Naheffingen door de Belastingdienst over de afdrachtvermindering onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Transportbedrijven failliet door naheffingen»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de criteria zijn voor het opleggen van naheffingen bij bedrijven die achteraf onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van de WVA2 en of dit landelijk beleid is, of op initiatief van lokale afdelingen van de belastingdienst?
Een naheffingsaanslag wordt opgelegd als de Belastingdienst constateert dat de afdrachtvermindering onderwijs (AV Onderwijs) ten onrechte is toegepast. Voor de constatering of daarvan sprake is toetst de Belastingdienst of voldaan is aan de in de wet gestelde voorwaarden voor de AV Onderwijs. Het gaat daarbij om de voorwaarden uit Wet vermindering afdrachten loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB). Het opleggen van de naheffingsaanslagen is niet lokaal of regionaal geïnitieerd, maar een gevolg van een landelijk aanpak.
Kunt u aangeven hoeveel er tot nu toe is opgehaald door de naheffing bij bedrijven en hoeveel er naar schatting nog zal worden teruggevorderd?
In alle sectoren tezamen zijn naheffingsaanslagen opgelegd voor een bedrag van circa € 70 miljoen. Bij nog lopende onderzoeken zijn correcties van de AV Onderwijs aangekondigd voor een bedrag van circa 80 miljoen euro. In hoeverre deze aanslagen daadwerkelijk tot betaling leiden is op dit moment niet aan te geven.
Kunt u aangeven welke sectoren naast de genoemde transportsector geraakt zullen worden door de naheffingen en hier dus de zware gevolgen van zullen kennen?
Van relatief veel voorkomende naheffingen is sprake in de zorgsector, de uitzendbranche en de bouwsector.
Erkent u dat om te beoordelen of er op juiste wijze uitvoering is gegeven aan de gemaakte afspraken ten aanzien van het opleidingsprogramma, er specifieke kennis van onderwijs moet zijn?
De Belastingdienst toetst of voldaan is aan de in de WVA neergelegde voorwaarden. Dit houdt ondermeer in of voldaan is aan een aantal formele vereisten, zoals de aanwezigheid van een rechtsgeldige praktijkovereenkomst die voldoet aan de voorwaarden van artikel 7.2.8 van de WEB. Verder kan de Belastingdienst controleren of het gevolgde onderwijsprogramma dat de deelnemer volgt voor een erkend kwalificerend diploma overeenstemt met het volledige onderwijsprogramma van de opleiding zoals opgenomen in het officiële register, het CREBO-register.
De beoordeling voert de Belastingdienst zelfstandig uit. Mocht er onderwijskundige kennis nodig zijn, dan kan de Belastingdienst een advies vragen aan de Inspectie van het Onderwijs.
Bent u van mening dat de belastingdienst genoeg kennis van onderwijs heeft om te kunnen oordelen over de uitvoering van de gemaakte afspraak?
Zie antwoord vraag 5.
Ten bate van welke instanties zijn de naheffingen en heeft de belastingdienst «het incentive» om een negatief oordeel te geven ten bate van het kunnen vorderen van naheffingen?
De opbrengst van de naheffingen komen, als onderdeel van de belastingheffing, ten bate van de algemene middelen van het Rijk.
In acht nemend het feit dat veel bedrijven te goeder trouw hebben gehandeld maar nu wel hoge naheffingen krijgen, bent u van mening dat economische gevolgen van de omzetting van de WVA naar een subsidieregeling voor bedrijven die gebruik hebben gemaakt van de WVA terecht zijn en binnen het redelijke liggen?
Het doel van de subsidieregeling praktijkleren is werkgevers te stimuleren leerwerkplekken aan te bieden, zodat zij over de gehele linie van de arbeidsmarkt kunnen beschikken over beter opgeleid personeel. Een subsidieregeling op de begroting van OCW kan beter worden gericht en onbedoeld gebruik van de regeling veel effectiever tegengaan. Door een juiste focus van beoogde doelgroepen van de nieuwe subsidieregeling, zal zij niet averechts werken, maar juist het aantal leerwerkplekken bevorderen daar waar ze het hardst nodig zijn (zoals bij mbo-bbl opleidingen waarin praktijkleren een substantieel deel uitmaakt van de opleiding of voor sectoren waarin knelpunten in de personele voorziening worden verwacht).
Bent u van mening dat er genoeg actie is ondernomen om de financiële en economische impact op te vangen bij bedrijven die niet bewust onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van de WVA en om de naheffing geen schadelijke neveneffecten te laten hebben voor de economie, die na een zware recessie een zeer broos herstel kent?
De AV Onderwijs is vormgegeven als onderdeel van de loonheffingen. Door deze keuze valt de afdrachtvermindering onder de regels die gelden voor de wijze van heffing, waaronder de regels rond de handhaving. Dit houdt onder meer in dat in het geval de Belastingdienst onregelmatigheden constateert er naheffing bij de inhoudingsplichtige plaatsvindt. Ook bij de AV onderwijs is deze werkwijze gevolgd. Indien een dergelijke naheffing bij bedrijven tot financiële problemen leidt kan hieraan tegemoet worden gekomen door het bedrijf binnen de grenzen van het gebruikelijke invorderingsbeleid van de Belastingdienst een betalingsregeling aan te bieden. Bedrijven kunnen zich hiervoor melden bij hun belastingkantoor.
Gaat u verdere actie ondernemen om te voorkomen dat transportbedrijven en andere bedrijven failliet gaan door de omzetting van de WVA naar een subsidieregeling en de onverwachte financiële gevolgen hiervan? Zo ja, wat voor actie zal dit zijn?
De naheffingsaanslagen AV onderwijs die aan transportbedrijven worden opgelegd waardoor sommige van deze bedrijven volgens Transport en Logistiek Nederland in financiële problemen komen, staan geheel los van de omzetting van de afdrachtvermindering onderwijs naar een subsidieregeling. De naheffingsaanslagen hebben betrekking op de periode voor invoering van de subsidieregeling praktijkleren.
Indirecte investeringen van ambtenaren via pensioenfondsen in legbatterijen en megastallen in het buitenland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van economisch onderzoeksbureau Profundo waaruit blijkt dat Nederlandse financiële instellingen investeren in megastallen en in de ontwikkeling van de bioindustrie in het buitenland?1
Ja
Is het waar dat het pensioenfonds van de Nederlandse ambtenaar, het ABP, aandeelhouder is van de megastal BRF in Brazilië, waar geen wetgeving geldt op het gebied van dierenwelzijn in de stal en tijdens het transport? Is het waar dat het pensioenfonds van de Nederlandse ambtenaar, het ABP, aandeelhouder is van de Thaise Charoen Pokhand, die megalegbatterijen bouwt in China? Klopt het dat het pensioenfonds van de Nederlandse ambtenaar, het ABP, in de afgelopen vier jaar obligaties had van het Braziliaanse vleesbedrijf Marfrig Alimentos, dat bij twee megastallen betrokken is?
Ja dat onderzoek is bij mij bekend. Het is niet de taak van het kabinet om specifieke beleggingen van individuele fondsen te monitoren en te beoordelen, dus ik kan hier geen uitspraken over doen. Het ABP is een geprivatiseerde instelling en de sociale partners zijn primair verantwoordelijk voor de totstandkoming van de pensioenregeling. Het bestuur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de pensioenregeling en het beleggingsbeleid. In het bestuur van het ABP zijn zowel werkgevers, werknemers als pensioendeelnemers vertegenwoordigd. Het bestuur moet daarbij handelen in het belang van de deelnemers en binnen de wettelijke kaders die voor alle beleggers gelden. Zolang beleggingen binnen het wettelijke kader vallen, is het aan het bestuur om het beleggingsbeleid te bepalen. Daarbij wordt het (investerings-)beleid gecontroleerd door het verantwoordingsorgaan waarin ook werkgevers, werknemers en pensioendeelnemers vertegenwoordigd zijn. De Nederlandsche Bank houdt toezicht op het functioneren van pensioenfondsen.
Bent u op de hoogte van het feit dat uit onderzoek blijkt dat een meerderheid van de Nederlanders tegen megastallen is?2 Hoe verhoudt zich dat met het indirect investeren in megastallen met varkens en kippen door de Nederlandse ambtenaar via het pensioenfonds terwijl deze hier mogelijk bezwaren tegen heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de Nederlandse ambtenaar via het pensioenfonds indirect investeert in legbatterijen die in Nederland en Europa verboden zijn? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dat enerzijds de Nederlandse overheid kale legbatterijkooien verbiedt in eigen land vanwege het dierenwelzijn terwijl anderzijds de Nederlandse overheid haar ambtenaren via pensioenfondsen laat investeren in dergelijke verboden legbatterijsystemen in het buitenland? Erkent u dat het ABP zijn beleggingen daarmee onvoldoende heeft getoetst op het gebied van duurzaamheid en dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord 2 en 3 beoordeelt het kabinet specifieke beleggingen van individuele pensioenfondsen niet, maar is dit aan sociale partners. Het ABP heeft er voor gekozen om de nationale wetgeving en internationale gedragsverplichtingen van de Nederlandse overheid als norm te nemen om te beoordelen waar het fonds wel en niet in belegt. In het algemeen geldt dat het ABP een zogenaamd engagement traject (een dialoog met de onderneming) met ondernemingen aangaat wanneer ondernemingen niet aan de nationale en internationale wet- en regelgeving en internationale standaarden voldoen, om op die manier het beleid van de onderneming te veranderen. Ook houdt het ABP zich aan lokale wetgeving.
Het ABP heeft specifiek beleid inzake maatschappelijk verantwoord beleggen. Zij heeft daartoe ESG-criteria opgesteld, waarbij ESG staat voor environment, social en governance. Dit beleid is gebaseerd op internationale standaarden. Deze standaarden hebben betrekking op duurzaamheid en goed ondernemingsbestuur. Daarbij gaat het onder andere om thema’s op het gebied van milieu en mensenrechten. Eén van die standaarden is de UN Global Compact. Het ABP verwacht van de bedrijven waarin het belegt dat deze bedrijven de uitgangspunten uit deze Global Compact naleven. In het verantwoordingsorgaan wordt regelmatig met het ABP-bestuur gesproken over de vraag of de beleggingen voldoen aan haar eigen ESG-criteria en die waaraan Nederland zich ook in internationale context verbonden heeft.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen naleven. De in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights beschreven verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren is onder Nederlands voorzitterschap in de herziene OESO Richtlijnen opgenomen in mei 2011. Dit betrof de beschrijving van «due diligence» als een algemeen principe voor een maatschappelijk verantwoorde bedrijfsvoering.
Uit onderzoek van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) blijkt dat het ABP goed scoort op het gebied van verantwoord en duurzaam beleggen.
Het ABP biedt via de website informatie over het beleggingsbeleid en presenteert elk kwartaal een lijst met alle beleggingen in beursgenoteerde bedrijven. Zie: http://www.abp.nl/over-abp/wat-doen-wij/beleggen/beleggingsbeleid/verantwoording.asp en http://www.abp.nl/over-abp/wat-doen-wij/beleggen/verantwoord-beleggen/
Bent u bereid om met het ABP in gesprek te gaan en hen te verzoeken te stoppen met het investeren in megastallen voor varkens en kippen? Zo nee, waarom niet?
Daar ben ik niet toe bereid en ik zie daar ook geen noodzaak toe gegeven de mogelijkheden tot inspraak voor pensioendeelnemers. Zoals aangegeven in antwoord 2 en 3 gaan pensioenfondsen over hun eigen beleid en hebben deelnemers via het bestuur en het verantwoordingsorgaan invloed op het (beleggings)beleid en daarmee op de investeringen van het ABP.
Bent u bereid om met het ABP in gesprek te gaan en hen te verzoeken te stoppen met het investeren in verboden legbatterijsystemen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid op zoek te gaan naar een ander pensioenfonds voor uw ambtenaren indien het ABP niet bereid is om te stoppen met investeringen in megastallen en/of verboden legbatterijsystemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de conclusies van Profundo bevestigen dat de acht onderzochte pensioenfondsen aandelen of obligaties hebben in bedrijven die megastallen bouwen in Thailand, China of Brazilië? Kunt u aangeven wat het totaalbedrag is dat de Nederlandse pensioensector investeert in de wereldwijde vleesindustrie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 2
Erkent u dat de informatievoorziening door pensioenfondsen aan hun deelnemers over de bedrijven waarin zij investeren, geen inzicht biedt in de wijze waarop deze bedrijven omgaan met duurzaamheid en met name dierenwelzijn? Hoe verhoudt zich de ondoorzichtigheid over de informatievoorziening over de bedrijven waar pensioenfondsen in investeren ten opzichte van de pensioenwet, die stelt dat er een evenwichtige belangenbehartiging moet zijn? Bent u bereid om met de pensioenfondsen in gesprek te gaan en openheid te vragen ten aanzien van de informatievoorziening over duurzaamheids- en dierenwelzijnscriteria die bedrijven in de intensieve veehouderij hanteren en de bedragen die hiermee gepaard gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Pensioenfondsen zijn verplicht in hun jaarverslag te rapporteren over de wijze waarop zij in hun beleggingsbeleid rekening houden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Bovendien dient het pensioenfondsbestuur deelnemers evenwichtig te vertegenwoordigen. Een gesprek met pensioenfondsen over de genoemde onderwerpen ligt met het oog hierop niet in de rede.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn voor het gebrek aan concreet beleid met duidelijke eisen ten aanzien van dierenwelzijn? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de pensioenfonds over het stellen van eisen aan dierenwelzijn ten aanzien van investeringen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord 2 en 3 gaat het ABP over zijn eigen beleid en dus ook over de eisen die het stelt ten aanzien van dierenwelzijn. Zoals vermeld in antwoord 4 heeft het ABP aandacht voor duurzaam en maatschappelijk verantwoord beleggen en verwacht het ABP dat bedrijven waarin ze beleggen de uitgangspunten uit de VN Global Compact naleven.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse pensioenfondsen met genoemd investeringsbeleid zich niet houden aan de principes van de VN Global Compact waarin staat dat voorzichtig om moet worden gegaan met het milieu en klimaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Tekortkomingen voor militairen in Mali |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Gevoelstemperatuur: 67 graden Celsius; bijna alle WC’s kapot»?1
De strekking van het artikel en de daarin aangehaalde uitspraken worden niet breed gedragen door de militairen die momenteel zijn uitgezonden naar Mali.
Voelt u zich aangesproken door de uitspraak van een anonieme militair: «Ik ben nu zes keer uitgezonden geweest en dit heb ik nog nooit meegemaakt. Je wordt gewoon de woestijn ingetrapt en verder zoek je het maar uit»?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom slapen de militairen bijna een jaar na aanvang van de missie nog steeds in tenten? In hoeverre is de veiligheid in het geding, vanwege het risico van raketaanvallen op het kamp?
Aangezien het Nederlandse kamp van de grond af aan moest worden gebouwd, zijn de Nederlandse militairen aanvankelijk in tenten gelegerd. Met de Kamerbrief van 28 maart 2014 (Kamerstuk 29 521 nr. 241) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de tenten zouden worden vervangen door beschermende containers. Eind september konden de eerste Nederlandse militairen worden gelegerd in woonchalets. Vanaf begin december kunnen, in geval van nood, alle Nederlandse militairen van het detachement worden gelegerd in beschermde onderkomens. Vanaf eind januari 2015 is er voor alle Nederlandse militairen standaard een onderkomen in deze containers. De veiligheid van het Nederlands personeel is niet in het geding, aangezien er op het kamp onderkomens («shelters») zijn gebouwd waarin kan worden geschuild tijdens raketaanvallen. Nederland is overigens het enige land binnen MINUSMA dat zijn personeel in dergelijke beschermende containers onderbrengt. De dreiging van beschietingen op het Nederlandse kamp in Gao is begin oktober vanwege het lage aantal incidenten bovendien teruggebracht van significant naar matig. De huidige beschermingsmaatregelen op het kamp zijn hiermee voldoende.
Deelt u de mening van de voorzitter van vakbond AFMP dat de situatie in Gao «onacceptabel» is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse militairen werken in Mali onder moeilijke omstandigheden. Dit geldt vooral voor de militairen die zijn geplaatst in Gao, waar de afgelopen maanden de hoge temperatuur en het stof de werk- en leefomstandigheden hebben bemoeilijkt. Defensie stelt alles in het werk om de bouw van het Nederlands kamp, inclusief alle voorzieningen, zo spoedig mogelijk te voltooien. Omdat de logistieke aanvoerlijnen naar Gao lang zijn en de klimatologische omstandigheden zwaar, duurt de bouw van het Nederlands kamp langer dan aanvankelijk was voorzien. Volgens de huidige planning zal het Nederlands kamp in Gao eind april 2015 gereed zijn. Kritieke reservedelen, zoals voor het sanitair, worden versneld naar Mali vervoerd. Ook zijn er alternatieve sanitaire voorzieningen gemaakt. Het standaard VN-voedselrantsoen wordt door Nederland aangevuld tot een meer gevarieerd menu. Vanwege de warme weersomstandigheden in Mali zijn de werktijden aangepast, vooral voor het personeel dat fysieke arbeid verricht. Nieuw personeel neemt deel aan een acclimatisatieprogramma om gefaseerd te wennen aan het werken in een heet klimaat. Met deze maatregelen wordt de situatie in Gao als acceptabel gezien. Overigens zijn Nederlandse militairen opgeleid om onder moeilijke omstandigheden te opereren.
Deelt u de mening dat goede voorzieningen voor militairen nooit ondergeschikt mogen zijn aan de politieke wens om deel te nemen aan een missie? Zo ja, waarom horen we keer op keer dat uitgezonden militairen met tekortschietende voorzieningen worden geconfronteerd?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat militairen, vanwege angst voor baanverlies, niet snel zullen klagen over de omstandigheden tegenover hun leidinggevende? Wat onderneemt u om te achterhalen hoe militairen werkelijk over de omstandigheden denken?
Nederlandse militairen zijn goed opgeleid en zijn in staat om hun werkzaamheden uit te voeren. In het missiegebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om problemen kenbaar te maken aan leidinggevenden. Ook andere kanalen staan tot hun beschikking, onder meer de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht.
Defensie peilt daarnaast periodiek de mening van militairen en burgers over de werkomstandigheden en werkbeleving. Het betreft de monitor werkbeleving (halfjaarlijkse rapportage over de werkbeleving van militairen en burgers), het medewerkertevredenheidsonderzoek «PICTURE/SCOPE» (periodiek onderzoek naar de werkbeleving van personeel per eenheid) en moreelonderzoeken in de missiegebieden, waaronder ook Mali. In deze onderzoeken kunnen militairen open, eerlijk en anoniem hun mening over de werkomstandigheden en werkbeleving geven. Deelneming aan de onderzoeken geschiedt op vrijwillige basis. De uitkomsten van de onderzoeken worden door commandanten (en veelal ook door medezeggenschapsraden) gebruikt om, waar mogelijk, verbeteringen aan te brengen in de werkomstandigheden en/of werkbeleving van het personeel.
Bent u bereid om de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) onderzoek te laten doen naar de omstandigheden op het kamp?
Ik zie gezien het bovenstaande geen aanleiding tot een aanvraag voor een onderzoek door de IMG. De IMG kan echter ook op aanvraag van de bonden onderzoek verrichten. Indien hij zelf aanleiding ziet het kamp te bezoeken, zal hem dit uiteraard worden toegestaan. Momenteel ziet de IMG geen aanleiding het kamp op korte termijn te bezoeken.
Hebben de Nederlandse troepen in Mali inderdaad «niet de beste uitrusting en de voertuigen voor een gevaarlijke missie»? Hoe wordt dit probleem opgelost? Waarom staat dit niet in de laatste voortgangsrapportage over MINUSMA?
De Nederlandse militairen werken met kwalitatief goed materiaal dat toereikend is om hun werkzaamheden in Mali uit te voeren. De logistieke voorraden zijn in de afgelopen maanden verder aangevuld. Deze aanvoer neemt enige tijd in beslag omdat veel zaken over zee moeten worden aangevoerd.
De vuurwerkopslag in Heerde |
|
Peter Oskam (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u garanderen dat, naar aanleiding van uw antwoord op eerdere vragen1 dat er explosiegevaar bestaat met betrekking tot de vuurwerkopslag in Heerde, bij een explosie van deze opslag enkel schade optreedt aan de opslag zelf en niet aan (onder meer) het zorgcentrum en de supermarkt die zich binnen een straal van 100 meter bevinden?
Het Vuurwerkbesluit stelt eisen aan de (buffer)bewaarplaatsen van consumentenvuurwerk. Deze moeten zodanig zijn geconstrueerd dat de effecten van een mogelijke drukopbouw als gevolg van een calamiteit in de (buffer)bewaarplaatsen via de deuropening worden afgelaten. Deze deur moet zelfsluitend zijn uitgevoerd en zal derhalve alleen open getild worden om een mogelijke overdruk in de bewaarplaatsen af te laten. Daarnaast zijn de (buffer)bewaarplaatsen voldoende brandwerend uitgevoerd om de leefomgeving te beschermen tegen branddoorslag en brandoverslag. Tot slot zijn alle (buffer)bewaarplaatsen voorzien van een automatische sprinklerinstallatie om een eventuele brand te doven. Hierdoor zullen de schadelijk effecten (hittestraling en uitworp vuurwerkartikelen) van een calamiteit in de (buffer)bewaarplaatsen beperkt blijven tot de bewaarplaatsen zelf en de directe nabijheid van de deuropening.
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen heb aangegeven, heeft de gemeente Heerde de vergunning verleend voor de opslag. De gemeente heeft na consultatie van de brandweer van de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland geconstateerd dat aan de veiligheidsvoorschriften is voldaan. Ik vertrouw er derhalve op dat de gemeente, daarbij geadviseerd door de Veiligheidsregio, op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan het Vuurwerkbesluit.
Deelt u de mening dat, hoewel er formeel sprake is van «consumentenvuurwerk» in de opslag van Heerde, het gezien de hoeveelheid (500 kilo), de nabije aanwezigheid van het zorgcentrum, de supermarkt en het tankstation alsmede de gevoelens van onveiligheid van bewoners, geen geschikte plek is om vuurwerk op te slaan?
Omdat effecten van een eventuele calamiteit binnen de (buffer)bewaarplaats en de omgeving van de deur blijven (zie antwoord op vraag 1), deel ik uw mening niet.
Kunt u aan alle 25 veiligheidsregio’s deze casus in Heerde doen toekomen met het verzoek om te inventariseren of bij de veiligheidsregio’s (1) meer plekken bekend zijn in het land waar de opslag van consumentenvuurwerk dicht is gelegen bij kwetsbare objecten en (2) dit risico’s kan opleveren voor omwonenden en omgeving bij explosiegevaar? Zou u de uitkomsten hiervan aan de Kamer willen doen toekomen?
(Buffer)bewaarplaatsen van consumentenvuurwerk moeten aan de eisen van het Vuurwerkbesluit voldoen. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, beperken de gevolgen van een eventuele calamiteit zich tot de bewaarplaats zelf. Dit levert daarom geen risico op voor omwonenden. Er is dan ook geen reden om de veiligheidsregio’s een dergelijke inventarisatie uit te laten voeren.
Baseert u uw stelling dat het effect van een eventuele calamiteit tot de betreffende vuurwerkopslag in Heerde beperkt zal zijn op de aanname dat de voorgeschreven sprinklers en de genoemde draadkorven dit effect zullen verhinderen?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik uiteengezet welke eisen op grond van het Vuurwerkbesluit gelden. Die moeten voorkomen dat een eventuele calamiteit tot schade voor omwonenden leidt. Sprinklers en draadkorven maken daar deel van uit, maar het eisenpakket omvat meer.
Is het waar dat de genoemde draadkorven met name bestemd zijn voor vervoer en dat het betreffende vuurwerk in de opslag in Heerde buiten het bereik ligt van deze draadkorven?
De verpakking van het vuurwerk in draadkorven is bedoeld om de effecten van een eventuele calamiteit te beperken zowel tijdens het transport als tijdens opslag.
Op welke wijze wordt middels de dakconstructie van de opslag rekening gehouden met het explosiegevaar binnen de vuurwerkopslag?
De vuurwerkbewaarplaatsen moeten volgens het Vuurwerkbesluit zodanig geconstrueerd zijn dat een mogelijke drukopbouw in de bewaarplaats altijd via de deuropening wordt afgelaten. De dakconstructie en de gevels van de vuurwerkbewaarplaatsen dienen niet om de druk af te laten.
Wat is de aanpak van de veiligheidsregio’s met betrekking tot de aanpak van gevaarlijke stoffen-incidenten en verschilt deze aanpak per veiligheidsregio of is deze overal gelijk?
De aanpak van incidenten met gevaarlijke stoffen door de veiligheidsregio’s is in grote lijnen als volgt.
De meldkamer alarmeert de benodigde hulpverleningseenheden en -functionarissen op basis van de meldingsinformatie (incidentlocatie, wel/geen brand, transportongeval, risicobedrijf, wel/geen slachtoffers etc.) en haar informatiesystemen (object- en omgevingsinformatie waaronder de aanwezigheid van vuurwerkopslagplaatsen en procedures). Gealarmeerd worden: brandweervoertuigen, ambulances, politie-eenheden, leidinggevenden en specialistische functionarissen.
De leidinggevenden van de hulpverlenende diensten bepalen, op grond van nadere (verkennings)gegevens, welke eenheden aanvullend worden gealarmeerd en welke processen worden gestart.
Bij ongevallen met gevaarlijke stoffen worden maatregelen genomen om de bron te bestrijden en maatregelen om effecten in de omgeving te voorkomen of beperken. Deze maatregelen kunnen ondermeer betreffen: het waarschuwen en informeren van de bevolking met sirenes, NL Alert en/of (social) media, schuilen in woningen en gebouwen, ontruimen en evacueren en het stilleggen van het verkeer.
De coördinatie van de incidentbestrijding vindt in iedere veiligheidsregio plaats volgens de Gecoördineerde Regionale IncidentenbestrijdingsProcedure (GRIP), zoals beschreven in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (Kamerstuk 29 668, nr. 37).
Veiligheidsregio’s kunnen een beroep doen op het Landelijk Informatiepunt Ongevallen Gevaarlijke Stoffen (LIOGS), dat in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie ondergebracht is bij DCMR Milieudienst Rijnmond. Het LIOGS adviseert veiligheidsregio’s in de acute fase van de incidentbestrijding (het eerste uur) over de gevaren van de bij het incident betrokken gevaarlijke stoffen en de te nemen maatregelen. Bovendien kunnen veiligheidsregio’s via het LIOGS gebruik maken van assistentiemogelijkheden van het bedrijfsleven.
Naar aanleiding van de brand bij Chemie Pack is een landelijke kennisadviesstructuur opgezet, waarvoor de Inspectie Leefomgeving en Transport systeemverantwoordelijk is. Onderdeel van deze structuur is het Crisis Expert Team Milieu en Drinkwater, een 24 uur per dag 7 dagen per week bereikbaar operationeel netwerk van de kennisinstituten (o.a. het RIVM) op het gebied van milieu en drinkwater. Veiligheidsregio’s worden door het Crisis Expert Team Milieu en Drinkwater geadviseerd aansluitend op de advisering door het LIOGS.
In alle veiligheidsregio’s is de aanpak van ongevallen met gevaarlijke stoffen gelijk. Die aanpak is gebaseerd op GRIP, wordt uitgevoerd volgens dezelfde processen en maakt gebruik van dezelfde expertise.
Kunt u aangeven waar de vernietiging van in beslaggenomen vuurwerk plaatsvindt en wat de jaarlijkse kosten hiervan zijn?
In 2012 waren de totale kosten voor de vernietiging van het vuurwerk € 1,6 mln en in 2013 € 1,9 mln. De vernietigingen worden uitgevoerd bij EST Energetics GmbH in Duitsland. Domeinen Roerende Zaken van het Ministerie van Financiën houdt toezicht op de vernietiging. De ILT is in 2014 een nieuwe aanpak gestart waarbij importeurs via bestuursrechtelijke weg wordt opgedragen afgekeurd consumentenvuurwerk uit de handel te nemen. Hierdoor nemen de kosten waarschijnlijk af.
Is het waar dat in een aantal andere landen het bestrijden van een brand in een consumentenvuurwerkopslag met water (gezien de mogelijk reactie met magnesium houdend vuurwerk) verboden is? Hoe vindt deze bestrijding in Nederland plaats?
Door diverse deskundigen (RIVM, TNO, IFV, en buitenlandse instanties) is in de afgelopen jaren naar de gevolgen van het blussen van een brand in een vuurwerkopslagplaats gekeken. Uit die onderzoeken blijkt dat het blussen van een beginnende brand in een vuurwerkopslagplaats prima met water kan. Daarom is en blijft in het Vuurwerkbesluit een automatisch werkende sprinklerinstallatie voorgeschreven.
Het in surseance verkerende staalbedrijf Nedstaal |
|
Roos Vermeij (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat het in surseance verkerende staalbedrijf Nedstaal denkt in afgeslankte vorm een doorstart te kunnen maken?1
Ja.
Bent u bereid in contact te treden met Nedstaal over hun plannen om in afgeslankte vorm verder te gaan?
Naar aanleiding van berichtgeving over surseance van Nedstaal is er sinds donderdag 16 oktober jl. vanuit EZ meerdere malen contact geweest met de directie van Nedstaal, de curator en B&W van de gemeente Alblasserdam.
De directie van Nedstaal en de curator gaven aan in samenspraak druk bezig te zijn om de mogelijkheden voor een doorstart te bekijken en het werkgelegenheidsbelang daarbij scherp in het vizier te hebben.
Op 23 oktober jl. is overeenstemming bereikt over een doorstart van Nedstaal waarbij de Andus Groep uit Vianen Nedstaal overneemt. Andus Groep biedt een degelijke financiële basis en zal een groot deel van de bedrijfsactiviteiten voortzetten.
De Ministers van EZ en SZW zijn verheugd met deze uitkomst waarmee een groot deel van de industriële activiteit behouden is gebleven en de werkgelegenheid voor 200 van de huidige 280 medewerkers van Nedstaal behouden blijft.
Deelt u de mening dat maximaal moet worden geprobeerd de werkgelegenheid in de regio zoveel mogelijk te behouden en zult u daar in het contact met Nedstaal op aandringen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) wordt geanticipeerd op een onverhoopte toename van werkzoekenden in de betreffende regio, en is het mogelijk om in dit geval het UWV extra inspanningen te laten verrichten om mensen zo snel mogelijk van werk naar werk te helpen?
Met de doorstart van Nedstaal behouden 200 werknemers hun baan. Helaas blijft er sprake van een verlies aan banen: 80 werknemers komen zonder werk te zitten. Het is van belang dat zij zo snel mogelijk weer aan het werk zijn.
Nedstaal behoort tot de Metalektro. Met het sectorplan Metalektro zijn maatregelen genomen om werknemers te scholen en van werk naar werk te begeleiden binnen of buiten de sector Metalektro. Samen met de sector wordt onderzocht of er ondersteuning geboden kan worden aan de werknemers van Nedstaal vanuit het sectorplan en waaruit deze ondersteuning bestaat.
Voorts is op initiatief van de gemeente Alblasserdam een stuurgroep ingericht naar aanleiding van het faillissement van Nedstaal. Naast UWV nemen hieraan uitzendbureaus, vakbonden, opleidingsfondsen en ondernemers(verenigingen) deel. De stuurgroep houdt zicht op de lokale en regionale werkgelegenheid. Het eerste beeld is dat de perspectieven gunstig zijn. Er hebben zich reeds werkgevers met vacatures gemeld die mogelijk geschikt zijn voor de werknemers van Nedstaal.
Daarnaast zal UWV in overleg met Nedstaal bepalen welke dienstverlening gewenst is, zoals collectieve voorlichting aan de werknemers over de wijze waarop zij een WW-uitkering kunnen aanvragen.
Beloningen bij zorgverzekeraars |
|
John Kerstens (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat «beloningen betaalbaar op termijn» (waaronder dus de pensioenbijdrage/werkgeversdeel) geen onderdeel vormt van de aan de «sectorale bezoldigingsnorm topfunctionarissen zorgverzekeraars» te toetsen beloningen van topfunctionarissen van zorgverzekeraars? Zo ja, waarom vormt de pensioenbijdrage/ werkgeversdeel hier geen onderdeel van?
Nee. De werkgeversbijdrage in de pensioenpremie is ook bij zorgverzekeraars genormeerd als onderdeel van de sectorale norm, namelijk door deze te maximeren op de werkgeversbijdrage aan de premie voor het reguliere rechtenpakket van het sectorpensioenfonds, het pensioenfonds voor de zorgverzekeraars. De opbouw van de sectorale norm voor de zorgverzekeraars over 2013 is toegelicht in de ministeriële regeling daarover: Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 december 2012, DWJZ-3147991, houdende vaststelling van de sectorale bezoldigingsnorm voor de in bijlage 3 bij de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector opgenomen categorie zorgverzekeraars.
Dezelfde systematiek is toegepast in 2014 toen er staffels in de sectorale norm zijn ingevoerd: Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 26 november 2013, kenmerk MEVA-172387–113549, houdende vaststelling van de sectorale bezoldigingsnorm voor en de indeling in klassen van de in bijlage 3 bij de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector opgenomen categorie zorgverzekeraars (Regeling sectorale bezoldigingsnorm topfunctionarissen zorgverzekeraars).
Op welke manier verzekert de WNT of de «regeling sectorale bezoldigingsnorm topfunctionarissen zorgverzekeraars» dat de salarissen van topfunctionarissen van zorgverzekeraars via de pensioenbijdrage/ werkgeversdeel niet buitensporig worden opgehoogd?
Dat is verzekerd door het werkgeversdeel in de pensioenbijdrage ook te normeren als onderdeel van de sectorale norm op de hierboven beschreven wijze. De salarissen van topfunctionarissen van zorgverzekeraars kunnen niet buitensporig worden verhoogd via het werkgeversdeel van de pensioenpremie, omdat de norm precies de werkgeverspremie dekt die verschuldigd is voor een pensioenopbouw gelijk aan die van de reguliere pensioenregeling van de sector.
Kunt u uitleggen waarom «bij de zorgverzekeraars (...) de normering van de pensioenpremie door bijzondere omstandigheden in deze sector op een specifieke wijze is vormgegeven in de Regeling sectorale bezoldigingsnorm topfunctionarissen zorgverzekeraars»?1
In het antwoord 6 uit Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 260 is hier inderdaad op ingegaan. Het pensioenfonds voor de zorgverzekeraars gaat uit van individueel actuarieel juiste premies en niet van doorsneepremies. Dat is een vorm van premie bepalen die afwijkt van hetgeen bij de meeste pensioenregelingen gebruikelijk is. De pensioenpremie is leeftijdsafhankelijk en is voor iedere werknemer anders. Eén kwantitatieve norm voor het werkgeversdeel van de pensioenpremie was hierdoor niet in een generieke regeling vast te leggen. De premie is daarom kwalitatief genormeerd: de aan de betrokken topfunctionaris toe te rekenen werkgeversbijdrage voor het pensioen, gebaseerd op het reguliere rechtenpakket van het sectorpensioenfonds zoals blijkend uit de premienota van het betreffende pensioenfonds. Er is binnen de systematiek van de WNT voor dit maatwerk gekozen om de beoogde normering van topinkomens bij zorgverzekeraars te realiseren.
Wat bedoelt u met het «kwalitatief normeren» van de premie? Welke waarborgen biedt het op deze manier normeren in kwantitatieve zin?2
Het kwalitatief normeren slaat op het gegeven dat de kwaliteit van de pensioentoezegging is genormeerd, namelijk hetzelfde rechtenpakket als in het sectorpensioenfonds voor overige deelnemers is toegezegd.
Bent u bereid in plaats van (enkel) een kwalitatieve normering ook een normering in kwantitatieve zin op te nemen in de wet of in de Regeling sectorale bezoldigingsnorm topfunctionarissen zorgverzekeraars? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid?
Zoals uit de antwoorden op de vragen 3 en 4 blijkt, is het niet nodig om het werkgeversdeel van de pensioenpremie kwantitatief te normeren. Wat van belang is, is dat de gekozen wijze van normering het beoogde resultaat heeft: topfunctionarissen hebben dezelfde pensioenvoorziening als «normale» medewerkers van zorgverzekeraars en er ontstaat geen ongebruikte financiële ruimte om extra’s overeen te komen. Daarmee zijn ook de voorzieningen voor beloning betaalbaar op termijn in deze sector genormeerd, vergelijkbaar met andere (semi)publieke instellingen die onder de WNT vallen.
Deelt u de mening dat de pensioenbijdrage/werkgeversdeel in verhouding bij zorgverzekeraars niet substantieel hoger mag zijn dan in de gewone WNT-norm en dat dit bedrag dus niet meer zou mogen uitmaken dan ongeveer vijftien procent van de totale bezoldiging? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat met de kwalitatieve norm nu bereikt is dat het pensioenpakket van de topfunctionarissen in deze sector hetzelfde is als de pensioenvoorziening die de «normale» medewerkers in loondienst in deze sector is toegezegd.
Het bericht ‘‘extra geld voor controleurs natuurgebieden’’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Extra geld voor controleurs natuurgebieden»?1
Ja.
Kunt u aangeven waar de extra 100.000 euro voor her- en bijscholing van Buitengewone Opsporingsambtenaren (BOA's) precies aan worden besteed? Betreft het een structureel of eenmalig bedrag?
De extra 100.000 euro wordt ingezet als een bijdrage in de kosten voor het inzetten van BOA’s die de handhaving van natuurwetgeving in hun takenpakket hebben (groene boa’s). Denk daarbij aan opleidings- en bijscholingskosten en/of kosten voor de inzet van bepaalde handhavingsmiddelen. Wij zijn in overleg met de particuliere werkgevers van deze specifieke groep BOA’s om te bepalen voor welke bestedingsdoelen de bijdrage het best kan worden aangewend.
Het gaat om een structureel bedrag.
Op welke manier worden de kosten van 100.000 euro gedekt?
De kosten worden gedekt binnen de begroting van het Ministerie van Economische Zaken (Artikel 18).
Op welke manier wordt nagestreefd de extra kosten zo laag mogelijk te houden en de middelen aldus effectief in te zetten?
In de brief aan uw Kamer van 14 oktober 2014 (Kamerstuk 28 684, nr. 422) is gemeld welke afspraken er zijn gemaakt om extra kosten voor particuliere werkgevers van groene boa’s te voorkomen. Zo zal de politie de afspraken over onder andere communicatiemiddelen landelijk harmoniseren en daarbij de kosten voor de werkgevers zoveel mogelijk beperken. Verder is afgesproken dat particuliere werkgevers – vanwege hun bijzondere positie in het stelsel – niet langer hoeven te betalen voor het digitaal aanleveren van zaken bij het CJIB. Over de uitvoering van deze afspraken vindt momenteel overleg plaats met de werkgevers.
Is de inhoud van de betreffende basisscholing, her- en bijscholing hetzelfde gebleven of is deze al aangepast naar aanleiding van het debat in de Tweede Kamer over stropen in bossen en wateren op 31 januari 2014?2 Zijn de signalen over de moeilijkheidsgraad en de wens voor vereenvoudiging doorgevoerd? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zoals in onze brief van 14 oktober jl. aan uw Kamer al vermeld zien wij aanleiding om de gehele stand van zaken rondom de professionalisering in domein II te evalueren, waaronder de werking en de resultaten van de opleidings- en examineringssystematiek. Dit onderzoek, waarbij onder meer de werkgevers van de boa’s zullen worden bevraagd, is in september 2014 aangevangen en zal voor het einde van dit jaar worden afgerond. Op basis van dit onderzoek zal een beslissing volgen of en zo ja welke aanpassingen er binnen de gehele systematiek van opleiden binnen domein II dienen plaats te vinden.
Voorts kan in antwoord op de vragen over de aansluiting op de praktijk worden gemeld dat onder andere op verzoek van de werkgevers van de groene boa’s er, vooruitlopend op de uitkomsten van de evaluatie, recent in de laatste twee modules van de opleiding meer ruimte is opgenomen voor praktijkonderdelen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het tegengaan van onnodige bureaucratie, gelet op het feit dat tijdens voornoemd debat is aangegeven dat dit moet worden tegengegegaan en dat hier een rapportage over zal volgen? Ontvangt de Kamer op korte termijn een brief met de stand van zaken? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan uw Kamer van 14 oktober 2014 werden reeds de afspraken toegelicht die zijn gemaakt om de inbreng van particuliere werkgevers van groene boa’s op nationaal of regionaal niveau te waarborgen. Met deze afspraken kan tot een goede afstemming van prioriteiten en inzet worden gekomen voor wat betreft handhaving van natuurwetgeving. Inbreng in de Strategische Milieukamer vindt plaats door middel van afstemming met de provincies en handhaving van de openbare orde en veiligheid in het buitengebied vindt plaats door middel van overleg met de tien regionale eenheden van politie. Daarnaast zal met de particuliere werkgevers regelmatig ambtelijk en waar nodig bestuurlijk overleg plaatsvinden.
Zoals uit bovengenoemde brief blijkt hecht het Kabinet aan het tegengaan van onnodige bureaucratie en met de gemaakte samenwerkingsafspraken zal daaraan worden bijgedragen.
Hoe staat het met het voornemen de opleiding voor BOA’s beter te laten aansluiten op de praktijk? Is de opleiding van de BOA’s al aangepast aan de context en aan beroepsrelevante vaardigheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn de werkgevers van de BOA's tevreden over de nieuwe opzet van de (bij)scholingsvereisten? Zijn deze vereisten alleen gewijzigd of ook toegenomen in omvang?
Zie antwoord vraag 5.
Verdiensten voor bijbanen in publieke dienst |
|
Jasper van Dijk |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht: «Cadeautjes voor Uri Rosenthal van zijn vrienden in het kabinet»?1
De heer Rosenthal is door een fout in een verkeerd daglicht komen te staan en dat valt te betreuren. De informatie in het bericht is onjuist en dat is ook zo met de journalist besproken. Er is geen sprake van een verhoging van de vergoeding die de heer Rosenthal als voorzitter van de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie (AWTI) krijgt. De vergoeding is per 1 augustus juist verlaagd. Dit is duidelijk vermeld in de toelichting bij het Vergoedingenbesluit AWTI maar helaas is in het artikel waarin de deeltijdfactor van de voorzitter voor de vergoeding staat vermeld een rekenfout gemaakt. Dit is inmiddels gecorrigeerd door herplaatsing van het besluit in de Staatscourant d.d. 16 oktober 2014. Het zal voor zich spreken dat de heer Rosenthal de in het artikel genoemde verhoging van 50% nooit heeft ontvangen.
Wat verdient genoemd persoon in totaal voor zijn bijbanen in publieke dienst en hoeveel tijd is hij daaraan kwijt? Is de totale vergoeding meer dan het salaris van een Minister? Zo ja, vindt u dat aanvaardbaar?
Het totaal van de vergoedingen bedraagt op dit moment € 8.825,88 bruto per maand voor in totaal 1 FTE per week. Dit is minder dan het bruto maandsalaris van een Minister.
Deelt u de mening dat mensen in dienst van de overheid, ongeacht het aantal functies dat zij bekleden, niet meer dan een Minister horen te verdienen? Zo ja, op welke wijze gaat u erop toezien dat dit wordt nageleefd?
Het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies voorziet er al in dat de som van de vergoedingen op grond van dit besluit en de beloning uit hoofde van het vervullen van een of meer functies bij instellingen of organisaties waarop de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) van toepassing is per jaar niet meer bedraagt dan het totaal van het salaris, de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering van een Minister. Bij een overschrijding vindt vermindering van de vergoeding ter zake van het lidmaatschap van het adviescollege of commissie plaats. De betrokkene dient een eventuele overschrijding zelf aan de betrokken bewindspersoon te melden.
Is het waar dat u een fout heeft gemaakt met de vergoeding voor de functie van het voorzitterschap van de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie (AWT), toen deze tot twee keer toe werd verhoogd?
Bij de verzending van het besluit voor publicatie naar de Staatscourant is een fout gemaakt. Het ondertekende besluit was correct maar de versie die is aangeleverd bij de SDU bevatte nog de fout berekende deeltijdfactor. De toelichting bij het besluit zoals dat op 8 oktober 2014 is gepubliceerd, bevat wel de juiste informatie namelijk dat het gaat om een verlaging van 0,4 naar 0,3 FTE.
Is het waar dat de fout pas werd geconstateerd nadat de krant erover berichtte? Hoe voorkomt u dit soort fouten in de toekomst?
Ja, de fout werd hersteld nadat de krant contact had opgenomen met het ministerie. De interne controles op besluiten die naar de Staatscourant gaan, zijn verscherpt.
De mishandeling van een anti-Zwarte Piet-demonstrant |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Vrouw mishandeld om Zwarte Piet»?1
Ja.
Klopt het dat er een vrouw is mishandeld vanwege een demonstratie tegen Zwarte Piet en is de dader reeds gepakt en vastgezet?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft meegedeeld dat er naar aanleiding van het incident geen aangifte is gedaan van mishandeling. Beide betrokkenen zijn na het incident met elkaar in gesprek gegaan en hebben hun ruzie op dat moment bijgelegd. Er is dan ook geen nader strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
Deelt u de afkeuring van deze trieste mishandeling, die volledig haaks staat op het idee van de vrijheid van meningsuiting?
Iedereen heeft het recht om zijn of haar mening over het Sinterklaasfeest en Zwarte Piet te uiten, mits dit op een respectvolle manier gebeurt. Geweld als gevolg van een standpunt over Zwarte Piet is volkomen onacceptabel. Wij keuren het gedrag in deze kwestie dan ook af.
Hoe duidt u de enorme polarisatie die is ontstaan door de absurde discussie over het uiterlijk van Zwarte Piet?
Het is duidelijk dat mensen heftig reageren met betrekking tot de discussie over Zwarte Piet. Uitgangspunt is dat iedereen die het Sinterklaasfeest viert dit doet vanuit goede intenties. Aan de ene kant ervaren sommigen het als een persoonlijke belediging dat het kinderfeest met racisme in verband wordt gebracht. Aan de andere kant voelen sommigen zich gekrenkt door de figuur van Zwarte Piet en de boodschap dat zij zich niet zouden moeten aanstellen omdat het gaat om een kinderfeest.
Het valt te betreuren dat dergelijke ervaringen en emoties leiden tot wrijving in de samenleving.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat mensen met geweld hun mening op willen dringen aan anderen?
Het is in ieders belang, en vooral in het belang van kinderen, dat het Sinterklaasfeest op een vredige manier wordt gevierd. Hoewel dit aan de lokale autoriteiten is, kan ik mij voorstellen dat er de komende tijd extra inspanningen worden verricht om het vredige verloop van het Sinterklaasfeest te waarborgen.
Het bericht “Tweetal steelt AOW via DigiD-fraude” |
|
Perjan Moors (VVD), Foort van Oosten (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tweetal steelt AOW via DigiD-fraude»?1
Ja.
Klopt het dat de fraude heeft plaatsgevonden via «phishing»? Hoe ging dit in zijn werk?
De FIOD is onder leiding van het Functioneel Parket een strafrechtelijk onderzoek gestart. Hierin zijn aanwijzingen naar voren gekomen dat DigiD inloggegevens zijn verkregen via phishing. De phishing heeft vermoedelijk plaatsgevonden via mailverkeer dan wel via een telefonische benadering.
In het onderzoek zijn ongeveer 5.000 DigiD’s naar voren gekomen die mogelijk onbevoegd gebruikt zijn. Met circa 180 DigiD’s zijn gegevens gewijzigd op websites van overheidsorganisaties. In veel gevallen kon de betrokken overheidsorganisatie op tijd ingrijpen en/of konden handelingen worden teruggedraaid. De betrokken burgers zijn direct geïnformeerd. De 5.000 gecompromitteerde DigiD’s zijn verwijderd.
In het onderzoek zijn tevens 70 verdachte bankrekeningen naar voren gekomen. Deze bankrekeningen zijn door de betreffende banken geblokkeerd.
Deelt u de mening dat het stelen van uitkeringen door misbruik te maken van DigiD-gegevens van mensen die dit niet kunnen voorkomen bijdraagt aan het gevoel van onveiligheid van mensen en hun wantrouwen in ICT en de overheid voedt? Hoe gaat u dit wantrouwen wegnemen?
Het kabinet heeft continu aandacht voor veilige digitale dienstverlening middels DigiD. Burgers worden via diverse campagnes erop gewezen zorgvuldig met hun DigiD account om te gaan. De overheid zal nooit per email of telefoon persoonlijke gegevens vragen.
De Minister van Binnenlandse Zaken heeft u in de brief aan uw Kamer over aanhoudingen fraude met DigiD d.d. 16 oktober 2014 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 26 643, nr. 329) toegezegd om uw Kamer op zo kort mogelijke termijn een overzicht te doen toekomen met de verschillende (mogelijke) maatregelen om het gebruik van DigiD nog veiliger te maken. Ik verwijs u in dat kader tevens graag door naar het antwoord op vraag 5.
Zijn de gedupeerden schadeloos gesteld voor het gehele fraudebedrag? Wordt het fraudebedrag verhaald op de daders?
De schade is relatief beperkt gebleven vanwege de snelle waarneming van de fraude door de SVB en de effectieve samenwerking daarop van de gezamenlijke overheidsdiensten. In het kader van de Rijksbrede fraude aanpak en de daaruit ontstane geïntensiveerde samenwerking kon Logius samen met onder andere de SVB de omvang van de fraude snel detecteren. Daarna is alles in het werk gesteld om schade voor de slachtoffers te voorkomen en te minimaliseren. Alle gedupeerden hebben hun uitkering of toeslag alsnog ontvangen.
De totale omvang van de financiële schade wordt geschat op 50.000 euro. Deze zal waar mogelijk verhaald worden op de daders.
Wat gaat u doen om phishing van DigiD’s en deze soort fraude in de toekomst voorkomen?
Logius doet er alles aan om het gebruik van DigiD veilig te houden. Bij ontdekking van zogeheten phishing sites wordt contact opgenomen met het Nationaal Cyber Security Center (NCSC). Notice and TakeDown (NTD)-verzoeken worden daarbij ingezet om te bewerkstelligen dat deze websites niet langer voor phishing-doeleinden gebruikt worden. Gebruikers kunnen zelf ook meehelpen om het gebruik van DigiD veilig te houden. Op de website van DigiD wordt door Logius advies gegeven over het veilig omgaan met DigiD. Daarbij wordt onder meer gewezen op het belang dat de gebruiker controleert dat hij/zij daadwerkelijk inlogt op de echte inlogpagina van DigiD. Ook wordt gewaarschuwd voor valse e-mails waarin wordt gevraagd om inloggegevens in te vullen. Bovendien wordt uitgelegd hoe de gebruiker misbruik van zijn account kan herkennen en welke actie hij kan ondernemen bij geconstateerd misbruik. Tenslotte wordt verwezen naar de ondersteuning die kan worden geboden onder meer via de helpdesk van DigiD, het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude en het Meldpunt Slachtoffers Fraude van de Belastingdienst.
Ook in de lopende Alert-Online-campagne wordt uitgebreid aandacht besteed aan veilig internetten, onder andere via de in deze periode gepresenteerd website www.veiliginternetten.nl.
Het bericht “Geen verzekering voor ebola-arts” |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS «Geen verzekering voor ebola-arts», waarin wordt gesteld dat Nederlandse artsen niet naar ebola-gebied kunnen afreizen, omdat de verzekering de kosten voor eventuele repatriëring niet dekt?1
Ja.
Aangezien het kabinet de oproep heeft gedaan aan artsen om zich vrijwillig te melden voor inzet in ebola-gebied, moet het kabinet zich dan ook niet inzetten om die uitzending mogelijk te maken door repatriëring te garanderen?
Repatriëringsmogelijkheden zijn van belang voor de hulpverleners die naar het getroffen gebied afreizen. Het kabinet erkent dit. Bij repatriëring uit door ebola getroffen landen zijn twee factoren met name van belang: enerzijds de vraag of repatriëring door de werkgever of verzekeraar wordt vergoed, anderzijds beperkte wereldwijde beschikbare capaciteit om repatriëringsvluchten voor met ebola besmette personen uit te voeren.
Aangaande de eerste factor; het Ministerie van Buitenlandse Zaken is geregeld in contact met de Bond van Verzekeraars. De Bond bevestigt dat er nog steeds verzekeraars zijn die repatriëringen in (nieuwe) polissen opnemen, ook voor organisaties die nieuwe hulpverleners uit willen zenden.
Aangaande de tweede factor; de afgelopen weken is er in en buiten Nederland veel overlegd om tot een werkend systeem voor de zorg voor hulpverleners te komen. Zoals vermeld in de Kamerbrief inzake Nederlandse inspanningen ter bestrijding van Ebola (Kamerstuk 33 625, nr.132) heeft Nederland voor repatriëringscapaciteit met de VS (US State Department) een Memorandum of Understanding afgesloten over het gebruik van een evacuatietoestel (van Phoenix air) voor Nederlanders die Ebola-symptomen vertonen. Er is door Nederland nog geen gebruik gemaakt van het toestel. Phoenix Air gaat zijn repatriëringscapaciteit verdubbelen, omdat de vraag waarschijnlijk de capaciteit gaat overstijgen.
Ook op Europees niveau spant Nederland zich in om medische repatriëring voor hulpverleners mogelijk te maken en om het capaciteitsprobleem aan te pakken. Tijdens de Europese Raad van 23-24 oktober en de Raad Buitenlandse Zaken van 20 oktober zijn conclusies aangenomen over een Europese garantie. De lidstaten en de Europese Commissie zijn overeengekomen binnen de beschikbare middelen een garantie te geven voor adequate zorg voor internationale gezondheidswerkers via behandeling in het land zelf of medische repatriëring, waarbij tot 100% van de kosten van repatriëring van (mogelijk) besmette internationale hulpverleners kunnen worden vergoed.
Een medische repatriëring is altijd maatwerk, waar werkgever, verzekeraar, Nederlandse overheid en de Europese Unie (laatste alleen in geval van een ebola-besmetting) elk een rol hebben. Uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid in eerste instantie bij de verzekeraar en de werkgever ligt. Indien deze geen repatriëring kunnen regelen, zal de Nederlandse overheid zich maximaal inspannen om, eventueel via het EU-systeem de medische repatriëring te laten plaatsvinden. Kosten blijven in principe lastens verzekeraar.
Daarnaast wil het kabinet benadrukken dat Nederland niet simpelweg geld overmaakt naar overheden van landen waar ebola heerst, maar dat Nederland organisaties zoals Artsen zonder Grenzen, het Rode Kruis, UNICEF en WHO financiert. Deze organisaties doen ontzettend goed werk in de getroffen landen en dragen bij aan de preventie en bestrijding van ebola.
Bent u bereid om geld te reserveren binnen het noodhulpbudget dat voor de ebola-crisis is vrijgemaakt, zodat eventueel besmette artsen en verpleegkundigen kunnen worden gerepatrieerd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een investering in eventuele repatriëring van zeer noodzakelijk medisch personeel beter besteed is dan simpelweg geld overmaken naar de overheden in ebola-gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Steeds hogere drempels bij het vragen van extra uren door rechtshulpverleners bij bewerkelijke zaken |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Steeds hogere drempels bewerkelijke zaken»?1 Is de regel nog steeds dat een zaak bewerkelijk is en voor extra vergoeding in aanmerking komt, indien aantoonbaar die niet binnen de tijdsgrens van drie maal het forfaitair bepaalde aantal uren afgehandeld kan worden?
Artikel 13, eerste lid, van het Besluit Vergoedingen Rechtsbijstand 2000 (BVR 2000) bepaalt dat een vergoeding wegens bewerkelijkheid van de zaak wordt toegekend, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak geldt. Ook dient het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna te noemen: de raad) de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden te hebben goedgekeurd. Het tweede lid van artikel 13 BVR 2000 bevat een overeenkomstige bepaling voor advieszaken, waarin de drempel voor toekenning van een vergoeding wegens bewerkelijkheid is gesteld op 24 uur.
In de Leidraad Bewerkelijke zaken2 is vastgelegd aan welke vereisten de aanvraag van een vergoeding wegens bewerkelijkheid inhoudelijk wordt getoetst. Hiertoe behoort het vereiste dat sprake moet zijn van een zodanige feitelijke of juridische complexiteit dat niet kan worden verwacht dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens wordt verleend. De advocaat dient deze complexiteit aan te tonen aan de hand van objectieve factoren, en kan niet volstaan met een verwijzing naar het aantal uren dat feitelijk aan de zaak is besteed.
Is het waar dat aanvragen voor extra uren van civiele- en bestuursrechtadvocaten desalniettemin steevast worden afgewezen? Is dit formeel beleid? Is hier recent iets in gewijzigd? Zo ja, wat dan precies? Zo nee, hoe kan het dan dat dit zo ervaren wordt?
Het beleid voor beoordeling van een wegens bewerkelijkheid van de zaak aangevraagde vergoeding is in het antwoord op vraag 1 weergegeven. Dit beleid is gebaseerd op de Leidraad Bewerkelijke zaken die de raad in 2007 heeft gepubliceerd. Deze Leidraad is in 2008 geëvalueerd door een gezamenlijke werkgroep van het toenmalige Ministerie van Justitie, de Nederlandse Orde van Advocaten en de raad, waarna op 1 januari 2009 een geactualiseerde versie van de Leidraad van kracht is geworden. In het beleid is nadien geen wijziging meer aangebracht.
Sinds 1 oktober 2013 betalen rechtzoekenden nogmaals de eigen bijdrage als hun advocaat een vergoeding wegens bewerkelijkheid ontvangt.3 Met deze maatregel is beoogd dat rechtzoekenden hun belangen scherper afwegen en de noodzaak van de besteding van extra uren aan hun zaak met hun advocaat bespreken. Het gevolg hiervan kan zijn dat rechtzoekenden in overleg met hun advocaat besluiten van de aanvraag van een vergoeding wegens bewerkelijkheid af te zien. Een dergelijk besluit houdt echter geen verband met de wijze waarop de aanvraag van de vergoeding door de raad wordt getoetst.
Het beeld dat aanvragen voor een vergoeding wegens bewerkelijkheid in civiele en bestuursrechtelijke zaken steevast zouden worden afgewezen, wordt niet door gegevens van de raad bevestigd. In onderstaande tabel is het percentage afgewezen verzoeken in de periode 2009 tot 2013 weergegeven:
Jaar
Civiel/Bestuur
2009
46%
2010
42%
2011
44%
2012
39%
2013
43%
Zoals uit de tabel blijkt is het aantal afwijzingen in recente jaren min of meer stabiel. Waarom bij ongewijzigd beleid en een feitelijk afwijzingspercentage rond het langjarig gemiddelde door de advocatuur toch hogere drempels worden ervaren, is niet bekend.
Wat is uw reactie op de stelling dat advocaten door die standaard afwijzingen zo ontmoedigd zijn dat ze niet eens meer proberen om extra uren aan te vragen?
De advocaat die besluit zich de moeite van het aanvragen van een vergoeding te besparen, terwijl toekenning van deze vergoeding op grond van de Leidraad bewerkelijke zaken wel in de rede ligt, doet zichzelf te kort. Indien de advocaat van mening is dat een aanvraag ten onrechte is afgewezen staan hem de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep ter beschikking.
Is dit een beoogd gevolg van de bezuinigingen op de rechtsbijstand?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze hogere drempels voor de vergoeding van extra uren voor feitelijke en/of juridisch complexe zaken? Vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in uw antwoord mede het gegeven betrekken dat de tarieven per punt de afgelopen jaren al zijn verlaagd, volgens de plannen volgende jaren verder zal dalen en tot en met het jaar 2018 niet zal worden geïndexeerd? Zorgt het moeilijker maken van de vergoeding van extra uren niet voor nog meer druk op het specialisme van de sociale advocatuur? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2, 4 en 5 is er geen sprake van een beleidswijziging en derhalve ook niet van het moeilijker maken van de aanvraag van een vergoeding wegens bewerkelijkheid. Er is daarom ook geen relatie met de maatregelen die in het kader van de vernieuwing van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand worden voorbereid.
Homoacceptatie en coming out day |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het benchmark rapport van Workplace Pride over LHBT1 acceptatie op de werkvloer?
Ja.
Wat vindt u van een initiatief als het homo-acceptatieplan van de KNVB2 en van de verschillende initiatieven in het land zoals de campagne «Homo! is geen scheldwoord» van Bureau Gelijke Behandeling tijdens Coming Out Day op zaterdag 11 oktober jl.?
Het is heel goed als organisaties als de KNVB laten zien dat zij werk maken van veiligheid en sociale acceptatie van LHBT’s. Dat is een mooi resultaat van de landelijke Gay-Straight Alliantie (hierna: GSA) Gelijke Spelen. Ook de andere GSA’s (onderwijs, ouderen, woonomgeving) richten zich op maatschappelijke organisaties in hun domein. Maar daar kan nog heel wat winst geboekt worden. Komende maand verschijnt een evaluatie van de GSA’s door het Verwey-Jonkerinstituut inclusief aanbevelingen voor de toekomst. Ik kom ook dit jaar zoals afgesproken met een midterm review emancipatie, met daarbij plannen voor de komende twee jaar. Hierbij zal ik ook de aanbevelingen van het Verwey-Jonkerinstituut betrekken.
Deelt u de mening dat er ook veel goede initiatieven zijn binnen organisaties, scholen, bedrijven en sportclubs die de acceptatie van LHBT’ers de afgelopen jaren hebben verbeterd?
Ja.
Ziet u mogelijkheden om een overleg tussen partijen te faciliteren om best practices op het gebied van diversiteitsbeleid te delen en te kijken of zij elkaar en het onderwerp kunnen versterken (waarbij te denken valt aan bijvoorbeeld de KNVB, de VNG3, bonden, onderwijsorganisaties, maar ook bedrijven die een goed diversiteitsbeleid hebben)?
Ja, ik ben graag bereid om met zoveel mogelijk betrokken organisaties in de week rond IDAHO (de Internationale Dag tegen Homofobie en Transfobie – 17 mei 2015) een gezamenlijk, geregisseerd, en duidelijk signaal af te geven.
Daartoe zal ik organisaties op verschillende maatschappelijke domeinen uitnodigen met mij aan tafel te gaan om te bespreken hoe zo’n geregisseerde actie tot stand kan komen. Ik streef ernaar de rondetafelbijeenkomst voor het einde van dit jaar te houden. Ik zal de Tweede Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.
Wilt u daarbij het idee bespreken of het mogelijk is alle marketingactiviteiten van participerende organisaties gedurende een week te koppelen aan het thema homo-acceptatie? Deelt u de mening dat er op deze manier een duidelijk signaal afgegeven kan worden? Is de overheid (Rijk, Gemeenten, Provincies) bereid om hier ook zelf aan mee te doen in de eigen uitingen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het mogelijk een dergelijke rondetafel nog dit jaar te organiseren zodat er in mei 2015 tijdens de internationale dag tegen homofobie een geregisseerde actie kan plaatsvinden? Bent u bereid de Kamer hierover voor 1 november 2014 te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Ronselpraktijken op een luchtmachtbasis |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Jihadist ronselt op Volkel»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat er wordt bedoeld met «ronselpraktijken, die heel bedreigend overkwamen»? En wat doet u tegen het ronselen, specifiek binnen Defensie?
Het ronselen of rekruteren van personen voor de gewelddadige jihad is strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht (Sr). In het bijzonder moet hierbij worden gedacht aan het in artikel 205 Sr strafbaar gestelde werven van een persoon voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd en het in artikel 134a Sr strafbaar gestelde deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme. In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme dat de ministers van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 29 augustus jongstleden aan uw Kamer zonden, is tevens meegedeeld dat in het kader van bestuurlijke maatregelen onder andere ter reductie van het aantal jihadgangers die worden geronseld door terugkeerders, gedacht wordt aan tijdelijke maatregelen als een periodieke meldplicht, contactverboden en medewerking aan herhuisvesting (Kamerstuk 29 754, nr. 253). Deze aanpak is integraal en geldt daarom ook voor eventuele (ex-)werknemers van Defensie.
In dit specifieke geval was er geen sprake van ronselpraktijken door de persoon in kwestie. De MIVD doet indien nodig onderzoek naar (mogelijke) radicalisering van medewerkers van Defensie. Defensie neemt de veiligheid van haar personeel zeer serieus. Als daartoe aanleiding bestaat worden voorzorgsmaatregelen genomen om de veiligheid en het beveiligingsbewustzijn van de medewerkers te verhogen. Om het beoogde effect niet te ondergraven, worden over genomen of nog te nemen maatregelen doorgaans geen mededelingen gedaan.
Is het bij de inlichtingendiensten en politie bekend wie de geradicaliseerde ex-militair is? Zo ja, is men de jihadist al op het spoor en is hij inmiddels opgepakt en vastgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geradicaliseerde ex-medewerkers van Defensie zijn betrokken bij jihadistische activiteiten?
Over aantallen geradicaliseerde ex-medewerkers van Defensie die betrokken zijn bij jihadistische activiteiten kan ik geen uitspraken doen.
Welke maatregelen zijn er genomen tegen geradicaliseerde ex-militairen? Wat is er bekend over deze groep, qua achtergrond?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan om, behalve te zwichten voor de islamitische dreiging door militairen te verbieden in uniform te reizen, het defensiepersoneel extra te beveiligen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht "Wildgroei aan medische zelftesten" |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wildgroei aan medische zelftesten; huisartsen pleiten voor keurmerk»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de in het artikel genoemde enorme groei aan niet gevalideerde medische zelftesten die vrij verkrijgbaar zijn?
Online verkrijgbare zelftesten voldoen vaak niet aan de eisen van de richtlijn in-vitro diagnostica en het Besluit in-vitro diagnostica of hebben geen of een onjuiste CE-markering. Deze testen zijn daarom mogelijk niet betrouwbaar en er is dan een grotere kans op vals-positieve of vals-negatieve uitslagen. Hierin zit een potentieel risico voor de individuele gezondheid en de volksgezondheid.
Het online bestellen van zelftesten is een mogelijkheid waar steeds meer mensen gebruik van zullen gaan maken. Dit geeft ook volop kansen voor het vergroten van de zelfredzaamheid, mits er voldoende aandacht is voor de eventuele risico’s van de zelftesten. Het Ministerie van VWS en de inspectie besteden hier gezamenlijk aandacht aan (zie antwoord op vraag 5). Mensen die deze testen bestellen, moeten zich ook bewust zijn van de risico’s.
Wat is bekend over de invloed van medische zelftesten op de ontwikkeling van de zorg en de zorgkosten in Nederland?
Over de invloed van medische zelftesten op de ontwikkeling van de zorg en de zorgkosten in Nederland is weinig bekend. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd in haar advies over health checks om te onderzoeken wat de gevolgen van screening zijn voor de zorg; levert het onnodige wachtlijsten en vervolgkosten in de zorg op of stelt het juist een hoop mensen gerust?
Daarnaast heb ik, om meer inzicht te krijgen in de vraag of preventief (zelf)onderzoek in het algemeen leidt tot meer of minder kosten in de zorg, dit jaar door Panteia een Quickscan laten uitvoeren. Op 2 juli 2014 heb ik de Kamer het onderzoek toegestuurd, vergezeld van een toelichting (Kamerstuk 32 793, nr. 152).
In de onderzoeken wordt uitgegaan van testen die doen wat ze beloven. Er wordt online ook veel troep aangeboden. Dat is niet altijd gemakkelijk aan te pakken wanneer de aanbieder in het buitenland is gevestigd.
Deelt u de opvatting van de in het artikel genoemde artsen dat er sprake is van een wildgroei aan medische zelftesten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze kan de consument zien dat medische zelftesten betrouwbaar zijn? Zijn hiervoor aanvullende maatregelen gewenst? Zo ja, welke maatregelen moeten volgens u worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Het advies vanuit het Ministerie van VWS is om bij (ernstige) klachten of het vermoeden van een SOA of HIV een test door een huisarts of een GGD te laten doen. Een zorgverlener kan beter inschatten of er sprake is van een verkeerde uitslag, afgaande op de klachten die iemand heeft en de aanleiding om te testen. Daarnaast kan een zorgverlener adviseren, direct behandelen of doorverwijzen.
Na overleg tussen VWS en IGZ is extra informatie geplaatst op rijksoverheid.nl waarmee wordt gewezen op de risico’s van zelftesten. De website adviseert om zelf waakzaam te zijn bij het aanschaffen van zelftests via internet. Het advies is om er vooral op te letten of een zelftest een CE-markering met een viercijferige code heeft, een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing en de vermelding dat de test bestemd is voor thuisgebruik. Dan voldoet de test tenminste aan de veiligheids- en kwaliteitseisen uit de wetgeving. Om mensen te informeren over de gevaren van het aanschaffen van geneesmiddelen via het internet is de website www.internetpillen.nl opgericht. Ik ben voornemens om op deze website ook informatie toe te voegen over de risico’s die kleven aan de aanschaf van zelftesten op internet.
Daarnaast besteedt de inspectie in haar toezicht aandacht aan zelftesten op basis van het Besluit in-vitro diagnostica, dat is gebaseerd op de Europese Richtlijn medische hulpmiddelen voor in-vitro diagnostiek. Daarbij richt zij zich in het bijzonder op illegale zelftesten en hoogrisico-zelftesten. De inspectie heeft hiervoor ook al waarschuwingen uitgedeeld en boetes opgelegd in het kader van de Wet uitbreiding bestuurlijke handhaving volksgezondheidswetgeving (WUBHV). Veel aanbieders van zelftesten zijn echter buiten Europa gevestigd en daarom is het moeilijk aanbieders aan te spreken en de wet te handhaven. Daarnaast is uit onderzoek van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en SOA-Aids Nederland gebleken dat websites die thuistesten aanbieden een groot verloop kennen waardoor deze moeilijk aan te pakken zijn.
In oktober 2012 heeft de Europese Commissie een nieuw voorstel gedaan voor een Verordening voor in-vitro diagnostica. In Brussel wordt momenteel over deze nieuwe verordeningen onderhandeld en daarbij vraag ik onder andere aandacht voor de problematiek rond de (online) zelftesten. Het probleem blijft dat de internethandel van buiten de EU moeilijk te controleren is. Voor meer informatie verwijs ik ook naar de beantwoording van de vragen van de Kamerleden Bouwmeester en Wolbert (beiden PvdA) over HIV zelftests (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1935) en de Kamerbrief Aanpak illegale handel in geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (Kamerstuk 33 599, nr. 12).
Het bericht dat de gemeente Enschede aanvragers van een uitkering vier weken laat wachten alvorens de aanvraag in behandeling te nemen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u zich uw antwoorden herinneren van 2 oktober jongstleden op eerdere vragen over de zoekperiode van vier weken die de gemeente Enschede hanteert bij aanvragen van bijstandsuitkeringen? Wat is uw reactie op het nieuws dat de gemeente Enschede nog altijd de uitkeringsaanvraag voor aanvragers die ouder zijn dan 27 jaar met een maand opschort alvorens die in behandeling te nemen?1 2
Ja.
In het geval van bijstandsaanvragers van 27 jaar en ouder dient een gemeente de aanvraag voor bijstand in behandeling te nemen op het moment dat deze ingediend wordt. In artikel 52 van de WWB is geregeld dat het college uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag een voorschot van algemene bijstand verstrekt.
Bent u bereid om aan deze uitvoeringspraktijk per direct een einde te maken? Zo ja, welke sanctiemogelijkheden zijn er indien de gemeente de behandeling van de uitkeringsaanvraag blijft opschorten met een maand?
De uitvoering van de WWB is gedecentraliseerd aan het college van burgemeester en wethouders van een gemeente. De gemeenteraad controleert het college.
Er is geen sprake van toetsing door het Rijk of van individueel toezicht op het handelen van de gemeente. Slechts in uitzonderlijke gevallen bemoeit het Rijk zich met de uitvoeringspraktijk van een individuele gemeente, namelijk indien sprake is van een ernstige tekortkoming in de rechtmatige uitvoering van de wet.
Deelt u de mening dat van het met terugwerkende kracht in behandeling nemen van een bijstandsuitkering geen sprake kan zijn en dat aan mensen in nood binnen vier weken een voorschot van in ieder geval 90% van de bijstandsnorm verstrekt dient te worden conform artikel 52 van de Wet werk en bijstand (Wwb)? Welke stappen kan de Inspectie SZW ondernemen wanneer gemeenten zich onttrekken aan deze plicht?
Aanvullend op het antwoord op vraag 1 kan ik u mede delen dat de Inspectie SZW in principe geen uitspraken doet over de uitvoering van de WWB bij individuele gemeenten.
Het is passend bij een decentrale uitvoering dat in het geval van klachten over de werkwijze van een gemeente, belanghebbende een klacht kan indienen bij de klachtencommissie van de gemeentelijke sociale dienst, dan wel de gemeentelijke ombudsman. Tevens staat voor een belanghebbende de mogelijkheid open om bezwaar aan te tekenen tegen de beslissing van het college ten aanzien van zijn recht op bijstand en kan eventueel beroep worden ingesteld.
Zijn er meer gemeenten die de uitkeringsaanvraag van mensen ouder dan 27 jaar met een maand opschorten? Acht u aanvullende wetten en regels noodzakelijk teneinde te bewerkstelligen dat uitkeringsaanvragen direct in behandeling worden genomen en voorschotten worden verstrekt? Zo nee, op welke wijze wilt u voorkomen dat mensen onnodig lang moeten wachten op een uitkering met als gevolg schulden en andere sociale problemen?
Een dergelijke praktijk bij gemeenten is mij niet bekend. Ik acht het niet nodig om met aanvullende wetten en regels te komen om te bewerkstelligen dat uitkeringsaanvragen direct in behandeling worden genomen en voorschotten worden verstrekt. De wetgeving voorziet hier reeds in.
In beginsel moet acht weken na het in behandeling nemen van de aanvraag op de aanvraag worden beslist. Uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag is er recht op een voorschot van algemene bijstand. Hiermee wordt voorkomen dat mensen onnodig lang moeten wachten op een uitkering en dat er als gevolg daarvan schulden worden opgebouwd of dat er andere sociale problemen ontstaan.
De mogelijkheden van collega woningcorporaties om Vestia bezit over te nemen |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de wens van de Bossche woningcorporatie Zayaz om het bezit van Vestia in ’s Hertogenbosch over te nemen? Zo nee, bent u bereid om hierover contact op te nemen met Zayaz of de wethouder Wonen in ’s Hertogenbosch?
Volgens de regelgeving neergelegd in de circulaire MG 2013–02 kan afgeweken worden van de aanbiedingsvolgorde (woningen eerst te koop aanbieden aan corporaties, alvorens bijvoorbeeld beleggers in de gelegenheid te stellen om te kopen) als in het kader van een sanering of herstelplan algemene afspraken zijn gemaakt met het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) over verkoop. Vestia behoefde de woningen derhalve niet eerst aan corporaties aan te bieden. Vestia heeft de woningcorporaties, waaronder ook Zayaz, per brief gewezen op de mogelijkheid de verkoopinformatie te beoordelen en een bieding uit te brengen. Zowel Zayaz als Vestia hebben aangegeven dat Zayaz toegang heeft gekregen tot de beschikbare informatie.
Zayaz heeft vervolgens besloten geen bieding uit te brengen. Tijdens het contact tussen Vestia en de gemeente in september 2014 over hun zienswijze, heeft de gemeente Vestia verzocht contact op te nemen met Zayaz over een eventuele bieding. Vestia heeft Zayaz niet gevraagd een bod uit te brengen, aangezien er op dat moment al een getekend koopcontract lag met Patrizia. Dit heeft Vestia naar alle partijen gecommuniceerd. Nader contact met de wethouder van de gemeente ’s Hertogenbosch acht ik niet nodig, gezien het feit dat de gemeente haar zienswijze over de voorgenomen verkoop heeft ingediend. Deze zienswijze zal ik meewegen bij mijn besluit.
Bent u op de hoogte van het feit dat Vestia eerst wel maar nu niet meer bereid is om haar bezit in ’s Hertogenbosch aan Zayaz te verkopen, omdat er een intentieovereenkomst ligt met de Duitse vastgoedinvesteerder Patrizia? Hoe beoordeelt u deze gedraaide houding van Vestia?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het wenselijker is dat lokale woningcorporaties te koop staand Vestia bezit overnemen in plaats van buitenlandse vastgoedbeleggers? Kunt u uw antwoord toelichten?
In beginsel vind ik het wenselijk dat corporatiewoningen met een maximale huur onder de liberalisatiegrens bij verkoop worden aangeboden aan zittende huurders en lokale woningcorporaties. Dit uitgangspunt is neergelegd in de verkoopregelgeving (de MG 2013–02). Het door het CFV goedgekeurde verbeterplan van woningcorporatie Vestia voorziet onder meer in de pakketgewijze verkoop van woningen. Deze verkoop is noodzakelijk om er voor te zorgen dat Vestia op eigen kracht, dus zonder wederom een beroep te doen op saneringssteun, uit de financiële problemen komt. In de verkoopregelgeving is neergelegd dat voor saneringscorporaties als Vestia van de bovenstaande aanbiedingsvolgorde kan worden afgeweken. Lokale woningcorporaties kunnen daarbij in de voorgeschreven openbare aanbieding van de woningen meedingen. De woningcorporatie moet vervolgens haar voornemen tot verkoop aan de ILT voorleggen, waarbij in de toetsing, op basis van de zienswijzen van de huurders, de gemeente en het CFV, de belangen tegen elkaar worden afgewogen. Deze afweging kan er toe leiden dat verkoop aan beleggers door bijvoorbeeld een hogere opbrengst uiteindelijk de voorkeur verdient. De regelgeving voorziet in geval van verkoop aan beleggers in waarborgen voor de huurderbelangen, in de vorm van een toetsing op integriteit van de koper en een eis aan sociaal verhuurgedrag.
In welke mate speelt de belangstelling vanuit lokaal gebonden woningcorporaties voor Vestiabezit een rol in uw meningsvorming omtrent de voorgenomen verkoop van Vestiabezit aan Patrizia? Kunt u dit toelichten?
Bij een saneringscorporatie kan het eerst aanbieden van de woningen aan een andere corporatie worden overgeslagen. Vanwege een zorgvuldig oordeel over het volkshuisvestelijk belang, weeg ik in deze situatie de belangstelling van andere corporaties echter wel mee, in combinatie met andere wegingsfactoren zoals de zienswijzen van de desbetreffende gemeenten en de huurdersorganisatie, alsmede de hoogte van de bieding van de corporatie ten opzichte van de bieding van een niet-corporatie in de context van het grote financiële probleem van deze saneringscorporatie.
In welke mate heeft u inzicht over de bereidheid bij woningcorporaties werkzaam in het verkoopgebied van Vestia om Vestiabezit over te nemen?
Vestia heeft aan de ILT aangegeven welke corporaties een bieding hebben gedaan. Biedingen van de corporaties in gemeenten met een negatieve zienswijze zijn desgevraagd aan de ILT overhandigd.
Vindt u ook niet dat de collega woningcorporaties, die Vestia in de lucht houden met 700 miljoen euro steun, een eerste recht van koop zouden moeten hebben?
Het verkoopbeleid van Vestia is er op gericht om op eigen kracht, zonder nieuwe saneringssteun, uit de financiële problemen te komen. Daartoe heeft Vestia ook delen van haar bezit aan collega-corporaties verkocht. Een eerste recht van koop voor collega-corporaties zou kunnen leiden tot lagere verkoopopbrengsten en vervolgens de noodzaak tot aanvullende, door de corporaties op te brengen, saneringssteun. Ik geef daarom de voorkeur aan het handhaven van de eis tot openbare aanbieding, waarbij woningcorporaties kunnen meebieden, waarna een belangenafweging plaats vindt. Het volkshuisvestelijk belang dat mede tot uiting komt in de zienswijze van gemeente en huurdersorganisatie speelt in die afweging een belangrijke rol.
Bent u bereid, voorafgaand aan de oordeelsvorming over de verkoop aan Patrizia, bij de woningcorporaties die in het verkoopgebied van Vestia gevestigd zijn uit te zoeken in welke mate zij interesse hebben in een deel van de Vestiaportefeuille?
Zoals aangegeven hebben woningcorporaties via de openbare aanbieding en op uitnodiging van Vestia hun belangstelling kunnen tonen. Nader onderzoek daarnaar acht ik niet nodig.
Hebt u kennisgenomen van het nieuws dat Turkije de man heeft vrijgelaten die in februari 2013 in Kopenhagen de Deense journalist Lars Hedegaard probeerde te vermoorden en die vervolgens in Turkije is gearresteerd?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een schande is dat Turkije de man die een aanslag pleegde op Lars Hedegaard, heeft vrijgelaten? Zo ja, bent u bereid de Nederlandse verontwaardiging hierover kenbaar maken in het kader van de strijd tegen terrorisme?
Denemarken heeft navraag gedaan over deze kwestie, die in eerste instantie een strafrechtelijke zaak is tussen Denemarken en Turkije, bij de Turkse autoriteiten. De Turkse autoriteiten hebben beloofd de zaak grondig uit te zoeken. Het kabinet ziet geen reden het NAVO-lidmaatschap van Turkije aan de orde te stellen.
Deelt u de mening dat Nederland alles moet doen om Denemarken te helpen de Turken onder druk te zetten om de aanslagpleger op Lars Hedegaard opnieuw op te pakken en uit te leveren aan Denemarken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een land dat terroristen vrijlaat, niet in de NAVO thuishoort?
Zie antwoord vraag 2.
Spoorhinder in Den Bosch en Rosmalen |
|
Betty de Boer (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de spoorhinder die omwonenden ervaren in Den Bosch (ondere andere aan de Willem van Oranjelaan) en bij het verhoogde spoor te Rosmalen?
Ik ben hiermee bekend. Ik heb hierover het afgelopen jaar enkele brieven van omwonenden ontvangen. Ik vind het belangrijk om aan te geven dat beide situaties verschillend van aard zijn. In Den Bosch is de hinder ontstaan naar aanleiding van de uitvoering van het tracébesluit Sporen in Den Bosch om de spoorcapaciteit te vergroten. In Rosmalen is de hinder ontstaan naar aanleiding van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart, waar een nieuw werk voor het spoor gerealiseerd is. Hier is de capaciteit van het spoor niet gewijzigd. Ook hiervoor is overigens een tracébesluit genomen.
Hoe beoordeelt u de leefomgeving van omwonenden in dit gebied? Hoe verwacht u dat deze situatie zich ontwikkelt ten tijde van de aanleg van het derde spoor langs de Betuweroute?
Omgevingshinder door het spoor in Nederland is een onderwerp dat mijn continue aandacht heeft. Een toename van vervoer over het spoor roept meteen de vraag op wat het effect is voor de leefbaarheid van de directe omgeving. Voor aspecten zoals geluid en externe veiligheid bestaat er duidelijke wet- en regelgeving. Voor geluid geldt de SWUNG wetgeving en voor externe veiligheid geldt Basisnet. In de situaties van zowel Den Bosch als Rosmalen is deze wetgeving leidend geweest en valt de nieuwe situatie binnen de gestelde normen. Voor trillingen is in Rosmalen niet bekend of er een toename is. Een nulmeting destijds was niet aan de orde en niet verplicht. Maar gezien de brieven van omwonenden, ben ik momenteel in gesprek met omwonenden om te komen tot een oplossing.
Voor landelijk beleid omtrent trillingen is er op dit moment alleen regelgeving voor aanlegprojecten; voor bestaand spoor zit de regelgeving nog in de ontwikkelfase. Eén en ander wordt bemoeilijkt door het feit dat er op dit moment geen eenduidig verband te leggen is tussen het spoorgebruik en de hinder die ondervonden wordt. Dit hangt namelijk sterk af van de lokale bodemgesteldheid, de infrastructuur en de omliggende bebouwing.
In de perioden van omleiding in verband met de aanleg van het 3e spoor in Duitsland wordt op dit traject door Den Bosch en Rosmalen geen grote toename van het aantal goederentreinen verwacht. Zoals aangegeven in mijn brief 1over het derde spoor wordt nog in kaart gebracht wat ten aanzien van trillingen de gevolgen kunnen zijn.
Kunt u aangeven welke afspraken zijn gemaakt met deze omwonenden omtrent trillings- en geluidshinder? Zijn deze afspraken ook nagekomen? Zo nee, waarom niet?
Begin 2014 heb ik brieven ontvangen van omwonenden in Rosmalen. Er is afgelopen maanden een aantal gesprekken geweest, waarbij de bezwaren zijn geïnventariseerd. Vervolgens is nagegaan of Rijkswaterstaat, verantwoordelijk voor de uitvoering van het tracébesluit Omlegging Zuid-Willemsvaart, en ProRail, verantwoordelijk voor de uitvoering van het kunstwerk voor het spoor, juist hebben gehandeld.
Diverse experts zijn betrokken geweest bij het verrichten van metingen bij omwonenden en de inventarisatie van mogelijk maatregelen. Zoals het zich nu laat aanzien zijn er geen fysieke maatregelen te treffen die voldoen aan het doelmatigheidscriterium. Hierover vindt nader overleg plaats met bewoners en betrokken experts.
Recent is aan omwonenden bericht dat op het traject Den Bosch – Rosmalen de maatregel van snelheidsbeperking zal worden onderzocht. Samen met omwonenden, de gemeente en ProRail zal mijn ministerie kijken naar de inrichting van een proef. Deze proef maakt deel uit van het landelijk onderzoek naar de maatregel van snelheidsbeperking. De eerste fase van dit onderzoek, de beleidsanalyse, is eind augustus 2014 afgerond. Hieruit blijkt dat het beperken van de snelheid voor met name goederentreinen in nachtelijke uren, een positief effect zou kunnen hebben voor de omgeving. De proef in Rosmalen zal zodanig ingericht worden, dat de effectiviteit, de operationele consequenties en de handhaafbaarheid vastgesteld kunnen worden.
Tenslotte hebben een aantal omwonenden bij Rijkswaterstaat een verzoek voor nadeelcompensatie ingediend. De onafhankelijke commissie, die is ingesteld om deze aanvragen te behandelen en de Minister hierover te adviseren, zal naar verwachting op korte termijn haar conceptadviezen aan de indieners doen toekomen.
Ziet u mogelijkheid om met deze omwonenden en de desbetreffende decentrale overheden in gesprek te gaan en te zoeken naar oplossingen voor de hinder? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat een snelheidsbeperking van goederentreinen rond station Den Bosch zou kunnen leiden tot minder overlast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het mogelijk om dit te onderzoeken?
Ja, in het kader van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer is afgesproken om deze maatregel te onderzoeken voor toepassing in de spoorzone in Den Bosch. Dit is vastgelegd in mijn brief over PHS, die ik op 17 juni 2014 aan de Kamer heb gestuurd2. Dit onderzoek wordt afgestemd op en moet passen binnen het lopende landelijke onderzoek. Er zal gekeken worden of dit onderzoek gekoppeld kan worden aan de proef naar deze maatregel in Rosmalen.
Kunt u deze vragen vóór 5 november 2014 beantwoorden?
Ja, bij dezen.
De strijd rondom ADHD-medicatie voor volwassen |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Argos «Strijd om ADHD-medicijnen voor volwassenen»1 en het bericht «Offlabelgebruik methylfenidaat omstreden»?2
Ja.
Kunt u ingaan op de registratieprocedure van het middel Strattera van farmaceut Eli Lilly? Kunt u reageren op de uitlatingen van Dick Bijl over het onderzoek dat door deze farmaceut is gedaan, en hierbij specifiek ingaan op de samenstelling van de patiëntengroep?
De registratieprocedure van het middel Strattera is beschreven in het Europese publieke beoordelingsrapport – de zogenaamde EPAR. Deze EPAR is te vinden op de website van de Britse evenknie van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), registratieautoriteit MHRA (http://www.mhra.gov.uk/home/groups/pl-a/documents/websiteresources/con020684.pdf). Het Verenigd Koninkrijk (in casu de MHRA) is voor Strattera de leidende lidstaat in Europa. Deze stelt de rapporten op en de overige lidstaten geven hier hun commentaar op. Deze rapporten en de commentaren hierop zijn in het EPAR terug te vinden, evenals de reacties van de firma Eli Lilly op de commentaren.
De punten die Dick Bijl opvoert ten aanzien van de inclusie- en exclusiecriteria van patiënten in de onderzoeksgroepen zijn bij het CBG bekend en deze zijn ook onderdeel van discussie geweest. In twee van de tien studies was de samenstelling van de patiëntengroep niet optimaal. Deze tekortkomingen zijn tijdens de beoordeling aan de orde geweest en meegewogen. Alles in beschouwing genomen was de baten/risico balans positief.
Kunt u uiteenzetten op basis van welke onderzoeken en argumenten het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) ervoor heeft gekozen geen vergunning te verstrekken voor het middel Concerta voor gebruik door volwassenen? Kunt hierbij ook ingaan op de vraag waarom het middel wel veilig voor kinderen wordt geacht?
Ook voor deze aanvraag voor indicatie-uitbreiding heeft de MHRA een EPAR gepubliceerd waarin de registratieprocedure staat beschreven. Hieruit is op te maken dat er onderzoek naar werkzaamheid en risico’s is gedaan bij 944 patiënten verdeeld over vier studies: drie kortetermijnstudies en een langetermijnstudie.
De bewijslast schoot tekort zowel wat betreft de werkzaamheid als de risico’s op een groot aantal punten, waarvan de belangrijkste zijn:
In de langetermijnstudie bleek Concerta zich niet te onderscheiden van placebo.
In de studies bleken de patiënten te lijden onder een groot aantal bijwerkingen: zo was er een duidelijke verhoging van hartslag en bloeddruk te zien, waarbij onduidelijk bleef of dit verband hield met een toegenomen risico op hart- en vaataandoeningen en sterfte. Bovendien gaf een aantal psychiatrische bijwerkingen als angst en spanning, depressie, vijandigheid en agressie reden tot grote zorg over de risico’s.
De registratiehouder heeft nog tijdens deze procedure verder afgezien van deze indicatie-uitbreiding naar volwassenen. Het beoordelingsrapport (EPAR) is te vinden op de site van de MHRA: http://www.mhra.gov.uk/home/groups/l-unit1/documents/websiteresources/con2033483.pdf
Concerta is voor gebruik bij kinderen geregistreerd op basis van een vergelijkbare besluitvormingsprocedure, op basis van voor deze doelgroep relevant onderzoek en data. Hierbij is werkzaamheid aangetoond, zowel bij korte- als langetermijngebruik. Risico’s op bijwerkingen blijken bij kinderen kleiner te zijn en dan met name op de bijwerkingen die bij volwassenen in sterkere mate worden waargenomen: de cardiovasculaire en de psychiatrische bijwerkingen. Daarnaast wordt in de bijsluiter beschreven hoe de behandelaar deze bijwerkingen dient te monitoren en hoe hij hier op kan reageren, waardoor het risico ingeperkt kan worden.
Klopt het dat het middel wel mag worden voorgeschreven aan volwassenen die het middel ook als kind al kregen, en hier goed op reageerden? Waarom mag het middel niet meer worden voorgeschreven wanneer ADHD pas op latere leeftijd wordt ontdekt?
Ja, het oordeel hierover kan goed aan de behandelaar worden overgelaten, mits deze de adviezen opvolgt die in de bijsluiter zijn vermeld en hiermee de risico’s van voortgezet gebruik bewaakt.
Voor het tweede gedeelte van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Aan hoeveel volwassen patiënten is Concerta nog voorgeschreven nadat de registratie van dit middel is afgewezen door het CBG? Hoe vaak wordt andere ADHD-medicatie voor volwassenen voorgeschreven?
Volgens de stichting Farmaceutische kengetallen zullen dit jaar naar verwachting voor het eerst meer dan 100.000 personen van 18 jaar of ouder methylfenidaat gebruiken. SFK geeft aan dat het aantal volwassen gebruikers van Concerta dat dit middel ook al gebruikte op of voor hun 18de, zo’n 25 – 50% bedraagt.
Klopt het dat de afwijzing van de registratie voor Concerta toevallig aan het licht is gekomen, en dat een afwijzing van een registratie in de regel geheim wordt gehouden vanwege bedrijfsbelangen, zoals wordt gesteld in het artikel in Medisch Contact? Wat vindt u van deze procedure?
Dit is onjuist, de afwijzing is niet geheim gehouden. De MHRA heeft het EPAR op haar website gepubliceerd (http://www.mhra.gov.uk/home/groups/l-unit1/documents/websiteresources/con2033483.pdf). Daarnaast zijn de notulen van de Collegevergadering waar de indicatie is besproken openbaar gemaakt via de website van het CBG (http://www.cbg-meb.nl/NR/rdonlyres/CAD97DE3-BB79-406C-9137-44060EB778F5/0/Openbaarverslag716eCollegevergadering.pdf)
Wat is uw reactie op het voornemen van de commissie van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie om Concerta als eerste aangewezen middel op te nemen in een nieuwe richtlijn voor volwassenen met ADHD? Bent u van mening dat er veilig kan worden voorgeschreven, ondanks de afwijzing door het CBG? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBG is, in samenwerking met andere Europese registratieautoriteiten, tot een afwijzend oordeel gekomen over het gebruik van Concerta bij volwassenen met ADHD, omdat de risico’s groter zijn dan de voordelen. Het CBG baseert zich bij haar oordeel op alle beschikbare wetenschappelijke data. Dit is een belangrijke conclusie van de registratie autoriteiten waar de behandelaren rekening mee dienen te houden. Het lijkt me voorbarig om nu al te reageren op een voornemen van de richtlijn commissie van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat deze nieuwe richtlijn voor psychiaters leidend wordt bij het toezicht?
Voor de IGZ zal een nieuwe richtlijn pas van toepassing kunnen zijn bij het toezicht, vanaf het moment dat deze door de beroepsvereniging landelijk als beroepsstandaard is gepubliceerd.
In algemene zin lijkt mij een inhoudelijke afwijzing van een indicatiegebied van een geneesmiddel door het CBG een belangrijk uitgangspunt voor toezicht van de IGZ.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin het CBG het middel Concerta niet heeft willen registeren, maar de IGZ aangeeft de richtlijn van de beroepsgroep, waarin Concerta het eerste aangewezen middel is, als leidend te zien? Bent u van mening dat deze situatie verwarrend en onwenselijk is voor patiënten en artsen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u alsnog duidelijkheid creëren voor patiënten en artsen?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven, het lijkt me goed om eerst het besluitvormingsproces in de wetenschappelijke vereniging over de richtlijn af te wachten.
Vindt u het noodzakelijk dat er nieuw wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan, nu de bestaande onderzoeken voor verschillende interpretaties vatbaar blijken? Zo nee, waarom acht u dat niet nodig?
Ik wacht eerst af wat het oordeel van de Nederlandse Vereniging van Psychiatrie wordt. Het is voorbarig om hierover nu al te speculeren.