Over het op vrije voeten stellen van jihadgangers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Jihadgangers Huizen weer vrij»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat het voorarrest van drie van de vier jihadgangers niet is verlengd?
De rechter-commissaris besloot 4 september dat één van de vier verdachten vast moest blijven en dat de overige drie in vrijheid moesten worden gesteld. Het is de taak van de rechter-commissaris te toetsen of verdachten vrij mogen komen; dat is hier gebeurd. Tegen een dergelijke beslissing staat hoger beroep open. De rechtbank heeft op 17 september 2014 het hoger beroep van het OM gegrond verklaard en beslist dat, mede gelet op de na de beschikking van de rechter-commissaris aan het dossier toegevoegde stukken, er wel ernstige bezwaren bestaan tegen beide verdachten. Zij zijn in bewaring gesteld. Vervolgens heeft de rechtbank beslist, en daar kan het OM zich in vinden, dat de bewaring werd geschorst. Dit betekent dat er nog steeds ernstige bezwaren bestaan tegen de verdachten, maar dat er omstandigheden zijn op grond waarvan de bewaring feitelijk geschorst wordt. Het doel is voorkomen dat de gezinnen uitreizen, door de voorwaarden die gesteld zijn aan de schorsing en het feit dat hun paspoorten zijn ingenomen, wordt dit doel bereikt.
Begrijpt u dat dit soort rechterlijke beslissingen veel onrust veroorzaken in onze toch al gespannen samenleving?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u inmiddels de meerwaarde in van administratieve detentie in de strijd tegen terreur, waarmee dit soort situaties voorkomen kunnen worden?
Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld omdat de persoon van plan is uit te reizen naar of is teruggekeerd van een jihadistisch strijdgebied – dan beschikt het Openbaar Ministerie over voldoende wettelijke instrumenten om, samen met de politie, strafrechtelijk op te treden. Tevens bestaan er bestuurlijke instrumenten voor de aanpak, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden. Wel bezie ik de mogelijkheid om tijdelijke maatregelen op te leggen als een periodieke meldplicht, contact verboden, medewerking aan her huisvestiging et cetera. Ik acht het creëren van administratieve detentiemogelijkheden op dit moment niet noodzakelijk.
Heeft u kennisgenomen van het dringende verzoek van de gemeenten Almelo, Twenterand en de GGD Twente tot een onderzoek op het voormalige NAVO-depot in Vriezenveen naar een mogelijk verband tussen gezondheidsklachten van oud-medewerkers en het werken met de giftige verf CARC?1
Ja.
Waarom is er wel besloten tot een onderzoek naar meldingen van oud-medewerkers op een soortgelijk depot in Limburg, zoals gemeld in uw Kamerbrief van 27 juni jl., maar niet in Vriezenveen?2
Het onderzoek concentreerde zich in eerste instantie op Limburg, omdat oud-medewerkers daar medische klachten hadden gemeld. Zoals ik u in mijn brief van 18 september jl. heb medegedeeld, heb ik inmiddels besloten het onderzoek te versnellen en uit te breiden naar alle defensielocaties waar met CARC en chroom VI is en wordt gewerkt, waaronder Vriezenveen. Dit is mede gebeurd naar aanleiding van het in vraag 1 genoemde verzoek van de gemeenten Almelo en Twenterand. De onderzoeken in Limburg en Vriezenveen vinden gelijktijdig plaats.
Bent u bereid om de beide onderzoeken in Limburg en Vriezenveen gelijktijdig uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden biedt u oud-medewerkers van NAVO-depots concreet om hun gezondheidsklachten onafhankelijk te laten onderzoeken?
Alle (oud-)medewerkers die gewerkt hebben met CARC of chroom VI, kunnen zich laten registreren bij het meldpunt. Zoals ik u in mijn brief van 18 september jl. heb gemeld, zal Defensie, zodra de uitkomsten van het RIVM-onderzoek bekend zijn, bezien wat deze betekenen voor de individuele (oud-)medewerkers.
Het bericht 'Overheveling zorgtaken naar gemeenten beter een jaar uitstellen' |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van genoemd bericht en de daarin opgenomen uitspraken van senator Van Boxtel dat de invoering van de Wmo 2015 beter uitgesteld kan worden naar 2016?1
Ik heb het betreffende interview op BNR beluisterd. De heer van Boxtel roept in dit interview niet op de invoering van de Wmo 2015 uit te stellen zoals de titel van het item suggereert, maar vraagt het kabinet de invoering van de Wlz uit te stellen tot 1 januari 2016.
Ik deel zijn observatie dat niet alle gemeenten even ver gevorderd zijn bij de voorbereiding op de nieuwe taken en hij roept mij op om goed te inventariseren waar gemeenten staan bij de implementatie en hen de hulp te bieden waar dat nodig is. Op korte termijn zal ik de Tweede Kamer per brief informeren over de voortgang van de transitie Wmo 2015 sinds de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer en de wijze waarop ik gemeenten ondersteun.
Ik deel de mening van de heer Van Boxtel dat het een forse inspanning vergt van gemeenten, verzekeraars, aanbieders, cliëntenorganisaties en zorgprofessionals om van de hervorming langdurige zorg een succes te maken. De heer Van Boxtel stelt in het interview overigens niet dat de overheveling van zorgtaken naar gemeenten en zorgverzekeraars leidt tot overwerkte hulpverleners en instellingen. Zijn waarschuwing betreft de geplande invoering van de Wlz per 1-1-2015.
Deelt u de mening van senator Van Boxtel dat overheveling van zorgtaken naar gemeenten en zorgverzekeraars leidt tot zo goed als overwerkte hulpverleners en zorginstellingen, als gevolg van de vele nieuwe taken die zijn overgegaan? Zo ja, wat kunt u doen om dat te verlichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben zich tussen het moment van stemming op 8 juli 2014 in de Eerste Kamer, toen senator Van Boxtel voorstemde en het wetsvoorstel met de kleinst mogelijke meerderheid van 37 tegen 36 stemmen werd aangenomen, en nu belangrijke vertragingen dan wel veranderingen voorgedaan die op 4 september 2014 kunnen leiden tot de conclusie dat gemeenten, zorginstellingen en zorgverleners zo goed als overwerkt zijn? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Welke zorgen van senator Van Boxtel deelt u, en welke zorgen deelt u niet, en op welke gronden?
Evenals de heer Van Boxtel constateer ik dat gemeenten verschillen in de mate waarin zij klaar zijn voor hun nieuwe taken. Dit baseer ik op de informatie uit het transitievolgsysteem van het Transitiebureau en de contacten die ik onderhoud met gemeenten, aanbieders en cliëntenorganisaties.
De heer Van Boxtel uit daarnaast zorgen over de benodigde aanpassingen van ICT systemen en het tijdig op orde krijgen van gegevens. Ik wil er op wijzen dat onder regie van het Zorginstituut in samenwerking met de zorgkantoren, zorgaanbieders en andere ketenpartners in beeld is gebracht welke aanpassingen de hervorming van langdurige zorg met zich meebrengt voor de AWBZ-brede zorgregistratie (AZR).
Op 1 juli heeft Zorginstituut Nederland de definitieve specificaties van de standaarden iWmo 1.0 en iWlz 1.0 gepubliceerd op www.istandaarden.nl. Eind juni is helderheid verschaft over de zorg die in 2015 valt onder de Wlz zodat er voldoende tijd beschikbaar zou zijn voor benodigde aanpassingen. Door uitstel van de Wlz verandert deze opgave niet.
In mei zijn met alle betrokken partijen (NZa, Zorginstituut Nederland, ZN, CAK, CIZ, Actiz, VGN, GGZ-Nederland en BTN) de potentiële knelpunten geïnventariseerd en is nagegaan onder welke condities een verantwoorde invoering van de Wlz per 2015 mogelijk is. Met die opbrengst zijn we hard aan de slag gegaan. Hierover is de Tweede Kamer per brief van 27 juni 2014 (TK 33 891, nr. 27) geïnformeerd.
Wat is het effect voor verzekeraars, gemeenten, zorginstellingen en cliënten van het door senator Van Boxtel bepleite uitstellen van de ingangsdatum van de Wet langdurige zorg (Wlz) naar 1 januari 2016?
In de brief over de invoering van de Wlz van 27 juni jl. is toegelicht dat bij een eventueel uitstel van de invoering van de Wlz de langdurige zorg in 2015 onder het regime van een «versmalde» AWBZ zal worden voortgezet. Versmald betekent dat de AWBZ-regelgeving wordt aangepast aan de aanspraken die in de AWBZ resteren na de geplande overhevelingen naar de Zvw en decentralisaties naar gemeenten. Hiermee worden «dubbele» aanspraken voorkomen.
In de brief aan de Kamer van 27 juni jl. is tevens toegelicht onder welke condities de langdurige zorg in 2015 zal worden uitgevoerd. Het uitgangspunt daarbij is dat partijen de wet op verantwoorde wijze moeten kunnen uitvoeren en dat cliënten verzekerd blijven van zorg. Daarom is gekozen voor een geleidelijke overgang, waarbij op aantal belangrijke punten (o.a. bekostiging, informatievoorziening) in 2015 nog wordt aangesloten bij de uitvoering van de AWBZ. Daarnaast zijn de voorwaarden voor uitvoering onder de Wlz en «versmalde» AWBZ gelijk getrokken. Op basis hiervan zijn partijen gestart met hun voorbereidingen voor 2015. Een eventueel uitstel van de Wlz naar 2016 heeft geen invloed op de aanspraken van cliënten die in 2015 een beroep doen op langdurige zorg. Wel geldt dat bij uitstel van de Wlz de basisrechten van cliënten, zoals toelatingslatingscriteria, leveringsvormen (o.a. pgb), zorgplanbespreking en cliëntondersteuning, niet wettelijk zijn verankerd.
Ongeacht welke wet er per 1 januari 2015 van kracht is, is er duidelijkheid naar zorgkantoren geboden over welke zorg ingekocht moest worden. De zorginkoop vindt de facto plaats op basis van een «versmalde» AWBZ. Geregeld is dat bij de invoering van de Wlz de rechten en plichten van zorgkantoren worden overgenomen door de Wlz-uitvoerders. Zowel onder de AWBZ als onder de Wlz blijft de huidige regio-indeling in 2015 gehandhaafd. Uitstel van de Wlz heeft geen gevolgen voor de hoogte van de beheerskosten. De bedoeling van de Wlz is Wlz-uitvoerders directer aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. Dit wordt uitgesteld als de Wlz niet in 2015 wordt ingevoerd. In de Wlz wordt de zorgplicht (waaronder de cliëntondersteuning en zorgbemiddeling) explicieter neergelegd bij de Wlz-uitvoerder. Tenslotte geldt ook voor zorginstellingen dat duidelijk is wat ze moeten doen ongeacht de wettelijke kaders.
Heeft er enig overleg plaatsgevonden tussen het kabinet en de bevriende oppositiepartijen over een mogelijk uitstel van de Wlz? Zo ja, wanneer en wat was daarvan de uitkomst?
Hierover heeft geen overleg plaatsgevonden.
Kunt u deze vragen voor aanstaande dinsdag beantwoorden, omdat komende week de Wlz in de Kamer behandeld wordt?
Tot mijn spijt heb ik de vragen niet binnen dit korte tijdsbestek kunnen beantwoorden.
Het bericht 'Gaswinning', dan krijg je dit' |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Gaswinning. Dan krijg je dit»?1 Zo ja, kunt u aangeven waarom de bewoners na vier maanden nog steeds wachten op hun schadeloosstelling en een vervangende woonruimte?
De instorting van de bewuste schuur was voor de gemeente Bedum aanleiding om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de oorzaak of de oorzaken. Dat onderzoek is begin juli afgerond. De conclusie luidde dat de instorting een gevolg was van stormschade en verwaarlozing. De bijdrage van de gasbevingen kon daarbij vooralsnog niet worden uitgesloten.
De conclusies van het onderzoek zijn daarop mondeling aan de familie kenbaar gemaakt. De verzekeraar van de familie stelde zich ondertussen op het standpunt dat uitkering van een schadebedrag niet op zijn plaats is; schade door aardbevingen wordt niet gedekt. De gemeente is met de familie van oordeel dat een financiële tegemoetkoming van de kant van de verzekeraar op zijn plaats is. Er was immers ook sprake van stormschade en daarvoor was de familie verzekerd. Om de ontstane impasse te doorbreken, heeft de gemeente Bedum een expertisebureau in de arm genomen. Het expertisebureau heeft de opdracht te bepalen waar welke verantwoordelijkheden liggen. Het bureau verwacht begin oktober met nadere aanbevelingen te komen. Op basis daarvan moet duidelijkheid ontstaan over de verantwoordelijkheden van de NAM, de verzekeraar en de bewoners zelf.
Na de instorting hebben de bewoners intrek genomen in een tijdelijke woonruimte. De gemeente Bedum heeft met het oog op een definitieve oplossing contact gelegd met de plaatselijke woningstichting. Dat heeft tot nu toe geleid tot het aanbod van drie woningen, waarvan twee in Bedum en één in het nabijgelegen Sauwerd. De bewoners zijn niet op dit aanbod ingegaan. In de week van 8 september is opnieuw een woning aan de bewoners aangeboden. Hierover is telefonisch contact geweest. In dat gesprek werd duidelijk dat de huur van de tijdelijke woning van de familie, die aanvankelijk per 1 oktober 2014 zou aflopen, was verlengd. Ook meldde de familie een wijziging van hun standpunt: ze willen op termijn terug keren naar het oude adres. Daar dient dan een tijdelijke woonruimte moeten komen. Hiermee is voor de gemeente de directe noodzaak om een andere woonruimte aan te bieden komen te vervallen.
Waarom zijn de bezittingen van de bewoners niet veilig gesteld, zodat ze niet gestolen konden worden?
Na het advies van de brandweer van Bedum om de woning te verlaten, hebben de bewoners een aantal eigendommen meegenomen naar het nieuwe, tijdelijke adres. Enkele dagen na hun vertrek is er ingebroken in de ontruimde woning. Daarbij bleek dat de voordeur niet voorzien was van een slot en de woning gemakkelijk te betreden was. De gemeente Bedum heeft de voordeur daarop voorzien van een slot. De gestolen spullen zijn inmiddels vergoed door de verzekeraar.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en gemeente middels dreigementen dit gezin kennelijk monddood wilden maken en welke stappen gaat u nemen tegen de NAM en betrokken gemeente om dergelijke intimiderende praktijken uit te bannen?
Zowel de gemeente als NAM hebben nadrukkelijke afstand genomen van de in de pers geuite beschuldigingen, dat gemeente en/of NAM druk op hen hebben uitgeoefend om de zaak verder uit de media te houden. Hiervan kan en mag geen sprake zijn. Bij navraag geven zowel NAM als de gemeente Bedum aan dat zij principieel op het standpunt staan dat het een ieder vrij staat contact met de pers te zoeken.
Kunt u er persoonlijk op toezien dat deze mensen voor het eind van de maand een passende vervangende woonruimte krijgen en dat hun gestolen bezittingen volledig worden vergoed?
De meest recente ontwikkelingen maken duidelijk dat het acute huisvestingsprobleem van de familie lijkt te zijn opgelost. Zoals gemeld bij het antwoord op vraag 2, heeft de verzekering inmiddels uitgekeerd.
Kunt u uitleggen waarom er wel 620.000 euro is voor een dialoogtafel waar mensen alleen praten over de problemen, maar dat er kennelijk geen geld is om het probleem van deze gedupeerden op te lossen?2
Het genoemde budget is de noodzakelijke financiële ondersteuning om een goed functionerende «tafel» te krijgen, inclusief een goed functionerend secretariaat dat gehuisvest is in de regio. Een goed functionerende dialoogtafel is voor de regio essentieel. Dit budget staat geheel los van individuele dossiers.
In dit geval gaat het dan ook niet om de beschikbaarheid van budget maar om de verantwoordelijkheidsverdeling vraag waarbij stormschade, aardbeving schade en verwaarlozing waarschijnlijk allemaal een rol spelen. Er is ondertussen een vertrouwenspersoon ingeschakeld die de bewoners bijstaat aangezien ze hebben aangegeven dat zij zich niet voldoende vertegenwoordigd voelen in het proces. Door de gemeente worden nu constructieve gesprekken gevoerd met de bewoners. De verwachting is dat na het bekend worden van de resultaten van het expertise rapport er snel geschakeld kan worden naar een definitieve oplossing.
Omdat voorzien wordt dat er meer gevallen zijn of zullen volgen waarbij aardbevingsschade niet, of niet als eerste instantie, als hoofdoorzaak wordt aangemerkt zal ik met gemeenten in overleg treden om in deze gevallen een zorgvuldige procedure af te spreken waarbij zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat er langdurige discussies plaatvinden tussen verantwoordelijke instanties en bewoners.
De juridische verplichtingen die voorvloeien uit het mogelijk plegen van genocide en andere misdrijven door de zogenoemde Islamitische staat |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de interne juridische adviezen over het kabinetsstandpunt dat vermoedelijk sprake is van genocide en andere ernstige internationale misdrijven door de Islamitische Staat in Irak en Syrië, alsmede de mogelijke internationaalrechtelijke verplichtingen die daaruit voortvloeien, aan de Kamer doen toekomen?1
De interne juridische adviezen hierover dienen vertrouwelijk te blijven voor een onbelemmerde interne beleidsvorming.
Wanneer heeft u om een extern volkenrechtelijk advies gevraagd, wat was de vraag en wanneer is/wordt dat uitgebracht?
De extern volkenrechtelijk adviseur is op 29 augustus jl. gevraagd om advies te geven over onderstaande vragen:
Het advies is op 3 september jl. ontvangen.
Kunt u het volkenrechtelijke advies per ommegaande aan de Kamer doen toekomen?
Het advies is op 5 september jl. aan de Kamer aangeboden (kenmerk BPZ-2014/167).
Welke verplichtingen volgen er voor Nederland concreet uit de Srebrenica-zaak (Bosnië-Herzegovina tegen Servië-Montenegro) en dan met name de door u in uw antwoorden op de schriftelijke vragen2 aangehaalde paragraaf 430 van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof?3
De desbetreffende uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is niet bindend voor Nederland, maar bevat gezaghebbende uitspraken over de volkenrechtelijke verplichtingen van verdragspartijen in relatie tot het voorkomen van het misdrijf genocide. Het Hof benadrukt in deze uitspraak dat niet alle verdragspartijen daadwerkelijk een verplichting hebben om te handelen bij dreigende genocide. Volgens het Hof rust deze verplichting alleen op staten die het vermogen hebben om het handelen van deze groep effectief te beïnvloeden. Het kabinet acht dit niet van toepassing op Nederland, hetgeen ook wordt geconcludeerd door de extern volkenrechtelijk adviseur in bovengenoemd advies.
Het kabinet is evenwel van mening dat het vermoeden van zeer ernstige misdrijven noodzaakt tot inzet op preventie, het voorkomen van escalatie en het bieden van hulp. De inspanningen van het kabinet zijn daarop gericht.
Kunt u deze vragen voor het plenaire debat over ISIS/Irak van 10 september a.s. beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een fraude-aanklager verdacht wordt van fraude |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat na 2,5 jaar onderzoek door de FIOD naar een advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam die belast was met fraudeonderzoeken, de betreffende advocaat-generaal nu voor de strafrechter wordt gebracht en verdacht wordt van fraude en valsheid in geschrifte?1
Het Openbaar Ministerie bevestigt dat er strafrechtelijk onderzoek wordt gedaan naar een advocaat-generaal. De functionaris wordt verdacht van het plegen van fiscale fraude in de privésfeer. Dit onderzoek wordt gedaan door het Functioneel Parket. De zaak is thans in handen van de rechter-commissaris. De vervolgingsbeslissing zal pas worden genomen nadat het onderzoek is afgerond. In het belang van het onderzoek worden op dit moment geen nadere mededelingen gedaan.
Deelt u de mening dat bij uitstek het werken in de rechtspraak vraagt om integriteit en onbesproken gedrag van de medewerkers? Kunt u uitleggen waarom dat zo belangrijk is?
Het Openbaar Ministerie heeft een bijzondere plaats in de samenleving als rechtshandhaver van datgene wat de Nederlandse burgers – door middel van wetgeving – met elkaar hebben afgesproken. Integriteit is daarom van groot belang binnen het Openbaar Ministerie. Om die reden is in 2010 een landelijk programmamanager Integriteit aangesteld en is het Bureau Integriteit OM (BIOM) in het leven geroepen. Het BIOM is een landelijk expertisecentrum op het gebied van integriteit.
Deelt u de mening dat deze zaak voorkomen had kunnen worden als de verdachte beter was gescreend?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 25 oktober 2012 heb aangegeven, geldt voor de benoeming als rechterlijk ambtenaar bij het Openbaar Ministerie een uitgebreide en zorgvuldige selectieprocedure.2 De procedure houdt onder meer in dat de selectiecommissie, na toestemming van de betrokkene, de beschikking krijgt over de justitiële gegevens van de kandidaat. Een assessment vormt tevens een vast onderdeel van de selectieprocedure. Ook worden per kandidaat ten minste drie referenten benaderd.
Bij de aanstelling van de betrokken advocaat-generaal is deze reguliere selectieprocedure doorlopen. Aan de selectiecommissie zijn justitiële gegevens verstrekt en er is een assessment afgelegd. Daarnaast zijn er zeven relevante referenten benaderd, die positieve inlichtingen hebben verstrekt. Het College van procureurs-generaal heeft mij gemeld dat in de selectieprocedure geen contra-indicaties voor benoeming naar voren zijn gekomen.
Kunt u aangeven hoe de sollicitatieprocedure normaliter verloopt voor de positie van advocaat-generaal bij een gerechtshof?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de verdachte in deze zaak deze reguliere sollicitatieprocedure doorlopen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de aanstelling bij het ressortsparket Amsterdam geregeld werd via de contacten van de verdachte binnen de VVD? Zo ja, kunt u hier een waardeoordeel aan verbinden en tevens aangeven hoe dit «regelen» precies in zijn werk is gegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn u (meer) zaken bekend waarin de sollicitatieprocedure binnen de rechtspraak niet vlekkeloos is verlopen en/of waarbij VVD-leden op een minder transparante manier een vergelijkbare functie hebben verkregen?
Mij zijn geen gevallen bekend waarbij binnen het Openbaar Ministerie bij de benoeming van een rechterlijk ambtenaar niet de gebruikelijke selectieprocedure is gevolgd.
Onveilige kledingfabrieken in Bangladesh en het gebrek aan openheid van kledingbedrijven |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Fabrieken Bangladesh nog onveilig» en «Textielfabrieken blijven anoniem»?1
Wat is uw reactie op de constatering van inspecteurs dat de veiligheid in meer dan 1000 fabrieken nog niet op orde is? Op welke termijn verwacht u dat de veiligheid wel gegarandeerd is? Op welke termijn verwacht u dat de kledingsector voldoet aan de afspraak om een leefbaar loon uit te betalen?
Wat vindt u van de situatie dat nog steeds niet alle betrokken Nederlandse kledingbedrijven hebben getekend voor het Veiligheidsakkoord, zoals Mexx en Hunkemöller? Bent u bereid hen aan te sporen om alsnog te tekenen?
Wat vindt u van de opstelling van ongeveer driekwart van de Nederlandse kledingbedrijven die het Bangladesh-akkoord hebben ondertekend om geen openheid te geven bij welke leveranciers wordt ingekocht?
Bent u van mening dat de verbeterplannen in de kledingindustrie die voort moeten komen uit de sectorrisicoanalyse alleen kunnen slagen als bedrijven transparant zijn over hun productielocaties?
Bent u van mening dat «concurrentieoverwegingen» de benodigde verbeteringen voor de positie van werknemers niet in de weg mogen staan? Bent u van mening dat bedrijven als H&M, G-Star en Nike wel degelijk laten zien dat openheid over productielocaties mogelijk is?
Bent u van mening dat consumenten recht hebben op informatie over de totstandkoming van de kleding die zij kopen en over de mensenrechtensituatie in de fabrieken?
Is transparantie over de productielocaties een voorwaarde voor deelname aan verbeterplannen in de kledingsector? Bent u van mening dat, indien bedrijven blijven weigeren om openheid te geven, transparantie in de toekomst mogelijk afgedwongen zou moeten worden?
Het grote aantal abortussen waarbij sprake is van financiële redenen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek van de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV) dat er sprake is van veel onbekendheid onder de bevolking met het feit dat er bij veel abortussen sprake is van financiële redenen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek en het daarbij behorende persbericht. Uit het onderzoek blijkt dat veel respondenten onbekend zijn met het aantal abortussen in Nederland. Daarnaast blijkt dat een meerderheid van de respondenten een financiële reden om een abortus te laten uitvoeren, afwijst.
Hoe waardeert u het gegeven dat financiële redenen vaak een rol spelen bij de afweging of vrouwen een abortus ondergaan?
In Nederland regelt de Wet afbreking zwangerschap (hierna: Waz) dat er sprake moet zijn van een noodsituatie bij de vrouw wil een abortus toegestaan zijn. De wetgever heeft uitdrukkelijk ervoor gekozen om de definitie van een noodsituatie open te laten. Het is primair aan de vrouw om te bepalen of er sprake is van een noodsituatie.
Is er zicht op hoe het aandeel abortussen waarbij financiële redenen een rol spelen zich heeft ontwikkeld sinds de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap? Is dit aandeel toegenomen of afgenomen?
De Waz legt vast welke gegevens van de ongewenst zwangere vrouwen de uitvoerende artsen moeten registreren en periodiek rapporteren aan de IGZ. Het is niet verplicht voor de behandelend arts om de aard van de noodsituatie te registreren en te rapporteren. Deze informatie is dan ook niet beschikbaar.
In 2004 is de Waz geëvalueerd. Als onderdeel van deze evaluatie is een deelonderzoek uitgevoerd onder de ongewenst zwangere vrouwen naar de achterliggende redenen van de noodsituatie. Uit dit onderzoek bleek dat 46,7% van de vrouwen die bij een abortuskliniek kwamen en 50% van de vrouwen die bij een ziekenhuis kwamen, financiële redenen genoemd hebben als één van de redenen om de zwangerschap te beëindigen. Respectievelijk 11,6% en 12,5% gaf aan dat dit de belangrijkste reden was.
In 2008 heeft het toenmalige kabinet opdracht verleend voor vier onderzoeken naar abortus bij ZonMW. Van het laatste onderzoek, de motieven voor abortus, worden de resultaten halverwege 2016 verwacht.
Deelt u de opvatting dat financiële redenen om een zwangerschap als ongewenst te beschouwen in de eerste plaats vragen om financiële oplossingen in plaats van het beëindigen van het leven van deze ongeboren kinderen?
Ik ben niet voornemens om extra maatregelen te nemen op dit terrein. Ik hecht eraan dat een ongewenst zwangere vrouw een goed geïnformeerde keuze kan maken. Het is van belang dat de artsen goed geëquipeerd zijn om goede voorlichting te verschaffen over de verschillende keuzemogelijkheden. In het eerste gesprek met de arts komen alle opties aan bod. Het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA) heeft hier richtlijnen voor opgesteld. Het is primair aan de vrouw om te bepalen of er sprake is van een noodsituatie.
Welke concrete financiële of andere maatregelen neemt de regering om te voorkomen dat financiële redenen vaker een rol gaan spelen bij de afweging om tot een abortus over te gaan en zo mogelijk dit aandeel terug te dringen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze draagt de regering eraan bij om te komen tot een evenwichtiger beeldvorming over de redenen die er in de praktijk toe leiden dat vrouwen tot een abortus overgaan?
Zoals bij het antwoord op vraag drie is aangegeven, zijn er slechts beperkt gegevens beschikbaar over de achterliggende redenen die ertoe leiden dat vrouwen een abortus laten uitvoeren. De enige gegevens die op dit moment beschikbaar zijn volgen uit een deelonderzoek bij de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap in 2004. Deze evaluatie, met inbegrip van het deelonderzoek, heb ik aan de Staten-Generaal doen toekomen en is met uw Kamer uitvoerig besproken. Daarnaast is de evaluatie ook openbaar en op het internet te vinden.
Om meer te weten te komen over deze achterliggende redenen heeft het toenmalige kabinet in 2008 opdracht gegeven voor een onderzoek naar abortus door ZonMW. Dit onderzoek bestond uit vier onderzoeken. Het vierde en tevens laatste onderzoek ziet op de motieven voor abortus. Dit onderzoek loopt nog en wordt halverwege 2016 verwacht. Zodra ik dit onderzoek ontvangen heb zal ik het met uw Kamer delen en bezien welke verdere acties hieruit zouden moeten volgen.
Het bericht dat er banen verdwijnen voor MBO niveau 2 en 3 leerlingen |
|
Roos Vermeij (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de nieuwsuitzending «Mbo-banen niveau 2 en 3 voorgoed verdwenen»?1 Zo ja, hoe beoordeelt u deze nieuwsuitzending?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de zorgen dat uiteenlopende economische en maatschappelijke ontwikkelingen een structureel negatief effect hebben op de beschikbare banen voor leerlingen die een mbo-beroepsopleiding op niveau 2 en 3 hebben afgerond?
In de uitzending van Nieuwsuur is de stelling betrokken dat de komende jaren 500.000 banen op het mbo-niveau 2 en 3 kunnen verdwijnen en ook niet meer terug zullen komen.
Hoewel – zoals ik hieronder zal betogen – technologische ontwikkelingen en globalisering leiden tot verschuivingen op de arbeidsmarkt, heb ik geen goede onderbouwing aangetroffen voor de betrokken stelling:
Dat neemt niet weg dat in de uitzending van Nieuwsuur enkele ontwikkelingen zijn benadrukt waar we als samenleving onze ogen niet voor moeten sluiten:
Ik onderken de zorgen dat de grote veranderingen op de arbeidsmarkt veel vragen van het middelbaar beroepsonderwijs. Om het onderwijs in staat te stellen hier mee om te gaan, is een zo goed mogelijk onderbouwd beeld over het middensegment van de arbeidsmarkt essentieel. Het is daarom goed dat de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt de aandacht van het ROA en het CPB hebben.
Hoe kijkt de regering aan tegen de noodzaak om de betreffende leerlingen op niveau 2 en 3 voldoende en reële aansluiting te bieden op leerwerktrajecten en werkgelegenheid?
Ik deel de noodzaak dat studenten op niveau 2 en 3 een reële kans moet hebben op leerwerktrajecten en uiteindelijk een baan. Voldoende uren beroepspraktijkvorming zijn immers een voorwaarde om een diploma te kunnen behalen. Het behalen van een diploma vergroot de kansen op succes op de arbeidsmarkt. Zo laat onderzoek zien dat mensen met een hoog niveau van kernvaardigheden (taalvaardigheid, rekenvaardigheid en probleem oplossend vermogen) minder vaak werkloos zijn, relatief vaker een vaste aanstelling hebben, vaker een hoog inkomen hebben, vaker actief in vrijwilligerswerk zijn, meer vertrouwen in de medemens hebben en hun gezondheidstoestand vaker als uitstekend of zeer goed omschrijven (PIAAC).6
Hoe zouden onderwijsinstellingen die mbo-niveau 2 en 3 aanbieden volgens u moeten inspelen op de veranderende behoefte en mogelijkheden van de arbeidsmarkt?
Zie antwoord op vraag 5.
Wat is concreet uw beleidsinzet om te zorgen dat deze jongeren na hun opleiding een baan op hun opleidingsniveau kunnen vinden?
Een goede kans op werk begint met een goede voorlichting aan studenten over het arbeidsmarktperspectief van een opleiding. Op elk niveau zijn immers opleidingen met goede en minder goede kansen op een baan. Het jaarlijkse schoolverlatersonderzoek van het ROA laat dit ook zien.7 Een student moet hier tijdig van op de hoogte zijn. Ongeveer 40 van de 69 onderwijsinstellingen heeft inmiddels aangegeven te gaan werken met de studiebijsluiter, waarin onder meer gegevens over het arbeidsmarktperspectief zijn opgenomen. Ik verwacht dat alle andere onderwijsinstellingen dit zo snel mogelijk ook gaan doen. Met het wetsvoorstel macrodoelmatigheid mbo, dat voor het zomerreces aan uw Kamer is toegezonden, wordt objectieve informatievoorziening aan aankomende studenten immers verplicht.
Van onderwijsinstellingen verwacht ik voorts dat zij studenten alleen inschrijven voor opleidingen waar de arbeidsmarkt ook daadwerkelijk om vraagt. De complexe uitdaging is het aantal in te schrijven studenten zo goed mogelijk te relateren aan de toekomstige vraag van de arbeidsmarkt. Dit vraagt om intensieve relaties van het onderwijs en bedrijfsleven. Dit volledig in het besef dat de arbeidsmarkt dynamisch is. Daarom moet in het onderwijs ook oog zijn voor het leren van vaardigheden die studenten in staat stellen om te gaan met een veranderende arbeidsmarkt (naast vakkennis). De herziening van de kwalificatiestructuur vergroot de mogelijkheden van onderwijsinstellingen om dit op een goede wijze te doen. Zo komt er bijvoorbeeld ruimte voor de regio om zelf keuzedelen samen te stellen om daarmee in te spelen op specifieke regionale behoeften of om juist te zorgen voor een betere voorbereiding op vervolgonderwijs. Bovendien komt in aanvulling op de herziening van de kwalificatiestructuur vanaf het schooljaar 2016–2017 op experimentele basis meer ruimte voor cross-overs, waarbij innovatieve opleidingen kunnen ontstaan buiten de gebaande paden door combinaties van onderdelen uit meerdere kwalificaties. Innovaties vinden immers juist in de grensgebieden en over de scheidslijnen heen plaats. Met het wetsvoorstel macrodoelmatigheid mbo krijgt de overheid betere mogelijkheden om in te grijpen daar waar onderwijsinstellingen tekort schieten in het realiseren van een goede aansluiting met de arbeidsmarkt.
Voor de maatregelen gericht op een betere doorstroom in de beroepskolom en het stimuleren van een leven lang leren, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Hoe kijkt u aan tegen de analyse dat ook steeds meer werk vanuit toegenomen complexiteit op een hoger niveau wordt ingeschaald en daarmee alleen nog geschikt is voor niveau 4 of hbo-afgestudeerden?
Technologische ontwikkelingen en globalisering kunnen er inderdaad aan bijdragen dat bepaalde banen op een hoger niveau worden ingeschaald als de complexiteit van het werk toeneemt. Het is daarom van belang de doorstroom van het mbo naar het hbo zo goed mogelijk te maken. Ook nu al heeft het mbo een belangrijke doorstroomfunctie naar een vervolgopleiding. Zo stroomt meer dan de helft van de gediplomeerden op niveau 4 direct door naar het hbo (voltijdsopleiding). De doorstroom is nog hoger als ook rekening wordt gehouden met doorstroom naar het hbo één jaar na het behalen van het diploma in het mbo (bijna 8%-punt hoger).
Met de introductie en wettelijke verankering van de associate degree hebben studenten in het mbo al ruimere mogelijkheden om door te leren in het hbo. Met het experiment «beroepsroute» beoog ik de doorstroom van het mbo naar het hbo nog verder te vereenvoudigen. Vanaf het schooljaar 2016–2017 komt er een experiment met de «beroepsroute». Deze beroepsroute houdt in dat de doorlopende leerlijn van vmbo-mbo-hbo verbeterd wordt.
Globalisering en technologische ontwikkeling noodzaken werkenden ook tot bij- en omscholing. Het middelbaar beroepsonderwijs moet beter dan nu het geval is op de vraag van werknemers inspelen. Het aanbod kan meer maatwerk bieden waardoor het voor werkenden aantrekkelijker wordt om te blijven scholen. Ik geef een impuls aan het modulair middelbaar beroepsonderwijs door het introduceren van erkende certificaten met credits. Het collegegeldkrediet wordt uitgebreid tot studenten boven de 30 in de beroepsopleidende leerweg in het mbo. In mijn brief over een leven lang leren, die ik samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de begrotingsbehandeling van OCW aan uw Kamer zal sturen, zal nader worden ingegaan op de mogelijkheden voor om- en bijscholing in het mbo (en hoger onderwijs).
Bent u bereid om deze vragen tijdig te beantwoorden, zodat deze beantwoording meegenomen kan worden bij het notaoverleg «Visienota Beroepsonderwijs» van 22 september a.s.?
Ja.
Het bericht dat elf vliegtuigen zijn verdwenen van het vliegveld van Tripoli |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er elf vliegtuigen zijn verdwenen van het internationale vliegveld in Tripoli?1
Na enkele dagen van hevige gevechten medio augustus jl. hebben islamistische milities in Libië, verenigd onder de naam Libya Dawn, Tripoli International Airport ingenomen, inclusief de op de luchthaven aanwezige vliegtuigen. Veel vliegtuigen zijn door de gevechten beschadigd of vernietigd.
Het kabinet ziet geen reden om aan te nemen dat het gerucht over vermiste vliegtuigen juist zou zijn. De Libische luchtvaartautoriteiten ontkennen dat er elf vliegtuigen vermist zijn. Het Amerikaanse State Department kwalificeert berichten over vermissing van elf vliegtuigen als ongegrond.
Kunt u bevestigen dat de elf verdwenen vliegtuigen in het bezit zijn van de zogenaamde «Masked Men Brigade»? Zo nee, kunt u aangeven in wiens bezit deze elf vermiste vliegtuigen dan wel zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u reeds contact gezocht met de Amerikaanse en Libische autoriteiten om te verifiëren welke elf vliegtuigen precies zijn verdwenen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzichtelijk maken op welke wijze deze elf vliegtuigen zijn ontvreemd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzichtelijk maken welke acties worden ondernomen om te verifiëren waar deze elf vliegtuigen zijn gebleven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de zorgen die er bestaan bij overheidsfunctionarissen in de Verenigde Staten dat deze elf verdwenen vliegtuigen kunnen worden ingezet voor terreurdaden?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen over de ontstane wetteloosheid in Libië?
Ja.
Op welke wijze zet het kabinet zich in om een eind te maken aan het geweld in Libië en in plaats daarvan een politieke oplossing te zoeken?
Nederland steunt de inzet van de VN, in het bijzonder de nieuwe VN Speciale Vertegenwoordiger voor Libië – Bernardino León – en VN-missie UNSMIL, om te komen tot een politieke oplossing voor het conflict. De EU wil de VN-inspanningen sterker ondersteunen en zal op korte termijn de opties hiertoe onderzoeken en bespreken. Het is van belang dat ook de buurlanden van Libië betrokken worden bij het zoeken naar een politieke oplossing.
Er zal eerst zo spoedig mogelijk een staakt-het-vuren tussen de strijdende partijen moeten worden overeengekomen. Dat zal moeten worden gevolgd door een inclusieve dialoog om overeenstemming te bereiken over het verdere politieke proces, inclusief afspraken over de locatie en recentelijk genomen besluiten van het parlement en over de samenstelling van een toekomstige regering.
Het bericht dat kledingfabrieken in Bangladesh nog onveilig zijn |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fabrieken Bangladesh nog onveilig?1
Klopt het dat de inspecteurs van fabrieken in Bangladesh hebben geconcludeerd dat in meer dan duizend textielfabrieken, de veiligheid van werknemers nog steeds niet kan worden gegarandeerd?
Zijn er Nederlandse kledingbedrijven die hun kleding lieten maken in één van de 26 fabrieken in Bangladesh die na inspectie direct gesloten moesten worden omdat de arbeidsomstandigheden er zeer slecht waren? Zo ja, bent u in overleg gegaan met deze bedrijven en wat zijn de uitkomsten van dit overleg?
Hebben Nederlandse bedrijven die hun kleding laten maken in Bangladesh, naar aanleiding van de bevindingen van de inspecteurs aangegeven maatregelen te nemen? Zo ja, welke en op welke termijn zullen zij dit doen?
Wat is de stand van zaken aangaande de uitvoering van het Bangladesh-akkoord? Welke (nieuwe) prioriteiten heeft u gesteld bij de uitvoering naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek door de inspecteurs?
Dolfijnenslachtingen door Japan en de Faeröer en het plan van Japan om de walvisjacht weer te hervatten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat de gruwelijke dolfijnenslachtingen weer van start zijn gegaan in Japan en op de Faeröer eilanden (bij Denemarken)?1 2
Ja.
Is het waar dat er activisten op de Faeröer eilanden gearresteerd zijn door de Koninklijke Deense Marine en dat de slachtingen van de dolfijnen konden plaatsvinden onder de volledige bescherming van de Koninklijke Deense Marine en de Deense politie, waarmee EU-lidstaat Denemarken de dolfijnenslachtingen in feite heeft gesteund?
Ja. De politie is in dit geval ingezet om de actievoerders gescheiden te houden van de jagers.
Kunt u bevestigen dat dolfijnenslachtingen in strijd zijn met de Europese dierenwelzijnsregels en met de internationale overeenkomst «on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic and North Seas» (ASCOBANS), waarin de Faroer eilanden geen partij zijn maar Denemarken wel? Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van Denemarken bij de dolfijnenslachtingen in het licht van deze verdragen?
Het kabinet verwijst u hiervoor naar haar brief aan de Kamer d.d. 4 maart 2013 betreffende de toezegging over inzet bij ASCOBANS over de slachting van grienden bij de Faeröer eilanden.
Bent u bereid om Denemarken aan te spreken op het steunen van de dolfijnenslachtingen en de Europese Commissie op te roepen eveneens in actie te komen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal Denemarken opnieuw aanspreken en aangeven dat het doden van dolfijnen, zoals dit gebeurt op de Faeröer eilanden, niet acceptabel is. Dit zal ook via de band van de EU worden opgebracht met Denemarken.
Is het waar dat Japan na een eerdere veroordeling door het Internationaal Gerechtshof plannen heeft de walvisjacht bij Antartica toch te hervatten?3 Mag de Kamer erop rekenen dat u deze plannen ten zeerste afkeurt en zich hiertegen zult verzetten? Zo ja, kunt u toelichten welke instrumenten u hiertoe gaat benutten? Zo nee, waarom niet?
Op 31 maart 2014 concludeerde het Internationaal Gerechtshof, in een zaak aangespannen door Australië en Nieuw Zeeland, dat het Japanse onderzoeksprogramma JARPA II niet voldoet aan de eisen die door de Internationale Walvis Commissie (IWC) zijn gesteld aan wetenschappelijke walvisjacht, en sommeerde Japan om de JARPA II vergunningen in te trekken. In reactie op de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof werd door Japan de walvisvaart in de Zuidelijke IJszee voor seizoen 2014–2015 afgelast. In vervolg op de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is tijdens IWC65 een resolutie aangenomen die regelt dat alle programma’s voor wetenschappelijk onderzoek en de daarmee gepaard gaande walvisvangst, zo ook daarmee de nieuwe programma’s van Japan, getoetst moeten worden aan de richtlijnen van de IWC. Dat deze resolutie is aangenomen is een belangrijke stap in het beperken van walvisjacht ten behoeve van het wetenschappelijke onderzoeksprogramma.
Japan heeft aangekondigd te willen starten met een nieuw programma in 2015. Dit programma zal conform huidige internationale afspraken eerst getoetst worden door het wetenschappelijk comité van de IWC die bij deze toetsing tevens rekening houdt met wat gesteld is in de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Hoewel van belang is te onderkennen dat de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof geen verbod stelt op de walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden, blijft het kabinet van mening dat alle walvisjacht verboden zou moeten zijn en acht het zich door deze uitspraak in die mening gesterkt. De uitspraak is hiermee een instrument dat het kabinet benut in haar verzet tegen walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden.
Herinnert u zich de mondelinge vragen van 21 januari jongstleden waarin u heeft toegezegd in de EU te bouwen aan consensus over het stellen van voorwaarden aan een eventueel vrijhandelsakkoord met Japan op het gebied van het respecteren van de mensenrechten, het moratorium op de walvisjacht en een beëindiging van de dolfijnenslachtingen?
Ja. Het kabinet heeft hierin aangegeven dat er in de Europese Unie geen consensus over het onderwerp is. Het kabinet stelde dat er meer EU-lidstaten zijn die weliswaar de afschuw over de praktijk delen, maar geen koppeling willen aanbrengen tussen het vrijhandelsakkoord enerzijds en de walvisjacht anderzijds. Nederland ziet het vrijhandelsverdrag als een vehikel om met Japan de walvisvaart bilateraal en in internationale fora te bespreken. In dat verband heeft Nederland zich bij het vaststellen van een EU-onderhandelingsmandaat ingezet voor de opname van een stevig duurzaamheidshoofdstuk, dat aanknopingspunten biedt de walvisvaart met Japan te bespreken. Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen tussen de EU en Japan.
Kunt u verklaren waarom u de Kamer niet op de hoogte hebt gehouden van uw inzet en uw vorderingen op dit gebied, ondanks uw toezegging om daar in uw verslagen «speciaal aandacht aan dit onderwerp» te geven? Kunt u alsnog uiteenzetten wat u concreet heeft ondernomen om de zaken in de Europese Unie meer in de richting te bewegen van bovengenoemde voorwaarden aan het vrijhandelsakkoord met Japan, wat de resultaten daarvan tot nu toe zijn geweest en welke stappen u nog meer gaat zetten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u uiteenzetten welke andere EU-lidstaten u inmiddels aan uw zijde heeft gekregen om (bovengenoemde) voorwaarden te verbinden aan het vrijhandelsakkoord? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over de kaderovereenkomst waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld?4 Hoe vaak en op welke wijze zijn in deze onderhandelingen de mensenrechten, de walvisjacht en de dolfijnenslachtingen aan de orde gesteld en wat is daar tot nu toe het resultaat van geweest?
Er hebben verschillende onderhandelingsrondes plaatsgevonden over de kaderovereenkomst waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld. November 2014 vond de zesde onderhandelingsronde plaats in Tokio. In deze onderhandelingen wordt telkens een breed spectrum aan onderwerpen besproken. In het politieke kaderakkoord is een bepaling voorzien met de strekking om gedeelde waarden als mensenrechten en fundamentele vrijheden in internationale fora en in de betrekkingen met derde landen uit te dragen en te bevorderen.
Binnen de EU zal het kabinet zich inzetten voor een consensus om binnen de kaderovereenkomst een bepaling op te nemen over het op termijn beëindigen van de walvisjacht en dolfijnenslachtingen zoals die op dit moment plaatsvinden. Ook pleit Nederland voor het opnemen van bepalingen ten aanzien van het beschermen van – kwetsbare – flora en fauna, het terugdringen van onwettige visserij en het lange termijnbehoud evenals duurzaam beheer van mariene ecosystemen en rijkdommen. Hoewel zich voor deze bepalingen een EU-brede consensus lijkt af te tekenen, zal het uiteindelijke resultaat afhankelijk zijn van het verloop van de onderhandelingen met Japan.
Het bericht dat de gemeente Enschede een zoekperiode van vier weken voor de bijstand hanteert, alvorens de aanvraag wordt beoordeeld |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de gemeente Enschede moet stoppen met het hanteren van een zoekperiode van vier weken voor mensen ouder dan 27 jaar, alvorens een aanvraag om een bijstandsuitkering in behandeling wordt genomen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot artikel 41 van de Wet werk en bijstand (Wwb)?1
Een gemeente mag een belanghebbende die zich bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft gemeld, verplichtingen opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling. Een verplichting kan zijn dat mensen gedurende vier weken zelf moeten zoeken naar werk. Deze verplichting mag ook worden opgelegd aan iemand vanaf 27 jaar. Als diegene echter een aanvraag voor bijstand doet tijdens die vier weken, moet de gemeente die aanvraag -ook tijdens die vier weken- in behandeling nemen. Dit is anders voor iemand jonger dan 27 jaar. Een aanvraag van iemand jonger dan 27 jaar kan pas na afloop van de vier weken gerekend vanaf de dag van melding worden ingediend en in behandeling worden genomen. Dit is geregeld in artikel 41, vierde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Op de aanvraag is titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Hierin wordt bepaald dat op een aanvraag in beginsel binnen acht weken moet worden beslist. Ik heb de wethouder van Sociale Zaken van de gemeente Enschede hierover inmiddels geïnformeerd.
Deelt u de mening dat, zoals blijkt uit de voorbeelden van «Sociaal hart voor Enschede», de zoekperiode leidt tot schulden, onterechte afwijzingen en mensen die zich terugtrekken en hierdoor uit beeld raken? Zo nee, ontkent u de groeiende sociale problematiek in Enschede?2
Allereerst geldt dat de uitvoering van de WWB aan (het college van burgemeester en wethouders van) een gemeente is. De gemeenteraad controleert het college.
Ik heb van de wethouder van Sociale Zaken in de gemeente Enschede begrepen dat de gemeente Enschede in staat is om binnen acht weken te beslissen op een bijstandsaanvraag, ook als er een zoektijd van vier weken wordt gehanteerd en dat als mensen in Enschede in de financiële problemen dreigen te geraken een voorschot wordt verstrekt, zoals in de WWB wordt voorgeschreven.
Er zijn mij geen casussen bekend waaruit blijkt dat de gemeente Enschede zich niet houdt aan de wettelijke termijnen voor het verstrekken van voorschotten zoals vermeld in artikel 52 van de WWB. Tijdens mijn onderhoud met de wethouder van Sociale Zaken in de gemeente Enschede heb ik onder andere de voorschotverstrekking aan de orde gesteld.
Verder heb ik begrepen dat het burgerinitiatief Sociaal Hart Enschede zich inzet voor mensen in de bijstand. Het burgerinitiatief heeft klachten ontvangen van mensen in de bijstand op diverse terreinen. Het burgerinitiatief wil een onderzoek van de Nationale ombudsman naar aanleiding van deze klachten. De wethouder van Sociale Zaken in de gemeente Enschede zal de klachten in ontvangst nemen om deze naar behoren af te handelen.
Klopt het bericht dat de gemeente Enschede zich niet houdt aan de wettelijke termijnen voor het verstrekken van voorschotten zoals vermeld in artikel 52 van de Wwb? Zo ja, bent u bereid om de gemeente hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen aan de angst en beweegreden van de wethouder voor faillissement vanwege tekortschietende budgetten? Erkent u dat werklozen en hulpbehoeftigen hiervan de dupe worden?3
Met de komst van de WWB in 2004 werden gemeenten volledig financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de bijstand. Gemeenten ontvangen voor deze taak twee budgetten: een inkomensdeel voor de bekostiging van bijstandsuitkeringen en een participatiebudget voor de bekostiging van re-integratieactiviteiten. Door voor de bekostiging van bijstandsuitkeringen een budget te verstrekken, hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om bij effectieve uitvoering de winst te behouden en worden zij bij optredende tekorten gestimuleerd tot verbetering. Dit dient uiteraard te gebeuren op een wijze die binnen de kaders van de wet- en regelgeving ligt.
Het is bekend dat de gemeente Enschede de wet onder moeilijke omstandigheden moet uitvoeren, maar dit geldt voor veel gemeenten. Over 2013 had Enschede een tekort op haar budget voor het inkomensdeel van circa € 7 miljoen (8,5% van het budget). De omvang van dit tekort lijkt beheersbaar voor de gemeente, mede in ogenschouw nemend dat het tekort lager is uitgevallen dan de gemeente ongeveer een jaar geleden verwachtte. Dat tekorten gemeentebestuurders aanleiding geven tot zorgen en tot het treffen van aanvullende maatregelen, is een wezenlijk onderdeel van de budgetbekostiging. Voor zover gemeentelijke budgetten op basis van het objectief verdeelmodel te zeer uit de pas lopen met de werkelijke uitgaven van de gemeente ten aanzien van het inkomensdeel, en hiervoor andere oorzaken zijn aan te wijzen dan alleen gemeentelijke keuzen met betrekking tot beleid en uitvoering, voorzien diverse maatregelen (zowel vooraf als achteraf) in een risicodemping voor gemeenten. Een van die maatregelen betreft de meerjarige aanvullende uitkering, waarvoor de gemeente Enschede sedert 2009 in aanmerking komt. Net als de overige maatregelen, is de meerjarige aanvullende uitkering nadrukkelijk alleen bedoeld ter beheersing van het financië
De wettelijk vastgelegde rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden kunnen door de gemeente niet worden aangetast, ook niet wanneer zij vanwege tekorten maatregelen treft om die te reduceren. Voor zover rechten en plichten niet in landelijke regelgeving zijn vastgelegd, maar voortvloeien uit de toepassing van bevoegdheden die bij wet aan gemeenten zijn gegeven, kunnen lokale maatregelen hierop wel van invloed zijn. De wenselijkheid hiervan en maatvoering daarbij staan ter beoordeling van de gemeente, waarbij de gemeenteraad een kaderstellende en controlerende taak heeft.
Het bericht “Q-koorts: Staat aansprakelijk” |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Q-koorts: Staat aansprakelijk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het verwijt dat de overheid te lang heeft gewacht met het traceren van de bronnen, en met het treffen van maatregelen om de epidemie een halt toe te roepen?
In de kabinetsreactie van 20 december 2010 op het rapport «Van verwerping tot verheffing» komt dit punt aan de orde. De Commissie Van Dijk concludeert dat er op verschillende momenten doortastender had kunnen en moeten worden opgetreden, al kan de Commissie niet met zekerheid zeggen dat de uitkomst en het ziekteverloop dan ook daadwerkelijk anders waren geweest. Het kabinet heeft de constatering van de Commissie onderschreven en heeft hieruit lessen getrokken en gezorgd voor condities die een adequater optreden mogelijk maken.
Wat is uw reactie op het verwijt dat, door geen informatie te verstrekken over de uitbraak en over de bronnen van de besmetting, de overheid niet alleen de GGD, maar ook de burgers de mogelijkheid ontnam om maatregelen te treffen om de kans op besmetting te verminderen?
In bovengenoemde kabinetsreactie komt ook dit specifieke punt aan de orde. De Commissie concludeert dat onzekerheden in de bestrijding niet tijdig zijn gecommuniceerd met het publiek. Het kabinet heeft dit onderkend en besloten dat in de toekomst wel over onzekerheden en de dilemma’s in de bestrijding gecommuniceerd dient te worden.
Over de vraag of het brononderzoek in essentie belemmerd is, kan verschillend worden geoordeeld. Wel bevestigt het de noodzaak van integratie van de humane en veterinaire informatiestromen. GGD Nederland en de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) hebben daarom een samenwerkingprotocol vastgesteld. Daarmee is de informatievoorziening die noodzakelijk is om de besmettingsbronnen te kennen en te delen en de burgers voor te lichten verder gestructureerd. Monitoring en brononderzoek kunnen inmiddels ongehinderd en geborgd plaatsvinden.
Wat is uw reactie op het onderzoek van het kennisinstituut Alterra van de Universiteit van Wageningen, waaruit blijkt dat het uitrijden van besmette mest een zeer belangrijke rol speelt bij de verspreiding van de Q-koortsbacterie?2 Hoe verhoudt zich dat volgens u met de uitspraken van oud-Minister Verburg «dat mest niet het grootste probleem was», en dat om die reden een verbod op het uitrijden van mest «geen handelingsperspectief» zou zijn geweest?
U verwijst naar een onderzoek van de universiteiten in Maastricht en Wageningen en van de GGD Zuid-Limburg over de relatie tussen het uitrijden van mest en humane besmetting met Q-koorts.
Bij de bestrijding van Q-koorts is het beleid vanaf het begin gericht geweest op het voorkomen van verspreiding via mest. De ingestelde maatregelen hadden als doel de Q-koortsbacterie te inactiveren door de mest gedurende enkele maanden in de stal te laten composteren alvorens deze uitgereden mocht worden. Hiermee zou contaminatie van de omgeving door potstalmest van de besmette bedrijven voorkomen worden. De mestmaatregelen zijn in stand gehouden om garanties te bieden. Doordat melkgeiten en melkschapen jaarlijks verplicht worden gevaccineerd tegen Q-koorts ontstaat er geen nieuwe besmette mest.
Tijdens de openbare hoorzitting van de Nationale Ombudsman op 24 april 2012 heeft oud-minister Verburg inderdaad gezegd dat uit onderzoek was gebleken dat mest niet het grootste probleem was. Desondanks zijn mestmaatregelen genomen zoals hierboven uiteen gezet.
Herinnert u zich uw toezegging om uiterlijk 1 september 2014 een evaluatie te laten plaatsvinden van de Stichting Q-support?3 Heeft deze evaluatie al plaatsgevonden, en wanneer zullen de resultaten hiervan naar de Kamer gestuurd worden?
Bij de antwoorden op deze vragen voeg ik de aangekondigde eerste rapportage over de Stichting Q-support. Wij noemen het liever geen evaluatie omdat de feitelijke werkzaamheden van Q-support pas goed op gang zijn gekomen na de startbijeenkomst op 12 februari 2014, waardoor de onderzoeksperiode over de kern van de activiteiten niet langer is dan vijf maanden. Dit document is daarom vooral een eerste rapportage over de opstartfase en een «nulmeting» voor de evaluatiemomenten in de komende jaren.
Zal deze evaluatie ook uitgebreid ingaan op de realisatie van de begroting van afgelopen jaar, de begroting voor komende jaren, en de tevredenheid van de Q-koorts patiënten over deze stichting? Kan er zowel voor de realisatie als voor de begroting duidelijk gemaakt worden wat de verhouding is tussen overheadkosten en uitgaven waar de Q-koortspatiënten concreet gebruik van kunnen maken?
De rapportage gaat, zoals ook met uw Kamer afgesproken, met name in op de tevredenheid van de Q-koorts patiënten over de stichting. De begroting en realisatie komen aan de orde via de subsidievoorwaarden. Uit de jaarrekening blijkt dat in dit opstartjaar ongeveer 11% van de kosten onder de term overhead zouden vallen.
Zal deze evaluatie ook uitgebreid ingaan op de tevredenheid van de Q-koortspatiënten over het functioneren van deze stichting? Kunt u aangeven op welke wijze dit bepaald wordt?
De rapportage gaat, zoals gezegd, vooral in op de tevredenheid van de Q-koorts patiënten over de stichting. In de rapportage, van een externe, onafhankelijke rapporteur vindt u een verantwoording van de methode waarmee de tevredenheid van Q-koorts patiënten is onderzocht4.
Herinnert u zich uw toezegging om een jaar na de oprichting van Stichting Q-support te bepalen of het budget van 10 miljoen euro adequaat is?4
Vooralsnog heb ik geen reden om aan te nemen dat de toegekende 10 miljoen euro niet adequaat is.
Welke stappen bent u voornemens te zetten als blijkt dat de toegekende 10 miljoen euro niet adequaat is?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid alsnog een voorstel te doen voor een individuele financiële tegemoetkoming, die erkenning inhoudt van het feit dat het overheidsoptreden rond de Q-koortsepidemie beter had gekund, alsmede erkenning voor het door de Q-koortspatiënten hierdoor mogelijk ondervonden nadeel?
Het kabinet heeft erkend dat het overheidsoptreden beter had gekund. Ik ben nog steeds onder de indruk van de verhalen van patiënten zoals deze naar voren komen in «Het verhaal Q-koorts»6, dat door de stichting Q-support is opgesteld en als bijlage is toegevoegd aan de externe rapportage.
Het kabinet heeft besloten om niet tot een individuele financiele tegemoetkoming over te gaan maar om via de Stichting Q-support te richten op ondersteuning van patiënten in het op de rails krijgen van hun leven, het vinden van de juiste zorg en ondersteuning en (nieuw) toekomstperspectief.
Medische zorg voor gedetineerden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 september 2014 in de zaak Rudyak v. Ukraine1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over medische zorg voor gedetineerden?2
Ja.
Deelt u de mening dat uit de bovengenoemde uitspraak, met name overweging 58, blijkt dat arrestanten bij aankomst op een politiebureau recht hebben op medisch onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Uit de EHRM-uitspraak Rudyak volgt dat een medisch onderzoek een fundamentele waarborg vormt tegen mishandeling van gedetineerde personen. Deze waarborg dient twee doelen. Enerzijds biedt het bescherming aan de gedetineerde en anderzijds stelt het de overheid in staat een plausibele verklaring te kunnen geven voor mogelijke verwondingen. Het EHRM geeft in de uitspraak geen nadere invulling aan deze waarborg noch stelt het EHRM de wijze waarop medisch onderzoek zou moeten plaatsvinden vast. Uit de uitspraak volgt dus niet dat iedere arrestant direct bij aankomst op het politiebureau dient te worden onderzocht door een arts.
Deelt u de mening dat in het niet in overeenstemming met bovengenoemde uitspraak is dat een arrestant bij binnenkomst slechts door een niet medisch geschoolde arrestantenwacht wordt bevraagd en dat er pas een arts wordt ingeschakeld als de antwoorden van de arrestant daar aanleiding toe geven (zie uw antwoord op de eerder gestelde vragen 2 en2? Zo ja, wat gaat dat voor de praktijk dan wel regelgeving omtrent medisch onderzoek van arrestanten betekenen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet.
Onder het EVRM heeft iedere gedetineerde vanaf het allereerste begin van vrijheidsontneming recht op toegang tot een arts.4 Dit is echter niet hetzelfde als de verplichting om in alle gevallen door een arts te laten beoordelen of de arrestant medische zorg nodig heeft; het initiatief wordt in beginsel bij de gedetineerde gelegd.
Wel heeft de overheid onder de artikelen 2 en 3 EVRM ook een positieve verplichting om zorg te dragen voor de gezondheid van gedetineerden in situaties waarin autoriteiten «op de hoogte zijn of hadden kunnen zijn» van een serieus gezondheidsprobleem dan wel een acuut gevaar voor zijn leven is.5
Er bestaat dus een recht op toegang tot medische zorg, maar dit recht strekt niet tot de plicht voor de overheid om gedetineerden – over wiens gezondheidssituatie in beginsel geen reden tot twijfel bestaat – bij aanvang van de voorlopige hechtenis altijd te laten onderzoeken door een arts.
Bent u in het licht van bovengenoemde uitspraak van het EHRM nog steeds van mening dat met de wijze waarop de politie arrestanten bij binnenkomst op medische complicaties toetst, uitvoering wordt gegeven «aan de waarborgen zoals deze zijn vastgelegd in artikelen 2 en 3 EVRM»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat zijn de gevolgen daarvan?
Ja, omdat alle personen die bij de politie worden ingesloten nu reeds bevraagd worden over hun gezondheid. Op basis hiervan wordt al dan niet een arts gewaarschuwd, die vervolgens verantwoordelijk is voor de medische begeleiding en behandeling.
Zoals ik in eerdere Kamervragen over dit onderwerp gemeld heb, heeft de Nationale Politie in samenwerking met de GGD een protocol opgesteld waarin het tijdig inschakelen van medisch geschoold personeel is geregeld. Dit houdt onder meer in dat beoordelingen van ziekteverschijnselen bij personen in cellencomplexen of ophoudruimtes van de politie niet uitgevoerd dienen te worden door politieagenten of arrestantenverzorgers.
Het protocol is erop gericht om de risico's tot het uiterste minimum te beperken. Dit heeft ook de serieuze aandacht van de afdelingen Arrestantentaken van politie. Bovendien wordt dit onderwerp ook nauwgezet gevolgd door de CPT en de Inspectie van Veiligheid en Justitie en de Inspectie voor de Gezondheidszog.
Ten overvloede merk ik op dat het CPT in haar laatste rapporten met betrekking tot de situatie van gedetineerden in Nederland in 2011 en 2007 de toegang tot de medische zorg van personen die ingesloten zijn bij de politie adequaat heeft bevonden.6
Het aankopen van miljoenen griepkuren door de overheid tussen 2005 en 2009, terwijl de werkzaamheid ervan niet vaststond |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel met de titel «Inkoop griepremmers was onbezonnen» waarin de gang van zaken rondom de aankoop van 5 miljoen griepkuren door de overheid wordt behandeld?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bewering, mede gebaseerd op informatie ontvangen via een Wob-verzoek, dat de inkoop van antivirale middelen onbezonnen was, omdat de werkzaamheid ervan niet ter sprake is geweest bij de aanschaf ervan?
De antivirale middelen zijn aangeschaft naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad (GR) «Antivirale middelen bij een grieppandemie, gebruik bij schaarste» uit 2004. Het advies van de GR is gebaseerd op de wetenschappelijke kennis van dat moment en met het besef dat er een beperkte hoeveelheid bewijs was voor de werkzaamheid in een nieuwe pandemische situatie. Alle op dat moment bekende zekerheden en onzekerheden zijn meegenomen in het advies van de GR. Uw Kamer is daarover reeds bericht per brief op 26 juni 2008.
Is het waar dat er bij de aanbesteding van oseltamivir (Tamiflu) en zanamivir (Relenza), ondanks het advies van de Gezondheidsraad, geen nader onderzoek gedaan is naar de werkzaamheid van de genoemde middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het eerste advies van de GR over antivirale middelen, «Antivirale middelen bij een grieppandemie, gebruik bij schaarste» uit 20043, is direct opgevolgd. Na deze eerste aankoop zijn geen nieuwe aankopen gedaan. De aanbevelingen in het door u in de voetnoot genoemde tweede advies, «Gebruik van antivirale middelen en andere maatregelen bij een grieppandemie» uit 20054, waarin de commissie de aanbevelingen uit het interim-advies in een breder kader plaatst, en die betrekking hebben op een eventuele nadere aankoop, zijn dus niet aan de orde.
Is het waar dat, ook toen er van spoed geen sprake meer was, bij vervolgbestellingen en -leveringen geen aanvullend onderzoek gedaan is naar de werkzaamheid van deze antivirale middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3, er is geen sprake geweest van vervolgbestellingen of leveringen.
Is de volksgezondheid vanwege het uitblijven van aanvullend onderzoek naar de werkzaamheid van de genoemde antivirale middelen in gevaar gebracht? Is het niet zo dat vanwege de twijfelachtige werkzaamheid en de potentiële ernstige bijwerkingen, zoals deze bijvoorbeeld vanuit Japan worden gemeld, de neuraminidaseremmers een risico vormen? Kunt u aangeven hoe de situatie is met betrekking tot de bijwerkingen van neuraminidaseremmers die kunnen leiden tot neuropsychiatrische aandoeningen, suïcide en plots overlijden?3 4
Tamiflu en Relenza, de twee opgeslagen antivirale middelen, zijn geregistreerde middelen. Een middel wordt uitsluitend geregistreerd als de balans tussen baten (werkzaamheid) en lasten (bijwerkingen) positief uitvalt. Deze balans wordt door de registratieautoriteiten nauwlettend in de gaten gehouden en mocht deze balans op enig moment anders uitvallen dan treffen de registratieautoriteiten maatregelen, zoals bijwerkingen laten opnemen in de bijsluiter of registratie intrekken.
In de reguliere zorg worden beide middelen weinig ingezet als therapie, meestal in een ziekenhuis conform richtlijnen van de artsen waar ook een afweging van het risico van mogelijke bijwerkingen en het nuttig effect wordt gemaakt.
De voorraden van de overheid zijn bedoeld om eventueel in te zetten bij een pandemie. Ter voorbereiding hierop heeft de GR, zoals aangekondigd in hun werkplan 2014 (17 september 2013), een advies gepland t.a.v. de stand van de wetenschap over de bijdrage van antivirale middelen aan de volksgezondheid bij een pandemie. De GR zal daar onder meer alle beschikbare (nieuwe) literatuur bij betrekken, dus ook de Cochrane-analyse van April 2014.
Klopt het dat Roche jarenlang 8 ongepubliceerde onderzoeken heeft achtergehouden over oseltamivir? Klopt het dat, na het openbaar worden van de onderzoeken, de nieuwste Cochrane-meta-analyse de genoemde voordelen uit de meta-analyse uit 2003 onderuit is gehaald? Wat vindt u daarvan?5
Ik kan niet beoordelen of informatie door Roche is achtergehouden. De GR zal bij een volgend advies alle beschikbare (nieuwe) literatuur betrekken, dus ook de Cochrane-analyse van April 2014.
Waarom heeft het vijf jaar geduurd voordat de via een Wob-verzoek gevraagde informatie ter beschikking werd gesteld? Acht u dit de gewenste gang van zaken?
Er zijn allerlei organisatorische redenen waarom het heel lang geduurd heeft voordat de via een Wob-verzoek gevraagde informatie verzameld was. Dit is vanzelfsprekend niet de gewenste gang van zaken. Onze interne procedures zijn naar aanleiding daarvan sterk verbeterd en gestroomlijnd.
Voor welk bedrag zijn de 5 miljoen griepkuren destijds aanbesteed? Waren er ook andere middelen op de markt waarbij de werkzaamheid wel was aangetoond? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar de begroting van 2006 waarin een incidentele vergoeding van € 54,4 miljoen is opgenomen aan het toenmalige Nederlands Vaccin Instituut om de geregistreerde antivirale middelen en de grondstof aan te kopen.
De GR neemt bij haar adviezen alle beschikbare middelen in beschouwing.
Zijn er nieuwe inzichten sinds het advies van de Gezondheidsraad in 2005 over de neuraminidaseremmers, waarbij de Gezondheidsraad aangaf dat de kennis met betrekking tot neuraminidaseremmers beperkt is, en het beleid wellicht moet worden aangepast bij voortschrijdend inzicht?6
Naar aanleiding van de mogelijkheid dat er nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn die tot aanpassing van beleid zouden kunnen leiden heb ik een nieuw advies aan de GR gevraagd t.a.v. de stand van de wetenschap over de bijdrage van antivirale middelen aan de volksgezondheid bij een pandemie.
Hoe beoordeelt u de kritische artikelen in het Geneesmiddelenbulletin, waarin sinds 2005 het nut van de genoemde neuraminidaseremmers oseltamivir en zanamivir wordt betwijfeld en waar het handelen van de fabrikant wordt bekritiseerd die waarheidsvinding in de weg staat? Is deze informatie voor u aanleiding uw beleid te herzien op het punt van de voorraadvorming van deze middelen? Kunt u uw standpunt in deze motiveren?7 8
Zie antwoord vraag 9.
Welke les trekt u uit deze gang van zaken? Moet bijvoorbeeld niet bij het inslaan van middelen de werkzaamheid daarvan zijn aangetoond door onafhankelijk deskundigen, zodat vermenging van belangen wordt uitgesloten?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat het gebruik van de illegale filmdienst Popcorn Time in Nederland sterk groeit |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Illegale filmdienst Popcorn Time groeit als kool in Nederland»1 en van het fragment in RTL Nieuws op 1 september 2014?2
Ja.
Bent u van mening dat deze dienst oneerlijke en valse concurrentie levert met legale downloaddiensten en acteurs en andere filmmakers financieel benadeelt en aantast in hun rechtspositie?
Ja.
Deelt u de opvatting dat voornoemde illegale filmdienst in Nederland juridisch niet of slechts lastig kan worden bestreden nu deze buiten Nederland gevestigd zijn? Bent u van mening dat een aanpassing van wetgeving wenselijk is om deze aanpak beter te faciliteren? Bent u voorts van mening dat het wenselijk is om nadrukkelijk ook niet-juridische oplossingen te zoeken?
De handhaving van het auteursrecht is in beginsel een privaatrechtelijke aangelegenheid. De collectieve handhaving door Stichting Brein is er op gericht (i) onrechtmatige diensten door hun hosting provider (d.w.z. de internet service provider die de dienst onderdak geeft en met het internet in verbinding stelt) offline te laten halen en (ii) de NAW-gegevens van de aanbieder van de onrechtmatige dienst vast te stellen om herhaling te voorkomen.
Popcorn Time wordt anoniem beheerd en opereert vanuit het buitenland. In zo’n geval kan stichting Brein vorderen dat de access-provider (d.w.z. de internet service provider die gebruikers toegang tot het internet verleent) de toegang tot de dienst blokkeert. Of en zo ja in hoeverre die vordering voor toewijzing in aanmerking komt, ligt momenteel in een andere zaak (The Pirate Bay) bij de Hoge Raad voor. Zolang de zaak onder de rechter is, onthoud ik mij van verder commentaar.
Het juridische kader waartegen de handhaving van het auteursrecht plaatsvindt, kan worden teruggevoerd op Richtlijn 2004/48/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (PbEG 2004, L 157/45. Het zou prematuur zijn nu te concluderen dat het desbetreffende kader nog verder moet worden verbreed of aangescherpt.
Naast handhaving van het auteursrecht verdient voorlichting over het auteursrecht aandacht. Thecontentmap.nl biedt een uitgebreide lijst met legale websites en diensten voor on line beschikbare muziek, film en tv, sport, ebooks, games, foto’s, illustraties, animaties en beeldende kunst. Thecontentmap.nl vereenvoudigt het voor consumenten te genieten van legale, makkelijk vindbare, betaalbare en kwalitatief goede content. De Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap heeft toegezegd 75.000 euro beschikbaar te stellen voor een campagne die thecontentmap.nl op een positieve manier onder de aandacht moet brengen.
Kunt u best practices noemen uit andere landen die bijdragen aan het bewust maken van consumenten van de keuze die zij hebben tussen legale en niet-legale downloaddiensten? Wat vindt u in dat verband van de vrijwillige samenwerking die marktpartijen in het Verenigd Koninkrijk zijn aangegaan, waarbij consumenten bij hun bezoek aan een illegale downloadsite worden gewezen op hun keuzemogelijkheid voor een legaal aanbod zonder dat deze gegevens worden bewaard of worden doorgegeven aan derden?3
In het Verenigd Koninkrijk is tussen rechthebbenden en internet-providers met behulp van de overheid een akkoord bereikt over het versturen van zogenaamde «copyright alerts» aan IP-adressen waarop inbreukmakend up- en downloaden is geconstateerd (VCAP). Eerder is een dergelijk vrijwillig initiatief in de Verenigde Staten van start gegaan.
Ook in Denemarken hebben rechthebbenden en internet-service-providers afspraken gemaakt over een bewustwordingscampagne voor consumenten. Consumenten die een geblokkeerde dienst willen bezoeken komen op een zogenaamde «landing page» die uitlegt waarom de site niet toegankelijk is en verwijst naar legale alternatieven.
Ik sta positief tegenover het voorstel dat rechthebbenden en internet-providers afspraken maken over een goede voorlichting betreffende het auteursrecht aan consumenten. Uiteraard dienen de rechten van consumenten waaronder hun privacy daarbij te worden gerespecteerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg over auteursrecht op 24 september 2014?
Ja.
De chaos in de jeugdzorg |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat 75% van de zorginstellingen – ondanks uw vele beloften – geen zicht heeft op de budgetten of financiële zekerheid vanaf 1 januari 2015, en hierdoor niet garant kan staan voor kwalitatief goede zorg en veiligheid van kinderen, en de daadwerkelijke beschikbaarheid van jeugdzorg in gevaar komt?1
Dit is een zorgelijke situatie. Wij zijn hierover in overleg getreden met de branches en VNG. Afgesproken is om waar de inkoopprocessen op gemeentelijk en regionaal niveau niet goed lopen hier een impuls aan te geven door het voeren van spiegelgesprekken. Naar aanleiding van deze gesprekken worden afspraken gemaakt over hoe om te gaan met afwijkingen in het zorggebruik en er worden afspraken gemaakt om te komen tot behoud van de zorginfrastructuur voor het hulpaanbod.
Ziet u mogelijkheden op voorstel van Jeugdzorg Nederland een noodwet in te voeren, zodat de kwaliteit en continuïteit van de jeugdzorg niet in gevaar komt, en er geen kinderen tussen wal en schip vallen? Zo nee, op welke wijze gaat u de malaise in de jeugdzorg na 1 januari beperken?
U wordt met een afzonderlijke brief over de voortgang van de transitie geïnformeerd, over de afspraken die we met de branches en de VNG maken en over de eventuele regeltechnische consequenties.
Acht u het wenselijk dat 1800 jeugdhulpverleners met ontslag worden bedreigd? Wat zijn uw plannen om collectieve ontslagen te voorkomen? Wat hebben de werk-naar-werk-trajecten tot op heden opgeleverd?2 3
Tot begin september zijn bij het UWV in 2014 collectieve ontslagmeldingen gedaan voor in totaal 1.450 personen die taken verrichten die thans gebundeld worden onder de Jeugdwet. Circa de helft van het aantal meldingen heeft betrekking op de bureaus jeugdzorg. In hoeveel daadwerkelijke ontslagen dit zal uitmonden valt niet precies aan te geven. Dit is mede afhankelijk van de mate waarin er sprake is van natuurlijk verloop. Het is in eerste instantie een taak van de verschillende partijen gezamenlijk om ontslagen zo veel mogelijk te beperken. De beste manier om deze te beperken is immers het maken van afspraken tussen gemeenten en aanbieders. Pas als het inkoopproces tussen gemeenten en aanbieders verder is gevorderd kan meer in detail worden aangegeven in hoeverre er, ondanks de inspanningen van deze partijen, gedwongen ontslagen zijn en waar. Voor het UWV is bepalend dat er duidelijkheid is over de inkoopafspraken die een organisatie heeft. Zolang de aanbestedingsprocedure of subsidieverlening nog niet is afgelopen, is er geen duidelijkheid over het budget en de taken van de desbetreffende organisatie en kan een ontslagaanvraag niet in behandeling worden genomen. Wij verwijzen u ook naar onze brief van 23 mei 2014 (kenmerk 363915–120127 – J) over de ontslaggolf in de jeugdzorg.
Wij achten het van belang dat onnodige ontslagen zoveel mogelijk worden beperkt. Mede daarom hebben wij de Transitieautoriteit Jeugd (TAJ) ingesteld. De TAJ adviseert instellingen jeugdhulp en gemeenten bij de inkoop van jeugdhulp en organisaties bij het doorvoeren van noodzakelijke herstructurering. Met deze maatregel beogen wij dat het verlies aan werkgelegenheid zoveel mogelijk wordt beperkt en dat het nieuwe stelsel een «zachte landing» krijgt. Verder is de regeling vergoeding bijzondere transitiekosten van organisaties in verband met de inwerkingtreding van de Jeugdwet opgesteld. Deze regeling biedt de wettelijke grondslag voor subsidieaanvragen van organisaties die door de transitie geconfronteerd worden met onvermijdbare kosten om de noodzakelijke continuïteit van zorg en om de beschikbaarheid van essentiële jeugdhulp voorzieningen te kunnen blijven bieden. Ook biedt deze regeling de grondslag voor subsidie aanvragen van organisaties die voor de bekostiging of bevoorschotting van een voorziening afhankelijk zijn van een groot aantal gemeenten. Voor deze regeling is een maximum bedrag van € 200 miljoen beschikbaar. De TAJ brengt advies uit over de ingediende subsidie aanvragen.
Daarnaast is het goed om te constateren dat sociale partners in de jeugdzorg, welzijn en kinderopvang gezamenlijk een sectorplan hebben ingediend bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hierdoor is in 2014–2015 € 3,8 miljoen beschikbaar voor het deelplan jeugdzorg.
Het gaat daarbij om:
Wat is uw reactie op de berichten van onder andere Bureau Jeugdzorg dat collectieve ontslagaanvragen niet door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) in behandeling worden genomen, omdat de aanbestedingsprocedure nog loopt? Kunt u aangeven hoeveel collectieve ontslagaanvragen er in de Jeugdzorg in 2014 zijn geweest (inclusief de niet in behandeling genomen ontslagaanvragen)?4
Zie antwoord vraag 3.
Is het in uw ogen denkbaar dat er per 1 januari 2015 lange wachtlijsten zullen gaan ontstaan voor de zwaardere jeugdzorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn uw verwachtingen hieromtrent, in zowel kwalitatieve als kwantitatieve zin?
Op basis van de wet op de jeugdhulp wordt per 1-1-2015 continuïteit van zorg geboden aan de cliënten die op dat moment gebruik van jeugdhulp maken. Verder is op basis van de wet de gemeente er per 1-1-2015 aan gehouden om te voorzien in jeugdhulp (jeugdhulp plicht) voor de jeugdige uit de gemeente die daarop zijn aangewezen. Gemeenten zijn zeer druk bezig om dit te organiseren. Om de risico’s per 1-1-2015 op het wegvallen van hulp in te perken zijn wij in gesprek met de gemeenten en de jeugdhulpsector (zie ook afzonderlijke brief over de voortgang van de transitie en over de afspraken die we met de branches en de VNG gemaakt hebben over de eventuele regeltechnische consequenties, brief (Kamerstuk 31 839, nr. 412) Voortgang Tranisitie Jeugdstelsel dd 23 september 2014). Het is niet op voorhand precies aan te geven wat dit voor effect op de wachttijd voor de jeugdhulp zal hebben. Inzet van alle partijen is en blijft on lange wachtlijsten te vermijden.
Op welke wijze worden de frictiekosten na 1 januari 2015 vergoed aan jeugdzorginstellingen en Bureau Jeugdzorg, gezien het feit dat een groot deel van de organisaties op zijn vroegst in november zekerheid heeft over de budgetten en het verlies aan personeel, waardoor men forse frictiekosten heeft in het jaar 2015?
Op basis van de Regeling vergoeding bijzondere transitiekosten Jeugdwet kunnen organisaties van jeugdhulp en bureaus jeugdzorg vanaf 1 oktober een subsidie aanvraag indienen. Voor het in behandeling kunnen nemen van deze aanvraag is het noodzakelijk dat er duidelijkheid is over de inkoopafspraken / subsidieafspraken die er met deze organisatie is gemaakt. Indien er sprake is van acute liquiditeitsproblemen waardoor het voortbestaan van de organisatie op korte termijn (binnen 2 maanden) wordt bedreigd, zal de aanvraag wel al in behandeling worden genomen.
Wat is uw oordeel over de brief van Jeugd Express Samen (JES) uit Brabant Noord-Oost, waarin wordt gesteld dat het budget in 2015 tot wel 20–50% afwijkt van de gemaakte afspraken? Is dit een uitzondering op de regel of is dit te scharen onder het algemene beeld in de regio’s?5
We zijn met de gemeenten nog in gesprek over de verschillen die ze ervaren tussen opgave van aanbieders en het beschikbare budget. We zien dat dit nu een lastige factor is bij het inkoopproces. Eerder is gebleken dat een belangrijke oorzaak van afwijkingen van het budget een foutieve opgave van de aanbieders kan zijn. Dat betreft dan bij voorbeeld het aantal cliënten dat afkomstig is uit een bepaalde gemeente. Dit wordt veroorzaakt door onduidelijkheid over het woonplaatsbeginsel en door het niet correct toedelen van cliënten over de verschillende wettelijke kaders zoals de jeugdwet en de Wet langdurige zorg.
Verder treden door de jaren heen afwijkingen in zorggebruik op. Dit kan met name bij kleinere gemeenten tot fluctuaties leiden. Daarom wordt ook gepleit dat gemeenten onderling een systeem van risico verevening invoeren. Het is echter een keuze van de gemeente om dit wel of niet af te spreken.
Door ons worden, vanuit het Transitiebureau, de gemeenten en regio’s bij het inkoopproces ondersteund. Dit kan door een expert in te laten vliegen, maar ook zijn door de ministeries bij verschillende regio’s verschillenanalyses uitgevoerd om mee te kijken en mee te denken over de geconstateerde verschillen tussen het beschikbare budget en de opgave van aanbieders.
Bent u het met de JES eens dat onder deze financiële condities, waarin budgetten sterk afwijken van de gemaakte afspraken, jeugdinstellingen de continuïteit en kwaliteit van zorg niet meer kunnen garanderen en kinderen en ouders tussen wal en schip zullen gaan raken? Zo nee, op welke wijze kunt u de jeugdzorg in Noord-Oost Brabant garanderen?6
Zie antwoord vraag 7.
Bent u nog steeds van mening dat het op 2012 gebaseerde macrobudget, waarop de overheveling van de jeugdzorg gebaseerd is, nog steeds realistisch en haalbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Ja, er zijn geen gegevens bekend waaruit zou blijken dat de opgave 2012 niet zou kloppen.
Kunt u inzicht bieden hoe de feitelijke overdracht van dossiers per 1 januari 2015 gaat gebeuren? Wie is er straks verantwoordelijk voor de dossiers van cliënten die van Bureau Jeugdzorg overgaan naar de gemeenten (vrijwillige kader)? Welke richtlijnen worden hierbij gehanteerd?
De brancheorganisatie Jeugdzorg Nederland beziet op welke wijze dossiers van BJZ op een verantwoorde wijze kunnen worden overgedragen. Beoogd wordt de overdracht van dossiers of cliëntgegevens aan de rechtsopvolgers van bureaus jeugdzorg op een zo efficiënt mogelijke wijze binnen de kaders van de geldende regelgeving te laten verlopen. De instellingen zullen zelf afzonderlijk de cliënten moeten informeren.
Hoe, en wanneer, worden cliënten geïnformeerd over bij wie zij terecht kunnen per 1 januari 2015 met vragen over de jeugdzorg of hun rechten?
In oktober start het Rijk een publiekscampagne om Nederlanders te informeren over de veranderingen in de zorg en ondersteuning. De werktitel van de campagne is «Nederland verandert, de zorg verandert mee». De publiekscampagne moet antwoord geven op vragen waarom de veranderingen plaatsvinden en wat er in algemene zin verandert. Het Nederlands publiek en de huidige cliënten zijn de campagnedoelgroepen. Met huidige cliënten wordt gedoeld op:
De rode draad in de campagne is de website www.hoeverandertmijnzorg.nl. Deze is 15 september live gegaan. Deze website is specifiek bedoeld voor cliënten die al zorg en ondersteuning krijgen, maar ook nieuwe cliënten kunnen hier inzicht krijgen wat Jeugdwet voor hen gaat betekenen. Burgers kunnen met vragen over zorg en over hun rechten ook terecht bij hun gemeente. Alle gemeenten zijn momenteel bezig hun klantcontactcentra daarop in te richten.
Tot slot is er het AKJ: Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg. Dus niet alleen bij klachten maar ook voor advies, met name over je rechten en plichten.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg inkoop jeugdzorg dat binnen enkele weken zal plaatsvinden?
Hiertoe zijn wij bereid.
Het bericht dat er een aardbeving heeft plaatsgevonden bij Froombosch |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «twee aardbevingen na elkaar in Froombosch»?1
Ja.
Zijn er in het verleden in dit gebied eerder aardbevingen voorgekomen die een vergelijkbare zwaarte (1,6 resp 2,6) hadden op de schaal van Richter? Zo ja, wanneer en wat was hun sterkte?
Het totaal aantal bevingen in en nabij Froombosch, tot een afstand van 2,5 km van het centrum, komt inclusief de laatste twee bevingen van 1 september 2014 op 47 (vanaf het begin van de metingen in augustus 1992 tot 10 september 2014).
Boven de magnitude 1.5 zijn er 7 bevingen geweest: een magnitude 1.6 op 18 juli 2002, een magnitude 2.1 op 30 september 2007, een magnitude 2.4 op 31 maart 2010, een magnitude 2.0 op 9 juni 2010, een magnitude 1.8 op 12 mei 2011, een magnitude 1.6 op 17 mei 2014 en een magnitude 2.1 op 2 juli 2014.
Is er in het gebied rond Froombosch een statistisch relevante toename van het aantal en/of de zwaarte van de aardbevingen sinds het besluit om de putten rondom Loppersum voor 80% te sluiten? Zo ja, hoe groot is die toename?
Bevingen in en nabij Froombosch hebben zich sinds 1993 voorgedaan. Het aantal bevingen in het Groninger veld, sinds het besluit omtrent Loppersum van begin 2014, is te klein om iets statistisch relevants te zeggen over een toename van het aantal bevingen rondom Froombosch en/of de zwaarte. De twee recente bevingen geven geen aanwijzing voor een verandering in de seismiciteit in en nabij Froombosch.
Is inmiddels begonnen met het afhandelen van de schademeldingen en kunt u verzekeren dat dit op een snelle en adequate manier gebeurt?
Naar aanleiding van de recente aardbeving nabij Froombosch zijn er circa 1200 meldingen binnengekomen, waarvan er circa 400 gerelateerd kunnen worden aan de aardbeving bij Froombosch. Deze schades vallen grotendeels in de lichtere categorie van schades die snel aangepakt kunnen worden. Er is inmiddels met 75% van de bewoners contact geweest en met de helft zijn afspraken gemaakt voor een bezoek van de schade expert. De huidige ervaring leert dat er met betrekking tot deze lichte schades binnen 3 maanden een definitieve overeenkomst met de bewoner over schadeherstel kan worden gemaakt. Mogelijke meer complexe schades (waaronder bijvoorbeeld schades met ook andere bouwkundige oorzaken) zullen waarschijnlijk langer duren omdat daar meer onderzoek naar oorzaak en herstelmethodiek nodig zullen zijn. Elke schademelding is uniek en daarom maatwerk.
Wat is uw reactie op het bericht dat een brandweerman tijdens het bestrijden van een brand door een defecte ademluchtfles met Quick Connect-koppeling in acute ademnood kwam?1
Voorvallen waarbij personeel van de brandweer in een onveilige situatie terecht komt, zijn zeer zorgelijk en dienen te worden voorkomen. Gelukkig is betreffende brandweerman er in dit geval ongedeerd vanaf gekomen.
Hoeveel incidenten met deze Quick Connect-koppeling zijn u bekend?
Een inventarisatie bij de 25 veiligheidsregio’s die is uitgevoerd door mijn ministerie wijst uit dat er vijf incidenten hebben plaatsgevonden. Drie incidenten vonden in de veiligheidsregio Haaglanden plaats. Het vierde incident in de veiligheidsregio Midden-West Brabant en het vijfde in Zeeland.
Daarnaast is in de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland vijf maal sprake geweest van een «lekkage» rondom een Quick Connect koppeling, waardoor soms in beperkte mate lucht uit de cilinder kon ontsnappen. Vanwege het aanwezige veiligheidssysteem was dit volgens de veiligheidsregio niet gevaarlijk.
Is het waar dat deze ademluchtflessen aan de normen voldoen maar dat de test op vallen en stoten minimaal is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) gaat na of het betreffende product(samenstel), het ademhalingsbeschermingsmiddel, voldoet aan de Warenwet en de van toepassing zijnde Warenwetbesluiten. Tevens wordt beoordeeld of de fabrikant en mogelijk betrokken keuringsinstelling(en) de minimale verplichtingen inzake Warenwet- en regelgeving naar behoren hebben ingevuld. Ook dient vastgesteld te worden of de test op vallen en stoten op de juiste manier is vastgelegd in normen, dan wel voldoende vanuit de fabrikant is ingevuld. De Inspectie SZW wil niet vooruitlopen op de conclusies van het onderzoek, maar vindt het verstandig dat veiligheidsregio’s zekerheidshalve maatregelen hebben genomen.
Wat is uw reactie op de test waarbij ook de verstevigde Quick Connect-koppeling het begeeft na een val?2
In het bericht over de test waar u naar verwijst, wordt gesteld dat deze test geen wetenschappelijke grondslag heeft en tevens niet onder geconditioneerde omstandigheden heeft plaatsgevonden.
In welke veiligheidsregio’s is ertoe besloten de Quick Connect-koppeling niet meer te gebruiken? Kunt u per veiligheidsregio aangeven waarom hiervoor is gekozen?
Ter beantwoording van deze vragen heeft mijn ministerie een inventarisatie bij de 25 veiligheidsregio’s uitgevoerd. Dit laat het volgende beeld zien:
De veiligheidsregio’s Groningen, Friesland, Twente, Gelderland Midden, Gooi en Vechtstreek, Rotterdam-Rijnmond, Zuid-Holland-Zuid en Flevoland maken geen gebruik van een ademluchttoestel in combinatie met de Quick Connect koppeling.
Haaglanden, Hollands-Midden, Amsterdam-Amstelland, Midden-West Brabant en Zeeland maken gebruik van een ademluchttoestel in combinatie met de schroefdraadkoppeling. De incidenten waren voor deze vijf regio’s de aanleiding om over te gaan op schroefdraadkoppeling.
In de overige 12 veiligheidsregio’s zijn ademluchttoestellen in combinatie met een Quick Connect koppeling in gebruik. Er kunnen meerdere merken en typen ademluchtapparatuur in deze veiligheidsregio’s voorkomen. Argumenten op basis waarvan veiligheidsregio’s ervoor kiezen om Quick Connect koppelingen te gebruiken, variëren. Onder andere de volgende argumenten zijn gebruikt:
In welke veiligheidsregio’s is de Quick Connect-koppeling nog wel in gebruik? Kunt u per veiligheidsregio aangeven waarom hiervoor is gekozen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het gebruik van de Quick Connect-koppeling onmiddellijk gestopt moet worden in alle veiligheidsregio’s zolang niet onomstotelijk vaststaat dat deze koppeling volkomen veilig is?
Het betreft een werkgeversverantwoordelijkheid – in casu van de veiligheidsregio’s – om personeel te voorzien van deugdelijke middelen die het personeel in staat stellen de taken veilig en doeltreffend uit te voeren. De werkgevers maken de afweging welk product zij veilig genoeg achten om de werkzaamheden uit te voeren. Ontstaat er twijfel over de deugdelijkheid van materieel dan is het essentieel dat producent/leverancier en veiligheidsregio’s snel en duidelijk informatie met elkaar delen en passende maatregelen treffen. Het betreft een verantwoordelijkheid van de producent/leverancier om veilige producten beschikbaar te stellen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg over nationale veiligheid, crisisbeheersing en brandweerzorg op 25 september 2014?
Ja.