Verspilde miljoenenvissubsidies in de Peel |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van «KRO Reporter «Vissen naar subsidie»?1
Ja.
Wat is uw gevoel bij het bekijken van deze uitzending?
In de brief die ik gelijktijdig aan uw Kamer heb verstuurd inzake subsidie innovatie aquacultuur heb ik mijn zienswijze over deze kwestie uiteengezet.
Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van ondernemer Van Rijsingen bij het Innovatieplatform Aquacultuur en het ontvangen van een dergelijk grote subsidie van het ministerie voor het Tilapiaproject van Van Rijsingen terwijl het ministerie ook betrokken is bij het Innovatieplatform?
Ik verwijs u voor de beantwoording naar de Kamerbrief inzake subsidie ontwikkeling aquacultuur die gelijktijdig aan uw Kamer is verzonden.
Hoe verklaart u dat de controle op de besteding van de subsidie voor het kweken van tilapia ondermaats is gebleken? Hoe beoordeelt u de rol van het ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er geen marktanalyse-rapport gevraagd bij de subsidiebeschikking? Wat is het beleid in deze van het ministerie? Heeft u het idee dat de intakeprocedures voor het aanvragen van subsidie grondig genoeg zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen hoe de controle op de subsidieverstrekkingen aan Van Rijsingen plaats heeft gevonden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het Openbaar Ministerie te vragen om te onderzoeken of er vervolging ingesteld kan worden wegens fraude tegen de ondernemer Van Rijsingen?
In het algemeen geldt dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland het beleid heeft altijd aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie indien er aanwijzingen zijn dat er sprake is van fraude. Op het moment dat ik aanwijzingen heb dat er sprake is van strafbare feiten, zal ik vanzelfsprekend niet aarzelen om de zaak onder de aandacht te brengen van het Openbaar Ministerie.
Kunt u uitleggen hoe aan de intake en controle bij subsidieverstrekkingen in zijn algemeenheid vorm is gegeven?
Ik verwijs u voor de beantwoording naar de Kamerbrief inzake subsidie ontwikkeling aquacultuur die gelijktijdig aan uw Kamer is verzonden.
Wat is uw reactie op het faillissement van 18 meervalkwekers? Is hier naar uw mening geen sprake van oneerlijke concurrentie?
De nationale openstellingen van Europese Fondsen worden gepubliceerd en zijn voor iedere ondernemer toegankelijk. Hiermee zijn de doelen en voorwaarden voor iedereen duidelijk en kan er geen sprake zijn van concurrentievervalsing.
Het is altijd te betreuren dat bedrijven failliet gaan. Voor de suggestie die in de uitzending is gedaan dat in dit specifieke geval het verstrekken van een innovatiesubsidie tot het faillissement van een groot aantal meervalkwekers heeft geleid, verwijs ik u naar de rechterlijke uitspraken. De rechtbank Oost-Brabant heeft in 2013 geoordeeld dat de meervalkwekers geen cijfermatige onderbouwing hebben gegeven van hun stelling dat hun omzetderving te wijten is aan de gesubsidieerde claressekweek door de stichting. De rechtbank concludeert ook dat niet is aangetoond dat de stichting de volledige meervalmarkt heeft overgenomen en elke concurrentie onmogelijk heeft gemaakt (zie uitspraak Rb Oost-Brabant 8 mei 2013).
Wat doet u/gaat u doen om te voorkomen dat bij subsidieverstrekking sprake is van concurrentievervalsing?
Zie antwoord vraag 9.
Is er sprake van bestedingsdruk bij subsidies voor viskweek?
In het nieuwe visserijfonds (EFMZV) wordt € 7 mln beschikbaar gesteld voor aquacultuur voor een periode van 7 jaar. De openstellingen zijn bedoeld voor innovaties, waarbij ondernemers in de aquacultuur, zoals schelp- en schaaldierkweek, viskweek en zilte teelten zich kunnen aanmelden.
Kunt u een overzicht geven van de subsidiebedragen die beschikbaar zijn voor viskweek?
Zie antwoord vraag 11.
Waarom wordt er subsidie gegeven voor commerciële viskweek? Welke duurzaamheidseisen worden er gesteld bij subsidies voor viskweek?
Ik verwijs u voor de beantwoording naar de Kamerbrief inzake subsidie ontwikkeling aquacultuur die gelijktijdig aan uw Kamer is verzonden.
Het bericht dat de Nationale Politie dit jaar veel meer uitgeeft aan extern personeel dan begroot |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht: «Politie huurt veel meer personeel in»?1
Ik verwijs naar het antwoord op de hierna volgende vragen.
Kunt u per eenheid aangeven hoeveel geld er wordt uitgegeven aan externe inhuur? Kunt u dit als percentage afzetten tegen het totale bedrag dat wordt uitgegeven aan personeel?
Sinds de komst van de nationale politie stuur ik op één korps en één begroting, zonder verdeling naar eenheid. De totale kosten voor externe inhuur van de politie liggen tussen de 4 en 5% van de totale personele lasten en vallen daarmee ruim binnen de Rijksoverheidsnorm voor externe inhuur. Het heeft naar mijn mening geen toegevoegde waarde om voor de politie een andere norm dan de Rijksoverheidsnorm in te voeren.
Vindt u de hoeveelheid externe inhuur uit te leggen in het licht van de inkrimping van het personeelsbestand?
Zoals ik in de beantwoording van de vragen van het lid Helder (PVV) van 10 oktober jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 547) uiteen heb gezet, worden de tijdelijke extern ingehuurde en hooggekwalificeerde mensen met name ingezet om de complexe reorganisatie uit te voeren of om de continuïteit van de bedrijfsvoering te waarborgen. Dit is nodig om het functioneren van het korps – het primaire proces – op peil te houden. Het gaat dus niet om het vervangen van vaste krachten. Dat blijkt ook uit de eis dat voordat gekozen wordt voor externe inhuur eerst binnen de politie gekeken moet zijn of er geschikte kandidaten zijn.
Hoe reageert u op de uitspraak van de voorzitter van De Algemene Nederlandse Politie Vereniging (ANPV) dat de politieleiding de inhuur niet in de hand heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op de vaststelling van de voorzitter van het ANVP dat vaste krachten worden vervangen door externe inhuur en dat hierdoor volgens politiemensen feitelijk sprake is van een reorganisatie?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat er een diensthoofd HRM drie dagen in vaste dienst is en de overige twee dagen op declaratiebasis werkt om zo de Balkenende-norm te omzeilen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onacceptabel is? Wat gaat u doen om daar een einde aan te maken?
Nee. Vanaf 1 januari 2015 komt het diensthoofd HRM in vaste dienst bij de politie binnen de bezoldigingsregels die voor de politie gelden. Tot en met 31 december 2014 is er sprake van externe inhuur van het betreffende diensthoofd. Van het omzeilen van de normering volgens de Wet Normering Topinkomens, die de «Balkende-norm» heeft vervangen, is geen sprake.
Wilt u, net als op de ministeries, de «Roemernorm» invoeren bij de nationale politie waardoor de externe inhuur wordt beperkt tot maximaal 10 procent van de personeelskosten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Tijdelijke contracten in de sociale werkvoorziening |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herkent u het beeld dat tijdelijke contracten van mensen in de sociale werkvoorziening op een aantal plekken niet (en op andere plekken, bij voorbeeld Den Bosch, Deventer en Eindhoven, wel) worden verlengd?1
Het is mij bekend dat in een aantal gemeenten het voornemen bestaat tijdelijke contracten in de sw-sector, die eind dit jaar aflopen, niet te verlengen. Ik krijg ook signalen van gemeenten die tijdelijke contracten wel verlengen.
Klopt de rekensom dat wie na twee jaar ziekte weer aan het werk probeert te komen, terugvalt van 1.450 euro netto per maand tot 600 euro als hij werkloos wordt?
Welke inkomenseffecten optreden is in zijn algemeenheid afhankelijk van onder meer de hoogte van het loon, het aantal gewerkte jaren en de gezinssituatie.
De hoogte van een WIA-uitkering is sterk afhankelijk van de concrete situatie van de WIA-gerechtigde. De informatie in het krantenartikel is te summier om na te gaan of de getallen zoals genoemd juist zijn. Afhankelijk van de concrete situatie kan een WIA-gerechtigde die niet werkt aanspraak hebben op een IVA-uitkering, een WGA-loonaanvullingsuitkering of een WGA-vervolguitkering.
Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en Cedris (brancheorganisatie voor sociale werkgelegenheid en arbeidsintegratie) te bezien of, en zo ja op welke wijze, verlenging en/of omzetting mogelijk is? Wilt u hierbij ook de mogelijkheid van detachering betrekken?
Verlenging van tijdelijke contracten is mogelijk. Daarbij is uiteraard detachering een mogelijkheid. Ik communiceer daarover gezamenlijk met de VNG, Cedris, de Programmaraad en Divosa richting de gemeenten.
De Wsw betreft een gedecentraliseerde regeling, waarbij de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering. Zij beslissen dus zelf, zoals de afgelopen decennia ook steeds het geval is geweest, over onder meer het wel of niet verlengen van tijdelijke contracten c.q. het omzetten daarvan in vaste contracten.
Deelt u de mening dat het toch meer voor de hand ligt – uit (financieel) oogpunt van gemeenten en omdat het de voorkeur verdient voor betrokken medewerkers – om tijdelijke contracten te verlengen, zodat gemeenten per 2015 over een hoger sw-budget beschikken?
Ik treed niet in de beslissing van gemeenten, maar benadruk, ook in de communicatie die het ministerie samen met o.a. Cedris doet richting gemeenten, dat de beslissingen rond het al dan niet verlengen van tijdelijke contracten weloverwogen moeten plaatsvinden. Dat houdt onder andere in dat gemeenten de financiële gevolgen goed moeten wegen.
De middelen die elke gemeente in 2015 krijgt voor het zittend bestand Wsw zijn gebaseerd op het aantal gerealiseerde Wsw-plekken (gemaximeerd tot de taakstelling). Hoe minder plekken de gemeente in 2014 realiseert, des te minder geld zij krijgt van het totale budget in 2015. Dit geldt ook voor de jaren na 2015. Dit houdt in dat met een jaar vertraging het budget dat een gemeente ontvangt in verband met een versnelde uitstroom door het niet verlengen van tijdelijke aanstellingen, afneemt. Het niet verlengen van tijdelijke contracten brengt mogelijk voor de gemeente extra kosten met zich mee, zoals voor een uitkering en re-integratieondersteuning of slechtere exploitatieresultaten van een Sw-bedrijf dat aan de gemeente gelieerd kan zijn. Bij de verdeling van de budgetten voor gemeenten worden deze extra kosten niet gecompenseerd.
De Wsw betreft een gedecentraliseerde regeling, waarbij de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering. Zij beslissen dus zelf over onder meer het wel of niet verlengen van tijdelijke contracten. Het is niet altijd helder of gemeenten bij hun beslissingen de bovenstaande afwegingen betrekken. Om die reden geef ik in de communicatie richting gemeenten zoals op het gemeenteloket en in de Verzamelbrief, extra aandacht aan bovenstaande informatie.
Hebben alle 1.500 mensen met een uitkering op grond van de WIA (de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen), die werkzaam zijn op een tijdelijk contract in de sociale werkvoorziening, een sw-indicatie?
Ja. Alleen mensen die voor de Wsw zijn geïndiceerd kunnen een Wsw-dienstbetrekking hebben.
Vallen de 1.500 mensen met een WIA-uitkering onder de groep mensen die met voorrang naar de extra 125.000 banen worden begeleid?
Mensen met een Wajong status en mensen met een Wsw-indicatie op de huidige wachtlijst vallen onder deze afspraak die sociale partners en gemeenten in de Werkkamer hebben gemaakt. Als deze 1500 mensen met een WIA-uitkering aan één van deze doelgroepcriteria voldoen, dan vallen ze onder de genoemde voorrang.
Kunt u aangeven welke concrete inspanningen er worden geleverd om die voorrangspositie daadwerkelijk waar te maken?
Gemeenten en sociale partners werken deze afspraak op dit moment uit. In veel regio’s hebben werkzoekenden hulp gekregen van een consulent(e) of een intercedent(e) (van private partijen ingehuurd), waarbij verbetering of plaatsing van het cv op Werk.nl een vast onderdeel was van het intakegesprek. Daarnaast zijn er gedurende het project in samenwerking met uitzendbureaus workshops en sollicitatietrainingen georganiseerd om de kwaliteit van cv’s te verbeteren. Het organiseren van deze workshops heeft, zo blijkt uit de eindrapportage, bijgedragen aan meer zicht op de mogelijkheden van Werk.nl. Ook voeren UWV, gemeenten en sw-bedrijven in drie regio’s op eigen initiatief pilots uit om ervaring op te doen in het gezamenlijk ontsluiten van de cv’s van kandidaten die onder de doelgroep van de banenafspraak vallen. Dit moet het voor werkgevers mogelijk maken om via één kanaal potentiële medewerkers te vinden uit de doelgroep banenafspraak. De opbrengsten van de pilots vormen input voor het ontwikkelen van een gezamenlijk werkproces «ontsluiten doelgroep banenafspraak Gemeenten/sw en UWV». Gemeenten, UWV en sw-bedrijven zijn hier gezamenlijk verantwoordelijk voor. Het ontsluiten van de doelgroep vindt plaats via Werk.nl. Mensen uit de doelgroep banenafspraak kunnen overigens niet worden verplicht om hun cv op Werk.nl te plaatsen en aan te geven dat zij tot de Wajong of doelgroep van de banenafspraak horen. In verband met de Wbp is instemming van de arbeidsbeperkte zelf nodig om als «doelgroep banenafspraak» vindbaar te zijn op Werk.nl.
Wat is de stand van zaken van de afspraak uit het sociaal akkoord, om een extra inspanning te verrichten voor mensen met een WIA-uitkering?
In het sociaal akkoord is afgesproken dat sociale partners voor de groep WAO/WIA extra inspanningen gaan leveren. Het kabinet is in gesprek met sociale partners over de voortgang en uitwerking van de afspraken uit het sociaal akkoord om ook voor deze groep de extra inspanning te leveren. Op dit moment wordt verdiepingsonderzoek uitgevoerd naar de benutbare mogelijkheden van volledig arbeidsongeschikten (WGA 80–100). Dit onderzoek kan sociale partners ondersteunen bij het komen tot concrete maatregelen.
Het grote aantal klachten over reizen met de OV chipkaart |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek dat de Consumentenbond heeft uitgevoerd via het Meldpunt Einde Treinkaartje?1
Ja, ik ben bekend met het onderzoek dat de Consumentenbond heeft uitgevoerd via het Meldpunt Einde Treinkaartje. Zoals ik ook in de brief aan uw Kamer van 13 oktober j.l.(Kamerstuk 23 645, nr. 580) heb aangegeven heeft het NOVB grote stappen gezet op een aantal concessieoverstijgende vraagstukken, maar blijven er nog wensen over. Dit blijkt ook uit het onderzoek van de Consumentenbond.
Deelt u de mening dat twaalf keer in- en uitchecken op één dag voor een retour tussen Emmen en Venlo wat aan de hoge kant is?
Twaalf keer in- en uitchecken tijdens een heen-en-terugreis is vaak. Dit voorbeeld is gelukkig een uitzondering. Slechts 2,5 procent van de reizigers reist met meer dan 1 spoorvervoerder. Met meer dan 2 vervoerders komt nog veel minder voor.
Om te komen tot een oplossing voor de problematiek van de zogenaamde single check-in/check-out gaan NS en Connexxion een pilot doen op de Valleilijn, zoals ik u bij brief van 9 september j.l. heb gemeld.
Wanneer is single check-in/check-out gerealiseerd?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven gaan NS en Connexxion een pilot doen voor single check-in/check-out. De resultaten van die pilot zullen besproken worden in het NOVB. Ik zal u hierover nader informeren met de voortgangsrapportage van het NOVB.
Kent u de proef van de Rotterdamse Elektrische Tram N.V. (RET) om op rekening reizen mogelijk te maken?
Ja, ik ken de proef van de RET met reizen op rekening.
Wanneer wordt op rekening reizen in heel Nederland voor iedereen mogelijk?
De RET voert op dit moment een proef uit en biedt reizen op rekening vanaf 1 januari 2015 voor al haar klanten aan. Daarbij geldt het reizen op rekening alleen bij de RET zelf. GVB en Syntus willen in navolging van de RET dit najaar ook een kleinschalige proef gaan doen. Daarnaast is bij NS reizen op rekening voor reizigers met een businesskaart al mogelijk; ook voor blinden en slechtzienden is reizen op rekening op korte termijn mogelijk. In het NOVB worden deze ontwikkelingen besproken. Over een eventuele verdere «uitrol» van reizen op rekening houd ik u op de hoogte via de voortgangsrapportage van het NOVB.
Hoe kijkt u aan tegen het standpunt van de RET-directeur dat in het openbaar vervoer ook alternatieve betalingsmogelijkheden moeten komen, waarbij gedacht kan worden aan betalen met een bankpas?
In het kader van het NOVB kijken we met alle vervoerders, overheden en de consumentenorganisaties naar de toekomst van het OV-betalen. Hierbij wordt uitdrukkelijk aandacht geschonken aan alternatieve betalingsmogelijkheden, zoals het betalen met een bankpas.
Wat vindt u van de kosten voor het terugkrijgen van saldo dat op de OV-chipkaart staat?
De administratiekosten van € 2,50 bij terugvragen van het saldo op de OV-chipkaart zijn landelijk afgesproken in 2009. Vervoerders willen hiermee voorkomen dat de servicebalies bank of pin functies krijgen.
Deelt u de mening dat het terugkrijgen van geld dat op de OV-chipkaart staat, kosteloos moet kunnen in plaats van voor € 2,50 zoals nu het geval is?
Zie ook het antwoord bij vraag 7. Ik zeg u toe dat ik dit in zal brengen in het NOVB.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg Openbaar vervoer, OV-chipkaart en taxi op 16 oktober 2014 te beantwoorden?
Ja.
De benoeming van een partijgenoot als ambassadeur lokale aanpak gezondheidsachterstand |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Waarom is mevrouw Den Besten, tevens PvdA-lid, benoemd als ambassadeur lokale aanpak gezondheidsachterstand?1
Mevrouw Den Besten is benoemd omdat haar kwaliteiten aansluiten bij de kwaliteiten die ik had benoemd in de profielschets voor de ambassadeur. Zij is iemand die betrokken is bij het onderwerp, anderen weet te enthousiasmeren en samen te brengen, en als wijkwethouder Overvecht ervaring heeft met het aantoonbaar verbeteren van de gezondheid en welzijn in wijken (Project Bestrijding Overgewicht Overvecht 2006 – 2012, in samenwerking met zorgverzekeraar Agis). Bovendien heeft zij grote bestuurlijke ervaring als voorzitter van de PO-raad en voormalig wethouder van volksgezondheid in Utrecht.
Naast de relevante bestuurlijke ervaring, heeft haar huidige functie bij de PO-raad ook een inhoudelijke meerwaarde, gezien het belang van onderwijs bij sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Zo is zij vanuit haar functie lid van het Dagelijks Bestuur van de Stichting Gezond Gewicht en voorzitter van de Onderwijsagenda Sport, Bewegen en Gezonde Leefstijl waar PO, VO en MBO samenwerken aan de «Gezonde School». Onderwijs is bovendien een belangrijk aanknopingpunt om sociaaleconomische gezondheidsverschillen te adresseren, bijvoorbeeld door ouderprojecten die de ouderbetrokkenheid bij Gezonde School stimuleren en omdat de school vaak een belangrijke rol speelt in een gemeenschap.
Is het aanzoeken van een ambassadeur gebeurd via een openbare sollicitatieprocedure? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wie zaten er in de sollicitatiecommissie?
Nee. Op basis van een profielschets is een aantal personen de revue gepasseerd en is de keuze gevallen op mevrouw Den Besten.
Is het aanzoeken van een ambassadeur gebeurd via een profielschets? Zo ja, hoe luidt die? Zo neen, waarom niet?
Ja. Voor het ambassadeurschap is iemand gezocht die:
Welke ervaring heeft de benoemde ambassadeur op het gebied van gezondheidszorg of epidemiologie?
Mevrouw Den Besten heeft in haar functie als voormalig wethouder in Utrecht (specifiek voor volksgezondheid en jeugd en wijkwethouder voor Overvecht) relevante kennis opgedaan op het terrein van gezondheidszorg en epidemiologie. Zoals bij vraag 3 aangegeven was het niet van doorslaggevend belang bij het selecteren van de ambassadeur dat hij of zij ervaring heeft op het gebied van gezondheidszorg of epidemiologie. De aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen vraagt om een brede, integrale en lokale aanpak waarbij verbinding wordt gelegd tussen veel verschillende partijen, juist ook buiten de zorg.
Hoeveel tijd is gemoeid met het ambassadeurschap, en wat is de onkostenvergoeding/honorering hiervan?
Het ambassadeurschap zal circa 12 dagen per jaar vragen. De PO-raad krijgt een financiële compensatie van € 12.000 per jaar voor de tijd die mevrouw Den Besten besteedt aan haar rol als ambassadeur. Zij kan die tijd immers niet besteden aan haar functie als voorzitter van de PO-raad.
Hoeveel nevenfuncties heeft de ambassadeur?
De ambassadeur heeft 3 nevenfuncties:
Erkent u dat het vreemd over komt dat in korte tijd drie zeer geprofileerde PvdA-ers worden benoemd bij zorg- gerelateerd toezicht, advies of andere taken?2
De benoemingen van personen op deze functies heeft onafhankelijk van elkaar plaatsgevonden. Bij het ambassadeurschap stond voor mij het belang van het onderwerp en de passendheid in het profiel voorop.
Het bericht ‘ICT-adviseur wil gemeenten helpen aan Big Brother 2.0’ |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ICT-adviseur wil gemeenten helpen aan Big Brother 2.0»?1
Ja
Wat vindt u van de mogelijkheden die in het artikel worden geschetst?
In het bericht wordt de video «Informatie: adviseur van de toekomst» besproken zoals gepubliceerd door het bedrijf PinkRoccade. De video schetst een mogelijk toekomstscenario op basis van de mogelijkheden die de technologie biedt. Dergelijke toekomstscenario’s kunnen behulpzaam zijn om discussie te voeren over wat wenselijk is.
Het geschetste scenario biedt enerzijds mogelijkheden voor een effectievere en efficiëntere lokale overheid en het meer betrekken van de burger daarbij. Anderzijds kan het scenario bedreigend zijn omdat potentieel mensen beperkt worden in hun vrijheid en groepen mensen kunnen worden gestigmatiseerd. Voor elk scenario geldt dat realisatie zal moeten plaatsvinden binnen geldende wet- en regelgeving.
Het kabinet zet zich in voor een veilig digitaal domein waarin de kansen van digitalisering worden benut, dreigingen het hoofd worden geboden en fundamentele rechten en de internetvrijheid optimaal worden beschermd. Dit is eveneens verwoord in de notitie «vrijheid en veiligheid in de digitale samenleving» die mede namens mij aan Uw kamer is gestuurd (Kst 2013/2014, 26 643 nr. 298). In deze notitie is gesteld dat er op sommige thema’s vraagstukken zijn die verder doordacht moeten worden. Het gaat daarbij om zaken die onder het overkoepelende thema «big data, veiligheid en privacy vallen». Het kabinet heeft daartoe een adviesaanvraag gedaan bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
Deelt u de zorg dat het steeds meer delen van gegevens door gemeenten als positieve ontwikkeling wordt gezien door deze «belangrijke ICT-adviseur van veel Nederlandse gemeenten»? Zo ja, voert u actief het gesprek over dergelijke ontwikkelingen met de Nederlandse gemeenten en kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het staat bedrijven en gemeenten binnen de geldende wettelijke grenzen vrij kansen te signaleren ten aanzien van het gebruik van gegevens in het publieke domein. Het is aan de wetgever te bepalen binnen welke wettelijke kaders dit kan geschieden en te borgen dat zaken als privacy en beveiliging gelijke tred kunnen houden met het toenemend gebruik van data.
Vindt u dat er een afdoende kader bestaat voor afwegingen in het spanningsveld tussen privacy en veiligheid? Hoe is het principe van dataminimalisatie in dit kader gewaarborgd?
De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) biedt een adequaat kader, inclusief het vereiste van dataminimalisatie, voor een zorgvuldige afweging tussen veiligheid en privacy.
Op dit moment zijn er meerdere wetten die gemeenten van een kader voorzien bij het verzamelen en gebruiken van gegevens van burgers; bent u van plan hierop aanpassingen te doen na het advies van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) d.d. 1 juli 2014? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, wat gaat u dan met het advies doen?
Het door u genoemde advies refereert aan de «beleidsvisie zorgvuldig en bewust: gegevensverwerking en privacy in een gedecentraliseerde domein» (Kst 2013/2014, 32761 nr.2. In deze visie heeft het kabinet geconcludeerd dat het huidige juridische kader toereikend is om de noodzakelijke gegevensuitwisseling te kunnen realiseren en tegelijkertijd de privacy te borgen. Het CBP waarschuwt in haar advies dat gemeenten de naleving van de Wbp niet kunnen opschorten in het kader van een «lerende praktijk». Dit advies van het CBP is in lijn met de kabinetsvisie, waarin het kernpunt is dat de Wbp leidend is, en dat binnen de Wbp via een gedegen afweging, waarbij onder meer het vereiste van dataminimalisatie wordt betrokken, de mogelijkheden dienen te worden benut. Los van de geldende toezichthoudende rol van het CBP, heb ik de gemeentebesturen per brief gewezen op hun verantwoordelijkheid voor het goed inregelen en borgen van het recht op privacy.
Hoe houdt u zicht op de trends en mogelijkheden van informatie-uitwisseling door overheden (in het bijzonder gemeenten) en welke mogelijkheden ziet u om ongewenste ontwikkelingen te stoppen? Vindt u deze mogelijkheden voldoen?
Gelet op de autonomie van gemeenten, ook op het gebied van informatie-uitwisseling, is er geen toezicht door de rijksoverheid. Gemeenten dienen informatie-uitwisseling in te regelen binnen de wettelijke kaders van de Wbp. Toezicht is op adequate wijze geborgd via de onafhankelijk toezichthouder (in casu het CBP).
Deelt u de opvatting van de heer Jacob Kohnstamm in zijn toespraak voor het expertforum van de nationale denktank (d.d. 3 oktober 2014), dat een groot maatschappelijk debat moet worden gevoerd over de risico’s en ongewenste gevolgen van big data? Zo ja, hoe denkt u dit debat te entameren en welke rol heeft uw ministerie daarin? Zo nee, waarom niet?
De in vraag 2 aangehaalde notitie «vrijheid en veiligheid in de digitale samenleving» beoogt een aanzet te zijn voor een verdergaand maatschappelijk debat over dit thema, waarin de overheid zich zal moeten herbezinnen op haar rol bij het beschermen en respecteren van de persoonlijke levenssfeer, ook in het digitale domein. Dit debat gaat echter niet alleen over het hoofd bieden aan bedreigingen, maar het debat biedt ook juist veel kansen om veiligheid, vrijheid en maatschappelijke groei op een hoogst mogelijk niveau in samenhang met de risico’s te bespreken. Het kabinet zal in haar reactie op het eerder genoemde WRR advies hierop ingaan.
Het aftuigen van een tiener door dertig man |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Jongen mishandeld door grote groep»?1
Ja.
Klopt het dat de groep van verdachten voornamelijk bestaat uit personen met een Turkse achtergrond?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat de politie nog bezig is met het opsporingsonderzoek. Door tegenstrijdige getuigenverklaringen is onder meer nog niet duidelijk wat de toedracht was en wie allemaal betrokken waren. In ieder geval heeft het onderzoek geleid tot een aanhouding van een minderjarige verdachte (die niet van Turkse afkomst is). Deze verdachte is inmiddels op last van de officier van justitie heengezonden in afwachting van nader onderzoek. Voor zover thans bekend bestonden zowel de groep waarvan het slachtoffer deel uitmaakte als de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte, uit personen met verschillende etnische achtergronden.
Zijn de laffe daders van deze groepsmishandeling inmiddels opgepakt en vastgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er al wat bekend over de aanleiding van deze bizarre mishandeling?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er groeiende multiculturele spanningen zijn in de samenleving? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens hiertegen te treffen?
Ik onderken de maatschappelijke spanningen die zich de afgelopen tijd hebben voorgedaan. Zoals ik in mijn brief van 29 augustus2 aangaf is in Nederland ruimte voor verschillende ideologieën, denkbeelden en levensovertuigingen. Echter, wanneer de strafwet wordt overtreden kan en moet worden opgetreden.
Verder treedt de lokale driehoek op indien er sprake is van dreiging voor de veiligheid en openbare orde. Indien een dergelijke dreigende situatie ontstaat, zal onder regie van de burgemeester een casus-gericht interventieplan worden opgesteld.
De reactie van de staatssecretaris op de zelfdoding van een bewoner van woonzorgcentrum De Golfstroom in Den Helder |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Vindt u werkelijk dat onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar de zelfdoding 10 weken mag duren? Kan dit niet sneller? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In verband met het verzamelen van de objectieve feiten, het betrekken van verwanten en het afstemmen van de bevindingen en conclusies is een termijn van 10 weken reëel. In de leidraad meldingen 2013 zijn de termijnen die de inspectie en de zorgaanbieders mogen hanteren voor hun onderzoek opgenomen.
Heeft de IGZ opgelegd dat, tot het onderzoek naar de zelfdoding is afgerond, er geen verdere stappen mogen worden gezet in het gedwongen verhuizen van de bewoners? Zo neen, waarom niet?
Omdat het onderzoek naar de melding loopt zijn er nog geen conclusies te trekken of maatregelen te nemen. Het al dan niet stopzetten van de gedwongen verhuizing van de bewoners is in deze fase de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 oktober jl heb ik aangegeven dat het zorgvuldig omgaan met deze kwetsbare cliëntengroep, bij verandering van de woonsituatie, rekening houdend met de specifieke kwetsbaarheid van individuele cliënten, behoort tot het bieden van verantwoorde zorg. De inspectie zal de handelwijze van de instelling meenemen in haar onderzoek.
Vindt u het wenselijk dat een zorginstelling zo maar kan besluiten dat hoogbejaarde mensen moeten wijken voor een andere bestemming van hun woningen?
Al zolang er verzorgingshuizen bestaan, moeten bewoners regelmatig verhuizen wegens renovatie of nieuwbouw. Hoe kwetsbaar bewoners ook kunnen zijn, soms is er geen andere oplossing dan (tijdelijk) verhuizen naar een andere plek. Het is daarbij zaak dat er zorgvuldig met deze kwetsbare cliëntengroep wordt omgegaan. Daarbij moet rekening worden gehouden met de specifieke kwetsbaarheid van individuele cliënten. Dit behoort tot het bieden van verantwoorde zorg. Ik zie dat zorginstellingen daarover in het algemeen op een goede manier in gesprek treden met de cliënt. De inspectie zal de handelwijze van de Golfstroom rond dit tragische incident meenemen in haar onderzoek. Los daarvan kan een verhuizing veel emoties teweeg brengen. Ik zie echter geen aanleiding om hier aparte regels voor op te leggen.
Is eenzijdige opzegging van een woning door een zorgcentrum aan regels gebonden? Zo ja, welke? Zijn die regels hier toegepast? Zo neen, zouden die er niet moeten komen om kwetsbare en zorgafhankelijke mensen te beschermen tegen de verhuurder? Bent u bereid regels op te leggen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het niet gek dat de overkoepelende zorginstelling Vrijwaard ontkent dat de zelfdoding met de gedwongen verhuizing te maken heeft, terwijl de lokale afdeling van de ouderenbond PCOB vreest voor de gezondheidstoestand van andere hoogbejaarde bewoners?2
Ik begrijp van de instelling dat na de bekendmaking van de verhuisplannen in augustus met alle mensen individueel is gezocht naar een zo goed mogelijk alternatief. De IGZ onderzoekt thans de situatie rond de zelfdoding in de Golfstroom. Daarin wordt ook gekeken naar de manier waarop de Golfstroom met de desbetreffende cliënt in gesprek is getreden. Hangende het onderzoek kan ik hierover geen uitspraken doen.
Erkent u dat door het beleid dat leidt tot het sluiten van verzorgingshuizen de suggestie is gewekt dat de overheid het prima vindt om (hoog)bejaarde mensen gedwongen te verhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de politie veel meer personeel inhuurt |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Politie huurt veel meer personeel in» en klopt het wat hierin vermeld wordt?1
Ik ken het bericht.
In de begroting 2014 is voor externe inhuur een bedrag van 155 miljoen opgenomen, deels onder de post externe inhuur en deels onder de post automatisering.
De meest recente prognose van de politie gaat uit van een realisatie externe inhuur over 2014 van circa 186 miljoen.
Hoeveel agenten («blauw op straat») had u voor 155 miljoen euro, het bedrag dat nu wordt besteed aan de inhuur van externen, aan kunnen nemen?
De tijdelijke extern ingehuurde en hooggekwalificeerde mensen worden met name ingezet om de complexe reorganisatie uit te voeren of om de continuïteit van de bedrijfsvoering te waarborgen. Dit is nodig om het functioneren van het korps – het primaire proces – te kunnen waarborgen. Ik zie dan ook geen reden om het beleid hierop een halt toe te roepen. Wel ga ik ervan uit dat het korps steeds kritisch kijkt naar de kosten voor de inhuur van externen. Voordat wordt gekozen voor externe inhuur moet bijvoorbeeld eerst zijn nagegaan of er binnen de politie medewerkers zijn die het betreffende werk kunnen doen. De verwachting is dat inhuur de komende jaren ook nog nodig zal zijn vanwege de noodzakelijke en grote veranderingen in de politieorganisatie. Ik verwijs naar de voortgangsrapportage nationale politie die ik recent naar de Kamer heb gezonden en de bevindingen van de Commissie van Toezicht op het Beheer. Naarmate het veranderingsproces zijn voltooiing nadert, zal de behoefte aan inhuur geleidelijk kunnen dalen. De uitgaven zijn afgezet tegen de rijksnormen voor externe inhuur ruim binnen de marge.
Deelt u de mening dat hier een totaal verkeerd signaal van uit gaat en dat er verkeerde prioriteiten worden gesteld, zeker in tijden van terroristische dreiging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit beleid per direct een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg over de politie op 17 november 2014?
Ja.
Omstreden subsidies |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Vriendjespolitiek op ministerie OCW»?1
In 2011 heeft uw Kamer ingestemd met het Actieplan Laaggeletterdheid van toenmalig Minister van Bijsterveldt (zie actieplan laaggeletterdheid 2012–2015, Kamerstuk 28 760, nr. 22). In het Actieplan is de extra inzet van de Stichting Lezen & Schrijven in het kader van de pilots Taal voor het Leven opgenomen.2 In 2012 viel het kabinet voortijdig. Twee jaar later, in januari 2014, is mevrouw Van Bijsterveldt op vrijwillige basis begonnen als voorzitter van Stichting Lezen & Schrijven. Zij ontvangt geen vergoeding voor haar werkzaamheden en declareert geen onkosten. De adjunct-directeur die in het artikel wordt genoemd, is in 2012 via een reguliere sollicitatieprocedure aangenomen bij de Stichting Lezen & Schrijven. Ik herken mij dan ook niet in het beeld dat wordt opgeroepen in dit bericht.
Herkent u de geruchten over een «ons-kent-ons-cultuur» op uw ministerie «bij het gevecht om belastinggeld»? Zo nee, hoe verklaart u de aantijgingen?
Nee. Ik kan de aantijgingen van de anonieme bronnen die in het bericht worden aangehaald niet plaatsen en herken me niet in het beeld dat een «ons-kent-ons-cultuur» zou bestaan op het Ministerie van OCW. De subsidieverstrekking door mijn ministerie vindt plaats op basis van de «Aanwijzingen voor subsidieverstrekking» (Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 15 december 2009).
Is het waar dat de Stichting Lezen & Schrijven circa acht miljoen euro per jaar ontvangt? Op welke post van de begroting staat dit? Hoe heeft dit budget zich sinds de oprichting ontwikkeld?
Het klopt dat de Stichting Lezen & Schrijven in 2014 circa € 8 miljoen subsidie ontvangt. Deze subsidies vallen onder het instrument «subsidies» van artikel 4 op de OCW begroting. Voor 2014 is onder deze post € 4 miljoen begroot voor het Actieplan Laaggeletterdheid, waarvan de Stichting Lezen & Schrijven € 3,3 miljoen ontvangt, en € 5 miljoen voor de pilots Taal voor het Leven, die door de Stichting Lezen & Schrijven worden uitgevoerd.
De Stichting Lezen & Schrijven is hiernaast incidenteel subsidie verleend voor het uitvoeren van andere projecten. Deze staan op andere artikelen van de OCW begroting. Het gaat hier o.a. om een subsidie voor het vergroten van de taalvaardigheid van vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en een subsidie voor de aanpak van laaggeletterdheid bij vrouwelijke werknemers in de zorg.
Kunt u uiteenzetten waar de subsidie voor de stichting aan wordt besteed?
De Stichting Lezen & Schrijven ontvangt subsidie voor twee typen taken. Ten eerste gaat het om agendering van het onderwerp laaggeletterdheid bij gemeenten, bedrijven, scholen en bewustwording bij de doelgroep zelf. Hier is het Actieplan Laaggeletterdheid specifiek op gericht. De tweede taak betreft het ontwikkelen en uitrollen van nieuwe manieren van taalscholing voor laaggeletterden, onder meer met inzet van getrainde taalvrijwilligers. Hier is het pilotprogramma Taal voor het Leven voor bedoeld.
Hoeveel communicatie-, pr-medewerkers of voorlichters werken er bij de Stichting Lezen en Schrijven? Hoeveel geld kost dat?
De Stichting Lezen & Schrijven heeft volgens haar gegevens 6 fte in dienst voor communicatie. De gemiddelde personeelskosten per medewerker bedragen, inclusief werkgeverslasten, 56.000 euro per jaar.
Wat houdt de kritiek in van «experts die de effectiviteit van de club die strijdt tegen ongeletterdheid in twijfel trekken»? Wat is daarover uw oordeel?
De kritiek strookt niet met de bevindingen van recent onderzoek van de Universiteit van Maastricht naar de effectiviteit van Taal voor het Leven.
Uit dit onderzoek komt bijvoorbeeld naar voren dat de taaltrajecten die binnen Taal voor het Leven zijn ontwikkeld positief verband houden met de perceptie van sociale inclusie en de taalvaardigheid van de deelnemers. Zo laten de onderzoeksresultaten onder meer zien dat:
Circa 50% tot 65% van de deelnemers een betere plek in de samenleving ervaart
Circa 70% van de deelnemers zijn of haar taalvaardigheden in de praktijk beter kan toepassen
Circa 53% van de deelnemers een betere leesvaardigheid heeft
Circa 58% van de deelnemers een betere schrijfvaardigheid heeft
Circa 53% van de deelnemers een betere psychische gezondheid en 39% een betere fysieke gezondheid ervaart
Circa 20% tot 35% van de deelnemers een betere arbeidsmarktpositie heeft 3
In vergelijking met de resultaten uit eerder onderzoek naar vergelijkbare taalprogramma’s scoort Taal voor het Leven gemiddeld bovendien beter.
Hoeveel ontvangt de stichting aan private bijdragen?
De baten uit fondsenwerving en acties van derden bedroegen, blijkens het jaarverslag van de Stichting Lezen & Schrijven, in 2012 € 586.875,– en in 2013 € 544.166,–. Private partijen dragen overigens niet alleen financieel bij, maar ook door diensten «om niet» aan te bieden. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het ter beschikking stellen van locaties en catering, scholing van medewerkers of advieswerkzaamheden.
Deelt u de mening dat het geld voor feesten van de stichting altijd ten koste gaat van het budget voor laaggeletterden, aangezien het om budget van de stichting gaat?
De Stichting Lezen & Schrijven heeft aangegeven dat de feestelijke bijeenkomsten die zij organiseren niet door het Ministerie van OCW worden gesubsidieerd, maar dat dergelijke evenementen gefinancierd worden vanuit private giften en diensten.
Bent u tevreden met de werkwijze van de Stichting Lezen & Schrijven?
De onderzoeksresultaten van het pilotprogramma Taal voor het Leven laten zien dat de aanpak van de Stichting effectief is in het verbeteren van de perceptie van sociale inclusie en de taalvaardigheid van laaggeletterden. De activiteiten gericht op agendering en taboedoorbreking, die de Stichting Lezen & Schrijven in het kader van het Actieplan Laaggeletterdheid uitvoert, worden momenteel geëvalueerd door Ecorys en het Kohnstamm Instituut. Op grond daarvan zal bekeken worden op welke manier de aanpak van laaggeletterdheid zal worden voortgezet en welke partijen dat zullen gaan doen.
Hoeveel nieuwe deelnemers, die nog niet aan een cursus/traject meedoen, bereikt de Stichting Lezen en Schrijven met het programma Taal voor het Leven? Hoe kunt u dit onderscheiden van al bestaande deelnemers bij organisaties waarmee de Stichting Lezen en Schrijven samenwerkt?
De afgelopen anderhalf jaar zijn circa 9.000 cursisten gestart met een Taal voor het Leven traject. Een «Taal voor het leven traject» kan zowel aanvullend zijn op een formele taalopleiding, bijvoorbeeld via een roc, als losstaand worden georganiseerd, via bijvoorbeeld een buurthuis of welzijnscentrum. In beide gevallen zijn bij een «Taal voor het Leven traject» taalvrijwilligers actief: als ondersteuning van professionals of zelfstandig als taalcoach of taalmaatje.
Welk percentage van de deelnemers aan het programma Taal voor het Leven zijn mensen die Nederlands als moedertaal spreken (nt1)?
De afkomst van deelnemers aan een Taal voor het Leven traject wordt niet geregistreerd. Wel registreert de Stichting Lezen & Schrijven sinds juni 2014 bij het afnemen van de Taalmeter of deelnemers het Nederlands als moedertaal hebben. De Stichting Lezen & Schrijven geeft aan dat 32% van de personen die op basis van de Taalmeter als laaggeletterde wordt geïndiceerd Nederlands als moedertaal heeft.
Wat bedoelt Stichting Lezen en Schrijven met de «nieuwe aanpak om laaggeletterden in beeld te brengen» en zijn er bewijzen dat deze aanpak mensen «op een hoger taalniveau brengt»? Hoe verhoudt deze nieuwe aanpak zich tot de «traditionele aanpak»? Is er een onafhankelijk wetenschappelijk oordeel, die deze bewering van de stichting onderschrijft?2
Navraag wijst uit dat de Stichting Lezen & Schrijven hiermee doelt op Taal voor het Leven. In Taal voor het Leven wordt nadrukkelijk een ketenaanpak nagestreefd. De keten start ermee dat onder andere gemeenten, onderwijsinstellingen, bibliotheken en welzijnsorganisaties in een regio concrete afspraken maken om laaggeletterdheid aan te pakken. Via deze partners worden laaggeletterden gevonden en doorverwezen naar taalscholing in de buurt of wordt taalscholing geïntegreerd in bestaande trajecten rond bijvoorbeeld re-integratie. Deze taalscholing is nadrukkelijk een combinatie van formele en non-formele scholing. Gekwalificeerde docenten trainen en ondersteunen vrijwilligers die laagdrempelig, bij de cursist in de buurt, taalondersteuning op maat organiseren. Daarbij worden ook bibliotheken betrokken, waar cursussen worden gegeven en potentiële cursisten en taalvrijwilligers terecht kunnen met vragen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, laat onderzoek van de Universiteit van Maastricht zien dat deze aanpak effectief is.
In vergelijking met de resultaten uit eerder onderzoek naar de impact van taaltrajecten in formele en non-formele onderwijssettingen binnen de welzijns-, arbeids-, onderwijs- en woonsector (De Greef et al., 2012) blijkt dat het aantal deelnemers dat een toename van sociale inclusie ervaart na deelname aan een «Taal voor het Leven» traject voor elke variabele van sociale inclusie hoger is.5
Kunt u aangeven wat concreet de opbrengsten zijn van de Stichting Lezen en Schrijven met het programma Taal voor het Leven? Kunt u dat aangeven voor elke regio waar dit programma wordt uitgevoerd?
Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen 10 en 12.
Staat u open voor een andere verdeling van het budget voor laaggeletterdheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de motie Ypma c.s. (Kamerstuk 33 750, nr. 48) heeft de Tweede Kamer de regering verzocht om structureel € 5 miljoen extra te reserveren voor de aanpak van laaggeletterdheid. Op dit moment wordt het Actieplan Laaggeletterdheid geëvalueerd. Het pilotprogramma Taal voor het Leven wordt doorlopend geëvalueerd. Op basis van deze evaluaties zal besluitvorming plaatsvinden over de inzet van de beschikbare middelen voor de aanpak van laaggeletterdheid vanaf 2016. In het voorjaar van 2015 stuur ik samen met de Minister van SZW en de Staatssecretaris van VWS over de integrale aanpak van laaggeletterdheid vanaf 2016, inclusief de besteding van de beschikbare middelen.
Is het waar dat u twee ton terugvordert van de Stichting Vrienden van de Gaykrant, terwijl de stichting drieëneenhalve ton heeft ontvangen? Waarom bent u gestopt met het onderzoek naar de Stichting Vrienden van de Gaykrant?
De Stichting Vrienden van de Gaykrant heeft in totaal een bedrag van bijna drieënhalve ton gekregen voor vier projecten. Daaronder viel ook de subsidie «Opstart digitale ontmoetingsplaats minderjarige homoseksuele jongeren». Er was voor OCW aanleiding deze subsidie nader te onderzoeken. Dit onderzoek is inmiddels afgerond.
De subsidie «Opstart digitale ontmoetingsplaats minderjarige homoseksuele jongeren» aan de Stichting Vrienden van de Gaykrant bedroeg € 206.833,-. Dit gehele bedrag vorder ik terug. De uitkomst van het onderzoek is dat de Auditdienst Rijk heeft geoordeeld dat de controle van de accountant ten onrechte heeft geleid tot een goedkeurende controleverklaring. De accountant van de stichting Vrienden van de Gay Krant heeft zijn verklaring vervolgens ingetrokken. Daarmee is niet (meer) voldaan aan de subsidievoorwaarden. Om die reden vorder ik nu dit gehele bedrag aan subsidie terug.
Naar aanleiding van de terugvordering bij de SVGK zal ik bekijken welke lessen we kunnen leren van deze subsidieverlening.
De uitvoering van de motie over een bindende doelstelling voor duurzame energie per lidstaat (kamerstuk 33 858, nr. 23) |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de instructie aan de Permanente Vertegenwoordiging te Brussel aangepast naar aanleiding van de motie Van Tongeren/Dik-Faber (Kamerstuk 33 858, nr. 23), die de regering vraagt te pleiten voor een bindend doel per lidstaat voor duurzame energie? Zo ja, hoe luidde deze aanpassing en hoe geeft u precies uitvoering aan deze motie?
In mijn brief van 13 oktober jl. (Kamerstuk 33 858, nr. 29) heb ik aangegeven hoe het kabinet uitvoering geeft aan de motie Van Tongeren/Dik-Faber. Om de Nederlandse positie in Europese onderhandelingen te waarborgen zijn ambtelijke instructies aan de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel niet openbaar. Ik ga dan ook niet in op de inhoud daarvan. Tijdens de Europese Raad van 23 en 24 oktober jl. heeft Nederland conform de motie gepleit voor doorvertaling van een Europees doel voor hernieuwbare energie naar lidstaten. Voor dat pleidooi bestond echter geen meerderheid. Uitkomst van de Europese Raad op dit punt is een bindend Europees doel van 27% hernieuwbare energie in 2030, zonder doorvertaling naar lidstaten.
Kunt u deze vragen voor 10 oktober a.s. 14.00 uur beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Deze Kamervragen werden gesteld op het moment dat het kabinet de reactie op de genoemde motie formuleerde.
De reactie op de motie is uw Kamer op 13 oktober jl. toegestuurd (Kamerstuk 33 858, nr. 29). Het was daarom niet mogelijk om deze Kamervragen reeds op 10 oktober voor 14.00 uur te beantwoorden.
Het bericht ‘Rekenfout kost 1,3 miljoen’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rekenfout kost 1,3 miljoen»?1
Ja
Kunt u toelichten waarom u bij de gemeenten Almelo, Wierden, Tubbergen, Rijssen-Holten, Twenterand en Hellendoorn Wsw-budget terugvordert?2
Gemeenten verantwoorden zich jaarlijks over de realisatie van de taakstelling voor de Wsw (artikel 13 Wsw). Zij doen dit door middel van de Sisa-systematiek (Single information, single audit). Uit de verantwoordingsinformatie die ik van de betreffende gemeenten heb ontvangen, is gebleken dat er sprake was van onderrealisatie. Conform de wettelijke bepalingen (artikel 9 eerste lid, Wsw) heb ik het daarmee corresponderende bedrag van deze gemeenten teruggevorderd.
Over welke jaren wordt Wsw-budget teruggevorderd van de betreffende gemeenten?
De terugvorderingen betreffen het jaar 2011.
Hoe hoog is het totale terug te vorderen bedrag en hoe hoog was het uitgekeerde Wsw-budget aan de betreffende gemeenten in de jaren 2009, 2010, 2011, 2012 en 2013?
gemeente (x € 1)
Teruggevorderd bedrag (2011)
Budget 2009
Budget 2010
Budget 2011
Budget 2012
Budget 2013
Almelo
1.388.099
18.588.244
19.080.550
18.209.159
17.837.402
18.365.956
Wierden
27.303
3.392.310
3.239.577
2.942.644
2.966.090
2.875.718
Tubbergen
69.804
2.937.907
2.805.756
2.715.713
2.698.048
2.663.086
Rijssen-Holten
260.156
4.863.024
4.721.664
4.488.409
4.543.024
4.558.881
Twenterand
299.566
11.390.926
10.757.520
9.901.288
9.707.600
9.811.150
Hellendoorn
175.412
5.596.350
5.465.281
5.067.458
4.872.462
4.669.605
Hebben de betreffende gemeenten Wsw-budget ontvangen voor niet gerealiseerde arbeidsplaatsen en moeten zij dat nu terugbetalen? Of moeten deze gemeenten geld terugbetalen, terwijl zij de arbeidsplaatsen wel gerealiseerd hebben?
Conform de wettelijke systematiek moet ik bij de vaststellingen uitgaan van de door de gemeenten op grond van artikel 13 Wsw ingediende verantwoordingsinformatie. Uit die informatie blijkt een onderrealisatie ten opzichte van de taakstelling die zij voor dat jaar hebben gekregen. De betreffende gemeenten geven nu, na afronding van de verantwoording en afrekening, aan dat zij de taakstelling wel gerealiseerd hebben.
Indien de betreffende gemeenten aantonen dat zij het terug te vorderen budget wel degelijk aan arbeidsplaatsen in de sociale werkvoorziening hebben besteed, bent u dan bereid de terugvordering ongedaan te maken?
Gemeenten hebben hierin uitdrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid. De ingediende verantwoordingen zijn door de betreffende gemeenteraden geaccordeerd en voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring, waardoor ik van de juistheid mag en moet uitgaan. Ik hanteer ten aanzien van mogelijke correcties een buitenwettelijke hersteltermijn; hiervan is geen gebruik gemaakt. Hierdoor heb ik gezien de wettelijke bepalingen op dit vlak geen mogelijkheden anders te handelen. Bovendien geldt dat in dit geval anders handelen zou leiden tot willekeur, en in strijd is met de uitgebreide jurisprudentie bij dit soort zaken. Tenslotte: door twee gemeenten is beroep ingesteld, waardoor de rechter moet vaststellen of mijn handelwijze voldoet aan de beginselen van behoorlijk bestuur.
Het bericht 'Een grote groep, voornamelijk Turkse jongeren, die een jongen afgetuigd hebben' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Jongen mishandeld door grote groep»?1
Ja.
Klopt het dat deze groep uit jongeren tussen de 13 en 17 jaar oud bestond waarvan de meeste voornamelijk de Turkse nationaliteit hebben?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Bontes (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 421, ingezonden 10 oktober 2014).
Deelt u de mening dat de criminaliteit onder jongeren, die steeds meer verhardt, keihard de kop ingedrukt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Jeugdige daders worden aangepakt met behulp van het jeugdstrafrecht en het adolescentenstrafrecht. Bij de geïntensiveerde aanpak van jeugdcriminaliteit wordt de repressieve aanpak gecombineerd met interventies op het terrein van bijvoorbeeld zorg, preventie en openbare orde. Deze integrale meersporenaanpak richt zich op de persoon en diens sociale omgeving (gezin, familie, vrienden). Daarnaast wordt de zogenoemde patseraanpak als strafrechtelijke interventie ingezet. Hiermee wordt crimineel verworven vermogen afgepakt.
Bent u bereid om in dat kader een Inrichting Stelselmatige Daders (ISD) voor jeugdigen te bewerkstelligen zodat jongeren vanaf 12 jaar die veel recidiveren deze ISD-maatregel al opgelegd kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben daartoe niet bereid. Het jeugdstrafrecht biedt voldoende mogelijkheden om jeugdcriminaliteit aan te pakken. Daarbij wordt steeds een afweging gemaakt waarin ook de mate van recidive – die geldt als een strafverzwarende omstandigheid – een rol speelt.
Deelt u de mening dat iedere jongere die deelnam aan deze groep aansprakelijk dient te zijn voor de gevolgen van deze zinloze en brute mishandeling? Zo ja, wanneer gaat u dan eindelijk groepsaansprakelijkheid regelen? Zo nee, welke maatregelen gaat u dan wel nemen om dit soort laffe figuren keihard aan te pakken?
Ik ben van mening dat een verdachte waarvan bewezen kan worden dat hij deel heeft genomen aan de mishandeling hiervoor verantwoordelijk dient te worden gehouden.
Deelneming aan groepsgeweld is toereikend strafbaar gesteld in artikel 141 Wetboek van Strafrecht. Voor wat betreft het uitgangspunt van individuele aansprakelijkheid in het Nederlandse strafrecht en het bewijs van in groepsverband gepleegde strafbare feiten, verwijs ik naar mijn antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Helder van uw Kamer.
Het bericht dat de NS in Schotland gaat rijden |
|
Barry Madlener (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NS-dochter gaat rijden in Schotland»?1
Ja.
Kan de Minister een overzicht geven van de risico’s van deze Schotse concessie? Welke financiële gevolgen heeft dit voor de Staat als aandeelhouder?
In het VK behoudt de aanbestedende overheid het eigendom en de hiermee samenhangende risico’s van het vastgoed en het rijdend materieel zelf. Ook het personeel benodigd voor de uitvoering van de concessie treedt alleen voor de looptijd van de concessie in dienst van de houder van de concessie. Dat maakt ook dat het beoordelen van een bieding op een concessie in het VK zich kan beperken tot die risico’s die voor rekening en risico van Abellio zullen zijn, alsmede het hiermee samenhangende upward potential (winst) en downward potential (verlies) voor Abellio. Hierbij heeft de aandeelhouder als voorwaarde gesteld dat de te verwachte rendementen hoger dienen te zijn dan de Nederlandse HRN-activiteiten.
De concessies vragen (voor NS begrippen) slechts beperkte investeringen. NS kan deze investering zelf financieren en heeft geen kapitaal en/of garanties van de aandeelhouder of grote leningen nodig.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat het bespottelijk is dat de NS € 3,2 miljard betaalt voor een Schotse concessie, terwijl het hogesnelheidstraject HSL-Zuid hier in Nederland ligt te verstoffen door het Fyra-debacle? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. NS heeft geen € 3,2 miljard betaald voor de Schotse concessie, maar ontvangt een vast bedrag ter dekking van de exploitatiekosten. De inkomsten vloeien naar de concessieverlener. De Schotse concessie heeft geen invloed op het volwaardig alternatief vervoersaanbod dat NS op de HSL-Zuid uitvoert en waarmee uw Kamer eind 2013 heeft ingestemd.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat het Fyra-debacle heeft aangetoond dat de NS moet stoppen met dergelijke internationale prestigeprojecten en zich primair moet richten op de binnenlandse spoordienst? Zo nee, waarom niet?
NS maakt haar eigen keuzes bij het verwerven en afstoten van buitenlandse concessies. Zij handelt daarbij binnen de met de Minister van Financiën afgesproken kaders over ondermeer effecten op continuïteit en rentabiliteit.
De Schotse concessie is gewonnen door Abellio, een aparte dochteronderneming van NS. Abellio is operationeel en financieel niet verweven met NS-Reizigers, waarin de activiteiten van NS op het hoofdrailnet en de HSL zijn ondergebracht. Gecombineerd met het sturingsinstrumentarium in de (nieuwe) concessie heb ik het vertrouwen dat NS zich in voldoende mate richt op de binnenlandse spoordienst.
Het ontbreken van een geboortedatum op verblijfsdocumenten en in de Basisregistratie Personen |
|
Michiel van Nispen , Ronald van Raak , Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over mensen van wie bij verschillende instanties verschillende (fictieve) geboortedata zijn geregistreerd?1
Ja.
Is u bekend dat er nog steeds problemen zijn als gevolg van het feit dat mensen bij verschillende instanties verschillende (fictieve of geschatte) geboortedata krijgen zoals 1 januari, 1 juli, maar ook «00-00» of «XX-XX»?2
Dit is mij bekend. Het hebben van een (gedeeltelijk) onbekende geboortedatum doet zich in feite alleen voor bij personen die niet in Nederland zijn geboren. De in de vraag bedoelde problemen spelen in de praktijk vrijwel uitsluitend bij personen die in Nederland als vreemdeling zijn toegelaten en als ingezetene in de basisregistratie personen (BRP) zijn geregistreerd. Het gaat hierbij om personen die voornamelijk afkomstig zijn uit landen buiten Europa waar (in het verleden) documenten zijn uitgegeven waarin een onvolledige geboortedatum is vermeld. Deze problematiek zal op termijn echter tot het verleden moeten gaan behoren, omdat in de Wet Basisregistratie personen (Wet BRP), die op 6 januari jl. in werking is getreden, een voorziening is getroffen waarbij in de gevallen waarin op het moment van inschrijving van een vreemdeling als ingezetene in de BRP geen geboortedatum kan worden vastgesteld, wordt uitgegaan van de (al dan niet fictieve) geboortedatum die in het kader van de toelating van betrokkene tot Nederland door de Minister van Veiligheid en Justitie is vastgesteld.
Hoe kan het dat een instantie als de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een verblijfsvergunning uitreikt met de geboortedatum «00-00», die door andere overheden en instanties niet wordt erkend en derhalve tot praktische problemen leidt? Hoe gaat dit opgelost worden?
De IND baseert zich bij het uitreiken van een verblijfsvergunning primair op de gegevens die over de betrokken persoon in de BRP zijn opgenomen. Indien dit een persoon betreft die voor de inwerkingtreding van de Wet BRP al in de GBA (de voorganger van de BRP) was ingeschreven, is het mogelijk dat deze met een gedeeltelijke geboortedatum («00–00») staat geregistreerd. Er is nagegaan of het voor deze gevallen mogelijk was om achteraf alsnog een volledige (al dan niet fictieve) geboortedatum op te nemen. Gezien het feit dat instanties binnen en buiten de overheid in hun eigen registraties zelf al geboortedata hebben opgenomen van deze personen – die soms al tientallen jaren in Nederland woonachtig zijn- is het alsnog toekennen van een (al dan niet fictieve) geboortedatum echter problematisch. De gevolgen daarvan zowel voor de betrokken instanties als voor de burger zelf zijn niet goed in te schatten en kunnen ingrijpend zijn, bijvoorbeeld waar het gaat om opgebouwde rechten. Er is daarom bij de totstandkoming van artikel 2.17 Wet BRP besloten af te zien van het treffen van een dergelijke regeling voor deze bestaande gevallen.
Wat is er terechtgekomen van de toezegging in de eerdere antwoorden op vragen om uit te gaan van een fictieve geboortedatum voor de basisregistratie? Wat heeft het onderzoek naar de uitvoeringsconsequenties opgeleverd?
Zoals uit de hiervoor gegeven antwoorden blijkt, is in artikel 2.17 Wet BRP geregeld dat indien van een vreemdeling op het moment van inschrijving als ingezetene in de BRP geen volledige geboortedatum kan worden vastgesteld, de (al dan niet fictieve) geboortedatum dient te worden ontleend aan de mededeling daarover van de Minister van Veiligheid en Justitie. Met deze regeling is gevolg gegeven aan de eerdere antwoorden op de door u genoemde Kamervragen. Overigens is het niet noodzakelijk dat andere instanties door mij dringend hoeven te worden verzocht om van deze zelfde datum uit te gaan. In de Wet BRP is immers al geregeld dat de daarin opgenomen (al dan niet fictieve) geboortedatum, als zijnde één van de authentieke gegevens, in beginsel verplicht moet worden gebruikt door bestuursorganen indien zij deze informatie over een ingeschrevene nodig hebben voor de uitvoering van hun taak.
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010 nr. 164
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009- 2010 nr. 1048
Bent u bereid er voor te zorgen dat in de basisregistratie, in het geval de geboortedatum niet bekend is en niet achterhaald kan worden, gekozen wordt voor één bepaalde geboortedatum, niet zijnde «00-00» of «XX-XX»? Bent u tevens bereid andere instanties dringend te verzoeken, en voor zover mogelijk te verplichten, van deze zelfde datum uit te gaan?3
Zie antwoord vraag 4.
Het pleidooi van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om het hoofdrailnet op te splitsen |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het pleidooi dat een bestuurslid van de ACM bij Mobiliteitspoort een pleidooi heeft gehouden om een nader onderzoek te verrichten naar het opsplitsen van het hoofdrailnet?1 Kunt u de bewuste wetsartikelen noemen die het mogelijk maken dat ACM zich hier in het politieke debat mengt?
De heer Don heeft in Mobiliteitspoort met name benadrukt dat een eventuele splitsing van het hoofdrailnet een zorgvuldige objectieve analyse van voor- en nadelen vergt. Dit beschouw ik als ondersteuning van het beleid van het kabinet. Er is vorig jaar onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de impact van het vierde spoorpakket op de Nederlandse situatie. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er voor de reizigers negatieve effecten wat betreft de kwaliteit, betrouwbaarheid en efficiency kunnen zijn van het opknippen van het netwerk (vooral tijdens de transitiefase).2 Het kabinet heeft op basis van dat onderzoek zijn standpunt over het vierde spoorpakket bepaald en tracht in Europa medestanders te vinden tegen het verplicht opknippen en aanbesteden van het netwerk.
ACM is een zelfstandig bestuursorgaan in de zin van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Deze status heeft zij omdat Europese regelgeving vereist dat zij onafhankelijk van de politiek haar wettelijke taken kan uitvoeren. Met het oog daarop is de verantwoordelijkheid voor de wet- en regelgeving (de Minister van Economische Zaken of de Minister van Infrastructuur en Milieu) en de verantwoordelijkheid van het toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving (de ACM) gescheiden. Deze scheiding brengt mee dat de ACM zich in het openbaar kan en mag uitlaten over de uitvoering van haar wettelijke taken. Dat doet zij onder meer via haar jaarverslag en haar website, waarop zij haar besluiten en onderzoeken publiceert. Daarnaast kan zij dat doen in presentaties en lezingen op conferenties, seminars, workshops etc. De lezing van de heer Don bij Mobiliteitspoort kan in dat licht worden gezien.
Als het gaat om de mening van de ACM over onderwerpen die niet tot haar wettelijke toezichtstaken, maar tot de beleidsverantwoordelijkheid van een Minister behoren, is de ACM beperkt in haar vrijheid om zich te mengen in het publieke debat. Dat is de andere zijde van de scheiding tussen beleid en uitvoering. Dat betekent echter niet dat de ACM helemaal geen rol heeft bij de totstandkoming van beleid. Het beleid dient immers uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn door de ACM. Zij is zelf het best in staat om dat te beoordelen. Daartoe wordt de ACM door de beleidsverantwoordelijke ministeries betrokken bij de vormgeving van nieuw beleid. Bovendien wordt de ACM gevraagd om een uitvoeringstoets uit te brengen op voorstellen voor nieuw beleid. Dat is vastgelegd in artikel 6 van de Regeling gegevensuitwisseling ACM en ministers (Stcrt. 2013, 8155). In uitvoeringstoetsen gaat de ACM in op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de voorgestelde regelgeving, en op de gevolgen voor de ACM in termen van personeel, organisatie en financiën. Deze uitvoeringstoets wordt in beginsel openbaar op het moment dat het voorstel voor nieuw beleid openbaar wordt.
Recentelijk heeft het Ministerie van Economische Zaken afspraken gemaakt met de ACM over de wijze waarop de ACM zich publiekelijk kan uitspreken over beleidsvoornemens en lopende beleidstrajecten. Naast de uitvoeringstoetsen op specifieke voorstellen voor nieuw beleid, stelt de ACM eenmaal per jaar, rondom de publicatie van haar jaarverslag, een document op met haar visie op en wensen ten aanzien van het beleid. Dit document, het «Signaal», zal door de Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu, vergezeld van hun reactie op het Signaal, aan de Tweede Kamer worden gezonden. Momenteel wordt bezien of de werkwijze rondom het Signaal een plaats zou moeten krijgen in de onderlinge werkafspraken in het Relatiestatuut ACM en ministers 2013 (Stcrt 2013, 9237).
Deelt u de mening dat het bestuurslid van ACM zijn boekje te buiten gaat door politieke uitspraken te doen bij Mobiliteitspoort? Zo ja, bent u bereid de ACM hier op aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1. Het optreden van de heer Don past binnen de bevoegdheden die de ACM als zelfstandig bestuursorgaan heeft.
Deelt u de mening dat het opsplitsen van het hoofdrailnet vergaande gevolgen zal hebben voor de kwaliteit van het spoorvervoer en dat de belangen van de treinreiziger hier niet mee worden gediend? Kunt u het antwoord toelichten?
Ik deel die mening. Uit het eerder genoemde onafhankelijke onderzoek naar de impact van het 4e spoorpakket op de Nederlandse situatie, komt duidelijk naar voren dat er voor de reizigers negatieve effecten kunnen zijn van het opknippen van het netwerk (vooral tijdens de transitiefase).
Wiens belang moet de ACM volgens u dienen? Vindt u dergelijke uitspraken om buitenlandse staatsbedrijven meer ruimte te geven op het Nederlandse spoor daarbij passen?
De ACM ziet toe op de naleving van wetten en regels op het gebied van vervoer. Hierbij gaat het veelal om de betaalbaarheid, kwaliteit, en beschikbaarheid van bepaalde producten en diensten in het belang van de reiziger. De heer Don heeft in Mobiliteitspoort niet gepleit voor het geven van ruimte aan buitenlandse staatsbedrijven op het Nederlandse spoor. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, heeft hij benadrukt dat een eventuele splitsing van het hoofdrailnet een zorgvuldige objectieve analyse van voor- en nadelen vergt. Dit kan gezien worden als ondersteuning van het kabinetsbeleid. Vorig jaar is zo’n analyse immers uitgevoerd. Bij deze analyse stond het effect voor de reiziger voorop.
Kunnen in de toekomst nog meer van dit soort politieke uitspraken van de ACM verwacht worden? Zo ja, passen deze politieke stellingnames bij een toezichtorganisatie als ACM?
Zoals is toegelicht in het antwoord op vraag 1 behoren politieke stellingnames tot de verantwoordelijkheid van de bewindspersonen, niet tot die van de ACM.
Pretium en het schriftelijkheidsvereiste |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de manier waarop het bedrijf Pretium (niet) omgaat met het schriftelijkheidsvereiste bij telefonische verkoop?1
Ja, ik ben op de hoogte van de betrokken berichtgeving.
Klopt het dat het schriftelijkheidsvereiste niet kan worden ingevuld met alleen een klik op een telefoontoets, zoals Pretium beweert?
Op grond van het recent inwerking getreden artikel 230v lid 6 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek kan een overeenkomst die het gevolg is van een telefonisch gedaan aanbod alleen schriftelijk tot stand komen. Dit vereiste geldt voor overeenkomsten betreffende het geregeld afleveren van diensten en overeenkomsten betreffende de levering van water, gas, elektriciteit en stadsverwarming. Met de invoering van het schriftelijkheidsvereiste is beoogd consumenten te beschermen tegen het ongewild overgezet worden naar een nieuwe aanbieder. Bovengenoemde overeenkomsten zijn immers niet direct zichtbaar voor een consument, hetgeen ook genoemd is in de parlementaire behandeling als één van de problemen van telemarketing (Kamerstuk 33 520, nr. 3 op p. 52 en nr. 7 op p. 4–6).
In de parlementaire behandeling (o.a. Kamerstuk 33 520, nr. 3 en 7) is een aantal voorbeelden gegeven hoe aan het schriftelijkheidsvereiste voldaan kan worden.
Zo is aangegeven dat aan dit voorschrift in de praktijk voldaan kan worden doordat de handelaar een aanbod tot het aangaan van een overeenkomst in schriftelijke vorm opstelt en aan de consument toestuurt. De consument zal dit aanbod moeten aanvaarden om de uiteindelijke overeenkomst tot stand te brengen. Deze aanvaarding zal doorgaans blijken uit de ondertekening van de schriftelijke overeenkomst. Voorts kan aan het schriftelijkheidsvereiste worden voldaan wanneer de overeenkomst op elektronische wijze wordt gesloten en de overeenkomst raadpleegbaar is, de authenticiteit van de overeenkomst in voldoende mate gewaarborgd is, het moment van totstandkoming met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld en de identiteit van de partijen voldoende kan worden vastgesteld. In de memorie van toelichting (Kamerstuk 33 520, nr. 3, p. 52) is het voorbeeld gegeven van het sturen van de overeenkomst per e-mail. De consument zal vervolgens per e-mail zijn instemming moeten geven, voordat aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan.
Of een loutere klik op een telefoontoets voldoende is om aan het schriftelijkheidsvereiste te voldoen is niet aan mij om te beoordelen. Dit is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) – als toezichthouder op dit voorschrift – en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen. Het is mij niet bekend waarop Pretium haar eigen uitleg baseert.
Waarop baseert Pretium deze uitleg van art. 6:227a en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een klik op en telefoontoets niet voldoende is om aan het schriftelijkheidsvereiste te voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te verzoeken het bovenstaande duidelijk op de website van ConsuWijzer te vermelden?
Ik heb van de ACM vernomen dat zij op de website van het informatieloket ConsuWijzer voorbeelden zal geven op welke wijze in ieder geval aan het schriftelijkheidsvereiste kan worden voldaan.
Bent u bereid om de ACM te verzoeken om te gaan handhaven op de juiste uitvoering van het schriftelijkheidsvereiste?
Ik heb de ACM op de hoogte gesteld van de betrokken berichtgeving. De ACM doet geen mededelingen over al dan niet lopende onderzoeken.
Illegaal draagmoederschap |
|
Kees van der Staaij (SGP), Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Dit is de Dag over illegaal draagmoederschap?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht dat de praktijk van het draagmoederschap een ethische grens heeft bereikt?2
Ja.
Heeft het toegezegde overleg met het Openbaar Ministerie (OM) over een aanscherping van het handhavingsbeleid plaatsgevonden en wat is daarvan het resultaat?3
Op 16 december 2011 heb ik uw Kamer een brief4 over draagmoederschap gestuurd waarin ik heb voorgesteld om, in samenhang bezien, op een aantal punten het beleid aan te passen. Een van die voorstellen was om, mede gezien de voorgestelde beleidsaanpassingen, in overleg met het Openbaar Ministerie te treden om te bezien of een aanscherping van het handhavingsbeleid mogelijk en wenselijk is. Over deze brief heeft geen debat met uw Kamer kunnen plaatsvinden.
Met het Openbaar Ministerie is gesproken over het handhavingsbeleid. Hieruit is naar voren gekomen dat voor zaken waarbij sprake is van overtreding van artikel 151b en 151c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geldt dat het Openbaar Ministerie steeds afweegt of vervolging opportuun is gezien de ernst van het feit, beschikbare capaciteit en het maatschappelijk belang dat geraakt wordt door het feit. Een dergelijke afweging vindt altijd plaats in het licht van de gedachte dat het strafrecht ultimum remedium dient te zijn.
Het Openbaar Ministerie heeft in 1996 twee verdachten vervolgd voor overtreding van artikel 151b Sr.
Een overtreding van de artikelen 151b en 151c Sr gaat in een aantal gevallen gepaard met strafbare feiten die met (illegaal) draagmoederschap verbonden kunnen zijn, waaronder mensenroof. Ik verwijs hierbij naar het door het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) uitgevoerde onderzoek «Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen» uit 2011.5 Uit dit rapport blijkt dat het Openbaar Ministerie ter zake van deze feiten tot vervolging is overgegaan.
Ik zie op basis hiervan geen aanleiding het Openbaar Ministerie te verzoeken het huidige handhavingsbeleid ten aanzien van draagmoederschap aan te scherpen of het meer prioriteit te geven bij de politie.
Daar komt bij dat eventuele aanscherping van dit beleid samen hangt met de werkzaamheden van de Staatscommissie Herijking Ouderschap. De Staatscommissie bekijkt het fenomeen draagmoederschap in de volle breedte en betrekt hierbij ook de strafbepalingen. Het lijkt mij het meest zinvol om naar aanleiding van het rapport van de Staatscommissie, dat medio 2016 wordt verwacht, eens met uw Kamer in de volle breedte van gedachten te wisselen over dit complexe onderwerp, zo ook over (handhaving van) de huidige strafbaarstellingen.
Is het waar dat het OM nog nooit iemand heeft vervolgd voor de plaatsing van een advertentie omtrent het draagmoederschap? Zo ja, deelt u de mening dat het OM bij overtreding van de artikelen 151b en 151c van het Wetboek van Strafrecht dient te handhaven teneinde een halt toe te roepen aan de wildgroei van advertenties van draagmoeders en wensouders op het internet? Zo ja, krijgt de opsporing en de vervolging van commercieel draagmoederschap vanaf nu prioriteit bij politie en justitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Raad voor de Kinderbescherming geen zicht heeft op een groot deel van de kinderen die door middel van een draagmoederconstructie geboren worden? Wat vindt u hiervan? Bent u bereid om te onderzoeken waar kinderen, die door middel van een dergelijke constructie geboren zijn, terecht zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: Raad) start een onderzoek nadat het kennis heeft genomen van een (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructie, bijvoorbeeld indien wensouders zelf contact opnemen met de Raad om (uiteindelijk) het gezag over het kind te kunnen verkrijgen of na melding van een andere instantie. Zo kan een ambtenaar van de burgerlijke stand melding maken bij de Raad.
Dat de Raad geen zicht heeft op een deel van de kinderen die door middel van een draagmoederschapsconstructie worden geboren, is aannemelijk. Het vermoeden bestaat immers dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt. Dit werd geconcludeerd in het eerder genoemde onderzoek van UCERF uit 2011. Een soortgelijke conclusie trekt ook het rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014, genaamd «A study of legal parentage and the issues arising from international surrogacy arrangements».6
Dit maakt dat het niet mogelijk is onderzoek te doen naar waar kinderen die als gevolg van een illegale draagmoederschapsconstructie zijn geboren, terecht zijn gekomen. Geen enkele instantie weet immers dat dit heeft plaatsgevonden en dit was ook de intentie van deze ouders.
Bent u in het licht van voorgaande vragen nu bereid een doorzichtige meldingsstructuur voor de verschillende instanties (zoals zorgverleners, de Raad voor de Kinderbescherming, de ambassades en de Immigratie- en Naturalisatiedienst) die met onderhavige problematiek in aanraking komen te ontwikkelen om te bewerkstelligen dat in de toekomst beter vast kan worden gesteld op welke schaal draagmoederschap en illegale opneming van kinderen in Nederland plaatsvindt? Zo ja, hoe zou een dergelijke meldstructuur het beste geïmplementeerd kunnen worden? Zo niet, waarom niet?
Betrokken instanties werken nauw samen en wisselen waar nodig informatie en ervaringen uit over (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructies.
Bovendien is, zoals in antwoord op de vorige vraag aangegeven, het vermoeden dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt.
Uit het rapport van UCERF kan ook worden opgemaakt dat draagmoederschap in Nederland vermoedelijk in omvang beperkt is.
Om deze redenen zie ik geen meerwaarde in de ontwikkeling van een meldingsstructuur voor instanties.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de NVOG dat draagmoeders en wensouders in het belang van het kind net als bij adoptie en pleegouderschap zouden moeten worden gescreend door de Raad voor de Kinderbescherming?
Indien wensouders en draagmoeders de procedure voor hoogtechnologisch draagmoederschap in Nederland volgen, worden zij uitgebreid gescreend door het VUMc, dat deze behandeling verricht. Zo moeten wensouders een verklaring omtrent gedrag overleggen en voert de draagmoeder gesprekken met een psycholoog.
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven kan de Raad eerst een onderzoek starten na kennisname van een draagmoederschapsconstructie.
Een procedure inrichten vergelijkbaar met (interlandelijke) adoptie, waarbij de Raad wensouders en draagmoeders vooraf screent, zou een andere rol voor de Raad betekenen, waarvoor een wetswijziging nodig is.
Dergelijke vragen liggen voor bij de Staatscommissie Herijking Ouderschap, waarvan ik de adviezen medio 2016 met interesse tegemoet zie.
Wanneer kan de Kamer een reactie van de regering verwachten op het eindrapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht over de mogelijkheid en wenselijkheid van een mondiaal instrument op het terrein van draagmoederschap?
Ik kan u hierbij aangeven wat de uitkomsten waren van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. De Haagse Conferentie heeft in april 2014 twee documenten gepubliceerd, namelijk «The desirability and feasibility of further work on the Parentage / Surrogacy Project» en de «Study of Legal Parentage and the issues arising from International Surrogacy Arrangements»7. Hierin wordt voorgesteld een expert-groep te formeren die verder verkent wat de mogelijkheid en wenselijkheid is voor een multilateraal instrument.
De Algemene Vergadering van de Haagse Conferentie heeft in de vergadering van april 2014 besloten dat de verkenning van de mogelijkheid om een multilateraal instrument op dit gebied in te richten dient te worden gecontinueerd. De volgende Algemene Vergadering in 2015 zal definitief besluiten of een dergelijke expert-groep geformeerd gaat worden.
Draagmoederschap |
|
Gert-Jan Segers (CU), Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u de uitzending van de EO over draagmoederschap gezien?1
Bent u bekend met het fenomeen dat via internet geadverteerd en contact gelegd wordt tussen draagmoeders en wensouders, zonder dat daarop enige vorm van toezicht plaatsvind?
Bent u eveneens bekend met het fenomeen dat alleenstaande mannen contact leggen met draagmoeders?
Kunt u een overzicht geven van de websites en de fora waarop deze praktijken plaatsvinden?
Kunt u aangeven welke risico’s verbonden zijn aan de hierboven beschreven praktijken?
Bij sommige wensouders is de kinderwens kennelijk zo groot dat ze bereid zijn zich in te laten met dubieuze praktijken. Hieraan zijn verschillende risico’s verbonden, zoals het risico van emotionele problemen voor de draagmoeder, een verhoogd risico op een identiteitsprobleem voor het kind, een verstoord hechtingsproces en de kans op teleurstelling bij de wensouders.
Kunt u meer inzicht geven in de aard en omvang van dit fenomeen?
De cijfers van het aantal onderzoeken dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) heeft verricht en waarbij sprake was van draagmoederschap zijn, voor zover exact te achterhalen, als volgt:
Het gaat daarbij om onderzoeken waarbij sprake was van hoogtechnologisch draagmoederschap (waarbij een embryo wordt ingebracht die ontstaan is door reageerbuisbevruchting), laagtechnologisch draagmoederschap (waarbij de draagmoeder via de natuurlijke weg of via kunstmatige inseminatie wordt bevrucht met het zaad van de wensvader of donor) of draagmoederschap tot stand gekomen in het buitenland.
Hoewel deze cijfers enige indicatie geven, leveren deze geen volledig beeld op van de aard en omvang van dit fenomeen.
Het vermoeden bestaat immers dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt. Dit wordt geconcludeerd in het rapport «Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen» van het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) uit 2011.2 Een soortgelijke conclusie wordt ook getrokken in het rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014, genaamd «A study of legal parentage and the issues arising from international surrogacy arrangements».3
Kunt u aangeven of de Raad voor de Kinderbescherming bekend is met deze illegale praktijken en zelf actief contact legt met betrokkenen naar aanleiding van dergelijke berichten op het internet?
De Raad is geen opsporingsinstantie en zoekt derhalve niet actief naar wensouders en (potentiële) draagmoeders die op internet contact met elkaar leggen. Eerst na kennisname van een (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructie kan de Raad een onderzoek starten. Binnen het onderzoek kijkt de Raad of aan alle voorwaarden voor afstand van het kind door de draagmoeder is voldaan. De Raad spreekt met zowel de wensouders als de draagmoeder en vraagt door, bijvoorbeeld hoe zij elkaar ontmoet hebben, hoe lang zij elkaar kennen en of er betaald is. Als er vermoedens zijn van een strafbaar feit, zal de Raad aangifte doen bij de politie.
Bestaat er voor de Raad voor de Kinderbescherming een meldingsplicht richting politie en Openbaar Ministerie (OM) wanneer medewerkers signalen krijgen van illegaal draagmoederschap?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die de deskundigen Vlaardingerbroek en Smeenk doen in de EO uitzending?
Eerstgenoemde deskundige is van oordeel dat de procedure omtrent draagmoederschap met meer waarborgen omkleed zou moeten zijn. Beide deskundigen geven aan dat actieve opsporing zou moeten worden verricht naar illegale praktijken omtrent draagmoederschap.
Naar ik begrijp is in de documentaire sprake van «laagtechnologisch» draagmoederschap. Voor «laagtechnologisch» draagmoederschap is geen arts benodigd, zoals één van de deskundigen ook in de uitzending aangeeft. Dit in tegenstelling tot hoogtechnologisch draagmoederschap, waarbij een embryo wordt ingebracht die ontstaan is door reageerbuisbevruchting; een ingreep die een arts verricht.
Indien wensouders en draagmoeders de procedure voor hoogtechnologisch draagmoederschap in Nederland volgen, geldt een met waarborgen omklede procedure. Zo moeten wensouders een verklaring omtrent gedrag overleggen en voert de draagmoeder gesprekken met een psycholoog.
Voor laagtechnologisch draagmoederschap ligt dit gecompliceerder omdat dit buiten het zicht van (overheids)instanties kan plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor wensouders die naar het buitenland uitwijken.
De door deze deskundigen aangedragen vraagstukken liggen voor bij de Staatscommissie Herijking Ouderschap die deze meeneemt in haar oordeel of een wettelijke regeling rond draagmoederschap tot stand dient te komen en zo ja hoe deze eruit dient te zien.
Kunt u aangeven of u een bedrag van € 25.000,– ter vergoeding van de onkosten van de draagmoeder over het algemeen aan de hoge kant vindt?
Het is niet aan mij om te kunnen beoordelen of dit bedrag hoog of laag is.
Welke definities geeft u aan de begrippen legaal, illegaal en commercieel draagmoederschap?
Deelt u de mening dat voor een legale vorm van draagmoederschap altijd enige vorm van toetsing noodzakelijk is om voldoende waarborgen te creëren voor een veilige en gezonde leefomgeving van het kind?
Volgens artikel 151b, derde lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt als draagmoeder aangemerkt «de vrouw die zwanger is geworden met het voornemen een kind te baren ten behoeve van een ander die het ouderlijk gezag over dat kind wil verwerven, dan wel anderszins duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind op zich wil nemen.»
Van illegaal draagmoederschap kan gesproken worden indien de strafbaarstellingen van artikel 151b en 151c Sr worden overtreden.
Bent u nog steeds van mening dat de meldingsstructuur in Nederland ten aanzien van het melden van draagmoederschap geen verbetering behoeft?2
Ja en deze vorm van toetsing is ook aanwezig als instanties kennis hebben van legaal draagmoederschap. Immers, de Raad zal in deze gevallen onderzoeken verrichten die zien op het uiteindelijk kunnen overdragen van het gezag over het kind van de draagmoeder op de wensouder(s). De Raad weegt in deze onderzoeken zorgvuldig af wat in het belang is van het specifieke kind. Het opgroeien in een veilige en gezonde leefomgeving is hierin een belangrijk onderdeel.
Bent u voorts nog steeds van mening dat de voorlichting voor wensouders en daarmee preventie tegen het commercieel draagmoederschap en de illegale opneming van buitenlandse kinderen, adequaat is?3
Deze mening ben ik nog steeds toegedaan.
Betrokken instanties werken nauw samen en wisselen waar nodig informatie en ervaringen uit over (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructies.
Bovendien bestaat het vermoeden dat een deel van de draagmoederschapsconstructies zich buiten het zicht van (overheids)instanties afspeelt. Dit wordt geconcludeerd in het eerdergenoemde rapport van UCERF uit 2011. Een soortgelijke conclusie wordt ook getrokken in het eerdergenoemde rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014.
Uit het rapport van UCERF kan voorts worden opgemaakt dat draagmoederschap in Nederland vermoedelijk in omvang beperkt is.
Om deze redenen zie ik geen meerwaarde in de ontwikkeling van een meldingsstructuur.
Wanneer verwacht u het eindrapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht met betrekking tot de mogelijkheid en de wenselijkheid van een mondiaal instrument op het terrein van het draagmoederschap?
Ja. Het is onwenselijk dat ondanks de geldende wet- en regelgeving mensen toch hun toevlucht nemen tot malafide praktijken, maar dit valt helaas niet volledig te voorkomen.
Deelt u de mening dat overtreding van de artikelen 151b en/of 151c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) nauw verbonden kan zijn met mensenhandel, zeker wanneer er contact met draagmoeders of wensouders in het buitenland plaatsvind?
De Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht heeft in april 2014 twee documenten gepubliceerd genaamd «The desirability and feasibility of further work on the Parentage / Surrogacy Project» en de «Study of Legal Parentage and the issues arising from International Surrogacy Arrangements»6. Hierin wordt voorgesteld een expert groep te formeren die verder verkent wat de mogelijkheid en wenselijkheid is voor een multilateraal instrument.
De Algemene Vergadering van de Haagse Conferentie heeft in de vergadering van april 2014 besloten dat de verkenning van de mogelijkheid om een multilateraal instrument op dit gebied in te richten dient te worden gecontinueerd. De volgende Algemene Vergadering in 2015 zal definitief besluiten of een dergelijke expert-groep geformeerd gaat worden.
Welke aandacht wordt binnen de nationale politie besteed aan opsporing van de illegale praktijk van het draagmoederschap en de illegale opneming van buitenlandse kinderen?
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Zoals geconcludeerd in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel uit 2012 «Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering en gedwongen commercieel draagmoederschap» kan commercieel draagmoederschap onder omstandigheden worden aangemerkt als mensenhandel.7 Voor de vraag of sprake is van mensenhandel is niet doorslaggevend of het contact met draagmoeders of wensouders in het buitenland heeft plaatsgevonden, maar of kan worden voldaan aan de bestanddelen van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat daarbij onder meer om (het oogmerk van) uitbuiting, maar ook om de specifiek in dit artikel genoemde gedragingen en het aanwezig zijn van een van de in dit artikel opgenomen dwangmiddelen.
Klopt het dat er slechts eenmaal een vervolging en een berechting heeft plaatsgevonden op basis van art. 151b Sr?4
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het aantal keer dat art. 151c Sr is toegepast in de strafrechtelijke opsporing en berechting?
Op welke wijze wordt binnen het OM aandacht besteed aan de vervolging op basis van deze artikelen?
Beschikt het OM over voldoende capaciteit teneinde deze illegale praktijken te vervolgen?
Kunt u per maatregel (zeven in totaal) ten aanzien van het Nederlandse beleid omtrent draagmoederschap aangeven op welke wijze deze de afgelopen jaren zijn uitgevoerd?5
Welke maatregelen zijn door u genomen naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering en gedwongen commercieel draagmoederschap).6
In mijn brief van 16 december 201110 heb ik voorgesteld op een aantal punten, in samenhang bezien, het Nederlandse beleid omtrent draagmoederschap aan te passen en expliciet vast te stellen. Deze voorstellen vormden een aanzet om met de Tweede Kamer van gedachten te wisselen. Deze gedachtewisseling heeft helaas niet kunnen plaatsvinden. Inmiddels buigt de Staatscommissie Herijking Ouderschap zich over dit complexe onderwerp. Het bovenstaande in ogenschouw nemende, heb ik ten aanzien van de voorgestelde punten het volgende verwezenlijkt:
Op welke wijze besteed de Staatscommissie Herijking Ouderschap aandacht aan deze schaduwzijde van het draagmoederschap in Nederland?
Bij brief van 28 november 201213 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over het vervolg dat ik aan het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel heb gegeven voor wat betreft het onderdeel commercieel draagmoederschap. In deze brief is aangegeven dat op Rijksoverheid.nl voorlichting is geplaatst over het krijgen van een kind via draagmoederschap en de risico’s op mogelijke uitbuiting van draagmoeders in het buitenland.
Ook de aanbeveling om, mocht het aan de orde zijn, in de onderhandelingen over een mondiaal verdrag op het terrein van draagmoederschap, aspecten van mensenhandel bij draagmoeders onder de aandacht te brengen is overgenomen.
De Staatscommissie Herijking Ouderschap beziet het onderwerp draagmoederschap in de volle breedte; mogelijke uitbuiting van draagmoeders zal hierin ongetwijfeld aan de orde komen. Ik zal het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel onder de aandacht van de Staatscommissie brengen.
Deelt u de mening dat niet gewacht kan worden tot de uitkomsten van deze staatscommissie om verdere maatregelen te nemen en meer prioriteit te geven aan de voorkoming, bestrijding en vervolging van illegaal draagmoederschap?
Zie antwoord vraag 24.
Verspreiding van besmettelijke dierziekten door de jacht |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Commissie: verspreiding Afrikaanse varkenspest door jacht»1 waarin de directeur Diergezondheid van de Europese Commissie heeft gezegd dat de verspreiding van Afrikaanse varkenspest in Polen en de Baltische staten vermoedelijk is gekomen doordat in Wit-Rusland en Rusland is gejaagd op wilde zwijnen die besmet waren met het virus?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de directeur Diergezondheid van de Europese Commissie dit daadwerkelijk heeft gezegd?
Uitlatingen van personen die niet onder mijn verantwoordelijkheid vallen wil ik noch bevestigen, noch ontkennen.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) waaruit blijkt dat trekvogels het vogelgriepvirus waarschijnlijk niet ons land inbrengen maar het hier juist oplopen?2
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat in het wild levende dieren in genoemde voorbeelden slachtoffer zijn van menselijk handelen?
Nee. Varkenspest is een besmettelijke virusziekte die voorkomt bij varkens. Het Afrikaanse varkenspestvirus is ongevaarlijk voor de mens. Varkens kunnen op verschillende manieren geïnfecteerd raken met het varkenspestvirus. Waar het gaat om de verspreiding van het virus, wordt in het betreffende artikel een vermoeden uitgesproken dat de verspreiding veroorzaakt is door de jacht op wilde zwijnen die besmet waren met Afrikaanse varkenspest. Mij is echter geen wetenschappelijk onderzoek bekend inzake de verspreiding van deze ziekte vanuit wilde zwijnen in Rusland en Wit-Rusland naar lidstaten van de EU ten gevolge van de jacht. In Nederland vindt monitoring plaats of er besmettelijke ziekten onder wilde zwijnen aanwezig is.
In het door u aangehaalde proefschrift van mevrouw Van Dijk wordt geen verband gelegd tussen menselijk handelen en het oplopen van vogelgriepvirussen door trekvogels. Aangegeven wordt dat het vogelgriepvirus van nature in milde vorm voorkomt bij watervogels. In het proefschrift wordt gesteld dat over de relatie tussen vogelgriep in wilde vogels en pluimvee nog veel onduidelijk is.
Wat de intensieve veehouderij betreft is u bekend dat er op dit moment onderzoek plaatsvindt naar mogelijke gezondheidsrisico’s van veehouderijen voor omwonenden. Over dit onderzoek (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden) heb ik u bij brief van 14 juni 2013 (Kamerstuk 28 973, nr. 134) en 8 april 2014 (Kamerstuk 28 973, nr. 137) geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de jacht en de intensieve veehouderij een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid door onder andere de verspreiding van zoönoses onder en via in het wild levende dieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de protocollen op het gebied van ruimingen en ophokplicht in geval van dierziekte-uitbraken te herzien op grond van genoemde wetenschappelijke inzichten? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie geen reden om op grond van het aangehaalde proefschrift de protocollen rond ruimingen en ophokplicht bij uitbraken van dierziekten te herzien. De huidige maatregelen die kunnen worden opgelegd aan een bedrijf dat is besmet met een bestrijdingsplichtige dierziekte zijn voldoende om verdere besmetting van de omgeving te voorkomen.