Meer dan 500 dagen geen Defensie-CAO |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
In hoeverre bent u ervan op de hoogte dat het inmiddels meer dan 500 dagen geleden is dat de cao voor het defensiepersoneel is verlopen?
Ik ben mij er terdege van bewust dat het arbeidsvoorwaardenakkoord 2011–2013 op 1 maart 2013 is afgelopen. Na het aflopen van het arbeidsvoorwaardenakkoord blijft het rechtspositionele kader zoals vastgelegd in het akkoord echter onverkort van toepassing.
Het is niet ongebruikelijk dat er na het aflopen van een arbeidsvoorwaardenakkoord nog geen nieuw akkoord wordt afgesloten. Ook in de jaren 2004 en 2005 hadden overheidswerkgevers te maken met een nullijn en werden nieuwe arbeidsvoorwaardenakkoorden lange tijd na het verstrijken van de oude akkoorden gesloten.
Op welke wijze valt uw uitspraak, dat het personeel het belangrijkste kapitaal van Defensie is, nog serieus te nemen als er na 500 dagen nog steeds geen overeenstemming is bereikt over een nieuwe cao?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de financiële druk op veel defensiemedewerkers enorm is door de jarenlange nullijn, het wegvallen van oefentoelages en de slechts gedeeltelijke compensatie voor de Wet Uniformering Loonbegrip (WUL)? Zo nee, waarom niet?
De regering heeft rijksbreed een terughoudend inkomensbeleid gevoerd om de rijksbegroting op orde te brengen en het economisch herstel te bevorderen. Ik heb uw Kamer in het mondelinge vragenuur op 15 april jl. toegezegd onderzoek te laten doen naar financiële problemen onder militairen. Het onderzoek is naar verwachting in het najaar voltooid, waarna ik uw Kamer hierover zal informeren.
Begrijpt u dat velen in ons land van u, nota bene van VVD-huize, iets anders verwachten dan de sloop van onze krijgsmacht en verslechterde arbeidsvoorwaarden voor het defensiepersoneel? Zo nee, waarom niet?
Met de nieuwe begrotingsafspraken van oktober 2013 is besloten extra geld vrij te maken. Dit heeft Defensie in staat gesteld een aantal maatregelen terug te draaien. Daarmee wordt ingezet op het behoud van werkgelegenheid.
Bent u bereid om samen met de militaire bonden zo snel mogelijk een akkoord te bereiken over een forse loonsverhoging van 10% voor het defensiepersoneel voor 2015? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat Defensie een aantrekkelijke werkgever blijft met inbegrip van goede arbeidsvoorwaarden voor het personeel. Afspraken over de loonontwikkeling van defensiepersoneel worden gemaakt in het arbeidsvoorwaardenoverleg met de centrales van overheidspersoneel. Dit overleg wordt voorbereid en daar kan ik inhoudelijk niet op vooruit lopen. Wel is duidelijk dat, met het oog op verschillende ontwikkelingen zoals de beperking van de fiscale ruimte voor pensioenen, we aan de vooravond staan van complexe onderhandelingen.
De dramatisch zorgelijke situatie van christenen in Mosul |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de doodsbedreigingen die ISIS heeft laten uitgaan naar de christenen in Mosul? Welke trends ziet u hier en hoe beoordeelt u deze?1
Ja.
Christenen en andere etnische en religieuze minderheden nemen al geruime tijd een kwetsbare positie in binnen de gespannen sektarische verhoudingen in Irak. De christelijke gemeenschap in Irak zag sinds 2009–2010 enige verbetering in haar veiligheidssituatie, maar blijft slachtoffer van aanvallen op kerken, ontvoeringen en discriminatie. In Mosul heeft dat geleid tot een gestage maar duidelijk zichtbare uittocht van christenen. Waar rond 2003 naar verluidt ongeveer 35.000 christenen in Mosul woonden, waren dat tot voor de recente inname van de stad door ISIS naar schatting nog ongeveer 3.000.
Sinds de opmars van ISIS zijn honderdduizenden Irakezen met diverse etnische en religieuze achtergronden de provincie Ninewa, waarvan Mosul de hoofdstad is, ontvlucht. Onder deze vluchtelingen bevond zich de meerderheid van de christelijke gemeenschap aldaar. De recente (doods)bedreigingen gericht aan de overgebleven christenen in Mosul bevestigen het beeld van ISIS als een extremistische terreurorganisatie, die zich van uiterst gewelddadige methodes bedient. Volgens het laatste rapport van VN-missie UNAMI (United Nations Assistance Mission for Iraq) over de bescherming van burgers in het niet-internationale gewapende conflict in Irak richt ISIS zich systematisch op de verschillende Iraakse minderheden, zoals de christenen, de Yaziden, de Shabakken en de Turkmenen. In het algemeen worden sjiieten door ISIS als aartsvijand gezien, maar ook andersdenkende soennieten (zoals soefi’s) moeten het ontgelden. Daarnaast hebben vrouwen, ongeacht hun religie, te lijden onder onlangs door ISIS afgekondigde sociale- en economische gedragscodes.
Op welke wijze kunnen buitengewoon kwetsbare groepen, zoals christenen, worden beschermd tegen deze extreme bedreigingen? Wat wordt er op dit terrein ondernomen?
Zowel bescherming van de rechten van minderheden als vrijheid van godsdienst en levensovertuiging zijn prioritaire onderwerpen van het Nederlands buitenlands beleid. Om die reden krijgt de situatie van kwetsbare etnische en religieuze minderheden, waar dan ook ter wereld, zowel bilateraal als multilateraal voortdurend aandacht van het kabinet. Ook tijdens de aankomende AVVN zal over dit onderwerp gesproken worden.
De VN Veiligheidsraad, Speciaal VN gezant voor Irak Nickolay Mladenov en de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) hebben zich luid en duidelijk uitgesproken tegen het geweld dat ISIS pleegt tegen christenen en andere minderheden in Irak. Zowel de Veiligheidsraad als de SGVN gaf daarbij aan dat zij die zich schuldig maken aan internationale misdrijven en mensenrechtenschendingen daarvoor verantwoording af zullen moeten leggen. In de rapportage van UNAMI worden alle partijen in het conflict opgeroepen het internationaal humanitair recht en de mensenrechten ten volle te respecteren. Het rapport roept de Iraakse regering op alle mogelijke schendingen te onderzoeken en waar nodig tot vervolging over te gaan, in het bijzonder in het geval van internationale misdrijven. De internationale gemeenschap wordt aangemoedigd dit proces nauw te blijven volgen om zeker te stellen dat de daders van ernstige schendingen van internationaal humanitair recht en grove schendingen van mensenrechten niet ongestraft blijven. Tevens is de positie van Christenen tijdens de RBZ (Raad Buitenlandse Zaken) van 23 juli jl. als punt van zorg aan de orde gekomen. De Europese Commissie geeft hulp aan gevluchte Christenen via haar kantoor in Erbil, in de Koerdistan Autonome Regio.
Het kabinet onderschrijft de oproepen van de Veiligheidsraad, de SGVN en UNAMI. Daarnaast is het kabinet van mening dat druk nodig is om organisaties als ISIS in hun bewegingsruimte te beperken. Eerder is de Kamer gemeld (ref. Kamerbrief 2014Z10770/2014D21553) dat ISIS eind 2013 op de VN-sanctielijst is opgenomen, hetgeen onder meer een wapenembargo, financiële sancties en reisbeperkingen met zich meebrengt. Deze sancties zijn ook in Nederland van kracht. ISIS maakt misbruik van bestaande demografische spanningen in Irak.
Een groot deel van de ontheemden uit Mosul en Ninewa vindt een veilige vluchthaven in de Koerdistan Autonome Regio, waar inmiddels 1,2 miljoen ontheemden en vluchtelingen onderdak krijgen. Het kabinet waardeert deze ruimhartige opstelling van de Koerdische autoriteiten. Daarnaast is het kabinet van mening dat de Iraakse regering, met hulp van de internationale gemeenschap, verantwoordelijkheid draagt om in de bescherming van ontheemden te voorzien. Met de o.a. door Saudi-Arabië en de EU toegezegde additionele humanitaire hulp zouden daarvoor voldoende middelen aanwezig moeten zijn.
Uw Kamer werd in eerder genoemde brief meegedeeld dat een eind van de politieke- en veiligheidscrisis in Irak, en daarmee hopelijk een einde aan het geweld tegen minderheden, uitsluitend kan worden bereikt als de Iraakse (en regionale) leiders hun verantwoordelijkheid nemen en zorg dragen voor een inclusieve, politieke en duurzame oplossing. Het voornoemde rapport van UNAMI deelt die inschatting. Het is in dat opzicht positief dat het Iraakse parlement inmiddels overeenstemming heeft bereikt over het nieuwe voorzitterschap van het parlement. Het kabinet spreekt de hoop uit dat deze stappen het begin markeren van een meer constructief politiek proces, waarin alle vreedzame etnische en religieuze groepen, conform de Iraakse grondwet, een plaats aan tafel krijgen.
Wat kan de internationale gemeenschap doen aan deze zeer precaire situatie? Welke urgentie krijgt dit ingrijpende vraagstuk?
Zie antwoord vraag 2.
Is het denkbaar in deze regio een veilige vluchthaven te creëren voor dergelijke kwetsbare minderheden, waarbij de internationale gemeenschap de veiligheid in deze enclave zoveel mogelijk garandeert? Hoe zou dit gestalte kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere mogelijkheden ziet u en hoe wilt u de internationale gemeenschap hiervoor mobiliseren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de situatie rond ISIS, die als terroristische organisatie is aangemerkt en nu effectief een gebied bestuurt met miljoenen mensen en terreur uitoefent jegens religieuze minderheden, op de agenda van de komende algemene raad van de Verenigde Naties te plaatsen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat tijdelijke bestuurders de zorg overspoelen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht dat 1 op de 6 bestuurders in de zorg op tijdelijke basis werkt?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Wat vindt u van de groei van tijdelijke en extern ingehuurde bestuurders van 40%? Hoe verklaart u die groei?
Ik heb kennis genomen van die groei. Aan de analyse over die groei in het artikel kan ik vier overwegingen toe voegen:
Hoe verhoudt deze forse stijging zich tot uw visie op goed bestuur in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen private zorginstellingen is de Raad van Toezicht de werkgever van de Raad van Bestuur. De Raad van Toezicht dient de afweging te maken hoe het bestuur van een instelling het best ingericht kan worden, opdat continuïteit van kwalitatief goede en veilige zorg en van de zorginstelling kan worden gewaarborgd. Het feit dat een bestuurder een tijdelijk contract heeft, betekent niet dat hij niet kundig is. Vanuit oogpunt van goed bestuur is het van belang dat zorgbestuurders «in control» zijn van hun organisatie, zowel wat betreft kwaliteit, veiligheid als bedrijfsvoering. Continuïteit in het management en een langere termijnvisie is dan wel van belang, maar ook flexibiliteit en het vermogen zich aan te passen aan veranderende omstandigheden. De Raad van Toezicht moet hierin een balans zien te vinden, waarbij het ook belangrijk is hierbij het personeel en de cliëntenvertegenwoordiging te consulteren.
Is u bekend hoeveel falende bestuurders of topfunctionarissen die in opspraak zijn geraakt en ontslagen zijn als bestuurder elders weer als zorgbestuurder in dienst zijn genomen? Zo ja, wilt u hiervan een overzicht doen toekomen aan de Kamer? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Nee, het is niet mijn taak om de bedrijfsvoering van zorginstellingen door te lichten, noch om toe te zien op de geschiktheid van individuele bestuurders van zorginstellingen. Het is de taak van de Raad van Toezicht om er voor te zorgen dat er een goed bestuur is, dat de wervingsprocedure zorgvuldig is (ondermeer door referenties na te trekken en anderszins onderzoek te doen naar de bekwaamheid/geschiktheid van de kandidaat-bestuurders) en daar toezicht op te houden. Mijn taak is het om er op toe te zien dat er voldoende, kwalitatief verantwoorde en veilige zorg wordt geleverd, tegen aanvaardbare prijzen.
Is u bekend hoeveel en hoe vaak tijdelijke bestuurders zijn aangenomen bij een fusie/schaalvergrotingstraject? Zo ja, wilt u hiervan een overzicht aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u aan de Kamer een overzicht doen toekomen van alle tijdelijke en extern ingehuurde bestuurders die werkzaam zijn in de zorg, uitgesplitst per zorgsector in de afgelopen 5 jaar? Welke trend(s) valt(len) hieruit af te leiden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de zorgen van de governancedeskundigen die aangeven dat door het aanstellen van tijdelijke bestuurders, de bestuurlijke continuïteit in gevaar komt, doordat externe bestuurders vaak op een te grote afstand van de werkvloer staan? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, dienen bestuurders «in control» te zijn van de organisatie waar ze leiding aangeven. Ze zijn immers ook eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van zorg. Ook een bestuurder met een tijdelijk contract kan prima functioneren.
Ik ga er van uit dat de Raden van Toezicht zich van hun taak kwijten, zich goed op de hoogte stellen welke inrichting van het bestuur in hun instelling nodig is en er op deze wijze voor zorgen dat zorginstellingen goed worden bestuurd en het bestuur goed wordt bemenst. Welk type contract daar het beste bij past, is een overweging voor de Raad van Toezicht.
Deelt u de mening dat het schadelijk is voor de kwaliteit en continuïteit van zorg, maar ook voor het personeelsbeleid dat er constant tijdelijke bestuurders aangesteld worden, die de dienst uitmaken in een zorginstelling? Zo ja, gaat u maatregelen treffen om tijdelijke aanstellingen van bestuurders zoveel mogelijk te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In uw vraag gaat u van een andere situatie uit dan waar het bericht van spreekt. U gaat uit van een instelling waar constant tijdelijke bestuurders gedurende een relatief korte periode aan het roer staan. Maar het onderzoek geeft geen inzicht in de gemiddelde duur van de tijdelijke aanstelling noch van de opeenvolgendheid en de spreiding er om heen. Een arbeidsovereenkomst voor 5 jaar (in de zorgsector en voor bestuurders niet ongebruikelijk) is ook een tijdelijke arbeidsovereenkomst. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u ook de zorg dat wanneer er sprake is van wanbeleid de bereidheid van bijvoorbeeld personeel om naar een rechter of Ondernemingskamer te stappen afneemt omdat een bestuurder dan al vertrokken is? Hoe ziet u dit precies?
Ik kan over realiteit van de door u veronderstelde correlatie in uw vraag niets zinnigs zeggen. Er is mij geen onderzoek bekend op basis waarvan een degelijke conclusie kan worden getrokken. In het geval van Meavita bestond die correlatie in ieder geval niet. In het geval van onbehoorlijk bestuur kunnen bestuurders ook na hun vertrek nog worden aangesproken. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoorden op uw vragen 4, 5, 6 en 7.
Kunt u verklaren waarom de tarieven van tijdelijke bestuurders zijn gedaald, terwijl eerdere berichtgeving aanwees dat de tarieven van interim-managers veruit het hoogst zijn vergeleken met andere sectoren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?2
Over die eerdere berichtgeving hebt u vragen gesteld. Daarover heb ik op 1 augustus jl. geantwoord dat het betreffende onderzoek onvoldoende onderbouwing gaf voor de conclusies voor de zorg. Dit nieuwe bericht bewijst dat ook.
Ik kan alleen speculeren over mogelijke verklaringen want onderbouwen kan ik het niet. De invoering van de BBZ (beloningscode voor bestuurders in de zorg), de economische crisis en het toenemend besef dat het werken in de zorg zich niet leent voor toptarieven zijn mogelijk verklarende factoren.
Kunt u verklaren waarom het verschil tussen loonkosten van tijdelijke en vaste bestuurders het grootst is bij kleinere zorginstellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een harde verklaring heb ik niet. Maar het is denkbaar dat bestuurders die voor een korte periode werkzaam zijn een minimumtarief hanteren dat los staat van de omvang van de zorginstelling, terwijl voor bestuurders met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd de omvang van de instelling wel drukkend werkt op hun beloning.
Bent u bereid onderzoek te (laten) doen naar het onderbrengen van zorgbestuurders onder een cao? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan sociale partners zelf om te bepalen hoever de werkingssfeer van hun cao zich uitstrekt. Met de Wnt (wet normering topinkomens) bestaat inmiddels een voldoende instrument om de beloning van bestuurders te normeren.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraken, waarin u aangaf dat in de afgelopen jaren er situaties zijn geweest waarin bestuurders onvoldoende hun verantwoordelijkheid namen voor de kwaliteit van zorg of waar toezichthouders gebrekkig op het bestuur toezagen? Zou een andere bestuursstructuur niet beter zijn voor de zorg? Kunt u uw visie hierop geven?3
In de brief omtrent «Goed Bestuur in de zorg» van 19 september 2013 heb ik aangegeven dat er verbeteringen nodig zijn in het bestuur, intern toezicht en medezeggenschap in de zorg. Met de Commissie Behoorlijk Bestuur, ben ik van mening dat het daarbij in belangrijke mate gaat om het bevorderen van een cultuuromslag binnen zorginstellingen die niet simpelweg met wet- en regelgeving te realiseren valt. Het is van belang dat ook binnen zorginstellingen zelf tegenspraak en «lastige gesprekken» worden georganiseerd. Binnen veel zorginstellingen valt daar nog veel te verbeteren.
Ik heb eerder toegezegd de beantwoording van het VSO over de brief Goed Bestuur voor het herfstreces naar de Kamer te sturen. Daarin zal ik nader ingaan op enkele concrete acties die ik op dit gebied wil ondernemen.
Bent u bereid maatregelen te treffen om het bestuurdersmodel in de zorg te herzien en een einde te maken aan falende bestuurders, graaiende bestuurders en de overvloed aan tijdelijke bestuurders? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer hierover? Zo nee, waarom niet?
De Wnt stelt inmiddels al een door de politiek vastgesteld plafond aan de beloning van bestuurders. Verder heb ik u in de bovenstaande antwoorden gemeld dat ik het vraagstuk over het al dan niet aanbieden van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor bestuurders niet tot mijn verantwoordelijkheid reken. In bovenstaande antwoorden heb ik ook gemeld dat ik tijdelijke arbeidsovereenkomsten op zichzelf niet verwerpelijk acht.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Franse hardrijders vrijuit gaan omdat met het uitwisselen van gegevens over verkeersboetes tussen Frankrijk en Nederland zaken niet goed geregeld zijn?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Kunt u aangeven waarom de afgesproken uitwisseling van gegevens niet gelijktijdig gebeurt, waardoor overtredingen door Nederlanders in Frankrijk begaan wel beboet worden en overtredingen door Fransen in Nederland niet?
Wat is de reden van de ontstane vertraging, op welke termijn is er een duurzame oplossing en kunt u die oplossing schetsen?
Wat is de stand van zaken en de planning ten aanzien van afspraken over gegevensuitwisseling met andere landen, met name ten aanzien van Polen aangezien de meeste overtredingen van buitenlandse automobilisten uit dat land komen?
Kunt u aangeven welk bedrag de Nederlandse staat jaarlijks misloopt door het niet goed uitwisselen van deze gegevens en wat de gevolgen zijn voor de verkeersveiligheid?
Zoals uiteengezet in de voornoemde antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp, worden bestuurders van voertuigen met kentekens uit andere landen dan België, Duitsland en Zwitserland momenteel uitsluitend beboet door deze bestuurders staande te houden. Deze boetes worden in het algemeen ter plekke voldaan. Het valt niet te zeggen hoeveel boetes en boete-inkomsten er met behulp van digitale handhavingsmiddelen aan voertuigen met een Frans kenteken opgelegd zouden kunnen worden en wat het effect daarvan zou zijn op de verkeersveiligheid.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat Franse hardrijders nu toch geen boete ontvangen, gelet op het feit dat de EU-lidstaten op grond van de Cross Border Enforcement-richtlijn vóór 7 november 2013 hun kentekenregister (geautomatiseerd) moesten openstellen zodat andere lidstaten de mogelijkheid hebben om de naam- en adresgegevens van buitenlandse kentekenhouders op te vragen die een verkeersovertreding hebben begaan, dat Nederland aan deze verplichtingen heeft voldaan en dat alleen lidstaten die hun kentekenregister eveneens reeds hebben opengesteld het Nederlandse kentekenregister mogen raadplegen?2 Overweegt u vrijgave van Nederlandse gegevens aan Frankrijk in te trekken zolang er geen sprake is van gelijke aanpak?
Het bericht: ‘Aruba boos over trage benoeming Raad van State’ |
|
Wassila Hachchi (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Herkent u het bericht: «Aruba boos over trage benoeming Raad van State»?1
Ja.
Waarom is de vertegenwoordiging van Aruba in de Raad van State nog niet tot stand gekomen, terwijl het land daar zo zeer aan hecht? Klopt het dat de benoeming afgelopen vrijdag door de Ministerraad zou worden goedgekeurd maar dat de benoeming alsnog van de agenda is afgevoerd? Zo ja, wat was daarvan de reden?
Krachtens artikel 26 van het Reglement van orde voor de Ministerraad bestaat ten aanzien van hetgeen ter vergadering wordt besproken of geschiedt, een geheimhoudingsplicht.
Dit geldt ook voor voordrachten voor benoemingen waarmee de (Rijks)Ministerraad moet instemmen. In casu betreft het een voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot benoeming als staatsraad. Deze benoeming geschiedt op grond van artikel 13 van het Statuut voor het Koninkrijk in overeenstemming met de regering van Aruba. Dat betekent dus dat de Minister van BZK een voordracht moet doen waar de regering van Aruba het mee eens is; het betekent niet dat de voorkeur van de Arubaanse regering direct of automatisch tot benoeming moet leiden. Op het moment dat er benoeming heeft plaatsgevonden in de (Rijks)Ministerraad wordt daar mededeling over gedaan.
Wanneer verwacht u dat Aruba wel weer zal zijn vertegenwoordigd in de Raad van State?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de GGZ-instellingen uitstel vragen voor de jaarrekening |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat GGZ-instellingen hun financiële jaarverslagen niet rond krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik ben bekend met de problematiek en ben hierover in gesprek met de ggz-sector, accountants, verzekeraars en de zorgautoriteit (NZa). Onder regie van GGZ Nederland wordt met betrokken partijen momenteel een plan gemaakt om de resterende problematiek aan te pakken. Dit plan van aanpak richt zich zowel op «oude» verslagjaren (waaronder 2013) als op latere verslagjaren/ de toekomst. De werkzaamheden zijn erop gericht dat partijen dit plan van aanpak in september gezamenlijk bestuurlijk vast te stellen. Met het oog daarop heb ik de ggz-sector inmiddels tot en met 1 oktober generiek uitstel verleend voor het indienen van het jaarverslag.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de problemen om de financiële verantwoording rond te krijgen? Heeft u bericht gekregen van accountants die aan de bel trokken over problemen bij de verslaglegging?
Coziek (de sectorcommissie van de NBA2 voor de zorgsector) heeft eind 2012 landelijk aangekaart dat bij de overgang naar prestatiebekostiging in de ggz vergelijkbare problemen rondom de omzetbepaling zouden kunnen ontstaan als bij de ziekenhuizen. Daarop is onder regie van GGZ Nederland door diverse partijen gewerkt aan een Handreiking omzetbepaling curatieve GGZ 2013. Die is op 24 oktober 2013 uitgebracht. De NZa heeft de ggz-sector, alsmede zorgverzekeraars, hierover op 31 oktober 2013 met een circulaire geïnformeerd.
Vooruitlopend op de publicatie van de handreiking heeft Coziek mij per brief op 12 september 2013 gemeld dat weliswaar zinvolle stappen waren gezet, maar dat in de handreiking niet alle verantwoordings- en controle-issues werden opgelost. Daarop ben ik met partijen in overleg gegaan over de resterende problematiek. In het overleg zijn concrete actiepunten benoemd om de resterende problematiek aan te pakken. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en GGZ Nederland hebben in lijn daarmee eerst getracht zelf oplossingen aan te dragen. Per brieven van 18 november 2013 en 7 januari 2014 heeft Coziek mij ingelicht over de status van de resterende knelpunten. Het lukte deze partijen uiteindelijk echter niet om overeenstemming te bereiken over het normenkader voor controle en verantwoording.
Daarop heeft de NBA in april 2014 een audit alert voor de curatieve ggz uitgebracht. Hierop heb ik alle betrokken partijen opnieuw bij elkaar geroepen en is in een bestuurlijk overleg met VWS, NZa, GGZ Nederland, ZN en NBA besloten om een gezamenlijk plan van aanpak op te stellen voor de jaarrekeningen ggz, net zoals dit is gebeurd bij de medisch specialistische zorg. Zoals al gemeld in het antwoord op vraag 1, voert GGZ Nederland de regie over dit proces. Dit moet ertoe leiden dat in september dit plan van aanpak bestuurlijk wordt vastgesteld.
Hoeveel GGZ-instellingen hebben inmiddels om uitstel gevraagd? Welke zijn dat?
Er is generiek uitstel verleend. Dit betekent dat ggz-instellingen niet ieder voor zich uitstel hoeven aan te vragen.
Met welke argumentatie hebben GGZ-instellingen tot 15 juli uitstel gekregen voor het deponeren van hun jaarverslagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het uitstel was bedoeld om partijen de gelegenheid te geven om te komen tot een plan van aanpak. Omstreeks 15 juli zijn de contouren van een plan van aanpak beschikbaar gekomen om ter toetsing te worden voorgelegd aan de achterbannen van de betrokken organisaties. Om een succesvolle en voortvarende implementatie van het plan van aanpak mogelijk te maken is finalisering van het plan van aanpak en het creëren van een breed bestuurlijk draagvlak en commitment een noodzakelijke voorwaarde. Om dat mogelijk te maken heb ik ggz-aanbieders nog een laatste keer generiek uitstel gegeven voor het indienen van hun jaarverslag 2013, namelijk tot en met 1oktober 2014. Ik zal daarna niet nogmaals generiek uitstel verlenen. Dit kan eventueel betekenen dat instellingen per die datum hun jaarverslagen met een andere dan een goedkeurende verklaring moeten indienen.
Waarom is uitstel verleend zonder dat de Kamer hierover is geïnformeerd? Had u de indruk dat de Kamer informatie over deze problematiek niet op prijs zou stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In eerdere overleggen met uw Kamer heb ik toegezegd de Kamer rond de zomer te informeren over voortgang ten aanzien van de jaarrekeningen GGZ. Eind mei is besloten om voor het deponeren van de jaarrekeningen GGZ generiek uitstel te verlenen tot 15 juli ten einde in overleg met de betrokken partijen verder aan een oplossing te werken. Dit generieke uitstel is bekendgemaakt op de site van het CIBG. Op dat moment was VWS nog steeds in overleg met partijen. In deze gesprekken is gebleken dat er meer tijd nodig is voor de uitwerking van een oplossing, hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd met brief van 22 juli 2014
(TK 33 750 nr. 111). De inzet is om in september met een plan van aanpak te komen.
Wat is uw reactie op het voorstel van het NBA, de brancheorganisatie van accountants, die adviseert om uitstel van de jaarverslagen te verlengen tot halverwege september? Gaat u het voorstel overnemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de (on)duidelijkheid rond de normen voor correct declareren de kern van het probleem vormt? Zo ja, welke problemen betreft het? Zo nee, wat is uw analyse van het probleem?
Normonduidelijkheid is een van de problemen. Het gaat hier onder andere om onduidelijkheid over administratieve normen (normen over de manier waarop in de administratie van de aanbieder moet kunnen worden aangetoond dat aan de regels is voldaan). De regeling inzake administratieve organisatie en interne controle (NR/CU-504) is door de NZa afgeschaft (deze was van toepassing tot 31 december 2012) en is vervangen door de regel dat er een «audit trail» moet zijn. Het is evenwel niet gelukt om op dit punt landelijke afspraken te maken tussen brancheorganisaties van aanbieders en verzekeraars. Dit veroorzaakt een belangrijk deel van de normonduidelijkheid. Op andere punten wordt de zorginhoudelijke norm als onduidelijk ervaren. Verzekeraars worden bijvoorbeeld geacht om toe te zien op gepast gebruik van zorg en hier ook handhavend op te treden door middel van materiële controles. Wat «gepast gebruik» is, is echter niet altijd scherp afgebakend.
Een ander deel van de problematiek wordt niet veroorzaakt door normonduidelijkheid, maar door «normdiversiteit». Verzekeraars kunnen in hun polissen en/of inkoopcontracten strengere of aanvullende voorwaarden stellen (denk bijvoorbeeld aan normen ten aanzien van het aantal minuten per fase van de behandeling). Deze zijn echter vaak niet eenvoudig of helemaal niet te toetsen, aangezien de registratiesystemen van aanbieders hierop niet zijn ingericht. Bovendien kunnen dit soort eisen verschillen per verzekeraar.
Waren de onduidelijkheden over hoofdbehandelaarschap, verwijsbrieven en gepast gebruik te voorzien? Bent u hiervoor gewaarschuwd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het NBA die aangeeft dat de verschillende werkwijze van alle zorgverzekeraars de controle complex maakt? Bent u bereid maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Het signaal dat verschillende werkwijzen en eisen van verzekeraars de controle complex maakt herken ik en sluit aan bij de signalen die naar voren komen uit de laatste Marktscan GGZ van de NZa in relatie tot het zorginkoopproces. Daaruit blijkt dat de verschillende eisen die verzekeraars stellen er soms toe kunnen leiden dat administratieve lasten te veel toenemen en processen bij zorgaanbieders complexer worden.
Wat betreft de administratieve verantwoording van zorgaanbieders richting verzekeraars, is het ten eerste van belang dat partijen (zorgaanbieders en zorgverzekeraars) er zich aan committeren een convenant «administratieve organisatie/ interne controle» (AO/IC) overeen te komen. Daarbij moet ook een bijbehorend landelijk protocol ten behoeve van de interne controle door zorgaanbieders worden vastgesteld, alsmede een bijbehorende controlestandaard. Dat is primair de verantwoordelijkheid van partijen zelf.
Verder is van belang dat zorgprofessionals zorgen voor de totstandkoming van (landelijke) veldnormen en zorgstandaarden. Duidelijke veldnormen en zorgstandaarden scheppen helderheid voor aanbieders en verbeteren mogelijkheden voor controle op gepast gebruik door zorgverzekeraars. In het kader van het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ gaan partijen aan de slag met de ontwikkeling van zorgstandaarden. Partijen stellen daarbij hun eigen prioriteiten. Specifiek ten aanzien van het hoofdbehandelaarschap in de ggz zal eind dit jaar de commissie Meurs een advies uitbrengen voor een landelijke norm.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Paul van Rooij, directeur GGZ Nederland, die aangeeft dat GGZ-aanbieders de dupe dreigen te worden van een fout in het stelsel?2
Door het opstellen van (zorginhoudelijke) veldnormen, het maken van goede, sectorbrede afspraken over de wijze van administratieve verantwoording door zorgaanbieders (zie ook mijn antwoord op vraag4 en door het waar nodig aanpassen of verhelderen van overheidsregels, zijn de problemen naar mijn overtuiging – binnen het huidige stelsel – op te lossen.
Hoeveel banken hebben aangegeven leningen te gaan opeisen bij het uitblijven van een goedgekeurd jaarverslag? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Hier heb ik geen informatie over. De banken worden op de hoogte gehouden van de voortgang van het totstandkomen van het hiervoor genoemde plan van aanpak. Het herstelplan dat hieruit voortvloeit moet de banken voldoende vertrouwen geven voor de toekomst.
Is er een overzicht voor hoeveel financieel gezonde GGZ-instellingen faillissement dreigt wanneer banken hun lening opeisen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar is geen overzicht van. Zoals ik bij de beantwoording van eerdere vragen al heb aangegeven, werken partijen hard aan een plan van aanpak dat banken voldoende vertrouwen moet geven voor de toekomst.
Deelt u de mening dat het DBC-bekostigingsstelsel niet functioneert, aangezien zowel de GGZ sector als de ziekenhuissector door dit bekostigingssysteem hun jaarrekeningen niet voor elkaar krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening dat het DBC-bekostigingsstelsel (ten principale) niet functioneert niet. De problemen die nu spelen rond de jaarverslagen geven wel aan dat het DBC-bekostigingsstelsel meer vraagt van partijen, waar het gaat om het bieden van transparantie en het afleggen van verantwoording en dat het veel van partijen vraagt om hun processen hier efficiënt en effectief op in te richten. Ook laat het zien dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars deels nog zoekende zijn naar hoe zij hun processen wat dit betreft goed (dat wil zeggen: op een voor ieder zo effectief en efficiënt mogelijke manier) op elkaar kunnen laten aansluiten.
Het jaar 2013 is het eerste jaar waarin de ggz-sector sectorbreed is overgestapt naar dbc-bekostiging. Veel problemen die spelen zijn dan ook transitieproblemen. Door het opstellen van (zorginhoudelijke) veldnormen, door het maken van goede, sectorbrede afspraken over de wijze van administratieve verantwoording door zorgaanbieders, en door het waar nodig aanpassen of verhelderen van overheidsregels, zijn deze problemen naar mijn overtuiging binnen het DBC-bekostigingsstelsel op te lossen.
Welke zelfreflectie over de introductie van beleid en financiering wordt op uw ministerie toegepast naar aanleiding van de problematiek om deugdelijke jaarrekeningen te kunnen afleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderstreept eens te meer dat fundamentele veranderingen in bekostgingsstelsels diep ingrijpen in de processen van zorgaanbieders en verzekeraars en daarmee zeer complex zijn. Zij vragen daarom om een zorgvuldige transitie die met voldoende waarborgen is omgeven en waar voldoende tijd voor wordt genomen.
Het bericht dat een manager van een Sociale Werkplaats een ontslagvergoeding van 300.000 euro heeft gekregen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat een manager van de Sociale Werkvoorziening RWA een ontslagvergoeding van 300.000 euro heeft gekregen? Wat is de reden voor deze vergoeding en deelt u de mening dat deze ontslagvergoeding verwerpelijk is, daar medewerkers van de sociale werkplaatsen al jaren op de nullijn staan en de vergoeding uit publieke middelen wordt bekostigd?1
Uit het Jaarverslag 2013 blijkt dat in het kader van de reorganisatie, een unit-manager van het sociale werkvoorzieningsbedrijf Amfors een ontslagvergoeding heeft gekregen van € 294.476 bruto. Het gaat om een afkoop van rechten; de betreffende unit-manager heeft afgezien van verdere rechten uit hoofde van de CAR-UWO (Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst).
De vergoeding is door de instelling doorgegeven aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het kader van de openbaarmakingsplicht op grond van de Wet Normering Topinkomens (WNT). Volgens deze WNT-melding is de ontslagvergoeding toegekend in het kader van een Sociaal Plan en is deze in overeenstemming met het functieniveau en jaren dienstverband van de betrokkene.
Ik ben geen partij bij afspraken over arbeidsvoorwaarden. Ook de wijze waarop de gemeente een sw-bedrijf binnen de ambtelijke organisatie inricht, is aan de gemeente zelf.
Klopt het dat de betreffende Sociale Werkvoorziening (RWA) in financieel zwaar weer zit? Hoeveel mensen staan er bij het bedrijf op de wachtlijst?
De gemeenten die deelnemen in het Regionaal Sociaal Werkvoorzieningschap Amersfoort en omgeving (RWA) zijn binnen de wettelijke kaders verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. De gemeenten bepalen hoe de uitvoering van de Wsw wordt vormgegeven en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Uit het jaarverslag 2013 en navraag bij RWA blijkt dat er een exploitatietekort is van 3.343.000 euro. De deelnemende gemeenten hebben in 2013 een bedrag van 1.587.000 euro bijgedragen. RWA geeft aan dat er op dit moment 45 personen op de wachtlijst staan.
Bent u bereid de ontslagvergoeding terug te draaien? Zo nee, bent u na dit zoveelste incident bereid de salarissen van managers van SW-bedrijven te normeren?
Nee. Arbeidsvoorwaarden zijn een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers.
Wel geldt er een maximum aan mogelijke ontslagvergoedingen op grond van de Wet Normering Topinkomens (WNT). Volgens de WNT zijn ontslagvergoedingen van topfunctionarissen gemaximeerd op 75.000 euro en maximaal één jaarsalaris. De onderhavige ontslagvergoeding ligt hoger dan deze maximale ontslagvergoeding van € 75.000.
De unitmanager in kwestie was geen topfunctionaris in de zin van de WNT, omdat hij niet behoort tot het hoogste uitvoerende of toezichthoudende orgaan van Amfors en ook geen leiding gaf aan de organisatie als geheel. Dat betekent dat deze ontslaguitkering niet genormeerd is. Wél moet deze, in het kader van het «comply or explain»-principe, openbaar gemaakt worden. Dat is ook gebeurd: de vergoeding is opgenomen in het Jaarverslag 2013 van Amfors en is tevens gemeld via de meld-tool van www.topinkomens.nl. Daarbij is toegelicht dat de ontslagvergoeding is toegekend in het kader van een Sociaal Plan en dat deze in overeenstemming is met het functieniveau en aantal jaren dienstverband.
De benoeming van de Rijksvertegenwoordiger voor de BES- eilanden |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het dat de Eilandsraad van Sint-Eustatius unaniem geen vertrouwen heeft in de heer Gilbert Isabella (PvdA) als nieuwe Rijksvertegenwoordiger voor de BES-eilanden?1
Ik betreur het dat de Eilandsraad van Sint Eustatius bij voorbaat twijfel heeft over de geschiktheid van de heer Isabella als Rijksvertegenwoordiger. Ik hoop en verwacht dat bij nadere kennismaking en samenwerking met de Rijksvertegenwoordiger de opstelling van de eilandsraad positief en constructief zal blijken. De Wet Openbare Lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (WOLBES) schrijft in artikel 188, derde lid voor dat omtrent de voor te dragen persoon voor benoeming tot Rijksvertegenwoordiger het gevoelen van de eilandbesturen wordt ingewonnen. Dat is bij de eilandbesturen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba gebeurd. Voor de eilandsraden is in de WOLBES geen rol weggelegd in de benoemingsprocedure.
Houdt u nog steeds vol dat het benoemen van een disfunctionerende, omstreden oud-wethouder voor deze functie geloofwaardig is en niets met vriendjespolitiek te maken heeft? Zo ja, kunt u dat nader verklaren?
De heer Isabella is benoemd door middel van een transparante procedure en op voordracht van een onafhankelijke commissie. Ik heb de Kamer over de procedure en commissie geïnformeerd op 23 april en 6 mei jl.
Hoeveel disfunctionerende en / of corrupte PvdA-ers moeten jaarlijks aan een baantje geholpen worden en bij welk percentage daarvan lukt dat dankzij de inspanningen van partijgenoten?
Geen.
Kunt u er zorg voor dragen dat de heer Isabella, anders dan voor vakantiedoeleinden, geen voet zal zetten op Bonaire, Sint-Eustatius of Saba? Zo neen, waarom niet?
De heer Isabella is na een zorgvuldige en transparante procedure op voordracht van de ministerraad door de Koning benoemd als Rijksvertegenwoordiger en zal vanaf het moment van zijn infunctietreding als zodanig zijn ambt uitoefenen in zowel het Caribisch als Europese deel van Nederland.
De Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg van Zorgverzekeraars Nederland (concentratie van spoedzorg) |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op basis van welke plannen heeft de Autoriteit Consument & Markt geoordeeld dat de Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg van Zorgverzekeraars Nederland (concentratie van spoedzorg) mogelijk in strijd is met de Mededingingswet?1
In het Bestuurlijk Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische zorg (MSZ) tussen VWS, NVZ, NFU, ZKN en ZN (2011) zijn afspraken gemaakt om te komen tot een beheerste kostenontwikkeling en over spreiding en specialisatie van ziekenhuizen daar waar dit vanuit oogpunt van kwaliteit, doelmatigheid en innovatie van zorg wenselijk is. Acute zorg speelt in dit akkoord een belangrijke rol. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft het initiatief genomen om de in het Hoofdlijnenakkoord gemaakte afspraken verder uit te werken.
In het begin 2013 gepubliceerde rapport «Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg» is door Zorgverzekeraars Nederland (ZN) de eerste stap gezet. In dit rapport is een landelijk kader van criteria voor de herinrichting van de spoedeisende zorg opgesteld. Op basis van deze criteria zijn scenario’s ontwikkeld en is, in dialoog met regionale zorgaanbieders, een inventarisatie gemaakt toegespitst op de specifieke situatie per regio.
Zorgverzekeraars beogen de kwaliteit en doelmatigheid van spoedeisende zorg in de regio’s te verbeteren op basis van structuur- en procesindicatoren en optimumvolumina, zoals beschreven in de ZN Kwaliteitsvisie (bijvoorbeeld spoedzorg na een hartinfarct of herseninfarct). Over deze stukken is door Zorgverzekeraars Nederland gesproken met de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Is het niet vreemd dat de ACM geconsulteerd is over de concentratieplannen maar dat u het onnodig vindt dat de Kamer over die plannen wordt geïnformeerd?2
De ACM is niet door het Ministerie van VWS geconsulteerd. De ACM heeft zelf onderzoek gedaan, op basis van haar toezichtstaak, naar de uitwerking door ZN van hun kwaliteitsvisie en de gevolgen daarvan voor de ziekenhuizen. Dit nadat de ACM signalen van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen had ontvangen dat zorgverzekeraars met de uitwerking van de plannen in strijd zouden handelen met de Mededingingswet (MW).
Vindt u het ook niet vreemd dat Zorgverzekeraars Nederland heeft verkondigd dat zij de plannen over de herziening van de spoedzorg geheimhoudt omdat ze maatschappelijke onrust zouden kunnen opleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In februari 2013 heeft ZN de gezamenlijke uitgangspunten bij gesprekken spoedzorg bekend gemaakt. Op basis daarvan zijn vervolgens per regio verkennende gesprekken gevoerd tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. De uitgangspunten zijn dus niet geheim en wel transparant. Welke keuze uiteindelijk de inkoper van zorg, de zorgverzekeraar, per regio maakt is aan de zorgverzekeraar. Dat zolang er geen definitieve keuze is gemaakt, dit nog niet bekend is, acht ik onderdeel van het inkoopproces. Het is aan een zorgverzekeraar om te beslissen wanneer zij iets wil delen met haar verzekerden. Mijn goedkeuring is hiervoor niet nodig. De uitgangspunten van de zorgverzekeraars staan op de website van ZN.
Vindt u een maatschappelijk oordeel over de plannen – in navolging van het marktoordeel van de ACM – ook wenselijk? Zo ja, kunt u die geven? Zo nee, waarom niet?
De ACM heeft zorgverzekeraars erop gewezen dat hun gezamenlijke plannen voor de concentratie van spoedeisende ziekenhuiszorg de keuzemogelijkheden voor patiënten en verzekerden kunnen verminderen. Vanuit maatschappelijk perspectief is mijn uitgangspunt dat wat in ons zorgsysteem gebeurt altijd ten voordele is van de patiënt en de verzekerden. Ik vind het niet nodig om de plannen van ZN zelf te beoordelen. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht jegens hun verzekerden en zijn verantwoordelijk voor een doelmatige inrichting van de acute zorg (inclusief verloskundige zorg) binnen de bestaande wettelijke randvoorwaarden. Het Ministerie van VWS heeft wettelijk gezien alleen een rol als de continuïteit van de cruciale zorg of de veiligheid van de zorg in het geding komt.
Waar moet het Kwaliteitsinstituut een oordeel over vellen, nu Zorgverzekeraars Nederland stelt dat zij haar traject afrondt?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
ZN noemt het Zorginstituut Nederland (ZiNL) de aangewezen partij om onafhankelijke kwaliteitsstandaarden en richtlijnen vast te stellen voor de spoedeisende zorg als het veld daar zelf niet uitkomt. Ik deel hun mening.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg redenen om aan te nemen dat de kwaliteit van de spoedzorg in Nederland in het geding is, zoals Zorgverzekeraars Nederland beweerde in haar Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg? Kunt u dit oordeel aan de Kamer zenden?
Nee. Indien dit wel het geval zou zijn, dan zou de IGZ ingrijpen. De inzet van zorgverzekeraars is te komen tot optimalisering van de kwaliteit en doelmatigheid van de complex acute zorgstromen.
Is het zo dat de plannen over de concentratie niet openbaar zijn gemaakt, tot op heden met uw goedkeuring, omdat de wetenschappelijke basis voor de plannen ontbreekt of drijfzand is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het de transparantie in de zorg dienen dat de plannen over de concentratie van spoedzorg geheim blijven? Bent u bereid ze alsnog naar de Kamer te (laten) sturen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook zo zorgelijk dat zorgverzekeraars beweren te willen saneren omwille van de kwaliteit van de zorg terwijl telkens blijkt dat ze de plannen niet op wetenschappelijke kwaliteitsargumenten baseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik maak mij geen zorgen. ZN toont initiatief door zelf op zoek te gaan naar kwaliteitsstandaarden en heeft de oproep gedaan om onafhankelijke kwaliteitsstandaarden en richtlijnen voor de spoedeisende zorg op te stellen waar deze nu nog ontbreken. ZN heeft daarbij ZiNL ingeschakeld. ZiNL heeft inmiddels partijen in de zorg verzocht om zo snel mogelijk gezamenlijk de kwaliteitsstandaarden voor spoedeisende hulp te formuleren. Als ze daar niet uitkomen, zal ZiNL zelf een expertcommissie instellen om voorstellen te doen.
Bent u bereid stappen te nemen om verdere zinloze schaalvergroting en ziekenhuisfusies te voorkomen door via het publieke debat een nationaal netwerk ziekenhuizen te ontwikkelen uitgaande van de maatschappelijke wenselijkheid van ziekenhuiszorg in een regio en uitgaande van een drietal categorieën ziekenhuizen: het volwaardige streekziekenhuis, het topklinische ziekenhuis en het academische ziekenhuis? Kunt u dit toelichten?4
Nee, dat ben ik niet van plan. Dat past ook niet in de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling zoals we dit in de wet hebben afgesproken.
Het kwijtraken van geld na een pseudokoop van drugs |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Flater politie met undercovergeld»?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht? Zo ja, kunt u uitleggen hoe het geld buiten het gezichtsveld van de politie is geraakt? Welke maatregelen worden er genomen om soortgelijke risico’s te minimaliseren?
In het belang van het lopende onderzoek kan ik hierover geen mededelingen doen anders dan dat aan het uit het zicht raken van het zogenaamde toongeld een ongelukkige samenloop van omstandigheden vooraf ging die niet was te voorzien.
Is er naar uw mening nog een kans dat het geld alsnog wordt teruggevonden?
Ja.
Hoe zijn de verantwoordelijkheden bij samenwerking verdeeld, gelet op het feit dat er bij deze transactie is gebruik gemaakt van Portugese pseudokopers en is samengewerkt met de Drug Enforcement Administration? Is er gehandeld in overeenstemming met de Nederlandse wet- en regelgeving?
In het belang van het onderzoek kan ik hierover geen nadere mededelingen doen. Er is gehandeld in overeenstemming met de Nederlandse wet- en regelgeving.
Het voortbestaan van het onafhankelijke Geneesmiddelenbulletin |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat u aan het bureau Significant de opdracht heeft gegeven het Geneesmiddelenbulletin te evalueren?1
Ja, dit bericht klopt.
Zo ja, wat is precies de onderzoeksopdracht geweest aan Significant? Wat is de bedoeling van dit onderzoek?
Na een zorgvuldige offerteprocedure is in februari dit jaar aan het bureau Significant opdracht gegeven een evaluatie uit te voeren naar het functioneren van het Geneesmiddelenbulletin en het programma MedicijnBalans van het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik. Het bureau Significant is gevraagd antwoord te geven op de volgende vragen:
Het Geneesmiddelenbulletin maakt deel uit van een groter geheel aan voorzieningen op het gebied van objectieve farmacotherapeutische informatieverstrekking die via subsidie van VWS mogelijk wordt gemaakt. Met deze ondersteuning onderstreept VWS het belang van de beschikbaarheid en toegankelijkheid van deze informatie. Deze financiële ondersteuning dient op juiste wijze besteed en verantwoord te worden. Vanuit die verantwoordelijkheid evalueert VWS op gezette tijden de subsidierelaties die ter ondersteuning van het beleid worden onderhouden.
Is naar uw mening het bestaansrecht van het onafhankelijke Geneesmiddelenbulletin in het geding?
In antwoord op vraag 2 is reeds aangegeven dat het Geneesmiddelenbulletin een voorziening is die met behulp van subsidie van het Ministerie van VWS wordt gefinancierd. Logischerwijs dient ook deze subsidierelatie periodiek te worden geëvalueerd. De komst van de evaluatie is overigens bij de subsidietoekenning aan het Geneesmiddelenbulletin in 2010 en in de brief aan uw Kamer van 30 november 2010, Kamernummer 32 568, nr. 1, vergaderjaar 2010–2011, gemeld.
De uitkomst van de evaluatie biedt mij inzicht in de effecten van de subsidie wat mij de mogelijkheid geeft om bij te sturen daar waar dat nodig is. Het bereikte resultaat is hierbij leidend, en niet het bestaansrecht van, in dit geval, het Geneesmiddelenbulletin.
Er is voor mij geen enkele aanleiding om ten aanzien van het Geneesmiddelen-bulletin van deze aanpak af te wijken.
Wilt u het Geneesmiddelenbulletin conform de motie-Van Gerven laten voortbestaan?2 3
Zoals u uit de beantwoording van de voorgaande vragen kunt opmaken, gaat de evaluatie niet over het bestaansrecht van het Geneesmiddelenbulletin, maar over het bereiken van de beoogde beleidsdoelstellingen van VWS met behulp van de subsidie aan (onder andere) het Geneesmiddelenbulletin. Na ontvangst en grondige bestudering van de uitkomsten van de evaluatie door Significant zal ik uw Kamer na het zomerreces per separate brief berichten over mijn visie op de farmacotherapeutische informatievoorziening in het geneesmiddelenbeleid en in het bijzonder de rol van het Ministerie van VWS hierbij. Ik zal in deze brief onder andere aangeven op welke wijze het Geneesmiddelenbulletin past in deze visie voor de toekomst.
De motie waarin de Eilandsraad van Sint Eustatius unaniem uitspreekt geen vertrouwen te hebben in de nieuw benoemde rijksvertegenwoordiger voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op de motie waarin de Eilandsraad van Sint Eustatius unaniem uitspreekt geen vertrouwen te hebben in de nieuw benoemde rijksvertegenwoordiger voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba?1
Ik betreur het dat de Eilandsraad van Sint Eustatius bij voorbaat twijfel heeft over de geschiktheid van de heer Isabella als Rijksvertegenwoordiger. Ik hoop en verwacht dat bij nadere kennismaking en samenwerking met de Rijksvertegenwoordiger de opstelling van de eilandsraad positief en constructief zal blijken.
Wat vindt u ervan dat de Eilandsraad hem onervarenheid toedicht en hem niet in staat acht om te gaan met de specifieke problemen op de Caribische eilanden?
Zie antwoord vraag 1.
Blijft u erbij dat «de Eilandsraden zijn geraadpleegd over de procedure en de voordracht» gezien de constatering van de Eilandsraad dat «de procedure die was afgesproken niet is gevolgd»?2
Ja; de tweede zin uit de eerste overweging van de motie is feitelijk niet juist. De Wet Openbare Lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (WOLBES) schrijft in artikel 188, derde lid voor dat omtrent de voor te dragen persoon voor benoeming tot rijksvertegenwoordiger het gevoelen van de eilandbesturen wordt ingewonnen. Dat is bij de eilandbesturen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba gebeurd. Voor de eilandsraden is in de WOLBES geen rol weggelegd in de benoemingsprocedure. Overigens is de profielschets van de Rijksvertegenwoordiger gebaseerd op het advies van de evaluatiecommissie Van Gastel/Thunnissen/Johnson, en is bij de samenstelling van de selectiecommissie rekening gehouden met voldoende inbreng vanuit het Caribische deel van het Koninkrijk.
In hoeverre heeft de nieuw benoemde rijksvertegenwoordiger wel de steun van de Eilandsraden van Saba en Bonaire?
Zie antwoord bij vraag 3
Welke gevolgen heeft deze unaniem aangenomen motie voor de positie van de nieuw benoemde rijksvertegenwoordiger?
Over invulling van de procedure tot benoeming van een nieuwe rijksvertegenwoordiger heb ik met uw Kamer van gedachten gewisseld. De procedure is zorgvuldig gevolgd. De ministerraad heeft ingestemd met mijn voordracht – gebaseerd op het advies van de selectiecommissie – aan de Koning. Ik heb er alle vertrouwen in dat de nieuwe Rijksvertegenwoordiger zijn taken en rol gemotiveerd en zorgvuldig zal vervullen. De nieuwe Rijksvertegenwoordiger begint in het ambt per 1 september 2014. In de week van 18 augustus zal hij persoonlijk reeds kennismaken met de bestuurders van de drie openbare lichamen.
Het klimaat- en energiebeleid |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de discussies in de ambtelijke werkgroep die momenteel de Nederlandse inzet voor het 2030 raamwerk voor klimaat- en energiebeleid concretiseert?1
Zoals gebruikelijk bij het formuleren van beleid, vindt er momenteel een ambtelijk voorbereidingsproces plaats dat verschillende beleidsopties uitwerkt. Momenteel is nog onbekend hoe het Europese krachtenveld zich zal ontwikkelen, welke onderhandelingsopties op tafel zullen liggen, en welke consequenties verschillende opties voor Nederland kunnen hebben. Bovendien wachten wij het onderzoek van PBL en ECN naar de gevolgen van het EU-klimaat en energiepakket 2030 voor Nederland af, dat voor Prinsjesdag naar de Kamer gestuurd zal worden. In het voortraject voor de Europese Raad zal uw kamer worden geïnformeerd over de Nederlandse inzet met betrekking tot de onderhandelingen over het Europees Klimaat- en Energieraamwerk voor 2030.
Klopt het dat in deze werkgroep het voorstel aan de orde is om landen hun «hot air» (onder de zogenaamde Effort Sharing Decision) mee te laten nemen naar de post-2020 periode?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat dit voorstel het 2030 doel van 40% emissiereductie zou afzwakken?
Zie het antwoord op vraag 1. Het kabinet staat op het standpunt dat in 2030 tenminste 40% CO2-reductie en 27% hernieuwbare energie op EU-niveau gerealiseerd dient te worden.
Kunt u bevestigen dat uw inzet zal zijn dat de CO2-bubbel die lidstaten opbouwen niet overgedragen mag worden naar de post-2020 periode, zodat dit surplus niet het 2030 klimaatdoel kan bedreigen?
Zie het antwoord op vraag 1.
De invoering van NIPT |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verwarring door invoering NIPT»?1
Ja.
Wat is de definitie van een zwangere met een «relatief hoog risico»? Betreft dit alleen vrouwen met een verhoogd risico op een kindje met downsyndroom, trisomie 13 of trisomie 18? Of is deze doelgroep breder en komen ook zwangere vrouwen met andere risico’s in aanmerking voor een niet-invasieve prenatale test (NIPT)? Zo ja, welke risico’s betreft dit? Hoe worden deze risico’s vastgesteld?
Zoals ik in mijn eerste reactie op het advies van de Gezondheidsraad op 17 december 2013 (Kamerstukken 2013–2014, 29 323, nr. 88) heb aangegeven, is de Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT) bedoeld voor vrouwen bij wie een verhoogd risico op trisomie, 21, 13 of 18 vaststaat na een positieve combinatietest. Er kan in zeldzame gevallen ook sprake zijn van individuele medische indicatie, die als verwijsreden onder de zorg valt en niet vergunningplichtig is, zoals een eerder kind met downsyndroom.
In welke regelgeving wordt vastgelegd welke vrouwen met welke risico’s in aanmerking komen voor NIPT? Hoe worden de betreffende beroepsgroepen en patiënten hierover geïnformeerd?
De vergunning op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek (Wbo) is verleend op basis van het advies van de Gezondheidsraad van 17 december 2013, «Wet op het bevolkingsonderzoek: niet-invasieve prenatale test bij verhoogd risico op trisomie». Hierin wordt de vraag naar de hoogrisicogroep expliciet beantwoord. Er is onvoldoende reden om zwangeren op basis van leeftijd als hoogrisicogroep aan te merken en de Gezondheidsraad adviseerde de combinatietest als primaire test voor alle zwangeren. In mijn brief van 17 december 2013 heb ik dit uitdrukkelijk bevestigd.
De betreffende beroepsgroepen zijn hierover geïnformeerd in verschillende nieuwsbrieven en meer in het bijzonder door opname van vervolgonderzoek met de NIPT in het draaiboek voor prenatale screening2. De zwangeren worden geïnformeerd via de folder «informatie over de screening op downsyndroom»3 en door hun verloskundige.
Wat is uw reactie op de stelling dat de vergunning niet eenduidig te interpreteren is?
Ik kan mij niet vinden in deze stelling. Deze vergunning is verleend op basis van het advies van de Gezondheidsraad, waarin expliciet is ingegaan op de interpretatie van de definitie van «hoogrisicogroep» en meer bijzonder op de vraag of vrouwen op basis van hun leeftijd als risicogroep kunnen worden aangemerkt (zie ook mijn antwoord op vraag4.
Is bij u bekend dat NIPT op enkele plaatsen zonder vergunning, met medewerking van laboratoria in het buitenland beschikbaar wordt gesteld? Zo ja, op hoeveel plaatsen gebeurt dit en welke centra betreft het? Wat vindt u hiervan?
Mij is bekend dat een laboratorium in het buitenland de NIPT in Nederland aanbiedt. Ik heb een Wbo-vergunning verleend voor onderzoek in de Nederlandse UMC’s, met alle waarborgen die hieraan zijn verbonden. Ik heb de financiering hiervoor ter beschikking gesteld. Nederlandse zorgaanbieders die samenwerken met dit buitenlandse laboratorium overtreden hiermee mogelijk de Wbo. Hierover heb ik contact met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), die de wettelijke taak heeft toe te zien op de naleving van de Wbo.
Indien vrouwen niet voldoen aan de criteria voor bekostiging van de NIPT uit het basispakket – een positieve combinatietest – maar wel een NIPT willen ondergaan, is dit dan toegestaan indien zij zelf de kosten van deze test dragen?
Nee. De NIPT is op dit moment alleen toegestaan binnen de kaders van een wetenschappelijk implementatieonderzoek. Dit onderzoek is gericht op zwangeren met een verhoogd risico op basis van de combinatietest.
Hoe wordt NIPT in ons omringende landen als Duitsland en België bekostigd?
In tegenstelling tot de situatie in Nederland wordt NIPT op dit moment in Duitsland en België niet door de zorgverzekering vergoed. De besluitvorming over opname in het pakket loopt in beide landen nog.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat de inhoud en inbedding van prenatale screening op hun merites moeten worden bezien en zo nodig moeten worden aangepast?
Dat is mijn voornemen. De Gezondheidsraad heeft op 17 december 2013 een signalement uitgebracht getiteld «NIPT: de dynamiek en ethiek van prenatale screening». In mijn standpunt hierop van 4 juni 2014 (Kamerstukken 2013–2014, 29 323, nr. 92) heb ik aangekondigd de Gezondheidsraad advies te vragen over de gehele prenatale screeningsketen.
De rechterlijke uitspraak dat de FNV vakbondsleden voortrekt. |
|
Steven van Weyenberg (D66), Johannes Sibinga Mulder |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Postcodeloterij-discussie» rond ontslag bij FNV»1 en de rechterlijke uitspraak waaruit blijkt dat FNV Formaat bij haar reorganisatie heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap door vakbondsleden een hogere vergoeding te geven in het sociaal plan?2
Ja.
Wat vindt u er van dat FNV Bondgenoten, die in het belang van alle werknemers zou moeten onderhandelen, met FNV Formaat afspraken heeft gemaakt om niet-vakbondsleden geen gelijk loon voor gelijk werk te geven?
Nederland kent het principe van contractsvrijheid. Voor cao-partijen is het daarom mogelijk onderscheid te maken tussen vakbondsleden en niet-vakbondsleden. Dat hoeft echter niet te betekenen dat ieder onderscheid zonder meer geoorloofd is. Er zijn immers andere principes die hieraan in de weg kunnen staan, zoals de eisen van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). Gelijke arbeid dient gelijk te worden beloond, tenzij een beloningsverschil voortvloeit uit een verschil in opleiding, ervaring en/ of geschiktheid. Ook is van belang dat een bepaling uit een (collectieve arbeids)overeenkomst niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (artikel 6:248 lid 2 BW). De rechtbank heeft in dit licht geoordeeld dat er geen objectieve rechtvaardigingsgrond is voor het grote verschil in ontbindingsvergoeding tussen vakbondsleden en niet-vakbondsleden.
In het algemeen vind ik onderscheid maken tussen vakbondsleden en niet-vakbondsleden niet de manier om het draagvlak voor cao’s te verbeteren en de organisatiegraad te vergroten. Er zijn andere manieren waarop het vakbondslidmaatschap aantrekkelijker kan worden gemaakt, zoals het geven van advies, het aanbieden van kortingen voor verzekeringen en juridische dienstverlening. De vakbonden hebben echter de vrijheid om hier op hun eigen manier invulling aan te geven.
Deelt u de mening dat de vergelijking met de Postcodeloterij onzinnig is, omdat deelname aan de Postcodeloterij een volledig vrijwillige individuele keuze is, terwijl dat voor vertegenwoordiging door de vakbond bij een sociaal plan of collectieve arbeidsovereenkomst (cao) niet het geval is?
Ik zie het niet als mijn rol om te reageren op uitlatingen in de media over een rechtszaak.
Wat is het wettelijk kader, bijvoorbeeld in de Wet cao en de Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet AVV) waarbinnen vakbonden al dan niet voordelen kunnen afspreken voor vakbondsleden?
Zoals gezegd kent Nederland het principe van contractsvrijheid. Afspraken in cao’s waarin onderscheid wordt gemaakt tussen vakbondsleden en niet-vakbondsleden zullen echter niet algemeen verbindend worden verklaard. In het geval van een sociaal plan, waarbij geen sprake is van algemeen verbindend verklaren, staat het de werkgever en de (georganiseerde) werknemers vrij afspraken te maken, mits deze passen binnen de onder het antwoord op vraag twee geschetste voorwaarden.
Vindt u toetsing door de rechter van afspraken die niet-vakbondsleden benadelen de juiste manier, of ziet u een rol voor bijvoorbeeld de Inspectie SZW om erop toe te zien dat sociale partners geen afspraken maken in cao’s en sociale plannen die er toe leiden dat gelijk werk niet gelijk wordt beloond?
Bij een verzoek tot algemeen verbindend verklaren van een cao zullen bepalingen die vakbondsleden bevoordelen door mij niet algemeen verbindend worden verklaard. Een oordeel over de rechtsgeldigheid van een cao-bepaling zoals bedoeld in de bovengenoemde rechtszaak, is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. Gezien de contractsvrijheid van partijen is het niet aan de Minister of een overheidsinstantie zoals de Inspectie SZW om «in te grijpen» op de inhoud van cao’s.
Op welke manier heeft u uitvoering gegeven aan de motie-Van Weyenberg/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga3, waarin de Tweede Kamer heeft uitgesproken dat het benadelen van niet-vakbondsleden in cao’s of sociale plannen niet wenselijk is en de regering verzocht heeft om hierover in gesprek te gaan met sociale partners? Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek?
Met sociale partners verenigd in de Stichting van de Arbeid is gesproken over deze motie. De sociale partners benadrukten dat het gezien de vrijheid van onderhandelen aan decentrale partijen is om afspraken te maken over de arbeidsvoorwaarden in de cao. Uiteraard geldt daarbij het principe van gelijk loon voor gelijk werk. Wanneer in een cao is afgesproken dat partijen de AWVN-werkgeversbijdrageregeling (het vakbondstientje) zullen volgen, betekent dit overigens dat er geen onderscheid kan worden gemaakt tussen vakbondsleden en niet-vakbondsleden. De werkgeversbijdrage is immers bedoeld als compensatie voor het werk dat vakbonden ook voor niet-leden verrichten.
De sociale partners zijn van mening dat er met de huidige wet- en regelgeving voldoende ruimte is voor vrije onderhandeling, waarbij ook de belangen van niet-georganiseerde werknemers zijn gewaarborgd.
Welke maatregelen wilt u nemen, indien sociale partners niet tegemoet willen komen aan de wens van de Tweede Kamer om niet-vakbondsleden niet te benadelen?
Ik ben niet voornemens maatregelen te treffen.
De bezuiniging op de sportmedische zorg |
|
Michiel van Nispen , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de subsidie voor preventieve sportmedische zorg in 2015 met ongeveer 40% gekort wordt en per 2016 geheel wordt stopgezet? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Dit bericht is niet juist. Ik beëindig de projectfinanciering aan de Vereniging van Sportgeneeskunde (VSG) met ingang van 2016 vanwege de erkenning van de sportgeneeskunde als geneeskundig specialisme eerder dit jaar. Geen enkele beroepsvereniging van erkende specialisten ontvangt subsidie van het Ministerie van VWS voor het uitvoeren van verenigingsactiviteiten en het professionaliseren van de beroepsgroep.
Ik bezin mij op een manier om de preventie van sportblessures efficiënter en effectiever in te richten, onder andere door de sportwereld er nadrukkelijker bij te betrekken. De subsidie die ik momenteel verstrek aan VeiligheidNL ten behoeve van blessurepreventie ga ik daarom anders inzetten. Ik heb VeiligheidNL inmiddels geïnformeerd dat ik hen wil blijven subsidiëren voor een kennisbasis op dit terrein, maar dat ik de ontwikkeling van interventies op het vlak van blessurepreventie wil programmeren vanaf 2016 en een implementatieprogramma wil opzetten met de sportsector.
Is de berichtgeving waar dat de gehele subsidie voor blessurepreventie ook zal verdwijnen?
Ook deze berichtgeving is onjuist. Zie mijn antwoord op vraag 1 en 7.
Met welke reden is gekozen voor het stopzetten van deze subsidies voor preventieve sportmedische zorg?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Tot welke toename van maatschappelijke kosten zou het stopzetten van de subsidies met betrekking tot preventieve sportmedische zorg, die tot doel hebben blessures te voorkomen, kunnen leiden? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De beëindiging van de projectfinanciering van de VSG met ingang van 2016 heeft mijns inziens geen invloed op de sport medische zorg. Immers, juist door de erkenning van sportgeneeskunde als geneeskundig specialisme zal de sportmedische zorg zich specialiseren. Vanuit de door de overheid gesubsidieerde monitor Ongevallen en Bewegen in Nederland (OBiN) – die per 2015 overgaat in de gezondheidsenquête CBS – wordt een continue peiling uitgevoerd naar ongevalletsel en sportblessures, sportparticipatie en bewegen in Nederland. De blessure-incidentie, te weten het aantal blessures op basis van 1.000 uur sportbeoefening wordt op deze manier door mij gevolgd.
Welke consequenties hebben de bezuinigingen op de sportmedische zorg voor de sportsector en de individuele sporter? Kunt u uw antwoord toelichten met praktijkvoorbeelden? Is er niet het risico dat de dalende trend van het aantal sportblessures per gesport uur met deze bezuinigingen wordt doorbroken?2
Op sportmedische zorg wordt niet bezuinigd. Ons zorgstelsel biedt vanouds iedere individuele sporter toegang tot voorzieningen voor diagnose, behandeling en revalidatie van blessures. Aan deze toegankelijkheid wordt niet getornd. Ook op hoe NOC*NSF en de sportbonden de sportmedische begeleiding organiseren voor topsporters, heeft het stopzetten van de projectfinanciering van de VSG geen invloed.
Deelt u de zorgen dat de zorg voor medische problemen bij sporters zal verslechteren in plaats van verbeteren? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Met de erkenning van sportgeneeskunde als geneeskundig specialisme verwacht ik juist dat de medische zorg voor sporters verbetert. Met de erkenning van de sportarts krijgt de sportgeneeskundige een volwaardige plaats binnen de gezondheidszorg en wordt onderlinge doorverwijzing naar andere specialismen gemakkelijker. Sport en beweging zijn belangrijk voor mensen en de sportgeneeskunde speelt een belangrijke rol bij het verkleinen van de gezondheidsrisico’s van sporten.
Wat is uw reactie op de constatering dat het door de abrupte subsidiestop voor de Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG) en de Federatie van Sportmedische Instellingen (FSMI) vrijwel onmogelijk is geworden op zoek te gaan naar oplossingen om kapitaalvernietiging te voorkomen?
De beëindiging van de subsidie betreft enkel de VSG; met de FSMI onderhoudt het Ministerie van VWS geen directe subsidierelatie. De VSG is vanaf 2012 bij subsidieverleningen door mij erop gewezen dat de honorering van de subsidieaanvraag afhankelijk is van overleg over verdergaande samenwerking met andere partijen (zoals VeiligheidNL en NOC*NSF), de vorderingen rond de aanvraag tot erkenning van de sportgeneeskunde als geneeskundig specialisme en de ontwikkelingen omtrent de kennisinfrastructuur. De VSG is al sinds 2012 op de hoogte dat deze vorderingen kunnen leiden tot vermindering of stopzetten van de subsidie. Ik beëindig de subsidie van de VSG niet met onmiddellijke ingang maar heb naar redelijkheid van bestuur hen in juni 2014 medegedeeld dat ik in 2016 de huidige subsidie niet zal continueren.
Hoe verhoudt de bezuiniging op sportmedische zorg zich tot uw erkenning om sportgeneeskunde als geneeskundig specialisme aan te wijzen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt, is geen sprake van een korting op sportmedische zorg. Als gevolg van de erkenning van sportgeneeskunde mag de beroepsvereniging van sportartsen geacht worden zelf zorg te dragen voor het professionaliseren van de leden net als alle andere verenigingen van specialisten in de gezondheidszorg.
Hoe duidt u het specialisme sportgeneeskunde? Is dit gelijkwaardig aan bijvoorbeeld het specialisme huisarts, internist of specialist ouderengeneeskunde en betreft het een regulier medisch specialisme? Zo nee, kunt u dit dan nader toelichten gezien de discussie die er kennelijk bestaat tussen de Orde van Medisch Specialisten en de VSG of sportgeneeskunde een geneeskundig dan wel medisch specialisme is en met betrekking tot de aan te wenden middelen voor kwaliteitsverbetering? Hoe kunnen problemen op dit vlak worden opgelost?
De sportgeneeskunde is met ingang van 1 juli 2014 wettelijk erkend. Daarmee is de sportarts niet langer een profiel arts maar een erkend geneeskundig specialisme. De erkenning van de sportarts heeft plaatsgevonden onder het kaderbesluit sociaal geneeskundig specialisten (kaderbesluit CSG). Als profiel arts viel de sportgeneeskunde eveneens onder dit kaderbesluit. Andere specialismen binnen dit kaderbesluit zijn bijvoorbeeld: bedrijfsgeneeskunde en verzekeringsgeneeskunde. Medisch specialisten zoals bijvoorbeeld orthopedie en cardiologie vallen onder het kaderbesluit CCMS (Centraal College Medisch Specialismen). Ik acht het de verantwoording van de beroepsvereniging om zelf te zorgen voor kwaliteitsverbetering. Ik heb begrepen dat de VSG in gesprek is met de Orde van Medisch Specialisten.
Bent u bereid om met de sportsector in gesprek te gaan en actie te ondernemen om te zorgen dat de maatschappelijke schade van sportblessures niet onnodig zal toenemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wordt dit vormgegeven?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 4, verwacht ik geen maatschappelijke schade. Ik ben voornemens met de sportsector in gesprek te gaan om de door mij gefinancierde preventie-activiteiten aan effectiviteit te laten winnen door ze meer in de praktijk in te bedden.
Het bericht ‘Woede om gouden handdruk manager’ |
|
Manon Fokke (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woede om gouden handdruk manager»?1
Ja.
Is het waar dat een manager van het Regionaal Sociaal Werkvoorzieningsschap Amersfoort bij ontslag bijna € 300.000 heeft meegekregen? Zo ja, wat is hiervan de reden? Zo nee, wat is niet waar en hoeveel euro kreeg betreffende manager dan wel als ontslagvergoeding?
Uit het jaarverslag 2013 van het Regionaal Werkvoorzieningsschap Amersfoort (RWA) blijkt dat een unit-manager van het werkvoorzieningsschap een ontslagvergoeding heeft gekregen van € 294.476. Het gaat om een afkoop van rechten: de betreffende unit-manager heeft afgezien van verdere rechten uit hoofde van de CAR-UWO (Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst).
De informatie over deze ontslagvergoeding is door Amfors aan mij doorgegeven in het kader van de openbaarmakingsplicht op grond van artikel 4.2, zevende lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Daarbij is door Amfors toegelicht dat de ontslagvergoeding toegekend is in het kader van een Sociaal Plan en dat deze in overeenstemming is met het functieniveau en het aantal jaren dienstverband.
Is het waar dat wethouders van deelnemende gemeenten geen weet hadden van deze ontslagvergoeding? Zo ja, hoe is dit mogelijk?
Deze vraag hoort strikt genomen niet te worden gericht aan de bewindspersonen van BZK en SZW. Het Regionaal Werkvoorzieningsschap Amersfoort is een gemeenschappelijke regeling van de gemeenten Amersfoort, Baarn, Bunschoten-Spakenburg, Leusden, Soest en Woudenberg. De wethouders van Sociale Zaken vormen het bestuur en zijn verantwoording verschuldigd aan hun eigen gemeenteraad.
Om uw Kamer toch te kunnen informeren heb ik navraag gedaan bij RWA. Uit het antwoord dat ik heb gekregen blijkt dat de betreffende ontslagvergoeding is overeengekomen door de directeur zonder dat deze hierover vooraf het Bestuur van de RWA heeft geïnformeerd. Het Algemeen Bestuur heeft vastgesteld dat de directie formeel binnen zijn bevoegdheden is gebleven, maar heeft de directie vragen gesteld over de hoogte van de ontslagvergoeding en de motivering hiervan. Deze kwestie zal, zo ben ik geïnformeerd, nog nader worden besproken tussen bestuur en directie.
Deelt u de mening dat een ontslagvergoeding van € 300.000 volstrekt buitenproportioneel is, mede gezien de moeilijke situatie waarin veel SW-bedrijven zich bevinden?
Feit is dat de ontslagvergoeding hoger ligt dan de maximale ontslagvergoeding van € 75.000 voor topfunctionarissen, die is vastgelegd in de WNT. Die wet heeft tot doel om bovenmatige beloningen van topfunctionarissen in de publieke sector tegen te gaan.
De unitmanager in kwestie was echter geen topfunctionaris in de zin van de wet, omdat hij niet behoort tot het hoogste uitvoerende of toezichthoudende orgaan van de instelling.
Dat betekent dat deze ontslaguitkering niet genormeerd wordt door de huidige WNT. (Wél moet deze uitkering op grond van de WNT worden gemeld en toegelicht. Dat is ook gebeurd: de vergoeding is opgenomen in de jaarstukken en aan mij doorgegeven via www.topinkomens.nl. waarbij een toelichting is gegeven. Die toelichting luidt dat de ontslagvergoeding is toegekend in het kader van een Sociaal Plan en dat deze in overeenstemming is met het functieniveau en aantal jaren dienstverband (zie: ook vraag2. Er is derhalve conform de WNT gehandeld).
Ware de functie wel genormeerd via de WNT dan zou inderdaad een vergoeding als hier verstrekt vier maal hoger zijn geweest dan het toegestane maximum, en dus buitenproportioneel.
Valt betreffende manager onder de Wet normering topinkomens (WNT)? Is in deze casus conform de WNT gehandeld? Zo nee, binnen welke termijn verwacht u – al dan niet in samenwerking met betreffende gemeenten – de ontslagvergoeding van betreffende manager te hebben teruggevorderd? Zo ja, welke acties onderneemt u om deze ontslagvergoeding ongedaan te maken, en op welke termijn bent u voornemens ook deze functies onder de WNT te brengen?
Zie het antwoord op vraag 4
Acht u managers van SW-bedrijven die € 300.000 opstrijken bij vertrek nog geschikt voor een functie bij een SW-bedrijf?
Het is niet aan mij om de geschiktheid van personen te beoordelen.
Zijn bij u meer gevallen bekend van medewerkers van SW-bedrijven met dermate hoge salarissen of ontslagvergoedingen? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen om aan deze onacceptabele praktijken een einde te maken?
In 2012 heeft uw Kamer vragen gesteld, en antwoord gekregen, over drie gevallen.3
Met ingang van 2013 is de WNT van kracht en dienen instellingen de inkomensgegevens en gegevens over eventuele ontslaguitkeringen aan mij te verstrekken. Op dit moment is vanuit die meldingen één andere soortgelijke ontslagvergoeding bij een SW-bedrijf bij mij bekend. Ook deze ontslagvergoeding heeft betrekking op een niet-topfunctionaris en is dus niet genormeerd.
Eind dit jaar ontvangt uw Kamer de integrale jaarrapportage over de WNT waarin een overzicht van deze ontvangen gegevens is opgenomen.
De teruggave van kinderopvangtoeslag in 2012 |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog dat in 2012 veel ouders de teruggave van de kinderopvangtoeslag waren misgelopen omdat de regels werden veranderd en ouders onvoldoende geïnformeerd waren over het feit dat de kinderopvangtoeslag alleen nog per twee maanden kon worden teruggevraagd en u na 700 meldingen hebt besloten de nieuwe regels in te trekken?1 2 3
Ja.
Acht u het wenselijk dat er nog steeds ouders zijn die geen duidelijkheid hebben van de Belastingdienst over de teruggave van de kinderopvangtoeslag in 2012 en bij navraag van de Belastingdienst te horen kregen dat ze hierover eind 2014 bericht zullen ontvangen?4
Vanzelfsprekend vind ik het gewenst dat aanvragers van toeslagen zo snel mogelijk zekerheid krijgen over de rechtmatigheid van hun aanvraag en de daarop gebaseerde toekenning. Belastingdienst/Toeslagen werkt daar hard aan en is continu bezig met procesoptimalisatie. Zo is onlangs begonnen met het verwerken van maandopgaven, met geleverde uren opvang, van kinderopvanginstellingen die een convenant hebben met Belastingdienst/Toeslagen. Verwacht wordt dat het proces van definitief toekennen hierbij wordt versneld. Voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik naar mijn brief van 26 oktober 20125.
Ik hecht er echter aan te benadrukken dat de systematiek van toeslagen is gebaseerd op een bepaalde procesgang. De kinderopvangtoeslag wordt uitgekeerd conform de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Dat betekent dat de burger een aanvraag doet op basis van een geschat inkomen, een geschat aantal af te nemen opvanguren en een inschatting van het aantal te werken uren. De toeslag wordt maandelijks uitgekeerd als voorschot.
Burgers moeten lopende het toeslagjaar relevante wijzigingen zelf doorgeven aan de Belastingdienst. Na afloop van het toeslagjaar wordt gestart met de vaststelling van de definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag. Voor deze definitieve toekenning voert Belastingdienst/Toeslagen een aantal rechtmatigheidscontroles uit op draagkracht, uren en tarieven. Hierbij wordt nagegaan welk inkomen is genoten, wordt derdeninformatie van de kinderopvanginstellingen (jaaropgaven) gebruikt en waar nodig wordt aanvullende informatie aan de aanvrager gevraagd.
Dit proces (het opvragen van informatie, de behandeling en controle ervan) vraagt de nodige tijd1.
Hoeveel ouders hebben nog geen duidelijkheid van de Belastingdienst over de teruggave van de kinderopvangtoeslag in 2012?
Er zijn 8.000 ouders die een aanvraag hebben gedaan na 2012. Hiervan hebben er tot begin september 2014 3.700 een definitieve beschikking ontvangen.
Ten aanzien van de resterende aanvragen is het onderzoek in het kader van de rechtmatigheid nog niet afgerond en om die reden is de definitieve beschikking nog niet afgegeven. Zoals eerder opgemerkt vraagt het proces van het opvragen van informatie, de behandeling en controle ervan de nodige tijd.6
Acht u het wenselijk dat ouders hierdoor in financiële problemen kunnen komen, de kinderopvang niet meer kunnen betalen, de kinderen van de opvang moeten halen of zelfs moeten stoppen met werken?
Kunt u toelichten of ouders de misgelopen rente met betrekking tot de teruggave van de kinderopvangtoeslag teruggestort krijgen of moeten zij dit voor lief nemen?
Bent u bereid deze vragen voor het Algemeen overleg kinderopvang op 24 september 2014 te beantwoorden?
De mogelijke wijziging van het Sportbesluit |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het kabinet als ambitie heeft om te streven naar een sportieve samenleving waarin voor iedereen een passend sport- en beweegaanbod aanwezig is, waarin uitblinken in sport wordt gestimuleerd, en om de sportparticipatie met 10% te verhogen?
Het kabinet heeft als doelstelling een sportieve samenleving waarin voor iedereen een passend sport- en beweegaanbod aanwezig is en waarin uitblinken in sport wordt gestimuleerd.
Op welke wijze is invulling gegeven aan de toezegging van de minister van VWS tijdens het Algemeen overleg sportbeleid van 2 juli 2014 om het belang van het overeind blijven van het Sportbesluit aan de staatssecretaris van Financiën duidelijk te maken en er bovenop te zitten?1
Zoals reeds geantwoord op de Kamervragen van het lid Van Veen2 is het gebruikelijk dat beide ministeries met elkaar overleggen over fiscale beleids- en wetswijzigingen ingeval die het terrein van de sport raken. Zo ook bij het bezien van de gevolgen van het arrest van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) van 19 december 2013, zaaknr. C-495/12 (Bridport and West Dorset Golf Club, hierna: Bridport) voor de btw-vrijstelling die van toepassing is op «de diensten door organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen, aan hun leden,»(de zogenoemde btw-sportvrijstelling uit artikel 11, lid 1, onderdeel e van de Wet op de Omzetbelasting 1968, hierna: Wet OB). De Ministeries van VWS en Financiën hebben dan ook regelmatig overleg met elkaar om uit te zoeken wat de consequenties van het arrest zijn. Over de voortgang informeren wij elkaar regelmatig. Naast de juridische EU-context spelen hier diverse andere aspecten die om een afweging vragen. Zie ook het antwoord op de vragen 4, 5, 6, 7 en 14.
Voor de volledigheid merken wij op dat onderstaande niets van doen heeft met aanpassing van de Toelichting bij Tabel I van de Wet OB voor zover het gelegenheid geven tot sportbeoefening betreft (Besluit van 27 oktober 2011, in de vraag ten onrechte «Sportbesluit» genoemd).
Klopt het dat het laten vervallen van de woorden «aan hun leden» in artikel 11, eerste lid, sub e, Wet op de omzetbelasting 1968 ertoe leidt dat sportstichtingen en gemeenten het recht op vooraftrek over de investering in een sportaccommodatie verliezen?
Zoals bekend maakt de huidige Nederlandse wettekst een onderscheid tussen prestaties aan leden en niet-leden. Daarmee is de Nederlandse btw-sportvrijstelling niet in lijn met het arrest Bridport. Of het arrest zal leiden tot het enkele schrappen van de woorden «aan hun leden» staat nog niet vast. Vooruitlopen op mogelijke rechtsgevolgen is dan ook niet aan de orde.
Het arrest Bridport vormt in samenhang met eerdere jurisprudentie over de sportvrijstelling de aanleiding om na te denken over de vormgeving van de sportvrijstelling in de Nederlandse wetgeving. 5 Daarbij zullen alle aspecten die samenhangen met de onderhavige problematiek nog worden onderzocht en in alle zorgvuldigheid worden afgewogen; juist vanwege het belang hiervan voor sport, maar eveneens voor de uitvoering van de btw-wetgeving door de belastingdienst die ook in de sfeer van sportaccommodaties met het bestrijden van oneigenlijke constructies te maken heeft.
Deelt u de analyse van de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat het laten vervallen van de woorden «aan hun leden» in bovengenoemd artikel leidt tot een financieel nadeel voor gemeenten van vermoedelijk € 200 miljoen? Zo nee, op welk bedrag schat u de financiële gevolgen van deze wetswijziging voor gemeenten?
Zoals reeds aangegeven in de Kamervragen van het lid Van Veen6 zijn wij ervan op de hoogte dat de Vereniging Sport en Gemeenten een inschatting heeft gemaakt van de totale financiële gevolgen, maar is de concrete onderbouwing van het totaal ons (tot op heden) niet bekend. Voor de financiële gevolgen van gemeenten en sportverenigingen bij aanpassing van de btw-sportvrijstelling is overigens vooral het btw-regime voor het ter beschikking stellen van sportaccommodaties van belang. Zoals gemeld zal met afweging van alle financiële, organisatorische, juridische, administratieve en uitvoeringsaspecten een weloverwogen besluit worden genomen over de vormgeving van de sportvrijstelling. Het is nog te vroeg om een uitspraak te doen over de uiteindelijke (financiële) gevolgen.
Uitgangspunt bij arresten van het Hof van Justitie EU is dat de wetgeving wordt aangepast als uit het arrest blijkt dat de wetgeving niet richtlijnconform is. Evenals bij andere wetswijzigingen zal daarbij de vraag naar redelijk overgangsrecht aan de orde zijn. Het compenseren van betrokkenen voor de gevolgen van jurisprudentie is geen automatisch recht. Wanneer duidelijkheid bestaat over de consequenties van het arrest, wordt bezien hoe om te gaan met de financiële gevolgen. Compensatie via het btw-compensatiefonds, is niet aan de orde, omdat uit dat fonds gemeenten, provincies en kaderwetgebieden een groot deel van de btw gecompenseerd krijgen die zij ter zake van prestaties in de hoedanigheid van overheid of niet-ondernemer in rekening gebracht krijgen. Het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie tegen vergoeding is een (al dan niet vrijgestelde) prestatie in de hoedanigheid van btw-ondernemer, omdat in concurrentie wordt getreden met andere ondernemers. Het btw-compensatiefonds heeft daarop geen betrekking.
Bent u voornemens om gemeenten voor deze extra btw-last te compenseren, bijvoorbeeld via het btw-compensatiefonds, indien bovengenoemde wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 doorgaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welk bedrag schat u de financiële gevolgen van de in vraag 3 genoemde wetswijziging voor sportverenigingen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een extra btw-last van vermoedelijk € 200 miljoen voor gemeenten en een extra btw-last voor sportverenigingen de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de sport in het geding brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat sprake is van oneerlijke concurrentie wanneer rechtspersonen die geen winst beogen geen btw moeten berekenen over hun prestatie bestaande uit het gelegenheid geven tot sportbeoefening en commerciële ondernemingen wel btw moeten berekenen over hun prestatie bestaande uit het gelegenheid geven tot sportbeoefening?
De btw-sportvrijstelling in de Wet OB is gebaseerd op de btw-richtlijn. De EU-wetgever heeft in de btw-richtlijn nadrukkelijk bepaald dat de sportvrijstelling beperkt is tot instellingen zonder winstoogmerk; een onderscheid tussen commerciële en niet-commerciële instellingen is dan ook bewust door de EU-wetgever gemaakt. Hierdoor mogen prestaties welke onder verschillende condities door commerciële dan wel niet-commerciële instellingen worden verricht voor de btw anders worden behandeld. De EU-wetgever ziet hierin derhalve geen schending van de fiscale neutraliteit.
De btw-richtlijn biedt wel de mogelijkheid aan de lidstaten om de sportvrijstelling niet toe te passen wanneer deze zal leiden tot concurrentieverstoring ten nadele van commerciële instellingen, maar uitsluitend wanneer het gaat om andere dan publiekrechtelijke instellingen. Het gebruik van deze mogelijkheid zou buitenproportioneel zijn. In de eerste plaats zou dit met zich meebrengen dat ook alle sportverenigingen in de btw-heffing zouden moeten worden betrokken. In de tweede plaats leidt btw-heffing bij de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties door niet-winstbeogende instellingen juist tot een lagere btw-druk vanwege het aftrekrecht in combinatie met de lage gebruiksvergoedingen tegenover commerciële bedrijven die sportaccommodaties exploiteren.
Acht u een vrijstelling voor niet-commerciële instellingen en btw-plicht voor commerciële instellingen die dezelfde prestatie verrichten strijdig met het beginsel van de fiscale neutraliteit van de btw? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe er in andere Europese landen met het arrest Bridport2 wordt omgegaan?
Het Hof van Justitie heeft in het arrest Bridport geoordeeld dat de vrijstelling voor nauw met sportbeoefening samenhangende diensten door een niet-winstbeogende instelling zowel geldt voor prestaties aan leden als aan niet-leden. Voor zover wij informatie hierover hebben gekregen van andere lidstaten is het beeld dat het arrest Bridport bij het merendeel van deze lidstaten geen aanleiding is tot wijzigingen in hun nationale wetgeving, omdat zij voor de btw geen onderscheid maken tussen prestaties aan leden en niet-leden.
Klopt het dat in het arrest gesproken wordt over natuurlijke personen (leden en niet-leden) en niet over verenigingen en stichtingen? Zo ja, waarom moeten het Sportbesluit en de Wet op de omzetbelasting 1968 dan gewijzigd worden vanwege dit arrest?
Het klopt dat het arrest Bridport ziet op prestaties die worden verricht ten behoeve van natuurlijke personen (leden en niet-leden). Op grond van het eerdere arrest HvJ EG 16 oktober 2008, zaak C-253/07 (Canterbury Hockey Club), vallen echter ook sportdiensten onder de vrijstelling indien de afnemer van die diensten een rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid is, voor zover deze diensten nauw samenhangen met de beoefening van sport en onontbeerlijk zijn voor het verrichten ervan, en de uiteindelijke ontvangers van deze diensten personen zijn die sport beoefenen. De toepassing van de sportvrijstelling en de uitleg van het arrest Bridport kan dus niet worden beperkt tot diensten aan natuurlijk personen.
Is de in vraag 3 genoemde voorgenomen wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 uitsluitend bedoeld om de wettekst te repareren naar aanleiding van het arrest Bridport?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het arrest Bridport wordt gebruikt om «gekunstelde verhuurconstructies» aan te pakken?3
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u in het algemeen bij de aanpassing van de Nederlandse wettekst naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie EU mogelijkheden tot overgangsrecht of compensatie indien de gevolgen voor de praktijk zeer groot zijn?
Zie antwoord vraag 4.
De publicatie ‘Verstand op veilig’ |
|
Nine Kooiman , Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «Verstand op veilig» (2014) van het Rathenau instituut, waarin wordt geconcludeerd dat de kerntaken van onze op nationale veiligheid gerichte kennisinstellingen, zoals het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI), het Rijks- Kwaliteitsinstituut voor Land- en Tuinbouwproducten (RIKILT), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Deltares, de afdeling Defensie van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO Defensie), het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en het Nederlands Vaccin Instituut (NVI) onder druk zijn komen te staan?
Ja. Hierbij zij opgemerkt dat het Rathenau instituut zich alleen heeft gericht op KNMI, RIKILT, NFI en NVI en niet op de andere in uw vraag genoemde instituten.
Deelt u de bezorgdheid van de auteurs dat de kerntaken van deze instellingen, vanwege de intrede van marktwerking in de jaren-90 van de vorige eeuw, in meer of mindere mate in het gedrang zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, in tegendeel. Private financiering is van belang voor het in stand houden van voldoende expertise en capaciteit om de (wettelijke) onderzoekstaken uit te voeren. De betrokken departementen en instituten zijn gezamenlijk verantwoordelijk om goede waarborgen te scheppen voor een onafhankelijke en transparante uitvoering van de onderzoekstaken. Zo is er bijvoorbeeld voor de uitvoering van de wettelijke taken van het KNMI, o.a. die op het gebied van de publieke veiligheid, een vaste financiering vanuit de begroting van het departement van I&M beschikbaar. Vooruitlopend op de nieuwe Wet taken Meteorologie en Seismologie, die binnenkort zal worden behandeld in de Tweede Kamer, is een heldere scheiding aangebracht tussen wettelijke taken en andere aanvullende taken waarvoor aparte maatwerkfinanciering noodzakelijk is.
De kerntaken van het NFI zijn vastgelegd in de Regeling Taken NFI. Naast het verrichten van zaaksonderzoek behoort het ontwikkelen van nieuwe onderzoeksmethoden en technieken ter bevordering van kennis op het gebied van forensisch onderzoek en het zijn van (inter)nationaal kennis- en expertisecentrum op het gebied van het forensisch onderzoek tot de kerntaken. Tevens verwijs ik u ten aanzien van de positionering van het NFI naar mijn brief van november 2013 (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 28) waarin ik heb aangegeven dat het NFI zich niet mag begeven op de commerciële civiele markt, maar uitsluitend diensten of producten mag aanbieden aan afnemers die worden genoemd in de Regeling Taken NFI.
De publieke veiligheidstaken van RIKILT op het gebied van voedselveiligheid worden als wettelijke taken benoemd in de Subsidieregeling DLO. De kerntaken die daarbij horen en de uitvoering daarvan zijn vastgelegd in een Uitvoeringsovereenkomst met DLO. De onafhankelijkheid is geborgd met een statuut.
Bent u bereid op grond van de in het rapport geschetste analyse met betrokken instellingen en andere relevante partijen om de tafel te gaan zitten om te bezien in hoeverre aan de gesignaleerde zorgen tegemoet kan worden gekomen?
Het kabinet ziet in het rapport geen aanleiding om met de betrokken instellingen en andere relevante partijen om tafel te zitten buiten verbanden waarin dat al gebeurt. Binnen de bestaande verbanden kunnen relevante zorgen uiteraard worden gedeeld.
Acht u het zinvol te bezien in hoeverre de in het rapport genoemde instituten naast verantwoordelijkheid naar het moederministerie ook via onderlinge horizontale dwarsverbanden effectiever zouden kunnen opereren? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Er is geen directe aanleiding nieuwe horizontale dwarsverbanden op te zetten, maar dit punt kan worden meegenomen in bestaande overleggen en evaluaties van structuren.
Acht u het zinvol te bekijken in hoeverre Inspecties en andere op toezicht en handhaving toegesneden organisaties, die voor hun kennis leunen op de instituten beschreven in het rapport van het Rathenau instituut (zoals de Inspectie voor de Gezondheidszorg, Inspectie Leefbaarheid en Transport, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit), ook gebaat zouden zijn bij sterkere horizontale dwarsverbanden? Bent u bereid dit te onderzoeken?
De inzet van de overheid is in het algemeen gericht op het versterken van de samenwerking tussen de inspectiediensten en andere op toezicht en handhaving toegesneden organisaties. Zo zijn de rijksinspecties verenigd in de Inspectieraad. Het kabinet ziet, gelet op wat er is en gelet op het risico van bureaucratisering, geen reden te onderzoeken of nog sterkere horizontale dwarsverbanden (tussen de inspectiediensten en andere op toezicht en handhaving toegesneden organisaties danwel de kennisinstellingen onderling) meerwaarde zouden opleveren.