2013 is een tweede, eveneens anonieme, melding ingediend en deze is door een commissie onderzocht. De melding had zowel betrekking op artikelen die in de eerste versie van het proefschrift waren gebruikt als op artikelen die niet in het proefschrift waren opgenomen. Omdat deze al door een commissie onderzocht waren, zijn de artikelen die deel uitmaakten van het eerste concept proefschrift niet onderzocht. De commissie heeft haar bevindingen over deze tweede klacht gerapporteerd aan het college van bestuur. Het college heeft geconstateerd dat de aanbevelingen van deze commissie geen betrekking hebben op artikelen die in de eerste versie van het proefschrift voorkwamen noch van invloed zijn op de openbare verdediging van het proefschrift. De resultaten van de commissie en het besluit daarover van het college van bestuur zullen aan betrokkenen worden voorgelegd alvorens hierover mededelingen worden gedaan.
Inmiddels is op 13 juni een derde anonieme melding ingediend bij de Ombudsman wetenschappelijke integriteit van de Vrije Universiteit. Deze melding betreft vermeende datamanipulatie, onder meer in artikelen in het proefschrift van betrokkene. De VU en de uit internationale wetenschappers samengestelde leescommissie ontvingen al eerder documenten waarin vermoedens van datamanipulatie werden uitgesproken. De leescommissie heeft daarop besloten tot een wetenschappelijke ondervraging van promovenda en is daarbij tot de conclusie gekomen dat zij overtuigend kan aantonen dat noch met de oorsprong noch met de behandeling van de data die aan het proefschrift ten grondslag liggen iets mis is. Het proefschrift is door de commissie getoetst en verdedigbaar bevonden. De commissie heeft het college van decanen geadviseerd de kandidate tot de openbare verdediging toe te laten. Op basis van dit advies heeft inmiddels de promotie plaatsgevonden.
Op grond van de door de Vrije Universiteit verstrekte informatie ben ik van mening dat door betrokkenen zorgvuldig is besloten de promotie doorgang te doen vinden. Ik wijs er daarbij op dat de universiteit in haar besluitvorming volledig autonoom is.
Heeft u vernomen dat hoogleraar Nijkamp heeft toegezegd de ruwe data te overhandigen aan Richard Gill voor nader onderzoek? Erkent u dat op zijn minst dit onderzoek moet zijn afgerond voordat de promotie van mevrouw Kourtit eventueel kan doorgaan?
Ik baseer mij bij mijn oordeel op de onderzoeken die zijn gedaan onder verantwoordelijkheid van de Vrije Universiteit. Op basis daarvan kom ik tot de conclusie dat het besluit de promotie doorgang te laten vinden zorgvuldig is genomen.
Antisemitische incidenten in Nederland |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Monitor antisemitische incidenten in Nederland 2013 van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI)?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat het aantal antisemitische incidenten in 2013 fors is gestegen? Welke specifieke inzet pleegt u om de in de monitor beschreven incidenten tegen te gaan?
Het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) registreerde 147 antisemitische incidenten in 2013 tegen 114 in 2012. Ik vind deze cijfers zorgelijk. Antisemitisme heeft de blijvende aandacht van het Kabinet en is onderdeel van de brede aanpak van racisme en discriminatie. Over de specifieke inzet op antisemitisme heb ik uw Kamer onder meer op 16 januari 2014 in de brief Ronde Tafels antisemitisme geïnformeerd2.
Het kabinet zal, zoals ook is aangekondigd in de gemeenschappelijke verklaring na het overleg met de Joodse organisaties op 4 augustus jongstleden3, in navolging van verschillende gemeenten, het initiatief nemen om met alle betrokken partijen de oplopende spanningen tussen groepen te bespreken en waar nodig te interveniëren. Dit zal onder meer gebeuren in de eerstvolgende Ronde Tafel antisemitisme bijeenkomst op 24 september a.s.
Als vervolg op het Catshuisoverleg van 4 augustus zijn de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik in een overleg met het Centraal Joods Overleg ook overeengekomen om op korte termijn op lokaal niveau rondetafelgesprekken met gemeenten, scholen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties te organiseren. De inzet is om onder meer op de sporen educatie, opvoeding en rolmodellen (peer education) een impuls te geven aan de preventie en bestrijding van discriminatie en antisemitisme.
Welke acties verricht u om antisemitisme op internet tegen te gaan? Welke aanknopingspunten vindt u in andere Europese landen om deze antisemitische uitingen te bestrijden?
In 2008 hebben overheid, bedrijfsleven en belangenverenigingen de gedragscode notice and take down opgesteld. De gedragscode beschrijft hoe particulieren en bedrijven in de online sector omgaan met klachten over onrechtmatige (strafbare) inhoud op internet, waaronder discriminerende inhoud. Internet service providers en webhosts zijn aansprakelijk voor de informatie die hun klanten aanbieden als zij deze informatie na een terechte klacht niet weghalen.
Antisemitisme op het internet wordt net als andere discriminerende uitingen actief bestreden door het meldpunt internet discriminatie (MiND Nederland). Als het om een strafbare uiting gaat, wordt de moderator van de website verzocht de melding te verwijderen. Indien noodzakelijk doet MiND aangifte van de uiting. Momenteel worden de aanvullende mogelijkheden verkend om de aanpak van antisemitisme in EU-verband te agenderen ter invulling van de motie Dijkgraaf.4
Bent u bereid met het CIDI in gesprek te gaan over het verbeteren van het doen van aangifte en het registreren van antisemitische incidenten?
Ja. Zoals aangegeven in het actieprogramma discriminatie5 wordt er jaarlijks gesproken met het CJO, waar het CIDI deel van uitmaakt. In dat kader kan ook gesproken worden over het doen van aangifte en het registreren van antisemitische incidenten. Zoals toegelicht in de brief Rassendiscriminatie van 19 mei 2014 aan uw Kamer6 is het aanpassen van het registratiesysteem van de politie ten behoeve van de vroegherkenning van antisemitisme al in gang gezet.
Onderkent u dat een gedemoniseerd beeld van Israël een gevaarlijke voedingsbodem biedt voor antisemitische incidenten?
Het onderzoek van de Anne Frank Stichting naar antisemitisme binnen het voortgezet onderwijs laat zien dat een groot deel van de antisemitische uitingen door jongeren gerelateerd is aan het supporten van betaald voetbalclubs en aan het Midden-Oosten conflict. In het door mij toegezegde onderzoek naar triggerfactoren van antisemitisme worden beide als factor meegenomen.
Welke consequenties verbindt u aan uw eigen kwalificaties dat het onderzoek van de universiteit Bielefeld naar de beeldvorming onder Europeanen inzake Israël onacceptabel en bijzonder zorgwekkend is?2
Nee, ik ben niet voornemens onderzoek te doen naar de beeldvorming inzake Israël. Mijn verantwoordelijkheid ligt bij het bestrijden van antisemitisme in Nederland. Zoals in het antwoord op vraag 5 is vermeld, wordt het Midden-Oosten conflict wel als factor meegenomen in het toegezegde onderzoek naar triggerfactoren van antisemitisme.
Bent u voornemens om te laten onderzoeken welke oorzaken ten grondslag liggen aan de zorgwekkende beeldvorming inzake Israël in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens om in samenwerking met het Simon Wiesenthal Center de parameters voor het onderzoek te formuleren, zoals rabbijn Abraham Cooper in zijn brief heeft aangeboden?3
Zie antwoord vraag 6.
De uitspraken van de heer K. (bestuurslid van de Stichting Islamitisch Onderwijs (SIO) Amsterdam en Omstreken) |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Haags raadslid steunt terreurbeweging ISIS»1 en de steunbetuiging aan de terroristische organisatie ISIS die hij eerder op zijn facebook-pagina uitsprak? Deelt u de mening dat deze steunbetuiging verwerpelijk is?
Ja, ik ben bekend met het bericht dat u noemt en ook ik vind deze steunbetuiging verwerpelijk.
Is het waar dat de heer K. namens de SIO Amsterdam en Omstreken voornemens is om een islamitische school te stichten in Amsterdam? Zo ja, is het waar dat de gemeente Amsterdam de SIO Amsterdam en Omstreken voor 1 augustus aanstaande een locatie voor de te stichten school moet aanbieden?
Op 28 oktober 2010 is van de Stichting Islamitisch Onderwijs Amsterdam en omstreken een aanvraag ontvangen voor goedkeuring van de stichting van een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs voor mavo, havo en vwo op islamitische grondslag in Amsterdam. De aanvraag voldeed aan de wettelijke stichtingsnormen. Het criterium waarop alle aanvragen worden getoetst is de aanwezigheid van voldoende leerlingpotentieel. Indien dit wordt aangetoond, moet de bewindspersoon de stichtingsaanvraag goedkeuren. Er is in dezen geen discretionaire bevoegdheid. De aanvraag is derhalve goedgekeurd door mijn ambtsvoorganger (Staatscourant Jaargang 2011, nr. 16 108, 5 september 2011). Zodra de school daadwerkelijk van start gaat, komt de gevraagde scholengemeenschap voor mavo, havo en vwo in Amsterdam voor bekostiging in aanmerking. Vooralsnog is nog geen zicht op een definitieve startdatum.
Het is niet zo dat de gemeente Amsterdam vóór 1 augustus 2014 huisvesting moet aanbieden. Elke gemeente moet binnen zes jaar na goedkeuring van de stichtingsaanvraag voorzien in de huisvesting van een nieuwe school. De gemeente is daarbij vanzelfsprekend afhankelijk van de beschikbaarheid van gebouwen.
Het is mij bekend dat de heer K., oftewel de heer Khoulani, lid is van het bestuur van de stichting SIO Amsterdam en Omstreken. Toen de stichtingsaanvraag werd gedaan, maakte hij overigens nog geen deel uit van het bestuur. De heer Khoulani is sinds 1 september 2013 secretaris van Stichting SIO Amsterdam en Omstreken.
Geven de uitspraken van de heer K. u aanleiding om het besluit voor het stichten van een islamitisch vo door SIO te heroverwegen?
De school is reeds gesticht en de wet biedt mij geen mogelijkheden om het eerder genomen besluit te herzien. Wel vind ik het uiterst ongewenst dat iemand die publiekelijk dergelijke uitspraken doet als bestuurder van een school zou kunnen fungeren. Op dit moment heb ik geen bekostigingsrelatie met deze stichting en daarom ook geen instrumentarium om actie te ondernemen. Dat ga ik wel doen op het moment dat de stichting daadwerkelijk voor bekostiging in aanmerking komt en men van start wil gaan met de school. Bij het antwoord op vraag 5 en 6 ga ik hier nader op in.
Onderschrijft u wel de opmerking van de minister van Buitenlandse Zaken dat ISIS een gevaar voor Nederland en Europa is2 en is dit het officiële kabinetsstandpunt wat betreft ISIS?
Ja. ISIS en de door ISIS gepropageerde radicale ideologie is een bedreiging voor de stabiliteit in de regio. Daarnaast heeft de jihadistische strijd in Syrië en Irak een aantrekkingskracht op buitenlandse strijders, waaronder ook Nederlanders. Zoals al eerder door het kabinet aangegeven vormt deze groep strijders een mogelijke bedreiging voor Nederland.
De dreiging van ISIS tegen het Westen is onverminderd aanwezig. In Europa hangt dit voor een groot deel samen met de jihadgang naar Syrië en Irak, en de daarop volgende terugkeer van jihadstrijders naar Europa. Terugkeerders vormen een substantieel risico voor de nationale veiligheid, omdat zij in jihadistische strijdgebieden vechtervaring hebben opgedaan en getraind zijn in het gebruik van bijvoorbeeld wapens en explosieven.
ISIS wordt door de VN, EU en Nederland beschouwd als een terroristische organisatie. Het kabinet vindt het gewelddadig en extreem onverdraagzaam gedachtegoed van ISIS, waar de beweging voor staat en waarin zij de rechtvaardiging vindt voor haar gruwelijk handelen, verwerpelijk. Het is bijzonder zorgelijk dat er individuen in Nederland zijn die dit gedachtegoed delen, maar daar staat tegenover dat de weerzin tegen deze beweging breed wordt gedeeld in de Nederlandse samenleving, ook onder onze moslimgemeenschappen.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van het onderwijs niet los kan worden gezien van de kwaliteit van bestuurders, hun missie en visie op vorming en onderwijzen van kinderen, en dat deze kwaliteit in het geding is op basis van de uitspraken van de heer K.? Zo ja, deelt u de mening op basis van de uitspraken van de heer K. en zijn rol als bestuurslid van de SIO Amsterdam en Omstreken dat het ondenkbaar is dat deze stichting als bevoegd gezag van een school kan en/of zal optreden?
Het is hoogst onwenselijk dat een bestuurder van een school publiekelijk dit soort uitspraken doet. De school is een plek waar jongeren elkaar ontmoeten en waar burgerschap wordt voorgeleefd. In de kern gaat burgerschap over de essentiële waarden die het fundament zijn van onze democratische samenleving. Deze waarden, zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, respect voor andere meningen en luisteren naar elkaar zijn hiermee onlosmakelijk verbonden. Het sympathiseren met terroristische organisaties of het prediken van geweld en onverdraagzaamheid is hiermee onverenigbaar.
In artikel 17 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs is de burgerschapstaak van scholen vastgelegd. Iedere school voor primair of voortgezet onderwijs in Nederland moet zich houden aan deze wettelijke burgerschapstaak en daar zien we ook op toe.
In dit geval is er nog geen sprake van een school. De heer Khoulani is secretaris van het bestuur van de Stichting Islamitisch Onderwijs. Deze stichting heeft in 2010 een aanvraag gedaan om een nieuwe islamitische VO-school in Amsterdam te stichten. Deze aanvraag is goedgekeurd, maar op dit moment is nog geen huisvesting beschikbaar en zijn er dus geen concrete plannen om te starten met de school. Zodra ik de melding ontvang dat de school door het beschikbaar komen van huisvesting daadwerkelijk in aanmerking kan komen voor bekostiging, zal ik de inspectie inschakelen. Ik zal de inspectie vragen onderzoek te doen naar de mate waarin dit bestuur geloofwaardig invulling kan geven aan de geldende bekostigingsvoorwaarden, waaronder de wettelijke burgerschapstaak.
Mocht de inspectie constateren dat dit onvoldoende of niet het geval is, dan is dit voor mij reden om alles in het werk te stellen om te voorkomen dat deze bestuurders met de school van start kunnen gaan. Het belang van goed onderwijs voor elke leerling staat bij mij voorop. De rol en verantwoordelijkheid van de bestuurders is daarin van groot belang.
Over welke instrumenten beschikt u om het stichten van een school door de SIO Amsterdam en Omstreken te blokkeren? Bent u bereid om al het mogelijke te doen om het stichten van een school door de SIO te blokkeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen voor 3 juli aanstaande beantwoorden met het oog op de korte termijn waarop de gemeente Amsterdam mogelijk huisvesting voor de te stichten school moet bewerkstelligen?
Ja.
Fraude bij schadeherstel van auto’s |
|
Magda Berndsen (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Omvangrijke fraude bij autoschadeherstel»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja. Ik vind het goed dat het Verbond van Verzekeraars onderzoek heeft gedaan naar onregelmatigheden en fraude bij de reparatie van blikschade aan personenauto’s in de ongestuurde schadestroom en met aanbevelingen is gekomen om dit tegen te gaan. Fraude is een ernstige en ondermijnende vorm van criminaliteit en dient voorkomen en bestreden te worden.
Deelt u de mening van het Verbond van Verzekeraars dat het volstrekt onacceptabel is dat in meer dan tien procent van alle uitgevoerde reparaties er sprake is van fraude?
Ja.
Op welke wijze steunt u de oproep van het Verbond van Verzekeraars aan de autoschadeherstelbranche om maatregelen te nemen tegen de omvangrijke fraude?
De maatregelen die de branche in dit kader neemt, ondersteun ik, zolang deze binnen de wettelijke kaders passen en proportioneel zijn. Dit betekent bijvoorbeeld dat ze geen aantasting van de privacy mogen veroorzaken.
Ik vind het verder goed dat de autoschadeherstelbranche is opgeroepen deze problematiek uiterst serieus te nemen en maatregelen te nemen om fraude te voorkomen.
Steunt u de plannen van het Verbond van Verzekeraars om periodieke controles c.q. audits op reparaties uit te voeren en incidenten met schadeherstelbedrijven systematisch te registreren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het voornemen van het Verbond van Verzekeraars om standaard een kopie van de oorspronkelijke calculatie naar de voertuigeigenaar te sturen zodat autobezitters misstanden ook zelf kunnen signaleren en bij hun verzekeraar aan de bel trekken over dubieuze herstellers? Ziet u meer mogelijkheden om autobezitters, mede gelet op de eigen veiligheid als gebruiker van het voertuig, te helpen bij signalering van mogelijke fraude bij schadeherstel?
Een sluitende aanpak van fraude kan alleen in gezamenlijkheid worden gerealiseerd. Daarbij kunnen alle betrokken partijen, verzekeraars, schadeherstelbedrijven, maar ook de burger wiens auto hersteld wordt een rol spelen. Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, steun ik de maatregelen die de branche neemt zolang de maatregelen binnen de wettelijke kaders passen en proportioneel zijn.
Naast de genoemde aanbevelingen kan bijvoorbeeld nog aan de maatregel worden gedacht waarbij bedrijven misstanden in hun omgeving signaleren en melden bij de eigen brancheorganisatie of bij verzekeraars. Daarnaast kan het helpen als de branche consumenten voorlichting geeft over de aspecten waar ze op moeten letten bij autoschadeherstelbedrijven.
De RDW en de Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit (VbV) kunnen tenslotte een rol spelen bij de signalering van mogelijke fraude bij schadeherstel. Een samenwerking tussen deze partijen is onlangs verankerd in het Convenant Schadevoertuigen. De afspraken zien onder andere op het uitwisselen van informatie. In de nabije toekomst kan een data-analyse van de verzamelde gegevens bijdragen aan het terugdringen van fraude met schadevoertuigen.
Indien de autoschadeherstelbranche er zelf niet in slaagt het structurele fraudeprobleem op te lossen, bent u dan bereid in te grijpen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Naast de maatregelen die de verzekeringsbranche in haar onderzoek noemt, is een aantal andere acties ondernomen. Het Verbond van Verzekeraars heeft in 2011 met de Nationale Politie en het OM het «Convenant aanpak verzekeringsfraude» opgesteld. Eén van de doelen van het convenant is te komen tot een integrale, programmatische aanpak van verzekeringsfraude. Deze aanpak bestaat uit preventie, detectie, civielrechtelijke en strafrechtelijke afhandeling. Belangrijke uitgangspunten van het convenant zijn dat bij de aanpak van verzekeringsfraude preventie voorop staat en dat verzekeraars primair zelf verantwoordelijk zijn voor de (civielrechtelijke) afhandeling van fraudegevallen.
In een nadere uitwerking van het convenant is bepaald dat een eventuele aangifte in beginsel alleen – aanvullend – door verzekeraars wordt gedaan indien sprake is van een concreet fraudevermoeden binnen één van de door de verzekeringsbranche zelf benoemde thema’s. Recentelijk heeft de branche een aantal nieuwe thema’s benoemd voor de periode 2014–2015, waaronder fraude door dienstverleners bij autoschadeherstel. Politie en OM hebben voor het doen van aangifte vaste contactpersonen voor verzekeringsfraude aangewezen. Het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) van het Verbond van Verzekeraars heeft hierbij een intermediairfunctie.
Indien aangifte wordt gedaan, zal het OM bepalen of er in dat specifieke geval voldoende aanknopingspunten zijn om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Op welke manier gaan het Openbaar Ministerie en de politie invulling en uitvoering geven aan «fraude door herstelbedrijven» als aangiftethema 2014–2015 en welke doelstelling vindt u dat hiermee in 2015 moet worden behaald?
Zie antwoord vraag 6.
Een Nederlandse topdiplomaat die steun wilde geven aan Hamas |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Report: Liberman seeks to expel UN-envoy for trying to give aid to Hamas»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken de Nederlandse VN-topdiplomaat Serry tot persona non grata wil laten verklaren?
Volgens de media zou de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken van plan zijn om de speciaal coördinator van de VN voor het Midden-Oosten Vredesproces, Robert Serry, tot persona non-grata te verklaren. In een verklaring heeft Serry toegelicht dat de Palestijnse premier Hamdallah hem informeel benaderd heeft over een mogelijke VN-rol bij de uitbetaling van salarissen aan Hamas-ambtenaren in Gaza. Serry heeft daarop gereageerd met de opmerking dat instemming van alle partijen bij het vredesproces nodig is en heeft ook de Israëlische autoriteiten geïnformeerd.
Klopt het dat de heer Serry op verschillende manieren getracht heeft tientallen miljoenen dollars aan hulp over te maken aan de islamitische terreurgroep Hamas?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat de absurde actie van de topdiplomaat en PvdA'er ook vanuit Nederland veroordeeld dient te worden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en welke termijn zult u dit doen?
Op basis van de informatie zoals beschreven in het antwoord op vragen 2 en 3 acht het kabinet Nederlandse betrokkenheid niet aan de orde.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving waarin wordt aangeduid dat de Israëlische minister Lieberman stappen overweegt om de Nederlandse diplomaat Serry, VN-coördinator voor het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP), tot persona non grata te verklaren?1 Hoe beoordeelt u deze berichtgeving? Wat is de feitelijke stand van zaken?
Volgens de media zou de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken van plan zijn om de speciaal coördinator van de VN voor het Midden-Oosten Vredesproces, Robert Serry, tot persona non-grata te verklaren. In een verklaring heeft Serry toegelicht dat de Palestijnse premier Hamdallah hem informeel benaderd heeft over een mogelijke VN-rol bij de uitbetaling van salarissen aan Hamas-ambtenaren in Gaza. Serry heeft daarop gereageerd met de opmerking dat instemming van alle partijen bij het vredesproces nodig is en heeft ook de Israëlische autoriteiten geïnformeerd.
Heeft de heer Serry inderdaad gepoogd om de nodige miljoenen dollars over te laten maken naar de terroristische organisatie Hamas? Zo ja, hoe beoordeelt u deze poging?
Zie antwoord vraag 1.
Was u op de hoogte van deze handelwijze van de heer Serry? Zo niet, hoe kan het mogelijk zijn dat een Nederlandse diplomaat dergelijke activiteiten zou kunnen verrichten die volstrekt haaks staan op de opstelling van Nederland jegens Hamas, zonder dat u hiermee bekend bent?
Robert Serry is een voormalig Nederlands diplomaat en inmiddels in dienst van de VN. De handelswijze van de heer Serry is een zaak voor de VN. Het kabinet voorziet geen gevolgen voor de Nederlandse betrekkingen met Israël.
In hoeverre is de Nederlandse regering verantwoordelijk voor deze mogelijke handelwijze van de heer Serry? Welke consequenties kan dit hebben voor de betrekkingen met Israël?
Zie antwoord vraag 3.
Welke consequenties heeft het als de heer Serry inderdaad tot persona non grata wordt verklaard door de Israëlische regering?
Volgens recente berichten is het persona non-grata verklaren van de heer Serry niet aan de orde.
Welke stappen gaat u nu zetten, zowel richting de heer Serry als richting de Israëlische autoriteiten?
Zie het antwoord op vragen 3 en 4: dit is een zaak voor de VN.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Fraude met kinderopvangtoeslag |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Fraude met kinderopvangtoeslag door een buitenschoolse opvang»?1
Ja.
Klopt het dat er in deze casus acht gezinnen zijn die geen enkele toeslag (ook geen huur- en zorgtoeslag) meer krijgen, twee gezinnen waar een uithuiszetting dreigt en veel gezinnen bedragen terug moeten betalen tussen de 5.000 en 80.000 euro? Zijn er meer gevallen bekend van frauderende ondernemers waar de ouders uiteindelijk de dupe zijn? Zo ja, hoeveel?
Vanwege de geheimhoudingsplicht kan ik niet in de openbaarheid op individuele gevallen ingaan. In het algemeen kan ik wel het volgende zeggen. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor de juistheid van een aanvraag voor (een voorschot) kinderopvangtoeslag. Als achteraf blijkt dat aan een van de voorwaarden niet is voldaan, moet volgens de wet (Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de Wet kinderopvang) de gehele toeslag worden terugbetaald. Ouders kunnen altijd tegen een terugvordering in bezwaar en eventueel in beroep gaan. Ik ben niet bekend in hoeveel gevallen ouders de dupe zijn van frauderende ondernemers.
Hoe succesvol is het terugvorderingsbeleid van de Belastingdienst? In hoeveel gevallen wordt het complete bedrag met succes teruggevorderd? Hoe verandert dit percentage met de grootte van het terug te vorderen bedrag?
In de wettelijke systematiek van toeslagen wordt na een aanvraag van een burger een voorschot uitgekeerd en vindt achteraf een definitieve toekenning van de toeslag plaats. De burger doet een aanvraag op basis van een geschat inkomen. Verder moet de burger bij zijn aanvraag voor een toeslag specifieke grondslagen per toeslagsoort opgeven. Zo moet bij de kinderopvangtoeslag worden opgegeven van welke soort opvang er gebruik wordt gemaakt, het aantal uren opvang, de prijs, het aantal kinderen en het aantal gewerkte uren. Het is inherent aan deze systematiek van bevoorschotting dat een deel van de uitgekeerde toeslagen door de Belastingdienst moet worden teruggevorderd dan wel dat er moet worden nabetaald.
Bij terugvordering van teveel uitbetaalde toeslagen kan de toeslaggerechtigde gebruik maken van een betalingsregeling. De burger krijgt standaard 24 maanden de tijd om te veel aangevraagde toeslagbedragen terug te betalen. In het overgrote deel van de gevallen, wordt de aangeboden terugbetalingsregeling nageleefd. Wanneer er niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan, neemt de Belastingdienst invorderingsmaatregelen.
In een klein deel van de gevallen wordt de schuld buiten invordering gesteld. Het gaat kort gezegd om burgers waarbij er geen verhaalmogelijkheden (meer) zijn omdat ze failliet zijn gegaan of in de schuldhulpsanering zitten of om burgers die met onbekende bestemming zijn vertrokken. Deze vorderingen blijven wel invorderbaar. In het geval geen standaard betalingsregeling dan wel een betalingsregeling op maat mogelijk is, kan binnen vijf jaar na afloop van de betalingstermijn een vordering worden verrekend met alle eenmalige en lopende uitkeringen die een schuldenaar ontvangt van de Belastingdienst. Het gaat dan om lopende toeslagvoorschotten, voorlopige teruggaven inkomstenbelasting, definitieve tegemoetkomingen en definitieve aanslagen.
In het eerste halfjaar van 2014 is € 228 miljoen aan terug te betalen kinderopvangtoeslag geïnd. In dezelfde periode is € 27 miljoen aan terug te betalen kinderopvangtoeslag buiten invordering gesteld (oninbaar geleden) vanwege onder andere faillissementen, wettelijke schuldsanering en overlijden. Deze cijfers komen uit de 14e Halfjaarsrapportage van de Belastingdienst die onlangs naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 31 066, nr. 215). Het invorderingssysteem van de Belastingdienst is er niet op ingericht om informatie te genereren over inningspercentages in relatie tot de omvang van het terug te vorderen toeslagbedrag.
Wordt er – direct of indirect – ook teruggevorderd van frauderende tussenpersonen of ondernemers of slechts van de ouders?
Ouders zijn verantwoordelijk voor de juistheid van een aanvraag kinderopvangtoeslag. Indien achteraf blijkt dat niet voldaan wordt aan de wettelijke voorwaarden om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen wordt het ten onrechte ontvangen bedrag dan ook teruggevorderd van de ouders. Indien blijkt dat een kinderopvanginstelling medeplichtig is aan het aanvragen van een onjuiste kinderopvangtoeslag of dit heeft uitgelokt, kan sinds 1 januari 2014 de Belastingdienst/Toeslagen deze instelling een bestuurlijke boete opleggen. Ook kan de kinderopvanginstelling in dat geval aansprakelijk worden gesteld indien de kinderopvangtoeslag op haar bankrekening is uitbetaald. De Belastingdienst/Toeslagen kan in geval van onrechtmatig handelen ook strafrechtelijke of civiele stappen ondernemen tegen een kinderopvanginstelling. Daarnaast staat het ouders zelf vrij om zelf aangifte te doen van een strafbaar feit tegen een kinderdagverblijf of een gastouderbureau of een civiele schadevergoedingsprocedure aan te spannen.
Wordt er in het terugvorderingsbeleid van de Belastingdienst rekening gehouden met dit soort specifieke gevallen van oplichting? Hoe is dit in de praktijk vormgegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beziet u deze problemen met het terugvorderen van toeslagen in het licht van de motie Nijboer/Neppérus2, die de regering verzoekt «de toekenning van toeslagen zo vorm te geven dat het aantal terugbetalingen substantieel wordt verminderd»?
Het is inherent aan de huidige voorschotsystematiek dat nabetalingen en terugvorderingen ontstaan. Belastingdienst/Toeslagen berekent het recht op kinderopvangtoeslag op basis van schattingen van burgers, onder andere met betrekking tot het inkomen, het aantal gewerkte uren en het aantal af te nemen uren kinderopvang. Het kunnen beschikken over actuele en betrouwbare gegevens uit basisregistraties en/of andere derden gegevens is een continu aandachtspunt voor Belastingdienst/Toeslagen. Belastingdienst/Toeslagen heeft in 2013 een aantal veranderingen in het toezicht doorgevoerd die moeten bijdragen aan het verminderen van het aantal terugbetalingen. Zo wordt voorafgaand aan het moment van beschikken en betalen, vastgesteld bij welke aanvragen sprake is van een risico op onjuistheid of onvolledigheid. In dergelijke gevallen wordt de aanvragers gevraagd om met bewijsstukken de juistheid en/of volledigheid van hun aanvraag aan te tonen. Over de uitvoering van de motie Nijboer/Neppérus informeer ik u in de aanstaande Halfjaarsrapportage.
Het bericht ‘Inloggen op mijn.rvo.nl verandert’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Inloggen op mijn.rvo.nl verandert»?1
Ja.
Is het waar dat Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) pas op 14 juni jl. een brief aan ondernemers heeft gestuurd met informatie over de veranderde inlogwijze op mijn.rvo.nl, terwijl de RVO al eind mei bekend maakte dat de manier waarop ondernemers en organisaties inloggen op mijn.rvo.nl per 1 juli 2014 wijzigt?
Ja.
In hoeverre is het nieuwe mijn.rvo.nl voldoende getest en operationeel? Bestaat er een overgangsperiode voor de overgang op het nieuwe mijn.rvo.nl en zo ja, hoe lang is deze periode?
Het inloggen met eHerkenning is niet nieuw. Al een paar jaar kan bij het voormalig Dienst Regelingen-loket worden ingelogd met eHerkenning. Bij voormalig AgentschapNL (ook onderdeel van RVO.nl) loggen alle ondernemers al sinds verleden jaar in met eHerkenning. Het gebruik van eHerkenning komt mede voort uit de wet Markt en overheid, die vanaf 1 juli 2012 van kracht is met een overgangsperiode van 2 jaar. Het Ministerie van Economische Zaken en haar uitvoeringsorganisaties lopen nu voorop bij de invoering van eHerkenning bij de rijksoverheid. In het kader van de kabinetsdoelstelling Digitale Overheid 2017 willen we dat bedrijven binnen enkele jaren bij alle overheidsorganisaties met eHerkenning (of met eID, de opvolger van eHerkenning) kunnen inloggen.
Het is de bedoeling dat ondernemers en organisaties vanaf 1 juli 2014 bij RVO.nl inloggen met eHerkenning; particulieren kunnen met DigiD inloggen.
eHerkenning werkt inmiddels al op mijn.rvo.nl. De inlogpagina van mijn.rvo.nl is per 1 juli 2014 gewijzigd. De benodigde werkzaamheden hiervoor zijn uitgevoerd en het inloggen met eHerkenning is uitgebreid getest.
De meeste ondernemers hoeven niet meteen op 1 juli in te loggen, hierdoor hebben ze nog voldoende tijd om een eHerkenningsmiddel aan te schaffen.
De oude authenticatiemiddelen (ook van het voormalige Dienst Regelingen-loket) worden in maximaal zes maanden geheel uitgefaseerd: in uitzonderlijke situaties mag het eigen middel gebruikt worden om in te loggen. Per 1 januari 2015 is het eigen middel niet meer bruikbaar en is inloggen met eHerkenning (voor ondernemers en organisaties) en Digid (voor particulieren) de enige manier om bij RVO.nl in te loggen.
Bent u van mening dat er door de RVO vroegtijdig en duidelijke informatie is verstrekt aan ondernemers?
Er is voor gekozen om de communicatie te starten na de indienperiode van de Gecombineerde Opgave. Dit is een jaarlijkse opgave voor agrarisch ondernemers. Met deze opgave leveren zij gegevens aan voor de landbouwtelling, de mestwetgeving en een aantal subsidies. De brief aan de agrarische ondernemers is na de uiterste indiendatum Gecombineerde Opgave (15 mei) en de uiterste aanmelddatum Derogatie (13 juni) verstuurd, zodat de boodschap in de brief ook voldoende bij de doelgroep landt.
Direct na de indienperiode van de Gecombineerde Opgave is gestart met een campagne in de media (informatie op www.rvo.nl en mijn.rvo.nl, advertenties in verschillende bladen, banners, en er zijn artikelen verschenen in de vakbladen). Daarnaast hebben de ondernemers die moeten gaan inloggen met eHerkenning een persoonlijke brief gehad.
De meeste ondernemers hoeven niet direct op of na 1 juli in te loggen bij RVO.nl. Ondernemers zijn in de persoonlijke brief geïnformeerd dat zij tijdig eHerkenning moeten aanvragen. Voor ondernemers die gebruikmaken van een bedrijfsmanagementsysteem waarmee ze vaak hun dieren melden, verandert er niets.
Bent u van mening dat de overgangsperiode, met het oog op de stappen die moeten worden ondernomen om een eHerkenningsmiddel aan te schaffen en de internetfaciliteiten in het buitengebied, dit een redelijke termijn is voor ondernemers om een eHerkenningsmiddel aan te schaffen? Zo niet, bent u bereid de ingangsdatum van 1 juli 2014 voor het eHerkenningsmiddel als toegangssleutel voor ondernemers op te schorten?
De meeste ondernemers hoeven niet direct na 1 juli een aangifte te doen. Ondernemers hebben dan ook voldoende tijd om eHerkenning aan te vragen. Ondernemers ontvangen ook veelal van huidige middelenleveranciers een aanbod om over te stappen op eHerkenning.
Voor het aanvragen van en het inloggen met eHerkenning hebben ondernemers geen andere internetfaciliteiten nodig dan die zij ook al nodig hadden om bij RVO.nl in te loggen met het oude middel. De ingangsdatum van 1 juli wordt dus niet opgeschort. Zoals bij vraag 3 is aangeven, kunnen de oude authenticatiemiddelen (ook van het voormalige Dienst Regelingen-loket) in maximaal zes maanden worden uitgefaseerd.
Wat zijn de gevolgen voor ondernemers die er niet in slagen om op tijd of correcte informatie door te geven via het nieuwe systeem?
RVO.nl wil voorkomen dat ondernemers vanaf 1 juli geen diensten kunnen afnemen omdat ze nog geen eHerkenningsmiddel hebben aangeschaft.
Daarom communiceert RVO.nl nu aan ondernemers en organisaties dat zij officieel vanaf 1 juli met een eHerkenningsmiddel moeten inloggen en het middel daarvoor moeten aanschaffen.
RvO.nl wil niet dat ondernemers onbedoeld in problemen komen. Daarom kan door ondernemers voor wie het onmogelijk is om tijdig eHerkenning aan te vragen nog ingelogd worden met het oude inlogmiddel; zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. RVO.nl mag vanaf 1 juli geen nieuwe of vervangende gebruikersnamen en wachtwoorden meer uitgeven vanwege de Wet Markt en Overheid.
Klopt het dat er bij de aanschaf van een eHerkenningsmiddel abonnementskosten bij de ondernemer in rekening worden gebracht door RVO? Zo ja, hoe staat deze lastenverzwaring in verhouding tot een gelijk speelveld binnen de EU?
De Wet Markt en Overheid bepaalt dat de overheid zich niet onder ongelijke voorwaarden als concurrent van het bedrijfsleven mag gedragen. Dat geldt ook voor inloggen op websites van de overheid om zaken te doen, zoals op mijn.rvo.nl. Het bedrijfsleven biedt voor de bestaande inlogmethode met gebruikerscode en wachtwoord namelijk een passend alternatief, namelijk eHerkenning. Ondernemers dienen een eHerkenningsmiddel te kopen bij een van de middelenleveranciers. RVO.nl brengt geen abonnementskosten voor eHerkenning aan ondernemers in rekening.
Onlangs is de Europese Verordening Elektronische Identiteiten en Vertrouwensdiensten (eIDAS) aangenomen. De verordening laat lidstaten vrij om kosten voor identificatiemiddelen al of niet bij de gebruiker in rekening te brengen.
Kunt u toelichten waarom er voor het aanvragen van een DigiD geen kosten in rekening worden gebracht en voor het aanvragen van een eHerkenningsmiddel wel, aangezien op de website van RVO een vergelijking wordt gemaakt met DigiD? Hoe verhoudt een dergelijke lastenverzwaring zich tot de ambitie van het kabinet om de lasten voor ondernemers te verminderen?
De gebruiker betaalt niet direct voor DigiD. Maar door de overheidsinstantie die DigiD gebruikt, worden daarvoor wel kosten gemaakt. Die worden betaald uit de algemene middelen. De gebruikers betalen dus indirect mee aan DigiD.
Bij de start van de ontwikkeling en invoering van eHerkenning zijn kosten gemaakt die de overheid op zich heeft genomen. Commerciële bedrijven brengen nu de eHerkenningsmiddelen op de markt en beheren deze. De ondernemer betaalt het middel zelf. Door de concurrentie tussen de aanbieders kunnen verschillende middelen scherper geprijsd worden. De verwachting is dat de ondernemer per saldo erop vooruit gaat door de invoering van eHerkenning, onder meer door tijdsbesparing.
Een veroordeelde pedofiel |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Sytze van der V. woont boven kinderopvang in Amersfoort»?1
Ja.
Klopt het dat een veroordeelde pedoseksueel in Amersfoort een huis heeft gekregen boven een kinderopvang?
De burgemeester van Amersfoort heeft mij gemeld dat er geen sprake was van toewijzing van een woning door de gemeente. Betrokkene heeft zelf een woning geregeld en de burgemeester is hierover pas na de verhuizing geïnformeerd.
In algemene zin is een veroordeelde zedendelinquent in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor re-integratie, waaronder het vinden van huisvesting. Wanneer hij zijn straf heeft uitgezeten, is hij weer vrij burger en heeft hij vrijheid van vestiging. Dit betekent dat diegene zich, net als ieder ander, kan inschrijven voor woningen. Indien aan de criteria die desbetreffende woningcorporatie stelt, is voldaan, kan een huis worden toegewezen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat een veroordeelde pedoseksueel überhaupt een huis heeft toegewezen gekregen in de buurt van instellingen die met kinderen werken?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre was de burgemeester op de hoogte van het absurde gegeven dat deze pedoseksueel een huis heeft toegewezen gekregen boven een kinderopvang en waarom is dit niet bij voorbaat geblokkeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen het idee veroordeelde pedoseksuelen te weren uit kinderrijke gebieden?
Ik begrijp de zorg die de terugkeer in de maatschappij van een veroordeelde zedendelinquent teweeg kan brengen. Om deze terugkeer zo zorgvuldig en verantwoord mogelijk plaats te laten vinden kan het openbaar Ministerie of de strafrechter, naar aanleiding van een gepleegd strafbaar feit, vrijheidsbeperkende straffen en maatregelen opleggen.
Met het oog op de maatschappelijke veiligheid wordt beoordeeld welke maatregelen en voorwaarden noodzakelijk zijn voor een juiste begeleiding van een, in dit geval, zedendelinquent die terugkeert in de maatschappij. Die beoordeling betreft een zorgvuldige afweging van alle, soms tegengestelde, belangen waarbij de feiten en omstandigheden van het individuele geval worden betrokken.
Daarnaast ben ik voornemens om te bewerkstelligen dat dit type delinquenten, waar nodig, langer onder toezicht van de reclassering kan worden gehouden. Om deze reden heb ik de afgelopen periode gewerkt aan het wetsvoorstel Langdurig toezicht op tbs-gestelden, zeden- en zware geweldsdelinquenten, dat volgens de planning van uw Kamer in september van dit jaar behandeld zal worden.
Het weren van veroordeelde pedoseksuelen uit alle kinderrijke gebieden is evenwel praktisch gezien niet mogelijk. Overigens keren jaarlijks een paar honderd (zeden-) delinquenten grotendeels probleem- en geruisloos terug in de samenleving. Voor slechts een beperkt aantal gevallen leidt de terugkeer tot problemen met huisvesting.
De replenishment meeting van het Global Partnership for Education |
|
Kees van der Staaij (SGP), Eric Smaling , Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat er op 25 en 26 juni a.s. een replenishment meeting van het Global Partnership for Education (GPE) zal zijn in Brussel? Kunt u aangeven of en zo ja hoe Nederland vertegenwoordigd zal zijn bij deze bijeenkomst?1
Ja. Gegeven de afbouw van het beleid voor basisonderwijs en hiermee ook de afbouw van de Nederlandse steun aan het GPE is Nederland niet vertegenwoordigd op deze bijeenkomst.
Deelt u de overwegingen van het GPE over het belang van investeringen in onderwijs in ontwikkelingslanden?2 Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u hierin voor Nederland weggelegd, mede gelet op de toezegging die u afgelopen najaar deed?3
Ja. Zoals toegezegd is Nederland andere donoren -in het kader van arbeidsdeling- blijven aansporen om de financiële steun aan onderwijs te handhaven en/of te verhogen. In een brief aan EU Commissaris Piebalgs and GPE bestuursvoorzitter Gillard heb ik een oproep gedaan om steun te blijven verlenen aan onderwijs. Ook in bijeenkomsten van Nordic+ vertegenwoordigers (10 en 11 juni) en EU lidstaten (5/6 mei en 3 juni) heeft Nederland andere donoren aangespoord om te blijven investeren in onderwijs.
Kunt u aangeven welke inzet Nederland pleegt om andere donoren, en in het bijzonder de Europese Unie zelf, op te roepen substantieel bij te dragen aan de financiering van het GPE voor de komende tijd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om tijdens de GPE replenishment bijeenkomst de Nederlandse steun voor de afronding en uiteindelijke goedkeuring en uitvoering van de Lucens Richtlijnen onder de aandacht te brengen? Bent u tevens bereid tijdens deze bijeenkomst andere lidstaten op te roepen dit proces te steunen teneinde scholen en universiteiten te beschermen tegen militair gebruik tijdens een gewapend conflict? Zo neen, waarom niet?
Aangezien Nederland niet deelnam aan deze replenishment bijeenkomst, konden andere lidstaten niet opgeroepen worden dit proces te steunen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór aanvang van de replenishment meeting?
Beantwoording van deze vragen vóór aanvang van de replenishment meeting (25 juni) was gezien het krappe tijdsbestek niet mogelijk (vragen werden op dinsdag 24 juni ingezonden).
De voorgenomen verkoop door Ymere van 180 woningen in Amsterdam |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten: «Ymere zet 180 huishoudens uit huurwoningen in Centrum» en »Woningverkoop Ymere drijft kersverse coalitie uiteen»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke gronden de clausule van dringend eigen gebruik mag worden ingeroepen? Kunt u daarbij tevens het verschil aangeven tussen opknappen, renovatie en (ver)nieuwbouw in relatie tot dringend eigen gebruik?
Verhuurders mogen verschillende gronden aanvoeren als dringend eigen gebruik, maar verkoop van de woning van de woning is wettelijk daarvan uitgezonderd (adagium «koop breekt geen huur»). Als verkoop van de woning de enige doelstelling is, is een beroep van een verhuur op dringend eigen gebruik bij huuropzegging dus niet toegestaan.
Of het beroep van de verhuurder op dringend eigen gebruik slaagt, hangt af van het oordeel van de rechter. De rechter betrekt alle omstandigheden van het geval in die beoordeling.
De wet specificeert dat onder dringend eigen gebruik wordt verstaan:
Onder dringend eigen gebruik wordt volgens de wet ook verstaan (art. 7:274 leden 3 en 4 BW):
Onder renovatie wordt verstaan: zowel sloop met vervangende nieuwbouw als gedeeltelijke vernieuwing door verandering of toevoeging. Hierin wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen opknappen, renovatie en (ver)nieuwbouw. Er moet wel onderscheid gemaakt worden tussen het verrichten van noodzakelijk onderhoud en renovatie. Als «opknappen» alleen het verrichten van noodzakelijk onderhoud of herstel van onderhoudsgebreken behelst, is dat dus op zichzelf geen grond voor dringend eigen gebruik.
Is het opzeggen van vaste huurcontracten gevolgd door verkoop van het bezit, om daarmee de renovatie van ander woningen mede te bekostigen in uw ogen een reden om beroep te doen op de clausule voor dringend eigen gebruik? Kunt u dit toelichten?
Het doorslaggevende criterium is of de renovatie niet mogelijk is zonder beëindiging van de huurovereenkomst. Dit kan worden beoordeeld door de rechter. Daarbij betrekt hij de omstandigheid dat de verhuurder de woning na renovatie wil verkopen. Zoals hiervoor aangegeven kan verkoop – als enige doelstelling – geen grond zijn voor een beroep op dringend eigen gebruik, renovatie die niet mogelijk is zonder beëindiging van de huur kan dat wel zijn. De verhuurder moet aannemelijk maken dat een noodzaak tot renovatie bestaat die dringend is en niet zonder beëindiging van de huur mogelijk is. Daarbij spelen ondere andere bouwkundige en financiële aspecten een rol (zie mijn antwoord op vraag 5).
Kan er sprake zijn van dringend eigen gebruik als blijkt dat de renovatie – al dan niet deels – aan de verhuurder verwijtbaar is, omdat de verhuurder zijn zorgplicht/ onderhoudsplicht jegens de huurder onvoldoende na is gekomen? Kunt u dit toelichten?
In de jurisprudentie zijn er voorbeelden dat de rechter een beroep op dringend eigen gebruik niet honoreert, omdat het is veroorzaakt door handelen of nalaten van de verhuurder. Het onvoldoende nakomen van de onderhoudsverplichting kan dus aanleiding zijn voor de rechter om te oordelen dat er geen sprake is van dringend eigen gebruik of, als dat wel zo is, dat de belangenafweging in het voordeel van de huurder uitvalt.
Indien er sprake is van dringend eigen gebruik van een wooncomplex, kan de belangenafweging van de rechter mede afhankelijk zijn van de omstandigheden van het wooncomplex, bijvoorbeeld dat de huurder de nog enig overgebleven bewoner is die geen aanbod voor een andere woning heeft geaccepteerd. Bij dringend eigen gebruik van «losse» woningen spelen alleen de omstandigheden van huurder, verhuurder en de betreffende woning.
Kunt u toelichten op basis van bestaande jurisprudentie, hoe hoog de kosten van renovatie/ vernieuwbouw moeten zijn voordat er rechtmatig gebruik kan worden gemaakt van de clausule voor dringend eigen gebruik? Is hier sprake van misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van wetgeving om andere doeleinden van deze woningcorporatie mogelijk te maken?
In de jurisprudentie is er geen grensbedrag aan te wijzen van de hoogte van de renovatiekosten waarbij de rechter oordeelt dat de verhuurder de woning dringend voor eigen gebruik nodig heeft. De jurisprudentie is casuïstisch, doordat alle omstandigheden van het geval bij de beoordeling betrokken worden. Wel heeft de Hoge Raad op 26 maart 2010 (NJ 2010/190) (Herenhuisarrest) geoordeeld dat de wens om te renoveren op zich geen beroep op dringend eigen gebruik rechtvaardigt, ook niet als de exploitatie van het gehuurde onrendabel is, maar dat dit anders kan zijn als er een structurele wanverhouding bestaat tussen exploitatiekosten en huuropbrengsten. Bij de beoordeling of er een structurele wanverhouding tussen exploitatiekosten en huuropbrengsten bestaat, dient in het licht van de huurbescherming van huurders terughoudendheid te worden betracht. Bij de beoordeling of er sprake is van een structurele wanverhouding spelen de kosten van de renovatie, de hoogte van de geldende huurprijs, de huurverhoging die de huurder heeft aangeboden te betalen, een waardestijging van de woning en de door partijen betrachte zorgvuldigheid een rol. Maar als een structurele wanverhouding wordt aangenomen leidt dat nog niet zonder meer tot beëindiging van de huurovereenkomst; de belangenafweging tussen de verhuurder en huurder kan dan nog in het voordeel van de huurder uitvallen. Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol, waaronder ook de hoogte van de aangeboden verhuiskostenvergoeding, de vervangende woonruimte en de overige belangen over en weer.
De vraag of hier sprake is van misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van de in de wetgeving opgenomen opzeggingsgrond «dringend eigen gebruik» is uiteindelijk aan het oordeel van de rechter, die in alle aan hem voorgelegde gevallen alle omstandigheden van het geval in de beoordeling zal betrekken.
Past volgens u deze stap van Ymere bij de agenda van het nieuwe Amsterdamse stadsbestuur voor minder sociale huur en daardoor meer segregatie naar inkomen in de meer populaire stadsdelen zoals de binnenstad of meer segregatie tussen de stadsdelen?
De gemeente Amsterdam bepaalt hierin haar eigen agenda. Het aantal sociale huurwoningen in het Amsterdamse stadsdeel Centrum bedraagt op dit moment circa 26.000 woningen, ofwel 52% van de totale woningvoorraad van het stadsdeel. 15.000 (30% van de totale woningvoorraad) van deze woningen zijn in bezit van corporaties en 11.000 in het bezit van particuliere verhuurders.2 Ymere verhuurt 5.000 sociale huurwoningen in het Centrum van Amsterdam. Renovatie en vervolgens deels verkopen en deels in het middensegment geliberaliseerd verhuren van 180 woningen kan in dit gebied met veel sociale huurwoningen de segregatie naar inkomen verminderen.
Gemeenten kunnen overigens prestatieafspraken maken met woningcorporaties over de beschikbare woningvoorraad voor de doelgroep (huishoudens met een lager inkomen). In de novelle bij de herziene Woningwet (Wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting, 33 966) wordt die vrijblijvendheid vervangen door een plicht voor woningcorporaties om met hun werkzaamheden naar redelijkheid bij te dragen aan het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid. Uitgangspunt daarbij is dat die bijdrage wordt vastgelegd in concrete prestatieafspraken tussen gemeente en corporatie waaraan beide partijen elkaar kunnen houden.
Bent u bekend met de beschuldiging van de advocaat van de Indonesische weduwen van slachtoffers van standrechtelijke executies dat uitbetaling van een mogelijke schadevergoeding opzettelijk wordt getraineerd?1 Wat is uw reactie hierop?
Wij zijn bekend met de publicatie in NRC van 22 mei 2014. Het is onjuist dat de uitbetaling van een mogelijke schadevergoeding wordt getraineerd.
Kunt u bevestigen dat tot nu toe slechts één claim is toegekend? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
In april zijn, naast de zeventien eerdere claims, drie nieuwe claims ingediend. Inmiddels zijn acht claims toegewezen en tien niet omdat deze niet aannemelijk zijn gemaakt. Twee claims zijn ingetrokken. Voor de beantwoording van deze vraag wordt verder verwezen naar de brief die heden over dit onderwerp naar de Voorzitter van de Tweede Kamer is verzonden.
Kunt u verder bevestigen dat twee van de 17 weduwen inmiddels zijn overleden? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Er zijn twee weduwen overleden, één voor haar claim werd ingediend, de andere daarna. De advocate van de weduwen heeft te kennen gegeven dat zij die twee claims zal intrekken. In één geval heeft dat ook te maken met de onderbouwing.
Is het waar dat na een half jaar beraad de claims van 14 van de weduwen in eerste instantie onvoldoende zijn bevonden? Indien ja, waarom werden deze onvoldoende bevonden? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de brief die heden over dit onderwerp naar de Voorzitter van de Tweede Kamer is verzonden.
Is het verder waar dat als een weduwe overlijdt haar claim niet automatisch overgaat op haar kinderen? Indien ja, waarom is hiervoor gekozen? Indien neen, wat is hier dan over afgesproken? Klopt het dat deze procedure afwijkt van een lopende procedure voor de rechter?
Het betreft een vordering in verband met de door de weduwe geleden schade. Het is rechtens zo dat deze vordering niet vatbaar is voor vererving. Als er een rechtszaak aanhangig is terwijl de weduwe overlijdt, vervalt de vordering niet. De advocate van de weduwen is inmiddels toegezegd dat dat ook geldt als zij een nieuwe claim onder de regeling indient.
Wat is uw reactie op de beschuldiging van de advocaat van de weduwen dat overdreven veel bewijs gevraagd wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Staatcourant van 10 september 2013 is een bekendmaking gepubliceerd, waarin staat welke onderbouwing wordt gevraagd. Het gaat hier om het aannemelijk maken van de claim. Dit is een minder strenge eis dan in een rechtszaak. Met deze regeling komt de Staat de weduwen tegemoet.
Deelt u de opvatting dat het van groot belang is dat er spoedig opheldering over komt of de weduwen recht hebben op een schadevergoeding? Indien ja, ziet u mogelijkheden om de procedure te versnellen? Indien neen, waarom niet?
Ja. De ervaringen met de toepassing van de regeling zullen het naar verwachting mogelijk maken nieuwe gevallen sneller af te wikkelen. Dit is mede afhankelijk van de kwaliteit van de aangeleverde dossiers.
De doodsoorzaak van een gedetineerde die in 2011 is overleden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Lijk arrestant Ihsan Gürz vol sporen van politiegeweld»?1
Ja.
Kent u de inhoud van het in het bericht genoemde rapport van de forensisch medisch specialist?
Er is op dit moment een procedure aanhangig ter behandeling van een klacht die op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering is ingediend vanwege het besluit van het openbaar ministerie om geen vervolging in te stellen in verband met het overlijden van betrokkene. Het betreffende rapport is opgesteld in opdracht van nabestaanden van betrokkene en is door hen ingebracht in deze procedure. Het openbaar ministerie heeft mij meegedeeld zodoende bekend te zijn met dit rapport. Nu deze zaak onder de rechter is, kunnen er geen mededelingen over worden gedaan.
Is de inhoud van het rapport voor u aanleiding nog eens de doodsoorzaak van de genoemde gedetineerde te onderzoeken? Zo ja, waarom en op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet en waarom wijkt de conclusie van het genoemde rapport van de forensisch medisch specialist over de doodsoorzaak van de gedetineerde af van de eerder vastgestelde doodsoorzaak?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de bewoners uit de Tarwewijk, Rotterdam-Zuid angstig zijn voor de vrijlating van de 15-jarige Rotterdamse jongen die woensdag is aangehouden voor mishandeling van een meisje |
|
Lilian Helder (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Buurt nekschopper vreest wraakactie» en «Schoppende jongen voor rechter-commissaris»?1 2 3
Ja.
Heeft u vernomen dat de gepeste 15-jarige leerlinge van het Thorbecke College anderhalf jaar lang door een groep werd achtervolgd met dreigementen, treiterijen op straat, op school en via whatsapp en andere social media? Heeft u vernomen dat er op een gegeven moment vijftien kinderen stonden te schelden voor de deur?4 Ervan uitgaand dat de school over een pestprotocol beschikt en dat dat werd nageleefd, deelt u de mening dat het in dit geval totaal heeft gefaald? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van de artikelen waar u naar verwijst. Een dergelijke situatie waarin een meisje gepest en zelfs mishandeld wordt, is onacceptabel. Ik heb samen met de Kinderombudsman een plan van aanpak tegen pesten gemaakt, omdat ik vind dat wij allen – niet alleen de school, maar ook medeleerlingen, leraren en ouders – een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om pesten tegen te gaan.
Sommige vormen van pesten zijn strafbaar, zoals mishandeling, bedreiging en belaging. Het is belangrijk dat er aangifte wordt gedaan als er sprake is van een strafbaar feit. De school kan ook maatregelen treffen tegen pesters. Een notoire pester kan worden geschorst of verwijderd of tijdelijk naar een Reboundvoorziening worden gestuurd.
De wethouder Onderwijs, Jeugd en Zorg van Rotterdam heeft aangekondigd onderzoek te laten verrichten naar deze specifieke casus. De Jeugdconsul van de gemeente Rotterdam heeft de opdracht gekregen de gebeurtenissen rond de mishandeling van de leerlinge van het Thorbecke College tot op de bodem uit te zoeken. Ik vind het goed dat er actie ondernomen wordt en dat de toedracht en de rol van de school hierin wordt onderzocht. De lessen die hieruit geleerd kunnen worden, kunnen helpen bij het voorkomen van dergelijke nare incidenten in de toekomst.
In ogenschouw nemend dat zich ook in andere delen van het land dergelijke ernstige gevallen van maandenlange en soms zelfs jarenlange leerlingenterreur voordoen, deelt u de mening dat de pestprotocollen zich in eerste instantie moeten richten op het identificeren, het isoleren en het straffen van de daders, omdat alleen op die manier de slachtoffers de veiligheid geboden wordt waar zij het volste recht op hebben? Zo nee, waarom niet?
Ik ben sowieso van mening dat een effectieve aanpak van pesten veel meer behelst dan het in huis hebben van een pestprotocol. Een goede aanpak van pesten is structureel en consequent en vergt de aandacht en inzet van alle betrokkenen in en om de school. Met de aangekondigde wetgeving wordt het voor de inspectie mogelijk om effectief toezicht te houden op de sociale veiligheid van de leerlingen op school. In de huidige situatie is er vaak – met een pestprotocol in de la – sprake van een papieren werkelijkheid die bekeken wordt door de inspectie. Dat wordt straks anders; de taak van scholen om zorg te dragen voor de sociale veiligheid van de leerlingen wordt verankerd in de sectorwetten. Elke school moet pesten tegengaan en de resultaten van haar anti-pestbeleid in beeld brengen via leerlingenquêtes. De inspectie gaat dan toezicht houden op basis van de gegevens waar het echt om gaat: de informatie over de veiligheid en het welzijn van de leerlingen.
Als er sprake is van pesten, moet een school de pesters aanpakken. De school moet alert en daadkrachtig optreden bij ernstige pestsituaties. In dit geval is dit gelukkig ook gebeurt, Maar met het aanpakken van de daders alleen wordt pesten doorgaans niet opgelost. We weten dat pesten een ingewikkeld proces is. Vaak zijn er meerdere pesters bij betrokken, maar ook omstanders die zwijgzaam toekijken en niet ingrijpen. Sommige leerlingen die gepest zijn, ontpoppen zich later tot pesters. De oplossing voor pesten moet dus ook in de groep worden gevonden en moet recht doen aan de verschillende – en soms wisselende – rollen van leerlingen. Het Nederlands Jeugdinstituut heeft dit voorjaar vastgesteld dat een aantal anti-pestprogramma’s veelbelovend is en een belangrijke rol kan spelen bij de aanpak van pesten. De anti-pestprogramma’s die veelbelovend zijn, houden rekening met de groepsdynamiek die aan de orde is bij pesten en benaderen het probleem in zijn geheel.
Deelt u de mening dat het hard aanpakken van de pesters door de school en eventueel door Justitie zeer urgent is geworden door het snel toenemende gebruik van social media, waardoor daders door «de straat» in plaats van door de bevoegde instanties aangepakt dreigen te worden? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u deze dreiging anders afwenden?
De cijfers over pesten – voor zover we daar inzicht in hebben – zijn al enkele jaren hetzelfde. We zien geen toename in het pesten, wel komt cyberpesten vaker voor.5 In het plan van aanpak tegen pesten heb ik dan ook benadrukt dat ook cyberpesten onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van school en ouders valt. Cyberpesten is een verschijningsvorm van pesten, geen separaat probleem. Leraren dienen hiervoor aandacht te hebben, want hoewel digitaal pesten niet altijd in het klaslokaal plaatsvindt, zijn de gevolgen ervan wel altijd merkbaar in de klas.
Ik vind niet dat het hard aanpakken van pesters urgenter wordt door de opkomst van social media, maar ik vind wel dat we alert moeten zijn op wat er op social media gebeurt. We moeten online pesten net zo serieus nemen als offline pesten.
De Uitbesteding van de SAR-taken vanwege 'vliegende Fyra' voor Defensie |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat u de komende vijf jaar stopt met het uitvoeren van maritieme zoek- en reddingsacties met helikopters?1
Ja.
Klopt het dat de reden voor deze uitbesteding de vertraagde levering van de NH-90 is, die te snel roest en slijt?
De uitbesteding liep al. Tijdens de introductieperiode van de NH-90 staat namelijk ook de uitvoering van de Search and Rescue (SAR) taken met helikopters van Defensie onder druk. Om die reden heeft Defensie al eerder besloten tot de tijdelijke uitbesteding van de SAR-taken gedurende de nachtelijke uren. Overleg met het beleidsverantwoordelijke Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft er begin dit jaar toe geleid dat de inzet van helikopters voor SAR-taken de komende jaren het beste kan worden uitbesteed, dat wil zeggen zolang de NH-90 nog niet volledig is geïntroduceerd. De ingehuurde helikopters worden beschikbaar gesteld aan de Kustwacht, die operationeel verantwoordelijk is voor de SAR op de Noordzee en in de ruime binnenwateren.
Herinnert u zich de waarschuwing tijdens het Algemeen overleg Materieel op 13 maart 2013, dat de NH-90 een «vliegende Fyra» voor Defensie dreigt te worden? In hoeverre komt dit nu uit?
In het desbetreffende algemeen overleg heb ik te kennen gegeven dat deze vergelijking niet opgaat. Hierbij heb ik aan de Kamer gemeld dat Defensie wordt geconfronteerd met grote problemen, maar dat zowel de inzet van de NH-90 helikopter tijdens de antipiraterijmissie voor de kust van Somalië als die in het Caribisch gebied succesvol was. De problemen bij de NH-90 hebben voor een belangrijk deel te maken met de kinderziekten van een wapensysteem in ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld ook te zien is bij de CV-90. Ook de introductie van de Lynx-helikopter ging destijds niet vanzelf. Ik heb u daarover geïnformeerd in mijn brief van 27 juni jl. over de voortgang van het NH-90 project.
Klopt het dat de Kamer over de uitbesteding van de SAR-taken niet geïnformeerd is? Waarom verwijst uw woordvoerder naar het ministerie van Infrastructuur en Milieu en vindt u kennelijk dat hier geen pro-actieve informatieplicht van u naar de Kamer geldt?
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is beleidsverantwoordelijk voor SAR. De taken zijn operationeel belegd bij de Kustwacht. De ingehuurde helikopters worden ter beschikking gesteld aan de Kustwacht. De SAR-taken zelf worden dus niet uitbesteed. Het SAR-beleid is beschreven in de Nota Maritieme en Aeronautische Noodhulp, die in 2010 is aangeboden aan de Kamer. Daarin zijn ook de ambities voor de uitbreiding van de SAR-normen opgenomen. Het betreft hier de uitvoering van staand beleid.
Herinnert u zich uw antwoord op de suggestie om de SAR-taken uit te besteden, namelijk dat deze taken door de NH-90 uitgevoerd zouden gaan worden vanaf 2014 en dat uitbesteding voor u geen besparingen op zou leveren?2
Ja. Overleg met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft er begin dit jaar echter toe geleid dat de inzet van helikopters voor SAR-taken de komende jaren het beste kan worden uitbesteed, dat wil zeggen zolang de NH-90 nog niet volledig is geïntroduceerd. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 6.
Heeft u een draai gemaakt als het gaat om de uitbesteding van de SAR-taken?
Nee. SAR is een integraal onderdeel van het takenpakket van de maritieme helikopters. Het is dan ook mijn intentie om deze taken uiteindelijk te laten uitvoeren door de NH-90.
Waarom is bij de aanbesteding voor de civiele uitvoering van de SAR-taken gekozen voor een termijn van vijf jaar? Moet hieruit worden afgeleid dat de problemen met de invoering van de NH-90 zich over eenzelfde periode uitstrekken?
Ervaringen met het afsluiten van (helikopter) inhuurcontracten tonen aan dat de prijs per jaar afneemt, naarmate de duur van een contract langer wordt. Door de vertraging van de introductie van de NH-90 kwam het beschikbare aantal vlieguren onder druk komt te staan. Deze factoren pleiten ervoor een contract af te sluiten voor de duur van tenminste vijf jaar. Daarbij wordt de mogelijkheid opengehouden het bestaande contract te verlengen aan het einde van de contracttermijn. Het betreft een optie voor maximaal twee keer een verlenging van een jaar.
Is uw besluit om de SAR-taken uit te besteden ingegeven door bezuinigingen?
Nee. Het besluit is ingegeven door de vertraging van de introductie van de NH-90.
Bent u bereid de Kamer met de grootst mogelijke spoed, nog vóór het zomerreces, te informeren over de NH-90-problematiek?
Ja.
Het bericht dat Hogeschool Saxion wordt gekort op het budget omdat te weinig studenten op tijd afstuderen |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Minister dreigt hogeschool Saxion met korting op budget», waarin wordt gesteld dat de hogeschool wordt gekort, omdat te weinig studenten afstuderen?1
In het artikel wordt ten onrechte gesuggereerd, dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft bepaald dat het bachelor-rendement bij Hogeschool Saxion in 2015 68% moet zijn. In het kader van de prestatieafspraken hoger onderwijs is met Saxion wel een percentage van 68 in 2015 afgesproken, maar dit percentage is door Saxion zelf gekozen en haalbaar bevonden, uitgaande van de historie, context en uitgangssituatie van de hogeschool. Ook de Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek heeft het voorstel voor de prestatieafspraak van Saxion, waarvan deze ambitie deel uitmaakt, als realiseerbaar beoordeeld.
Aan de realisatie van de ambities uit de prestatieafspraak op de zogenoemde zeven verplichte indicatoren voor onderwijskwaliteit en studiesucces zijn financiële consequenties verbonden. Daarop wijst het artikel terecht. In het Besluit experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs [artikel 13, eerste en tweede lid] is aangegeven welke financiële gevolgen verbonden zijn aan het niet realiseren van (een deel van) de afgesproken ambities. In 2016 wordt beoordeeld of de hogeronderwijsinstellingen de ambities hebben waargemaakt.
Is het waar dat u heeft bepaald dat 68% van de hbo-studenten binnen vijf jaar een diploma moet halen en dat Saxion nu «blijft steken op 59%»?
Nee. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is het in de prestatieafspraak opgenomen percentage van 68 een door Saxion zelf gekozen percentage. In haar jaarverslag over 2013 meldt Saxion het bachelor-rendement in 2013. Dat bedroeg inderdaad 59%.
Klopt het dat andere opleidingen vergelijkbaar scoren? Zo ja, worden ook andere hogescholen gedreigd met een korting? Welke instellingen zijn dit? Zo nee, waarom wordt alleen deze hogeschool bedreigd met een korting?
Het bachelor-rendement (2013) bij Saxion is in vergelijking met veel andere hogescholen aan de lage kant. Een lage score hoeft echter niet tot een korting te leiden. Voor de andere hogescholen (en voor de universiteiten) geldt hetzelfde als voor Saxion: in 2016 wordt beoordeeld of zij de (door hen zelf gekozen en vervolgens in de prestatieafspraak) vastgelegde ambities op de zeven verplichte indicatoren voor onderwijskwaliteit en studiesucces hebben gerealiseerd. Uit het oordeel over de realisatie van de voor 2015 afgesproken ambities volgen financiële consequenties.
Zoals ik eerder aan de Tweede Kamer heb gemeld, heb ik de universiteiten en hogescholen in de gelegenheid gesteld vóór 1 juli 2014 aan te geven of er gewijzigde (juridische of financiële) randvoorwaarden zijn die hen belemmeren bij het realiseren van hun ambities in de prestatieafspraken. Op basis van de inventarisatie bij de instellingen zal ik, na overleg met VSNU en Vereniging Hogescholen, besluiten of er aanleiding is de uitgangspunten van de eindbeoordeling in 2016 te heroverwegen.
Welke gevolgen heeft een korting op het budget voor de onderwijskwaliteit van deze school?
Indien de hogeschool de afgesproken ambities voor drie aspecten, te weten studiesucces (waartoe de indicatoren uitval, switch en bachelor-rendement behoren), kwaliteit/excellentie (afhankelijk van gekozen indicator: studenttevredenheid (NSE) of deelname aan excellentietrajecten of aandeel studenten in opleidingen met goed/excellent-oordeel NVAO) en maatregelen (docentkwaliteit, onderwijsintensiteit en indirecte kosten), niet weet te realiseren, wordt het budget voor onderwijskwaliteit en studiesucces voor deze hogeschool voor elk genoemd aspect voor de jaren 2017 tot en met 2020 telkens met een derde verminderd. Het budget voor onderwijskwaliteit en studiesucces heeft een omvang van ongeveer 5% van de bekostiging van de hogescholen.
Deelt u de mening dat de dreiging met een korting op het budget een perverse prikkel is, omdat het aanzet om studenten zo snel mogelijk door de studie te jagen?
Nee. Ook gezien de ervaringen met de eerdere meerjarenafspraken studiesucces in het hoger onderwijs, is bij de prestatieafspraken bewust ervoor gekozen deze niet vrijblijvend te laten zijn. Ik zie ook dat in het hoger onderwijs hard gewerkt wordt aan het realiseren van de afgesproken ambities. Een focus op alleen bachelor-rendement is voor de instellingen niet lonend. De realisatie van de andere afgesproken ambities komt dan in gevaar. Bij de prestatieafspraken is niet voor niets gekozen voor een mix van zeven verplichte indicatoren.
Hoe gaat u voorkomen dat scholen zich, net als voorheen bij hogeschool Inholland, meer op rendement dan op onderwijskwaliteit gaan richten?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het voor hogeronderwijsinstellingen niet lonend om zich te zeer op bachelor-rendement te richten. De realisatie van de andere afgesproken ambities komt dan in het gedrang. Ik vind het van belang dat in het hoger onderwijs meer het gesprek wordt gevoerd over wat onderwijskwaliteit is. Daaraan wil ik een bijdrage leveren. Wat bedoelen we als we naar «beter onderwijs» streven? Welke instrumenten dragen daaraan bij? Als de prestatieafspraken tot effect hebben dat het gesprek meer hierover wordt gevoerd en als zij een kwaliteitscultuur stimuleren in het hoger onderwijs, hebben ze een belangrijke meerwaarde. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 27 juni 2014 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 31 288, nr. 393), zal ik met de instellingen gedurende de looptijd van de prestatieafspraken het gesprek blijven voeren over de maatregelen die zij nemen om de prestatieafspraken te realiseren.
De fiscale behandeling van uitkeringen uit het Artikel 2-fonds aan de staatssecretaris van Financiën |
|
Helma Neppérus (VVD), Wouter Koolmees (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat een groep Nederlanders een uitkering van de Duitse overheid inzake de Conference on Jewish Material Claims Agianst Germany Inc., het zogenoemde Artikel 2-fonds, krijgt?
Ja.
Hoeveel Nederlanders krijgen er op dit moment een uitkering uit het Artikel 2-fonds? Op basis van welke gronden heeft iemand recht op een uitkering uit het Artikel 2-fonds en waarvoor is deze uitkering bedoeld?
Het is mij niet bekend hoeveel Nederlanders op dit moment een uitkering krijgen uit het Artikel 2-fonds. Volgens een schatting van de Stichting Joods Maatschappelijk Werk gaat het om ongeveer 2.500 mensen.
Het Artikel 2-fonds is een door Duitsland ingestelde compensatieregeling voor Joodse vervolgingsslachtoffers die opgesloten waren in een concentratiekamp dan wel gedurende een bepaalde periode gedwongen in een getto verbleven of ondergedoken zijn geweest in een door Nazi’s bezet gebied of in een satellietstaat van de Nazi’s.
Om voor de uitkering in aanmerking te komen mag het jaarinkomen niet hoger zijn dan
US $ 25.000, waarbij het inkomen van de partner en ouderdomspensioenen en -uitkeringen buiten beschouwing worden gelaten. Voorts mag er geen sprake zijn van een vermogen dat groter is dan US $ 500.000 of van een eerder ontvangen uitkering uit Duitsland.
De uitkering kan alleen door de vervolgingsslachtoffers zelf worden aangevraagd. Hun nabestaanden komen er niet voor in aanmerking. De uitkeringen zijn bedoeld als inkomensondersteuning.
Is de uitkering uit het Artikel 2-fonds een bruto of een netto uitkering en wat is het bedrag per uitkering per persoon?
In het belastingverdrag met Duitsland is de belastingheffing over de uitkering aan Duitsland toegewezen. De Duitse overheid heft echter geen belasting over uitkeringen als deze, die in het kader van «Wiedergutmachung» worden gedaan. Voor inwoners van Duitsland heeft de uitkering dan ook een netto-karakter. In Nederland wordt de Artikel 2-fonds uitkering aangemerkt als een belastbare periodieke uitkering, waarover materieel gezien alleen premie volksverzekeringen wordt geheven. De uitkering bedraagt per persoon € 310 per maand.
Wordt deze uitkering meegenomen in de berekening van het verzamelinkomen op basis waarvan toeslagen worden toegekend? Zijn er mensen met een Artikel 2-fonds uitkering die per saldo minder geld overhouden door het verval van hun mogelijke toeslagen door de uitkering vanuit de Artikel 2-fonds? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het?
De Artikel 2-fonds uitkering maakt deel uit van het verzamelinkomen voor de inkomstenbelasting en maakt daardoor automatisch deel uit van het toetsingsinkomen voor toeslagen.
Naarmate het toetsingsinkomen stijgt, dalen de inkomensafhankelijke toeslagen. Immers, door de stijging van het inkomen kan een groter deel aan kosten van huur en zorg uit het eigen inkomen worden voldaan. De mate waarin het recht op huur- en zorgtoeslag daalt als gevolg van de uitkering is afhankelijk van de individuele situatie waarin mensen verkeren en loopt daarom sterk uiteen. Een deel van de gerechtigden heeft ook zonder de uitkering al geen recht op toeslagen omdat hun toetsingsinkomen daarvoor te hoog is. Voor degenen die wel toeslagen ontvangen zal het ontvangen van de uitkering vaak leiden tot een lagere toeslag. In incidentele gevallen kan het voorkomen dat mensen als gevolg van het ontvangen van de Artikel 2-fonds uitkering per saldo minder geld overhouden. Het is niet na te gaan of deze situatie zich daadwerkelijk voordoet en om hoeveel mensen het dan gaat.
Wilt u onderzoeken of het mogelijk is om deze Artikel 2-fonds uitkering niet mee te laten tellen bij het toekennen van toeslagen? Heeft het niet laten meetellen van deze specifieke uitkering voor het toekennen van toeslagen precedentwerking naar andere groepen met een bijzondere uitkering? Zo ja, hoe zou u deze precedentwerking kunnen beperken?
Voor de vaststelling van het voor de toeslagen in aanmerking te nemen toetsingsinkomen wordt aangesloten bij het fiscale inkomen. Op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is het thans niet mogelijk daarvan af te wijken. Voor deze koppeling aan het fiscale inkomen is destijds bewust gekozen. Zowel de te betalen belasting en premie als het recht op toeslagen zijn immers afhankelijk van draagkracht. Het zou moeilijk verdedigbaar zijn om in de ene wet een ander draagkrachtbegrip te hanteren dan in de andere. Overigens zou een dergelijk onderscheid leiden tot een forse toename van de complexiteit van het uitvoeringsproces.
Zoals mijn ambtsvoorgangers al in eerdere antwoorden op vragen uit uw Kamer hebben meegedeeld zou het niet-meetellen van draagkrachtverhogende uitkeringen principieel onjuist zijn. Bovendien zou daar een precedentwerking van uitgaan voor vele andere uitkeringen die hun oorzaak vinden in de gevolgen van bijvoorbeeld oorlog, rampen, terreur, gijzeling of mishandeling.
Zo kent Nederland ook een aantal uitkeringen aan oorlogsslachtoffers die net als de Artikel 2- fonds uitkeringen worden aangemerkt als belastbare periodieke uitkeringen en om die reden ook meetellen voor de toeslagen. Het betreft bijvoorbeeld uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945, de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers en de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945. Uit het jaarverslag 2013 van de Pensioen- en Uitkeringsraad blijkt dat er in dat jaar ruim 28.000 van deze uitkeringen waren.
Tegelijk wil ik niet aan de wens vanuit de Kamer voorbijgaan om te onderzoeken of het mogelijk is de uitkering in kwestie buiten beschouwing te laten bij de berekening van het verzamelinkomen voor de inkomstenbelasting en daarbij in ogenschouw te nemen wat het risico is van precedentwerking naar andere bijzondere uitkeringen met een vergelijkbaar karakter.
Met het oog op de juridische aspecten van dit onderzoek en de daaraan verbonden budgettaire consequenties zal ik de Landsadvocaat vragen dit onderzoek te gaan uitvoeren. Over de uitkomst van dit onderzoek en mijn bevindingen naar aanleiding daarvan zal ik Uw Kamer informeren.