Het bericht dat een kliniek een gevaarlijke veroordeelde liet lopen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kliniek liet gevaarlijke veroordeelde lopen»? Klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Betrokkene is destijds vanwege volledige ontoerekeningsvatbaarheid ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit betekent dat de rechter heeft besloten dat betrokkene niet kon worden veroordeeld, hoewel het ten laste gelegde strafbare feit wel was bewezen. Betrokkene is vervolgens op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst. Ik heb over deze casus navraag gedaan bij GGZ Oost-Brabant waar betrokkene was opgenomen. GGZ Oost-Brabant heeft mij gemeld dat in deze casus na de klinische behandeling voorwaardelijk ontslag is verleend. De zorg aan betrokkene is in dit kader via een geleidelijk proces overgedragen aan een FACT-team van GGZ Eindhoven. FACT houdt in dat mensen met langdurige psychiatrische problemen met behulp van een multidisciplinair team buiten de muren van een GGZ-instelling worden behandeld.
Deelt u de mening dat klinieken zich te houden hebben aan beslissingen van de rechtbank en dat zij niet op eigen houtje mogen beslissen een psychotische, impulsieve, paranoïde, onvoorspelbare en agressieve crimineel maar even los te laten in de maatschappij? Zo nee, waarom niet?
In deze casus is betrokkene op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst. Dit artikel biedt de mogelijkheid aan de strafrechter om te gelasten dat degene aan wie een strafbaar feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van maximaal een jaar, indien hij gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Op grond van de huidige wet- en regelgeving beslist in dat geval de geneesheer-directeur van de betreffende GGZ-instelling over het verlenen van verlof of ontslag. De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (bopz) bepaalt dat voorwaardelijk ontslag, zoals dat in deze casus is gebeurd, kan worden verleend indien het gevaar dat aanleiding was voor de gedwongen opname voldoende is verminderd. De patiënt mag dan onder bepaalde voorwaarden (bijvoorbeeld zich houden aan bepaalde afspraken, zich laten behandelen/begeleiden door bepaalde behandelaren, etc.) naar huis.
Welke kliniek is verantwoordelijk voor het op straat zetten van deze gevaarlijke veroordeelde crimineel?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze gevaarlijke veroordeelde crimineel zo snel mogelijk weer achter slot en grendel zit?
Op 5 september 2014 is betrokkene in verzekering gesteld op verdenking van moord dan wel doodslag, diefstal met geweld en/of heling. Betrokkene bevindt zich in voorlopige hechtenis.
Bent u bereid, in het geval de betreffende persoon nog op vrije voeten is, een signalement te verspreiden om de opsporing te bespoedigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat klinieken voortaan nooit meer zelfstandig mogen beslissen om door de rechter veroordeelden voortijdig vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Betrokkene is ontslagen van alle rechtsvervolging. Vrijheidsontneming in verband met een stoornis is alleen mogelijk wanneer de stoornis en het gevaar dat daaruit voortvloeit dat rechtvaardigt. Dit vergt een medisch oordeel, en daarom is het primair aan de geneesheer-directeur om te beoordelen of nog wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijheidsontneming.
Het wetsvoorstel forensische zorg, dat momenteel in de Eerste Kamer wordt behandeld, introduceert een nieuw artikel 37 Sr. ter vervanging van de bestaande bepaling. Het nieuwe artikel biedt, bezien in samenhang met artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, de strafrechter de mogelijkheid om een rechterlijke machtiging af te geven op grond van de Wet bopz. Dit kan in elke fase van het strafproces of aansluitend aan een strafrechtelijke titel en de doelgroep is niet meer beperkt tot personen die volledig ontoerekeningsvatbaar zijn geacht.
Daarbij wordt tevens de procedure rondom de beëindiging van het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis gewijzigd. De geneesheer-directeur blijft bevoegd om te beslissen over verlof en ontslag, maar hij kan het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis slechts voor het einde van de looptijd van de rechterlijke machtiging beëindigen na instemming van de Minister van Veiligheid en Justitie.
Deze bepaling is echter niet van toepassing indien de geplaatste persoon is ontslagen van rechtsvervolging of is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.
Het bestraffen van chauffeurs met te hoog beladen vrachtwagens |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Trucker na fout vaak ongestraft; Chauffeurs te hoge vrachtwagens bij Velsertunnel ontlopen boete door wegblijven politie»?1
Ja.
Klopt het dat er in een half jaar tijd meer dan 1.100 chauffeurs bij de Velsertunnel zijn betrapt met een te hoge lading, maar dat er slechts 52 boetes zijn uitgedeeld omdat de politie vaak niet komt opdagen?
Over de verhouding tussen het aantal hoogtesignaleringen en het aantal boetes kan ik het volgende toelichten. De Velsertunnel is de laagste tunnel van Nederland met een maximale hoogte van 4,17 meter. Hierdoor is er fysiek weinig marge voor het toelaten van overschrijdingen van de wettelijk toegestane hoogte (4,00 meter) en gaat de hoogtesignalering bij deze tunnel eerder af dan bij andere tunnels. Rijkswaterstaat (RWS), politie en Openbaar Ministerie (OM) hanteren de afspraak dat de politie bij een overschrijding van 10 cm of meer wordt geïnformeerd en ter plaatse komt. Als sprake is van een strafbare hoogteoverschrijding, wordt de chauffeur geverbaliseerd. Bij een kleinere hoogteoverschrijding zal de chauffeur van een onderaannemer van Rijkswaterstaat de opdracht krijgen om via de pont verder te reizen.
In 2014 waren er tot en met augustus 7.639 hoogtemeldingen bij de Velsertunnel. Een groot deel hiervan is via de afrit vóór de tunnel omgeleid.
Er zijn 1.410 voertuigen nagemeten die hoger dan 4.00 meter waren. Vervolgens hebben 64 meldingen aan de politie plaatsgevonden van een overschrijding van 10 cm of meer. In 43 gevallen daarvan zijn chauffeurs geverbaliseerd vanwege een overschrijding van het hoogteverbod bij de Velsertunnel. Bij de 21 overige meldingen bleek er uiteindelijk geen sprake te zijn van een strafbare hoogteoverschrijding. Er is dus geen sprake van dat de politie niet kwam opdagen. Rijkswaterstaat laat bij de renovatie in 2016 de doorrijhoogte van de Velsertunnel vergroten zodat er minder incidenten zullen plaatsvinden met te hoge vrachtwagens. Na deze renovatie voldoet de Velsertunnel aan de Tunnelwet (WARV) die sinds 2013 van kracht is en waaraan alle tunnels in 2019 moeten voldoen.
Hoe vaak worden landelijk per jaar boetes uitgedeeld voor te hoog beladen vrachtwagens? Hoe vaak gebeurt dit voor te zwaar beladen vrachtwagens? Hoeveel capaciteit is hiervoor beschikbaar bij de politie en bij andere handhavingsdiensten?
Voor zover het zaken betreft die via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) zijn afgedaan gaat het om een landelijk aantal opgelegde boetes van 2.136 vanwege te zwaar beladen voertuigen in 2013 en 2.308 in de eerste acht maanden van 2014.
Het landelijk aantal door tussenkomst van het CJIB opgelegde boetes vanwege te hoog beladen vrachtwagens bedroegen 267 in 2013 en 139 in de eerste acht maanden van 2014.
De capaciteit voor handhaving door de politie is niet gelabeld aan één type verkeersovertreding of andere vormen van criminaliteit. De politie voert binnen haar algemene taakuitvoering projectmatig (al dan niet met partners) en incidenteel transportcontroles uit, waarbij ook gekeken wordt naar hoogte en belading. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) controleert ook op te zware vrachtwagens en heeft hier 10 fte voor beschikbaar. In 2013 heeft de ILT 1.443 boetes voor te zware belading uitgedeeld.
Deelt u de mening dat de kans op een boete voor te hoog beladen vrachtwagens momenteel te laag is en het noodzakelijk is deze kans aanzienlijk te verhogen om zo de verkeersoverlast terug te dringen en schades aan tunnels te voorkomen?
Het heeft mijn prioriteit om de verkeersoverlast door te hoog beladen vrachtwagens terug te dringen. Naleving van de regels rondom hoogtebeperking is niet alleen een kwestie van handhaving. Ook opleiding en voorlichting zijn hierbij van belang. Om de verkeersoverlast verder terug te dringen blijf ik met Transport en Logistiek Nederland en EVO in gesprek over dit onderwerp en het belang van hun rol in de voorlichting aan hun achterban.
Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheid om voor de laatste afslag voor de Velsertunnel een videoscherm te plaatsen waarop camerabeelden te zien zijn van voorbijrijdende vrachtwagens die te hoog zijn. De chauffeur wordt met dit systeem in meer directe zin aangesproken en kan de eerst volgende afslag nemen zodat geen hinder voor het overige wegverkeer ontstaat.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2 voor een toelichting op het aantal hoogtesignaleringen ten opzichte van het aantal boetes.
Deelt u de mening dat verkeershandhaving in hoge mate bestuurlijk van aard is en het daarom mogelijk zou moeten zijn om deze taak mede op te dragen aan bevoegde weginspecteurs om zo de politie te ontlasten?
Er vinden momenteel met Rijkswaterstaat gesprekken plaats over een pilotvoorstel om in de regio Rotterdam weginspecteurs een buitengewone opsporingsbevoegdheid toe te kennen (BOA status) ten aanzien van twee typen overtredingen, namelijk het negeren van een rood kruis en het parkeren op vluchtstroken. Indien hierover overeenstemming wordt bereikt en deze pilot wordt ingezet en afgerond, zal ik bezien of een dergelijke aanpak zich ook leent voor de aanpak van te hoge vrachtwagens bij tunnels.
Bent u bereid het op korte termijn, bijvoorbeeld in de vorm van een pilot vergelijkbaar met die in Rotterdam-Rijnmond, mogelijk te maken dat weginspecteurs van Rijkswaterstaat bij de Velsertunnel bekeuringen kunnen uitdelen voor te hoog beladen vrachtwagens?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Spaarders die tegenwoordig sparen in een bv |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Acht u het redelijk dat spaarders over een genoten rente van 1,5% op hun spaargeld bijna 80% belasting betalen, terwijl beleggers (zelfs defensieve beleggers) en vastgoedbeleggers, die veel hogere rendementen behalen ten opzichte van deze spaarders, relatief worden ontzien?1
Uit uw vraagstelling komt een gevoel van onrechtvaardigheid naar voren over de huidige vormgeving van box 3. Het gevoel van onrechtvaardigheid komt voort uit het feit dat door spaarders, die relatief lage rendementen genieten, belasting moet worden afgedragen over een opbrengst die er niet in die mate is geweest. Mede met het oog op dat gevoel van onrechtvaardigheid gaat het kabinet alternatieven onderzoeken voor de bestaande vermogensrendementsheffing, met het doel hierover een nadere afweging te maken. Doel is te komen tot een heffing die door belastingbetalers als rechtvaardiger wordt ervaren en die tegelijkertijd goed uitvoerbaar is. Daartoe kan het werkelijk genoten rendement op vermogen in de heffing als uitgangspunt worden genomen, maar ook binnen de forfaitaire benadering zal worden gezocht naar vormen die beter aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel.
Deelt u de mening dat de vermogensrendementsheffing mensen dus stimuleert om hun geld risicovoller weg te zetten door het te beleggen? Wat vindt u hiervan?
De door u gestelde vraag komt voort uit een gevoel van onrechtvaardigheid dat spaarders, die relatief lage rendementen genieten, belasting moeten afdragen over een opbrengst die er niet in de mate is geweest, terwijl beleggers die een hoger rendement hebben behaald in verhouding minder belasting hoeven te betalen. Zoals in het antwoord op vraag 1 is vermeld zal het kabinet alternatieven onderzoeken voor de bestaande vermogensrendementsheffing om te komen tot een heffing die door belastingbetalers als rechtvaardiger wordt ervaren en die tegelijkertijd goed uitvoerbaar is.
Kunt u bevestigen dat de belastingdruk aanzienlijk kan worden verlaagd door grote vermogens weg te zetten in een «spaargeld-bv»? Kunt u met een rekensom voorbeelden geven van het verschil van de te betalen belasting over spaargeld in box 3 en de te betalen belasting in box 2 (met een spaargeld-bv)? Vanaf welk bedrag is het nu aantrekkelijk om belasting te ontwijken door een bv op te richten?
Of het sparen in een bv voordeliger is dan het aanhouden van het vermogen in box 3, en het bedrag waarboven sparen in een bv voordeliger is, verschilt per situatie en is sterk afhankelijk van een aantal parameters. Een spaargeld-bv (wat overigens geen afgebakend begrip is) gaat gepaard met (eenmalige) oprichtingskosten en jaarlijkse terugkerende kosten. Als deze kosten worden meegenomen in de vergelijking, dan is de conclusie dat een dergelijke constructie pas aantrekkelijk wordt bij zeer grote vermogens. Daarnaast kan het onderbrengen van spaargeld in een bv bij de huidige rentestand wellicht fiscaal voordelig kan zijn omdat in de bv de werkelijke renteopbrengsten worden belast, maar zal dit voordeel bij het aantrekken van de rentes weer kunnen omslaan in een nadeel. Verder ligt het bij grote vermogens voor de hand dat niet enkel spaargeld wordt aangehouden, maar ook wordt belegd in producten met een hoger risicoprofiel en navenant hoger rendement. Mede daarom kan worden verondersteld dat bij een omvangrijk vermogen het vermogensbeheer een andere vorm krijgt dan uitsluitend via een bv.
Klopt het dat eigenaren van spaargeld-bv’s vrijgesteld zijn van dga-salaris?2 Kunt u uitleggen waarom?
Als gezegd bestaat geen sluitende definitie van een spaargeld-bv, en dus kan geen algemeen geldend antwoord worden gegeven voor «de» eigenaren van spaargeld-bv’s. Wel kan in het algemeen worden gesteld dat indien een aanmerkelijkbelanghouder werkzaamheden voor zijn bv verricht, hij wordt beschouwd als directeur-grootaandeelhouder (DGA). Het loon dat fiscaal minimaal in aanmerking moet worden genomen bij de DGA, wordt bepaald door de gebruikelijkloonregeling. Als het minimaal in aanmerking te nemen loon op grond van de gebruikelijkloonregeling niet hoger zou zijn dan € 5.000, geldt de regeling niet. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan aan het bezwaar dat de gebruikelijkloonregeling tot onevenredig zware administratieve lasten leidt als het gebruikelijke loon erg laag is. De ervaring leert echter dat de meeste DGA’s ook kleine lonen aan zichzelf (belast) uitbetalen3. Indien het in aanmerking te nemen gebruikelijk loon gezien de werkzaamheden van de DGA hoger is dan € 5.000 moet de belasting hierover gewoon betaald worden. De omvang van het beheerde vermogen en de daarvoor gewoonlijk te verrichten beheershandelingen spelen een rol bij de bepaling of de gebruikelijkloonregeling van toepassing is. Het is dus niet zo dat de eigenaren van spaargeld-bv’s zijn uitgezonderd van de gebruikelijkloonregeling; voor deze dga’s gelden dezelfde regels als voor alle dga’s.
Bent u bereid in een overzicht weer te geven hoeveel «spaargeld-bv’s» er de afgelopen vijftien jaren per jaar zijn opgericht? Bent u daarnaast bereid aan te geven hoeveel geld in deze periode per jaar in deze spaargeld-bv’s is gestort?
Spaargeld-bv’s zijn niet als zodanig te herkennen in de systemen van de Belastingdienst, omdat dit geen afgebakend begrip is. Om deze reden kan de gevraagde informatie niet worden verstrekt.
Kunt u aangeven hoeveel spaargeld dat in box 3 thuishoort momenteel is weggezet in box 2? Hoeveel belastinginkomsten loopt u hierdoor mis?
Het is een vrije keuze van belastingplichtigen in welke vorm zij hun vermogen aanhouden. Daaruit volgt dat geen sprake kan zijn van spaargeld dat in box 3 thuishoort of van misgelopen belastinginkomsten.
Vindt u het redelijk dat personen met grote vermogens die hun geld in bv’s hebben weggezet, toeslagen kunnen ontvangen en een lagere AWBZ-bijdrage hoeven te betalen?
Het onderbrengen van spaargeld in een spaargeld-bv in box 2 leidt tot een vermindering van de rendementsgrondslag van box 3. Omdat de vermogenstoetsen in de toeslagen en de vermogensinkomensbijtelling voor de eigen bijdrage AWBZ gekoppeld zijn aan de rendementsgrondslag van box 3 kan het onderbrengen van vermogen in een bv gevolgen hebben voor bepaalde toeslagen en voor de eigen bijdrage voor de AWBZ. De kans dat dit effect zich meer dan incidenteel voordoet acht ik echter gering. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is het onderbrengen van vermogen in een bv alleen voor de grotere vermogens aantrekkelijk. Over het algemeen zullen de mensen met grote vermogens ook een dermate hoog inkomen hebben dat zij op basis daarvan niet of slechts in beperkte mate in aanmerking komen voor toeslagen, of dat de vermogensinkomensbijtelling in de AWBZ niet leidt tot een hogere eigen bijdrage, omdat deze reeds maximaal is. Ook zullen veel mensen met grote vermogens een eigen woning hebben, waardoor zij überhaupt geen aanspraak maken op de huurtoeslag. Het maximale voordeel dat een belastingplichtige in de sfeer van de toeslagen in theorie kan behalen is overigens relatief beperkt; zo is het kindgebonden budget maximaal € 2.070 per jaar en de zorgtoeslag voor partners maximaal € 1.644 per jaar. Ik zal de ontwikkeling van deze veronderstelde constructie echter in de gaten houden en zo nodig maatregelen treffen.
Bent u bereid de vermogensrendementsheffing te vervangen door ofwel een progressieve heffing in box 3, ofwel door invoering van een belasting die niet een verondersteld maar werkelijk genoten vermogensrendement belast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft in de brief Keuzes voor een beter belastingstelsel aangegeven serieus alternatieven voor de bestaande vermogensrendementsheffing te gaan onderzoeken, met het doel hierover een nadere afweging te maken. Doel is te komen tot een heffing die door belastingbetalers als rechtvaardiger wordt ervaren en die tegelijkertijd goed uitvoerbaar is. Daartoe kan het werkelijk genoten rendement op vermogen in de heffing als uitgangspunt worden genomen, maar ook binnen de forfaitaire benadering wordt gezocht naar vormen die beter aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel. Bij dit onderzoek gaat het kabinet zonder taboes te werk. Het kabinet wil op basis van de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer is gesprek gaan.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Werkgevers vernietigend over ziektewet tijdelijk personeel’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Werkgevers vernietigend over ziektewet tijdelijk personeel»?1
In de afgelopen vijftien jaar is het ziekteverzuim en de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen fors gedaald. Uit onderzoek blijkt echter dat dit effect vooral is opgetreden bij werknemers met een vast dienstverband. Het gevoerde beleid had beperkt effect voor degenen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Daarom is besloten om de Ziektewet activerende te maken door onder andere het invoeren van financiële prikkels voor werkgevers en re-integratieverplichtingen voor werknemers aan te scherpen. De kosten voor werkgevers van ziekte van werknemers met een tijdelijke contract zijn meer gelijk getrokken met die van werknemers met een vast contract. Het doel hiervan is om, net zoals bij vaste werknemers is gelukt, het langdurig verzuim van flexwerkers te beperken. Dit leidt op macroniveau tot lagere lasten voor werkgevers.
Uit onderzoek is bekend dat kleine werkgevers meer dan grote werkgevers aan risicoselectie doen. Bij de vormgeving van de premiedifferentiatie in de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet BeZava) is rekening gehouden met de omvang van de werkgever. Kleine werkgevers betalen bij de publieke premievaststelling geen individuele gedifferentieerde publieke premie, maar een sectorale premie. Middelgrote werkgevers betalen een deels individueel en deels sectoraal bepaalde premie voor middelgrote werkgevers. Grote werkgevers betalen een individuele gedifferentieerde premie. Door de premiedifferentiatie wordt ook het effect versterkt dat grote werkgevers meer inspanning ten aanzien van preventie en re-integratie leveren.
Wat vindt u van de conclusie uit het onderzoek «Werkgeversenquete Wet BeZaVa»2 dat er sprake is van een aanzienlijke risicomijding door werkgevers als gevolg van de Wet Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet BeZaVa) indien zij overwegen personeel aan te nemen? Herkent u deze conclusie?
In het genoemde onderzoek is aan werkgevers gevraagd hoe zij denken dat hun gedrag zal veranderen als gevolg van de Wet BeZaVa. Het is niet duidelijk in hoeverre dit gedrag ook daadwerkelijk geëffectueerd wordt. Als onderdeel van de evaluatie van de wet laat ik een survey uitvoeren, waarin de gedragseffecten van de wet onderzocht worden.
Wat vindt u van de conclusie dat er sprake is van een evidente risicoselectie door werkgevers als gevolg van de Wet BeZaVa bij aanname van personeel, waarbij werkgevers onder meer kijken naar arbeidshandicap, verzuimhistorie en indruk van de gezondheid van een werknemer?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wegen de positieve effecten van de wet Bezava (zoals meer inzet van werkgevers bij preventie van en re-integratie bij ziekte en arbeidsongeschiktheid) op tegen de nadelen (zoals terughoudendheid van werkgevers om personeel in dienst te nemen en risicoselectie)?
Ik vind het te vroeg om nu al een uitspraak te kunnen doen over de effecten van de Wet BeZaVa, juist omdat ik verwacht dat deze wet zal leiden tot gedragsveranderingen. Dit vergt enige tijd.
Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is ook aandacht besteed aan ontwikkelingen in het hybride stelsel. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 33 241, nr. 6) is toegezegd dat aantallen eigen risicodragers, de ontwikkeling van de verzekeringsmarkt (aantallen verzekeraars, premiestelling, verzekerbaarheid van bedrijven met relatief hoge risico’s), inzicht in de effecten op de arbeidsmarkt, effectiviteit van de uitvoering door private partijen en de publieke verzekeraar, zullen worden gemonitord. Daarbij is aangegeven dat de eerste inzichten uiterlijk voor 2016 aan de Kamer worden gemeld. Ik heb ervoor gekozen om de evaluatie in drie delen op te delen: een monitor; een survey en een effectmeting.
In de monitor wordt cijfermateriaal over ZW- en WGA-in- en uitstroom, het aangepaste ZW-criterium en de re-integratiemaatregelen verzameld. Deze monitor wordt uitgevoerd door het UWV.
Daarnaast zal door middel van een survey onderzocht worden wat de gedragseffecten van de wet op werkgevers, verzekeraars, (voormalig) ZW-gerechtigden zijn en welke ontwikkelingen zichtbaar zijn op de verzekeringsmarkt. De uitkomsten van de monitor en de survey zal ik eind 2015 aan de Tweede Kamer aanbieden.
Naast de monitor en de survey laat ik ook een effectmeting uitvoeren, deze effectmeting richt zich op het causale effect van de wet op de ontwikkeling van de ZW- en WGA in- en uitstroom, de arbeidsmarkteffecten en effecten van de wet op verzuimmanagement/re-integratie activiteiten door werkgevers. Gegeven het feit dat de premiedifferentiatie ZW pas per 1 januari 2014 is ingegaan, is het te vroeg om in 2015 al een volledige kwantitatieve effectanalyse uit te kunnen voeren en op te leveren. De uitkomsten van de effectmeting zal ik in het laatste kwartaal van 2016 aan uw Kamer sturen.
Wanneer wordt de wet BeZaVa geëvalueerd?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer verwacht u het onderzoek naar knelpunten van loondoorbetaling bij ziekte en het ziekte- en arbeidsongeschiktheidsrisico voor werkgevers3 aan de Kamer te sturen?
Ik verwacht de uitkomsten van het onderzoek naar knelpunten bij loondoorbetaling bij ziekte voor het eind van dit jaar naar de Tweede Kamer te sturen.
Het groeiende aantal jihadgezinnen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Amersfoorts gezin vermoedelijk vertrokken voor Jihad»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat er behalve gezinnen uit Amersfoort en Huizen, ook moslimgezinnen uit Utrecht, Hilversum, Almere en Zeist betrokken zijn bij de jihadgang?
Ik kan in het openbaar niet ingaan op individuele gevallen.
Kunt u een totaaloverzicht presenteren waarin terug te vinden is hoeveel gezinnen en uit welke gemeenten vertrokken zijn naar Syrië of Irak?
Landelijk gezien zijn in totaal ruim 140 personen uitgereisd naar Syrië of Irak. Ik kan in het openbaar geen inzage geven in de verdeling over gemeenten. Sommige gemeenten kiezen ervoor zelf bekend te maken hoeveel personen of gezinnen zijn uitgereisd. Deze cijfers zijn gebaseerd op de eigen gegevens van gemeenten.
Op welke wijze en hoe lang worden de besturen van steden in ons land geïnformeerd over extremistische moslimgezinnen binnen hun gemeentegrenzen?
De betrokken diensten zijn alert op signalen van radicalisering en extremisme, zo enigszins mogelijk informeert de AIVD de burgemeester en eventueel andere instanties, zoals het Openbaar Ministerie of de Raad voor de Kinderbescherming, over personen of gezinnen die plannen hebben om uit te reizen naar of die teruggekeerd zijn uit het jihadistisch strijdgebied.
Kunt u garanderen dat de paspoorten van alle uitgereisde jihadgangers komen te vervallen, zij hun Nederlandse nationaliteit verliezen (in geval van een dubbele nationaliteit) en tevens bewerkstelligen dat zij een inreisverbod krijgen?
Het uitgangspunt is dat paspoorten gesignaleerd worden ter vervallenverklaring op basis van artikel 23 van de Paspoortwet bij gegrond vermoeden dat iemand in het buitenland handelingen zal verrichten die een bedreiging vormen voor Nederland. De paspoortmaatregel wordt in alle gevallen zeer zorgvuldig toegepast. Alleen als er een concreet en gegrond vermoeden is van uitreis naar jihadistische strijdgebieden wordt de maatregel genomen.
Onder artikel 14, tweede lid van de rijkswet op het Nederlanderschap is het mogelijk om het Nederlanderschap te ontnemen bij een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling voor de in dit artikel opgesomde terroristische misdrijven. Dit betreft onder andere een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens deelname aan een terroristische organisatie. Bij uw Kamer is een voorstel van rijkswet ingediend waarin wordt voorgesteld ontneming van het Nederlanderschap eveneens mogelijk te maken bij deelname aan jihadistische trainingskampen (Kamerstukken 34016-(R2036).
In het Actieprogramma «Integrale aanpak jihadisme» staat tot slot het voornemen aangekondigd om de rijkswet op het Nederlanderschap zodanig aan te passen dat het voor de Minister van Veiligheid en Justitie mogelijk wordt in geval van aansluiting bij een terroristische strijdgroepering en betrokkene een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, het Nederlanderschap in te trekken zonder dat er sprake is van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling. Dit geldt alleen voor uitreizigers met meer nationaliteiten dan enkel de Nederlandse. Het merendeel van de huidige uitreizigers is in het bezit van een dubbele nationaliteit (Nederlandse én niet-EU nationaliteit). Uitgangspunt is dat uitreizigers die het Nederlanderschap verliezen worden gesignaleerd als ongewenst vreemdeling (voor het Schengengebied) en worden ongewenst verklaard (art. 67 Vw). Hij kan Nederland dan niet meer inreizen.
Hoe duidt u de mediacampagne van de Amerikanen tegen de Islamitische Staat en zijn er ook plannen om in Nederland een dergelijke (sociale) media-campagne te lanceren?2
Eind 2013 is de sociale media campagne «Think Again Turn Away» gelanceerd om de online werving van jihadgangers tegen te gaan. Vanuit Twitter, Facebook, YouTube en Tumblr accounts die de campagne naam dragen, verspreid het CSCC «Center for Strategic Counterterrorism Communications» (CSCC) van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken berichten en video’s die de verschillende jihadistische terroristische groeperingen bekritiseren.
Ook in Nederland wordt ingezet op het mobiliseren van maatschappelijke tegengeluiden en versterken van weerbaarheid tegen radicalisering, zowel online als offline. Hierbij kan worden gedacht aan ondersteuning van lokale en landelijke initiatieven om alternatieve boodschappen te verspreiden, aansluiten bij bestaande (internationale) islamitische tegengeluiden en gerichte communicatie over feitelijke onjuistheden in jihadistische propaganda. Ten slotte wordt het maatschappelijk middenveld ondersteund met feitelijke informatie ten behoeve van gesprekken met jongeren die vatbaar zijn voor radicalisering.
Het reisregisterplan dat onlangs door de Kamer is afgewezen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat uw plan voor het opslaan van alle reis- en vakantiegegevens van alle Nederlanders waarvoor u het noodzakelijk achtte dat luchtvaartmaatschappijen die in Nederland actief zijn alle reserverings- en check-ingegevens structureel aan de overheid verstrekken, en waarvoor u ruim 5,7 miljoen euro heeft ontvangen van de Europese Commissie (EC), niet meer aan de orde is? Betekent de afwijzing van uw plan door de Kamer wegens privacyschending van onschuldige burgers dat u geheel afziet van een dergelijk reisregister? Zo nee, wat bent u dan alsnog van plan?
Ja, ik kan bevestigen dat ik mijn plan waarin de verzameling en het gebruik van reisgegevens in Nederland voor de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit – en vanuit een oogpunt van transparantie de verwerking van reisgegevens voor de bestrijding van illegale immigratie en verbetering van het grenstoezicht – in een nationaal wetsvoorstel zou worden geregeld, voor nu niet meer aan de orde is. Zie hiervoor ook mijn brief aan uw Kamer van 9 september jl.1
Ik geef in antwoord op onderstaande vragen een nadere toelichting op mijn voorstel op het gebied van reisgegevens.
Wat bedoelt u met uw uitspraak gedaan tijdens het Jihaddebat in de Tweede Kamer op 4 september jongstleden, dat u voornemens bent om «bestaande gegevens beter te gebruiken»? Over welke «bestaande gegevens» heeft u het, op basis van welke wettelijke grondslag worden deze verwerkt, en op welke wijze verschillen deze gegevens van de data die u voornemens was op te slaan in een zogeheten reisregister?
Ik bedoel met mijn uitspraak om «bestaande gegevens beter te gebruiken» dat ik de nu al voor de Douane en de KMar beschikbare reisgegevens door middel van een technische voorziening beter toegankelijk wil maken, zodat de huidige strafvorderingsbevoegdheden van het OM om gegevens te vorderen, effectiever kunnen zijn. Met «bestaande gegevens» doel ik op de API-gegevens die op basis van de vreemdelingenwetgeving2 ten behoeve van het tegengaan van illegale immigratie en de grenscontrole worden verwerkt door de Koninklijke Marechaussee (verder: KMar), en de reserveringsgegevens en check-in gegevens die op basis van de douanewetgeving3 ten behoeve van de goederencontrole worden verwerkt door de Douane. In beide gevallen gaat het in de huidige praktijk om reisgegevens van met name vluchten die de EU-buitengrens passeren.
De officier van justitie kan in het belang van een opsporingsonderzoek op grond van met name artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering gegevens vorderen bij iedere houder van relevante informatie4.
Straks zal de officier van justitie met gebruikmaking van de nieuwe technische voorziening geautomatiseerd en gericht reisgegevens kunnen vorderen bij de KMar en de Douane. Indien bij deze vergelijking overeenkomsten zijn met de gegevens van de KMar of de Douane wordt een match gegenereerd en worden deze gegevens uit de match doorgezonden naar het Openbaar Ministerie.
Welke maatregelen zijn nodig om «bestaande gegevens» beter te kunnen gebruiken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat houdt de « technische voorziening waarmee automatisch en gericht kan worden gezocht in de nu beschikbare gegevens», waarnaar u tijdens het Jihaddebat verwees, in?
Zie antwoord vraag 2.
Naar aanleiding van uw expliciete verwijzing naar artikel 126 wetboek van strafvordering (Sv) tijdens het Jihaddebat, welke bevoegdheid heeft de officier van justitie op basis van artikel 126 Sv inzake het opvragen van reisgegevens nu dat artikel en de gehele negende afdeling van het wetboek van strafvordering ziet op strafrechtelijk financieel onderzoek en hoe verschilt de wettelijke vorderingsbevoegdheid van het plan dat u had om over alle reisgegevens van alle Nederlanders te kunnen beschikken?
Mijn verwijzing in het debat op 4 september jl. naar artikel 126 van het Wetboek van Strafvordering zag met name op artikel 126nd Sv. In mijn oorspronkelijke plan zou geen wijziging zijn aangebracht in de huidige strafrechtelijke vorderingsbevoegdheden, maar zou wel een bevoegdheid zijn voorgesteld voor het gebruik van risicocriteria toegesneden op terrorisme en zware criminaliteit om gerichte controles uit te kunnen voeren5.
U geeft aan dat «geen nieuwe bestanden worden gecreëerd», maar in hoeverre zullen bij het «beter gebruiken van bestaande gegevens» niettemin ook reisdata worden opgevraagd van personen op wie geen verdenking rust van deelname aan criminele dan wel terroristische activiteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Staat uw belofte aan de Kamer nog steeds dat u geen stappen zult zetten in het verzamelen van reisdata en het gebruik van reisgegevens van Nederlanders zonder dat u de Kamer daarover eerst expliciet heeft geïnformeerd en geraadpleegd?
Ja. Ik heb u in het debat van 4 september 2014 en per brief d.d. 9 september 2014 (Kamerstuk 29 754, nr. 266) expliciet geïnformeerd over de voorgenomen maatregelen op het gebied van reisgegevens. In de toegezegde voortgangsrapportages zal ik uw kamer steeds informeren over de implementatie van deze maatregelen.
Wat gebeurt er met de ruim 5,7 miljoen euro die u eind 2013 van de EC heeft gekregen voor het opzetten van een TRavel Information Processing System (TRIPS) oftewel, reisregister? Gaat Nederland dat geld terugbetalen aan de EC nu het project is afgeblazen? Zo nee, waaraan wilt u dat geld dan alsnog uitgegeven en hoe verhoudt een eventueel alternatieve uitgave zich tot het specifieke doel waarvoor de EC het geld ter beschikking heeft gesteld?
De gelden die de EC heeft toegezegd uit het ISEC fonds (Prevention of and Fight against Crime) worden ingezet voor de realisatie van de technische voorziening. De EC is geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen en stemt in met het gebruik van de gelden voor de realisatie van de technische voorziening.
Wanneer informeert u de EC over de parlementaire afwijzing van uw project en in het bijzonder over de kritiek dat het een te verstrekkende maatregel is die de privacy van onschuldige burgers schendt?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er andere Europese lidstaten waar wel is of wordt overgegaan tot het opzetten van een TRIPS waarmee reserverings- en check-ingegevens van alle burgers structureel worden doorgegeven aan Justitie? Zo ja, welke Europese lidstaten betreft het?
In veertien andere lidstaten worden voorbereidingen getroffen voor ofwel voorzieningen op basis van bestaande bevoegdheden ofwel voorzieningen voor uit te breiden bevoegdheden. Het betreft Frankrijk, Finland, Spanje, Italië, Hongarije, Oostenrijk, Letland, Estland, Zweden, Portugal, Roemenië, Bulgarije, Cyprus en Malta. Het gaat bij al deze landen om een door de EC gesteunde inspanning.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaande aan de eerstvolgende algemeen overleg met de Kamer over de jbz-raad in oktober 2014 aangezien uw maatregelen ook een Europese context kennen en bovendien Europees geld gemoeid is met het projectplan zoals dat voor kort op tafel lag?
Ja.
De rol van Turkije in de strijd tegen de Islamitische Staat |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in The Wall Street Journal over de poging tot het redden van gijzelaars James Foley en Steven Sotloff?1
Ja.
Klopt het dat de Turkse president Erdogan – toen nog Minister-President – geen toestemming heeft gegeven om vanaf Turkse bodem een reddingsoperatie te lanceren?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie hierover.
Is Turkije voornemens deel uit te maken van de op de NAVO-top in Wales gesmede coalitie om de Islamitische Staat te bestrijden? Zo neen, waarom niet?
Ja.
In hoeverre beschouwt u de Turkse regering als een bondgenoot in de strijd tegen de Islamitische Staat? Op welke vlakken verschilt de Turkse regering hieromtrent van mening met andere NAVO-partners?
De internationale gemeenschap ervaart IS(IS) als een bedreiging voor de veiligheid en stabiliteit in de regio, hierover bestaat geen verschil van mening tussen de NAVO-partners. De NAVO-partners hebben tijdens de afgelopen NAVO-top eensgezind IS(IS) veroordeeld. Turkije heeft te maken met grote stromen vluchtelingen vanuit Irak en Syrië. Er worden nog steeds 49 medewerkers en familieleden van het Turkse consulaat in Mosul gegijzeld door IS(IS). Turkije en Nederland werken samen in het kader van terrorismebestrijding en de bestrijding van IS(IS). Samenwerking met Turkije op dit vlak is belangrijk, omdat veruit de meeste Europese jihadgangers er nog altijd voor kiezen om via de Turkse grens naar Syrië te reizen. Ook verleent Turkije humanitaire hulp aan en in Noord-Irak.
Bent u tevens bekend met het in februari 2014 verschenen rapport «Terrorism Finance in Turkey: A Growing Concern» van de Amerikaanse Foundation for Defense of Democracies?2 Hoe beoordeelt u de inhoud van dit rapport, in het bijzonder in het licht van het artikel in The Wall Street Journal? Zijn de vermeende betrekkingen met extremistische organisaties eerder besproken met de Turkse regering? Zo ja, wat was de uitkomst van deze gesprekken?
Ja, het kabinet is bekend met dit rapport. Deze thematiek is meerdere malen door het kabinet aan de orde gesteld in de contacten met de Turkse autoriteiten. Het kabinet heeft geen aanwijzingen die steun van Turkije aan jihadistische groeperingen zoals IS(IS) bevestigen.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan het plenaire debat over de opmars van ISIS op woensdag 10 september te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Wetenschapsselectie van de NWO is ontmoedigende farce' |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wetenschapsselectie van de NWO is ontmoedigende farce»?1
Ja.
Onderschrijft u de analyse dat veel onderzoeksvoorstellen worden afgewezen, terwijl deze kwalitatief niet onderdoen voor voorstellen die wel tot toekenning van middelen leiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat deze systematiek onbevredigend en inefficiënt is en tot verspilling van kostbare tijd en middelen leidt?
Deze analyse onderschrijf ik niet. De eerste geldstroom – financiering direct van de universiteiten – voorziet in een solide basis. De tweede geldstroom – vanuit NWO – brengt meer dynamiek in het systeem. Bij de tweede geldstroom moet vaak gekozen worden tussen de beste en de allerbeste voorstellen, wat niet eenvoudig is. Maar dat er moet worden gekozen is inherent aan het systeem waarbij middelen in competitie verdeeld worden door NWO. Dit doet NWO door in haar beoordelingssysteem gebruik te maken van peer review. Internationaal is dit systeem de norm. In de evaluatie van NWO, die in 2013 is verschenen, concludeert de evaluatiecommissie dat NWO haar primaire taak, het selecteren van excellente onderzoekers en onderzoeksvoorstellen, uitstekend en onomstreden uitvoert. Uit het onlangs uitgevoerd Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO)2 blijkt dat dit beoordelingssysteem de Nederlandse wetenschap sterker heeft gemaakt.
Kunt u toelichten waarom wordt vastgehouden aan een systematiek die suggereert dat de selectie op inhoudelijke gronden geschiedt, terwijl in de verantwoording vaak blijkt dat nauwelijks inzicht te geven valt in kwalitatieve verschillen? Wat is uw oordeel over de suggestie om uit de grote hoeveelheid van kwalitatief gelijkwaardige voorstellen bij loting te selecteren?
NWO werkt met beoordelingscommissies die verantwoording afleggen over de toe- of afwijzing van ingediende voorstellen. Hierbij wordt inzicht gegeven in kwalitatieve verschillen. Elke beoordelingscommissie hanteert bij de beoordeling criteria die betrekking hebben op aspecten zoals de kwaliteit van de onderzoeker (kwaliteit publicaties, optredens bij conferenties, enz.), de kwaliteit van het onderzoeksvoorstel (het innovatieve karakter, wetenschappelijke impact, enz.) en kennisbenutting (de mate waarin de wetenschappelijke kennis en vaardigheden toegepast worden buiten de wetenschap en/of in andere wetenschappelijke disciplines).
Voorstellen via een loting selecteren zou geen recht doen aan het werk van de onderzoeker en van de beoordelingscommissie. De onderzoeksvoorstellen zijn namelijk nooit geheel gelijkwaardig in kwaliteit. Ik vind het belangrijk dat er een kwalitatieve beoordeling plaatsvindt en dat wordt beargumenteerd waarom een voorstel wordt gehonoreerd of afgewezen. Wel wordt in het kader van het ontwikkelen van de Toekomstvisie Wetenschap bezien of interdisciplinaire voorstellen en voorstellen uit nieuwe disciplines nadrukkelijker aandacht zouden moeten krijgen in de toekenningssystematiek. Daarvoor is, zoals ook in de NWO-evaluatie is geconstateerd, ook de governance structuur van NWO een aandachtspunt. In de kabinetsreactie daarop heb ik geconstateerd dat de organisatiestructuur flexibel genoeg moet zijn om in te spelen op maatschappelijke en wetenschappelijke veranderingen. In de Toekomstvisie Wetenschap, die u later dit jaar ontvangt, zullen de Minister van OCW en ik hier verder op ingaan.
Onderkent u dat het voordelen biedt om de inhoudelijke toekenning van middelen door de NWO te beperken tot onderzoeksvoorstellen die zich kwalitatief aanmerkelijk onderscheiden en een groot deel van het budget direct door instellingen in te laten zetten?2
Op dit moment wordt het grootste deel van het budget voor onderzoek, ongeveer 1,9 miljard, rechtstreeks via de universiteiten ingezet versus ongeveer 500 miljoen via NWO in competitie. Met dat budget liggen de huidige honoreringspercentages van NWO rond de 20%. Dit betekent dat niet alle goede tot excellente voorstellen kunnen worden gehonoreerd. Uit het eerder genoemde IBO blijkt echter dat er geen aanwijzingen zijn dat overheveling van middelen tussen de eerste en tweede geldstroom tot grote doelmatigheidswinsten leidt.
Overtredingen van TNO-normen voor statijden bij de luchthavenbeveiliging op Schiphol |
|
John Kerstens (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de gezondheidsrisico’s voor beveiligers (en daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s van passagiers) bij langdurig en eenzijdig staand werk? Acht u het van belang dat beveiligers en passagiers tegen deze risico’s beschermd worden?1
Het is mij bekend dat beveiligingspersoneel te maken heeft met fysiek en mentaal belastend werk. Volgens de Arbowetgeving mag fysieke belasting geen gevaren opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer en moet psychosociale arbeidsbelasting worden voorkomen. Het is de taak van de werkgever om – met instemming van de werknemers – de preventie verder vorm te geven. De beveiligingsbranche heeft de algemene voorschriften van de Arbowetgeving verder uitgewerkt in een Arbocatalogus Particuliere Beveiliging.
Acht u het maximeren van statijden een goede manier om beveiligers tegen deze gezondheidsrisico’s te beschermen? Onderschrijft u de TNO-normering voor langdurig en eenzijdig staand werk, de zogenaamde maximale statijden, als hierbij te hanteren norm?
Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers om de algemene doelvoorschriften van de Arbowetgeving te vertalen in oplossingen en middelvoorschriften zoals normeringen die bijdragen aan gezond en veilig werken. Deze kunnen onderdeel uitmaken van de Arbocatalogus en dienen dan als uitgangspunt voor toezicht en handhaving door de Inspectie SZW.
In de huidige CAO hebben partijen afspraken gemaakt over statijden voor de luchthavenbeveiliging. Over de toepassing van het statijdenrapport van TNO zijn afspraken vastgelegd in het onderhandelingsresultaat van 2 september 2014 voor de nieuwe CAO Particuliere beveiliging die gaat lopen van 1 oktober 2014 tot 1 juli 2015.
Bent u bekend met het onderzoek van FNV Beveiliging naar overschrijdingen van de TNO normen statijden dat 5 september 2014 is gepresenteerd? Hoe oordeelt u over de onderzoeksresultaten waarbij een gemiddelde overschrijding van 81 minuten per werkdag per beveiliger werd vastgesteld?
Ja, het onderzoek van de FNV is mij bekend. TNO staat bij het Ministerie van SZW bekend als een deskundig onderzoeksbureau op het gebied van arbeidsomstandigheden. TNO heeft maatwerk geleverd voor de beveiligers van Schiphol door normen en richtlijnen te ontwikkelen die specifiek zijn toegesneden op hun situatie. Het naleven van de door TNO ontwikkelde richtlijnen en normen zal naar verwachting dan ook zeker bijdragen aan het verbeteren van de arbeidsomstandigheden van de beveiligers.
Acht u het aantal overschrijdingen en de omvang daarvan acceptabel? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid (nu de staat mede-aandeelhouder is) Schiphol hierop aan te spreken?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Fysieke belasting is een belangrijk arbeidsrisico en het is van belang dat hier aandacht aan wordt besteed. Het stellen van normen kan bevorderend werken.
De verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden ligt primair bij de beveiligingsbedrijven als werkgevers. Goed opdrachtgeverschap vereist dat ook een opdrachtgever, als partij in de keten, rekening houdt met de verplichtingen waar een opdrachtnemer aan moet voldoen. Ik ben bezig met een verkenning van mogelijkheden om opdrachtgevers te stimuleren om rekening te houden met gezond een veilig werken bij de opdrachtnemers. Ik ga daarover graag met uw kamer in gesprek.
De interpretatie van de Habitatrichtlijn |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Sweetman-arrest van het Europese Hof van Justitie (C258/11) en de referentie hieraan in het zogenaamde A2-arrest (Briels; C521/12)?
Ja.
Is de veronderstelling juist dat in de conclusie van het Sweetman-arrest duidelijk wordt aangegeven dat «aantasting van de natuurlijke kenmerken» van een Natura2000-gebied verband houdt met de aanwezigheid van een natuurlijke habitat, waarvan het doel van instandhouding ervan ertoe heeft geleid dat dit gebied op de lijst van gebieden van communautair belang is opgenomen?
In de uitspraak van het Hof van de Justitie van de Europese Unie in de zaak Sweetman wordt herhaald (punt 40) dat de bevoegde instanties slechts toestemming kunnen verlenen voor een plan of project in de zin van artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn, indien zij, na alle aspecten van het plan of project te hebben geïdentificeerd die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken gebied in gevaar kunnen brengen en rekening houdend met de beste wetenschappelijke kennis ter zake, de zekerheid hebben verkregen dat het geen blijvende schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied. Dit is het geval wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel meer bestaat over het feit dat dergelijke gevolgen ontbreken.
Het Hof oordeelt in de zaak Sweetman (herhaald in het arrest Briels C-521/12) dat artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een plan of project, dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied, de natuurlijke kenmerken van dat gebied aantast, indien het in de weg kan staan aan het duurzame behoud van de in deze richtlijn bedoelde bepalende kenmerken van het betrokken gebied die verband houden met de aanwezigheid van een prioritaire natuurlijke habitat waarvan het doel van instandhouding ervan ertoe heeft geleid dat dit gebied op de lijst van gebieden van communautair belang is opgenomen. Bij de beoordeling daarvan moet het voorzorgsbeginsel worden toegepast.
Het oordeel van het Hof is toegespitst op de, in de voorliggende casus, aan de orde zijnde omstandigheden en vragen. De uitspraken maken duidelijk dat het blijvende en onherstelbare verlies – geheel of gedeeltelijk – van kwalificerende of prioritaire habitattypen en soorten de natuurlijke kenmerken van het gebied aantast. Hieruit kan niet a contrario worden afgeleid dat de natuurlijke kenmerken niet worden aangetast indien er sprake is van het blijvende en onherstelbare verlies van niet-kwalificerende habitattypen en soorten. Die vraag lag in die zaken niet voor. Uit de arresten kan niet de conclusie worden getrokken dat bij de toepassing van artikel 6, derde lid, habitatrichtlijn onderscheid wordt gemaakt tussen kwalificerende habitattypen en soorten en niet-kwalificerende habitattypen en soorten.
Is de veronderstelling juist dat de conclusie van het Sweetman-arrest en de referentie hieraan in het A2-arrest (C521/12; punt 21) erop duiden dat bij de toepassing van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn onderscheid gemaakt moet worden tussen kwalificerende habitattypen en soorten (habitattypen en soorten die de reden vormden voor aanmelding en selectie van een gebied) en niet-kwalificerende habitattypen en soorten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het genoemde onderscheid dan wel de duiding die in de genoemde arresten aan de «aantasting van de natuurlijke kenmerken» wordt gegeven naar voren in de Nederlandse regelgeving en beleidspraktijk?
Zie antwoord vraag 2.
De strijd tegen Ebola |
|
Roelof van Laar (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht op nu.nl «450 miljoen euro nodig voor aanpak Ebola» d.d. 3 september 2014?1
Ja
Heeft u eveneens kennisgenomen van het bericht van 22 augustus 2014 van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) getiteld «Why the Ebola outbreak has been underestimated» en het artikel in de New York Times op 3 september 2014 getiteld «Cuts at W.H.O. Hurt Response to Ebola Crisis»?2
Ja
Heeft u tevens kennisgenomen van het besluit van de Europese Unie om 140 miljoen euro extra uit te trekken voor de bestrijding van de Ebola-epidemie en de verbetering van de gezondheidszorg, voedselveiligheid, drinkwatervoorziening en sanitiaire voorzieningen in de getroffen landen?3
Ja
Deelt u de mening dat de wijze van aanpak van de Ebola-epidemie, waardoor het aantal doden is opgelopen tot 1.900 personen, waarvan 400 slachtoffers in de afgelopen week, onvoldoende is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6 en 7.
Welke oorzaken liggen er volgens u ten grondslag aan het onderschatten van de Ebola-uitbraak, ondanks dat de ziekte al tientallen jaren bekend is?
Bij eerdere uitbraken in Uganda en de DR Congo lukte het de epidemie beperkt te houden. Dat is bij de huidige epidemie in West-Afrika niet het geval. Hoewel de uitbraak begon in een afgelegen gebied verspreidde de ziekte zich al snel naar stedelijke gebieden. Daarbij speelde het ontbreken van een goed functionerende gezondheidszorg een belangrijke rol. De capaciteit van gezondheidssystemen in Liberia, Sierra Leone en Guinee is zeer beperkt en bij lange na niet toereikend om de huidige epidemie te bestrijden. Daarnaast speelden culturele aspecten, zoals begrafenistradities en angst en taboes een rol. Er zijn voorbeelden van besmette personen die vluchtten uit klinieken en van behandelcentra en ziekenhuizen die moesten sluiten omdat het personeel niet aan het werk durft. Deze factoren dragen eraan bij dat de epidemie bijzonder moeilijk te stuiten is.
Deelt u de mening dat de internationale gemeenschap, inclusief de WHO, steken heeft laten vallen in de aanpak van de Ebola-epidemie? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening niet dat de internationale gemeenschap, inclusief de WHO, steken heeft laten vallen in de aanpak van de Ebola-epidemie.
De huidige rol van de WHO bij epidemieën beperkt zich tot het tijdig signaleren van uitbraken en, indien er sprake is van een ernstige epidemie, het uitroepen van een medische noodsituatie (zoals de WHO heeft gedaan op 8 augustus 2014). Daarnaast is de WHO verantwoordelijk voor het verzamelen, in kaart brengen en verspreiden van epidemiologische data, de mobilisatie van experts en, in samenwerking met lokale overheden, de coördinatie van de medische inzet.
Eind augustus heeft de WHO de Ebola Respons Roadmap gepresenteerd. Gezien de complexiteit van de crisis, de fragiele lokale overheden, de gebrekkige capaciteit van de gezondheidszorg en de infrastructuur ter plaatse is een gecoördineerde VN-aanpak noodzakelijk. Inmiddels is Dr. Nabarro aangesteld als «UN System Coordinator for Ebola» en heeft de VN op 16 september een geïntegreerd noodhulpverzoek uitgebracht.
De logistieke uitdagingen om grip te krijgen op de Ebola epidemie zijn erg groot en vormen een uitdaging voor lokale autoriteiten en de internationale hulpverleners. Voor iedere nieuwe patiënt moeten de personen met wie direct contact is geweest (gemiddeld4, minimaal 3 weken in quarantaine worden gehouden. Alleen al in Liberia komen er per dag ongeveer 80 patiënten bij, waarvoor dus 800 quarantaineplekken nodig zijn. Deze zijn niet voorhanden. Een hulpverlener verbruikt ongeveer 5 beschermende pakken per dag, waarmee de behoefte aan materiaal enorm groot is.
Op 15 september nam ik deel aan een EU high level bijeenkomst over ebola. Resultaat van deze bijeenkomst was een duidelijke politieke commitment van de Europese Commissie en de lidstaten om alles op alles te zetten om deze crisis het hoofd te bieden. Ook elders blijkt dat Ebola hoog op de internationale agenda staat. Zo vond op 18 september een speciale zitting van de VN Veiligheidsraad plaats en wordt er op 25 september een bijeenkomst georganiseerd in New York waaraan o.a. president Obama van de VS deel zal nemen.
Kunt u zich vinden in de analyse in het artikel in de New York Times dat niet alleen de bezuinigingen, maar ook slechte keuzes binnen de WHO de bestrijding van de Ebola-epidemie hebben gehinderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden ziet u op dit moment voor de Nederlandse regering om, net zoals de EU, een grotere bijdrage te leveren aan de bestrijding van de Ebola-epidemie? Bent u bereid om een grotere bijdrage te leveren aan het werk van Artsen zonder Grenzen, het Rode Kruis en UNICEF? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze invullen?
Ja, ik maak binnen het noodhulpfonds 15 miljoen euro vrij voor de bestrijding van de Ebola-epidemie. Hiervan zal 10 miljoen naar de VN gaan, 3 miljoen naar het Rode Kruis en 1 miljoen naar Artsen zonder Grenzen. Geld is op dit moment echter niet de enige zorg. Tijdens de EU bijeenkomst op 15 september werd daarom ook gesproken over andere mogelijkheden om de Ebolacrisis het hoofd te bieden, zoals het beschikbaar stellen van transportcapaciteit, medische hulpverleners en hulpgoederen. In overleg met mijn collega’s van Defensie en VWS hoop ik op korte termijn ook in praktische zin een nuttige bijdrage te kunnen leveren. Hiervoor reserveer ik vooralsnog 1 miljoen euro.
Welke mogelijkheden ziet u in internationaal verband die kunnen bijdragen aan betere en effectievere inzet, door onder meer de WHO en andere actoren, zodat een volgende epidemie in een ontwikkelingsland sneller en beter tegengegaan kan worden?
In EU verband kunnen lidstaten met capaciteit op logistiek en medisch gebied bijdragen aan een in te stellen «emergency pool» die op afroep beschikbaar is i.g.v. calamiteiten als Ebola. Momenteel wordt deze optie onderzocht. Coördinatie van de hulpinspanningen is van essentieel belang, en zal door Nederland maximaal worden bevorderd. Voorts is aandacht nodig voor versterking van lokale capaciteit in risicogebieden en/of getroffen landen (logistiek, personeel, kennis en kunde), waarmee ook op langere termijn resultaten kunnen worden behaald en vastgehouden. VN en Wereld Bank Groep spelen hierbij een cruciale rol.
Deelt u de zorg over de gevolgen van de Ebola-epidemie voor de economie van de getroffen landen en de impact op de levens van alle inwoners van die landen, ook als zij geen slachtoffer van de epidemie zijn of kennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden en/of maatregelen ziet u in internationaal verband, om de stijgende voedselprijzen, de logistieke uitdagingen en andere noden te verzachten? Welke van deze mogelijkheden en/of maatregelen bent u voornemens uit te gaan voeren?
Ja, naast de grote zorgen die ik heb over de Ebola-uitbraak zelf, deel ik ook de zorgen over de negatieve effecten van de epidemie op de economie, handel, voedselzekerheid en -prijzen en transport in de getroffen landen. De effecten van de uitbraak op de economie en (regionale) handel en stabiliteit zijn nog niet inzichtelijk, maar het IMF heeft al aangegeven dat de gevolgen voor de groei in West-Afrika aanzienlijk zullen zijn.
Vanwege het grote aandeel van landbouw in de economieën van de West Afrikaanse landen, wordt de voedselzekerheid nog meer bedreigd dan het geval zou zijn bij «normale» krimp van een economie, stilvallende handel en/of stijgende voedselprijzen. In sommige gebieden zal de oogst van dit jaar wegens te weinig regenval slecht zijn. Het WFP heeft een operatie opgezet die voorlopig 1,3 miljoen mensen in Guinee, Liberia en Sierra Leone van voedsel moet voorzien, maar door de Ebola crisis extra compliceerd wordt. WFP geeft ook assistentie aan de humanitaire gemeenschap op het gebied van de logistiek, en werkt nauw samen met de WHO bij deze crisis.
Er zijn landen die als reactie op de Ebola-uitbraak algemene reisrestricties opleggen en/of grenzen sluiten, ook als dit volgens het advies van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) niet nodig is. Dit is onwenselijk omdat het negatieve effecten heeft op de (regionale) handel en de distributie van humanitaire hulp. De WHO adviseert landen om te investeren in goede voorlichting aan de bevolking en aan reizigers. Dit is niet alleen effectiever, maar schaadt daarnaast het handelsverkeer – en daarmee de lokale economieën – minder dan algemene reisrestricties. EU-lidstaten hebben gezamenlijk opgeroepen om transportmogelijkheden niet in te perken.
Mogelijke opslag van kernafval in zoutkoepels in Friesland en Groningen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Voer debat kernafval ook in het Noorden»?1
Ja.
Welke onderzoeken lopen op dit moment met betrekking tot eindberging van kernafval in Nederland en welke onderzoeken zijn hierover gepland, in welk stadium bevinden deze onderzoeken zich, waaronder het onderzoeksprogramma OPERA en wanneer verwacht u dat locatie specifiek onderzoek aan de orde is?
Vanaf 2011 loopt het onderzoeksprogramma eindberging radioactief afval (OPERA). OPERA zal medio 2016 afgerond zijn. De meeste onderzoeksresultaten worden dan verwacht. Op de site van COVRA (www.covra.nl) is inhoudelijke informatie over OPERA inclusief de eerste resultaten te vinden. Zoals ik eerder al aangaf is locatiespecifiek onderzoek of een locatiekeuze in het onderzoek en het beleid de komende tientallen jaren niet aan de orde.
Welke risico’s gaan gepaard met de opslag van kernafval in zoutkoepels, bijvoorbeeld met betrekking tot het grondwater, volksgezondheid en milieu? Sluit u eindberging in zoutkoepels uit, aangezien u geologische berging in een speciaal ontworpen faciliteit als meest veilige optie noemt?2
Veiligheid van een geologische eindberging op gebied van grondwater, volksgezondheid en milieu is een absolute randvoorwaarde. Specifieke randvoorwaarden zijn hiervoor in Nederland nog niet gesteld omdat geologische berging de komende tientallen jaren niet aan de orde is. Internationaal zijn er richtsnoeren waaraan een veilige eindberging dient te voldoen. Het uitgangspunt is dat toekomstige generaties niet minder beschermd worden tegen de effecten van straling dan de huidige generaties.
Naar de huidige stand van wetenschap en techniek wordt geologische eindberging in een speciaal ontworpen faciliteit als de meest veilige en verantwoorde optie voor het beheer van radioactief afval op de lange termijn gezien. Internationaal is hierover brede overeenstemming. In Nederland gaat het dan om berging in zout of klei. Nader onderzoek is nodig om te komen tot een zo veilig mogelijke eindberging van radioactief afval. Daarvoor is ook nog voldoende tijd. Radioactief afval wordt ten minste 100 jaar bij de COVRA opgeslagen.
Deelt u de mening dat eindberging van kernafval onder bewoond gebied zeer ongewenst is en sluit u eindberging van kernafval in Friesland en Groningen uit?
Locatiekeuze is de komende tientallen jaren niet aan de orde dus ook niet het uitsluiten van locaties. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat is het doel van de aangekondigde publieksdebatten in Den Haag en Amsterdam over eindberging van kernafval? Mocht er sprake zijn van eventuele eindberging in Noord-Nederland, deelt u de mening dat de betreffende regio’s de kans moeten krijgen om in een vroeg stadium inspraak te kunnen geven op dit thema?
Er is geen sprake van publieksdebatten in Den Haag en Amsterdam. Wel hebben onderzoekers binnen OPERA twee bijeenkomsten georganiseerd. In een publiekelijk toegankelijke bijeenkomst in Den Haag zijn onderzoeksresultaten gedeeld. In een workshop in Amsterdam ging het over de vraag hoe stakeholders te betrekken bij eindberging van radioactief afval. Dit betreft een deelproject van OPERA. In beide gevallen ging het over onderzoek en niet over publieksdebat.
Wordt de regio Noord-Nederland op dit moment betrokken bij het nationaal programma voor het beheer van radioactief afval?
Op nationale schaal worden organisaties, zoals VNG en IPO, betrokken. Noord-Nederland wordt net zo behandeld als andere regio’s. Aangezien er geen sprake is van locatiespecifiek onderzoek is er geen reden om bepaalde regio’s in het bijzonder te betrekken of een voorkeursbehandeling te geven.
Het kwijtraken van pensioen bij bijstand in Enschede |
|
John Kerstens (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het voornemen van de gemeente Enschede om bij een bijstandsaanvraag verplichte verzilvering van het pensioen vóór de pensioendatum in te voeren?1
Ja. Nadat het voornemen bij mij bekend werd, gaf ik aan dat ik verre van enthousiast ben over het plan. Pensioen is voor later, als inkomen voor de oude dag. Wat mij betreft dus niet bedoeld als inkomen wanneer je (tijdelijk) zonder werk zit.
Tevens ben ik er van op de hoogte dat het college van burgemeester en wethouders (B&W) van Enschede inmiddels heeft besloten om het plan in te trekken.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat pensioen vóór de pensioengerechtigde leeftijd moet worden «opgegeten» alvorens er recht kan ontstaan op bijstand?
Het plan van Enschede, dat inmiddels is ingetrokken, vind ik onwenselijk. De 2e pijler pensioenen zijn thans een sterk gereguleerd instrument voor de oudedagsvoorziening. Bijstandsgerechtigden zouden – in het kader van de bijstand – niet door gemeenten verplicht moeten worden om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan. Daarbij komt dat momenteel wetgeving wordt voorbereid om het 3e pijler pensioen van zzp-ers en werknemers onder voorwaarden te beschermen in geval van een beroep op de bijstand.
In hoeverre heeft de gemeente Enschede gelijk als zij stelt dat, indien een pensioenfonds de mogelijkheid biedt om pensioen voor de pensioenleeftijd uit te keren, dit binnen het wettelijk kader van de Wet werk en bijstand (WWB) valt, dat voorschrijft dat (aanvullende) bijstand alleen wordt verstrekt voor zover andere inkomstenwerving niet tot de mogelijkheden hoort?
Vooralsnog is op grond van jurisprudentie niet gebleken dat het oorspronkelijke plan van Enschede in strijd zou zijn met de WWB. Evenwel acht ik de geschetste situatie, zoals eerder aangegeven, onwenselijk. Ik ondersteun de strekking van het amendement op de Verzamelwet SZW 20152 dat de SP heeft ingediend. Echter, de Verzamelwet leent zich, gezien zijn overwegend technische en beperkt inhoudelijk karakter, minder voor dit onderwerp. Daarom zal ik met een voorstel komen om in de Wet werk en bijstand (ofwel: de Participatiewet zoals die met ingang van 1 januari 2015 zal gaan luiden) te regelen dat bijstandsgerechtigden door het college niet gedwongen kunnen worden om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan. Daarbij wordt onderzocht hoe het een en ander het best kan worden geïmplementeerd. Hierbij wordt ook gekeken naar aanverwante wet- en regelgeving (zoals de IOAW en de IOAZ). Alleen wanneer personen vrijwillig hun 2e pijler pensioen eerder laten ingaan, zal het 2e pijler pensioen door het college van B&W in aanmerking genomen worden bij de vaststelling voor het recht op en de hoogte van bijstand.
In de eerstvolgende Verzamelbrief zal ik gemeenten oproepen om, vooruitlopend op de wetswijziging, bijstandsgerechtigden niet te verplichten om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan.
Reclameactiviteiten van illegale aanbieders van kansspelen |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Actie tegen aanbieders sportweddenschappen succesvol» en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over verboden gokreclames?1 2
Ja.
Lopen alleen de in het bericht genoemde aanbieders of promotiesites waar de Kansspelautoriteit (KSA) op dit moment nog onderzoek naar doet het risico dat het hen moeilijker wordt gemaakt om toe te treden tot de Nederlandse gokmarkt? Zo ja, betekent dit dat andere aanbieders of promotiewebsites die gedurende het WK-voetbal illegaal actief waren niet hoeven te vrezen dat zij van een vergunning worden uitgesloten?
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de Wet op de kansspelen (Wok) en voor vergunningverlening. Op grond van het wetsvoorstel kansspelen op afstand komen, zodra een vergunningstelsel is ingericht, alleen geschikte en betrouwbare aanbieders in aanmerking voor een vergunning. Zij moeten voldoen aan strikte voorwaarden, zowel voorafgaand aan vergunningverlening als na vergunningverlening. Zo bevat het wetsvoorstel een strikte betrouwbaarheidstoets. De betrouwbaarheid van de aanbieder en van degenen die zijn beleid (mede) bepalen moet buiten twijfel staan om een verantwoorde, betrouwbare en controleerbare organisatie van kansspelen op afstand mogelijk te maken. Zoals ik ook in de nota naar aanleiding van verslag heb aangegeven, moet aanbieders, die na aanname van de motie Bouwmeester hebben gepersisteerd in hun onmiskenbaar op de Nederlandse markt gerichte aanbod, een vergunning op die grond kunnen worden geweigerd. Dit betekent dat aanbieders aan wie de kansspelautoriteit na het aannemen van de motie-Bouwmeester c.s. in september 2011 een bestuurlijke boete heeft opgelegd, bij opening van de markt in ieder geval niet in aanmerking komen voor een vergunning.
Daarnaast betekent het feit dat aanbieders hun aanbod niet (meer) onmiskenbaar op de Nederlandse markt richten, nog niet dat deze aanbieders zonder meer in aanmerking komen voor een vergunning. De betrouwbaarheidstoets omvat namelijk naast overtreding van de Wok ook een toets op andere antecedenten. Verder moeten aanbieders aantonen dat zij voldoen aan alle andere strikte voorwaarden uit het wetsvoorstel.
In hoeverre is het illegaal aanbod van sportweddenschappen rondom het WK-voetbal gestopt simpelweg omdat het toernooi ten einde liep? Op welk moment gedurende dit toernooi staakten deze aanbieders hun activiteiten? Hoe lang na een waarschuwing van de KSA zijn deze activiteiten gestaakt?
De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat zij het reclameaanbod gedurende het WK-voetbal uitvoerig heeft gemonitord. Gebleken is dat nog tijdens het WK-voetbal sprake was van een duidelijke afname van deze activiteiten. Deze afname is volgens de kansspelautoriteit ingezet ruim voordat het WK-voetbal is geëindigd.
Beschikt de KSA op dit moment over instrumenten om illegale aanbieders van kansspelen bij sportwedstrijden onmiddellijk en effectief aan te pakken? Zo ja, welke zijn dat en waarom konden tientallen illegale aanbieders van kansspelen gedurende het WK-actief blijven? Zo nee, voorziet het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand wel in dergelijke instrumenten?
De kansspelautoriteit heeft bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten tot haar beschikking, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete, een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang. Vanwege het grote aanbod van online kansspelen was de kansspelautoriteit genoodzaakt prioriteiten te stellen in haar handhavingsactiviteiten. Daartoe zijn prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is de handhavingsactiviteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. De aandacht van de kansspelautoriteit richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, te weten: reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl en/of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Deze criteria zijn ontleend aan vaste rechtspraak. Inmiddels heeft de kansspelautoriteit al meerdere boetes opgelegd en lopen diverse onderzoeken.
Benadrukt moet worden dat de markt voor kansspelen op afstand per definitie grensoverschrijdend is en daarmee zijn toezicht en handhaving complex. Deze complexiteit vraagt om een combinatie van instrumenten die hiermee rekening houden. Door het grenzeloze karakter van internet, de aanhoudende behoefte van de Nederlandse consument aan kansspelen op afstand, de snelle technologische ontwikkelingen en het aanbod via honderden websites, is effectieve handhaving van het verbod op illegaal aanbod niet mogelijk zonder een verantwoord, betrouwbaar en controleerbaar alternatief. Doel van het wetsvoorstel kansspelen op afstand is dan ook enerzijds de consument zoveel mogelijk naar het verantwoorde, betrouwbare en controleerbare aanbod van de vergunninghouder te geleiden en anderzijds het de illegale aanbieders zo moeilijk mogelijk te maken. Hierdoor zal het aantal illegale aanbieders afnemen, waardoor de handhavingscapaciteit van de kansspelautoriteit gerichter kan worden ingezet.
Aangezien veel niet-vergund aanbod zich buiten Nederland bevindt zijn de huidige handhavingsinstrumenten van de kansspelautoriteit niet geheel toereikend voor het tegengaan van illegaal aanbod van kansspelen op afstand. Niet-vergunde aanbieders die buiten Nederland zijn gevestigd, zullen bestuurlijke sancties naar verwachting vaak naast zich neerleggen. Daarom bevat het wetsvoorstel kansspelen op afstand enkele aanvullende handhavingsinstrumenten, zoals de bindende aanwijzing aan tussenpersonen om hun dienstverlening aan illegale aanbieders te staken.
Acht u het aannemelijk dat bij volgende grote sportevenementen illegale aanbieders van kansspelen de afweging maken dat sancties van de KSA niet onmiddellijk effectief zijn en dat zij aangelokt door hoge winsten er toch voor kiezen illegaal kansspelen te gaan aanbieden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zullen aanbieders die persisteren in het onmiskenbaar aanbieden van kansspelen gericht op Nederland te zijner tijd worden uitgesloten van een vergunning. Met het oog hier op acht ik het niet aannemelijk dat veel aanbieders persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland.
Veel aanbieders die na regulering van kansspelen op afstand in aanmerking willen komen voor een Nederlandse vergunning hebben hun aanbod aangepast en richten zich niet meer onmiskenbaar op de Nederlandse markt. Zoals de Commissie kansspelen via internet al in 2010 constateerde, zijn veel aanbieders grote, goed georganiseerde en internationaal opererende bedrijven die in hun landen van vestiging gerespecteerde bedrijven met beursnoteringen zijn, die in één of meerdere EU/EER lidstaten beschikken over een vergunning en in die landen ook onder toezicht staan. Deze aanbieders bieden hun kansspelen liever legaal dan illegaal aan. Ook in Nederland hebben zij belang bij een reputatie als een betrouwbare aanbieder met een kansspelvergunning waardoor zij zich graag willen conformeren aan de Nederlandse regels. Spelers in Nederland kunnen na regulering van kansspelen op afstand immers kiezen voor een aantrekkelijk, betrouwbaar en legaal aanbod waarop de kansspelautoriteit toezicht houdt, en zullen naar verwachting voor dit legale aanbod kiezen. Aanbieders die desondanks willens en wetens kiezen om te persisteren in het onmiskenbaar op Nederland gerichte aanbod van online kansspelen en daardoor geen vergunning krijgen, lopen zo het risico straks van de Nederlandse markt te worden geconcurreerd door het legale aanbod.
Deelt u de mening dat de motie-Bouwmeester c.s.(Kamerstuk 32 264, nr. 19), waarin staat dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning om kansspelen via internet aan te bieden», niet betekent dat aanbieders die gedurende enige tijd illegaal kansspelen aanbieden en daarna onder dwang van de KSA daarmee stoppen alsnog voor een online vergunning in aanmerking kunnen komen? Zo ja, betekent dit dan dat alle illegale aanbieders, ongeacht of zij na verloop van tijd stoppen met hun aanbod, uitgesloten zijn van toekomstige vergunningen? Zo nee, betekent dat dan dat illegale aanbieders die op enig moment weer stoppen geen risico lopen uitgesloten te worden van een vergunning? Zo nee, is dit dan niet gewoon het belonen van slecht gedrag?
Ik deel de mening dat het moment waarop het willens en wetens overtreden van de Nederlandse regels kan leiden tot uitsluiting van een vergunning in ieder geval voor de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand moet liggen. In mijn antwoord op vraag 2 en in de nota naar aanleiding van verslag heb ik toegelicht dat de kansspelautoriteit aanbieders aan een strikte betrouwbaarheidstoets zal onderwerpen. Het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland zonder vergunning zal daarin zwaar meewegen. Daarbij is het vanuit het perspectief van de gewenste kanalisatie van belang om in aanloop naar het vergunningenstelsel onderscheid te kunnen maken tussen opportunistische en onverantwoord opererende «cowboys» die willens en wetens de nationale regelgeving overtreden, en gerenommeerde beursgenoteerde ondernemingen met een vergunning in één of meer andere Europese lidstaten, die hun diensten het liefst met een Nederlandse vergunning zouden willen aanbieden en die zich willen conformeren aan de Nederlandse kansspelregelgeving.
De Nederlandse kansspelmarkt zich bevindt zich in een transitiefase in aanloop naar een gereguleerd stelsel. Het is op dit moment voor welwillende en verantwoord opererende aanbieders niet mogelijk om voor een vergunning in aanmerking te komen. Daarom is het naar mijn mening passend dat de kansspelautoriteit het enkele feit van illegaal aanbod van kansspelen op afstand voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand bij de betrouwbaarheidsbeoordeling van de betrokken aanbieder anders kan beoordelen dan dergelijk aanbod onder een bestaand vergunningenstelsel. Dit betekent dat niet iedere vorm van online-kansspelaanbod in de periode voorafgaande aan de introductie van een vergunningenstelsel op zichzelf al noodzakelijkerwijs moet leiden tot de conclusie dat de betrokken aanbieder daarvan onbetrouwbaar is. Het is daarom van belang om te kijken of een aanbieder in de aanloop naar het vergunningstelsel onmiskenbaar op Nederlandse markt gerichte kansspelen heeft aangeboden. Het is aan de kansspelautoriteit als zelfstandig bestuursorgaan om dit te beoordelen. Bij die beoordeling zal de Kansspelautoriteit de bestaande prioriteringscriteria hanteren. Aanbieders die na aanname van de motie Bouwmeester c.s. in september 2011 hebben gepersisteerd in het onmiskenbaar aanbieden van online kansspelen gericht op Nederland moet een vergunning op die grond kunnen worden geweigerd. Na aanname van de motie zijn de prioriteringscriteria immers duidelijk gecommuniceerd. Aanbieders aan wie de kansspelautoriteit na het aannemen van de motie een bestuurlijke boete heeft opgelegd, komen bij opening van de markt in ieder geval niet in aanmerking voor een vergunning. Dit is niet anders, indien deze aanbieders hun op Nederland gerichte aanbod inmiddels hebben gestaakt.
Deelt u de mening dat aanbieders van illegale kansspelen die naar uw woorden op dit moment «met vuur spelen» op enig moment hun billen moeten branden en op de blaren moeten gaan zitten in de zin van dat zij uitgesloten worden van een vergunning voor het aanbieden van kansspelen? Zo ja, deelt u ook de mening dat dit moment in ieder geval voor de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand moet liggen en is dat moment al bereikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u in uw voor dit najaar aangekondigde brief, waarin u gaat aangeven hoe u uw voornemen om «aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland uit te sluiten van een vergunning voor kansspelen in Nederland» gaat uitvoeren, tevens ingaan op mogelijkheden om nog voordat de Wet kansspelen op afstand in werking treedt, bij andere regelgeving reeds te voorzien in de mogelijkheid om die aanbieders van een toekomstige vergunning uit te sluiten?
Zie antwoord vraag 6.
Het verzwijgen van details over de medicijndeal en risico’s inzake gebruik NOAC’s |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ministerie verzwijgt details medicijndeal»?1
Het artikel geeft een onzorgvuldige weergave van de feiten en trekt daaruit onjuiste conclusies. Het financieel arrangement waarop het artikel doelt, betreft dat van de antistollingsmiddelen (NOACs). Ik verwijs u daarvoor naar mijn brief van 13 november 20122, waarin ik u uitgebreid heb geïnformeerd over de details van het arrangement en de totstandkoming ervan, behoudens arrangementsprijzen en specifieke financiële details.
Klopt het dat u heeft ingestemd met geheimhouding van de deal met medicijnfabrikanten Boehringer Ingelheim en Bayer Healthcare, hetgeen in strijd is met de interne regels van uw ministerie die maximale transparantie voorschrijven? Waarom zijn de concurrentiële belangen van deze fabrikanten belangrijker dan maximale transparantie in het algemeen belang?2
Dit is onjuist. Hoewel ik transparantie wel degelijk nastreef, beschrijft de passage geen interne regels van het Ministerie van VWS.
Het document waaruit wordt geciteerd is een selectie van losse pagina’s uit diverse documenten.4 Daardoor is het voor de lezer onmogelijk de context van de geciteerde passages vast te stellen.
Het document waarin de passage voorkomt, is getiteld «Context van de overeenkomst». Dit document diende als toelichting op de uitgangspunten van het Ministerie van VWS bij een te sluiten arrangement. Dit document heeft het Ministerie van VWS bij de start van de onderhandelingen aan de fabrikanten toegestuurd. Eén van die uitgangspunten was dat de uitkomsten en opbrengsten van de onderhandeling openbaar gemaakt zouden moeten kunnen worden.
Ik was van mening dat transparantie over de financiële details van een arrangement mogelijk zou moeten zijn. Dat is ook mijn inzet geweest in de eerste fase van de onderhandelingen.
Beide fabrikanten hebben echter aangegeven slechts bereid te zijn tot het aangaan van een overeenkomst onder de voorwaarde dat financiële details uit de overeenkomsten uit concurrentiële overwegingen niet geopenbaard zouden worden. Deze eis wordt door fabrikanten overigens internationaal gesteld. Hiermee heb ik uiteindelijk ingestemd, waarbij ik herhaaldelijk in de contacten met beide partijen heb aangegeven buiten de financiële gegevens een zo groot mogelijke transparantie te willen betrachten.
Zonder tegemoet te komen aan de voorwaarde van vertrouwelijkheid van prijsgegevens was het niet mogelijk geweest om de aanzienlijke kostenbesparing te realiseren die met de arrangementen zijn gerealiseerd. Hoewel ik het dilemma van vertrouwelijkheid ten aanzien van prijzen herken, ben ik van mening dat het belang van de burger met deze arrangementen opweegt tegen de benodigde geheimhouding. Ik heb deze argumenten ook met uw Kamer gewisseld.
Zijn er nadien nog andere nieuwe vergelijkbare antitrombosemiddelen op de markt gekomen waarmee met de fabrikant ook een deal is gesloten? Zo ja, onder welke voorwaarden is dat gebeurd?
Enkele maanden nadien is het vergelijkbare product Eliquis van fabrikant BMS-Pfizer op de markt gekomen. Ook bij dit product is een financieel arrangement afgesloten onder gelijksoortige voorwaarden.
Is het waar dat een ambtenaar die verantwoordelijk was voor de prijsafspraken deelnam aan door de farmaceutische industrie betaalde luxe reisjes in het kader van het Apollonetwerk, dan wel in ander verband? Zo ja, wat is daarover uw oordeel?
Geen van de bij de financiële arrangementen betrokken ambtenaren heeft voorafgaand aan, tijdens of na afsluiten van arrangementen gereisd op kosten van farmaceutische bedrijven.
Er lijkt in het artikel te worden gedoeld op de deelname van de directeur Geneesmiddelen en Medische Technologie als spreker aan een congres over Zorg in de toekomst in St. Paul de Vence in Frankrijk in 2005. Dit vond circa acht jaar voor de financiële arrangementen en enkele jaren voor oprichting van het Apollonetwerk plaats.
Daarover zijn door mijn voorganger, dhr. Hoogervorst, destijds Kamervragen van het Kamerlid Kant van de SP beantwoord5. In het kader van het Apollo Netwerk hebben nooit reizen plaatsgevonden, al dan niet betaald door de farmaceutische industrie. Alle bijeenkomsten van het Netwerk hebben in Nederland plaatsgevonden.
Klopt het dat deze ambtenaar inmiddels een andere functie heeft gekregen? Zo ja, betreft het een functie bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG)? Zo ja, wat is hierover uw oordeel? Zo neen, bekleedt de ambtenaar die verantwoordelijk was voor de prijsafspraken nog dezelfde functie?
De voormalig directeur Geneesmiddelen en Medische Technologie is per 1 juni 2014 benoemd tot directeur/secretaris van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG).
In zijn loopbaan heeft de nieuwe directeur van het CBG ruime kennis opgebouwd op het gebied van de farmacie en medische technologie. Ik ben dan ook van mening dat met zijn aantreden op een voor het CBG waardevolle manier invulling is gegeven aan deze positie.
Wat is het beleid inzake het aanvaarden van betaalde reisjes of gunstbetoon met betrekking tot ambtenaren die betrokken zijn bij het geneesmiddelenbeleid? Zijn er ambtenaren die deelnemen aan reizen waaraan de farmaceutische industrie een bijdrage levert? Zo ja, welke ambtenaren betreft dit? Zijn het ook ambtenaren die zich bezig houden met het geneesmiddelenbeleid? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Tot de start van het parlementair jaar van 2012 was in het algemeen de lijn dat wanneer een VWS’er was uitgenodigd om een inleiding te houden, de deelname- en verblijfkosten voor rekening van de uitnodigende partij konden zijn. Met ingang van het parlementaire jaar in september 2012 hanteert VWS de lijn dat ook in zulke gevallen VWS de deelname- en verblijfkosten voor eigen rekening neemt. Bovendien zijn de medewerkers die namens het Ministerie van VWS zakelijke contacten onderhouden met de farmaceutische industrie, zich terdege bewust van hun bijzondere positie.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de veiligheid bij het gebruik van de NOAC’s (een nieuwe categorie geneesmiddelen die artsen kunnen inzetten bij de behandeling of preventie van trombose)? Hoe verhoudt zich het aantal meldingen van ernstige bijwerkingen bij het Lareb (Nederlands Bijwerkingen Centrum) met de traditionele cumarinederivaten? Zijn de NOAC’s veiliger, even veilig of minder veilig aan de hand van de laatste gebruiksgegevens in Nederland?
Aan het gebruik van ieder geneesmiddel zijn potentiële risico’s verbonden. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) heeft op basis van alle beschikbare informatie over de nieuwe antistollingsmiddelen (met de werkzame stoffen dabigatran, rivaroxaban en apixaban) een positieve balans tussen werkzaamheid en risico’s vastgesteld. Het CBG blijft de balans tussen werkzaamheid en risico’s volgen nadat de registratie is verleend. Voor alle drie de nieuwe antistollingsmiddelen is bovendien een Risk Management Plan (RMP) opgesteld. Op basis van dit plan worden maatregelen genomen om mogelijke gezondheidsrisico’s gerelateerd aan het gebruik te beperken.
De meldingen van mogelijke bijwerkingen bij het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb en de periodieke veiligheidsrapportages (PSUR’s) bij het Europees geneesmiddelenagentschap (EMA), waar het CBG ook bij betrokken is, geven op dit moment geen aanleiding tot een ander oordeel over de balans tussen werkzaamheid en risico’s dan oorspronkelijk is vastgesteld.
Het CBG heeft mij laten weten dat de nieuwe antistollingsmiddelen gebruikt kunnen worden mits de voorschrijver zich houdt aan de productinformatie voor arts en apotheker. Daarnaast is ten tijde van de introductie van de nieuwe antistollingsmiddelen in Nederland mede op verzoek van het Ministerie van VWS de «Leidraad begeleide introductie nieuwe orale antistollingsmiddelen» opgesteld. Deze leidraad bevat adviezen betreffende de geleidelijke en veilige introductie van de nieuwe antistollingsmiddelen. Het CBG onderstreept het belang van een geleidelijke introductie van de NOAC’s. Overhaast nieuwe geneesmiddelen voorschrijven is niet in het belang van de patiënt, maar ook niet in het belang van het borgen van een positieve balans tussen werkzaamheid en risico’s van de middelen zelf.
De effectiviteit van de nieuwe antistollingsmiddelen bij gebruik volgens de geregistreerde indicaties weegt op tegen het risico op bloedingen. Deze risico’s op bloedingen zijn door het CBG ook meegenomen bij het vaststellen van de balans tussen de werkzaamheid en risico’s.
Naar de mening van het CBG en Lareb zijn spontane meldingen bij Lareb niet geschikt om een uitspraak te doen over de risico’s van de nieuwe antistollingsmiddelen ten opzichte van traditionele antistollingsmiddelen, onder meer omdat er een verschil is tussen de gebruikers van nieuwe antistollingsmedicatie en gebruikers van traditionele antistollingsmedicatie. Ik onderschrijf deze mening.
Met deze belangrijke kanttekening bij de meldingen door Lareb zijn de volgende aantallen meldingen van ernstige bloedingen (met fatale en niet-fatale afloop) bij Lareb gemeld voor NOAC’s en voor traditionele antistollingsmiddelen:
De absolute aantallen geven geen reden tot extra zorg. Het CBG en Lareb hebben mij laten weten dat met alleen deze absolute getallen directe vergelijkingen tussen de verschillende middelen niet mogelijk zijn.
Hoe beoordeelt u de volgende uitspraak van het Geneesmiddelenbulletin:3 «bij toepassing in de praktijk zal blijken of en welke meerwaarde de direct werkende middelen hebben, maar het zou wenselijk zijn als deze gegevens voor de marktintroductie worden vastgesteld. Patiënten worden thans weer blootgesteld aan therapeutische experimenten met de inherente maar vermijdbare risico’s»?
Ik kan mij niet scharen achter de aangehaalde uitspraak in het Geneesmiddelenbulletin. Voordat een geneesmiddel wordt toegelaten tot de Nederlandse markt gelden er strenge eisen. Het CBG oordeelt op basis van een brede wetenschappelijke bewijsvoering of een geneesmiddel op de Nederlandse markt kan worden toegelaten, waarbij onder andere alle preklinische en klinische onderzoeksgegevens worden beoordeeld. Ik vertrouw op de expertise en onafhankelijkheid van het CBG in deze.
Is het waar dat Boehringer Ingelheim interne discussies niet heeft medegedeeld aan de registratieautoriteiten zoals de EMA (European Medicines Agency), discussies over het verband tussen de aangetroffen bloedspiegels van dabigatran en de effectiviteit van dabigatran? Is binnen Boehringer Ingelheim besproken dat bij een bloedspiegel boven de 200ng/ml de kans op ernstige bijwerkingen toeneemt, en de effectiviteit van het geneesmiddel afneemt beneden de 48 ng/ml? Zou dit erop kunnen wijzen dat het meten van bloedspiegels bij het gebruik van dabigatran aangewezen is?4
Op dit moment onderzoekt het Europees geneesmiddelenagentschap EMA onder meer in samenwerking met de Amerikaanse registratie autoriteit FDA uitgebreid de bevindingen uit het artikel over dit onderwerp dat recent verschenen is in het British Medical Journal. Het CBG heeft mij toegezegd mij op de hoogte te zullen houden van de resultaten hiervan.
Indien dergelijk handelen ook in Europa aangetoond zou worden, dan zou dit niet zonder gevolgen mogen zijn. Ik wil echter niet op de resultaten vooruitlopen. Indien daartoe aanleiding is, dan zal ik de Tweede Kamer berichten.
Het CBG laat mij weten dat uit de praktijk blijkt dat sommige hoog risico patiënten (bijvoorbeeld ouderen of patiënten met een nierfunctiestoornis) een groter risico hebben op bloedingen. Voor deze specifieke patiënten kunnen verlagingen van de dosis of het monitoren van de bloedspiegels noodzakelijk zijn.
Onderschrijft u de conclusie van Steve Nissen, lid van de «advisory committee» van de FDA dat: «If there is clinically useful information about the relationship between drug levels and the safety of dabigatran, it is the moral obligation of the company and its investigators to share this information with the medical community. Withholding such information for commercial purposes is unacceptable?»5 6
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat Boehringer Ingelheim bij de registratie van dabigatran onderzoeksinformatie heeft achtergehouden betreffende 22 ernstige bloedingen, gecorrelleerd aan dabigatran?7 Zo ja, wat is uw mening hierover?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw oordeel over het feit dat Boehringer Ingelheim voor 650 miljoen dollar rechtszaken heeft afgekocht inzake meer dan 500 doden die in verband worden gebracht met dabigatran?8
Zie antwoord vraag 9.
Wat betekenen de laatste gegevens, waarbij aanwijzingen zijn dat het risico op ernstige bijwerkingen (bloedingen) groter is dan gedacht, over grote schommelingen (verschillen tot een factor 5,5) van de bloedspiegels bij het gebruik van vaste doses dabigatran, met name bij ouderen met veranderende nierfunctie, de discussie over de precieze waarde van het monitoren van de bloedspiegels, en het ontbreken van een antidotum voor het gebruik van dabigatran in Nederland?9 10
Zie antwoord vraag 9.
Is het uit veiligheidsoverwegingen toch niet nodig dat bij dabigatrangebruik de bloedspiegels worden bepaald om tot een optimale effectiviteit te komen en de kans op ernstige bijwerkingen te beperken? Bent u bereid het CBG en de EMA te verzoeken dabigatran en andere nieuwe anticoagulantia op dit aspect opnieuw te beoordelen? Zo neen, waarom niet?
Het is van belang om deze middelen goed volgens de productinformatie voor arts en apotheker (SmPC) voor te schrijven. Het CBG laat mij weten dat de routinematige controle van de bloedspiegels om de antistollingsactiviteit te meten niet nuttig is voor alle gebruikers. Daarnaast zijn er weinig interacties met andere geneesmiddelen en/of voeding.
In de productinformatie (SmPC) staat overigens al vermeld wanneer het wel nuttig kan zijn om de antistolling te meten.
Wat is uw oordeel met betrekking tot de prijsstelling van rivaroxaban door Bayer, waarbij de fabrikant stelt dat de prijs dient te worden vastgesteld op basis van doelmatigheid en klinische waarde? Dienen niet de feitelijke productiekosten uitgangspunt voor prijsstelling te zijn?11
De prijsstelling van geneesmiddelen is een verantwoordelijkheid van fabrikanten zelf. Door slechts uit te gaan van de productiekosten van een geneesmiddel bij het bepalen van een voor het pakket acceptabele prijs, wordt voorbijgegaan aan andere direct aan het geneesmiddel toe te rekenen kosten. Dit zijn onder andere de kosten voor onderzoek en ontwikkeling van het product. Daarnaast wordt er evenmin rekening gehouden met een eventuele winstmarge.
Hoewel «value based pricing», het bepalen van de prijs naar de meerwaarde die een product boven bestaande producten heeft, verdedigbaar is, mag dit nooit leiden tot onaanvaardbaar hoge kosten per patiënt of totale kosten voor de premiebetaler. Reden voor het sluiten voor een financieel arrangement bij de antistollingsmiddelen was dan ook niet primair de prijs, maar het budgettair beslag dat deze middelen zouden kunnen leggen op de zorgverzekering.
Is de prijsstelling van de NOAC’s niet veel te hoog, gezien het feit dat de meerwaarde in de Nederlandse situatie nog moet worden aangetoond? Zo neen, waarom niet?12
Het Zorginstituut heeft in haar pakketadvies aangegeven dat er sprake is van meerwaarde van de NOACs ten opzichte van de bestaande behandeling van patiënten met atriumfibrilleren. Aangezien de trombosezorg in Nederland traditioneel op hoog niveau staat, was bij introductie nog niet volledig duidelijk welke daadwerkelijke waarde de producten in de Nederlandse situatie door voorschrijvers zou worden toegekend. Met het financieel arrangement, dat naast afspraken over de prijzen ook vastlegt dat de antistollingsmiddelen conform de door de beroepsgroep opgestelde richtlijn moeten worden ingezet, is mijns inziens voldoende tegemoet gekomen aan de onzekerheid die de middelen met zich meebrachten in de Nederlandse situatie. Daarmee is mijns inziens de prijs van de producten acceptabel.
Het bijvoegen van een alimentatieberekening bij uitspraken over alimentatie |
|
Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw toezegging gedaan tijdens het Algemeen overleg van 31 oktober 2011 betreffende verschillende familierechtkwesties: «Ik ga met de Raad voor de rechtspraak regelen dat in alle gevallen alimentatieberekeningen bij de uitspraak gevoegd worden»?1
Ja. Het algemeen overleg vond overigens plaats op 29 september 2011.
Kunt u aangeven op welke manier u aan deze toezegging invulling heeft gegeven?
Ik heb bij brief van 11 oktober 2011 de toenmalige voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, de heer mr. F.W.H. van den Emster, gewezen op mijn toezegging en gevraagd of het mogelijk is dat de alimentatieberekening standaard bij de alimentatiebeschikking wordt gevoegd en zo niet, welke bezwaren daartegen bestaan.
Bij brief van 19 december 2011 heeft de heer J.C. van Dijk, toenmalig lid van de Raad voor de rechtspraak, te kennen gegeven dat bovengenoemde vraag is besproken binnen het verband van de Landelijke Overleggen van Voorzitters van de Familiesectoren van zowel de rechtbanken als de gerechtshoven en dat de uitkomst hiervan is dat men niet voornemens is de alimentatieberekening standaard bij de alimentatiebeschikking te voegen.
In de reactie van de Raad wordt voorts aangegeven dat, hoewel er enkele gerechten zijn die de berekening aanhechten, het grote merendeel van de gerechten bezwaren heeft tegen aanhechting om de volgende redenen:
Vervolgens heeft de Raad naar aanleiding van mijn verzoek van 27 januari 2012 om nadere informatie over de beweegredenen en de praktijk van de gerechten die de berekening wel aanhechten,aangegeven dat het vraagstuk van het aanhechten van de alimentatie-berekening samenhangt met de motiveringsplicht van de rechter en in zoverre raakt aan het rechterlijk domein (brief van 24 februari 2012). Voorts is in deze brief aangegeven dat de werkgroep alimentatienormen zich buigt over een andere inrichting van het stelsel, waarbij vereenvoudiging en transparantie voorop moeten staan.
Bij brief van 4 mei 2012 heeft de Raad aangegeven dat de voorstellen voor een vereenvoudigde vaststelling van kinderalimentatie gereed zijn en dat bij invoering daarvan de toegevoegde waarde van de draagkrachtberekening niet groot meer zal zijn, aangezien het systeem inzichtelijker wordt.
Ten slotte heeft de Raad naar aanleiding van deze vragen – desgevraagd- te kennen gegeven dat in de vergadering van 26 september jl van de Landelijke Overleggen van Voorzitters van de Familiesectoren geen eenduidige werkwijze is afgesproken met betrekking tot het al dan niet aanhechten van alimentatieberekeningen. De Raad verwijst in dit verband naar de conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2011(BO9553), waarin onder verwijzing naar de relevante jurisprudentie wordt aangegeven dat de alimentatiebeschikking voldoende inzicht moet geven in de gedachtegang, die aan die beslissing ten grondslag ligt, in het bijzonder hoe de rechter, gelet op het partijdebat, tot zijn beslissing is gekomen, zonder dat de rechter op alle stellingen van partijen hoeft in te gaan. Voorts geeft deze conclusie aan dat de rechter niet is gehouden alle berekeningen in zijn beschikking op te nemen, mits uit de beschikking voldoende blijkt van welke gegevens hij bij de vaststelling van de alimentatie is uitgegaan.
Ben u bekend met het feit dat nog altijd niet in alle uitspraken betreffende alimentatie een alimentatieberekening wordt bijgevoegd door de rechtbank, zodat het voor advocaten en cliënten moeilijk is de uitspraak adequaat te beoordelen of te begrijpen, hetgeen onduidelijkheid en gebrek aan acceptatie met zich mee kan brengen?
Ja. Zoals iedere rechterlijke uitspraak dient een alimentatiebeschikking goed gemotiveerd te zijn; de beslissing moet aan de hand daarvan nagerekend kunnen worden.
Kunt u aangeven wat hiervan de oorzaak is en bent u bereid hier op korte termijn iets aan te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit alsnog bewerkstelligen? Per wanneer zullen de alimentatieberekeningen standaard bij de uitspraken gevoegd worden?
Hoewel het wellicht op het eerste gezicht lijkt dat het aanhechten van een alimentatieberekening tot meer duidelijkheid leidt, ben ik van mening dat dit niet het geval is. Ik volg hierbij het door de Afdeling advisering van de Raad van State uitgebrachte advies inzake het verworpen initiatiefwetsvoorstel van het Lid Bontes in verband met het beperken van de duur van partneralimentatie en tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het desverzocht verstrekken van berekeningen van draagkracht en behoefte in zaken betreffende partneralimentatie (Kamerstuk 33 311). Het initiatiefwetsvoorstel bevatte het voorstel dat de griffier desverzocht de berekeningen van de draagkracht en behoefte, die mede aan de beschikking ten grondslag liggen zou verstrekken bij een afschrift van een beschikking betreffende levensonderhoud jegens een gewezen echtgenoot.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft in zijn advies over dit initiatiefwetsvoorstel (Kamerstuk 33 311, nr. 4) opgemerkt dat een op verzoek verschafte draagkrachtberekening geen onderdeel uitmaakt van de beschikking en daarmee geen procesrechtelijke betekenis heeft. Het is eerder verwarrend om een dergelijke berekening te verschaffen, aangezien daarmee in procesrechtelijke zin niets kan worden gedaan. De Raad merkt voorts op dat de rechter niet gebonden is aan een draagkrachtberekening. Hij kan daarvan in de beschikking om hem moverende redenen afwijken. Verschaffing van de draagkrachtberekening schept volgens de Raad van State ook daarom onduidelijkheid.
Gelet op de reactie van de Raad voor de rechtspraak en het advies van de Raad van State over bovengenoemd initiatiefwetsvoorstel van het Lid Bontes acht ik een nadere wettelijke voorziening niet opportuun. Immers een alimentatiebeschikking dient zo gemotiveerd te worden dat deze beslissing nagerekend kan worden. De rechter dient in zijn beschikking aan te geven van welke gegevens hij bij de vaststelling is uitgegaan.
De juridische verplichtingen die voorvloeien uit het mogelijk plegen van genocide en andere misdrijven door de zogenoemde Islamitische staat |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de interne juridische adviezen over het kabinetsstandpunt dat vermoedelijk sprake is van genocide en andere ernstige internationale misdrijven door de Islamitische Staat in Irak en Syrië, alsmede de mogelijke internationaalrechtelijke verplichtingen die daaruit voortvloeien, aan de Kamer doen toekomen?1
De interne juridische adviezen hierover dienen vertrouwelijk te blijven voor een onbelemmerde interne beleidsvorming.
Wanneer heeft u om een extern volkenrechtelijk advies gevraagd, wat was de vraag en wanneer is/wordt dat uitgebracht?
De extern volkenrechtelijk adviseur is op 29 augustus jl. gevraagd om advies te geven over onderstaande vragen:
Het advies is op 3 september jl. ontvangen.
Kunt u het volkenrechtelijke advies per ommegaande aan de Kamer doen toekomen?
Het advies is op 5 september jl. aan de Kamer aangeboden (kenmerk BPZ-2014/167).
Welke verplichtingen volgen er voor Nederland concreet uit de Srebrenica-zaak (Bosnië-Herzegovina tegen Servië-Montenegro) en dan met name de door u in uw antwoorden op de schriftelijke vragen2 aangehaalde paragraaf 430 van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof?3
De desbetreffende uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is niet bindend voor Nederland, maar bevat gezaghebbende uitspraken over de volkenrechtelijke verplichtingen van verdragspartijen in relatie tot het voorkomen van het misdrijf genocide. Het Hof benadrukt in deze uitspraak dat niet alle verdragspartijen daadwerkelijk een verplichting hebben om te handelen bij dreigende genocide. Volgens het Hof rust deze verplichting alleen op staten die het vermogen hebben om het handelen van deze groep effectief te beïnvloeden. Het kabinet acht dit niet van toepassing op Nederland, hetgeen ook wordt geconcludeerd door de extern volkenrechtelijk adviseur in bovengenoemd advies.
Het kabinet is evenwel van mening dat het vermoeden van zeer ernstige misdrijven noodzaakt tot inzet op preventie, het voorkomen van escalatie en het bieden van hulp. De inspanningen van het kabinet zijn daarop gericht.
Kunt u deze vragen voor het plenaire debat over ISIS/Irak van 10 september a.s. beantwoorden?
Ja.
Een coördinerend minister voor de maritieme sector |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Maritieme-sector-wil-coördinerend-minister» en «Komst recordship is een administratieve ramp»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat een level-playing-field voor de scheepvaartsector ontzettend belangrijk is voor de Nederlandse economie en concurrentiepositie? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat een level-playing field voor de scheepvaartsector ontzettend belangrijk is voor de Nederlandse economie en concurrentiepositie. Mijn beleid is daarom ook gericht op het zo veel mogelijk borgen daarvan, onder meer door het tegengaan van concurrentieverstorende staatssteun, een zo concurrerend mogelijk fiscaal klimaat en door in te zetten op internationale afspraken zonder aanvullende nationale eisen. Met deze beleidsinzet versterk ik niet alleen het level-playing-field maar ook het vestigingsklimaat, die beiden van groot belang zijn voor de Nederlandse economie en concurrentiepositie.
Deelt u de mening dat het goed is dat er één coördinerend Minister komt als aanspreekpunt voor de maritieme sector om eventuele problemen aan te pakken en op te lossen? Zo ja, hoe gaat u dit oppakken en communiceren naar de sector? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voorstander van een betere coördinatie en afstemming van het maritieme beleid en een transparante en toegankelijke overheid, zodat zaken voor de sector snel opgelost kunnen worden. Ik wil daar op praktische wijze invulling aan geven, met als uitgangspunt dat andere departementen hun eigen beleidsverantwoordelijkheid behouden. Zodra hierover interdepartementaal afspraken zijn gemaakt, zal ik deze in mijn in ontwikkeling zijnde maritieme strategie opnemen.
Klopt het dat de eigenaar van het schip «Oasis of the Seas» problemen ondervindt in Nederland met het krijgen van werkvergunningen? Zo ja, wat gaat u er aan doen om de problemen die de eigenaar van dit schip ondervindt in Nederland op te lossen?
Via de media is de indruk ontstaan dat er sprake is van administratieve problemen rondom het verkrijgen van werkvergunningen voor het plegen van onderhoud aan het schip «Oasis of the Seas». Er is echter sprake van een genuanceerder beeld. De tewerkstellingsvergunningen zijn in een laat stadium aangevraagd door de reder c.q. de scheepsagent. Door een goede samenwerking tussen de vergunningverlenende instantie, het UWV en de reder, is het te verwachten dat de aanvragen om tewerkstellingsvergunningen tijdig zullen worden afgehandeld.
Het bericht ‘Ontslag fraudeaanklager wegens mogelijke fraude’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Ontslag fraudeaanklager wegens mogelijke fraude»?1
Ja.
Klopt het dat de kwestie voorkomen had kunnen worden door een betere screening van de betreffende persoon bij de aanstelling zoals bronnen binnen het opsporingsapparaat beweren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 tot en met 6 van het lid Oskam.
Is het een normale gang van zaken dat een persoon door middel van zijn politieke (VVD) netwerk een aanstelling krijgt? Zo ja, wat gaat u eraan doen dat een screening niet ondergeschikt is aan vriendjespolitiek?
Nee. De betreffende advocaat-generaal is dan ook benoemd na het doorlopen van de normale selectieprocedure. Zie voorts mijn antwoord op de vragen 3 tot en met 6 van het lid Oskam.
Deelt u de mening dat deze kwestie het vertrouwen van de samenleving in justitie schaadt aangezien het Openbaar Ministerie niet meer slagkracht en deskundigheid wordt gegeven bij het aanpakken van witteboordencriminelen, maar in plaats daarvan een aanklager krijgt die zelf verdacht wordt van witteboordencriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een rechterlijk ambtenaar bij het Openbaar Ministerie van onbesproken gedrag moet zijn. Als blijkt dat dit niet het geval is, kan dit het vertrouwen van de samenleving in justitie schaden.
De aanpak van fraude, waaronder witteboordencriminaliteit valt, heeft een zeer hoge prioriteit. Dit blijkt ook uit mijn brief van 20 december 2013.2 Voor het einde van het jaar informeer ik uw Kamer door middel van een brief over de huidige stand van zaken met betrekking tot de aanpak van fraude.
Over het op vrije voeten stellen van jihadgangers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Jihadgangers Huizen weer vrij»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat het voorarrest van drie van de vier jihadgangers niet is verlengd?
De rechter-commissaris besloot 4 september dat één van de vier verdachten vast moest blijven en dat de overige drie in vrijheid moesten worden gesteld. Het is de taak van de rechter-commissaris te toetsen of verdachten vrij mogen komen; dat is hier gebeurd. Tegen een dergelijke beslissing staat hoger beroep open. De rechtbank heeft op 17 september 2014 het hoger beroep van het OM gegrond verklaard en beslist dat, mede gelet op de na de beschikking van de rechter-commissaris aan het dossier toegevoegde stukken, er wel ernstige bezwaren bestaan tegen beide verdachten. Zij zijn in bewaring gesteld. Vervolgens heeft de rechtbank beslist, en daar kan het OM zich in vinden, dat de bewaring werd geschorst. Dit betekent dat er nog steeds ernstige bezwaren bestaan tegen de verdachten, maar dat er omstandigheden zijn op grond waarvan de bewaring feitelijk geschorst wordt. Het doel is voorkomen dat de gezinnen uitreizen, door de voorwaarden die gesteld zijn aan de schorsing en het feit dat hun paspoorten zijn ingenomen, wordt dit doel bereikt.
Begrijpt u dat dit soort rechterlijke beslissingen veel onrust veroorzaken in onze toch al gespannen samenleving?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u inmiddels de meerwaarde in van administratieve detentie in de strijd tegen terreur, waarmee dit soort situaties voorkomen kunnen worden?
Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld omdat de persoon van plan is uit te reizen naar of is teruggekeerd van een jihadistisch strijdgebied – dan beschikt het Openbaar Ministerie over voldoende wettelijke instrumenten om, samen met de politie, strafrechtelijk op te treden. Tevens bestaan er bestuurlijke instrumenten voor de aanpak, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden. Wel bezie ik de mogelijkheid om tijdelijke maatregelen op te leggen als een periodieke meldplicht, contact verboden, medewerking aan her huisvestiging et cetera. Ik acht het creëren van administratieve detentiemogelijkheden op dit moment niet noodzakelijk.