De extra kosten door ammoniakbeleid |
|
Remco Dijkstra (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extra kosten door Ammoniakbeleid»?1
Ja.
In 2030 nemen de kosten voor de pluimveesector toe tot 9,6 miljoen euro, voor de overige veebedrijven tot 37,3 miljoen euro als gevolgd van het concept-Besluit emissiearme Huisvesting Landbouwhuisdieren; kunt u aangeven wat dit een gemiddeld bedrijf per jaar gaat kosten?
Dat is heel erg moeilijk in een gemiddelde uit te drukken. Ik licht dat toe. De aanscherping van de eisen in het ontwerpbesluit geldt alleen voor bedrijven die een nieuwe stal bouwen of die een bestaande stal substantieel uitbreiden. De berekening van de cumulatieve jaarlijkse meerkosten, inderdaad geraamd op 37,3 miljoen euro in 2030 voor het onderdeel ammoniak, is gebaseerd op een aanname over het aantal stallen dat in de periode 2015 – 2030 zal zijn vernieuwd en dat derhalve inmiddels met de jaarlijkse meerkosten ten gevolge van de extra gevergde investering te maken heeft. Bij de aanname over het aantal vernieuwde stallen is uitgegaan van de economische afschrijvingstermijn van stallen: 20 jaar voor rundveestallen, 25 jaar voor pluimveestallen en 30 jaar voor varkensstallen. In 2030 zal dus in die aanname de helft van het aantal varkensstallen zijn vernieuwd, driekwart van het aantal rundveestallen zijn vernieuwd en voor pluimveestallen iets daartussen in.
In werkelijkheid gaan de stallen vaak veel langer mee dan de economische afschrijvingstermijn aangeeft en dat betekent dat het aantal bedrijven dat in 2030 in werkelijkheid met de meerkosten te maken heeft, lager zal zijn en dus ook dat de geraamde cumulatieve jaarlijkse meerkosten lager zullen zijn dan 37,3 miljoen euro. Voor de bedrijven die hun stal vernieuwen en dan dus aan de aangescherpte eisen moeten voldoen zijn de jaarlijkse meerkosten ten hoogste 3%.Het werkelijke percentage verschilt per sector, voor sommige sectoren zijn er zelfs helemaal geen meerkosten om aan de nieuwe eis bij nieuwbouw te voldoen.
Kunt u aangeven hoeveel meer geld de consument gemiddeld gaat betalen voor vlees, melk en andere veehouderijproducten als gevolg van deze regelgeving en kunt u aangeven in hoeverre vergelijkbare extra kosten in het verleden zijn doorberekend aan de consument?
Nee, ik kan niet aangeven hoeveel meer geld de consument gemiddeld gaat betalen en in hoeverre vergelijkbare extra kosten in het verleden zijn doorberekend. De marktprijs voor de desbetreffende producten af-boerderij beweegt zich niet altijd parallel aan de ontwikkeling van de kostprijs.
Een aantal sectoren staan enorm onder druk; zijn deze sectoren in staat om deze lastenverzwaring te dragen?
Bedrijven die geen nieuwe stallen bouwen en die bestaande stallen niet met meer dan 50% uitbreiden krijgen niet te maken met aangescherpte eisen en dus ook niet met meerkosten. Bedrijven die dergelijke investeringen wel plegen kunnen bij hun investeringsbeslissing en de daarbij behorende financiële planning rekening houden met eventuele meerkosten. Niet in alle gevallen zal er sprake zijn van meerkosten. Zie voor een verdere toelichting hoofdstuk 3, de paragraaf «economische haalbaarheid», in de Nota van Toelichting bij het ontwerpbesluit.
Kunt u aangeven of de lasten die bij Nederlandse veebedrijven terecht komen vergelijkbaar zijn met de lasten die in alle andere 27 EU-lidstaten worden opgelegd aan het bedrijfsleven als gevolg van de NEC-richtlijn, of zijn er verschillen en kunnen deze in kaart gebracht worden?
Op 18 december 2013 heeft de Europese Commissie een voorstel gepresenteerd voor een herziening van de NEC-Richtlijn. Het voorstel stelt Nederland een ammoniakreductie van 25% voor (ten opzichte van 2005), terwijl de reductie gemiddeld voor Europa 30% is. Daarmee lijken de lasten voor Nederland lager dan het Europees gemiddelde.
Uit de onderliggende rapporten blijkt dat de Europese Commissie rekening heeft gehouden met de inspanningen op milieugebied reeds door het Nederlandse bedrijfsleven genomen. Anderzijds is Nederland een dichtbevolkt land met onder meer een relatief grote veesector. Ondanks dat het voorgestelde plafond lager is dan het Europees gemiddelde, is ook van de veesector nog een aanzienlijke inspanning noodzakelijk in de periode tot 2030.
Ik moet hierbij aangeven dat het hier om voorstellen van de Europese Commissie gaat. Op dit moment is het PBL bezig een kosten/baten-analyse op te stellen van het Commissievoorstel. Met deze analyse en de inbreng die ik gehad heb van verschillende belanghebbenden, waaronder ook de veesector, zal ik mijn positie bepalen. Ik verwacht mijn positie nog dit jaar met u te kunnen delen.
Als er verschillen zijn, kunt u dan aangeven of deze te verklaren zijn door de wijze waarop Nederland Natura 2000, en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in het vervolg hiervan, implementeert in vergelijking met andere landen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wordt er met het concept-Besluit emissiearme Huisvesting Landbouwhuisdieren vooruit gelopen op de aanpassing van de NEC-richtlijn? Zo ja, welke andere landen lopen hier ook al op vooruit en verplichten daarmee hun bedrijfsleven extra investeringen te doen?
Met dit ontwerpbesluit wordt niet vooruitgelopen op de aanpassing van de NEC-richtlijn. De door de EU voorgestelde aanscherping van het emissieplafond voor ammoniak in 2020 vereist nog geen aanscherping van de huidige emissie-eisen. Op de voorgestelde aanscherping in 2030 kan nu nog niet worden geanticipeerd, mogelijk is een verdergaande aanscherping dan die in dit ontwerpbesluit dan nodig.
Kunt u aangeven of de verhouding tussen de verschillende vormen van fijnstof zoals afgesproken in de NEC-richtlijn 2001/8/EG tussen landen, of tussen de vormen van fijnstof, nog gewijzigd zullen worden of zijn deze in beton gegoten?
Het voorstel van de Europese Commissie van 18 december 2013 introduceert een plafond voor PM2.5, deeltjes met een grootte van 2.5 micrometer of minder. In de oorspronkelijke NEC-richtlijn (2001/8/EG) werd gekeken naar grotere deeltjes met een grootte van 10 micrometer of minder (PM10). Dit nieuwe plafond gebaseerd op PM2.5 wordt niet eerder vastgesteld dan 2016.
Hoe beoordeelt u dat volgens de normen tot 2010 in 2001/8/EG Portugal meer SO2 en vrijwel evenveel NOx, VOS en NH3 mag uitstoten als Nederland terwijl het land zeven miljoen inwoners minder heeft dan Nederland?
De normen die tot 2010 golden, maar ook de voorgestelde normen voor 2030, worden niet alleen gebaseerd op het aantal inwoners van een lidstaat. Ook bijvoorbeeld de aanwezige industrie en het verkeer zijn meegenomen bij het vaststellen van deze plafonds. Dat neemt niet weg dat alle Nederlandse belanghebbenden een forse inspanning hebben gedaan om deze plafonds in 2010 te realiseren.
Deze inspanning is terug te zien in de voorgestelde plafonds voor 2030, waarbij Nederland voor de meeste stoffen een lager reductiepercentage heeft dan landen die minder hebben gedaan, zoals Portugal.
Steun van Stichting Kinderpostzegels aan een anti-Israëlische organisatie |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Urk boycot kinderpostzegels»?1
Ja.
Begrijpt u het standpunt van de gemeente Urk, om Stichting Kinderpostzegels te boycotten vanwege de steun die de stichting geeft aan een anti-Israëlische organisatie?
Nee. Ik ken Stichting Kinderpostzegels als een neutrale, onpartijdige kinderhulporganisatie die zich in Nederland en wereldwijd inzet voor bescherming en ontwikkeling van kwetsbare kinderen. In dit specifieke geval gaat het om ondersteuning van een project waarbij kwetsbare en getraumatiseerde kinderen in de Palestijnse Gebieden (waaronder kinderen met een gehoorbeperking) muziektherapie krijgen via onder meer rap- en sambamuziek. Stichting Kinderpostzegels ondersteunt overigens ook in Israël
projecten voor kinderen in kwetsbare posities.
Kunt u aangeven waarom Stichting Kinderpostzegels überhaupt meer dan een miljoen euro subsidie ontvangt van de overheid? Bent u bereid deze vorm van ontwikkelingshulp stop te zetten? Zo neen, waarom niet?
Naast activiteiten gefinancierd uit eigen middelen steunt Stichting Kinderpostzegels kinderprojecten en -programma’s in Burkina Faso, Ethiopië,
Mali en Nicaragua. Middelen hiervoor komen deels uit het Medefinancieringsprogramma MFS en het Kindhuwelijkenfonds.
De Nederlandse overheid werkt voor de uitvoering van het ontwikkelingsbeleid samen met verschillende partners: het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, niet-gouvernementele organisaties en kennisinstellingen. Dit maakt het mogelijk om effectief kennis, technologie en netwerken bij elkaar te brengen en groepen mensen te bereiken die door de overheid alleen niet of moeilijker bereikt kunnen worden. Ik zie geen aanleiding om met deze samenwerkingsvormen te stoppen.
Wanneer komt er nu eindelijk een breed onderzoek naar de gesubsidieerde anti-Israëlische steun door zogenaamde goede doelen als Stichting Kinderpostzegels, maar ook Oxfam Novib, ICCO en Cordaid?
Naast activiteiten gefinancierd uit eigen middelen voeren genoemde organisaties met steun van de overheid projecten en programma’s uit die passen binnen het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Aan die steun zijn voorwaarden verbonden die zijn vastgelegd in subsidiebeschikkingen. Dat houdt onder meer in dat er geregeld wordt gerapporteerd over inhoudelijke voortgang en besteding van middelen. Ik zie geen aanleiding voor een onderzoek als waar vragensteller naar verwijst.
Het bericht 'ISIS-vlag in beslag genomen' |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «ISIS-vlag in beslag genomen»?1
Ja.
Waarom zijn de betrokken heerschappen niet direct gestript van de (eventuele) Nederlandse nationaliteit en is hun paspoort niet ingetrokken, gevolgd door een enkele vliegreis naar het kalifaat?
Op zaterdag 27 september 2014 hebben drie jonge mannen met bedekte gezichten vanuit een auto met een type Shahada-vlag (een vlag waarop de geloofsbelijdenis staat) en een Palestijnse vlag gezwaaid. De Shahada-vlag is in beslag genomen en de mannen zijn gehoord. Thans moet over dit feitencomplex nog een vervolgingsbeslissing worden genomen. Hiertoe is advies ingewonnen bij het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD). Het al dan niet kunnen nemen van maatregelen zoals het ontnemen van het Nederlanderschap, of het signaleren van paspoorten ten behoeve van vervallen verklaring, is op dit moment dan ook nog niet aan de orde. Vanwege belangen van opsporing en vervolging kunnen geen verdere mededelingen worden gedaan.
Bent u bereid alsnog over te gaan tot de hierboven genoemde maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Forse kritiek van gemeenten en provincie op NAM’ over de uitvoering van het gaswinningsakkoord |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt de bewering dat slechts 2.000 tot 5.000 huizen per jaar worden verstevigd, terwijl 50.000 huizen verstevigd moeten worden?1 Klopt het dat het in dit tempo wel 27 jaar kan duren voordat alle woningen versterkt zijn? Bent u bereid om deze opgave veel sneller uit te laten voeren?
De aantallen van 2.000 tot 5.000 te versterken huizen per jaar waren een eerste inschatting van NAM aan het begin van dit jaar over het tempo van preventief versterken en de benodigde kennis en capaciteit. Op dit moment is het onduidelijk welke aantallen huizen in totaal versterkt moeten worden, omdat er nog geen goede inschatting van de te verwachte grondversnellingen gedaan kan worden en omdat tegelijkertijd door NAM een inschatting wordt gemaakt van de sterkte van de huizen. Dit vereist een voortdurende onderzoeksinspanning die jaarlijks zal leiden tot betere risicoschattingen.
NAM heeft aangegeven dat dit één van de hoofdopdrachten is van de nieuwe uitvoeringsorganisatie (Project Service Bureau). De inspanningen die geleverd worden zijn er niet primair op gericht om zoveel mogelijk huizen te verstevigen maar worden gericht op het beperken van het veiligheidsrisico door steeds de meest kwetsbare (groepen van) gebouwen te versterken. De veiligheid van de inwoners staat voorop.
Dit jaar heeft NAM 4.000 straatinspecties uitgevoerd. Naast het wegnemen van acute risico’s, dragen deze inspecties bij aan de kennis van de gebouwen in de regio. Dit jaar zal de veiligheid van honderden gebouwen vergroot worden door middel van bijvoorbeeld het stabiliseren van zwakke gebouwen, vervanging van gevaarlijke bouwelementen als schoorstenen en kleine inpandige ingrepen. Deze inspecties hebben onlangs ook constructiefouten aan het licht gebracht van de zogenaamde «Jarinowoningen». Er vindt op dit moment intensief overleg plaats met gemeenten welke maatregelen hier genomen moeten worden.
Daarnaast is NAM volgens opdracht bezig met het opschalen van de verstevigingscapaciteit: in 2015 zal het aantal straatinspecties worden opgevoerd tot 11.000 en zullen 1.500 tot 3.000 woningen versterkt worden. Dit betekent dat er een serie maatregelen ontworpen wordt ter voorbereiding van een grootschalige uitrol. Hierbij kan gedacht worden aan de ontwikkeling van een technisch handboek, de aankoop van testwoningen, het opzetten van een ontwerpcompetitie en de opleiding van plaatselijke arbeidskrachten. Ondanks het feit dat we nog niet weten om hoeveel huizen het draait is de verwachting wel dat een substantieel aantal huizen moet worden versterkt. Daarom heb ik NAM gevraagd om met een plan te komen om de het tempo van preventief verstevigen op te voeren. De mate van en capaciteit tot opschaling is dus essentieel en NAM heeft toegezegd hier harde afspraken over te maken met de uitvoeringsorganisatie. NAM dient jaarlijks een plan in te leveren waarin ze inzicht geven in de planning. Eerste oplevering van deze planning is voorzien in januari 2015.
Deelt u de mening dat in het gaswinningsakkoord een te laag bedrag is opgenomen voor de extra kosten van nieuwbouw van woningen en bent u bereid hierover opnieuw in gesprek te gaan met de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), zodat het bedrag op het vereiste niveau komt om een bouwstop te voorkomen en om meerkosten te vermijden van burgers, ondernemers en ontwikkelaars?
In het Bestuurlijk Akkoord (bijlage blg-281170 bij Kamerstuk 33 529, nr. 28) is een raming opgenomen van 500 mln euro voor bouwkundig versterken. Gezien de hiervoor genoemde onzekerheden is het nog niet bekend of de raming van 500 mln euro volstaat, maar het geeft voorlopig voldoende armslag. Daarnaast is 10 mln euro gereserveerd voor advies, stimulering van innovatieve bouwmethoden en directe meerkosten voor nieuwbouw. Dit bedrag wordt ingezet om een inschatting te kunnen maken van de precieze meerkosten en van de vraag of het mogelijk is om met betrekkelijk weinig meerkosten toch aardbevingbestendig te kunnen bouwen, bijvoorbeeld door het maken van alternatieve keuzes bij het ontwerp. Uit de pilot van de nieuwbouwregeling blijkt dat de betreffende eigenaren tevreden zijn over de geboden technische in financiële ondersteuning.
Vooralsnog volstaat het budget voor de nieuwbouwregeling, maar mocht blijken dat dit onvoldoende is dan zal ik verhoging met NAM bespreken.
Bent u op de hoogte van de brandbrief van bestuurders van provincie en gemeenten aan de NAM? Deelt u het standpunt dat de uitgangspunten van het gaswinningsakkoord niet of onvoldoende zijn meegenomen in de aanbestedingsprocedure voor de uitvoeringsorganisatie voor schadeafhandeling, zoals het uitgangspunt om de regio te betrekken bij de uitvoering?
Ja, ik ben op de hoogte van de brief.
Ik ken de zorgen van de lokale bestuurders of de uitgangspunten voldoende zijn meegenomen. Daarop ben ik zelf naar Groningen gegaan om dit met de Dialoogtafel te bespreken. Naar aanleiding van deze discussie zijn diverse informatiesessies gepland met leden van de Dialoogtafel waarbij een lijst met aandachtspunten is opgesteld, die door NAM zijn meegenomen in de selectieleidraad. NAM houdt de Dialoogtafel op de hoogte van de voortgang, zodat de Tafel betrokken blijft in het proces.
Op welke manier zet u zich in voor naleving van de uitgangspunten van het Bestuursakkoord, naar aanleiding van de brandbrief en op welke manier zet u zich in om de regio beter te betrekken bij de schadeafhandeling?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de onvrede van verschillende deelnemers aan de dialoogtafel, die van mening zijn onvoldoende grip te hebben op de inhoudelijke uitvoering van het gaswinningsakkoord? Deelt u deze visie? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de inbreng en de invloed van de regio op de uitvoering van de maatregelen te vergroten?
Ja, ik ben op de hoogte van deze geluiden. Binnen de Dialoogtafel wordt bezien of het mogelijk is om partijen beter te ondersteunen. Voor een aantal besluiten uit het Bestuurlijk Akkoord ligt de eindverantwoordelijkheid bij de akkoordpartijen zelf (of bijvoorbeeld bij het Waterschap, als het gaat om versterking van de infrastructuur). Echter: binnen deze beperkingen heeft de Dialoogtafel voldoende mandaat om invloed uit te kunnen oefenen op besluitvorming en over de invulling van de te nemen maatregelen.
Deelt u de mening dat meer duidelijkheid noodzakelijk is over de gevolgen van het gaswinningsakkoord voor mensen op individueel niveau en welke mogelijkheden ziet u om in samenwerking met de NAM verbetering aan te brengen in de gefragmenteerde informatievoorziening?
Informatievoorziening richting alle verschillende partijen en geïnteresseerden is een voortdurend punt van aandacht. Er is al een aantal maatregelen genomen. Zo heeft NAM een Platform ingericht (www.namplatform.nl) waarop de laatste cijfers met betrekking tot de gaswinning, schadeafhandeling, veel gestelde vragen etc. worden geplaatst.
Daarnaast zal NAM een internetapplicatie uitrollen waarbij mensen individueel kunnen inloggen en bijvoorbeeld de status van hun schadeafhandeling kunnen zien. Ook worden er informatieavonden gehouden in het Regionale Informatiecentrum Gaswinning in het gemeentehuis van Loppersum en is er een onafhankelijke raadsman benoemd waar alle klachten samenkomen (www.onafhankelijkeraadsman.nl).
De normalisering van de diplomatieke betrekkingen met Suriname |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat u, zoals medegedeeld op uw Facebookpagina, na in New York met uw Surinaamse ambtgenoot gesproken te hebben, besloten heeft de diplomatieke betrekkingen met Suriname weer te normaliseren?
Tijdens het gesprek met mijn Surinaamse ambtgenoot, Winston Lackin, heeft Suriname laten weten in te stemmen met het ambassadeurschap van de huidige Zaakgelastigde ai. Nederland had de aanvraag voor agrément ingediend in december 2013. Suriname heeft aangekondigd weer een ambassadeur te zullen benoemen in Den Haag. Het kabinet verwelkomt deze normalisering van de diplomatieke betrekkingen.
Lagen behalve de aangehaalde «onlosmakelijke verbondenheid» nog andere redenen ten grondslag aan dit besluit? Zo ja, welke ontwikkelingen hebben zich de afgelopen maanden in de Nederlands-Surinaamse betrekkingen voorgedaan die aanleiding hebben gegeven tot dit besluit?
Zie antwoord vraag 1. Nederland heeft het verzoek om agrément vorig jaar al ingediend. Het kabinet is van mening dat de gemeenschappelijke taal, geschiedenis, cultuur, en de vele familie- en vriendschapsbanden tussen Suriname en Nederland diplomatieke betrekkingen op ambassadeursniveau rechtvaardigen.
Bent u bereid de Kamer op korte termijn te informeren over de recente ontwikkelingen rondom de relatie met Suriname?
Ja.
Het kort geding dat is aangespannen door twee vrouwen tegen de Islamitische Universiteit Rotterdam |
|
Malik Azmani (VVD), Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het kort geding dat is aangespannen door twee vrouwen tegen de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR)?
Ja.
Kunt u, los van deze specifieke zaak, inzicht geven in de regels omtrent het verwijderen van studenten bij geaccrediteerde niet-bekostigde opleidingen?
De bepalingen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) over de bevoegdheid van het instellingsbestuur om de inschrijving van een student voor een opleiding eenzijdig te beëindigen, zijn niet van toepassing op niet-bekostigde instellingen. Het instellingsbestuur van een niet-bekostigde instelling zegt met de beslissing een student weg te sturen in feite tussentijds een privaatrechtelijke overeenkomst op. Dat kan normaliter niet zonder goede motivering. Met de inschrijving van de student verplicht de niet-bekostigde instelling zich jegens hem of haar tot het verzorgen van de opleiding. De student kan tegen de niet-bekostigde instelling langs civielrechtelijke weg een rechtszaak aanspannen indien hij of zij meent dat de instelling bedoelde verplichting ten onrechte niet langer nakomt.
In hoeverre is een geaccrediteerde opleiding vrij om studenten te verwijderen tijdens de behandeling van een klacht? Op basis van welke wetgeving is dit toegestaan? Is hier een verschil met bekostigde instellingen?
Zoals vermeld in antwoord 2 gelden de bepalingen van de WHW met betrekking tot het eenzijdig beëindigen van een inschrijving niet voor de niet-bekostigde instellingen. Niet-bekostigde instellingen kunnen met de student – ook – andere regels overeenkomen voor het eenzijdig beëindigen van de inschrijving. Niet-bekostigde instellingen zijn op grond van de WHW overigens niet verplicht om een klachtenregeling te hebben.
Het enkele feit dat een student een klacht indient mag natuurlijk geen reden zijn om de inschrijving eenzijdig te beëindigen. Inmiddels heeft ook de rechter geoordeeld dat de instelling fout zat en de studentes hun opleiding moeten kunnen voortzetten.
Het uitsluiten van een opleiding of het eenzijdig beëindigen van de inschrijving van een student door het college van bestuur van een bekostigde instelling voor hoger onderwijs kan op grond van de WHW alleen in de volgende gevallen:
Bent u op de hoogte welke cultuur bedoeld wordt met het «niet passen in de cultuur» als verwijderingsgrondslag?
Ja, de IUR heeft dit toegelicht in haar verweerschrift bij het kort geding. De rechter heeft geoordeeld dat dit onvoldoende grondslag biedt voor verwijdering en bepaald dat de twee vrouwen hun opleiding moeten kunnen hervatten.
In hoeverre is een veilige omgeving binnen de universiteit een voorwaarde voor accreditatie?
De onderwijsleeromgeving is onderdeel van het accreditatiekader, zowel in de beperkte als de uitgebreide opleidingsbeoordeling, en wordt in deze toetsen door een onafhankelijk panel van deskundigen beoordeeld. In de tekst van het kader en de toelichting daarop worden meerdere aspecten van de leeromgeving onderscheiden: het onderwijsprogramma en het didactisch concept, de kwaliteit van het personeel, de opleidingsspecifieke voorzieningen, studeerbaarheid van het programma (studenten de mogelijkheid bieden om de eindkwalificaties te behalen), en de informatievoorziening aan studenten (in functie van de studievoortgang).
Welke consequenties kan dit kort geding hebben voor de accreditatie?
Het kort geding betreft het afdwingen van een inschrijving. De IUR heeft aangegeven het juridisch oordeel van de rechtbank te respecteren en de studenten alsnog in te schrijven. Zie verder antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt deze informatie zich tot de eerder in de Kamer besproken incidenten op de IUR?
Mijn vertrouwen in het bestuur van de Islamitische Universiteit Rotterdam is beschaamd. Mijn juridische mogelijkheden om in te grijpen zijn beperkt daar het gaat om een niet-bekostigde instellingen. Op dit moment lopen er, mede op mijn verzoek, twee acties.
Mocht een van deze lopende onderzoeken mij de aanleiding geven om in te grijpen, zal ik niet aarzelen dat te doen. Zoals gemeld zal de visitatie van zowel de master als de bachelor in maart of april 2015 plaatsvinden.
De voorvallen bij IUR zijn voor mij aanleiding om met wetgeving te komen waarmee ook het niet-bekostigde hoger onderwijs de opdracht krijgt maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef aan studenten bij te brengen. Ik streef ernaar dit wetsvoorstel medio 2015 bij de Raad van State aanhangig te maken.
Deelt u de mening dat er meer aan de hand is op de IUR dan een incident?
De aard en de hoeveelheid incidenten betreffende de IUR zijn mij een doorn in het oog. Ik maak mij dan ook ernstige zorgen over (bestuurs)cultuur op deze instelling.
Is de Inspectie op de hoogte van de klacht die door de studenten is ingediend?
Ja, de Inspectie is op de hoogte van de klacht die door de studenten is ingediend en van de uitspraak van de rechter in dit kort geding.
Welke stappen gaat de inspectie zetten om de gang van zaken op de IUR te onderzoeken?
Wat de klacht van de twee studenten betreft verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7. De inspectie heeft naar aanleiding daarvan al gesproken met het College van Bestuur en de Raad van Toezicht van de IUR en terzake afspraken gemaakt.
Het bedoelde gesprek van de inspectie betrof ook de onrust die is ontstaan door een bericht dat de rector van de IUR op Facebook heeft geplaatst in het kader van de Europese parlementsverkiezingen. Van de zijde van de inspectie is met klem benadrukt dat de afspraak, die na het vorige incident rond de rector is gemaakt, helder is: de rector zal geen uitspraken meer doen die maatschappelijke commotie veroorzaken. De rector dient zich te realiseren dat zijn uitlatingen gezien de maatschappelijke context grote impact kunnen hebben en bijzondere zorgvuldigheid dus vereist is. Dat heeft hij onvoldoende gedaan. Daarmee is de aangehaalde afspraak wat mij betreft geschonden.
Hoe verhoudt de gang van zaken op de IUR zich tot de eerdere uitspraak van het bestuur van de IUR dat de IUR zich actief wil inzetten om een brug te slaan tussen de (normen en waarden van de) Nederlandse maatschappij en de islamitische gemeenschap?1
Zie antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat, als een onderwijsinstelling bewust een tegenstelling creëert tussen de Nederlandse maatschappij en de islamitische gemeenschap, dit grond zou moeten zijn om de accreditatie te herbezien en/of in te trekken?
Zie antwoord op vraag 7.
Het terugtrekken van de Nationale Ombudsman uit het systeem ter preventie van de vernederende en onmenselijke behandeling van burgers die onder staatstoezicht van hun vrijheid zijn beroofd (het Nationaal Preventie Mechanisme) |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nationale ombudsman trekt zich terug uit Nationaal Preventie Mechanisme (NPM)» d.d. 25 september?1
Ja.
Bent u het met de Nationale ombudsman eens dat het NPM niet goed functioneert? Zo ja, welke problemen zijn er en hoe worden deze opgelost? Zo nee, hoe geeft het NPM voldoende invulling aan het Optional Protocol to the UN Convention against Torture (OPCAT)?
Het doel van het OPCAT is om «een systeem in het leven te roepen van periodieke bezoeken door onafhankelijke internationale en nationale organen aan plaatsen waar personen gedetineerd worden teneinde foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te voorkomen». Een belangrijke rol is hierbij weggelegd voor het Subcomité van het Comité tegen Foltering dat belast is met periodieke bezoeken aan detentieplaatsen in de staten die partij zijn bij het OPCAT. Daarnaast verplicht het OPCAT de verdragstaten om een of meer visitatieorganen ten behoeve van de voorkoming van foltering in te stellen, aan te wijzen of in stand te houden. Deze Nationale visitatieorganen hebben op grond van het OPCAT de bevoegdheid de behandeling van mensen in detentie periodiek te onderzoeken met het oog op het zo nodig versterken van de bescherming tegen foltering, aanbevelingen te doen aan de bevoegde autoriteiten teneinde de behandeling en omstandigheden van gedetineerden te verbeteren en foltering te voorkomen, en voorstellen en opmerkingen in te dienen betreffende bestaande of ontwerpwetgeving.
Ter gelegenheid van de goedkeuring van de Nederlandse toetreding tot het OPCAT heeft de regering bij brief van 27 november 2008 uitgebreid beschreven op welke wijze in Nederland uitvoering wordt gegeven aan het OPCAT.2 Toegelicht is dat Nederland over een dekkend en effectief systeem van toezicht beschikt op de behandeling van mensen die van hun vrijheid zijn beroofd en dat Nederland met het in stand houden van de destijds reeds bestaande instanties aan de verplichtingen van het OPCAT voldoet. Teneinde de toezichtlast voor de betreffende organisaties niet te vergroten is daarom destijds besloten geen nieuwe toezichthouders aan te wijzen.
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft vervolgens een faciliterende rol gespeeld bij het opzetten van een netwerk van Nationale visitatieorganen, waarbij een onderscheid is gemaakt tussen deelnemers en toehoorders. De Inspectie voor Veiligheid en Justitie is als coördinator van het netwerk aangewezen.
Gelet op de onafhankelijke status die de Nationale visitatieorganen op grond van het OPCAT dienen te genieten, is het gepast dat ik mij terughoudend opstel. Het is dan ook niet aan mij om voor te schrijven op welke wijze het netwerk dient samen te werken. Van de voortdurende monitoring door de verschillende deelnemende en toehorende organisaties gaat een preventieve werking uit. De meerwaarde van het netwerk, ten opzichte van de bestaande werkzaamheden van de deelnemers en toehoorders afzonderlijk, kan naar mijn idee worden gevonden in het elkaar onderling informeren, het delen van signalen over zaken die aandacht behoeven en het afstemmen over onderzoeksthema’s. Uiteraard met inachtneming van de onafhankelijkheid van de leden van het netwerk. De huidige structuur biedt hiervoor voldoende ruimte.
Ik ben het niet eens met de Nationale ombudsman dat het netwerk niet goed zou functioneren. Dat dit wel goed functioneert blijkt onder meer uit de activiteiten die zijn beschreven in de jaarverslagen van 2011 en 2012. Hierin worden alle gezamenlijke en individuele NPM-activiteiten van de deelnemers en toehoorders beschreven. Daarnaast verwijs ik naar de gezamenlijke onderzoeken die worden uitgevoerd, zoals het lopende onderzoek naar de arrestantenzorg door de Inspectie Veiligheid en Justitie, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg in samenwerking met de Commissie voor Toezicht Arrestantenzorg. Bovendien voeren de betrokken Inspecties ook al geruime tijd, ook al vóór de totstandkoming van het NPM-netwerk gezamenlijk toezicht uit op de penitentiaire inrichtingen, justitiële jeugdinrichtingen en de gesloten jeugdzorg. Het voorgaande neemt niet weg dat het netwerk nog aan het begin staat van een ontwikkeling naar een maatschappelijk ingebed systeem. Zo worden dit jaar binnen het NPM-verband de verschillende werkprogramma’s voor 2015 op elkaar afgestemd. De ontwikkeling van het netwerk is kortom een doorlopend proces, waarbij steeds het gesprek dient te worden gevoerd over de wijze waarop het netwerk – met respect voor de (on)mogelijkheden die er zijn in verband met de afzonderlijke taken en verantwoordelijkheden – in gezamenlijkheid invulling kan geven aan de doelstellingen van OPCAT. Ik betreur het dan ook dat de Nationale ombudsman besloten heeft zich terug te trekken uit het netwerk. Dit laat echter onverlet dat de Nationale ombudsman ook buiten het netwerk zijn functie kan vervullen in het kader van het preventief signaleren van zaken die aandacht behoeven.
Bent u het met de Nationale ombudsman eens dat de structuur van de organisatie van het NPM niet aan de wensen voldoet? Zo ja, welke alternatieven worden aangeboden? Zo nee, hoe kan het dan voorkomen dat een van de toehoorders zich uit het NPM terugtrekt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met de Nationale ombudsman eens dat het NPM niet onafhankelijk genoeg is ten opzichte van de inspecties die mede het NPM vormgeven? Zo ja, hoe denkt u dat het NPM wel de juiste structuur en onafhankelijkheid van de inspecties zou kunnen verwerven?
Onafhankelijkheid is een van de drie kernwaarden van goed toezicht en een van de zes principes van goed toezicht volgens de Kaderstellende visie op toezicht uit 2005 «minder last, meer effect».3 De drie Rijksinspecties zijn onafhankelijk in hun oordeelsvorming en in het nemen en kiezen van maatregelen in individuele gevallen. Onafhankelijke (risicogerichte) programmering is onderdeel van die kernwaarde, zij het dat de betreffende Minister of Staatssecretaris moet kunnen aangeven waar de Inspecties in ieder geval aandacht aan moeten besteden. Inspectieonderzoeken maken immers deel uit van een systeem van checks en balances voor adequaat uitgevoerd overheidsbeleid. Binnen de grenzen van de wet maken de Inspecties hun bevindingen openbaar. Inspecties moeten tenslotte de ruimte hebben om te signaleren, ook als het signaal is dat beleid of wetgeving niet functioneert of verkeerd wordt toegepast. Rapportages worden zonder inhoudelijke tussenkomst van de betreffende Minister of Staatssecretaris, eventueel wel voorzien van een beleidsreactie, naar het parlement gestuurd.4
Op deze wijze functioneren de Inspecties onafhankelijk binnen de kaders van de ministeriële verantwoordelijkheid. Ik deel de zorgen van de Nationale ombudsman dan ook niet.
Bent u het met de Nationale ombudsman eens dat er onvoldoende garanties zijn om te voorkomen dat een Staatssecretaris of Minister invloed kan uitoefenen op de prioritering van het onderzoek van het NPM?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het NPM zo onafhankelijk mogelijk moet kunnen opereren en dus een Staatssecretaris of Minister geen invloed mag hebben op de prioritering van onderzoek en andere activiteiten van het NPM? Zo ja, wat gaat u doen om deze garanties in de toekomst wel te verschaffen zodat het NPM zo onafhankelijk mogelijk kan werken?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is er nog steeds geen visie tot stand gebracht over het Nederlandse NPM? Wanneer worden een visie en werkprogramma van toezicht verwacht?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht over een dreigend tekort aan euthanasieartsen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tekort euthanasie-artsen dreigt door nieuwe wet»?1
Ja.
Is het waar dat er vanwege nieuwe regels over registratie van artsen van de 650 SCEN-artsen er ruim 100 hun registratie verliezen, en daardoor geen euthanasie-aanvragen meer mogen beoordelen? Over welke gegevens beschikt u?
Als gevolg van de regeling uit 2012 inzake de periodieke herregistratie in het BIG-register moeten artsen in 2017 voldoen aan herregistratie-eisen BIG-register. Het federatiebestuur van de KNMG vindt het noodzakelijk dat een SCEN-arts in de praktijk werkzaam is en over kennis en vaardigheden met betrekking tot het geregistreerde specialisme beschikt. Inschrijving in het Register Geneeskundig Specialismen is daarom hoofdregel. Daarop zijn uitzonderingen mogelijk als gelijkgestelde werkzaamheden worden verricht, zoals in een hospice. Aan SCEN-artsen worden kortom strenge eisen gesteld om de kwaliteit te borgen. Als aan die eisen wordt voldaan, betekent dat ook een registratie als basisarts mogelijk is. Naar schatting zullen ruim 100 SCEN-artsen zich niet meer herregistreren.
Is het waar dat SCEN-groepen in Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Groningen, Friesland, Drenthe en Almere tot soms een derde van hun SCEN-artsen verliezen? Over welke gegevens beschikt u?
In enkele van de genoemde regio’s is inderdaad sprake van een uitstroom van een kwart tot een derde van de SCEN-artsen. De KNMG en VWS zagen echter in 2012 reeds aankomen dat er vanaf 2017 een aantal SCEN-artsen niet meer aan de gestelde eisen zou kunnen voldoen. De KNMG heeft daarom de opleidingscapaciteit vergroot, maar heeft ook veel overleg met de SCEN-groepen over de benodigde capaciteit. De KNMG spant zich samen met alle groepen SCEN-artsen in om daar waar nodig nieuwe SCEN-artsen te werven en op te leiden. Deze inspanningen hebben gewerkt, want sinds 2012 zijn 167 nieuwe SCEN-artsen aan de slag gegaan en er worden dit jaar nog eens bijna dertig opgeleid. In de genoemde SCEN-groepen moeten voor 2017 per groep tussen de twee en vier nieuwe SCEN-artsen worden geworven en opgeleid. In de groep SCEN-Utrecht, waar naar verwachting een derde van SCEN-artsen niet meer wordt geherregistreerd in het BIG-register, is er inmiddels een wachtlijst voor artsen die tot SCEN-arts willen worden opgeleid.
Hoe verhoudt de toename van het aantal euthanasie-aanvragen zich tot de dreigende afname van het aantal SCEN-artsen?
In 2013 hebben de 668 registreerde SCEN-artsen naar schatting 7.000 consultaties uitgevoerd. Dat is gemiddeld bijna 11 consultaties per SCEN-arts per jaar. De benodigde capaciteit wordt mede bepaald op basis van de behoefte aan capaciteit van SCEN-artsen in een regio. Het totaal aantal SCEN-artsen neemt niet af, maar de KNMG houdt continu de vinger aan de pols om te zorgen dat er in iedere groep voldoende SCEN-artsen zijn. Ook in de financiering vanuit VWS wordt rekening gehouden met de mogelijke uitbreiding van het aantal SCEN-artsen.
Heeft het verminderen van het aantal SCEN-artsen tot gevolg dat er waardevolle kennis, ervaring en capaciteit met betrekking tot euthanasie-aanvragen, en het collegiaal toetsen daarvan, verloren gaat? Zo ja, welke gevolgen kan dat in de praktijk van de euthanasie hebben? Zo nee, waarom niet?
Het projectteam en de adviesraad van SCEN besteden uitgebreid aandacht aan het vraagstuk van overdracht van kennis en intercollegiale toetsing. Er is geen reden om aan te nemen dat de in- en uitstroom van SCEN-artsen gevolgen heeft voor de praktijk van euthanasie en hulp bij zelfdoding.
Deelt u de mening van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en de directeur van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde dat er voldoende nieuwe SCEN-artsen zullen bijkomen om knelpunten in de praktijk te voorkomen? Zo ja, geldt dit ook voor de regio's waar een derde van het aantal SCEN-artsen uitgeschreven raakt? Zo nee, waarom niet? Wat kunt u doen om die knelpunten te voorkomen?
Ja, zie ook mijn antwoord op vragen 3 en 4.
MBO-leerlingen die geweigerd worden op ROC’s |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van Nieuwsuur: «Duizenden jongeren geweigerd op ROC»?1
Gelukkig houden veruit de meeste instellingen zich aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en doen ontzettend veel om jongeren zo goed mogelijk te begeleiden naar een diploma. Ook jongeren die meer moeite hebben om mee te komen, door wat voor situatie dan ook.
In de uitzending wordt gesproken over duizenden jongeren die worden geweigerd. De vraag is op welke grond zij precies zijn of worden geweigerd en of de reden inderdaad onterecht is. Wanneer het werkelijk zo is dat instellingen om onjuiste redenen leerlingen weigeren, vind ik dat onaanvaardbaar. Ik vind dat jongeren die graag een mbo-opleiding willen doen en hiertoe in staat zijn, op een instelling terecht moeten kunnen. En alleen om legitieme redenen niet tot de opleiding mogen worden toegelaten; niet om redenen die te maken hebben met financiën of prestaties. De uitzending deed bij mij het vermoeden rijzen dat bij instellingen onjuiste beelden leven over de systematiek.
Vindt u het aanvaardbaar dat MBO-scholen leerlingen weigeren onder druk van financiële prikkels, zoals blijkt uit de reportage? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Met het antwoord op deze vraag geef ik meteen antwoord op vraag 2, 6 en 8.
Nee. Het is ook niet nodig. Instellingen ontvangen vanuit het Rijk reguliere bekostiging voor elke leerling die ingeschreven staat. De instelling wordt tevens beloond voor de inspanning die het levert om de leerling naar een diploma te leiden. Dit is een lager bedrag dan de bekostiging die een instelling krijgt voor een ingeschreven leerling.
Daarnaast is sprake van resultaatafhankelijke beloning, bovenop de reguliere bekostiging. Een instelling wordt niet gekort, beboet of gestraft wanneer zij minder goed presteren. Zij ontvangt hooguit minder extra. Bijvoorbeeld de prestatiebonus voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. Ook in het kader van de Kwaliteitsafspraken mbo kunnen instellingen vanaf 2016 een resultaatafhankelijke extra beloning ontvangen. Deze extra’s zijn omgerekend per student veel minder dan de reguliere bekostiging die een instelling voor en student ontvangt.
Daarbij komt dat er vele aanvullende middelen zijn om de juiste voorzieningen voor deze jongeren te treffen, zoals u kunt lezen in mijn brief van 7 oktober met mijn reactie op de bewuste uitzending van Nieuwsuur.
In de reportage doelt men met name op de indicator studiesucces van deze Kwaliteitsafspraken. Hiervoor ontvangt u in 2015 de regeling. De kern van deze indicator is dat instellingen extra beloond worden als zij door de jaren heen een verbetering van het studiesucces van hun groep leerlingen realiseren. Hoe verder zij de leerlingen brengen (niveau van de afgeronde opleiding) ten opzichte van wat op grond van hun vooropleidingen mocht worden verwacht, hoe meer een instelling beloond wordt. Dit prikkelt de instellingen om ook jongeren uit een moeilijker doelgroep aan te nemen en zoveel mogelijk uit de jongere te halen.
Met de Kwaliteitsafspraken mbo beoog ik een verdere verbetering van de onderwijskwaliteit.
Het stelsel, zoals nu ingericht, geeft instellingen ruimschoots mogelijkheden om onderwijs te bieden aan leerlingen die behoefte hebben aan extra begeleiding en zorg. Ik zie geen structurele negatieve prikkels die instellingen reden geven jongeren met problemen te weigeren. Dit neemt niet weg dat er in het stelsel toch onvolkomenheden kunnen zijn, of als zodanig ervaren worden. Waar ik deze tot nu toe heb gezien, heb ik maatregelen tot correctie genomen, waaronder:
Wanneer ik signalen krijg dat instellingen leerlingen om onjuiste redenen weigeren, stuur ik deze door naar de Inspectie van het Onderwijs. Als daar aanleiding toe is, gaat de Inspectie op korte termijn naar de instelling toe. Ik zal instellingen waar nodig aanspreken en wijzen op hun verantwoordelijkheid. Daarnaast betrekt de Inspectie signalen die binnenkomen in haar jaarlijks toezicht op instellingen. Blijkt dat inderdaad sprake was van onterechte weigering, wordt de instelling hierop aangesproken en verzocht de procedures aan te passen. Blijkt uit vervolgonderzoek dat de verbetering onvoldoende is, volgt mogelijk strenger toezicht en een sanctie. Waar ik vermoed dat de reden van weigering gebaseerd kan zijn op onjuiste of onvolledige informatie, zal ik richting de instelling tevens inzetten op verduidelijking van het systeem van bekostiging, aanvullende beloning, beoordeling en regelgeving.
Is het toegestaan dat ROC’s (Regionale onderwijscentra) leerlingen weigeren? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Een instelling heeft de maatschappelijke opdracht er alles aan te doen leerlingen zo goed mogelijk te begeleiden naar het halen van een diploma. Ik vind dat jongeren die graag een mbo-opleiding willen doen en hiertoe in staat zijn, op een instelling terecht moeten kunnen en alleen om legitieme redenen niet tot de opleiding mogen worden toegelaten. De Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) geeft weer in welke situaties een instelling mag aangeven dat er voor de jongere geen plek is op de opleiding.
Hoeveel leerlingen worden geweigerd bij de ROC’s? Bent u bereid dit te onderzoeken, inclusief de motieven?
Er is geen centrale registratie van het aantal jongeren dat zich bij een instelling meldt voor een opleiding en hoeveel jongeren wel of niet zijn toegelaten. Ik heb daarom signalen verzameld die rondom de start van dit schooljaar zijn binnengekomen, in totaal zo’n 130. Het gaat om ongeveer 20 meldingen die bij mijn ministerie zijn binnengekomen via medewerkers, accountmanagers voortijdig schoolverlaten en via de casussen van het lid Ypma (in het kader van passend onderwijs). Het JOB heeft voor dit schooljaar 81 klachten gehad van studenten die zijn geweigerd. De Inspectie van het Onderwijs heeft één melding gekregen die aanleiding gaf de instelling direct te onderzoeken. Intussen is met desbetreffende instelling gesproken, verder onderzoek bleek niet nodig omdat de afwijzing geoorloofd was en de aannameprocedures op orde bleken. Daarnaast heeft zij 7 meldingen gekregen die meegenomen worden in het regulier toezichtsonderzoek naar de instellingen.
Naar aanleiding van de uitzending zijn 20 burgerbrieven binnengekomen die melding maken van een weigering. Deze casussen worden nu onderzocht, de schrijvers worden beantwoord en geadviseerd en met de instellingen wordt waar nodig gesproken.
Omdat ik graag scherp zicht wil op de situatie, ga ik de Ombudslijn mbo opdracht geven als centraal punt de meldingen van geweigerde jongeren te gaan registeren, zodat ik gericht kan analyseren wat de grond van de weigering is en waar nodig actie kan ondernemen.
Deelt u de mening dat het pijnlijk is dat leerlingen naar een particuliere werkplaats gaan, omdat zij niet worden toegelaten op een ROC, zoals blijkt uit de reportage? Wat onderneemt u tegen deze ROC’s?
Ik ken de specifieke casus onvoldoende om daar op in te gaan. Op basis van de reportage kan ik geen conclusie trekken over de reden waarom desbetreffende jongen niet is toegelaten. Als de jongen in kwestie onterecht is geweigerd, vind ik dat onaanvaardbaar. Laat ik daaraan toevoegen dat ik het initiatief van de eigenaar van de werkplaats waardeer.
Op welke manier worden MBO-scholen afgerekend op tegenvallende resultaten, zoals wordt gezegd in de reportage?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de uitkomst van uw gesprek met het Graafschap College?
Naar aanleiding van de uitzending heb ik op donderdag 1 oktober een goed en open gesprek gevoerd met het Graafschap College. Het bestuur nam afstand van het beeld dat in de uitzending is geschetst. Duidelijk werd dat het Graafschap College jongeren met extra ondersteuningsbehoefte juist de benodigde begeleiding biedt. Weigering wegens financiële redenen is niet aan de orde. We hebben goed gesproken over wat het College, maar ook vele andere instellingen, allemaal doet om jongeren met extra ondersteuningsbehoefte zo goed mogelijk te begeleiden. Dit wordt onderschreven door de MBO Raad in haar verklaring naar aanleiding van de uitzending.2
Erkent u dat de druk op scholen om goed te presteren – vanuit de Inspectie van het Onderwijs en vanuit uw ministerie – ertoe kan leiden dat scholen leerlingen met problemen gaan weren?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de perverse effecten van deze prestatiedruk weg te nemen, zodat ROC’s niet langer geneigd zijn om kwetsbare jongeren te weren?
Het stelsel, zoals nu ingericht, geeft instellingen ruimschoots mogelijkheden om onderwijs te bieden aan leerlingen die behoefte hebben aan extra begeleiding en zorg. Ik zie geen structurele negatieve prikkels die instellingen reden geven jongeren met problemen te weigeren. Dit neemt niet weg dat er toch onvolkomenheden kunnen zijn in het stelsel. Waar ik deze tot nu toe heb gezien, heb ik maatregelen tot correctie genomen.
Ter voorbereiding op het plan van aanpak voor kwetsbare jongeren kijk ik naar adviezen, onderzoeken en rapporten die gaan over kwetsbare jongeren. Ik onderzoek daarbij of er aanwijzingen zijn dat instellingen of hun partners het stelsel als belemmerend beleven, althans de prikkels in het stelsel anders ervaren of inzetten dan ik heb beoogd.
ROC's die kwetsbare studenten weigeren |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat ROC’s (Regionale onderwijscentra) kwetsbare studenten weigeren omdat ze niet gestraft willen worden door de Inspectie van het Onderwijs voor het uitvallen van deze studenten?1
Ja.
Deelt u de mening dat ROC’s kwetsbare jongeren niet mogen weigeren en dat deze jongeren recht hebben op onderwijs?
Een instelling heeft de maatschappelijke opdracht er alles aan te doen leerlingen zo goed mogelijk te begeleiden naar het halen van een diploma. Ik vind dat jongeren die graag een mbo-opleiding willen doen en hiertoe in staat zijn, op een instelling terecht moeten kunnen en alleen om legitieme redenen niet tot de opleiding mogen worden toegelaten. In mijn brief dd. 7 oktober met kenmerk 678352, waarin ik een reactie geef op de uitzending van Nieuwsuur, zet ik uiteen in welke situaties een instelling mag aangeven dat er voor de jongere geen plek is op de opleiding die hij of zij wil volgen.
In hoeverre is er sprake van negatieve financiële prikkels, die er toe zouden leiden dat ROC’s kwetsbare jongeren actief weren aan de poort?
Het hoort bij de maatschappelijke opdracht van mbo-instellingen om ook studenten met problemen een passende opleiding te bieden. Voor de begeleiding van leerlingen die meer ondersteuning nodig hebben, zijn diverse extra middelen beschikbaar gesteld waarmee de instelling de juiste ondersteuningsvoorzieningen kan inrichten. Bovendien zijn de financiële prikkels juist zodanig dat het loont om jongeren wél aan te nemen. Instellingen ontvangen van het Rijk reguliere bekostiging voor elke ingeschreven leerling. Ze worden tevens beloond voor de inspanningen om de leerling naar een diploma te leiden (diplomabekostiging).
Daarnaast is sprake van resultaatafhankelijke beloning, bovenop de reguliere bekostiging. Bijvoorbeeld de prestatiebonus die instellingen ontvangen wanneer zij het voortijdig schoolverlaten terugdringen. Ook de toekomstige beloning in het kader van de Kwaliteitsafspraken mbo is aanvullend. Een instelling wordt niet gekort, beboet of gestraft wanneer zij minder goed presteren. Zij ontvangen hooguit minder bonus. Bovendien zijn deze extra’s omgerekend per leerling veel kleiner dan de reguliere bekostiging. Dus het loont om een jongere aan te nemen, ook jongeren die meer begeleiding nodig hebben.
Voor meer toelichting verwijs ik u naar mijn brief met reactie op de uitzending.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel studenten er jaarlijks door ROC-instellingen worden geweigerd?
Er is geen centrale registratie van het aantal jongeren dat zich bij een instelling meldt voor een opleiding en hoeveel jongeren wel of niet zijn toegelaten. Ik heb daarom signalen verzameld die rondom de start van dit schooljaar zijn binnengekomen, zo’n 130 in totaal. Het gaat om ongeveer 20 meldingen van weigeringen die bij mijn ministerie zijn binnengekomen via medewerkers, accountmanagers voortijdig schoolverlaten en via de casussen van het lid Ypma (in het kader van passend onderwijs). Het JOB heeft voor dit schooljaar 81 klachten gehad van studenten die zijn geweigerd. De Inspectie van het Onderwijs heeft één melding gekregen die aanleiding gaf de instelling direct te onderzoeken. Intussen is met desbetreffende instelling gesproken, verder onderzoek bleek niet nodig omdat de afwijzing geoorloofd was en de aannameprocedures op orde bleken. Daarnaast heeft zij 7 meldingen gekregen die meegenomen worden in het regulier toezichtsonderzoek naar de instellingen.
Naar aanleiding van de uitzending zijn 20 burgerbrieven binnengekomen die melding maken van een weigering. Deze casussen worden nu onderzocht, de schrijvers worden beantwoord en geadviseerd en met de instellingen wordt waar nodig gesproken.
Omdat ik graag scherp zicht wil op de situatie, ga ik de Ombudslijn mbo opdracht geven als centraal punt de meldingen van geweigerde jongeren te gaan registeren, zodat ik gericht kan analyseren wat de grond van de weigering is en waar nodig actie kan ondernemen.
Waar kunnen kwetsbare studenten, die worden geweigerd door ROC’s, nu terecht met hun klachten?
Wanneer een jongere door een ROC niet op een opleiding wordt toegelaten en van mening is dat dit onterecht is, kan hij of zij op een aantal plekken terecht. Jongeren onder de 18 jaar kunnen via hun woongemeente contact opnemen met de leerplichtambtenaar. Voor jongeren van 18 of ouder is er de RMC-functionaris. Zij kunnen de jongere adviseren over de vervolgstappen en het gesprek aangaan met de instelling. Ook kunnen zij via het signalenloket bij de Inspectie van het Onderwijs melding doen wanneer ook in hun ogen de weigering onterecht is.
Daarnaast zijn in de regio’s onderwijsconsulenten actief. Zij bemiddelen tussen onderwijsinstellingen en de leerling. Jongeren (of ouders) kunnen naar de geschillencommissie stappen of bellen met de Ombudslijn mbo. Ook kunnen zij hun klacht melden bij het JOB. Deze signalen komen dan binnen bij OCW.
Daarnaast kunnen gehandicapte of chronisch zieke studenten op grond van de Wet gelijke behandeling en chronisch zieken een klacht indienen bij de instelling zelf en / of zich wenden tot het College voor de Rechten van de Mens.
Hoe gaat u ROC’s wijzen op en houden aan de maatschappelijke verantwoordelijkheid die zij hebben om ook kwetsbare jongeren onderwijs aan te bieden?
Veruit de meeste ROC’s houden zich aan hun verantwoordelijkheid. En doen ontzettend veel om jongeren zo goed mogelijk te begeleiden naar een diploma. Ook jongeren die meer moeite hebben om mee te komen. Dit onderschrijft de MBO Raad ook in haar verklaring naar aanleiding van de Nieuwsuuruitzending.2 De Raad herkent het in de reportage geschetste beeld niet dat instellingen om financiële redenen leerlingen weigeren.
Dat neemt niet weg dat ik er scherp op wil toezien dat jongeren voldoende kansen krijgen om zich voor te bereiden op een zelfstandige plek in de samenleving. Ik verzamel de meldingen die binnenkomen bij de verschillende organisaties (zie vraag 4). De casussen onderzoek ik, waar zinvol neem ik contact op met betrokkenen en de instellingen. De meldingen stuur ik door naar de Inspectie. Ik zal de instellingen aanspreken en wijzen op hun verantwoordelijkheid. Ook in het plan van aanpak voor kwetsbare jongeren, dat ik dit najaar naar de Kamer zal sturen, doe ik een beroep op de verantwoordelijkheid van instellingen, maar ook van gemeenten, zorg, arbeidsmarkt.
Waar ik vermoed dat weigering gebaseerd is op onjuiste of onvolledige informatie, zal ik richting de instellingen tevens inzetten op verduidelijking van het systeem van bekostiging, aanvullende beloning en beoordeling en regelgeving.
Op welke wijze gaat u de Inspectie van het Onderwijs inzetten om er zorg voor te dragen dat deze kwetsbare jongeren het onderwijs krijgen waar zij recht op hebben?
Wanneer ik signalen krijg dat instellingen leerlingen om onjuiste redenen weigeren, stuur ik deze naar de Inspectie. Als daar aanleiding toe is, gaat de Inspectie op korte termijn naar de instelling toe. Ik zal instellingen waar nodig aanspreken en wijzen op hun verantwoordelijkheid. Daarnaast betrekt de Inspectie signalen die binnenkomen in haar jaarlijks toezicht op instellingen. Blijkt dat sprake was van onterechte weigering, wordt de instelling aangesproken en verzocht de procedures aan te passen. Blijkt uit vervolgonderzoek onvoldoende verbetering, volgt mogelijk strenger toezicht en een sanctie.
Welke mogelijkheden heeft u om ROC’s, die kwetsbare jongeren weigeren, direct aan te spreken en te beboeten? Bent u bereid om deze onderwijsinstellingen te berispen en te beboeten wanneer zij jongeren onterecht weigeren aan de poort?
Om ROC’s gericht aan te kunnen spreken, is het essentieel dat exact duidelijk is op welke grond de leerling geweigerd is. Daarvoor is eerst objectief onderzoek nodig. Zie ook het antwoord op vraag 7.
De voorwaarden voor een ANBI-status |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het gegeven dat de organisatie «Stichting Democratie en Media» een ANBI-status heeft?1
Ja.
Deelt u de visie dat een organisatie met een ANBI-status, conform de wet, het algemeen nut moet dienen?
Het wettelijk vereiste is dat een instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt. De wet noemt ook de categorieën van doelen die als algemeen nut worden beschouwd. Binnen elke categorie zijn zeer veel varianten mogelijk, zoals de lijst van algemeen nut beogende instellingen op de website van de Belastingdienst illustreert. Het is niet noodzakelijk dat een instelling het hele politieke of maatschappelijke spectrum bedient; zij kan zich vanuit haar eigen ideologie ook richten op een specifiek deel daarvan.
Zo ja, hoe verhoudt dat dienen van het algemeen nut zich tot het politiek eenzijdig faciliteren van subsidie-aanvragen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u – in relatie tot de plicht van een organisatie met een ANBI-status het algemeen nut te dienen en, in dit geval, haar doelstelling om te zorgen voor pluriformiteit in de media – het gegeven dat «Stichting Democratie en Media» linkse media-organisaties wel steunt middels subsidie, maar rechtse aanvragen afwijst op gronden die voor de linkse aanvragen niet gelden?2
De beoordeling of een instelling als algemeen nut beogende instelling kan worden aangewezen is aan de Belastingdienst/Oost-Brabant, team ANBI. Dit team beoordeelt niet alleen de statutaire doelstelling van de instelling, maar toetst ook of de wijze waarop deze daaraan in de praktijk invulling geeft, daarmee overeenstemt. Het ANBI-team heeft aldus ook een toezichthoudende taak op instellingen die als ANBI zijn aangewezen.
Over het toezicht op een individuele instelling kan ik geen mededelingen doen.
Het bericht “Duurzaam betekent niets meer” |
|
Albert de Vries (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duurzaam betekent niets meer»?1
Ja.
Bent u het eens met de constatering in het artikel dat bouwers hun neus ophalen voor milieuregels?
Ik deel de constatering in het artikel dat bouwers hun neus ophalen voor milieuregels niet. Ons is gebleken dat de markt juist de aanpak die in samenspraak met de sector is opgezet, ondersteunt. De Green Deal Biobased Bouwen en de Green Deal Groen Bouwen die voor dat soort producten milieuverklaringen aanleveren voor opname in de Nationale Milieudatabase is een recent voorbeeld hiervan. Verder heeft de Koninklijke Metaalunie mede namens een aantal andere organisaties, op 12 februari 2014 over dit onderwerp een brief gestuurd aan de Algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst. In die brief laat het bedrijfsleven weten te pleiten voor voortzetting van de in Nederland gekozen weg om op eenduidige en gecontroleerde wijze de milieuprestaties van bouwproducten en (gebouwgebonden)installaties te kunnen bepalen ten behoeve van de berekening van de milieuprestaties van gebouwen en GWW-werken.
Klopt de conclusie uit het artikel dat ondernemers met nieuwe innovatieve technieken in de huidige situatie moeilijk aan de bak komen? Zo ja, wat gaat u er aan doen om hun kansen te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Van belang is dat er een gelijk speelveld is bij het op de markt komen van alle bouwproducten. Dat geldt ook voor nieuwe en vernieuwende bouwmaterialen. De huidige systematiek waarbij de markt zelf verantwoordelijk is voor het aanleveren van milieudata biedt mijns inziens juist kansen voor innovatieve technieken en producten. Dit schept kansen voor ondernemers met duurzame en innovatieve producten die zich zo op eenduidige wijze kunnen onderscheiden. Prestatieverklaringen bij bouwproducten op basis van algemeen geldende bepalingsmethoden spelen daarin een voorname rol. Afnemers van producten kunnen dan aan de hand van die verklaringen gewogen keuzes maken. Met het oog op duurzaam bouwen initieert en stimuleert de rijksoverheid vele initiatieven om de verduurzaming in de bouw en daarmee de afzet van duurzame bouwproducten gestalte te geven. Denk aan het Energieakkoord en een aantal Green Deals, zoals Verduurzaming Betonketen, Duurzaam GWW, Biobased Bouwen en Milieuprestatieberekeningen van Gebouwen, die met de bouwsector zijn gesloten. Binnen de Green Deals wordt tevens aandacht gegeven om eventuele blokkades in regelgeving die de initiatieven belemmeren, te beslechten
Betekenen de uitkomsten van dit onderzoek het failliet van de Nationale Milieudatabase? Zo nee, kunt u de toegevoegde waarde dan toelichten?
De Nationale Milieudatabase is door en voor de markt opgezet om op een uniforme wijze opgestelde milieuverklaringen van bouwproducten voor algemeen gebruik te centraliseren. Naast het gebruik in private instrumenten is ook in een aantal rijksregelingen het gebruik van die database aangewezen. De waarde van deze landelijke database is dat een ieder gelijke en gevalideerde milieuinformatie van bouwproducten gebruikt waardoor greenwashing zo veel als mogelijk wordt voorkomen. Hoewel de totstandkoming van de Nationale Milieudatabase met de nodige hick-ups gepaard is gegaan, geeft de sector aan te hechten aan het voortbestaan van de Nationale Milieudatabase.
Ziet u mogelijkheden om de Nationale Milieudatabase uit te breiden naar veel meer soorten bouwmateriaal zodat ook van minder vaak toegepaste bouwmaterialen en nieuwe innovatieve bouwmaterialen, de milieuprestatie inzichtelijk wordt?
De industrie kan de Nationale Milieudatabase voeden met gedeclareerde milieuverklaringen van allerlei bouwproducten. De Stichting Bouwkwaliteit (SBK) heeft daartoe een openbaar toetsingsprotocol opgesteld. De omvang van de database is dus niet beperkend in de productsoorten die opgenomen kunnen worden. Het is aan de industrie de milieuverklaringen aan te leveren. Het toepassen van nieuwe of innovatieve bouwmaterialen in het ontwerp van een gebouw kan worden geoptimaliseerd met behulp van de instrumenten voor het eenvoudig uitvoeren van milieuprestatieberekeningen.
Kunt u garanderen dat materialen die duurzaam worden genoemd ook echt duurzaam zijn? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is vooral van groot belang dat de duurzaamheid- of milieuprestatie van materialen en producten op een uniforme wijze wordt vastgesteld om voorts op basis van die gelijkwaardige productinformatie een keuze te kunnen maken. De kwaliteitsborging van de bepalingsmethode en milieudata is in handen van SBK. Zie voor de mate van duurzaamheid verder het antwoord op vraag 7.
Kunt u toelichten wat in dit kader onder duurzaam en niet-duurzaam wordt verstaan?
Binnen het milieukader en gerelateerd aan bouwproducten wordt onder duurzaamheid het verminderen van de milieudruk en het beschermen van de gezondheid verstaan gedurende de gehele levenscyclus. Beperking van het energiegebruik, het voorkomen van emissies (incl. CO2), het voorkomen van het ontstaan van afvalstoffen (i.c. toepassing van recycling en hergebruik), maar ook bescherming van de biodiversiteit bij grondstofwinning zijn elementen, waarop bouwmaterialen beoordeeld moeten worden om zicht te krijgen op het duurzaamheidgehalte. Eerder genoemde bepalingsmethoden en gevalideerde milieuinformatie van bouwproducten zijn onmisbaar voor die beoordeling. Bouwproducten die in vergelijking met andere producten een hogere milieudruk hebben of een negatieve impact hebben op de gezondheid zijn minder of niet-duurzaam.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er allerlei keurmerken bestaan waardoor er veel onduidelijkheid ontstaat? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Keurmerken zijn private instrumenten die bedoeld zijn om consumenten en bedrijven te helpen bij het maken van keuzes voor duurzame producten. De overheid vindt het belangrijk dat de consument en het bedrijfsleven met deze keurmerken objectief worden geïnformeerd over zaken als energie- en grondstoffengebruik, klimaat- en milieubelasting. De websites van ConsuWijzer, MilieuCentraal, Infomil bieden een service op dat gebied. De overheid vindt het belangrijk te werken aan het vergroten van de effectiviteit van keurmerken, waarbij het streven naar transparantie centraal staat.
Daarnaast wordt onderzocht hoe consumenten keurmerken in de bouw daadwerkelijk gebruiken en of zij daarbij belemmeringen ervaren. De uitkomsten hiervan zal worden gebruikt om in samenwerking met keurmerkorganisaties, consumentenorganisaties en de retail te komen tot transparantere en daarmee effectievere keurmerken. Over de resultaten wordt de Tweede Kamer nader ingelicht.
De werkwijze van de Belastingdienst na een WSNP-uitspraak |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat de Belastingdienst na een WSPN-uitspraak door de rechter de voor die tijd ontstane schuld verrekent met de toeslagen?1
In het beleid2 van de Belastingdienst is expliciet vastgelegd dat er gedurende de wettelijke schuldsanering geen verrekening plaatsvindt van de ter verificatie aangemelde toeslagschuld met uit te betalen toeslagvoorschotten3. Hier zijn de werkprocessen ook op ingericht: periodiek wordt nagegaan of openstaande terugvorderingen moeten worden voorzien van een bijzonder kenmerk omdat de schuldsanering is uitgesproken. Dit kenmerk zorgt ervoor dat die terugvorderingen niet verrekend worden met voorschotten.
In de praktijk komt het vaak voor dat toeslagvoorschotten voor het hele jaar in een keer worden verrekend met de openstaande toeslagschuld in november voorafgaand aan het jaar waarop het voorschot betrekking heeft. Deze verrekening zal niet plaatsvinden als de schuldsanering op dat moment al is uitgesproken: de terugvordering zal dan zijn voorzien van het bijzondere kenmerk. Wordt lopende het jaar de schuldsanering uitgesproken, dan wordt de verrekening teruggedraaid voor zover het bedrag betrekking heeft op de periode van de schuldsanering. Het terugdraaien van de verrekening is een handmatig en tijdrovend proces.
Kortom, het beleid is duidelijk en de interne werkprocessen zijn ook volgens het beleid ingericht. Ik herken het geschetste beeld dan ook niet. Dit neemt niet weg dat er in individuele gevallen soms iets misgaat. Bijvoorbeeld omdat het bijzondere kenmerk ten onrechte niet is aangebracht. In die gevallen moet de bewindvoerder kunnen rekenen op de medewerking van de Belastingdienst om de verrekening te herstellen.
Wat is de uitleg van de Belastingdienst van artikel 301 lid 3 van de WSNP?
U vraagt naar de uitleg van artikel 301, derde lid, van de Faillissementswet. In deze bepaling is vastgelegd dat gelegde beslagen vervallen met ingang van de dag waarop de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken. Mijn inziens spreekt die bepaling voor zich.
Overigens is een verrekening strikt genomen geen beslag in de zin van de wet. Wel is de lijn van artikel 301, derde lid, van de Faillissementswet in het beleid van de Belastingdienst doorgetrokken naar verrekeningen. Zoals hierboven al is beschreven, vindt geen verrekening meer plaats na de datum van toepassingverklaring van de schuldsanering.
Komen mensen in problemen door de werkwijze van de Belastingdienst in relatie tot de WSNP?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de werkwijze van de Belastingdienst toelichten richting mensen met een WSNP-uitspraak? Wat is de wettelijke grondslag van deze werkwijze?
Zie antwoord vraag 1.
De nieuwe zorgverzekeraar Anno12 |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar Anno12 vanaf volgend jaar zorgverzekeringen gaat aanbieden?1
Ik vind het een goede zaak dat een nieuwe zorgverzekeraar de markt gaat betreden. Hiermee wordt de concurrentie op de zorgverzekeringsmarkt bevorderd, wat een positief effect heeft op de betaalbaarheid van zorg.
Hoe beoordeelt u het dat Anno12 verzekerden stimuleert ledencertificaten aan te schaffen van de gelijknamige coöperatie die eigenaar is van de verzekeraar, in ruil voor korting op de premie van de verzekering?
De coöperatie (ANNO12 U.A.) en de zorgverzekeraar (ANNO12 zorgverzekeraar N.V.) zijn twee gescheiden organisaties. Door lidmaatschap van de coöperatie wordt een aandeel in de verzekeraar verkregen. Dit geschiedt door aanschaf van een ledencertificaat. ANNO12 heeft mij laten weten dat de verzekeraar verzekerden niet stimuleert om lid te worden van de coöperatie. Omgekeerd stimuleert de coöperatie wel haar leden om een zorgverzekering bij de zorgverzekeraar af te sluiten. Blijkens de website van ANNO12 geschiedt het aanprijzen van de zorgverzekering door onder meer het aanbieden van een premiekorting op de zorgverzekering. Tussen de zorgverzekeraar en de coöperatie wordt hiertoe een collectiviteitsovereenkomst gesloten conform de vereisten in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Als lid van de coöperatie is het overigens niet verplicht om een zorgverzekering af te sluiten bij ANNO12. De mogelijkheid bestaat om te opteren voor een andere zorgverzekeraar. Het lid zal in dat geval wel een derde moeten aanwijzen die op het ledencertificaat verzekerd wil zijn. Er dient namelijk altijd een verzekerde gekoppeld te zijn aan het ledencertificaat.
Wat wordt de premie voor de basisverzekering van Anno12, en hoe hoog is de korting voor verzekerden met een ledencertificaat? Bent u bereid dit uit te zoeken?
De premies van de zorgverzekeringen van ANNO12 zijn op dit moment nog niet bekend. ANNO12 zal de premie voor de basisverzekering naar verwachting op korte termijn bekend maken. Leden van de coöperatie profiteren van een collectiviteitskorting van 10%. Een korting van 10% is in de Zvw toegestaan. Ik onderschrijf dat ANNO12, net als andere verzekeraars die een collectiviteitsovereenkomst hebben gesloten, zich dient te houden aan de bepalingen in de Zvw.
Erkent u dat de korting die Anno12 aan verzekerden met ledencertificaat geeft niet hoger mag zijn dan het collectiviteitenpercentage? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ook van mening dat, ongeacht de constructies die zorgverzekeraars bedenken, het uitgangspunt moet blijven dat er geen risicoselectie plaats mag vinden op de basisverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Zvw is het uitgangspunt dat voor alle zorgverzekeraars een acceptatieplicht geldt. Iedere verzekeringsplichtige die kiest voor een door een bepaalde zorgverzekeraar aangeboden polis moet door die zorgverzekeraar worden geaccepteerd. Daarnaast geldt onverkort het verbod op premiedifferentiatie. Met de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie wordt bewerkstelligd dat het basispakket voor iedereen toegankelijk is. Dat moet het uitgangspunt blijven. Ik vind het daarom van belang dat de NZa toeziet op naleving van de Zvw en ontwikkelingen rondom aangeboden constructies nauwlettend volgt.
Erkent u dat het voor mensen met een laag inkomen (die statistisch vaker hogere zorgkosten hebben) niet haalbaar is een ledencertificaat à 850 euro aan te schaffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
ANNO12 heeft aangegeven dat diverse minima en mensen met uitsluitend een AOW-uitkering lid zijn geworden van de coöperatie. ANNO12 is in gesprek om een lidmaatschapsovereenkomst met één of meerdere sociale diensten of werkgevers te sluiten. Deze partijen zouden dan de ledencertificaten betalen. Met één werkgever is een dergelijke overeenkomst reeds gesloten. ANNO12 heeft te kennen gegeven dat daarnaast door enkele partijen buiten ANNO12 gewerkt wordt aan het opzetten van een fonds waarop mensen met een laag inkomen een beroep kunnen doen. De haalbaarheid hiervan is afhankelijk van partijen die maatschappelijk willen investeren in een dergelijk fonds. Er lijkt derhalve van alles aan te worden gedaan om de toegang tot het lidmaatschap van de coöperatie voor iedereen mogelijk te maken.
Iedereen die zich aanmeldt voor een verzekering bij ANNO12 wordt geaccepteerd. De aanschaf van een ledencertificaat wordt niet verplicht gesteld. Dus ook mensen die de inleg van 850 euro niet willen of kunnen doen, kunnen zich verzekeren bij ANNO12. Verzekerden zonder ledencertificaat krijgen dezelfde verzekering als verzekerden met certificaat. Daarin is geen verschil. Om die reden is de aanschaf van het ledencertificaat niet in strijd met de acceptatieplicht of het verbod op premiedifferentiatie. Ik merk op dat verzekeringsplichtigen zelf opteren voor een zorgverzekeraar. Daarbij ga ik ervan uit dat iedereen zelf afweegt of zij deze eenmalige inleg wil doen om een participatie in ANNO12 te verkrijgen.
Is het bieden van korting in ruil voor de aanschaf van een ledencertificaat à 850 euro niet het opwerpen van een financiële drempel, en daarmee een vorm van risicoselectie op de basisverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de vrees dat met de komst van Anno12 de strijd om de gezonde verzekerde (vanwege de beperkte of afwezige schadelast) absurde vormen gaat aannemen? Kunt u aangeven waar voor u de grens ligt met het paaien van gezonde (en rijke) verzekerden?
Die vrees deel ik niet. ANNO12 richt zich op alle potentiële verzekerden en niet uitsluitend op gezonde verzekerden. Zo heeft ANNO12 in haar uitingen op de website en in de media aangegeven dat ook zieke verzekerden welkom zijn. Het toetsen van de gezondheidstoestand van een potentiële verzekerde zou niet stroken met de acceptatieplicht. Op grond daarvan mag een verzekeringsplichtige die een zorgverzekering bij een zorgverzekeraar wil afsluiten namelijk niet worden geweigerd, ongeacht zijn of haar gezondheidstoestand. Overigens zijn, door de inrichting van het risicovereveningssysteem, zieke en minder vermogende verzekerden ook interessant voor een zorgverzekeraar. De bijdrage die een zorgverzekeraar krijgt is immers van een aantal factoren afhankelijk, waaronder de (chronische) gezondheidstoestand. Een zorgverzekeraar betaalt voor een jonge, gezonde verzekerde en ontvangt een bijdrage voor oudere en zieke verzekerden. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars niet toch op een bepaalde wijze risicoselectie toepassen. Indien signalen ontstaan dat ANNO12 drempels opwerpt die de toegankelijkheid van verzekerden aantast, zal de NZa ANNO12 hierop aanspreken. Ik verwijs u tevens naar mijn antwoord op de vragen 6 en 7.
Erkent u dat de mogelijkheid om een polis af te sluiten niet betekent dat er geen risicoselectie plaatsvindt, omdat de prijs voor de polis wel degelijk zo nadelig kan zijn dat het feitelijk mensen ontmoedigt?
In het algemeen kan premiehoogte verzekerden ontmoedigen om over te stappen naar een andere verzekeraar. Dat geldt niet alleen voor ANNO12 maar ook voor andere verzekeraars die een hogere basispremie hanteren dan de verzekeraar waarmee een verzekerde al een overeenkomst heeft gesloten. Iedere verzekeringsplichtige is vrij in de keuze voor een zorgverzekeraar. Voor de een zullen bij deze keuze andere motieven een rol spelen dan voor de ander. Zorgverzekeraar ANNO12 kan juist – los van de premiehoogte – om andere redenen aantrekkelijk zijn voor verzekerden. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars niet op risico’s selecteren door een bepaalde groep potentiële verzekerden feitelijk te ontmoedigen.
Bent u bereid Anno12 aan te spreken op het feit dat hij zich richt op welgestelde verzekerden die over het algemeen een betere gezondheid hebben? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
ANNO12 richt zich op alle potentiële verzekerden en niet uitsluitend op welgestelde (veelal gezonde) verzekerden. Zie verder mijn antwoord onder vraag 8.
Hoe oordeelt de Nederlandse Zorgautoriteit over het polis- en ledenbeleid van Anno12?
De NZa heeft aangegeven dat ANNO12 haar ledenbeleid aan haar heeft voorgelegd. De NZa heeft dit beleid getoetst aan het verbod op premiedifferentiatie. De leden die participeren in de coöperatie krijgen een vergoeding voor hun participatie indien het resultaat van de coöperatie daartoe aanleiding geeft. Dit is geen korting op de te betalen premie. Wel kan ANNO12 deze vergoeding verrekenen met de te betalen premie voor een zorgverzekering bij ANNO12. Hiernaast worden de leden lid van een collectiviteit. Op basis daarvan ontvangen leden een collectiviteitskorting op de zorgverzekering bij de zorgverzekeraar. Deze collectiviteitskorting mag maximaal 10% bedragen van de premiegrondslag. Het is aan de zorgverzekeraar zelf om te bepalen tegen welke premie hij de zorgverzekering aanbiedt. De basispremie is bij ANNO12 voor iedere verzekerde hetzelfde, dus zowel voor leden als voor niet-leden. Leden krijgen enkel een collectiviteitskorting. Voorgaande voldoet naar het oordeel van de NZa aan de Zvw en is derhalve niet in strijd met het verbod op premiedifferentiatie. ANNO12 heeft ook haar polisvoorwaarden aan de NZa voorgelegd. De NZa beoordeelt of deze polisvoorwaarden in overeenstemming zijn met de Zvw.
Bent u ervan op de hoogte dat Anno12 vorig jaar heeft besloten rond deze tijd niet van start te gaan vanwege de «prijzenslag» die onder de grote verzekeraars gaande was? Wat is de reden dat deze verzekeraar nu heeft besloten zich wel aan te melden bij De Nederlandsche Bank?3
Ik ben hiervan op de hoogte. ANNO12 heeft mij laten weten dat de door u genoemde «prijzenslag» niet de enige reden was om op 22 oktober 2013 aan te kondigen dat ANNO12 niet van start ging per 1 januari 2014. Het feit dat de vergunning van DNB nog niet rond was alsmede onduidelijkheid over op welke termijn deze zou kunnen worden verkregen, resulteerden in een te korte periode om een succesvolle campagne te kunnen voeren. De zorgverzekeraar heeft zich naar eigen zeggen op basis van de vele ontvangen reacties op voornoemde aankondiging nader georiënteerd op de prijselasticiteit van de premie. Het onderzoek van Nivel en de Open Universiteit, gepubliceerd in het artikel «Premieverschillen te klein voor wisseling zorgverzekeraar» in ESB gezondheidszorg van 8 november 2013, is hiervoor de basis geweest. ANNO12 heeft de procedure voor het verkrijgen van de vereiste vergunningen en goedkeuringen na de aankondiging van 22 oktober 2013 overigens voortgezet.
Wat zijn de eisen voor Anno12 met betrekking tot eigen vermogen, weerstandsvermogen en solvabiliteit? Hoeveel procent van de verzekerden dient een ledencertificaat aan te schaffen om aan deze eisen te kunnen voldoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
ANNO12 dient aan alle eisen te voldoen waaraan bestaande zorgverzekeraars ook zijn gehouden. ANNO12 geeft hieraan invulling door het uitgeven van ledencertificaten door de coöperatie. Door aanschaf van het ledencertificaat brengt iedere verzekerde eigen solvabiliteit in. Dit bedrag wordt teruggestort indien de verzekerde vertrekt of komt te overlijden. In de vergunning is op voorstel van ANNO12 zelf als voorschrift opgenomen dat de coöperatie op 1 januari 2015 minimaal 10.000 ledencertificaten moet hebben. Er zijn door DNB geen eisen gesteld aan een percentage. In het prospectus ledencertificaat heeft de coöperatie aangegeven dat minimaal 75% van de verzekerden een ledencertificaat moet hebben dan wel gekoppeld moet zijn aan een ledencertificaat. Indien het percentage lager ligt dan kan de zorgverzekeraar naar eigen zeggen niet voldoen aan de gestelde solvabiliteitseisen.
Het bericht dat meer uitgeprocedeerde asielzoekers een pardonvergunning krijgen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Waarom strooit u wederom met verblijfsvergunningen terwijl Nederland op dit moment overspoeld wordt door duizenden asielzoekers en Nederland deze massa-immigratie al lang niet meer aan kunnen?1 Realiseert u zich dat door de vele toegelaten asielzoekers op veel plaatsen al geen huurwoningen meer beschikbaar zijn voor gewone woningzoekenden en er veel te veel extra geld gaat naar opvang, uitkeringen etc.?
De regeling langdurig verblijvende kinderen is op 1 februari 2013 in werking getreden. Ik heb uw Kamer sinds de invoering van de regeling meerdere malen geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de overgangsregeling.
In mijn brief van 24 september 2014 (Kamerstuk 19 637, nr. 1893) ben ik uitgebreid ingegaan op de afdoening van de zogenaamde «buiten beeldzaken», waarop het aangehaalde item van RTL Nieuws betrekking heeft.
Wanneer asielzoekers een verblijfsvergunning krijgen, gaan zij deel uitmaken van de Nederlandse maatschappij. Het is van groot belang voor zowel integratie als participatie dat deze «vergunninghouders» zo snel mogelijk woonruimte betrekken. Om die reden is in artikel 60a e.v., van de Huisvestingswet, de taak voor gemeenten neergelegd om in de huisvesting van vergunninghouders te voorzien. Hoewel ik mij realiseer dat het huisvesten van deze groep op de woningmarkt drukt, is dit een verplichting die tijdig en volledig uitgevoerd dient te worden.
Waarom beloont u het door uitgeprocedeerde asielzoekers negeren van de vertrekplicht / illegaal verblijven in Nederland? Beseft u dat u andere uitgeprocedeerde asielzoekersgezinnen bevestigt in hun idee dat het loont na een afwijzing toch in ons land te blijven?
Zoals ik onder andere in mijn brief van 13 september 2013 over de toezeggingen op Rapporten en adviezen vreemdelingenbeleid (Kamerstuk 19 637, nr. 1721), onderdeel D, uiteen heb gezet, is het uitgangspunt van het vreemdelingenbeleid dat vreemdelingen die niet in Nederland mogen blijven, dienen terug te keren. Over het algemeen is terugkeer ook mogelijk. Aan dit uitgangspunt houd ik vast De maatregelen in het kader van de regeling langdurig verblijvende kinderen zijn geenszins bedoeld als een wijziging van dit uitgangspunt.
Hebt u afspraken gemaakt met de PvdA en / of andere politieke partijen teneinde uitgeprocedeerde asielzoekersgezinnen alsnog te legaliseren? Zo ja, wat is de aard van deze afspraken? Zo nee, waarom ondermijnt u uw eigen terugkeerbeleid door uitgeprocedeerde gezinnen te legaliseren die wel terug konden keren naar hun land van herkomst maar dit simpelweg niet wilden?
Zie antwoord vraag 2.
Een anti-joodse mishandeling in Arnhem |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Geen Hebreeuws meer na mishandeling»?1
Ja
Zijn de laffe antisemieten, die een jongeman mishandelden vanwege het spreken van de Hebreeuwse taal, inmiddels opgepakt en vastgezet?
Er is aangifte gedaan. Een onderzoek naar deze aangifte loopt. Vanwege de belangen van opsporing en vervolging kan ik daar geen mededelingen over doen.
Begrijpt u dat het groeiende antisemitisme zal blijven woekeren als deze plaag niet daadkrachtig wordt bestreden? Zo ja, waarom blijft u dan zo passief?
Het kabinet verwerpt antisemitisme en elke andere vorm van discriminatie. Door racisme of antisemitisme gedreven geweld van wie dan ook vormt een bedreiging van onze rechtsstaat die hard wordt aangepakt door het kabinet.
Zichtbaar is dat onrust elders in de wereld zich vertaalt in maatschappelijke spanning tussen bevolkingsgroepen in Nederland. Zoals is aangekondigd in de gemeenschappelijke verklaring na het overleg met Joodse organisaties op 4 augustus jongstleden3, neemt de regering daarom het initiatief om met alle betrokken partijen de oplopende spanningen tussen groepen te bespreken en waar nodig te interveniëren. Dit is onder meer gebeurd tijdens de ambtelijke Ronde Tafel antisemitisme van 24 september jongstleden en zal gebeuren tijdens de interreligieuze bijeenkomst van 20 november aanstaande. De interreligieuze bijeenkomst is nadrukkelijk gericht op het samenbrengen en samenwerken van verschillende gemeenschappen binnen onze maatschappij.
Naast alle reeds op discriminatie ingezette maatregelen waarover uw Kamer jaarlijks wordt geïnformeerd middels de voortgangsbrief discriminatie, zal door inzet op de onderwerpen educatie, opvoeding en rolmodellen een impuls worden gegeven aan de preventie en bestrijding van discriminatie en antisemitisme. In dat kader zijn de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een overleg met het Centraal Joods Overleg ook overeengekomen om op lokaal niveau rondetafelgesprekken met gemeenten, scholen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties te initiëren.
Eerder zijn in 2013 twee Ronde Tafels georganiseerd t.b.v. de aanpak van antisemitisme onder jongeren welke onder meer geleid hebben tot acties om handelingsverlegenheid onder onderwijzers tegen te gaan, leermiddelen beter beschikbaar te maken en antisemitisme bespreekbaar te maken in Turkse kring. Over deze aanpak is de Kamer 16 januari jongstleden geïnformeerd4.
Ik zie geen toegevoegde waarde in de maatregelen benoemd in het actieplan «stop antisemitisme» in zoverre deze niet reeds bestaand beleid bevestigen. De huidige mogelijkheden om in te grijpen wanneer strafbare uitlatingen worden gedaan of strafbare gedragingen worden begaan, zijn voldoende.
Bent u bereid eindelijk het actieplan «stop antisemitisme» ten uitvoer te brengen in de strijd tegen het anti-joodse sentiment in Nederland?2 Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het gebrek aan voorlichting aan meisjes en vrouwen met kanker over het behoud van hun vruchtbaarheid |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meisjes en vrouwen hebben recht op een goede uitleg over het behoud van hun vruchtbaarheid» en het bericht «Kankerpatiënte kan veel vaker vruchtbaarheid behouden»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat uit het promotieonderzoek blijkt dat slechts 1 op de 10 vrouwen wordt doorverwezen naar een specialist om te bespreken wat de mogelijkheden zijn om hun vruchtbaarheid te behouden na chemo- of radiotherapie?
Uit het betreffende promotieonderzoek komt naar voren dat er in 2011 9.8% van de vrouwelijke kankerpatiënten in de regio van het Radboud UMC werd doorverwezen voor voorlichting over behoud van hun vruchtbaarheid. Het is mij niet bekend wat het cijfer voor het overige deel van Nederland is.
Ik kan mij goed voorstellen dat het bespreekbaar maken van de kwaliteit van leven na een behandeling van grote waarde voor de patiënt is en integraal onderdeel uitmaakt van de behandeling. De Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO) heeft mij desgevraagd laten weten dat dit een integraal onderdeel van de zorg betreft. De NVMO geeft aan dat er voor fertiliteitsbehoud bij een kankerbehandeling verschillende richtlijnen bestaan te weten (1) behoud van ovariële functie na kankerbehandeling; (2) cryopreservatie van ovariumweefsel; (3) cryopreservatie van zaadcellen bij oncologiepatiënten3. Daarnaast wordt in verschillende andere oncologische richtlijnen, zoals bijvoorbeeld in die over het mammacarcinoom, testiscarcinoom en cervixcarcinoom expliciet aandacht besteed aan fertiliteitsbehoud. In de richtlijn over het behoud van ovariële functie na kankerbehandeling staat onder andere dat het noodzakelijk is om met alle premenopauzale vrouwen en meisjes die een kankerbehandeling ondergaan waarbij de kans reëel is dat de ovariële functie door de behandeling vermindert, een counselinggesprek te voeren voordat de behandeling start.
Het veld is zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de richtlijnen en de naleving daarvan.
De NVMO stelt dat als er bij jonge patiënten vragen zijn ten aanzien van fertiliteitsbehoud, er ook actie wordt ondernomen. De ervaring van de NVMO is dat de internist-oncoloog, met wie het eerste gesprek over dit onderwerp plaatsvindt, de vragen meestal zelf voldoende kan beantwoorden. Bij mannen kan er semen-preservatie plaatsvinden, bij vrouwen zijn er mogelijkheden voor ovariële protectie, IVF en/of ovariumweefselpreservatie. Indien passend verwijst de internist-oncoloog naar de gynaecoloog of de uroloog. De NVMO geeft hierbij echter ook aan dat er bij verschillende behandelingen sprake is van verschillende kansen op genezing, verschillende bijwerkingen en verschillende kans op fertiliteitsbehoud. De NVMO realiseert zich dat fertiliteitsbehoud grote invloed heeft op de kwaliteit van leven na een kankerbehandeling, maar dat bij sommige tumortypes minder kans op fertiliteitsbehoud is dan bij andere. Bij sommige tumortypes is er ook weinig tijd om de behandeling te starten en daaraan voorafgaand een fertiliteitsbehandeling te doen. Daarnaast zijn er risico’s verbonden aan fertiliteitsbehandelingen en brengt een dergelijke behandeling vaak een grote belasting voor de patiënt met zich mee. Naast het feit dat internist-oncologen veel vragen over fertiliteit zelf kunnen beantwoorden, kan het volgens de NVMO dus ook zo zijn dat een patiënt niet in aanmerking komt voor doorverwijzing voor voorlichting over fertiliteit of dat de patiënt er geen behoefte aan heeft.
Deelt u de mening dat het mogelijkerwijs kunnen behouden van vruchtbaarheid voor veel vrouwen een belangrijk aspect is van de kwaliteit van leven na de behandeling van hun kanker?
Ja. Overigens ben ik van mening dat dit niet alleen geldt voor vrouwen die een kankerbehandeling hebben gehad, maar evengoed voor mannen.
Bent u van mening dat het bespreekbaar maken van de kwaliteit van leven na de behandeling een integraal onderdeel van de behandeling zou moeten zijn? Zo ja, hoe wilt u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de hoogleraar gynaecologische oncologie aan het UMC Utrecht «dat niet doorverwijzen geen onwil is, maar dat er simpelweg te weinig kennis bij medisch specialisten bestaat»?
Zoals aangegeven wordt er in verschillende richtlijnen aandacht aan dit onderwerp besteed. Indien het zo zou zijn dat er te weinig kennis is bij de medisch specialisten, is het aan het veld zelf om de richtlijnen zo nodig aan te passen en onder de aandacht te brengen. Zodra een richtlijn is vastgesteld is het voor het veld geen vrijblijvende zaak meer zich aan zo’n richtlijn te houden.
De NVMO heeft mij gemeld dat er de laatste jaren in het veld veel aandacht geweest voor behoud van vruchtbaarheid. Zo is het Nederlands Netwerk Fertiliteitspreservatie (NFF) opgericht4. Het NNF stimuleert zorg voor en onderzoek naar het behoud van de mogelijkheid tot voortplanting wanneer vruchtbaarheid bedreigd wordt door (de behandeling van) ziekte. Binnen dit samenwerkingsverband van zowel umc’s als algemene ziekenhuizen werken voortplantingsgeneeskundigen en embryologen samen met als doel dat fertiliteitspreservatie voor patiënten uit heel Nederland beschikbaar is/wordt indien relevant. In elke deelnemend ziekenhuis wordt uniform gecounseld over de (on)mogelijkheden van fertilititeitspreservatie en kan psychosociale ondersteuning worden geboden. Daarbij biedt het netwerk informatievoorziening over fertiliteitspreservatie aan patiënten, behandelend artsen en publiek.
Hoe kan worden bevorderd dat medisch specialisten op de hoogte zijn van de mogelijkheden die er zijn om de vruchtbaarheid te behouden? Acht u meer uitgebreide informatievoorziening over dit onderwerp wenselijk?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze kan het bespreekbaar maken van de mogelijkheden die er zijn om vruchtbaarheid te behouden worden bevorderd? Kunt u verklaren waarom het advies, dat in veel richtlijnen is opgenomen om vrouwen onder de veertig jaar nadrukkelijk op die mogelijkheden te wijzen, slechts bij 1 op de 10 vrouwen wordt opgevolgd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de verwachting dat bij een optimale doorverwijzing 70 tot 80 procent van de vrouwen onder de 40 bij wie kanker is geconstateerd zou willen weten wat de mogelijkheden zijn om vruchtbaar te blijven? Wat is uw reactie op de verwachting dat de helft van hen vervolgens ook daadwerkelijk voor een van de beschikbare technieken zou kiezen?
Ik vind dat een patiënt, indien hij of zij dit wenst, altijd zou moeten worden geïnformeerd over de mogelijkheden om vruchtbaar te blijven. De beroepsgroepen hebben hier richtlijnen over opgesteld. Daarnaast zijn er ook andere initiatieven om dit te bevorderen, zoals de eerder genoemde NNF en bijvoorbeeld de website borstkankerenkinderwens.nl.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de betrokken medisch specialisten, om ervoor te zorgen dat de bestaande richtlijnen beter worden nageleefd?
Het veld is zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de richtlijnen en de naleving daarvan. Het is aan de IGZ om in het kader van risico gestuurd toezicht, toezicht te houden op de naleving van de richtlijnen.
Het bericht dat de zorgpremie een stuk lager kan |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de zorgpremie een stuk lager kan?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Wat is uw reactie op de stelling dat de vier grote zorgverzekeraars 3 tot 5,8 miljard euro meer aan reserves hebben dan ze verplicht zijn?
Het is mij bekend dat de vier grote zorgverzekeraars meer reserves aanhouden dan zij op dit moment verplicht zijn. Echter, de Consumentenbond corrigeert niet voor zogenaamde double gearing. De berekeningen zijn gebaseerd op enkelvoudige balansen van de zorgverzekeringsentiteiten waardoor bij optelling op moedermaatschappijniveau er sprake is van dubbeltellingen van reserves. Hierdoor komt de omvang van reserves hoger uit dan in werkelijkheid het geval is.
Bij de beantwoording van vragen en opmerkingen over de brief van 25 juni 2014 inzake het Risicovereveningsmodel 2015 (29 689, nr. 529) heb ik aangegeven dat door de overhevelingen vanuit de AWBZ en de verhoogde solvabiliteitseis onder Solvency II een hogere buffer noodzakelijk is per 2015 en 2016.
Op basis van voorlopige berekeningen en uitgaande van de thans bekende solvabiliteitscijfers zal, als gevolg van de extra schadelast die de overheveling vanuit de AWBZ met zich meebrengt en de verhoogde solvabiliteitseis onder Solvency II, de solvabiliteitsratio afnemen van 211% tot 127%-143%. Dit betekent dat, rekening houdend met de overhevelingen en Solvency II, zorgverzekeraars ongeveer 1½ tot 2 miljard meer in kas hebben dan vereist. Met het oog op het belang van een stabiele premieontwikkeling en met het oog op een gezond financieel huishouden van de verzekeraar is het overigens gewenst om enige ruimte te hebben ten opzichte van het minimum.
Wat is uw reactie op de inventarisatie van Follow the Money dat de winsten van zorgverzekeraars in 2013 zijn opgelopen tot 1,46 miljard euro?2
Deze winstcijfers zijn mij bekend. Met de beantwoording van vragen en opmerkingen over de brief van 25 29 689, nr. 529) bent u hierover geïnformeerd (zie tabel 1, pagina 29).
Dat ondanks de premiedaling in 2013 de resultaten van zorgverzekeraars zo gunstig zijn, geeft aan dat zorgverzekeraars de zorginkoop goed op orde hebben. Dit is ook de reden geweest dat zorgverzekeraars in 2014 tot een forse premieverlaging zijn overgaan.
Beschikt u over schattingen van de verwachte winsten van zorgverzekeraars in 2014 en de huidige reserves van zorgverzekeraars?
Behalve de halfjaarcijfers van Achmea beschik ik niet over schattingen van verwachte winsten 2014 en schattingen van reserves ultimo 2014.
Op welke wijze heeft u naar aanleiding van de resultaten van zorgverzekeraars in 2012 de oproep gedaan aan zorgverzekeraars om de winsten terug te geven door de premies te verlagen?
Ik vind dat zorgverzekeraars de maatschappelijke plicht hebben om hun verzekerden goed over de hoogte van de premie en de behaalde resultaten te informeren. Hiertoe heb ik zorgverzekeraars meerdere malen opgeroepen. Op dit moment rond ik gesprekken met zorgverzekeraars over een uniforme, transparante verantwoording af. Bij de beantwoording van de vragen en opmerkingen over de brief van 25 juni 2014 inzake het Risicovereveningsmodel 2015 (29 689, nr. 529) heb ik aangegeven dat ik verwacht dat zorgverzekeraars bij de premiebekendmaking voor 2015 niet alleen een betere verantwoording geven over de besteding van de premiegelden, maar nu ook inzicht bieden in de totstandkoming van de premie. Het betreft hier transparantie ten aanzien van de inzet van reserves, de invloed van beleggingsopbrengsten en de door zorgverzekeraars gehanteerde risico-opslagen bij het vaststellen van de premie. Daarbij heb ik toegezegd om u in oktober op de hoogte te stellen van de precieze afspraken die ik met zorgverzekeraars heb gemaakt over het sjabloon voor een uniforme publieksvriendelijke verantwoording.
Heeft u, mede gezien de cijfers over 2013, dit jaar een dergelijke oproep gedaan of overwogen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit alsnog te doen?
De vaststelling van de hoogte van de premie is primair een zaak van zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars hebben daarbij een verantwoordingsplicht richting hun verzekerden over de vaststelling van de hoogte van de premie. Zoals eerder aangegeven ben ik er voorstander van om oversolvabiliteit terug te laten vloeien naar de verzekerden via een lagere nominale premie. Dit heb ik meerdere malen publiekelijk aangegeven.
Op welke wijze hebben de reserves van zorgverzekeraars, en uw oproep om overmatige reserves terug te geven, meegespeeld in de schatting van de stijging van de zorgpremie, zoals deze in de begroting van uw ministerie voor het jaar 2015 is gegeven?
Het is vanzelfsprekend dat zorgverzekeraars bij de vaststelling van hun premie niet alleen rekening houden met de ontwikkeling van kosten, maar ook de hoogte van reserves een rol laten spelen. Bij de raming van de nominale premie 2015 is, zoals in de begroting aangegeven, rekening gehouden met een teruggave van reserves van 800 miljoen euro. Dit betekent een afbouw van de reservepositie van 70 euro per premiebetalende verzekerde.
Zorgen om het voortbestaan van GGz voor mensen met gehoorproblemen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Belangenorganisaties bezorgd om voortbestaan GGZ voor mensen met gehoorproblemen»?1
Ja, ik ken het bericht.
Bent u ermee bekend dat in de jaren 80 de bekostiging van specialistische GGz voor doven en slechthorenden met uw medewerking tot stand is gebracht? Hoe beoordeelt u de inspanningen van destijds?
Inderdaad was VWS in de jaren tachtig en negentig nauw betrokken bij de totstandkoming van de specialistische ggz voor doven en slechthorenden, en bij het realiseren van een passende bekostiging voor deze zorg. De inspanningen van die periode zijn mijns inziens zeer waardevol geweest. Waar tot in het begin van de jaren tachtig er niet of nauwelijks expertise of specifiek aanbod voor doven en slechthorenden met psychische problemen aanwezig was, hebben de inspanningen van die jaren geleid tot een netwerk van (afdelingen van) instellingen die zich specifiek op deze doelgroep richten. De huidige gespecialiseerde afdelingen en instellingen bouwen op de inspanningen uit die periode voort en hebben veel expertise opgebouwd op dit gebied.
Deelt u de mening dat het belangrijk is de specialistische GGz voor mensen met gehoorproblemen te behouden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat ook doven en slechthorenden toegang moeten hebben tot goede geestelijke gezondheidszorg. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben de verantwoordelijkheid om de geestelijke gezondheidszorg zo in te richten dat deze ook is toegerust op de hulpvragen van doven en slechthorenden, en dat kennis en expertise op dat gebied behouden blijft.
Bent u van mening dat de specialistische GGz voldoende geborgd is in het bestaande aanbod binnen de GGz?
Mij hebben geen berichten bereikt dat het bestaande aanbod ontoereikend is.
Bent u bereid de overgangsregeling te continueren zolang deze zorg niet structureel ingebed is in het totale GGz-aanbod? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de voorhangbrief (Kamerstuk 30 597, nr. 466) heb aangegeven ben ik voornemens de NZa een aanwijzing te geven om met ingang van 2015 de overgangsregeling voor zover deze kan worden toegeschreven aan de bekostiging van (doventolk-) zorg door instellingen met een bovengemiddeld aantal cliënten met een auditieve beperking te continueren. Ik zal met de NZa, het Zorginstituut en de VNG verkennen wat een toekomstbestendige oplossing voor de bekostiging is. Zodra duidelijk is hoe de toekomstige bekostiging van deze zorg wordt geregeld zal de overgangsregeling worden beëindigd.
Hoe wilt u GGz voor mensen met gehoorproblemen borgen? Verwacht u dat de vraag naar GGz onder slechthorenden nu zodanig gewijzigd is dat het aanbod binnen de reguliere GGz geborgd kan worden?
Zoals ik hierboven aangaf ga ik ten aanzien van de bekostiging verkennen wat een toekomstbestendige oplossing is. Van belang is wel dat zorgverzekeraars een zorgplicht hebben tegenover hun verzekerden. Die zorgplicht geldt ook voor doven en slechthorenden die een hulpvraag hebben op het gebied van de ggz. Op welke wijze de zorg aan deze doelgroep wordt ingericht is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Het is daarbij wel van belang dat de kennis en expertise voor deze doelgroep behouden blijft.
Hoe beoordeelt u het advies van de Nederlandse Zorgautoriteit om de overgangsregeling te beëindigen?
De NZa heeft mij om aandacht gevraagd voor een toekomstbestendige oplossing voor de bekostiging van de (doventolk)zorg. Dit advies neem ik ter harte. Deze toekomstbestendige oplossing kan per 1 januari 2015 nog niet gerealiseerd worden. Daarom ben ik voornemens om in afwijking van haar advies de NZa een aanwijzing te geven de overgangsregeling in 2015 te continueren, voor zover deze kan worden toegeschreven aan de bekostiging van (doventolk-) zorg door instellingen met een bovengemiddeld aantal cliënten met een auditieve beperking.
Het bericht ‘Superblunder: Franse jihadisten op vrije voeten' |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Superblunder: Franse jihadisten op vrije voeten»?1
Ja.
Hoeveel jihadisten met Nederlands paspoort zitten er vast in Turkije en hoeveel zijn er tot nog toe door Turkije aan Nederland uitgeleverd?
Momenteel zitten er voor zover bekend in Turkije geen jihadisten vast met een Nederlands paspoort. Tot nu toe zijn er geen jihadisten door Turkije aan Nederland uitgeleverd.
Kunt u garanderen dat de jihadisten uit het RTL-bericht niet in Nederland terechtkomen? Zo ja, op welke wijze houdt u ze buiten de landsgrenzen?
Voor personen met een paspoort uit de Europese Unie geldt binnen het Schengen-gebied vrij verkeer. Voor personen van buiten het Schengen-gebied zowel binnen de Europese Unie als daarbuiten geldt dat het bestaand beleid is om personen die een bedreiging voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid vormen geen visum te verlenen. Voor EU-onderdanen geldt, anders dan voor niet-EU-onderdanen, dat toegangsweigering op deze gronden alleen kan plaatsvinden indien er concrete aanwijzingen zijn dat er ernstige strafbare feiten ophanden zijn.
Bent u bereid per direct te stoppen met de automatische paspoortcontroles op Schiphol, zodat alle inkomende reizigers door de marechaussee worden gecontroleerd? Zo neen, waarom niet?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. De automatische paspoortcontroles op Schiphol zijn zo ingericht dat automatisch de controles plaatsvinden die een fysieke Marechaussee bij de grenspassage ook pleegt. Zodra afwijkingen worden gesignaleerd, vindt ogenblikkelijk een fysieke controle plaats door de Marechaussee die toezicht houdt op de automatische paspoortcontroles. Door het automatiseren van controles kunnen standaard handelingen snel worden uitgevoerd waardoor er meer gelegenheid is voor het onderkennen van afwijkend gedrag.
Bent u bereid alsnog de grenzen te sluiten voor al het terugkerend jihadtuig? Zo neen, waarom niet?
Een dergelijk besluit is wat mij betreft niet aan de orde. Voor het instellen van de tijdelijke binnengrenscontrole moet sprake zijn van een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een afwijking van het grondbeginsel van het vrije verkeer van personen als restrictief worden opgevat. Tijdelijke herinvoering van grenscontroles kan alleen als uiterste middel. Een beoordeling dient plaats te vinden in hoeverre de tijdelijke maatregel de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid voldoende kan verhelpen, en of de maatregelen tot die bedreiging in verhouding staan. Op dit moment staat het inzetten van deze uiterste maatregelen niet in verhouding tot de effectiviteit daarvan.