Het bericht ‘Politie omzeilt regels met miljoenenorders: Dure apparatuur op dubieuze wijze besteld' |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht: «Politie omzeilt regels met miljoenenorders: Dure apparatuur op dubieuze wijze besteld»?1
Daar heb ik kennis van genomen.
Is het waar dat 10.000 walkietalkies en achthonderd mobilofoons in gebruik bij de politie zo versleten waren dat er acuut gevaar dreigde voor agenten? Zo ja, acht u in een dergelijke situatie een aanbestedingsprocedure conform de geldende regels te zeer tijdrovend?
Door een samenloop van omstandigheden is een nieuwe landelijke aanbesteding voor randapparatuur C2000 te laat op gang gekomen. Naar aanleiding van meldingen in het najaar van 2013 dat in een aantal eenheden knelpunten dreigden te ontstaan in het gebruik van C2000 randapparatuur is door de korpsleiding een inventarisatie uitgevoerd om de genoemde knelpunten en mogelijke oplossingen hiervoor in kaart te brengen. Uit die inventarisatie bleek dat een aantal portofoons en mobilofoons aan reguliere vervanging toe was, aangezien het einde van de financiële of technische levensduur was bereikt. Daarnaast is vastgesteld dat in een aantal eenheden met verouderde C2000 randapparatuur (ouder dan 8 jaar) werd gewerkt. Dit vormde een risico voor de veiligheid van medewerkers en continuïteit van de operatiën.
Er was dus een acute noodzaak om die eenheden van portofoons te voorzien terwijl dat niet meer onder de oude contracten kon. Om die reden is vooruitlopend op een nieuwe aanbesteding tot een aanschaf van 10.000 portofoons en 800 mobilofoons over gegaan. Dit kon door de tijdsdruk niet binnen de reguliere aanbestedingsregels. Bij de uitvoering van dit besluit heeft de politie zoveel mogelijk zorgvuldigheid betracht door meerdere aanbieders in de gelegenheid te stellen te offreren. Uiteindelijk zijn vier leveranciers overgebleven die drie verschillende merken portofoons leveren.
De aanbesteding voor de toekomstige verwerving van C2000 randapparatuur is inmiddels gepubliceerd.
De problematiek bij de brandweer in 2011 was een andere dan die waarmee de politie eind 2013 werd geconfronteerd.
Was u op de hoogte van de bedoelde orders voor communicatieapparatuur?
Ik ben op de hoogte gebracht van het feit dat uit operationele noodzaak de randapparatuur buiten de reguliere aanbestedingsregels moest worden aangeschaft. Daarbij ben ik tevens op hoofdlijnen geïnformeerd over de wijze waarop de politie hier uitvoering aan zou geven.
Het beeld dat de korpsleiding mij een onjuiste voorstelling van zaken geeft gegeven deel ik gezien het bovenstaande niet.
Was u op de hoogte van de procedure die is gevolgd bij de bedoelde orders voor communicatieapparatuur?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de gesignaleerde problemen met walkietalkies en mobilofoons dezelfde zijn die al in 2011 bij de brandweer werden geconstateerd? Zo ja, was de nationale politie op de hoogte van deze problemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan naar uw mening het beeld zijn ontstaan dat de korpsleiding van de nationale politie aan u een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat uit de evaluatie blijkt dat het inkopen van alle voertuigen en het ombouwen ervan door de firma Pon concurrenten niet lijkt te hebben geschaad? Zo ja, hoe wordt dat beoordeeld?
De politie heeft het LAPV-contract op mijn verzoek geëvalueerd. Op deze evaluatie heb ik door de Auditdienst Rijk een audit laten uitvoeren.
In de evaluatie van het LAPV-contract 2010 is ten aanzien van de economische effecten de volgende passage opgenomen: «Voor bedrijven die in het verleden voertuigen leverden kunnen we naar aanleiding van de marktverkenning concluderen dat hun bestaansrecht niet in gevaar komt, omdat de voertuigen niet exclusief ontworpen zijn voor de politie en vanwege het Europees gezien relatief geringe inkoopvolume bij de politie. Dit geldt ook voor motoren. Voor de bedrijven die op- en inbouwwerkzaamheden uitvoerden en/of in dat kader onderdelen leverden, is de vraag moeilijker te beantwoorden. Vanuit de marktverkenning blijkt wel dat voor bedrijven die zich beperken tot de Nederlandse markt dat er naast de politie nog een aanzienlijk aantal alternatieve klanten zijn. Websites geven blijk van een breder assortiment dan alleen de onderdelen die bestemd zijn voor de politie. Op basis hiervan lijkt de conclusie op zijn plaats dat het bestaansrecht ook voor deze bedrijven niet in gevaar komt. Er lijkt geen aanleiding te bestaan om te denken dat in de toekomst geen of onvoldoende concurrerende aanbieders zullen zijn.»
De Auditdienst heeft bij deze conclusie geen opmerkingen geplaatst.
Welke contracten voor aanschaf van materieel ten behoeve van de nationale politie lopen op korte termijn af?
De politie stelt jaarlijks een aanbestedingskalender op waarin alle Europese aanbestedingen die dat jaar worden uitgevoerd zijn opgenomen. Dit betreft aanbestedingen voor nieuwe producten of diensten en aanbestedingen als gevolg van aflopende contracten. De kalender wordt na brede consultatie binnen de organisatie opgesteld en door de korpsleiding vastgesteld. In 2014 wordt een 70-tal aanbestedingen die boven de Europese aanbestedingsgrens liggen uitgevoerd. Indien uw Kamer dat wenst zal ik u hierover uitgebreider informeren.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de aanschaf van materieel geschiedt conform de daarvoor geldende regels, gelet op uw verantwoordelijkheid voor het beheer van de nationale politie?
Door de vorming van de Nationale politie is de politie één van de grootste aanbestedende diensten van Nederland geworden. De inkoop van de politie wordt nu landelijk georganiseerd en veel producten worden landelijk ingekocht. Dat maakt de positie van kleinere leveranciers extra kwetsbaar. Naleving van aanbestedingsregels is dan extra van belang.
Ik ben mij terdege bewust van kwetsbaarheden in de inkoop van de politie. Bij diverse contracten is in het verleden niet rechtmatig ingekocht. Ik betreur dit. Ik heb uw Kamer hierover ook geïnformeerd via het jaarverslag nationale politie. Alle niet rechtmatige contracten zijn geïnventariseerd en worden zo spoedig mogelijk opnieuw aanbesteed.
Voor het overige wijs ik u op mijn brief van 19 september 2014, met als onderwerp Aanbesteding Politievoertuigen.
Beschermingsbewind en het toezicht daarop door de kantonrechter |
|
Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat er sprake is van een aanzienlijke toename van het aantal malen dat beschermingsbewind wordt uitgesproken? Kunt u hierover cijfers verstrekken? Wat zijn hier volgens u de oorzaken van?
Voor de beantwoording van de gestelde vragen heb ik navraag gedaan bij de Raad voor de rechtspraak (hierna te noemen: de Raad). Er is sprake van een gestage toename van beschermingsbewindzaken. Te zien is dat het aantal verzoekschriften tot bewind of over bewind in de periode 2009 t/m 2013 met circa 7.000 per jaar toenam. Overigens namen curatele en mentorschap ook toe.
In lijn daarmee is de toename van het aantal handelingen en beslissingen over het beheer in geval van bewindvoering.
Een groot deel van de toename is het gevolg van de toename van schuldenbewinden, dat wil zeggen beschermingsbewinden die worden uitgesproken wegens problematische schulden. In de situatie dat beide gronden voor onderbewindstelling zich voordoen (geestelijke of lichamelijke toestand én problematische schulden), kiezen kantonrechters in de praktijk vaak voor de grond geestelijke of lichamelijke toestand, indien zij voorzien dat beschermingsbewind ook na het verdwijnen van de problematische schulden noodzakelijk zal blijven.
Uit de Monitor WSNP 2013 blijkt dat een deel van de burgers dat voorheen aanspraak kon maken op (wettelijke) schuldhulpverlening in plaats daarvan of gelijktijdig schuldenbewind aanvraagt.
Factoren die bijdragen aan de toename van het aantal schuldenbewinden zijn de huidige economische situatie, de vergrijzing, de aanscherping van de regels bij bijvoorbeeld banken en zorginstellingen en de versobering van andere regelingen waarmee hulp werd geboden aan mensen die zelf niet meer uit hun financiële problemen komen.
Wat zijn in de praktijk de gevolgen voor de kantonrechters bij de rechtbanken van deze toename, in samenhang met de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Stb. 2013, nr. 414), waarin kwaliteitseisen zijn opgesteld voor professionele bewindvoerders en het toezicht daarop door kantonrechters is aangescherpt?
Met de invoering van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap1 zijn er o.a. de volgende werkzaamheden voor de kantonrechters en ondersteuning bijgekomen:
Deze wet is nog niet volledig in werking getreden. Het grootste deel is per 1 januari 2014 en het deel aangaande de kwaliteitseisen is per 1 april 2014 in werking getreden. Een deel over de beloning van curatoren, bewindvoerders en mentoren moet nog in werking treden. Het is naar mijn idee nog te vroeg om een oordeel over de gevolgen van deze wet in de praktijk voor kantonrechters te vellen.
Het programma Kwaliteit en Innovatie Rechtspraak (KEI) richt zich onder meer op toezicht op bewindvoerders, curatoren en mentoren. Binnen dit programma wordt onderzocht hoe werkprocessen uniformer en efficiënter gemaakt kunnen worden, onder meer om de werklast van de toezichthoudende rechters en andere bij het toezicht betrokken medewerkers van de Rechtspraak te kunnen verminderen.
Hoeveel kantonrechters houden zich per gerecht bezig met het toezicht op professionele bewindvoerders? Hoeveel (al dan niet administratieve) ondersteuning hebben zij? Hoeveel lopende «bewinddossiers» dienen zij te controleren?
De Raad beschikt niet over een registratie van het aantal medewerkers dat zich hiermee bezighoudt en voor welk deel van de tijd. Een globale inventarisatie leidt tot de volgende schattingen.
Het aantal lopende bewinddossiers bedraagt momenteel circa 230.000, waarvan ongeveer 70.000 bewinddossiers van 1.600 professionele bewindvoerders en ongeveer 160.000 bewinddossiers van niet-professionele burgerbewindvoerders.
Circa 25 (FTE) kantonrechters houden daarop toezicht. De kantonrechters worden daarbij ondersteund door ruim 220 FTE aan juridische en administratieve medewerkers.
Bent u bekend met het feit dat het aantal dossiers dat gecontroleerd dient te worden zo hoog is geworden dat vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de kwaliteit daarvan? Is het verantwoord dat er uitzendkrachten ingezet worden voor het controlerende werk?
De toename van het aantal dossiers is groot. Het vergt van de rechtbanken een behoorlijke inspanning om deze dossiers te controleren. Werkzaamheden als eenvoudige controles kunnen door de kantonrechter worden gedelegeerd aan administratieve of juridisch medewerkers. In verband met het wegwerken van achterstanden bij de beoordeling van rekeningen en verantwoordingen wordt in de praktijk regelmatig gekozen voor inschakeling van extra tijdelijke arbeidskrachten, zoals uitzendkrachten en stagiaires. Dat hierbij naar geschiktheid voor het opgedragen werk wordt gekeken spreekt voor zich. De eindverantwoordelijkheid blijft bij de kantonrechter.
Bent u bereid over de werkdruk en de kwaliteit van het toezicht in gesprek te treden met de kantonrechters (via de Expertgroep Curatele, Bewind en Mentorschap en het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton) en de Raad voor de Rechtspraak en te beoordelen of aanvullende maatregelen en/of middelen noodzakelijk zijn om de kwaliteit van het toezicht te garanderen?
Ik overleg periodiek met de Raad en word regelmatig op de hoogte gebracht van de bevindingen van de expertgroep curatele, bewind en mentorschap. De werkdruk en de kwaliteit van het toezicht vormen daarbij een punt van aandacht.
Wordt er bij alle rechtbanken bij de jaarlijkse controle van de rekening en verantwoording per (professionele) bewindvoerder in kaart gebracht wat de tekortkomingen zijn en of deze structureel zijn, zodat de bewindvoerder hierop kan worden aangesproken? Zo nee, waarom niet?
De bewindvoerder legt jaarlijks rekening en verantwoording af aan de rechthebbende ten overstaan van de kantonrechter. Volgens de Raad zal doorgaans worden gesignaleerd of professionele bewindvoerders structureel fouten maken in de rekening en verantwoording. Dit wordt meegenomen in de accountgesprekken die met bewindvoerderskantoren worden gehouden. Indien bewindvoerderskantoren structureel «onder de maat» blijven presteren, leidt dat uiteindelijk tot ontslag in alle zaken.
Bent u bekend met het feit dat het bezoek door een kantonrechter aan een bewindvoerderskantoor als onderdeel van een onderzoek naar deze bewindvoerder, waarvan de verdenking is gerezen dat er veel tekortkomingen zijn zoals uiterst gebrekkige verantwoording of er zelfs sprake kan zijn van frauduleuze praktijken, niet wordt gefinancierd? Waarom niet? Deelt u de mening dat bij een dergelijk bezoek juist veel aan het licht kan worden gebracht en dit derhalve juist gestimuleerd zou moeten worden?
De bekostiging van de gerechten en gerechtshoven verlopen via de Raad en vindt grotendeels plaats door middel van outputfinanciering, dat wil zeggen het aantal behandelde zaken vermenigvuldigd met een gemiddelde prijs per zaak.
Bij deze outputfinanciering van mijn ministerie naar de Raad gaat het om tien verschillende productgroepen, grofweg te onderscheiden naar sector (civiel, straf, bestuur) en institutie (rechtbank, gerechtshof).
Een bezoek van een kantonrechter aan een bewindvoerderskantoor maakt deel uit van de toezichtprijs per zaak en wordt niet apart gefinancierd.
Zijn de maatregelen om te voorkomen dat bewindvoerders die ontslagen zijn door een kantonrechter in een ander arrondissement aan de slag gaan waterdicht?1 Is er niet toch reden het instellen van een zwarte lijst te overwegen, dan wel het instellen van een witte lijst zoals bij de bewindvoerders uit de Wet schuldsanering natuurlijke personen, waar men van geschrapt zou kunnen worden bij ontslag door een kantonrechter?
Een zwarte lijst dient te voldoen aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)3. Het werken met een dergelijke lijst levert extra werklast op voor de Rechtspraak in verband met de mogelijkheid om bezwaar te maken, de mogelijkheid om te verzoeken om van de lijst te worden verwijderd, etc.
De Raad schetste mij de navolgende werkwijze. Onder de nieuwe wet zal een professionele bewindvoerder jaarlijks een door de kantonrechter van de vestigingsplaats van het bewindvoerderskantoor goedgekeurde accountantsverslag moeten kunnen overleggen. Als deze bewindvoerder bij de eigen rechtbank is ontslagen in al zijn zaken, zal hij een dergelijke goedkeuring niet kunnen overleggen. Verder vindt er tussen kantonrechters informele informatie-uitwisseling plaats. Denkbaar is ook dat bij een massaontslag – dat wil zeggen als de bewindvoerder als onvoldoende wordt beoordeeld – hiervan mededeling wordt gedaan aan alle arrondissementen, dat de bevoegdheid om bewindvoerder te zijn/te blijven is ontnomen. Datzelfde geldt bij het niet (langer) voldoen aan de kwaliteitseisen uit de algemene maatregel van bestuur4. Ik zie geen aanleiding om een zwarte of witte lijst te overwegen. De Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap is nog geen jaar in werking. Ik wil eerst bezien hoe de wetswijzigingen in de praktijk hun beslag krijgen.
Is het inmiddels staande praktijk dat de hoogte van de beloning voor professionele bewindvoerders slechts afhankelijk is van het al dan niet voldoen aan de kwaliteitseisen en dat het lidmaatschap van een brancheorganisatie hierbij geen rol meer speelt? Zo ja, op welke wijze is dit georganiseerd?
Voor inwerkingtreding van het Besluit Kwaliteitseisen golden er op basis van de Landelijke aanbevelingen meerderjarigenbewind van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) twee beloningstarieven voor professionele bewindvoerders, het gewone tarief en het hogere tarief voor de professionele bewindvoerders die lid waren van de Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI) of konden aantonen dat zij aan dezelfde kwaliteitseisen voldeden als de leden van BPBI. Het hogere tarief werd gerechtvaardigd doordat een kantoor extra investeringen moest doen om aan de Kwaliteitsverordening van de BPBI te voldoen en er een waarborg was voor de kwaliteit. Sinds 1 april 2014 is het Besluit Kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren van kracht5. Een Ministeriële regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren is in voorbereiding. Tot de inwerkingtreding van deze regeling hanteren kantonrechters als uitgangspunt dat de professionele bewindvoerder het hogere tarief in rekening mag brengen als hij zijn eigen verklaring en het verslag van de accountant (zoals bedoeld in het Besluit Kwaliteitseisen) heeft ingeleverd bij de rechtbank in wiens rechtsgebied hij zijn hoofdvestiging heeft, en daaruit blijkt dat hij aan de kwaliteitseisen voldoet.
Bent u bekend met het feit dat het voor professionele bewindvoerders vaak niet eenvoudig is aan het voorschrift te voldoen dat de bewindvoerder voor iedere rechthebbende een rekening bij de bank opent en aanhoudt, omdat banken hier vaak niet aan meewerken of slechts bij aanvullende voorwaarden zoals het lidmaatschap van een brancheorganisatie? Wat vindt u hiervan? Mag een bank deze lidmaatschapseis wel stellen? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de banken en hen hier zo nodig op aan te spreken?
De Minister van Financiën is in gesprek met de brancheverenigingen van bewindvoerders en banken over waar de knelpunten zitten bij het openen van een bankrekening door een bewindvoerder ten behoeve van de rechthebbende. Het overleg verloopt constructief. Knelpunten zitten niet in de toepasselijke regelgeving. Deze regelgeving schrijft ook geen lidmaatschapseis voor. Sinds 1 april 2014 is het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren van kracht. Op grond hiervan moeten beschermingsbewindvoerders die drie of meer personen onder hun hoede hebben, aan eisen inzake integriteit, opleiding en bedrijfsvoering voldoen. Een accountant brengt jaarlijks verslag uit over het voldoen aan de eisen. Ik zie geen reden voor banken om aan een beschermingsbewindvoerder die aantoonbaar aan genoemde eisen voldoet, al bij voorbaat medewerking te weigeren omdat hij geen lid is van een branchevereniging. Ik heb echter wel begrip voor het feit dat banken in het kader van hun cliëntenonderzoek om identificerende documentatie vragen over de bewindvoerder en dat in dat kader, in voorkomend geval, gevraagd kan worden naar bijvoorbeeld het lidmaatschap van een branchevereniging.
Welke plannen zijn er in het kader van het programma Kwaliteit En Innovatie (KEI) ten aanzien van het toezicht op de bewindvoerders? Maakt van deze plannen ook onderdeel uit dat bewindvoerders op termijn gegevens met betrekking de door hen af te leggen rekening en verantwoording digitaal aan zullen leveren? Kunt u uw voornemens op dit gebied toelichten?
De plannen in het kader van KEI-toezicht zien zowel op de (landelijke) organisatie van de Rechtspraak als toezichthouder als op de digitalisering van de toezichtsdossiers. Deze plannen betreffen het toezicht bij zowel faillissementen, schuldsaneringen als bewinden mentoraat en curatele. Onderdeel van de plannen van KEI-Toezicht is o.a. het door middel van het vaker inzetten van digitale controles verbeteren van de kwaliteit van bijvoorbeeld de boedelbeschrijvingen en de jaarlijks aan te leggen rekening en verantwoording bij bewind en curatele. Dit draagt ook bij aan uniformiteit in de afwikkeling.
Euthanasie bij Belgische tbs'ers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Belgische tbs'er mag euthanasie plegen omdat hij niet de juiste zorg krijgt»1 en «Inwilliging euthanasievraag tbs’er leidt tot meer verzoeken»?2
Ja.
Op welke wijze wijkt de manier waarop personen die in Nederland tbs in een longstay afdeling ondergaan af van de Belgische manier van omgang met dergelijke personen?
In Nederland behouden tbs-gestelden die op een longstay-afdeling verblijven perspectief op resocialisatie, ook als dat op korte termijn niet aan de orde is. Hiertoe wordt ieder drie jaar een herbeoordeling van de plaatsing uitgevoerd. Deze onafhankelijke toets vormt samen met de zorg in de longstay-tbs en de blijvende aandacht voor een mogelijke terugkeer naar de samenleving een belangrijke garantie om te voorkomen dat de longstay een per definitie onomkeerbaar en daarmee perspectiefloos traject wordt. Deze toets staat naast de tweejaarlijkse verlengingszitting, waarbij de rechter zich uitspreekt over de voortzetting van de tbs-maatregel. Daarnaast komen longstay-gestelden in aanmerking voor begeleid verlof, mits is vastgesteld dat zij een lage beveiligingsbehoefte hebben. Dit verlof heeft als doel de kwaliteit van leven te verhogen.
Weet u of er vanwege een daadwerkelijk gebrek aan een goede behandeling in een op tbs gelijkende setting er in België gedetineerden zijn die euthanasie boven detentie verkiezen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat dat? Zo nee, wilt u via uw Belgische collega deze informatie verkrijgen en met de Kamer delen?
Naast de betreffende persoon ben ik niet bekend met andere Belgische gedetineerden die euthanasie boven detentie verkiezen. Ik zie geen aanleiding dergelijke gegevens op te vragen.
Deelt u de mening dat het binnen het Nederlands tbs-regime onwenselijk is dat tbs'ers door een daadwerkelijk gebrek aan adequate behandeling voor euthanasie zouden moeten kiezen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Humane tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel is een fundament van het Nederlandse tbs-stelsel, naast kernbegrippen als maatschappelijke veiligheid en resocialisatie.
Zijn u in Nederland gevallen bekend van gedetineerden of tbs'ers die vanwege een ondraaglijk lijden dat voortkomt uit de wijze waarop zij gedetineerd zijn of behandeld worden, euthanasie wensen? Zo ja, is er op dergelijke gronden al euthanasie verleend en in hoeveel gevallen?
Nee, er zijn mij geen personen bekend die op dergelijke gronden een euthanasieprocedure zijn gestart.
Zijn er vanuit Nederland juridische barrières om Belgische tbs'ers in Nederland in een tbs-kliniek op te nemen? Zo ja, waaruit bestaan die barrières? Waarin verschilt het opnemen van Belgische gevangenen in Nederlandse gevangenissen in juridische zin van het opnemen van Belgische tbs'ers in Nederlandse instellingen?
Een behandeling in Nederland van Belgische geïnterneerden kan alleen met een daaraan ten grondslag liggend verdrag. Het verdrag dat het mogelijk maakt om Belgische veroordeelden in Nederland te detineren, voorziet hier niet in. Dit verdrag sluit zedendelinquenten, geweldplegers en geïnterneerden juist uit van overplaatsing naar Nederland. Andere juridische knelpunten doen zich voor rondom de resocialisatie en de mogelijkheid van het praktiseren van verlof in Nederland. Het Nederlandse verlofstelsel, zoals vastgelegd in beleid, wet- en regelgeving met betrekking tot de tbs-maatregel, voorziet in een uitgebalanceerd stelsel van checks and balances om de veiligheid tijdens het verlof en de resocialisatie te garanderen.
Is er vanuit de Belgische autoriteiten ooit een verzoek tot overname van een Belgische tbs'er gedaan of is daar op een andere wijze contact over geweest? Zo ja, wat was de aard van dat verzoek of contact en wat de Nederlandse reactie daarop?
Door de Belgische autoriteiten is geen verzoek gedaan tot overplaatsing van de betreffende gedetineerde naar Nederland. Wel heb ik met mijn ambtgenoot hierover kort overleg gevoerd.
Acht u het vanuit humanitair oogpunt gepast om daar zelf, desnoods informeel, contact met uw Belgische collega over op te nemen? Zo ja, gaat u dat dan ook doen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In samenwerking met Nederlandse deskundigen werkt België momenteel aan een uitbreiding van hun forensisch psychiatrische capaciteit. Mijn Belgische collega is dus bekend met het Nederlandse tbs-systeem en de beschikbare expertise hier te lande. Vanuit de Belgische autoriteiten is geen verzoek gedaan tot uitbreiding van de samenwerking, bijvoorbeeld in de casus van de betreffende geïnterneerde.
Acht u het wenselijk om in Europees verband, bijvoorbeeld in het kader van een JBZ-raad, te peilen in hoeverre er problemen bestaan met het behandelen van tbs'ers in de lidstaten en in hoeverre daar in het kader van Europese justitiële samenwerking verbetering kan worden aangebracht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie geen reden om in EU-verband de behandeling van tbs-gestelden aan de orde te stellen. De lidstaten kiezen zelf de wijze waarop zij hun strafrecht en sanctiestelsel vormgeven, inclusief de behandeling van forensisch psychiatrische patiënten. De stelselverantwoordelijkheid ligt in handen van België en haar Ministerie van Justitie. Nederland kan geen verantwoordelijkheid nemen voor uitvoeringsproblemen van in dit geval de Belgische interneringsmaatregel. De lidstaten worden periodiek en eventueel ook ad hoc bezocht door het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (CPT) dat de voorzieningen voor o.a. forensische patiënten beoordeelt en daarover aanbevelingen doet als er tekortkomingen zijn geconstateerd. Bij het doorvoeren van verbeteringen kunnen de lidstaten uiteraard de expertise van andere lidstaten of organisaties inroepen.
Het uitblijven van onafhankelijk onderzoek naar een overlijden in een ggz-instelling |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het overlijden van de heer P. in ggz-instelling Triade aan de Stavorenstraat in Lelystad op woensdag 23 juli jongstleden?1
Ja. De IGZ heeft hierover drie meldingen ontvangen, te weten op 25 juli 2014 van Triade, op 11 augustus 2014 van GGZ-Flevoland en op 12 augustus 2014 van de familie zelf.
Klopt de bewering dat er momenteel geen strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt in deze zaak omdat het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) afwacht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze bewering klopt niet. Het OM is direct na ontvangst van een melding bij hen een strafrechtelijk onderzoek begonnen. Het strafrechtelijk onderzoek is nog niet afgerond. Vanwege belangen van opsporing en vervolging kunnen daar geen nadere mededelingen over worden gedaan.
Klopt het dat de IGZ momenteel geen onafhankelijk onderzoek doet naar het overlijden van de heer P. omdat zij juist wacht op het strafrechtelijk onderzoek van het OM? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de bij IGZ bekende informatie uit de meldingen, is niet op voorhand duidelijk naar voren gekomen of er sprake was van het toepassen van een dwangmaatregel conform het gestelde in de motie Leijten. Gelet op de ernst van het voorval heeft de IGZ geoordeeld dat een gezamenlijk onderzoek door Triade en de GGZ-Flevoland onder leiding van een onafhankelijke voorzitter is aangewezen. Dit calamiteitenonderzoek loopt op dit moment en zal in oktober aan de IGZ worden gezonden. De inspectie heeft besloten om na afronding van het calamiteitenonderzoek ook zelf nog nader onderzoek te doen. De onderzoeken van IGZ en het OM vertragen elkaar niet. Bij haar eigen onderzoek betrekt de inspectie familie en, waar mogelijk, ook de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek.
Zou het niet het beste zijn als deze impasse zo snel mogelijk doorbroken wordt, zodat er mogelijk lessen getrokken kunnen worden, en bovendien ter genoegdoening aan de nabestaanden van de heer P.? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen en op wat voor termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ook van mening dat de omstandigheden waaronder de heer P. is overleden, na een judoworp van een begeleider en het vervolgens uitblijven van reanimatie, alle aanleiding geven tot onafhankelijk onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u het dat, ondanks dat u naar aanleiding van de motie Leijten met de IGZ heeft afgesproken, zij in ieder geval van overlijden tijdens of na toepassing van dwang direct onderzoek doet, wat in dit geval niet heeft plaatsgevonden?2 3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de IGZ aan te spreken op het uitblijven van onafhankelijk onderzoek, en haar er alsnog toe te bewegen een onafhankelijk onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op wat voor termijn kunnen de resultaten hiervan tegemoet worden gezien?
Zie antwoord vraag 3.
Hoever staat het met het actieplan «Het Actieprogramma onvrijwillige zorg» dat als doel heeft het aantal gevallen van overlijden tijdens of na toepassing van dwang te voorkomen? Zijn er concrete resultaten, en kunt u die met de Kamer delen?4
Het Actieprogramma onvrijwillige zorg heeft geen betrekking op onderhavige casuïstiek. Het programma richt zich uitsluitend op de psychogeriatrie en de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Het doel van dit programma is enerzijds het bereiken van een omslag in het denken en doen rond onvrijwillige zorg van alle betrokkenen in de psychogeriatrie en zorg voor verstandelijk gehandicapten en anderzijds het stimuleren van het zoeken naar vrijwillige alternatieven voor onvrijwillige zorg in die sectoren. Het actieprogramma loopt en zal worden gecontinueerd in 2015. Ik zal de Kamer later over de resultaten informeren.
De noodsituatie van kippenboeren |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kwart eierboeren dreigt om te vallen»?1
Ja.
Erkent u dat de marktsituatie van leghennenhouders sinds langere tijd erg moeilijk is?
Het is mij bekend dat de legpluimveesector financieel gezien een moeilijke periode doormaakt.
Wat is volgens u de oorzaak van de moeilijke marktsituatie voor Europese eierenproducenten?
De slechte marktsituatie voor de legpluimveesector is het gevolg van een overaanbod van eieren als gevolg van de eierproductie in de Europese Unie.
Zoals ik eerder heb aangegeven, in antwoord op Kamervragen van het lid Lodders (VVD) van 9 september 2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 3191), zal de markt zelf herstellend moeten optreden en voor een nieuw evenwicht tussen vraag en aanbod moeten zorgen.
Welke bedragen zijn volgens u geïnvesteerd in stalsystemen in de leghennensector met name ten behoeve van dierenwelzijn in de afgelopen 5 jaar in Nederland?
In de afgelopen vijf jaar heeft de legpluimveesector, volgens een globale berekening van Wageningen UR/LEI, circa € 200 miljoen geïnvesteerd om te kunnen voldoen aan het Europese legbatterijverbod vanaf 1 januari 2012.
Bent u ermee bekend dat het Europese legbatterijverbod nog niet in de hele EU wordt nageleefd zoals in Griekenland en Italië wat vorige week ook bevestigd is door het Europese Hof van Justitie?
Over het aantal eieren dat in de traditionele legbatterijen binnen de EU geproduceerd worden, zijn geen actuele cijfers bekend. Zoals eerder gemeld (Kamerstuk 21 501-32, nr. 800) voldoet Italië inmiddels aan de verplichtingen uit richtlijn 1999/74/EG. Griekenland heeft in het kader van de zaak, die de Europese Commissie bij het Europese Hof van Justitie had aangekaart vanwege het in gebreke zijn met betrekking tot richtlijn 1999/74/EG, verklaard dat het percentage overtredingen de nul nadert.
Hoeveel eieren worden er geproduceerd in legbatterij stalsystemen in de EU?
Zie antwoord vraag 5.
Europese dierenwelzijnsregels bevorderen een gelijk speelveld; welke rol ziet u voor de Nederlandse overheid om dit te bereiken?
Het kabinet vindt het verder verbeteren van dierenwelzijn belangrijk en denkt actief mee bij aanpassingen van het Europese dierenwelzijnsbeleid en Europese dierenwelzijnsregelgeving. Dit leidt tot zowel een verbetering van het dierenwelzijn in de EU-lidstaten als een gelijk speelveld op de open Europese markt.
Kunt u inzicht geven in de hoeveelheden legbatterijeieren die worden geïmporteerd in de EU en in Nederland vanuit landen buiten de Europese Unie?
In onderstaande tabel is de totale import uit derde landen van consumptie eieren en eiproducten in de Europese Unie en in Nederland weergegeven volgens gegevens van de Europese Commissie. Er zijn geen gegevens beschikbaar voor welk deel dit eieren betreft die geproduceerd zijn in legbatterijkooien.
2013
2014 tot en met juli
EU
NL
EU
NL
Consumptie eieren
1.843
72
346
46
Eigeel
4.347
151
1.636
296
Heelei
9.794
–
3.341
–
Eiwit
3.741
4
1.854
–
Totaal
19.725
227
7.176
342
De totale import van eieren en eiproducten in de Europese Unie in 2013 bedroeg bijna 20.000 ton. Ter vergelijking bedroeg de totale export van eieren en eiproducten vanuit de Europese Unie in 2013 214.504 ton. De totale productie van eieren in de EU bedroeg in 2013 ongeveer 7.25 miljoen ton. De import van eieren was in 2013 circa 0.2% van de totale EU-eierproductie.
Welke hoeveelheden grondstoffen van eieren, in het bijzonder gescheiden eiwit en eigeel, worden geïmporteerd in Nederland en de EU?
Zie antwoord vraag 8.
Is het mogelijk om dierenwelzijnseisen te stellen aan de productiewijze van eieren gebruikt in ei-producten uit derde landen?
Nee. Onder de huidige regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) voor het internationale handelsverkeer is het landen toegestaan eisen te stellen aan de productiewijze van producten om bepaalde doelen te realiseren zolang deze eisen geen discriminatoir effect hebben en niet onnodig handelsbelemmerend uitwerken. Deze regels zijn vastgelegd in de «Agreement on Technical Barriers to Trade» (TBT-overeenkomst). Dierenwelzijn is in de TBT-overeenkomst niet expliciet erkend als gerechtvaardigd doel op basis waarvan eisen gesteld mogen worden aan productiewijze van bijvoorbeeld eieren.
Bent u bereid om gezamenlijk met andere Europese lidstaten het belang van non-trade concerns opnieuw te agenderen bij de WTO?
De inzet van het kabinet is erop gericht om non-trade concerns, waaronder dierenwelzijn, binnen de WTO erkend te krijgen teneinde een level playing field te bevorderen.
Dit zou dan de mogelijkheid bieden om aanvullende eisen te stellen aan producten uit derde landen op grond van dierenwelzijn. Het is van belang hier wel realistisch over te zijn. Deze wens vergt een aanpassing van het WTO-verdrag, hetgeen waarschijnlijk niet zal lukken in de lopende Doha-ronde.
Hebben de vrijhandelsverdragen met de Verenigde Staten en MERCOSUR, waarover momenteel onderhandeld wordt, mogelijk effecten op de Europese eiermarkt?
Vrijhandelsverdragen, zoals waarover op dit moment door de EU wordt onderhandeld met de VS, kunnen effecten hebben op de Europese eiermarkt. De mate waarin dit gebeurt is uiteraard afhankelijk van de afspraken die over de handel in eieren en ei-producten gemaakt zouden worden in dergelijke verdragen.
Worden Europese dierenwelzijnsstandaarden beschermd in deze verdragen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet is het niet aan de orde dat ten gevolge van vrijhandelsverdragen de Europese dierenwelzijnsstandaarden worden verlaagd of anderszins worden aangetast.
Het gebrek aan betrouwbare gegevens over 'hennepacties' |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Politie mist cijfers over hennepacties», de rapportbrief van de Nationale ombudsman aan de korpschef van de nationale politie en het bericht: «Politie mist volgens ombudsman cijfers over hennepacties»?1 2 3
Ja.
Wordt er achteraf getoetst of er bij een binnentreden waarbij geen verboden activiteiten of spullen werden aangetroffen er wel sprake was van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Toetsing of de aanwijzingen dat er illegale activiteiten plaatvinden voldoende zijn om een binnentreding te rechtvaardigen vindt voorafgaande aan het binnentreden plaats. Ik verwijs u in dit verband tevens naar het antwoord op vragen 4 t/m 6 van het lid Berndsen-Jansen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 479, ingezonden 16 september 2014).
Hoe vaak wordt een machtiging tot binnentreden gegeven enkel op basis van een anonieme melding?
Het enkele bestaan van een anonieme melding is zelden (behoudens in zaken van acuut gevaar) de enige grondslag voor een machtiging tot binnentreden. De anonieme melding moet echt voldoende specifiek en gedetailleerd zijn om als enige grondslag voor een machtiging te kunnen gelden. Anonieme meldingen worden dan ook eerst «opgeplust», dat wil zeggen gecombineerd met aanvullende informatie of onderzoek, met behulp van verschillende partners (zoals gemeente, electriciteitsleverancier en RIEC).
Hoeveel klachten ontvangt de politie jaarlijks van burgers of ondernemers die van mening zijn dat de politie onterecht hun woning of bedrijf is binnengevallen of daarbij naar de mening van de klagers buitensporig te werk is gegaan? Hoeveel van die klachten worden gegrond verklaard?
De politie heeft in 2012 en 2013 in totaal 151 klachten over binnentredingen ontvangen, waarbij de aanleiding divers is en dus ook anders dan «vermoeden hennep». Van 36 klachten in 2012 en 2013 is met zekerheid te achterhalen dat deze gaan over een binnentreden in verband met «vermoeden hennep». Daarvan zijn 28 informeel afgedaan tussen klager en de politie, 6 zijn – na behandeling door de klachtencommissie – formeel gegrond verklaard en 2 formeel ongegrond (waarvan 1 door de Nationale ombudsman).
Is het waar dat bij gebrek aan deugdelijk cijfermateriaal niet in kaart gebracht kan worden hoe vaak een inbreuk wordt gemaakt op het huisrecht op basis van enkele aanwijzingen, terwijl bij het binnentreden niets werd aangetroffen dat op een hennepkwekerij duidt? Zo ja, hoe komt dit en hoe kan dit verbeterd worden? Zo nee, wat is er niet waar?
Ik heb geen reden om te vermoeden dat machtigingen tot binnentreden te gemakkelijk worden verleend. Er wordt op basis van de beschikbare informatie altijd een zorgvuldige afweging gemaakt of binnentreden geïndiceerd is of niet. Wel is het goed om beter inzicht te krijgen in het aantal – achteraf beschouwde – onterechte hennepinvallen. Daarom heeft de politie begin september 2014 een aanpassing gemaakt in de Basisvoorziening Handhaving (BVH), zodat met ingang van die datum cijfers kunnen worden gegenereerd over het binnentreden van plaatsen (waaronder woningen) waarbij geen hennepkwekerij is aangetroffen.
Hebt u naar aanleiding van het onderzoek van de Nationale ombudsman reden om te vermoeden dat machtigingen tot binnentreden te gemakkelijk worden verleend? Zo ja, waarom en wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat jihadist Jermaine W. een onderwijsorganisatie leidde |
|
Ronald van Raak , Sadet Karabulut |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat jihadganger Jermaine W. die vorige week met zijn gezin naar de Islamitische Staat (IS) zou zijn vertrokken in Syrië, voorzitter is van een stichting die onderwijs aanbiedt aan kinderen en jongeren, ondanks het feit dat hij door veiligheidsdiensten in de gaten zou worden gehouden? Zo ja, hoe heeft het kunnen gebeuren dat zo iemand een onderwijsorganisatie heeft kunnen oprichten en leiden? Wat heeft de gemeente gedaan, wat heeft de overheid gedaan?1
Het is onaanvaardbaar wanneer kinderen onder het mom van een culturele stichting worden blootgesteld aan personen die een extremistische boodschap uitdragen. In Nederland is ruimte voor verschillende ideologieën, denkbeelden en levensovertuigingen. De vrijheden van de rechtsstaat mogen echter niet worden misbruikt om het voortbestaan ervan tegen te werken.
Deze stichting, die ook onderwijs verzorgt, is een privaat initiatief en wordt niet als onderwijsinstelling erkend door het Rijk. Het onderwijstoezicht door de Inspectie van het Onderwijs is vastgelegd in de Wet op het Onderwijstoezicht. Private initiatieven zoals deze stichting vallen daar niet onder. Dit niet erkende onderwijs is dus niet onderhevig aan inspectie door de onderwijsinspectie. Dat neemt niet weg dat wij zullen ingrijpen wanneer er tekenen zijn van praktijken die niet door de beugel kunnen.
Over onderzoeksgegevens over specifieke personen of organisaties worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Komt het voor dat haatpredikers of extremisten, die door veiligheidsdiensten in de gaten worden gehouden, de ruimte krijgen om onderwijs voor kinderen te verzorgen? Zo nee, kunt u dit uitsluiten? Zo ja, hoe vaak, waar en op welke wijze vindt controle plaats?
Over onderzoeksgegevens over specifieke personen of organisaties worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Ontvangen de in het artikel genoemde stichtingen voor taal, cultuur en islamonderwijs in het Gooi subsidies van de overheid, of is hiervan in het verleden sprake geweest? Zo ja, door wie, op welke wijze en welke criteria zijn hierbij gehanteerd? Zo nee, is hiervan sprake in andere gemeenten in Nederland? Klopt het bericht dat waar zij zich formeel zeggen bezig te houden met Arabische les, er in de praktijk sprake is van het leren van de Koran en godsdienstonderwijs waarbij de oprichter zelf de Jihad verheerlijkt?
Ik acht het onwenselijk als er onder het mom van een culturele stichting een extremistische boodschap wordt verkondigd. Het is niet wenselijk dat jongeren afgezonderd van de Nederlandse samenleving opgroeien of op enige wijze worden weggehouden van de bredere samenleving waarin zij zich later moeten kunnen handhaven. In Nederland is ruimte voor verschillende ideologieën, denkbeelden en levensovertuigingen. De vrijheden van de rechtsstaat mogen echter niet worden misbruikt om het voortbestaan ervan tegen te werken.
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme van augustus 2014 (Kamerstuk 29 754, nr. 253) wordt o.a. aandacht aan dit onderwerp besteed. Het doel van het actieprogramma is drieledig: beschermen van de democratische rechtsstaat, bestrijden en verzwakken van de jihadistische beweging in Nederland, en het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering. De modernisering van informeel onderwijs, o.a. het vergroten van transparantie en het verbeteren van het pedagogisch klimaat, is onderdeel van dit actieprogramma.
Financiering van dergelijke stichtingen vanuit het buitenland, ongeacht of er in dit geval sprake van is of niet, is wettelijk niet verboden. Dit voor zover er geen sprake is van financiering van geweldsuitoefening en criminele praktijken zoals terrorisme, ondermijning van de rechtsstaat en verspreiding van «niet-democratische» opvattingen die de sociale stabiliteit onder druk zetten (Kamerstuk 29 614, nr. 35). Het is bestuurlijk gewenst dat stichtingen transparant zijn met betrekking tot hun financiering. Die afweging moet echter door de stichting zelf worden gemaakt.
Het Rijk geeft geen subsidie aan door u genoemde stichtingen. Decentrale overheden hebben een eigen verantwoordelijkheid op dat punt. De gemeente Huizen heeft desgevraagd aangegeven dat de betrokken stichtingen voor zover bekend geen subsidie hebben gekregen van de gemeente. Er is evenmin gebruik gemaakt van (gesubsidieerde) buurthuizen of wijkcentra om lessen te verzorgen.
Financiering vanuit het buitenland is dus wettelijk niet verboden, maar het is wel onwenselijk als dergelijke stichtingen geen transparantie bieden met betrekking tot hun financiën en de door hen geleverde diensten. Middels bovengenoemde maatregel uit het actieprogramma proberen wij de stichtingen te bewegen naar het vergroten van deze transparantie.
Ontvangen de in het artikel genoemde stichtingen (financiële) middelen uit het buitenlands? Zo ja, uit welke landen en hoe? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de overheid zou moeten bewerkstelligen dat subsidies en ondersteuning aan organisaties die de integratie belemmeren, worden gestopt, buitenlandse financiering wordt onderzocht en de onderwijsinspectie alle onderwijsstichtingen zou moeten controleren? Zo nee, vind u de huidige praktijk prima functioneren?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat het CBP pleit voor het inhoudelijk analyseren van dataverkeer |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «CBP: providers mogen dataverkeer klanten inhoudelijk analyseren»?1
Ja.
Wat vindt u van de oproep van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) om providers dataverkeer inhoudelijk te laten analyseren en opslaan?
Tijdens de uitzending van het tv-programma Radar (d.d. 15 september jl.) heeft de voorzitter van het CBP gezegd dat de wet verplicht om klanten inzage te geven in persoonsgegevens die een telecomaanbieder over hen bewaart. Het CBP meldde nadien in een persverklaring dat aanbieders gegevens over het dataverkeer voor facturering en netwerkbeheer in een beperkt aantal gevallen zonder toestemming mogen bewaren, mits deze gegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk. Daarna moeten de gegevens zo snel mogelijk worden geanonimiseerd of verwijderd. Voorts verklaarde het CBP dat aanbieders bepaalde gegevens zoals welke websites of apps (op het niveau van domeinnamen) op welk moment hoeveel data hebben verbruikt, langer mogen bewaren als de klant daar vooraf uitdrukkelijke toestemming voor geeft. Tot slot meldde het CBP dat het zonder toestemming gebruiken van gegevens over bezochte websites en gebruikte apps voor eigen doeleinden van de telecomaanbieders, zoals voor marktanalyses, in strijd met de wet is. Het is mij niet bekend dat de voorzitter van het CBP zich tijdens het tv-programma zou hebben uitgelaten over of gepleit heeft voor een techniek (zoals DPI) om inzicht in dataverbruik te geven. Het CBP is een onafhankelijk bestuursorgaan dat toezicht houdt op de naleving van de wetten inzake het gebruik van persoonsgegevens. Het CBP heeft deze oproep in die context gedaan.
Is het waar dat het CBP pleit voor Deep Packet Inspection (DPI) om inzicht in dataverbruik te verkrijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de opslag van data over gebruik van websites en apps door middel van DPI tot schendingen van privacy kan leiden?
Ja, het analyseren van verkeersgegevens (bijvoorbeeld via DPI) kan leiden tot schending van privacy, namelijk in het geval er geen voorafgaande toestemming is verkregen voor het analyseren. Het is de abonnee zelf die de afweging kan maken tussen zijn privacy en het inzetten van een dergelijk instrument voor beter inzicht in zijn dataverbruik. Inmiddels zijn er alternatieven om dataverbruik te analyseren (zie antwoord op vraag 6).
Ik hecht er sterk aan dat de persoonlijke levenssfeer, het gebruik en opslag van persoonsgegevens en de vertrouwelijkheid van elektronische communicatie beschermd en gerespecteerd worden. De telecomaanbieders zijn gebonden aan wettelijke kaders zoals de Telecommunicatiewet (Tw), de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en het Wetboek van Strafrecht. Ongeacht de techniek moet de telecomaanbieder zich houden aan vigerende wet- en regelgeving.
Zo moeten organisaties op grond van de Wbp persoonsgegevens op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerken en opslaan. Bovendien mogen persoonsgegevens alleen worden verzameld voor welbepaalde, duidelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en mogen ze niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen.
Voor wat betreft de verkeersgegevens, dat wil zeggen de door de aanbieders voor het overbrengen van communicatie over elektronische communicatienetwerken verzamelde en verwerkte gegevens, geldt als hoofdregel dat deze verwijderd dan wel geanonimiseerd moeten worden zodra de verkeersgegevens niet langer nodig zijn ten behoeve van de overbrenging van communicatie (artikel 11.5 Tw). Wel mogen de aanbieders conform het tweede lid zonder toestemming verkeersgegevens verwerken die noodzakelijk zijn voor facturering tot het einde van de wettelijke termijn waarbinnen de factuur in rechte kan worden betwist of de betaling in rechte kan worden afgedwongen. Voor het opmaken van een factuur aangaande de mobiele internettoegang is in beginsel de hoeveelheid gebruikte data van belang en niet hoe deze data is verbruikt. Gezien het feit dat de aanbieder voor het opmaken van een factuur geen aanvullende gegevens nodig heeft, mogen aanbieders op basis van artikel 11.5, tweede lid Tw geen aanvullende gegevens verwerken. Verkeersgegevens, zoals bezochte websites, moeten derhalve in beginsel verwijderd of geanonimiseerd worden nadat de verbinding met het internet is verbroken.
De aanbieders zijn wel verplicht hun abonnees of gebruikers in kennis te stellen over verkeersgegevens die worden verwerkt en de duur van de verwerking (artikel 11.5 lid 4 Tw). De maximale opslagtermijn die geldt voor de opslag van gegevens voor facturering is vijf jaar (artikel 3:307 BW). Verder is de zogenoemde «bewaarplicht gegevens telecommunicatie» van toepassing (artikel 13.2a Tw). Dit houdt in dat een set verkeers- en locatiegegevens (zoals bepaald in de bij hoofdstuk 13 van de Tw opgenomen bijlage) ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten zes maanden (internet) of twaalf maanden (telefonie) bewaard dienen te worden. Na verloop van die termijn moeten deze gegevens worden vernietigd.
Voorts voorziet het via een amendement van uw Kamer opgenomen artikel 11.2a (Kamerstukken 2010–2011, 32 549, nr. 16) in aanvullende waarborgen met betrekking tot het vertrouwelijke karakter van de communicatie en de daarmee verband houdende gegevens die via openbare communicatienetwerken en diensten worden doorgegeven. Het tweede lid van deze bepaling bevat een algemeen verbod op onder meer het analyseren met of zonder opslag van de communicatie, behalve in het geval dat specifiek omschreven uitzonderingen van toepassing zijn. In dat kader is het tweede lid onder a van belang. Op grond van deze uitzonderingsgrond heeft de abonnee de vrijheid er voor te kiezen dat diens communicatie (zoals data over gebruik van websites en apps) wordt geanalyseerd, bijvoorbeeld via DPI. Voor deze handelingen is in elk geval uitdrukkelijke toestemming van de betrokken abonnee vereist krachtens dat onderdeel. Verder dient de aanbieder voorafgaand aan het verkrijgen van toestemming de abonnee te voorzien van informatie over de gegevens die worden verwerkt, de doeleinden waarvoor de gegevens worden verwerkt en de duur van de verwerking. Dit betekent dus dat een aanbieder na het ontvangen van een klacht van een abonnee die een hoge rekening heeft gekregen als gevolg van onverklaarbaar hoog dataverbruik, dit datagebruik niet achteraf kan analyseren. Immers indien de abonnee hiervoor geen toestemming heeft verleend voorafgaand aan de betrokken periode, is de betreffende data niet beschikbaar. Slechts toekomstig datagebruik kan, na uitdrukkelijke toestemming van de abonnee, worden geanalyseerd. Hierbij moet worden aangetekend dat de abonnee diens toestemming op elk moment kan intrekken.
Wat vindt u ervan dat een instantie die erop toeziet dat persoonsgegevens zorgvuldig worden gebruikt en beveiligd en dat privacy gewaarborgd blijft, voor een dergelijk privacygevoelig plan pleit? Vindt u dat een dergelijke oproep past bij de missie van het CBP? Heeft u contact gehad met CBP alvorens het de uitspraken deed?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alternatieven voor DPI te onderzoeken om datagebruik bij te houden?
De markt speelt actief in op een groeiende vraag naar manieren om dataverbruik lokaal op het mobiele apparaat bij te kunnen houden. Los van het feit dat de hedendaagse smartphones via instellingen het datagebruik per app kunnen tonen, zijn er diverse datateller-apps in online stores te vinden die op een gemakkelijke manier het datagebruik in de gaten kunnen houden en waarmee bovendien alarmlimieten ingesteld kunnen worden. Daarom zie ik geen reden om onderzoek te verrichten naar alternatieven voor DPI.
Het aantal thuiszitters in Nederland |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van het aantal leerplichtige kinderen dat niet naar school gaat (zogenaamde thuiszitters) voor de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014 (peildatum 1 september, uitgesplitst naar leeftijd en schooltype)?
Onderstaand treft u het overzicht van het aantal thuiszittende jongeren op de peildatum 1 september over de jaren 2009 tot en met 2012. De gegevens over 2013 en 2014 zijn nog niet beschikbaar. De gegevens over 2013 worden uitgevraagd bij de leerplichttelling die dit najaar bij de gemeenten plaatsvindt. Over de leeftijd van de absoluut verzuimers en de thuiszitters zijn geen gegevens beschikbaar.
In de tabel is opgenomen:
De gegevens in de tabel zijn afkomstig van de opgave door de gemeenten bij de leerplichttelling (artikel 25-telling), met uitzondering van de gegevens over absoluut verzuim in het schooljaar 2012/2013. Die gegevens zijn afkomstig uit het onderzoek naar de verzuimcijfers in het schooljaar 2012–2013 dat eerder dit jaar is uitgevoerd en waarvan het onderzoeksrapport u recent is aangeboden bij de tussentijdse brief over passend onderwijs.1 Op basis van het onderzoek zijn nieuwe gegevens beschikbaar over het aantal absoluut verzuimers in het schooljaar 2012/2013. Deze gegevens zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Op basis van het onderzoek is het aantal absoluut verzuimers in het schooljaar 2012/2013 ten opzichte van de gegevens in de leerplichtbrief van 20 maart jl. bijgesteld: van 8.974 naar 6.762. Niet alle gemeenten bleken bij dit onderzoek in staat binnen de gevraagde termijn een uitsplitsing naar schooltype te maken. Als gevolg daarvan is het aantal absoluut verzuimers in de categorie «geen onderwijs» voor dat schooljaar relatief hoog.
BO EN SBO
1.412
2.191
2.120
222
1.876
104
(V)SO
381
303
441
203
374
172
VO
1.951
2.506
1.590
679
1.408
534
Beroepsonderwijs
1.705
1.065
973
314
837
172
Onbekend
282
553
546
35
775
106
Geen onderwijs
1.147
1.480
760
80
1.492
0
In het schooljaar 2012/2013 werd gedurende het schooljaar 50% van de absoluut verzuimers en 71% van de thuiszitters weer teruggeleid naar school.
Ondanks dat het begrip thuiszitter eerder bij de leerplichttellingen is verhelderd, concluderen de onderzoekers dat gemeenten verschillende afbakeningen van het begrip thuiszitter hanteren. Het werkelijke aantal thuiszitters is daardoor vermoedelijk lager dan het opgegeven aantal thuiszitters. In de eerdergenoemde brief over passend onderwijs heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn maatregelen om de kwaliteit van de verzuimgegevens te verhogen en over mijn aanpak om het aantal thuiszittende jongeren terug te dringen.
De bezuinigingen op het reclasseringstoezicht |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u nader specificeren op welke conclusies van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen1 u het baseert dat de niveaus 1 en 2 reclasseringstoezicht bij zedendelicten en geweldsdelicten vaak standaard is en er meer naar beneden zou moeten gedifferentieerd?2
De door mij aangekondigde neerwaartse bijstelling van het aantal uren dat beschikbaar is binnen het reclasseringstoezicht, is niet enkel gebaseerd op het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Ik ben reeds gedurende een langere periode met de reclasseringsorganisaties in gesprek om te bezien op welke wijze de geprognotiseerde overproductie met zo min mogelijk kwaliteitsverlies binnen het huidige beschikbare financiële kader kan worden opgevangen. Zoals ik ook reeds in mijn brief van 30 juni 2014 heb aangegeven, kan dit in mijn optiek door de toezichtsniveaus 1 en 2 samen te voegen en het aantal beschikbare uren (beperkt) te reduceren. Dit gelet op het volgende.
Het huidige reclasseringstoezicht gaat uit van in intensiteit verschillende toezichtsvarianten. De onder toezicht gestelde verdachte of veroordeelde wordt al dan niet op basis van een reclasseringsadvies ingeschaald in risiconiveau 1 (laag), 2 (gemiddeld) of 3 (hoog). Ieder niveau kent zijn eigen deels gestandaardiseerde vorm van toezicht en voor elk niveau is het aantal beschikbare uren en de hierbij behorende prijs vastgesteld.
Juist het feit dat voor elk niveau een prijs is vastgesteld, betekent in mijn ogen dat er voor de reclasseringsmedewerker minder ruimte is om maatwerk te leveren dan in de situatie waarin de toezichtniveaus 1 en 2 (financieel) worden samengevoegd. Dit betekent namelijk dat er dan per toezicht (niveau 1/2) jaarlijks een vast aantal uren beschikbaar is. De reclasseringswerker kan vervolgens, gebruik makend van zowel gestructureerde risicotaxatie-instrumenten als van zijn kennis en expertise, inschatten hoeveel uren voor een desbetreffende cliënt daadwerkelijk benodigd is. Door in die gevallen waar het kan relatief weinig middelen in te zetten, wordt het mogelijk bij hogere risiconiveaus intensiever te controleren en behandelmethodes toe te passen.
Zoals ik ook tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Langdurig toezicht heb aangegeven, vind ik voor de differentiatiegedachte op zich steun in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Hierin staat onder andere vermeld dat volgens de internationaal geaccepteerde Risk Needs and Responsivity principes de intensiteit van een behandeling afgestemd moet zijn op het risiconiveau van de pleger. Hoog-risico plegers krijgen een intensieve (vaak klinische) behandeling, midden-risico plegers doorgaans ambulante behandeling, en laag-risico plegers geen of een zeer lichte behandeling. Volgens het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen is dit in Nederland nog niet de praktijk. Daardoor vindt volgens de rapporteur zowel onder- als overbehandeling van plegers van seksueel geweld tegen kinderen plaats, en vaker overbehandeling. Onderbehandeling draagt een evident risico met zich mee: het recidivegevaar blijft te hoog. Overbehandeling dient echter ook vermeden te worden, omdat het intensief of in gemengde groepen behandelen van laag-risicoplegers juist het recidivegevaar kan verhogen. Alhoewel ik besef dat het onderzoek slechts gaat over een beperkt gedeelte van de reclasseringspopulatie, heeft het mij wel gesterkt in mijn overtuiging dat het goed is om de reclasseringswerker de mogelijkheid te bieden om meer maatwerk te kunnen leveren.
Met betrekking tot de vraag wat dit betekent voor het nieuwe beleid rond de overvallersaanpak (de High Impact Crime) waarbij de reclassering alle overvallers standaard naar niveau 3 brengt, het volgende. In 2012 is formeel gestart met verscherpt toezicht op overvallers. Het verscherpt toezicht houdt in dat alle vrijkomende overvallers in het hoogste toezichtsniveau worden ingedeeld en er in beginsel altijd elektronisch toezicht wordt ingezet. Ten behoeve van deze aanpak is het financiële kader van de reclasseringsorganisaties tijdelijk opgehoogd.
Van de voor de voornoemde verscherping van het toezicht op de overvallers beschikbare € 3 miljoen is twee miljoen bestemd voor de verscherping van het toezicht zelf door 3RO (dit betreft het verschil tussen de kosten van niveau 2 en niveau 3) en 1 miljoen om de juiste randvoorwaarden in de keten te realiseren. Deze aanpak lijkt inmiddels voor deze specifieke groep zijn vruchten af te werpen. Derhalve zal het beleid inzake de overvallersaanpak (inclusief plaatsing in niveau 3) handhaafd blijven.
Waarop baseert u uw opmerking dat moet worden bekeken of er meer gedifferentieerd kan worden in de niveaus 1 en 2, en of niet alles standaard naar niveau 3 moet? Hoe rijmt u deze ambitie met bijvoorbeeld het nieuwe beleid rond de overvallersaanpak (de High Impact Crime) waarbij de reclassering alle overvallers standaard naar niveau 3 moet brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het betreffende rapport zich alleen richt op de aanpak van seksueel geweld bij minderjarige daders, zich bovendien niet richt op geweldsmisdrijven en u het terugdringen van de contacturen op niveau 1 en 2 derhalve baseert op een rapport dat slechts ziet op 0,006% van het aantal reclasseringsadviezen? Zo nee, waarom niet en waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat een onderzoek dat slechts gaat over 0,006% van de reclasseringsadviezen onvoldoende basis biedt om te concluderen dat de drie reclasseringsorganisaties (3RO) het bij alle adviezen van niveau 1 en 2, wat neerkomt op 92% van het toezicht, moet doen met minder contacturen en dat betreffend rapport derhalve niet representatief is voor de gehele toezichtpopulatie? Zo nee, waarom niet en kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de 3RO geconsulteerd over het betreffende rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen? Zo nee, waarom niet en gaat u dat alsnog doen? Zo ja, wat zeggen zij over uw interpretatie van de bevindingen als het gaat om advisering van niveau 1 en 2? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ja, in de kaderbrief 2015 die eind juli 2014 is verzonden, heb ik de reclasseringsorganisaties uitgenodigd om in hun jaarplannen voor 2015 hun visie te geven op de door mij voorgestelde bezuinigingsmaatregelen en eventueel ook met alternatieven voor de invulling van de bezuiniging te komen.
De grote zorgen van de Commandant Der Strijdkrachten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u op de hoogte van de opmerkingen van de Commandant der Strijdkrachten tijdens een bijeenkomst van de Atlantische Commissie?1
Ja.
Deelt u zijn pleidooi dat Nederland structureel meer geld moet uitgeven aan Defensie, zodat de NAVO-norm van 2% wordt gehaald?
Zoals de Minister-President heeft toegezegd tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen zal het kabinet de Tweede Kamer vóór de begrotingsbehandeling van Defensie, gepland op 12 en 13 november, per brief informeren over de wijze waarop het kabinet uitvoering geeft aan de motie-Van der Staaij (Kamerstuk 34 000, nr. 23). In die brief zal ook worden ingegaan op de afspraken die de regeringsleiders hebben gemaakt tijdens de Navo-top in Wales.
Op 9 oktober jl. is de Tweede Kamer ingelicht over de mate waarin Defensie in staat is de inzetbaarheidsdoelstellingen te halen en over de operationele knelpunten die daarbij worden ervaren (Kamerstuk 33 763, nr. 57). In de eerste helft van 2014 kon Defensie grotendeels aan de inzetbaarheidsdoelstellingen voldoen. Wel kampt de krijgsmacht met beperkingen die invloed hebben op het vermogen operaties langdurig of gelijktijdig uit te voeren. Over de militaire bijdrage van Nederland aan de internationale strijd tegen ISIS bent u ingelicht met de artikel 100-brief van 24 september jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 506).
Herkent u zijn zorgen dat de krijgsmacht tegen zijn beperkingen aanloopt, onder andere bij de eventuele militaire inzet tegen ISIS? Zo ja, ziet u, gezien de zorgen van uw hoogste militair, nu wél de noodzaak om een stappenplan, voor de stijging van het defensiebudget naar 2% van het BNP, op te stellen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wanneer ontvangt de Kamer uw uitgewerkte, volwaardige visie op de gewenste ontwikkeling van onze krijgsmacht in de komende 15 jaar? Op welke wijze gaat u zorgen voor een structureel maatschappelijk draagvlak voor investeringen in Defensie?
De richting die met de nota In het belang van Nederland is ingeslagen, geldt onverminderd als uitgangspunt voor de gewenste ontwikkeling van de krijgsmacht. Zoals de Minister-President heeft toegezegd tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen zal het kabinet de Tweede Kamer vóór de begrotingsbehandeling van Defensie per brief informeren over de wijze waarop het kabinet uitvoering wil geven aan de motie-Van der Staaij (Kamerstuk 34 000, nr. 32).
Het gegeven dat er een 'Pietoverleg' zal plaatsvinden |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Pietoverleg komt er, wanneer blijft nog even geheim»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke organisaties er allemaal aanwezig zullen zijn bij dit dieptepunt qua politieke correctheid?
De volgende organisaties waren vertegenwoordigd tijdens de bijeenkomst:
Begrijpt u de zorgen van de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking dat het establishment zal zwichten voor een kleine groep radicalen die het gemunt heeft op een Nederlandse traditie?
Het Sinterklaasfeest is een onderdeel van de Nederlandse samenleving en cultuur, en wordt op verschillende manieren gevierd. Velen van ons hebben mooie herinneringen aan het heerlijk avondje. De regering is zich ervan bewust dat opvattingen over de plek van Zwarte Piet binnen dit feest verschillen. Tot de Nederlandse cultuur behoort ook dat verschillende opvattingen naast elkaar kunnen bestaan. Het debat over het Sinterklaasfeest is de afgelopen tijd op allerlei plaatsen in de samenleving gevoerd waarbij de emoties soms de overhand kregen. Duidelijk is dat mensen gekwetst zijn. We zien pijn aan beide kanten. Bij mensen die al jaren met veel plezier het Sinterklaasfeest vieren en het als een persoonlijke belediging ervaren dat het kinderfeest met racisme in verband wordt gebracht. Aan de andere kant is er pijn bij mensen die zich gekrenkt voelen door de figuur van Zwarte Piet. Mensen die niet steeds te horen willen krijgen dat ze zich niet moeten aanstellen omdat het maar een kinderfeest is. Het is belangrijk dat alle partijen de kans krijgen om hun standpunt over dit onderwerp via een respectvolle dialoog uit te dragen.
Bent u bereid stelling te nemen tegen de Zwarte Piet-hetze en u alsnog uit te spreken, nu u ook direct betrokken bent bij het geplande overleg? Zo neen, waarom niet?
Het Sinterklaasfeest is een eeuwenoude traditie die wordt vormgegeven door de samenleving en die is blijven bestaan door te veranderen. Het is aan de samenleving om te bepalen of en hoe het Sinterklaasfeest wordt gevierd en welke onderdelen daarbij horen. Er is geen sprake van een wet, richtlijn of andere vorm van verplichting die door de overheid wordt opgelegd als het gaat om de wijze waarop het Sinterklaasfeest wordt gevierd. Het kabinet wil mensen niet opleggen hoe ze met het feest omgaan maar doet een beroep op ieders verantwoordelijkheid er een feest voor iedereen van te maken.
Kunt u aangeven hoe diep er gebogen zal worden in het kader van de politieke correctheid? Zou u ook mee zijn gegaan in de gekte als er klachten zouden komen over blanke vla of jodenkoeken?
Zie antwoord vraag 4.
De problemen met weekendverblijf van vrachtwagenchauffeurs in Zeeuws-Vlaanderen |
|
Albert de Vries (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Als opgejaagd wild door West-Europa» en «Gemeenten worstelen met aanpak chauffeurs»?1
Ja
Kunt u aangeven in hoeverre de in deze berichten beschreven chauffeurs en/of hun werkgevers volgens Europese en gemeentelijke regelgeving in overtreding zijn, doordat de «lange rustperiode» op een parkeerplaats wordt doorgebracht?
In de Europese verordening 561/2006 is bepaald dat bestuurders hun dagelijkse rusttijden en verkorte wekelijkse rusttijden buiten hun standplaats in een voertuig mogen doorbrengen als dat voertuig beschikt over geschikte slaapfaciliteiten en stilstaat. In die verordening is niet bepaald hoe en waar bestuurders hun normale wekelijkse rusttijd moeten doorbrengen. De verordening geeft wel een definitie van het begrip «wekelijkse rusttijd»: (...) een wekelijkse periode waarin een bestuurder vrijelijk over zijn tijd kan beschikken en die een «normale wekelijkse rusttijd»en een «verkorte wekelijkse rusttijd» omvat: (...).
Op basis van deze definitie kan geconcludeerd worden dat van belang is of een bestuurder alternatieven heeft («vrijelijk over zijn tijd kan beschikken»). Een langere rustperiode doorbrengen op een parkeerplaats hoeft dus geen overtreding te zijn. Bij wegcontroles kan de ILT, op basis van tachograafgegevens, aan chauffeurs vragen of ze beschikken over een alternatief, bijvoorbeeld een hotel of de mogelijkheid om naar huis te gaan. Is dit niet het geval, dan is sprake van een overtreding van de Europese verordening 561/2006 en krijgt de chauffeur een waarschuwing. Omdat het in de meeste gevallen zal gaan om buitenlandse chauffeurs, geeft de ILT de informatie door aan de lidstaat waar het betreffende bedrijf gevestigd is.
Bent u naar aanleiding van deze berichten voornemens de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onderzoek te laten doen naar de toestanden op Zeeuws-Vlaamse parkeerplaatsen, ook gelet op de uitspraak die u in antwoord op mondelinge vragen heeft gedaan2 dat de aanpak van de rij- en rusttijdenproblematiek een prioriteit is van de ILT? Zo ja, zou u de resultaten van dit onderzoek met de Kamer willen delen?
De ILT beschouwt inderdaad het toezicht op de naleving van rij- en rusttijden in het goederenvervoer over de weg als een prioriteit. Dit maakt dan ook een belangrijk deel uit van het jaarlijks werkprogramma van de inspectie. Tijdens reguliere wegcontroles checkt de ILT in relevante gevallen of een chauffeur beschikt over alternatieven voor zijn normale wekelijkse rusttijd. Is dat niet het geval krijgt hij zelf een waarschuwing en geeft de ILT de informatie door aan de lidstaat waar het betreffende bedrijf gevestigd is.
Waar het gaat om «toestanden op Zeeuws-Vlaamse parkeerplaatsen» zoals u stelt, is het in het kader van openbare orde en veiligheid in eerste instantie een verantwoordelijkheid van gemeente en politie om hier op toe te zien en indien nodig maatregelen te nemen.
Deelt u de mening dat de problemen in Zeeuws-Vlaanderen een rechtstreeks gevolg zijn van een aanscherping van de regels in België («waterbed-effect»)? Deelt u de mening dat de ambitie moet zijn om dergelijke effecten te voorkomen? Zo ja, kunt u aangeven aan welke aanpak u in dit geval denkt?
Het is denkbaar dat de aanscherping van de regels in België ertoe heeft geleid dat meer buitenlandse chauffeurs, voor het doorbrengen van hun lange rusttijd hun heil in Nederland zoeken. De ILT is inmiddels in overleg getreden met de Belgische handhavingsautoriteit over de handhaving van de betreffende regels.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, u de verschillende gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen gaat betrekken bij de aanpak van de problemen met weekendverblijf van vrachtwagenchauffeurs op Zeeuws-Vlaamse parkeerplaatsen?
Het is in het in het kader van openbare orde en veiligheid in eerste instantie een verantwoordelijkheid van gemeente en politie om indien nodig maatregelen te nemen tegen eventuele problemen met weekendverblijf op Zeeuws-Vlaamse parkeerplaatsen.
Het gebrek aan steun onder de Nederlandse beroepschartervaart voor het Deense voorstel voor regulering van de vaart op Denemarken |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de opvatting van de BBZ (Vereniging voor Beroepschartervaart) inzake het Deense voorstel voor regulering van de vaart op Denemarken?1
Ja.
Is het waar dat Denemarken eist dat alle Nederlandse schepen, nieuw en oud, voldoen aan de eisen zoals geformuleerd onder het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS)? Zo ja, deelt u de mening dat dit disproportioneel is, omdat SOLAS niet het enige effectieve alternatief is om de veiligheid op zee te bevorderen?
Het is waar dat Denemarken primair eist dat alle schepen die meer dan 12 passagiers vervoeren op internationale reizen, voldoen aan de eisen van het SOLAS verdrag. Dit is in beginsel conform het toepassingsbereik van het Verdrag, echter er zijn enkele uitzonderingsgronden in het Verdrag opgenomen, waardoor schepen niet hoeven te voldoen aan die eisen. Eén daarvan is dat het SOLAS Verdrag niet van toepassing is op schepen die «niet mechanisch voortbewogen» zijn. Op grond hiervan heeft Nederland de zeezeilschepen niet onder het SOLAS Verdrag gebracht, maar nationale regelgeving voor deze schepen opgesteld en toegepast. Denemarken bestrijdt echter dat de zeezeilschepen niet mechanisch voortbewogen zijn, omdat zij zijn uitgerust met een motor die zij ook regelmatig gebruiken. Het draait dus om een verschil van interpretatie van het begrip «niet mechanisch voortbewogen». Hier is geen bruikbare internationale jurisprudentie over en internationaal zijn de meningen over het begrip verdeeld. Zo zijn Ierland en Duitsland dezelfde mening als Denemarken toegedaan. Als genoemde uitzonderingsgrond niet van toepassing zou blijken, dan vallen de Nederlandse zeilcharterschepen binnen het toepassingsbereik van het SOLAS Verdrag, en dienen zij te voldoen aan de eisen hieruit. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat Denemarken dezelfde eisen niet aan Deense zeilschepen stelt? Zo ja, deelt u de mening dat deze eisen dus discriminatoir zijn?
Vanuit de sector bereikten mij de afgelopen jaren geluiden dat Deense zeezeilschepen op dezelfde markt zouden opereren als de Nederlandse, zonder dat hen strenge eisen worden opgelegd. Deze signalen heb ik voorgelegd aan Denemarken, met naam en toenaam van bepaalde Deense schepen. Volgens Denemarken is er echter geen sprake van discriminatoire eisen. Denemarken stelt dat de Deense zeezeilschepen aan zware eisen moeten voldoen, een beperkter vaargebied hebben, of slechts met maximaal 12 passagiers mogen varen op bepaalde trajecten. Ik heb geen redenen om aan te nemen dat deze informatie van Denemarken onjuist is. In de infractieprocedure tegen Denemarken door de Europese Commissie is dit aspect ook aan de orde gekomen. Een definitieve uitspraak hierover is nog niet gedaan.
Klopt het volgens u dat de noodzaak van de extra eisen door Denemarken niet wordt beargumenteerd?
Nee. Denemarken gaat er van uit dat het SOLAS Verdrag van toepassing is omdat volgens de Deense autoriteiten de Nederlandse zeezeilschepen niet onder de uitzonderingsgrond «niet mechanisch voortbewogen» vallen. Daarnaast geven de Deense autoriteiten aan dat zij zich vooral zorgen maken over de veiligheid, met name over de zogeheten «lekstabiliteit» (stabiliteit in beschadigde toestand, bijvoorbeeld na een aanvaring). Vooral de oudere zeilschepen hebben geen of weinig waterdichte compartimenten, waardoor zij bij lek slaan relatief snel kunnen zinken. Het zinken van het Nederlandse zeilschip Astrid in 2013 bij Ierland heeft ook in Denemarken veel impact gehad. Een dergelijk ongeval in de Deense wateren willen de autoriteiten absoluut voorkomen. Denemarken geeft aan dat, zelfs als bij een ongeval alle opvarenden bijtijds van boord kunnen komen, vanwege de water-temperaturen in de Oost- en Noordzee, het risico van onderkoeling zeer groot is. Dit is de voornaamste reden om te eisen dat met name de oudere schepen met beperkte lekstabiliteit in de buurt van de Deense kust (en daarmee redding) blijven. Hierbij dient bedacht te worden dat het hier weliswaar gaat om Nederlandse schepen, maar dat het veelal gaat om Deense passagiers. Omdat het ook gaat over Deense wateren betekent het dat Denemarken verantwoordelijk is voor eventuele reddingsoperaties.
Deelt u de mening dat SOLAS geen werkbare oplossing is voor alle Nederlandse schepen, omdat dit reguleringskader passend is voor grote moderne cruiseschepen met enkele duizenden mensen aan boord, maar niet voor zeilschepen van 40 meter met maximaal 36 passagiers?
SOLAS is van toepassing op alle passagiersschepen met meer dan 12 passagiers op internationale reizen. In de praktijk levert het voor veel zeilcharterschepen problemen op aan SOLAS te voldoen. Bij het vaststellen van de eisen die voor zeilcharterschepen moeten gelden, dient echter het veiligheidsbelang voorop te staan. Passagiers en bemanningsleden, overige verkeersdeelnemers en het mariene milieu dienen verzekerd te zijn van adequate bescherming. Dit is een uitgangspunt bij zowel nationale als internationale regelgeving. Voor nationale regelgeving is daarnaast van belang dat deze internationaal geaccepteerd wordt.
Toepassing van het SOLAS Verdrag kan, met inachtneming van equivalentie gebaseerd op nationale of Europese veiligheidseisen, voor een deel van de Nederlandse zeilvloot een werkbare oplossing bieden. Eén zeilcharterschip is gecertificeerd als SOLAS passagiersschip. Daarnaast is een aantal Nederlandse zeiltrainingsschepen gecertificeerd onder de z.g. Special Purpose Ship Code – die door IMO erkend is als equivalent aan SOLAS. Certificering onder SOLAS geschiedt tot nu toe steeds op vrijwillige basis.
Aangezien de bruine vloot bestaat uit uiteenlopende typen schepen, van onder meer verschillende omvang, (ver-)bouwjaar, en bemanningssamenstelling, zal volledig voldoen aan het SOLAS-Verdrag voor een ander deel van de vloot inderdaad onuitvoerbaar zijn. Operationele beperkingen aangaande het vaargebied, het vaarseizoen en de weersomstandigheden, kunnen dan mogelijk nog een oplossing bieden.
Deelt u de mening dat het Deense voorstel tweeslachtig is omdat Denemarken bereid is om te praten over een (aan een moderne standaard) gelijkwaardig veiligheidsniveau binnen de 20-mijlszone, maar stelt dat het instrument SOLAS van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) daarbuiten verplicht is? Concludeert u uit deze opstelling van Denemarken ook dat Denemarken buiten de 20-mijlsgrens dus niet geïnteresseerd is in het veiligheidsniveau van de schepen, maar alleen in het toegekende certificaat?
Uitgangspunt van de gesprekken met Denemarken is geweest te komen tot een gezamenlijk onderschreven veiligheidsniveau. Juist omdat het SOLAS Verdrag binnen de 20-mijlszone mogelijkheden biedt om uitzonderingen en ontheffingen op basis van equivalente regelgeving toe te staan, biedt dit de mogelijkheid voor een pragmatische oplossing gebaseerd op een gewenst veiligheidsniveau. Het feit dat Denemarken buiten de 20 mijlszone zwaardere eisen stelt (dat wil zeggen alle eisen uit het SOLAS Verdrag) geeft mijns inziens aan dat de Denen juist zijn geïnteresseerd in het veiligheidsniveau van de schepen.
Is het waar dat er in het buitenland kritische vragen worden gesteld over de Nederlandse certificering van schepen? Zo ja, kunt u hier nader op ingaan? Bent u van plan naar aanleiding daarvan stappen te zetten met betrekking tot het Nederlandse wettelijke kader? Zo ja, welke?
In Ierland zijn naar aanleiding van het zinken van het Nederlandse zeilschip Astrid in juli 2013, inderdaad kritische vragen gesteld over de veiligheid en certificering van de Nederlandse zeilschepen. Daarnaast stelt ook het Verenigd Koninkrijk zich steeds kritischer op ten aanzien van de Nederlandse certificering, mede naar aanleiding van de gronding van een Nederlands zeilschip bij Schotland eind augustus j.l.
Van belang is hierbij dat deze zeilschepen veelal in de Deense, Duitse, Britse en Ierse wateren opereren, met passagiers uit deze landen. De genoemde landen hebben daarom aanzienlijke veiligheidsbelangen, en ze hebben een goed beeld van de varende praktijk van de Nederlandse zeezeilschepen. De zorgen van deze landen dienen dan ook serieus te worden genomen.
Verder heeft ook de Europese Commissie een klacht ontvangen van een burger, die mee heeft gevaren op een Nederlands zeilschip. De klacht bevat een aantijging dat de praktische situatie niet voldoet aan de criteria en voorschriften voor zeiltrainingsschepen onder de «Special Purpose Ships (SPS) Code», waaronder veel Nederlandse zeilschepen zijn gecertificeerd. Naar aanleiding hiervan heeft de Europese Commissie Nederland om opheldering gevraagd over de praktijken aan boord van Nederlandse zeiltrainingsschepen. Daarnaast heeft de Europese Commissie erop gewezen dat het verschil in status van de opvarenden (geen passagiers, maar trainees) consequenties heeft voor onder meer aansprakelijkheid en veiligheidseisen aan de schepen.
Sinds afgelopen voorjaar is er contact met de sector over een moderniseringsslag van de Nederlandse regelgeving, die lang is uitgesteld wegens de problematiek met Denemarken. Met name de genoemde geluiden uit het buitenland, de burgerklacht bij de Commissie, en voortschrijdend inzicht in veiligheidsdenken, rechtvaardigen mijns inziens een heroriëntatie op de huidige wijze van certificering. Het resultaat van een dergelijke heroriëntatie kan in deze moderniseringsslag ingebed worden.
Is het Deense voorstel voor regulering van de vaart op Denemarken een finaal voorstel, of ziet u nog ruimte voor onderhandeling?
Denemarken heeft aangegeven dat dit een finaal voorstel betreft. Mogelijke onderhandelingsruimte ligt vooral op politiek niveau.
Welke acties bent u bereid te ondernemen om Denemarken alsnog te overreden om voor de Nederlandse beroepschartervaart acceptabele regelgeving te hanteren?
Ik zal in contact te treden met mijn Deense collega om de twee voornaamste pijnpunten opgelost te krijgen. Dit betreft de beperkingen in vaargebied, en de vermeende ongelijke behandeling van Deense schepen.
Schending van de Cookiewetgeving |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Apple schendt cookiewet EU met U2-album»1 en «Apple negeert cookiewet met gratis U2 album»?2
Ja.
Is het waar dat voordat een aanbieder als Apple gegevens, zoals een muziekbestand, automatisch naar een computer, tablet of smartphone stuurt en daar opslaat, er eerst expliciet toestemming verkregen moet zijn van de gebruiker van het apparaat? Zo ja, heeft Apple in het geval van het plaatsen op iPads of andere apparaten van het genoemde U2-album aan die voorwaarde voldaan en zo ja, op welke manier? Zo nee, wat is dan niet waar?
Op grond van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet is voor het plaatsen van informatie op een randapparaat van een gebruiker de toestemming van die gebruiker nodig. Bovendien moet de plaatser van de informatie de gebruiker vooraf adequaat informeren over de doeleinden van de plaatsing. Het is de regering niet bekend of Apple in dit geval aan de eisen van artikel 11.7a heeft voldaan, het is aan toezichthouder ACM om dit te beoordelen.
Moet het vragen van dergelijke toestemming voorafgegaan worden van een heldere uitleg? Zo ja, heeft Apple in het geval van het plaatsen op iPads of andere apparaten van het genoemde U2-album aan die voorwaarde voldaan en zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat dergelijke toestemming te allen tijde weer ingetrokken moet kunnen worden? Zo ja, heeft Apple in het geval van het plaatsen op iPads of andere apparaten van het genoemde U2-album aan die voorwaarde voldaan en zo ja, op welke manier? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Een toestemming die voor langere tijd is gegeven voor het plaatsen/lezen van informatie op een randapparaat moet te allen tijde weer ingetrokken kunnen worden. Als het gaat om een eenmalige toestemming voor het plaatsen van bepaalde informatie dan is het echter niet zo dat het intrekken van die toestemming tot gevolg heeft dat de plaatser van de informatie deze zou moeten verwijderen.
Is het waar dat deze toestemming niet impliciet verkregen kan worden als gevolg van het accepteren van algemene voorwaarden? Zo ja, heeft Apple in het geval van het plaatsen op iPads of andere apparaten van het genoemde U2-album aan die voorwaarde voldaan en zo ja, op welke manier? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Toestemming voor het plaatsen en lezen van informatie moet voldoende specifiek zijn. Daarom kan in de regel toestemming niet worden gegeven door het accepteren van algemene voorwaarden. Wel is het denkbaar dat iemand die een muziekdienst afneemt via de algemene voorwaarden akkoord gaat met het af en toe ontvangen van een gratis cd. Een dergelijke gang van zaken zou niet in strijd zijn met artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet. De precieze situatie in dit specifieke geval is mij niet bekend.
Is het waar dat Apple muziek via iTunes verkoopt en levert vanuit Luxemburg? Zo ja, op welke wijze kan handhavend opgetreden worden tegen een bedrijf als Apple dat de verkoop en levering van dit soort bestanden vanuit een Luxemburgs juridische entiteit laat plaatsvinden? Zo nee, op welke andere wijze kan hierin vanuit Nederland handhavend opgetreden worden?
In het geval informatie op een zich in Nederland bevindend randapparaat wordt geplaatst, is artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet hierop van toepassing, ook al gebeurt dit vanuit het buitenland. Dit betekent dat ook in dat geval de informatieplicht en het toestemmingsvereiste van artikel 11.7a gelden. Voor wat betreft de handhaving zijn de mogelijkheden echter beperkt. Zo kan het in de praktijk lastig zijn voor ACM om boetes in het buitenland te innen waardoor de handhaving aan effectiviteit verliest. De Nederlandse regering heeft daarom in Europees verband aandacht gevraagd voor dit probleem.
Gebruikt Apple gebruiksstatistieken van (U2)-luistergedrag van individuele gebruikers, bijvoorbeeld van muziekverzamelingen op iPhone en iPads, voor profilerings- en/of andere doeleinden?
Dat is de regering niet bekend.
Bent u bereid er bij de Autoriteit Consument en Markt en bij het College bescherming persoonsgegevens op aan te dringen een onderzoek in te stellen?
De regering vindt het primair een zaak van de toezichthouders zelf in welke gevallen zij overgaan tot een onderzoek. Alleen bij het vermoeden van zeer ernstige schendingen vindt de regering het vragen van een onderzoek op zijn plaats.
Het bericht ‘Onzekerheid rond bouw windparken op zee’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onzekerheid rond bouw windparken op zee»?1
Ja.
Heeft u het voorstel van de windenergiesector, wat u stelde af te wachten in reactie op het verzoek gedaan tijdens het Algemeen overleg energie op 26 juni jl. om bestaande vergunninghouders de mogelijkheid te geven subsidie aan te vragen voor de realisatie van windparken op zee, inmiddels ontvangen? Zo ja, hoe heeft u hierop gereageerd? Zo nee, waarom niet?
Dit voorstel heb ik op 11 juli jongstleden ontvangen met een aanvulling op 29 juli.
Mijn reactie was dat het NWEA voorstel geen versnelling oplevert voor de uitvoering van het Energieakkoord en niet past in een kosteneffectieve uitrol van windenergie op zee. Hierover kunt u meer lezen in de brief die ik heb gestuurd op 26 september, Kamerstuk 33 561, nr. 11.
In ditzelfde Algemeen overleg beloofde u: «Direct na het zomerreces krijgt de Kamer de Routekaart Windenergie op zee, de Rijksstructuurvisie Windenergie op zee en de haalbaarheidsstudie wind op zee binnen de 12 mijlszone.»; waarom heeft de Kamer deze stukken vandaag, twee weken na afloop van het reces, nog niet ontvangen? Wanneer kan zij deze dan wel verwachten?
Zoals bij de vorige vraag vermeld, heb ik deze brief inmiddels aan de Kamer verzonden.
Bent u van mening dat het realiseren van de opgave voor wind op zee die het kabinet zichzelf met het Energieakkoord gesteld heeft, nog haalbaar is?
Ja. De uitrol van windenergie op zee ligt geheel op schema. De routekaart is gereed, het wetsvoorstel is vrijwel gereed voor behandeling door het parlement en de voorbereiding van de eerste kavelbesluiten is in volle gang. Ook daarover kunt u meer lezen in de eerder genoemde brief.
Kunt u garanderen dat de verplichtingen die het Rijk heeft binnen dit akkoord, zoals het vóór 1 januari 2015 scheppen van een robuust wettelijk kader voor de opschaling van wind op zee, en het meedoen van windparken met bestaande vergunningen aan de tenderprocedures om snelle uitrol te realiseren, worden nagekomen?
Het wetsvoorstel windenergie op zee, met daarin het nieuwe wettelijk kader, zal in oktober naar de Kamer worden gestuurd. Ik hoop op een snelle behandeling door de Tweede en Eerste Kamer.
In het Energieakkoord staat over de bestaande vergunningen:
«Meedoen van windparken met bestaande vergunningen aan de tenderprocedures – indien mogelijk binnen het taakstellende kostenreductie pad – om een voldoende snelle uitrol te realiseren.»
Het gebruik van oude vergunningen leidt niet tot een versnelde uitrol ten opzichte van het door mij aangegeven tijdschema. Wel zal altijd sprake zijn van extra maatschappelijke kosten, omdat de beschikbare ruimte niet optimaal kan worden benut en het net op zee niet optimaal kan worden uitgerold. Daarom zal bij de verdere uitrol van wind op zee geen gebruik worden gemaakt van de bestaande vergunningen. Zie voor een nadere toelichting mijn brief van 26 september jongstleden.
Kunt u aangeven waarom u kiest voor een start van wind op zee voor de kust bij Borsele en niet in het gebied Hollandse Kust? Kunt u aangeven wat de kosten van uitrol op beide locaties zijn, niet alleen bij de initiële uitrol, maar ook in het kader van de verdere invulling van de doelstelling van 4000 MW wind op zee de komende jaren?
De eerste windparken komen bij Borssele omdat de voorbereidingen daarvoor al konden worden gestart. Dit gebied is immers al aangewezen voor windenergie. Voordat een tender kan worden uitgeschreven is een lange voorbereiding noodzakelijk in verband met milieueffectrapportages en studies naar onder andere bodemgesteldheid en windsnelheid. De goedkoopste gebieden voor de Hollandse Kust zijn pas op 26 september jongsleden aangewezen, met uitzondering van de stroken tussen 10 en 12 nautische mijl. Die moeten nog worden aangewezen met een partiële herziening van het Nationaal Waterplan. Deze stroken zijn nodig voor de gestandaardiseerde uitrol van het net op zee. Door te starten in Borssele wordt de doelstelling van 3.450 MW op zee in 2023 dus op de snelste manier gerealiseerd.
Bent u bereid om, in het licht van de afspraak in het energieakkoord dat als in 2016 blijkt dat de uitvoering daarvan niet zodanig is dat de doelen van 2020 worden gehaald, de overheid het voortouw neemt om aanvullende maatregelen te verkennen, vandaag al te beginnen met deze verkenning en het verdere proces hiervoor op korte termijn aan de Kamer te zenden?
Gelet op de antwoorden die ik hiervoor heb gegeven, zie ik hiervoor geen aanleiding.
Zou u deze vragen willen beantwoorden vóór het plenaire debat over het Energieakkoord?
Ja.
Het bericht dat TenneT een tracé voor hoogspanningskabels plotseling verlegt |
|
Albert de Vries (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Ook provincie «compleet verrast» door 380kV besluit»?1
Ja.
Klopt het dat het 380kV tracé dat aanvankelijk noordelijk van Oosterhout was gepland nu zuidelijk wordt aangelegd? Zo ja, kunt u toelichten waarom dit besluit wordt genomen?
Het klopt dat aanvankelijk sprake was van een voorgenomen tracé aan de noordkant via Moerdijk en Geertruidenberg. Dat was nog geen formeel vastgesteld besluit. Dit tracé uit 2011 was in 2011 gekozen om verder uitgewerkt te worden ten behoeve van een ontwerpinpassingsplan en de ontwerpvergunningen.
Een werkgroep, bestaande uit medewerkers van Economische Zaken, TenneT en Netbeheer Nederland, heeft in 2012/2013 geanalyseerd welke investeringen in enkelvoudige storingsreserve (ook wel: redundantie) in het hoogspanningsnet doelmatig en wenselijk zijn. De aanleiding hiervoor was dat de normen in de Netcode en de normen in de Elektriciteitswet op dit punt uiteenliepen. De conclusie van deze analyse was dat het eisen van enkelvoudige storingsreserve voor hoogspanningsmasten zou leiden tot disproportionele investeringen. Gezien de kleine kans dat een mast omvalt als gevolg van bijvoorbeeld extreme weersomstandigheden of impact van buitenaf, is het eisen van enkelvoudige storingsreserve voor hoogspanningsmasten niet wenselijk.
Hiermee is echter nog niets gezegd over de aanvaardbaarheid van de gevolgen van een omvallende mast en een falende verbinding. Wat de impact van een falende verbinding is, verschilt per situatie.
Bovenstaande analyse is voor TenneT aanleiding geweest om te laten onderzoeken door DNV KEMA wat de gevolgen zijn van een falende mast met daarop 4 circuits EHS. Dit om vervolgens te kunnen bepalen in welke situatie het totale verlies van een 4-circuitverbinding nog acceptabel zou zijn uit oogpunt van leveringszekerheid en uit hoofde van internationale verplichtingen. Het falen van zo’n verbinding (bijv. het omvallen van masten waardoor alle lijnen breken) zou kunnen leiden tot een opeenstapeling van effecten (cascade-effecten) zelfs buiten Nederland. De kans hierop is klein, maar de gevolgen kunnen zeer groot zijn (grootschalige black out).
Op grond van het DNV KEMA-onderzoek heeft TenneT in juli 2014 geconstateerd dat de toepassing van 4-circuitverbindingen in de nationale 380 kV-ring en in de verbindingen die deel uitmaken van het Europese net (interconnectie) zeer ongewenst is en moet worden vermeden vanwege de grote gevolgen die het eventueel falen van zo’n verbinding heeft voor de leveringszekerheid en voor de internationale verplichtingen waaraan TenneT moet voldoen.
Voor het project Zuid-West 380 kV hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik om die reden besloten dat het voorgenomen noordelijke tracé uit 2011 tussen Roosendaal-Borchwerf en Tilburg, dat uitging van een 4 circuit 380 kV-verbinding, niet langer aanvaardbaar is.
Daarom is samen met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en TenneT gekeken naar alternatieven. Allereerst is onderzocht of het mogelijk was om op dezelfde plek de 380 kV naast de bestaande 380 kV te bouwen waarbij voldoende afstand in acht wordt genomen. Dit betekende dat het noordelijk tracé nagenoeg in stand zou blijven. Dit had de voorkeur vanwege het intensieve traject dat met de omgeving heeft plaatsgevonden, ook conform de traceringprincipes van het Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III). Dit bleek echter niet mogelijk te zijn zonder een significante toename van het aantal gevoelige bestemmingen (woningen). Het gaat hier om woningen die in de magneetveldzone komen te liggen. Dit zorgde daarmee zowel bij Geertruidenberg als bij Oud Gastel (gemeente Halderberge) voor een ruimtelijk onaanvaardbare situatie.
Dit betekent dat er naar het alternatief gekeken moest worden dat meer zuidelijke is gelegen. Bij de keuze voor het voorgenomen tracé in 2011 was het zuidelijk tracé één van de alternatieven die in beeld was. Dit zuidelijke alternatief combineert met een bestaande 150 kV-verbinding (geen technisch bezwaar), kent significant minder gevoelige bestemmingen (woningen) dan het noordelijke tracé en lost daarbij ook nog een groot knelpunt op bij Breda. De 150 kV-verbinding die daar door een woonwijk loopt, wordt weggehaald en bij de nieuwe 380 kV-verbinding in de mast opgehangen. Dit leidt tot een aanzienlijke verbetering van de leefomgeving in de woonwijk.
Op basis van het bovenstaande heb ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu de conclusie getrokken dat een tracéwijziging onvermijdelijk is. Dit heeft een wijziging van een noordelijk tracé (Roosendaal via Moerdijk en Geertruidenberg naar Tilburg) naar een zuidelijk tracé (Roosendaal via Breda naar Tilburg) tot gevolg gehad.
Kunt u aangeven in welke fase de ruimtelijke ordeningsprocedures zich momenteel bevinden?
Het nieuwe voorgenomen tracé moet eerst in overleg met de regionale partijen technisch uitgewerkt worden en waar nodig/mogelijk worden geoptimaliseerd. Er wordt grote waarde gehecht aan dit proces met de omgeving en het kost tijd om dit op een zorgvuldige manier te doen. Op dit moment is de verwachting dat de formele procedure (ter inzage legging ontwerpinpassingsplan/vergunningen) aan de orde zal zijn in het najaar van 2017.
Deelt u de mening dat het van belang is om dergelijke grote wijzigingen in nauw overleg met de betrokken overheden te laten plaatsvinden? Zo ja, op welke manier gaat u dit vorm geven?
Sinds 2009 wordt op grond van de rijkscoördinatieregeling samen met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en TenneT gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuw 380 kV-tracé tussen Borsele en Tilburg. In dit kader zijn verschillende alternatieven onderzocht. Gedurende de afgelopen jaren zijn verschillende tracés onderzocht op de diverse effecten (gevoelige bestemmingen, landschappelijke inpassing, draagvlak, nettechnische aspecten en kosten) en is heel intensief overleg gevoerd met bestuurders, met bewoners en andere betrokkenen. Ook zijn er regelmatig in de diverse stadia van het traject informatieavonden geweest, keukentafelgesprekken gevoerd, nieuwsbrieven uitgestuurd, een website actueel gehouden over het project, etc. In 2011 hebben de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Minister van Infrastructuur en Milieu een voorgenomen tracé bekend gemaakt dat vervolgens in 2012 en 2013 verder is ingevuld samen met de betrokken stakeholders. Het tracé is meer dan 100 kilometer lang en de precieze uitwerking vergt daarom tijd.
Ook het nieuwe, zuidelijke tracé moet nader worden uitgewerkt en geoptimaliseerd. Dit wil ik graag in overleg met provincie, gemeenten en andere belanghebbenden (bijvoorbeeld natuurorganisaties) doen. Er zal samen met hen worden gekeken hoe de verbinding zo goed mogelijk ingepast kan worden.
Deelt u de mening dat communicatie naar en overleg met de direct omwonenden van het allergrootste belang is? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Door de wijziging is er veel onduidelijkheid en onrust ontstaan. Op dit moment is het allereerst van belang om hier aandacht aan te besteden. Met betrokken gemeenten en de provincie zijn we in gesprek om te kijken hoe deze informatievoorziening op een zo goed mogelijke manier vorm kan krijgen. De komende een tot twee jaar praten we met provincie, gemeenten en andere belanghebbenden (waaronder direct omwonenden) over de optimalisatie van het nieuwe tracé.
Het Ministerie van Economische Zaken organiseert tevens samen met landelijk netbeheerder TenneT een vijftal informatiebijeenkomsten over de routewijziging van de hoogspanningsverbinding tussen Roosendaal-Borchwerf en Tilburg waar direct omwonenden in gesprek kunnen gaan met medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en van TenneT. Inmiddels heeft een aantal informatieavonden, waaronder twee in Oosterhout, plaatsgevonden. Deze zijn druk bezocht.
Het bericht dat de politie geen betrouwbare cijfers heeft over hennepacties waarbij geen kwekerij wordt aangetroffen |
|
Michiel van Nispen , Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie geen betrouwbare cijfers heeft over hennepacties waarbij geen kwekerij wordt aangetroffen?1
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat deze informatie wel van belang is omdat nu niet duidelijk wordt hoe vaak burgers die niets te maken hebben met een hennepkwekerij worden geconfronteerd met het binnentreden van de politie?2
Is het mogelijk de registratiesystemen van de politie, zoals de Basisvoorziening Handhaving (BVH) en/of de hennepmonitor, zo aan te passen dat betrouwbare cijfers gemakkelijk zijn aan te leveren? Zo ja, heeft u het voornemen deze aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Hoe reageert u op de conclusie van de Nationale ombudsman dat de nazorg na binnentreden waarbij geen hennepkwekerij wordt aangetroffen in sommige situaties minimaal is? Deelt u de mening dat een persoonlijke toelichting in zulke gevallen noodzakelijk is?
Ik onderschrijf de opvatting van de Nationale ombudsman dat in gevallen waarbij tijdens een inval geen hennepkwekerij wordt aangetroffen een goede, persoonlijke toelichting moet worden gegeven aan de bewoners op de achtergronden van het binnentreden. Indien in de woning of het pand ten tijde van het binnentreden geen rechthebbende aanwezig was, dient de persoonlijke toelichting onverwijld te volgen.
Wat vindt u van de conclusie van de Nationale ombudsman dat het voor mensen niet altijd eenvoudig is om schade aan de woning vergoed te krijgen en dat het uitkeren van geleden schade bepaald geen automatisme is? Deelt u de mening dat de schade ruimhartig en op eigen initiatief van de politie vergoed moet worden? (http://www.nationaleombudsman-nieuws.nl/sites/default/files/rapportbrief_hennep_definitief_laatste_versie_cr.pdf)
In de gevallen dat er geen hennepkwekerij of een daaraan gerelateerde strafbare situatie na binnentreding wordt aangetroffen en waarbij de politie schade heeft veroorzaakt die in redelijkheid niet voor rekening van de benadeelde dient te komen, dient de politie deze schade correct af te wikkelen. In opdracht van en ten laste van de politie dient eventuele schade zo spoedig mogelijk hersteld te worden. De politie werkt op dit moment aan een landelijke procedure voor de schadeafhandeling, waaronder ook dit soort schadesituaties.
Het bericht dat Roemenië weigert om een Nederlands bedrijf te betalen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de uitblijvende betaling van de Roemenen aan het Nederlandse sleep- en bergingsbedrijf Multraship voor het ruimen van een wrak dat de doorgang versperde van de Donau naar de Zwarte Zee, waarbij bovendien twee medewerkers om het leven kwamen, en waarvoor Europees investeringsgeld aan de Roemenen is verschaft, inmiddels een schandaal genoemd kan worden?1
De resterende schuld van de Roemeense overheid aan het sleep- en bergingsbedrijven consortium RWRC (Rostok Wreck Removal Consortium), waarvan Multraship de penvoerder is, is een ernstige zaak en heeft de aandacht van de regering. De Nederlandse overheid heeft hierover een intensieve dialoog met de Roemeense regering.
Wat is de reden dat de Roemeense overheid haar openstaande schuld aan het Nederlandse bedrijf sinds 2004 nog steeds niet betaald heeft?
Ik constateer dat premier Ponta tijdens een persconferentie in het Roemeense parlement op 13 mei 2013 heeft gezegd dat Roemenië RWRC zal moeten betalen. Ook heeft de Minister van transport tijdens mijn bezoek aan Roemenië in april jl. gezegd dat Roemenië zijn schulden zal betalen. Ook uit de diverse andere gesprekken die gevoerd zijn tussen de Nederlandse en Roemeense regering over deze zaak, blijkt dat bij de Roemeense regering erkenning bestaat dat deze resterende schuld betaald dient te worden. Echter, helaas stel ik vast dat er nog niet overgegaan is tot betaling.
Heeft u rechtstreeks contact met de verantwoordelijk Minister in Roemenië over de openstaande schuld van de Roemenen? Zo ja, wat is daarover recent tussen u beiden gewisseld?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke maatregelen overweegt u richting Roemenië om alsnog de betaling van zo’n 13 miljoen euro voor het klaren van de klus, voor het einde van dit jaar gedaan te krijgen?
Zie antwoord op vraag 5.
Ziet u mogelijkheden om de openstaande rekening van Multraship op andere wijze te laten vereffenen indien de Roemenen voor 1 januari 2015 niet tot betaling zijn overgegaan?
De afgelopen jaren is deze zaak herhaaldelijk en op verschillende niveaus onder de aandacht gebracht van de Roemeense autoriteiten en regeringsvertegenwoordigers. Zowel in Boekarest als in Den Haag. Daarbij wordt gewezen op de verantwoordelijkheid van Roemenië om zijn schuld te betalen alsmede de bindende uitspraak te respecteren van het internationale Hof van Arbitrage (van de internationale Kamer van Koophandel in Parijs) dat de rechtmatigheid van de claim van RWRC bevestigde. RWRC heeft de zaak voor het Internationale Hof van Arbitrage in Parijs gebracht en is in juni 2012 in het gelijk gesteld.
In 2014 is dit onderwerp zowel door Minister van Buitenlandse Zaken Frans Timmermans gedurende zijn bezoek aan Boekarest in januari aan de orde gesteld alsook door mij tijdens de economische missie naar Roemenië afgelopen april. Onze gesprekspartners (waaronder de Roemeense Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Economische Zaken en de Minister van Transport) gaven allen aan dat Roemenië erkent dat de schuld bestaat en dat de Roemeense regering haar verplichtingen na zal komen.
De Nederlandse bewindvoerder heeft deze zaak ook aangekaart bij de Europese Investeringsbank (die een gedeelte van de financiering voor de werkzaamheden aan Roemenië heeft verleend). Tevens is de Europese Commissie geïnformeerd. De zaak wordt voortdurend door onze ambassadeur in Boekarest bepleit in gesprekken met de Roemeense overheid en regeringsvertegenwoordigers. De overheid blijft deze zaak onder de aandacht brengen en benadrukt de noodzaak dat Roemenië aan haar verplichtingen voldoet.
Welke maatregelen neemt de Europese Investeringsbank om te onderzoeken wat er met het Europese geld is gebeurd dat voor het vrijmaken van de doorgang van de Donau naar de Zwarte zee aan de Roemenen is overgemaakt?
De Europese Investeringsbank heeft een lening voor een gedeelte van de kosten voor het betreffende project verschaft via de Roemeense staat, die vervolgens deze gelden ter beschikking heeft gesteld aan staatsbedrijf AFDJ. Naar aanleiding van contacten met Multraship en ook in het kader van de formele klacht die Multraship bij het EIB klachtenmechanisme heeft ingediend in april 2013, is de Europese Investeringsbank in dialoog met de Roemeense autoriteiten. De klacht gaat niet over de juiste besteding van door de Europese Investeringsbank aan de Roemeense staat verstrekte gelden, maar gaat over de rol van de Europese Investeringsbank voor wat betreft bevorderen van naleving van de betalingsverplichtingen van het Roemeense staatsbedrijf AFDJ inzake de door Multraship gemaakte meerkosten, zoals bevestigd via internationale arbitrage. Nederland heeft geen inzage in de vertrouwelijke communicatie tussen de Europese Investeringsbank en de Roemeense autoriteiten. De Nederlandse bewindvoerder heeft er bij de Bank op aangedrongen dat men al het mogelijke doet om betaling van Multraship te bevorderen. Dit najaar volgt naar verwachting het rapport van de onafhankelijke klachtenprocedure van de EIB, waaruit duidelijk moet worden of de EIB als co-financier in deze voldoende heeft ondernomen om betaling van Multraship te bewerkstelligen. Afhankelijk van de aanbevelingen die hieruit voortvloeien, kan het management van de EIB besluiten tot aanvullende actie ter bevordering van betaling van Multraship door AFDJ.
Bent u bekend met meer van dit soort openstaande rekeningen van Nederlandse bedrijven in Roemenië, dan wel andere landen waar Nederlandse bedrijven klussen hebben verricht in opdracht van de nationale autoriteiten? Zo ja, welke landen en openstaande rekeningen betreft het en welke maatregelen neemt u om ook die openstaande rekeningen alsnog betaald te krijgen?
Wij zijn bekend met één ander bedrijf dat een betalingsprobleem heeft met de Roemeense overheid. Er zijn ook Nederlandse bedrijven die betalingsproblemen hebben in andere landen. Dit betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie die ik niet openbaar maak. Vaak is openbaarmaking van dergelijke gevallen ook niet bevorderlijk voor een goede afloop. Bedrijven die betalingsproblemen hebben met overheden in het buitenland helpt de Nederlandse overheid door advies te geven hoe dergelijke zaken het meest effectief opgelost kunnen worden, hun zaak wordt bepleit (op verschillende niveaus) in gesprekken met overheids- en regeringsvertegenwoordigers en er worden gesprekken gearrangeerd voor deze bedrijven bij hun opdrachtgevers. Indien er andere (internationale) organisaties of landen bij betrokken zijn, gebruiken wij ook die kanalen om de zaak te bepleiten, de druk op te voeren en herhaaldelijk te wijzen op de verantwoordelijkheid van een overheid om verplichtingen na te komen.
Op welke wijze houdt u bij uw handelsmissies rekening met de financiële betrouwbaarheid van buitenlandse autoriteiten als opdrachtgevers aan Nederlandse bedrijven?
Tijdens de voorbereidingsbijeenkomst van een handelsmissie worden bedrijven altijd geïnformeerd over het ondernemingsklimaat in het land waar de economische missie plaats vindt.
Het toenemende aantal drugslabs in seniorenflats |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Steeds meer drugslabs ontdekt in seniorenflats»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat, ondanks alle inspanningen tegen illegale wietteelt, de komende twee jaar een toename wordt verwacht van het aantal plekken waar hennep wordt gekweekt?
In het bericht van Metro staat dat de heer Van Werkhoven, teamleider brandonderzoek van de brandweer Rotterdam-Rijnmond, er ernstig rekening mee houdt dat er de komende twee jaar een flinke toename zal zijn van het aantal plekken waar hennep wordt gekweekt, cocaïne wordt gewassen en XTC wordt gemaakt. Waarop deze verwachting is gebaseerd wordt echter uit het bericht niet duidelijk.
In het afgelopen jaar zijn er meer hennepkwekerijen geruimd dan het jaar ervoor. Ook is er een stijging te zien in het aantal aangetroffen productieplaatsen van synthetische drugs. Of dit ook iets zegt over een (toekomstige) stijging van drugsproductie en -verwerking valt moeilijk te zeggen. Er bestaat geen volledig beeld van de omvang van (drugs)criminaliteit en deze hogere registratiecijfers kunnen ook het gevolg zijn van de prioritering van de bestrijding van drugscriminaliteit en de daarbij behorende vergrootte opsporings- en handhavingsinspanningen. Ik verwacht dat de recent aan uw Kamer gemelde intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde (drugs)criminaliteit in Zuid-Nederland zijn gevolgen zal hebben. Bij deze intensivering wordt met name ingezet op «korte klappen»: direct en zichtbaar reageren op signalen van georganiseerde misdaad. De focus ligt hierbij op de aanpak van hennep en synthetische drugs, waarbij het verstoren van het productieproces een heel belangrijk onderdeel is.
Waarom is er ook, ondanks uw beleid, een toename van het aantal plekken waar cocaïne wordt gewassen en XTC wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de brandgevaren en andere gezondheidsrisico’s van de verschuiving van de locatie waar drugs worden geproduceerd en verwerkt?
Een landelijke verschuiving van locaties waar drugs worden geproduceerd en/of verwerkt naar seniorenflats is mij vooralsnog niet bekend.
Hennepkwekerijen en drugslabs in woonwijken leveren gevaar op, zowel vanwege brandgevaar als vanwege de gebruikte chemicaliën. Daarom wordt hier stevig op ingezet en kan er, zeker indien sprake is van direct gevaar, meteen ingegrepen worden.
Wat is de link tussen uw repressieve beleid en de uitbreiding van illegale drugslabs en kwekerijen van de zuidelijke provincies naar de rest van Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel regio’s naast Brandweer Rotterdam-Rijnmond hebben te maken met incidenten die veroorzaakt worden door het produceren of verwerken van drugs in bejaardentehuizen en seniorenflats? Hoeveel incidenten zijn er de afgelopen drie jaar geweest? Kunt u dit per jaar uiteenzetten?
Graag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van het lid Berndsen-Jansen (D66) van uw Kamer over de verdubbeling van het aantal brandslachtoffers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2002). Daarin wordt ingegaan op de uitkomst van een onderzoek van het Instituut Fysieke Veiligheid waaruit zou blijken dat het aantal doden door brand zou zijn verdubbeld in het eerste kwartaal van 2014. De uitkomsten van dit onderzoek dienen genuanceerd te worden. Zo betreft het hier een ruwe telling en analyse van de cijfers over 2014 moet nog plaatsvinden. Ook zijn in deze telling alle slachtoffers van brand in gebouwen meegenomen, terwijl bij de definitieve cijfers over 2014 de slachtoffers van bijvoorbeeld brandstichting en zelfdoding niet worden meegenomen. Het definitieve cijfer kan daarom lager uitvallen. Doordat een analyse nog niet heeft plaatsgevonden, is er geen informatie over de oorzaken van de branden beschikbaar.
De jaarlijkse Brandweerstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) biedt wel inzicht in het totaal aantal branden per jaar. Uit een analyse van de CBS-Brandweerstatistieken van 2002 tot en met 2012 blijkt dat het totaal aantal branden per jaar fluctueert, evenals het aantal doden per brand (tussen de 0,12% en 0,21%). Momenteel zijn nog geen cijfers met betrekking tot het aantal branden en doden beschikbaar over 2013. Die cijfers worden opgenomen in de CBS-Brandweerstatistiek 2013 die in het najaar van 2014 zal verschijnen.
Hoe garandeert u de veiligheid van senioren, die vaak moeilijk ter been zijn, als illegale hennepkwekerijen vaak te vinden zijn in woningen, hetgeen gepaard gaat met brandgevaar?
Met mijn financiële steun wordt voorlichting aan burgers gegeven om het (brand)veiligheidsbewustzijn te vergroten, in het bijzonder aan de doelgroep thuiswonende senioren. Dit vindt plaats vanuit het project Brandveilig Leven van Brandweer Nederland en in de vorm van de jaarlijkse campagne Nationale Brandpreventieweken van de Nederlandse Brandwonden Stichting. Met betrekking tot de verschillende maatregelen en activiteiten op het gebied van algemene brandpreventie verwijs ik u naar de hiervoor genoemde antwoorden op de eerdere vragen van het lid Berndsen-Jansen.
Met betrekking tot voorlichting over hennepkwekerijen wijs ik graag op de campagne van Meld Misdaad Anoniem die burgers voorlicht over hoe een hennepkwekerij te herkennen is.2 Daarnaast zijn in het verleden in gemeentes als Rotterdam, Den Haag, en meer recentelijk Helmond en Tilburg, zogenaamde «geurkraskaarten» verspreid onder inwoners de geur van een hennepkwekerij te kunnen laten herkennen.
Ondanks alle bovenstaande activiteiten en voorlichting is het geven van garanties omtrent veiligheid niet mogelijk.
Hoeveel incidenten van brandgevaar, wateroverlast en verloedering hebben zich de afgelopen drie jaar voorgedaan als gevolg van illegale drugspraktijken in woningen? Kunt u dit per jaar aangeven?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een schatting geven van het aantal illegale drugslocaties in woongebieden?
De locatie waar drugs worden geproduceerd en/of verwerkt wordt niet apart geregistreerd. Hierin valt daarom geen inzicht te geven.
Wat zijn de volksgezondheid- en de leefbaarheidrisico’s van illegale drugslocaties voor de omringende bewoners?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat één op de vier branden in binnensteden door illegale hennepteelt wordt veroorzaakt? Zo nee, wat zijn de juiste cijfers?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat het aantal doden bij brand het afgelopen jaar is verdubbeld? Wat is de relatie van deze verdubbeling met de illegale drugspraktijken in woningen?
Zie antwoord vraag 6.
Kan inzicht worden gegeven in de schade door branden die te maken hebben met wietteelt?
Het Verbond van Verzekeraars heeft gemeld dat in de nieuwe indeling van schadeoorzaken brandverzekeringen die respectievelijk in de zomer van 2012 (particulieren) en de zomer van 2013 (zakelijk) is geïntroduceerd, «hennep» apart is opgenomen. De invoering van die verandering in de systemen kost echter tijd en cijfermatige gegevens zijn nog niet beschikbaar.
Wat zijn de totale maatschappelijk kosten door illegale productie of verwerking van drugs?
Het is niet mogelijk om de totale maatschappelijke kosten door illegale productie of verwerking van drugs te berekenen. Specifiek voor de Landelijke Faciliteit Ondersteuning en Ontmantelen wordt vanuit mijn ministerie jaarlijks een bedrag van € 520.000,– in de algemene bijdrage voor de politie gereserveerd. Inmiddels heeft de politie aangegeven dat de kosten voor de LFO voor 2014 zijn geprognosticeerd op ten minste € 832.000,–. Gezien het feit dat de capaciteit van de LFO in 2014 is verdubbeld (van 4 naar 8 LFO-coördinatoren) betekent dit dat deze kosten verder zullen stijgen en worden geprognosticeerd op € 1.223.000,–.