Verspreiding van besmettelijke dierziekten door de jacht |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Commissie: verspreiding Afrikaanse varkenspest door jacht»1 waarin de directeur Diergezondheid van de Europese Commissie heeft gezegd dat de verspreiding van Afrikaanse varkenspest in Polen en de Baltische staten vermoedelijk is gekomen doordat in Wit-Rusland en Rusland is gejaagd op wilde zwijnen die besmet waren met het virus?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de directeur Diergezondheid van de Europese Commissie dit daadwerkelijk heeft gezegd?
Uitlatingen van personen die niet onder mijn verantwoordelijkheid vallen wil ik noch bevestigen, noch ontkennen.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) waaruit blijkt dat trekvogels het vogelgriepvirus waarschijnlijk niet ons land inbrengen maar het hier juist oplopen?2
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat in het wild levende dieren in genoemde voorbeelden slachtoffer zijn van menselijk handelen?
Nee. Varkenspest is een besmettelijke virusziekte die voorkomt bij varkens. Het Afrikaanse varkenspestvirus is ongevaarlijk voor de mens. Varkens kunnen op verschillende manieren geïnfecteerd raken met het varkenspestvirus. Waar het gaat om de verspreiding van het virus, wordt in het betreffende artikel een vermoeden uitgesproken dat de verspreiding veroorzaakt is door de jacht op wilde zwijnen die besmet waren met Afrikaanse varkenspest. Mij is echter geen wetenschappelijk onderzoek bekend inzake de verspreiding van deze ziekte vanuit wilde zwijnen in Rusland en Wit-Rusland naar lidstaten van de EU ten gevolge van de jacht. In Nederland vindt monitoring plaats of er besmettelijke ziekten onder wilde zwijnen aanwezig is.
In het door u aangehaalde proefschrift van mevrouw Van Dijk wordt geen verband gelegd tussen menselijk handelen en het oplopen van vogelgriepvirussen door trekvogels. Aangegeven wordt dat het vogelgriepvirus van nature in milde vorm voorkomt bij watervogels. In het proefschrift wordt gesteld dat over de relatie tussen vogelgriep in wilde vogels en pluimvee nog veel onduidelijk is.
Wat de intensieve veehouderij betreft is u bekend dat er op dit moment onderzoek plaatsvindt naar mogelijke gezondheidsrisico’s van veehouderijen voor omwonenden. Over dit onderzoek (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden) heb ik u bij brief van 14 juni 2013 (Kamerstuk 28 973, nr. 134) en 8 april 2014 (Kamerstuk 28 973, nr. 137) geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de jacht en de intensieve veehouderij een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid door onder andere de verspreiding van zoönoses onder en via in het wild levende dieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de protocollen op het gebied van ruimingen en ophokplicht in geval van dierziekte-uitbraken te herzien op grond van genoemde wetenschappelijke inzichten? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie geen reden om op grond van het aangehaalde proefschrift de protocollen rond ruimingen en ophokplicht bij uitbraken van dierziekten te herzien. De huidige maatregelen die kunnen worden opgelegd aan een bedrijf dat is besmet met een bestrijdingsplichtige dierziekte zijn voldoende om verdere besmetting van de omgeving te voorkomen.
Draagmoederschap |
|
Peter Oskam (CDA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u de uitzending van de EO over draagmoederschap gezien?1
Bent u bekend met het fenomeen dat via internet geadverteerd en contact gelegd wordt tussen draagmoeders en wensouders, zonder dat daarop enige vorm van toezicht plaatsvind?
Bent u eveneens bekend met het fenomeen dat alleenstaande mannen contact leggen met draagmoeders?
Kunt u een overzicht geven van de websites en de fora waarop deze praktijken plaatsvinden?
Kunt u aangeven welke risico’s verbonden zijn aan de hierboven beschreven praktijken?
Bij sommige wensouders is de kinderwens kennelijk zo groot dat ze bereid zijn zich in te laten met dubieuze praktijken. Hieraan zijn verschillende risico’s verbonden, zoals het risico van emotionele problemen voor de draagmoeder, een verhoogd risico op een identiteitsprobleem voor het kind, een verstoord hechtingsproces en de kans op teleurstelling bij de wensouders.
Kunt u meer inzicht geven in de aard en omvang van dit fenomeen?
De cijfers van het aantal onderzoeken dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) heeft verricht en waarbij sprake was van draagmoederschap zijn, voor zover exact te achterhalen, als volgt:
Het gaat daarbij om onderzoeken waarbij sprake was van hoogtechnologisch draagmoederschap (waarbij een embryo wordt ingebracht die ontstaan is door reageerbuisbevruchting), laagtechnologisch draagmoederschap (waarbij de draagmoeder via de natuurlijke weg of via kunstmatige inseminatie wordt bevrucht met het zaad van de wensvader of donor) of draagmoederschap tot stand gekomen in het buitenland.
Hoewel deze cijfers enige indicatie geven, leveren deze geen volledig beeld op van de aard en omvang van dit fenomeen.
Het vermoeden bestaat immers dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt. Dit wordt geconcludeerd in het rapport «Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen» van het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) uit 2011.2 Een soortgelijke conclusie wordt ook getrokken in het rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014, genaamd «A study of legal parentage and the issues arising from international surrogacy arrangements».3
Kunt u aangeven of de Raad voor de Kinderbescherming bekend is met deze illegale praktijken en zelf actief contact legt met betrokkenen naar aanleiding van dergelijke berichten op het internet?
De Raad is geen opsporingsinstantie en zoekt derhalve niet actief naar wensouders en (potentiële) draagmoeders die op internet contact met elkaar leggen. Eerst na kennisname van een (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructie kan de Raad een onderzoek starten. Binnen het onderzoek kijkt de Raad of aan alle voorwaarden voor afstand van het kind door de draagmoeder is voldaan. De Raad spreekt met zowel de wensouders als de draagmoeder en vraagt door, bijvoorbeeld hoe zij elkaar ontmoet hebben, hoe lang zij elkaar kennen en of er betaald is. Als er vermoedens zijn van een strafbaar feit, zal de Raad aangifte doen bij de politie.
Bestaat er voor de Raad voor de Kinderbescherming een meldingsplicht richting politie en Openbaar Ministerie (OM) wanneer medewerkers signalen krijgen van illegaal draagmoederschap?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die de deskundigen Vlaardingerbroek en Smeenk doen in de EO uitzending?
Eerstgenoemde deskundige is van oordeel dat de procedure omtrent draagmoederschap met meer waarborgen omkleed zou moeten zijn. Beide deskundigen geven aan dat actieve opsporing zou moeten worden verricht naar illegale praktijken omtrent draagmoederschap.
Naar ik begrijp is in de documentaire sprake van «laagtechnologisch» draagmoederschap. Voor «laagtechnologisch» draagmoederschap is geen arts benodigd, zoals één van de deskundigen ook in de uitzending aangeeft. Dit in tegenstelling tot hoogtechnologisch draagmoederschap, waarbij een embryo wordt ingebracht die ontstaan is door reageerbuisbevruchting; een ingreep die een arts verricht.
Indien wensouders en draagmoeders de procedure voor hoogtechnologisch draagmoederschap in Nederland volgen, geldt een met waarborgen omklede procedure. Zo moeten wensouders een verklaring omtrent gedrag overleggen en voert de draagmoeder gesprekken met een psycholoog.
Voor laagtechnologisch draagmoederschap ligt dit gecompliceerder omdat dit buiten het zicht van (overheids)instanties kan plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor wensouders die naar het buitenland uitwijken.
De door deze deskundigen aangedragen vraagstukken liggen voor bij de Staatscommissie Herijking Ouderschap die deze meeneemt in haar oordeel of een wettelijke regeling rond draagmoederschap tot stand dient te komen en zo ja hoe deze eruit dient te zien.
Kunt u aangeven of u een bedrag van € 25.000,– ter vergoeding van de onkosten van de draagmoeder over het algemeen aan de hoge kant vindt?
Het is niet aan mij om te kunnen beoordelen of dit bedrag hoog of laag is.
Welke definities geeft u aan de begrippen legaal, illegaal en commercieel draagmoederschap?
Deelt u de mening dat voor een legale vorm van draagmoederschap altijd enige vorm van toetsing noodzakelijk is om voldoende waarborgen te creëren voor een veilige en gezonde leefomgeving van het kind?
Volgens artikel 151b, derde lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt als draagmoeder aangemerkt «de vrouw die zwanger is geworden met het voornemen een kind te baren ten behoeve van een ander die het ouderlijk gezag over dat kind wil verwerven, dan wel anderszins duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind op zich wil nemen.»
Van illegaal draagmoederschap kan gesproken worden indien de strafbaarstellingen van artikel 151b en 151c Sr worden overtreden.
Bent u nog steeds van mening dat de meldingsstructuur in Nederland ten aanzien van het melden van draagmoederschap geen verbetering behoeft?2
Ja en deze vorm van toetsing is ook aanwezig als instanties kennis hebben van legaal draagmoederschap. Immers, de Raad zal in deze gevallen onderzoeken verrichten die zien op het uiteindelijk kunnen overdragen van het gezag over het kind van de draagmoeder op de wensouder(s). De Raad weegt in deze onderzoeken zorgvuldig af wat in het belang is van het specifieke kind. Het opgroeien in een veilige en gezonde leefomgeving is hierin een belangrijk onderdeel.
Bent u voorts nog steeds van mening dat de voorlichting voor wensouders en daarmee preventie tegen het commercieel draagmoederschap en de illegale opneming van buitenlandse kinderen, adequaat is?3
Deze mening ben ik nog steeds toegedaan.
Betrokken instanties werken nauw samen en wisselen waar nodig informatie en ervaringen uit over (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructies.
Bovendien bestaat het vermoeden dat een deel van de draagmoederschapsconstructies zich buiten het zicht van (overheids)instanties afspeelt. Dit wordt geconcludeerd in het eerdergenoemde rapport van UCERF uit 2011. Een soortgelijke conclusie wordt ook getrokken in het eerdergenoemde rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014.
Uit het rapport van UCERF kan voorts worden opgemaakt dat draagmoederschap in Nederland vermoedelijk in omvang beperkt is.
Om deze redenen zie ik geen meerwaarde in de ontwikkeling van een meldingsstructuur.
Wanneer verwacht u het eindrapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht met betrekking tot de mogelijkheid en de wenselijkheid van een mondiaal instrument op het terrein van het draagmoederschap?
Ja. Het is onwenselijk dat ondanks de geldende wet- en regelgeving mensen toch hun toevlucht nemen tot malafide praktijken, maar dit valt helaas niet volledig te voorkomen.
Deelt u de mening dat overtreding van de artikelen 151b en/of 151c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) nauw verbonden kan zijn met mensenhandel, zeker wanneer er contact met draagmoeders of wensouders in het buitenland plaatsvind?
De Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht heeft in april 2014 twee documenten gepubliceerd genaamd «The desirability and feasibility of further work on the Parentage / Surrogacy Project» en de «Study of Legal Parentage and the issues arising from International Surrogacy Arrangements»6. Hierin wordt voorgesteld een expert groep te formeren die verder verkent wat de mogelijkheid en wenselijkheid is voor een multilateraal instrument.
De Algemene Vergadering van de Haagse Conferentie heeft in de vergadering van april 2014 besloten dat de verkenning van de mogelijkheid om een multilateraal instrument op dit gebied in te richten dient te worden gecontinueerd. De volgende Algemene Vergadering in 2015 zal definitief besluiten of een dergelijke expert-groep geformeerd gaat worden.
Welke aandacht wordt binnen de nationale politie besteed aan opsporing van de illegale praktijk van het draagmoederschap en de illegale opneming van buitenlandse kinderen?
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Zoals geconcludeerd in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel uit 2012 «Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering en gedwongen commercieel draagmoederschap» kan commercieel draagmoederschap onder omstandigheden worden aangemerkt als mensenhandel.7 Voor de vraag of sprake is van mensenhandel is niet doorslaggevend of het contact met draagmoeders of wensouders in het buitenland heeft plaatsgevonden, maar of kan worden voldaan aan de bestanddelen van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat daarbij onder meer om (het oogmerk van) uitbuiting, maar ook om de specifiek in dit artikel genoemde gedragingen en het aanwezig zijn van een van de in dit artikel opgenomen dwangmiddelen.
Klopt het dat er slechts eenmaal een vervolging en een berechting heeft plaatsgevonden op basis van art. 151b Sr?4
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het aantal keer dat art. 151c Sr is toegepast in de strafrechtelijke opsporing en berechting?
Op welke wijze wordt binnen het OM aandacht besteed aan de vervolging op basis van deze artikelen?
Beschikt het OM over voldoende capaciteit teneinde deze illegale praktijken te vervolgen?
Kunt u per maatregel (zeven in totaal) ten aanzien van het Nederlandse beleid omtrent draagmoederschap aangeven op welke wijze deze de afgelopen jaren zijn uitgevoerd?5
Welke maatregelen zijn door u genomen naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering en gedwongen commercieel draagmoederschap).6
In mijn brief van 16 december 201110 heb ik voorgesteld op een aantal punten, in samenhang bezien, het Nederlandse beleid omtrent draagmoederschap aan te passen en expliciet vast te stellen. Deze voorstellen vormden een aanzet om met de Tweede Kamer van gedachten te wisselen. Deze gedachtewisseling heeft helaas niet kunnen plaatsvinden. Inmiddels buigt de Staatscommissie Herijking Ouderschap zich over dit complexe onderwerp. Het bovenstaande in ogenschouw nemende, heb ik ten aanzien van de voorgestelde punten het volgende verwezenlijkt:
Op welke wijze besteed de Staatscommissie Herijking Ouderschap aandacht aan deze schaduwzijde van het draagmoederschap in Nederland?
Bij brief van 28 november 201213 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over het vervolg dat ik aan het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel heb gegeven voor wat betreft het onderdeel commercieel draagmoederschap. In deze brief is aangegeven dat op Rijksoverheid.nl voorlichting is geplaatst over het krijgen van een kind via draagmoederschap en de risico’s op mogelijke uitbuiting van draagmoeders in het buitenland.
Ook de aanbeveling om, mocht het aan de orde zijn, in de onderhandelingen over een mondiaal verdrag op het terrein van draagmoederschap, aspecten van mensenhandel bij draagmoeders onder de aandacht te brengen is overgenomen.
De Staatscommissie Herijking Ouderschap beziet het onderwerp draagmoederschap in de volle breedte; mogelijke uitbuiting van draagmoeders zal hierin ongetwijfeld aan de orde komen. Ik zal het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel onder de aandacht van de Staatscommissie brengen.
Deelt u de mening dat niet gewacht kan worden tot de uitkomsten van deze staatscommissie om verdere maatregelen te nemen en meer prioriteit te geven aan de voorkoming, bestrijding en vervolging van illegaal draagmoederschap?
Zie antwoord vraag 24.
Het verzwegen leed van afstandsmoeders |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Brandpunt over het verzwegen leed van afstandsmoeders?1
Ja.
Wat is uw reactie op het leed van de afstandsmoeders die als meisjes ongehuwd zwanger raakten, in het geniep ver van huis en moederziel alleen moesten bevallen, om vervolgens gedwongen te worden om hun kind ongezien af te staan?
Het programma brengt het leed dat afstandsmoeders is aangedaan en dat zij nog dagelijks dragen aangrijpend in beeld. Door de tijdgeest, waarin het een schande was om ongehuwd zwanger te worden en er voor vrouwen ook geen mogelijkheid was om zelfstandig in hun onderhoud en dat van het kind te voorzien, voelden vrouwen zich onder druk gezet om hun kind af te staan. De uitzending gaat daarbij in op de rol van de rooms-katholieke kerk, die met zijn gedachtegoed hierin een grote rol speelde. Het taboe op ongehuwde zwangere vrouwen en meisjes leefde tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw evenwel breder in de samenleving.
Is het waar dat sinds de jaren vijftig vijftien- tot twintigduizend moeders eenzelfde lot hebben ondergaan?
Het precieze cijfer is moeilijk te achterhalen. Geschat wordt dat er vanaf de inwerkingtreding van de adoptiewet in 1956 ongeveer 20.000 keer afstand is gedaan van een kind. Tot de jaren zeventig kon het om 1.000 kinderen per jaar gaan. Daarna zakten die aantallen snel tot tegenwoordig ongeveer twintig gevallen per jaar. Niet iedere vrouw deed afstand ter adoptie onder dezelfde omstandigheden en onder invloed van de rooms-katholieke kerk. In hoeveel gevallen de rooms-katholieke kerk een factor van betekenis was, is niet bekend.
Bent u van mening dat dit misschien wel het laatste hardnekkige taboe is binnen de Rooms-Katholieke Kerk na de talloze onthullingen over seksueel misbruik? Zo ja, ziet u mogelijkheden om dit taboe alsnog te doorbreken? Zo nee, waarom niet?
De situatie van ongehuwde, zwangere vrouwen die afstand moesten doen van hun kind is inderdaad een taboe, dat niet alleen verbonden is aan (instellingen van) de rooms-katholieke kerk, maar als gevolg van de tijdgeest breed maatschappelijk speelde. Uiteraard is het niet aan de overheid om te treden in aangelegenheden tussen de rooms-katholieke kerk en de betrokkenen; de kerk heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. Ik doe wel een beroep op de kerk om waar mogelijk deze vrouwen hulp te bieden en ook om de nodige openheid daarbij te betrachten.
Hoe beoordeelt u de opvatting dat de staat onvoldoende toezicht heeft gehouden op de naleving van mensenrechten binnen de Vroedvrouwenschool in Heerlen en dan met name binnen het doorgangshuis voor ongehuwde moeders? Welke rol had de staat in de genoemde periode bij een adoptieprocedure?
De Voogdijraden (vanaf 1956 Raden voor de Kinderbescherming) waren verantwoordelijk voor het regelen van gezag en voogdij voor afstandsbaby’s. Deze baby’s werden toevertrouwd aan de Raad («toevertrouwing aan de Raad» was de maatregel die vooraf kon gaan aan een ontheffing of ontzetting uit het gezag). De Raad deed het adoptieonderzoek en adviseerde de rechter over de gevraagde adoptie.
Erkenning van het leed is belangrijk voor het herstel. Hoewel ik meeleef met de vrouwen die vaak onvoorstelbaar groot leed (hebben moeten) dragen, is mij niet bekend of er bij het gedwongen afstand doen van het kind ook sprake is geweest van illegale activiteiten van overheidswege.
Heeft u concrete aanwijzingen dat de overheid wetenschap had of had moeten hebben van de gedwongen of illegale adopties die hebben plaatsgevonden in katholieke instellingen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat excuses en erkenning van het leed dat deze afstandsmoeders en geadopteerden moesten doorstaan kunnen bijdragen aan herstel van dat leed? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om recht te doen aan het leed van de slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de adoptiepraktijken uit het verleden te onderzoeken? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van een dergelijk onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Er is al het nodige onderzoek verricht en bekend. De heer Deetman heeft in zijn tweede onderzoeksrapport aandacht besteed aan afstandsbaby’s en de rol van de room-katholieke kerk. Ik ben uiteraard niet tegen nieuw onderzoek, maar zie daarin niet direct een rol voor de overheid weggelegd.
Op welke wijze kan de overheid de honderden slachtoffers van gedwongen of illegale adopties die blijven zoeken naar hun ouders of kinderen verder steunen in deze zoektocht?
De stichting Fiom ontvangt subsidie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om mensen te begeleiden die op zoek zijn naar hun biologische familie. Er melden zich daar jaarlijks geadopteerden die naar hun biologische moeder zoeken en afstandsmoeders die hun afgestane kind zoeken.
Ook bij de Raad voor de Kinderbescherming komen dergelijke verzoeken binnen, waarbij inzicht in het dossier wordt gevraagd De Raad toetst de verzoeken mede op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Het bericht dat de spitsstrook werkt als een boetefuik |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Spitsstrook werkt als boetefuik»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de spitsstroken permanent opengesteld moeten worden, opdat de in het artikel genoemde onduidelijke verkeerssituaties weggenomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het Algemeen Overleg met uw Kamer op 9 oktober 2014 heb aangegeven wordt de plusstrook op de A12 tussen Woerden en Gouda medio 2015 permanent opengesteld. In 2013 is ditzelfde gebeurd bij de plusstrook op de A4. Niet alle plusstroken komen in aanmerking om permanent geopend te worden omdat dit betekent dat de snelheid dan verlaagd moet worden i.v.m. de beperkte breedte van de rijstrook. Veelal zijn forse investeringen noodzakelijk om de rijstrookbreedte aan te passen. De A4 en A12 zijn hierop een uitzondering.
Deelt u de mening dat automobilisten niet beboet mogen worden zolang er verwarring bestaat over de maximumsnelheid? Zo nee, waarom niet?
Uw stellingname over de verwarring bij de automobilist deel ik niet. De bebording op het betreffende tracé is op orde. De Nationale politie heeft desgevraagd aangegeven dat de conclusie: «meer overtredingen bij geopende spitsstroken», aan de hand van de beschikbare gegevens niet kan worden getrokken. Bij de registratie van overtredingen wordt niet bijgehouden of een plus- of spitsstrook open is. De cijfers die in het krantenartikel worden genoemd zijn gebaseerd op een aantal controles die de Nationale politie op de A12 heeft uitgevoerd om een beeld te krijgen of de openstelling van de plusstroken van invloed zou kunnen zijn op de verkeersveiligheid (bijvoorbeeld betere doorstroming en een gelijkmatiger verkeersbeeld). Deze gegevens zijn echter onvoldoende (het onderzoek is te beperkt en niet representatief) om de conclusie te kunnen trekken dat er meer snelheidsovertredingen plaatsvinden op snelwegen tijdens openstelling van een plus- of spitsstrook.
Deelt u de mening dat boetes op snelwegen de verkeersveiligheid niet bevorderen, maar dat controles juist moeten plaatsvinden op plekken waar de meeste ongevallen gebeuren, te weten de provinciale wegen en binnen de bebouwde kom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van18 november 20132 is de verkeersveiligheid ook op het hoofdwegennet gebaat bij handhaving van de maximumsnelheid. Op de snelwegen wordt er grotendeels gehandhaafd door de inzet van trajectcontrolesystemen. Dit zijn volledig geautomatiseerde systemen die geen politiecapaciteit vergen, maar wel zorgen voor een positief effect op de verkeersveiligheid van een zeer groot aantal voertuigen. De politie controleert daarnaast op plaatsen waar een specifieke aanleiding is om extra te handhaven omdat de verkeersveiligheid in het geding is (bijvoorbeeld omdat er bovengemiddeld veel bestuurders te hard rijden). De capaciteit van de verkeershandhavingsteams wordt echter bijna volledig ingezet op het onderliggend wegennet.
Wanneer houdt u ermee op de automobilist te behandelen als melkkoe?
Verkeersboetes zijn er niet om geld te genereren. Verkeersboetes zijn er om de naleving van de verkeersregels te verbeteren. Een betere naleving komt ten goede aan de verkeersveiligheid en draagt bij aan het doel om het aantal doden en gewonden verder terug te dringen. Bovendien kunnen weggebruikers boetes vermijden door zich aan de regels te houden.
Het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage over het ‘Luchthavenbesluit Lelystad Airport’ |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) over het «Luchthavenbesluit Lelystad Airport»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het Milieueffectrapport voor Lelystad Airport onvolledig is?
Ik deel deze mening van de Commissie niet op alle punten. In mijn brief in antwoord op uw brief van 9 september 2014, ga ik hier nader op in.
Waarom wordt het onderzoek naar het samengaan van luchtvaart en natuur pas later afgerond?
De toets op de uitvoerbaarheid van het luchthavenbesluit op basis van de «uitvoerbaarheidstoets Natuurbeschermingswet» is na afronding van het MER opgesteld, omdat tot eind juni, de datum van inwerkingtreding van de Regeling Programmatische Aanpak Stikstof»(hierna: PAS) nog binnen afzienbare termijn voorzien was. Toen duidelijk werd dat inwerkingtreding voor eind 2014 niet meer haalbaar was, om de besluitvorming niet te vertragen, besloten om alsnog een toets op de uitvoerbaarheid te laten uitvoeren.
Er geldt geen verplichting dat deze informatie in het MER opgenomen moet zijn. Voordat het bevoegd gezag een (luchthaven) besluit neemt moet het zich er immers van vergewissen dat het besluit uitvoerbaar is. Het bevoegd gezag moet wel redelijkerwijs kunnen aannemen dat de Natuurbeschermingswet 1998 niet een uitvoering van het besluit in de weg staat.
Deelt u de mening dat de uitkomsten van dit onderzoek belangrijk zijn voor het luchthavenbesluit?
Met de Commissie ben ik van mening dat de resultaten van de uitvoerbaarheidstoets belangrijk zijn voor de definitieve besluitvorming over de uitbreiding van de luchthaven. Reden voor mij deze informatie ter beschikking te hebben alvorens een definitief besluit te nemen.
Deelt u de mening dat het aantal geluidgehinderden in nieuwe woonwijken, bijvoorbeeld tussen Almere en Zeewolde, onvoldoende in kaart is gebracht? Bent u, gezien de recente vernietiging van het bestemmingsplan Badhoevedorp-Lijnden Oost door de Raad van State, bereid om aanvullend onderzoek te doen naar het garanderen van een goed leefklimaat in de omgeving van de luchthaven?
Het MER geeft voor de voorkeursroute(B+) een goed beeld van het aantal geluidgehinderden rond de 48 dB(A) Lden-contour in nieuwe woonwijken. Dit wordt ook niet door de Commissie bestreden. Op verzoek van de Commissie wordt om het vergelijkingsmateriaal tussen de verschillende routevarianten compleet te maken, ook het beeld van het aantal geluidgehinderden en slaapverstoring bij de overige routevarianten aangevuld.
Op basis van de onderzoeken die in het kader van het MER zijn uitgevoerd, en met voorgaande aanvullingen, geeft de zaak waaraan u refereert mij geen aanleiding tot aanvullend onderzoek.
Op welke wijze krijgt de Commissie m.e.r. de gelegenheid om de onderzoeken die nog moeten worden verricht te beoordelen?
De aanvullingen zijn verwerkt in het MER en voor een aanvullend advies voorgelegd aan de Commissie.
Kunt u tevens aangeven hoe u omgaat met de overige reacties op het luchthavenbesluit?
Naar aanleiding van de zienswijzenprocedure in de periode 20 juni tot/met 31 juli 2014 zijn 956 zienswijzen ontvangen van overheden, belangenorganisatie, bedrijven en bewoners. Deze zienswijzen en mijn reactie hierop worden uitgewerkt in een zogenaamd «Verantwoordingsrapport». Dit rapport zal als bijlage bij het ontwerpluchthavenbesluit voor advies voorgelegd worden aan de Raad van State. Nadat de Raad van State zijn advies over het luchthavenbesluit heeft uitgebracht en na inwerkingtreding van het luchthavenbesluit wordt het Verantwoordingsrapport openbaar gemaakt en aan alle indieners van een zienswijze toegezonden en is het voor de Kamer beschikbaar.
Het bericht dat de rechtspraak een commercial court wil |
|
Ard van der Steur (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak op 11 september jl. de komst van een commercial court voluit te steunen? Heeft u het artikel «Rechtspraak wil commercial court» uit het Advocatenblad van oktober 2014 gelezen?
Ik heb kennisgenomen van het feit dat de Raad voor de rechtspraak (verder: de Raad) een nadere verkenning uitvoert naar eventuele specialisatie op het terrein van internationale handelsconflicten. Ik wacht de uitkomsten van die verkenning af en acht het niet wenselijk op de uitkomsten daarvan vooruit te lopen.
Wat vindt u van het pleidooi van de voorzitter van de Raad van de rechtspraak te komen tot een speciale handelsrechtbank die grote en internationale handelsconflicten snel zal kunnen afdoen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre deelt u de gedachte dat zo'n commercial court een bijdrage kan leveren aan het vestigings- en ondernemersklimaat in Nederland en daarmee de hoogstaande juridische infrastructuur in Nederland verder kan versterken?
Gezien de verkennende fase kan niet worden ingeschat wat de eventuele invloed zal zijn op het vestigings- en ondernemersklimaat in Nederland.
Kennen ons omringende landen reeds vergelijkbare rechtbanken cq. initiatieven daartoe? Zo ja, welke voorbeelden en ervaringen kunt u daarover delen?
Het Verenigd Koninkrijk heeft in Londen een commercial court. Mij is niet bekend wat de ervaringen daarmee zijn.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de procesduur van grote (inter)nationale procedures met een speciale handelsrechtbank kunnen worden afgedaan binnen een paar maanden, zodat procespartijen erop kunnen vertrouwen dat geschillen snel en deskundig worden opgelost?
Procespartijen hebben belang bij een snelle afdoening van hun geschil. Ook in grote (inter)nationale procedures is een behoefte aan een snelle afdoening. Wat er nodig is om korte doorlooptijden te garanderen, zal onderdeel zijn van de verkenning door de Raad.
Welk beleid is ingezet om nu al grote (inter)nationale handelsgeschillen snel en deskundig op te lossen? Wat zal een speciale handelsrechtbank onderscheidend en/of noodzakelijk maken?
Uit onderzoek naar de specifieke behoeften van het bedrijfsleven op het gebied van geschillenbeslechting kwam naar voren dat de bestaande gespecialiseerde rechtspraak op het terrein van handelsrecht goed werd gewaardeerd.1 Wel zijn bij deze procedures de doorlooptijden nog een belangrijk punt van aandacht. Momenteel werken de wetgever en de rechtspraak aan de digitalisering van de rechtspraak onder de titel «Kwaliteit en Innovatie». Hiermee wordt in de komende twee jaar het fundament gelegd voor een civiele en bestuursrechtelijke procedure die eenvoudiger en sneller zijn en een hoger digitaal gehalte hebben dan de thans bestaande.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Acht u het wenselijk dat, net als bij arbitrage, gekozen kan worden voor bepaalde rechters op basis van hun specifieke expertise?
Zie antwoord vraag 6.
Welke (aanvullende) kosten zijn gemoeid met de instelling van bedoelde handelsrechtbank?
Ik wacht de uitkomsten van de verkenning door de Raad af.
Welke vervolgstappen gaat u zetten naar aanleiding van het pleidooi van de voorzitter van de Raad van de rechtspraak?
Zie antwoord vraag 8.
De dreigende hongersnood in Zuid-Sudan |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het rapport «From crisis to catastrophe: South Sudan’s man-made crisis» van Oxfam Novib?1
Ja.
Deelt u de conclusie van Oxfam Novib dat de situatie in Zuid-Sudan zeer zorgelijk is en dat verder internationaal ingrijpen noodzakelijk is? Is dit voor u aanleiding om uw huidige inspanningen in Zuid-Sudan te vergroten? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze conclusie deel ik en zij wordt bovendien breed gedeeld door de internationale gemeenschap. Daarom wordt het mandaat van UNMISS momenteel tegen het licht gehouden en worden er in Addis Ababa vredesonderhandelingen gevoerd. Ik kom op dit laatste in de beantwoording op vraag 5 terug.
Tijdens mijn bezoek aan Zuid-Sudan begin september heb ik de Zuid-Sudanese regering opgeroepen zich meer in te zetten voor de lijdende bevolking. De inzet van de regering tot nu toe is te beperkt; zo worden olie-inkomsten voor andere doelen aangewend dan hulp aan de bevolking. In dat kader heb ik aangegeven dat Nederland besloten heeft om de directe hulp aan de centrale overheid op te schorten. Ook heb ik aangegeven dat Nederland zich blijft inzetten voor de bevolking van Zuid-Sudan, onder meer door het verlenen van humanitaire hulp en OS-inspanningen.
De humanitaire situatie in Zuid-Sudan is zeer schrijnend. Door het conflict dat uitbrak in december 2013 zijn humanitaire noden en aantallen ontheemden en vluchtelingen enorm toegenomen. De Verenigde Naties heeft de humanitaire crisis in Zuid-Sudan terecht uitgeroepen tot een level-3 emergency, de hoogste categorie noodsituaties. Tot grote frustratie van de internationale gemeenschap doet de Zuid-Sudanese regering weinig tot niets om noden van de bevolking te verlichten.
De crisis in Zuid-Soedan vereist versterkte aandacht en inzet van de internationale gemeenschap. Nederland heeft begin 2014 een bijdrage van 7 miljoen euro beschikbaar gesteld aan het Common Humanitarian Fund (CHF) voor Zuid-Sudan van de UN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA). De inzet van deze middelen wordt ter plaatse bepaald op basis van behoefte. Ook is in 2014 een bedrag van 3 miljoen euro aan UNHCR toegekend voor de opvang van Zuid-Sudanese vluchtelingen in Uganda en Ethiopië. Daarnaast draagt Nederland indirect bij aan de leniging van noden in Zuid-Sudan middels de ongeoormerkte core bijdragen aan het VN Noodhulpfonds CERF en aan WFP, UNHCR en ICRC.
Vanwege de verslechterende situatie in Zuid-Sudan heb ik in september jl. besloten om een extra bedrag van 18 miljoen euro uit de middelen van het nieuwe Relief Fund voor 2014 in te zetten. Daarvan is 8 miljoen euro bestemd voor financiering van een gezamenlijk voorstel van Nederlandse NGO’s voor humanitaire hulpactiviteiten in Zuid-Sudan.
Over de inzet van de beschikbare humanitaire fondsen voor 2015 zal ik begin volgend jaar beslissen, op basis van wereldwijde noden. Hierover zal ik de Kamer als gebruikelijk nader informeren.
Bent u bereid te bekijken of Nederland ook logistiek een extra bijdrage kan leveren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken is geen uitvoerende humanitaire organisatie en zal dus ook niet direct een logistieke bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van de crisis in Zuid-Sudan. Echter, wanneer de VN in het kader van een humanitaire crisis vraagt om de inzet van meer dan geld, kan het Kabinet besluiten om mogelijkheden voor inzet van bijvoorbeeld Defensie-capaciteit te overwegen. Dit is eerder dit jaar gebeurd in Noord-Irak (inzet luchtmacht) en zeer recent toen het marineschip Karel Doorman beschikbaar is gesteld in het kader van de strijd tegen ebola. In Zuid-Sudan is een dergelijk verzoek van de VN thans niet aan de orde.
Kunt u zich vinden in het in het rapport van Oxfam Novib gestelde dat UNMISS, de missie van de Verenigde Naties in Zuid Sudan, zich meer op het versterken en beschermen van de rechten van vrouwen zou moeten richten? Zo ja, op welke wijze gaat u hier in breder internationaal verband aandacht voor vragen? Zo nee, waarom niet?
In het rapport gaat Oxfam in op de kwetsbare positie van vrouwen, specifiek als zij zich buiten de IDP-kampen van de VN begeven om bijvoorbeeld naar de markt te gaan of brandhout te verzamelen, omdat zij zo het risico lopen slachtoffer te worden van (seksueel) geweld. Oxfam geeft hierbij aan dat deze dreiging voor vrouwen en meisjes verminderd kan worden als UNMISS meer patrouilles uitvoert buiten het kamp, zoals langs de routes naar de markt.
Tijdens mijn gesprek begin september in Juba met de SGVN Speciale Vertegenwoordiger voor Zuid-Sudan Ellen Løj heb ik aandacht gevraagd voor een betere bescherming tegen seksueel geweld van vrouwelijke ontheemden bij het zoeken van brandhout buiten de kampen. UNMISS is bekend met deze problematiek en probeert deze zo goed als mogelijk het hoofd te bieden; sinds het uitbreken van de crisis staat de missie voor de grote uitdaging om de burgerbevolking te beschermen, maar de middelen zijn beperkt. Na het uitbreken van de crisis is het troepenplafond verhoogd naar 12.500 militairen en 1.323 politiepersoneel. Dit troepenplafond is nog niet bereikt: momenteel zijn er 11.405 militairen actief in UNMISS en 899 politiefunctionarissen. De extra troepen zijn met name aangetrokken om de IDP-kampen en de gebieden hieromheen te beveiligen. Echter is het, zoals het rapport stelt, in veel gebieden nog niet veilig genoeg om ongestoord buiten de kampen te bewegen en zijn met name vrouwen hierbij kwetsbaar, ondanks inspanningen van UNMISS.
Ook bij de crisis in Zuid-Sudan tracht Nederland de positie van vrouwen te versterken. Nederland draagt hier in het geval van Zuid-Sudan aan bij via verschillende kanalen, bijv. door aan te dringen op de vertegenwoordiging van vrouwen bij vredesonderhandelingen en via het Nationaal Actieplan 1325. Binnen UNMISS besteden de Nederlandse IPO’s die werkzaam zijn op de IDP-kampen waar mogelijk aandacht aan problematiek gerelateerd aan seksueel geweld. Zo is bijvoorbeeld in het kamp in Juba een genderprogramma opgezet, waarbij bijeenkomsten worden georganiseerd om zowel mannen als vrouwen bewust te maken van de problematiek.
Wat is uw oordeel over de intrinsieke verbondenheid tussen het conflict en de voedselcrisis in Zuid-Sudan zoals Oxfam Novib stelt, en over de stelling dat, behalve hulp en bescherming van burgers op de grond, ook internationale diplomatieke inspanning nodig is voor de oplossing van het conflict? Indien u die mening deelt, op welke wijze en op welke termijn gaat u hieraan invulling geven? Zo nee, waarom niet?
Voedselonzekerheid is een terugkerend en aanhoudend probleem in Zuid-Sudan. De voedselcrisis wordt verslechterd door het conflict en het grote aantal ontheemden. De situatie is de laatste tijd dankzij intensivering van humanitaire noodhulp enigszins verbeterd. Desalniettemin is de situatie slechter dan in voorgaande jaren. De kwetsbaarheid van 2,5 miljoen mensen blijft groot en is voor de periode januari-maart 2015 een grote zorg.
Onder leiding van de regionale organisatie IGAD (Intergovernmental Authority on Development) vinden sinds december 2013 vredesbesprekingen plaats tussen de strijdende partijen. Ik vind het positief dat de regio het voortouw heeft bij de bemiddelingspogingen. Dat heeft immers de grootste leverage op betrokken partijen. Het proces wordt door de internationale gemeenschap en de Afrikaanse Unie (AU) gesteund, financieel, met diplomatieke druk en door de VS en EU met gerichte sancties tegen personen die het vredesproces blokkeren. Nederland steunt de IGAD-vredesbesprekingen met een bijdrage van EUR 300.000 en er is een Nederlander als waarnemer gestationeerd bij de IGAD Monitoring and Verification Mission, de IGAD geleide missie belast met de monitoring van de begin dit jaar afgesloten overeenkomst tot een staakt-het-vuren. Ook levert Nederland een belangrijke personele bijdrage aan UNMISS, de VN missie in Zuid-Sudan. De regio is in de lead. Het is uitermate belangrijk dat de regio druk blijft uitoefenen op beide partijen. De sleutel tot de oplossing van het conflict ligt uiteindelijk in de handen van de conflicterende partijen.
Het bericht dat de georganiseerde misdaad 25% van de wereldwijde beroepsmatige sportbeoefening in handen heeft |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de secretaris-generaal van het mondiale antidopingbureau WADA dat criminele bendes ongeveer een kwart van de beroepsmatige sportbeoefening in handen hebben?1
Ja.
Kent u de informatie die het WADA van Interpol heeft gekregen? Zo nee, zou u deze dan op kunnen vragen? Kunt u deze informatie aan de Kamer sturen?
Interpol werkt samen met WADA. Dit is bekrachtigd tijdens de jaarvergadering van Interpol in 2009 door middel van een cooperation agreement. De uitspraak die de director general van WADA heeft gedaan dat 25% van de beroepsmatige sportbeoefening in handen is van criminele bendes is niet te herleiden tot informatie die door Interpol is verstrekt. Ik leid hieruit af dat de director general die conclusie zelf heeft getrokken. Het is mij niet bekend waarop deze is gebaseerd. Zoals ik al aangaf tijdens het Wetgevingsoverleg Sport van 27 oktober 2014 kunt u van mij niet verwachten dat ik alle informatie van derden aan uw Kamer doorstuur.
Is u bekend over welke beroepsmatige sportbeoefening de secretaris-generaal van het WADA het heeft? Zijn er bepaalde sporten waarbinnen de georganiseerde misdaad meer actief is dan in andere sporten?
Uit informatie van de website van WADA blijkt dat het accent op voetbal ligt.
In hoeverre is deze informatie meegenomen in het rapport over matchfixing in Nederland?2
Het rapport matchfixing in Nederland dateert van september 2013. De informatie uit politiesystemen tot september 2013 is dus meegenomen. De uitspraken van de director general van WADA zijn van oktober 2014, een jaar later. De onderzoekers hebben deze informatie dus niet kunnen meenemen in hun onderzoek. Aangezien wij de info niet kunnen herleiden, zal het waarschijnlijk ook niet veel hebben uitgemaakt.
Kunt u het beeld van het WADA bevestigen dat aangeeft dat de (internationale) matchfixers vaak dezelfde mensen zijn die handelen in drugs, steroïden, EPO en andere dopingmiddelen? Kunt u uw reactie onderbouwen?
Nee, dit beeld kan ik niet bevestigen. Navraag bij de Doping Autoriteit en het Openbaar Ministerie heeft geen concrete informatie opgeleverd over een mogelijk verband.
Klopt het dat de secretaris-generaal van het WADA pleit voor het opzetten van een wereldwijd agentschap dat matchfixing moet gaan bestrijden, gelijk aan het WADA dat 15 jaar geleden is opgezet om doping te bestrijden? Wat vindt u van dit idee?
Nee, ik heb niet begrepen dat de director general van WADA heeft gepleit voor een wereldwijd agentschap om matchfixing te bestrijden en dat is op dit moment niet opportuun. Evident is dat matchfixing een grensoverschrijdend fenomeen is dat ook een grensoverschrijdende aanpak vergt. Deze aanpak dient, om succesvol te zijn, aan te sluiten bij lopende internationale ontwikkelingen. Daarom heeft Nederland het Verdrag inzake de manipulatie van sportcompetities van de Raad van Europa ondertekend. Dit verdrag wordt ook opengesteld voor landen die geen lid zijn van de Raad van Europa. Met dit verdrag wordt een «follow-up committee» ingesteld, waarbij de internationale samenwerking tussen deskundigen van de verdragsluitende partijen op het terrein van sport, kansspelen en opsporing en vervolging wordt geborgd. Deze commissie zal toezien op de naleving van het verdrag.
Wat is uw mening met betrekking tot de suggestie om eventueel het WADA om te vormen, zodat dit de integriteit in de sport in het algemeen moet bevorderen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Sport op 27 oktober 2014?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat een ICT-bedrijf fraudeerde met overheidsaanbestedingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ICT-bedrijf Ordina fraudeerde met overheidsaanbestedingen?1
De in de uitzending van het televisieprogramma Zembla op 2 oktober 2014 genoemde mogelijke onregelmatigheden zijn ernstig. De integriteit van de overheid is mogelijk in het geding. Daarom heeft het kabinet maatregelen getroffen, waarover de Minister voor Wonen en Rijksdienst uw Kamer twee werkdagen na de uitzending heeft geïnformeerd (Kamerstukken II 2014/15, 26 643, nr. 327).
Bent u bereid de Kamer actief op de hoogte te houden van de uitkomsten van de onderzoeken door de gemeente Rotterdam, door de Autoriteit Consument en Markt, door het Ministerie van Defensie, uw ministerie en het eventueel daaropvolgende strafrechtelijke onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Voor zover het inlichten van uw Kamer het opsporings- en onderzoeksbelang niet in de weg staat zal u – indien daartoe aanleiding bestaat – over de uitkomsten van de lopende onderzoeken en maatregelen worden geïnformeerd door de desbetreffende Ministers.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft op 3 oktober jl., daags na de uitzending van Zembla over de mogelijke misstanden bij overheidsaanbestedingen, een oproep in de media geplaatst om mededingingsproblemen bij overheidsaanbestedingen bij haar te melden. Informatie kan desgewenst ook anoniem worden gemeld. De ACM heeft de bevoegdheden om problemen te onderzoeken op overtredingen van mededingingsregelgeving. Als de meldingen en andere aanwijzingen aanleiding geven om zo’n mededingingsrechtelijk onderzoek te starten, dan zal de Minister van Economische Zaken uw Kamer te zijner tijd over de uitkomsten daarvan informeren. Tussentijds rapporteren over de voortgang van een eventueel onderzoek is niet mogelijk, omdat de ACM, vanwege het onderzoeksbelang, geen informatie kan verstrekken over lopende onderzoeken.
Op 8 oktober jl. heeft de gemeente Rotterdam melding gedaan bij de ACM en op 17 oktober is aangifte gedaan bij de Rijksrecherche. Het college van burgemeester en Wethouders informeert de Rotterdamse gemeenteraad actief over de mogelijke integriteitsschendingen bij de gemeente Rotterdam.
Naar aanleiding van informatie die het Openbaar Ministerie (OM) heeft ontvangen, onder meer door aangiftes van het Ministerie van Defensie en de gemeente Rotterdam, wordt door de Rijksrecherche een oriënterend onderzoek uitgevoerd. Over een oriënterend onderzoek worden in het algemeen – vanwege het mogelijke opsporingsbelang en vanwege het onderzoeksbelang – geen mededelingen gedaan. Een dergelijk onderzoek kan immers leiden tot een strafrechtelijk onderzoek, dat niet is gediend bij het voortijdig bekendmaken van (onderzoeks-) gegevens. Als daartoe aanleiding bestaat, wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd over de uitkomsten van een eventueel strafrechtelijk onderzoek.
In hoeverre wordt door uw ministerie samengewerkt of overlegd met de gemeente Rotterdam en de Autoriteit Consument en Markt?
De Ministeries van Veiligheid en Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie en Economische Zaken werken intensief samen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft contact gelegd met de gemeente Rotterdam over mogelijke onregelmatigheden bij aanbestedingen. Het contact met de ACM over mededinging verloopt via het Ministerie van Economische Zaken. Overleg met de ACM vindt zowel op reguliere en – als daartoe aanleiding is – op incidentele basis plaats. Dit overleg heeft, gelet op de onafhankelijke positie van de ACM, geen betrekking op mededingingsrechtelijk onderzoek in individuele gevallen, maar op de meer algemene aspecten van mededinging.
Hoe komt het dat er blijkbaar mogelijkheden zijn voor bedrijven om bij formele aanbestedingstrajecten vertrouwelijke informatie te verkrijgen waar ze geen toegang toe mogen hebben? Hoe zal in de toekomst worden voorkomen?
Op dit moment wordt onderzocht of, en zo ja op welke wijze vertrouwelijke informatie in de handen van daartoe niet gerechtigde personen is terechtgekomen.
Om de kans op het lekken van vertrouwelijke informatie zo klein mogelijk te maken zijn er waarborgen in de procedure opgenomen. Zo wordt bij aanbestedingen de kring van betrokkenen beperkt gehouden en bestaan er sancties op schending van geheimhoudingsverplichtingen. De sancties zijn van toepassing op zowel ambtenaren als externen. Ondanks deze waarborgen is het risico op (bewust of onbewust) lekken van informatie op voorhand niet uit te sluiten.
Daarnaast zal in de Aanbestedingswet 2012 bij de implementatie van de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijn, richtlijn 2014/24/EU betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten, een nieuw artikel worden opgenomen over belangenverstrengeling. Het artikel zal aanbestedende diensten expliciet verplichten om passende maatregelen te nemen om belangenconflicten tijdens de aanbestedingsprocedure te onderkennen, te voorkomen en op te lossen om vervalsing van de mededinging te voorkomen.
Kan een aanbesteding anders ingericht worden waardoor één ambtenaar niet dusdanig veel invloed heeft op de procedure?
Europese aanbestedingen worden door teams uitgevoerd waarin verschillende expertises zijn vertegenwoordigd. Beslissingen in een aanbesteding worden genomen op basis van de uitkomst van de beoordeling door het aanbestedingsteam.
De betrokkenheid van meerdere personen verkleint de kans op integriteitsschendingen. Tegelijkertijd is de vertrouwelijkheid van informatie gebaat bij een beperkte kring van betrokkenen. Aanbestedende diensten moeten daarin een juiste balans vinden.
Wordt tevens onderzocht of de gemeente Rotterdam of uw ministerie hadden kunnen weten van de fraude? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2 en 4.
Wat is er sinds de bouwfraude uit 2001 gedaan om te voorkomen dat meerdere bedrijven in een sector afspraken met elkaar maken, al dan niet met medeweten van de overheid, om tot een verdeling van opdrachten over te gaan? Waarom is het blijkbaar nog steeds mogelijk om te frauderen met overheidsaanbestedingen?
Het kartelverbod in de Mededingingswet verbiedt het maken van afspraken die de mededinging beperken. Hoewel de mededingingsautoriteit slechts achteraf kan optreden tegen kartels en deze niet vooraf kan voorkomen, gaat er van het verbod en het toezicht daarop een preventieve afschrikwekkende werking uit. Die preventieve afschrikwekkende werking is sinds 2001 meerdere malen versterkt. Allereerst is het toezicht op het mededingingsrecht onafhankelijk gepositioneerd.
Daartoe is in 2005 de toenmalige Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) omgevormd tot zelfstandig bestuursorgaan, met alle toezichts- en handhavingsbevoegdheden die daarbij behoren.
Daarnaast is, mede naar aanleiding van de evaluatie van de Mededingingswet (Kamerstukken II 2003/04, 29 272, nr. 1) waarin de ervaringen uit de bouwfraude een belangrijke rol hebben gespeeld, in 2007 een aantal nieuwe bevoegdheden voor de NMa (nu de ACM) geïntroduceerd. De belangrijkste daarvan zijn de bevoegdheden om in de onderzoeksfase een woning te betreden zonder de toestemming van de bewoner, om bedrijfsruimten en voorwerpen te verzegelen en handhavend op te treden tegen verbreking van een verzegeling en om tijdelijk documenten mee te nemen. Tevens zijn toen de sancties op overtreding van de mededingingsregels aangescherpt: introductie van de bevoegdheid voor de mededingingsautoriteit om een boete op te leggen aan een bestuurder of feitelijk leidinggevende en een verhoging van de maximale boete voor het overtreden van de medewerkingsplicht. Al deze maatregelen hebben de effectiviteit van het mededingingstoezicht, en daarmee zowel de pakkans als de preventieve afschrikwekkende werking, substantieel vergroot. Om die preventieve afschrikwekkende werking van het kartelverbod nog verder te vergroten, bereidt de Minister van Economische Zaken op dit moment bovendien een wetsvoorstel voor ter verhoging van de wettelijke boetemaxima van de boetes die de ACM kan opleggen, waaronder de kartelboetes. Naar verwachting zal dit wetsvoorstel begin 2015 bij de Tweede Kamer worden ingediend.
Welke mogelijkheden zijn er om Ordina strafrechtelijk aan te pakken? Welke consequenties heeft dit voor gunningen aan het bedrijf?
Als er een vermoeden bestaat van gepleegde strafbare feiten, staat het ter beoordeling van het OM of strafrechtelijk onderzoek opportuun is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 bevindt het onderzoek zich nog in een oriënterende fase. Een ondernemer die voor een of meer van de feiten genoemd in artikel 2.86 en/of 2.87 van de Aanbestedingswet 2012 onherroepelijk is veroordeeld, kan voor maximaal vier jaar van de mededinging aan overheidsopdrachten worden uitgesloten.
Eventueel dan nog lopende contracten met een ondernemer die voor één van de hiervoor genoemde feiten onherroepelijk is veroordeeld, kunnen afhankelijk van de omstandigheden worden beëindigd.
Wordt er tot die tijd tevens met Ordina gesproken over de verbeteringen die het zelf gaat doorvoeren om fraude met overheidsaanbestedingen in de toekomst te voorkomen?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft op 15 oktober jl. met de branchevereniging Nederland ICT gesproken. Nederland ICT heeft inmiddels extra maatregelen aangekondigd op het gebied van integriteit en mededinging.
Erkent u dat het van toegevoegde waarde is als er ook voor dit soort fraudegevallen een overkoepelende fraudebestrijdingsautoriteit is met doorzettingsmacht? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft op 15 mei jl. in een debat met uw Kamer toegezegd dat hij voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zal reageren op de initiatiefnota met deze strekking van het lid Gesthuizen. Er volgt zo spoedig mogelijk een brief.
Het bericht ‘Sociale Zaken overtrad mogelijk de privacywetgeving’ |
|
Steven van Weyenberg (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Sociale Zaken overtrad mogelijk de privacywetgeving»?1
Zie mijn onderstaande antwoorden.
Is het waar dat zonder wettelijke basis databestanden zijn gekoppeld en geanalyseerd? Zo ja, op grond waarvan is hiertoe overgegaan en op welke wijze is de privacy van burgers in acht genomen? Zo nee, op welke wettelijke basis heeft dit dan wel plaatsgevonden?
De databestanden zijn gekoppeld en geanalyseerd binnen de kaders van de Wbp, de WWB en de Wet SUWI.
Voor het koppelen van bestanden met persoonsgegevens is een wettelijke basis noodzakelijk. De belangrijkste regels voor de omgang met persoonsgegevens zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Op grond van artikel 8 Wbp mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt als hiervoor een in dit artikel genoemde verwerkingsgrond aanwezig is. Artikel 8, sub c respectievelijk e, van de Wbp geeft een grondslag om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de fraudebestrijding. Persoonsgegevens mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is en indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van de publiekrechtelijke taak. De Wet werk en bijstand (WWB) en de Wet Structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) stellen regels voor bestandskoppeling in het sociale zekerheidsdomein. In artikel 64 van de WWB en in artikel 54 van de wet SUWI wordt een aantal bronnen genoemd op grond waarvan gegevensbestanden kunnen worden gekoppeld.
Hoeveel fraudegevallen zijn er opgespoord met het programma «Black Box» voor wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in 2013?
De «Black box» was een systeem waarmee binnen een beveiligde omgeving persoonsgegevens werden versleuteld en gekoppeld om risicoprofielen te ontwikkelen. Op basis hiervan werden signalen gegenereerd over personen of ondernemingen met een hoog risico op fraude. De zogenaamde risicomeldingen werden nader onderzocht. Het aantal fraudegevallen dat hiermee is opgespoord is niet in geaggregeerde vorm beschikbaar.
Is er bij het vaststellen van fraude gebruik gemaakt van bewijs dat zonder wettelijke basis verkregen is? Zo ja, wat betekent dit voor de juridische houdbaarheid van de vastgestelde fraude?
De op basis van de «Black Box» gegenereerde risicomeldingen hadden als zodanig geen rechtsgevolgen voor burgers. Partijen mochten de risicomeldingen niet zomaar gebruiken. Zij zijn verplicht te onderzoeken of de desbetreffende persoon of bedrijf de regels daadwerkelijk heeft overtreden. Pas nadat dit is geconstateerd, kan een sanctie worden opgelegd. Voor zover mij bekend is er geen onwettig verkregen bewijsmateriaal gebruikt bij het vaststellen van fraude. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze was het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) betrokken bij het programma «Black Box»? Hield het CBP toezicht op het programma? Zo nee, op welke wijze werd dan wel toezicht gehouden op de privacy-aspecten van het programma?
De Wbp is een wet met open normen. Belangrijk criterium is dat de gegevensuitwisseling expliciet bijdraagt aan en noodzakelijk is voor de uitvoering en handhaafbaarheid van de wettelijke regels, te weten het rechtmatig verstrekken van de uitkering en het bestrijden van fraude. Voorts moet voldaan worden aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De Wbp is sinds 1 september 2001 van kracht. Op 8 oktober 2003 heeft een aantal partijen2 zich verenigd in de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI) en een convenant gesloten om gezamenlijk interventieteamprojecten op te starten. In deze interventieteams werken partijen samen aan het bestrijden van fraude op het gebied van belastingen en sociale zekerheid, uitbuiting en illegale tewerkstelling. Omdat de LSI zoekende was over de toepassing van de open normen van de Wbp, heeft het CBP de LSI tot 2007 op verzoek geadviseerd. Dit laat onverlet dat de verantwoordelijkheid om de wet- en regelgeving na te leven bij partijen blijft. Het CBP houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving die ziet op de verwerking van persoonsgegevens en heeft de mogelijkheid ambtshalve onderzoek te doen en sancties op te leggen.
Bij brief van 23 december 20053 heeft Staatssecretaris Van Hoof de Tweede Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden tot gegevensuitwisseling in het kader van de ontsluiting van gegevensbronnen in het kader van handhaving en het overleg met het CBP dat hij hierover heeft gehad.
Het CBP heeft in september 2006 de «Notitie fraudebestrijding door bestandskoppeling»vastgesteld. Het CBP geeft aan deze notitie te gebruiken bij de toetsing van nieuwe voorstellen en beschrijft drie niveaus van controle op sociale zekerheidsfraude, te weten:
De interventieteamprojecten vallen onder niveau 2. Het CBP geeft hierover aan dat bestandskoppelingen waarbij een hele populatie op individueel niveau wordt gecontroleerd, met behulp van risicoprofielen moeten worden ingericht. Omdat deze risicoprofielen nog moesten worden ontwikkeld, is met het CBP overeengekomen dat deze zouden worden ontwikkeld met het systeem van de «Black Box». Op deze wijze was het mogelijk om het koppelen van bestanden en de werkwijze van de interventieteams binnen de kaders van de Wbp te laten plaatsvinden. Tot slot ontvangt het CBP van elk interventieteamproject een melding. Deze melding bevat een overzicht van alle gegevens die ten behoeve van de uitvoering van dat project worden samengebracht en gekoppeld.
Welke aanpassingen zijn in 2007 en 2010 gedaan aan het programma «Black Box» naar aanleiding van conclusies en aanbevelingen van het CBP? Welke aanbevelingen heeft het CBP gedaan, die niet zijn overgenomen?
Bij de vormgeving van de «Black Box» is rekening gehouden met de kaders die in de «Notitie fraudebestrijding door bestandskoppeling» zijngesteld. Het CBP heeft ambtshalve onderzoek uitgevoerd naar de «Black Box». In juni 2010 publiceerde het CBP zijn conclusie dat op onderdelen in strijd met de wet was gehandeld. Er was geen beveiligingplan opgesteld, gegevens werden langer bewaard dan noodzakelijk en personen die onderdeel waren van de bestandskoppeling waren niet geïnformeerd. Het CBP heeft aansluitend een last onder dwangsom gegeven. De Minister van SZW is tegen dit besluit in bezwaar gegaan en het bezwaar is gegrond verklaard omdat inmiddels was gestopt met het maken van risicoprofielen.
De techniek van het pseudoniem koppelen van gegevens is voorts doorontwikkeld door het Inlichtingenbureau (IB). Hierbij is rekening gehouden met de bezwaren van het CBP. Er is een beveiligingsplan opgesteld en de bewaartermijnen zijn aangepast. Voorts worden eventuele betrokkenen bij de start van een interventieteamproject via huis- aan huisbladen op de hoogte gesteld van het feit dat een interventieteamproject wordt gestart in de wijk of stad. De individuele burger wiens persoonsgegevens worden verwerkt of in een risicomelding worden opgenomen, wordt niet persoonlijk geïnformeerd over die gegevensverwerking. Niet alleen zou dit een onevenredige inspanning vergen van de overheid, maar het zou ook de modus operandi vrijgeven waaraan calculerende burgers hun gedragingen zouden kunnen aanpassen.
De financiële problemen van scholen in het basis- en voortgezet onderwijs die te maken hebben met een grote toestroom aan asielkinderen |
|
Gerard Schouw (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Scholen overrompeld door toestroom asielkinderen»?1
Ja.
Erkent u dat er een probleem is met de financiering van scholen die een relatief grote instroom van asielkinderen kennen, en dat dit deels te wijten is aan het huidige systeem dat basisscholen en middelbare scholen respectievelijk slechts één, resp. twee meetmomenten per jaar kennen voor leerlingaantallen?
De faciliteiten die beschikbaar zijn voor scholen ten behoeve van het onderwijs aan asielzoekerskinderen zijn naar mijn mening voldoende. De betreffende regelingen houden rekening met de fluctuaties van de in- en uitstroom van het aantal asielzoekerskinderen. Er zijn naast de basisbekostiging van scholen, verschillende faciliteitenregelingen van toepassing. Voor het basisonderwijs zijn dit de faciliteiten genoemd in artikel 43, 44 en 45 van de regeling bekostiging personeel PO 2014–2015. De in artikel 43 (toename aantal asielzoekerskinderen) genoemde faciliteiten voor basisscholen zijn bij een tussentijdse instroom direct beschikbaar. In artikel 44 (eerste opvang vreemdelingen) zijn drie peildata maatgevend voor de bekostiging. Artikel 45 (opvang asielzoekerskinderen in procesopvanglocaties en gezinslocaties) heeft één peildatum, te weten 1 oktober. Om voor de laatstgenoemde regeling in aanmerking te komen, moesten scholen voor 1 juli 2014 een aanvraag indienen. Vanwege de verhoogde instroom van asielzoekers worden momenteel nieuwe procesopvanglocaties en gezinslocaties geopend. Om het voor scholen mogelijk te maken ook na 1 juli direct van deze faciliteiten gebruik te kunnen maken, zal ik deze regeling aanpassen, zodat scholen ook op een later moment een aanvraag kunnen indienen.
Er zijn signalen vanuit de PO-raad dat in bepaalde specifieke situaties er een knelpunt is in de bekostiging voor basisscholen. Ik onderzoek momenteel met de PO-raad of, en zo ja welke specifieke knelpunten zich voordoen en hoe we dit kunnen oplossen.
Ook voor het voortgezet onderwijs geldt een adequate regeling, namelijk de Regeling Leerplusarrangement VO, Nieuwkomers VO en eerste opvang Vreemdelingen. Voor de eerste opvang wordt eenmalig een aanvullende bekostiging eerste opvang toegekend. Deze bedraagt € 4.500,– op jaarbasis per vreemdeling. De aanvullende bekostiging eerste opvang heeft steeds betrekking op een periode van zes maanden, met als peildata 1 oktober (voor de periode juli direct voorafgaand aan deze peildatum tot en met december direct volgend op de peildatum) en 1 april (voor de periode januari direct voorafgaand aan deze peildatum tot en met juni direct volgend op de peildatum). Daarnaast wordt ten behoeve van nieuwkomers aanvullende bekostiging verstrekt. De op de peildatum van 1 oktober getelde nieuwkomers (de leerling die op de teldatum korter dan één jaar dan wel één tot twee jaar in Nederland verblijft) geven recht op een verhoging van de personele bekostiging. In geval van nieuwkomers die op de teldatum korter dan één jaar in Nederland zijn, wordt per 15 leerlingen één maal de gemiddelde personeelslast bekostigd. Voor nieuwkomers die op de teldatum één tot twee jaar in Nederland zijn, wordt per 25 leerlingen één maal de gemiddelde personeelslast bekostigd.
Kunt u uiteenzetten wat de schaal is van de toestroom waar scholen de afgelopen jaren mee te maken hebben gekregen en wat hier de financiële gevolgen van zijn voor de scholen?
Uit gegevens van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) blijkt dat de instroom van asielzoekers de afgelopen jaren – van 2001 tot 2013 – flink is afgenomen (van 83.000 per jaar naar 15.000 per jaar). 2014 laat weer een toename zien naar ruim 21.000 tot 1 september 2014.
De faciliteitenregelingen genoemd in het vorige antwoord, bieden in beginsel scholen voldoende financiële mogelijkheden om het onderwijs aan asielzoekerskinderen te kunnen verzorgen.
Kunt u ook aangeven wat de verwachting is over de omvang van de toestroom van asielkinderen waarmee scholen in de nabije toekomst te maken krijgen en wat dit voor effect zal hebben op de scholen, hun financiële situatie en de kwaliteit van het te bieden onderwijs?
De toestroom van het aantal asielzoekers is moeilijk in te schatten. In het voorjaar was er een verhoogde instroom van Somaliërs en Eritreërs. Op dit moment zijn het vooral asielzoekers uit Syrië en Irak. De aantallen kinderen die met de ouders meereizen en asiel aanvragen fluctueert sterk per land van herkomst. De verwachting is dat op basis van de instroom tot nu toe ca. 6.000 leerplichtige asielzoekerskinderen in 2014 zullen instromen in het onderwijs. Door de huidige manier van opvang en doorstroom in het onderwijs, verwacht ik geen grote problemen voor het onderwijs. Te meer omdat de aantallen asielzoekerskinderen in het verleden veel hoger zijn geweest.
Bent u van mening dat de huidige middelen van scholen voldoende zijn om de situatie nu en in de directe toekomst het hoofd te bieden? Zo nee, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de middelen wel toereikend zijn?
Ik ben van mening dat de middelen die po- en vo-scholen ontvangen voor de opvang van asielzoekerskinderen in het algemeen voldoende zijn. De vigerende faciliteitenregelingen bieden naar mijn mening scholen ruim voldoende mogelijkheden om het onderwijs aan asielzoekerskinderen te verzorgen. Zie verder het laatste deel van het antwoord op vraag 2.
Gaat u actie ondernemen in de richting van scholen in het basis- en voortgezet onderwijs om de huidige en potentiële toekomstige problemen aan te pakken op dit gebied? Zo ja, welke actie?
Met name basisscholen die voor het eerst worden geconfronteerd met asielzoekerskinderen hebben veel vragen op het gebied van onder andere de bekostiging en inrichting van het onderwijs. Ik ben in gesprek met de PO-raad en het Lowan over de wijze waarop de ondersteuning aan scholen kan worden geïntensiveerd.
Kunt u garanderen dat scholen degelijk onderwijs kunnen blijven bieden aan alle leerlingen op de korte en lange termijn en dat de kwaliteit van het onderwijs in Nederland kan worden gewaarborgd?
Scholen worden in staat gesteld om voor alle leerlingen kwalitatief goed onderwijs te verzorgen. Onderwijs aan asielzoekerskinderen vindt in eerste instantie vaak plaats in aparte locaties of in aparte groepen. Na enige tijd zal een deel van de kinderen instromen in het regulier onderwijs. Ook voor deze kinderen is de gewichtenregeling basisonderwijs van toepassing waardoor scholen over voldoende middelen kunnen beschikken, zodat op korte en lange termijn de onderwijskwaliteit kan worden gewaarborgd.
Het bericht 'Ontsnapt uit islamitische familieschoot' |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht in de Volkskrant dat het paspoort van de uit Saoedi-Arabië gevluchte Alya over negen maanden verloopt en ze zonder geldig paspoort van haar thuisland geen Nederlandse kan worden?1
Het bericht in de Volkskrant is bekend. Het kabinet gaat niet in op individuele zaken, vanuit het oogpunt van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. Dit geldt ook voor de vraag in hoeverre buitenlandse autoriteiten zijn aangesproken. In het algemeen geldt dat als personen in Nederland worden bedreigd, daarvan door betrokkenen bij de politie aangifte zou kunnen worden gedaan. Daarbij geldt uiteraard dat een ieder die in Nederland verblijft zich aan de Nederlandse wet- en regelgeving dient te houden.
Het uitgangspunt is dat alleen in zeer uitzonderlijke situaties aanleiding bestaat tot naturalisatie met terzijdestelling van een aantal reguliere naturalisatievoorwaarden. Dergelijke situaties komen niet vaak voor.
Wilt u de Minister van Buitenlandse Zaken vragen zijn invloed aan te wenden door in gesprek te gaan met de Saoedische ambassadeur opdat medewerking wordt verleend aan de beveiliging van Alya en Pim, en haar paspoort wordt verlengd zonder dat zij wordt uitgeleverd aan haar familie?2
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u mogelijkheden om Alya versneld de Nederlandse nationaliteit te laten verkrijgen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bij de Minister van Buitenlandse Zaken navraag doen wat maakt dat hij zich terecht inzet voor de zaak van de Soedanese Meriam Ibrahim terwijl in de zaak van Alya en Pim hij vooral onmogelijkheden lijkt te zien vanwege de Saoedische nationaliteit van Alya? Deelt u de mening dat dit op zijn minst tegenstrijdig lijkt, temeer omdat de huwelijkse vrijheid van Pim, die wel in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, genegeerd lijkt te worden, alsmede de wil van Alya om Nederlandse te worden met alles wat daarbij hoort?3
Het gaat hier om verschillende vraagstukken. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft meest recentelijk op 4 juli 20144 antwoord gegeven op Kamervragen over Meriam Ibrahim die ter dood was veroordeeld door een Sudanese rechtbank, omdat zij ervan beschuldigd werd het islamitische geloof te hebben verlaten en zich tot het christendom te hebben bekeerd. De hier door u gestelde vraag, of iemand al dan niet de Nederlandse nationaliteit kan verwerven, is een zaak die op grond van de rijkswet op het Nederlanderschap dient te worden beoordeeld en waar een buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging buiten staat.
Hoeveel mensen hebben in 2013 en 2014 tot op heden het landelijk nummer gebeld over achterlating, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap? Kunt u dit specificeren naar minderjarigen en meerderjarigen? Hoeveel mensen hebben via de Nederlandse ambassades om hulp gevraagd inzake achterlating, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap in 2013 en 2014? Wat is met deze verzoeken gebeurd?
Via het landelijk meldpunt en telefoonnummer voor alle vormen van huiselijk geweld komt men terecht bij het Steunpunt Huiselijk Geweld in de regio. De steunpunten registreren niet op het onderwerp huwelijksdwang. In de periode maart tot en met juni 2014 zijn minimaal 25 ernstige hulpvragen binnen gekomen waarvan een enkele zelfs tot beveiligde opvang heeft geleid.
In 2013 en 2014 (tot heden) hebben zich 15 zaken van achterlating, soms in combinatie met huwelijksdwang, voorgedaan bij de Nederlandse ambassades waarbij consulaire bijstand is geboden. In de meeste gevallen wilden de slachtoffers terugkeren naar Nederland.
De controle op Europese subsidies |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Controles op EU-subsidies moeten slimmer»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de heer Brenninkmeijer, lid van de Europese Rekenkamer, over de invulling die gegeven wordt aan de controles op een verantwoorde besteding van EU-subsidies? Zo nee, waarom niet?
De zorgen van de heer Brenninkmeijer zijn mij bekend. De Europese Commissie geeft lidstaten strikte voorschriften voor de uitvoering van controles op EU-subsidies. Deze voorschriften kunnen afwijken van de door lidstaten gehanteerde nationale principes voor de invulling van controles op nationale subsidies. Zo hanteert Nederland voor de controle op nationale subsidies het principe van risicoanalyse en het principe van Single Information Single Audit (SISA), waarbij controle-instanties steunen op elkaars controlebevindingen. Om het principe van risicogerichte controles bij Europese subsidies te bevorderen werk ik samen met de Minister van Financiën. Ik verwijs u naar de reactie van de Minister van Financiën op vragen van de leden de Vries en Verheijen naar aanleiding van het interview met de heer Brenninkmeijer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 293).
Deelt u de opvatting van mevrouw Van den Brink dat er een «handhavingskathedraal» ontstaan is? Zo nee, waarom niet?
Bij de Europese Structuur- en Investeringsfondsen is in meerdere of mindere mate sprake van een stapeling van controles door zowel nationale als Europese controle-instanties. Deze stapeling van controles kan leiden tot extra controlelasten voor de subsidie-aanvragers, ook al vinden de controles door de nationale en Europese instanties steekproefsgewijs plaats. Om de rechtmatigheid van de uitgaven te borgen ben ik van mening dat er sprake moet zijn van een goede balans tussen de controle-inspanningen door de nationale en Europese controle-instanties en de doelmatigheid daarvan. In het antwoord op vraag 6 noem ik een aantal voorbeelden waarbij wordt gewerkt aan bevordering van de doelmatigheid van de controle.
Zijn u signalen bekend van medeoverheden, bedrijven en/of anderen dat er terughoudendheid bestaat bij het aanvragen van Europese subsidies vanwege de verantwoordingslasten en de risico's die daarmee gepaard gaan? Zo ja, welke gevolgen heeft dat voor programma's ten behoeve van onderzoek en innovatie?
De wijze van uitvoering van de controles voor bedrijven (met name mkb-bedrijven) bij de Europese Structuur- en Investeringsfondsen kan een reden zijn om geen Europese subsidie aan te vragen. Dit leidt echter, voor zover ik dat nu kan overzien, niet tot onderbenutting van de Europese fondsen door Nederland.
Zoals aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 21 501-31, nr. 343) heeft Nederland een bovengemiddeld resultaat behaald bij het verwerven van financiering uit het 7e Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie.
Voor deelname in het nieuwe programma Horizon 2020 is een aantal regels gewijzigd ten opzichte van haar voorganger, het 7e Kaderprogramma. Op basis van ervaringen met het 7e Kaderprogramma zijn het niet zozeer de controles die deelnemers – en dan met name het mkb- weerhouden deel te nemen, maar is het de geringe kans op financiering van een onderzoeksvoorstel door de grote belangstelling ten opzichte van het beschikbare budget. Bovendien moet er vaak gewerkt worden in internationale consortia, want daarin zit een belangrijke Europese meerwaarde. Voor de vorming daarvan zijn wel investeringen in tijd en geld noodzakelijk zonder garantie op succes. De uitvoering is dit jaar gestart en daarom is het te vroeg hierover nu conclusies te trekken.
Welke programma's en steunpunten zijn er momenteel vanuit uw ministerie om medeoverheden, bedrijven en/of anderen te ondersteunen in de aanvraag, uitvoering en verantwoording van Europese subsidies?
De Europese Landbouw en Visserijsubsidies die vallen onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Bij dit agentschap van EZ kan men terecht voor algemene informatie over de aanvragen, de uitvoering en verantwoording. Voor subsidies uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) is ook het Regiebureau POP een belangrijk informatiepunt, onder andere voor medeoverheden. Concrete ondersteuning, bijvoorbeeld bij het invullen van aanvraagformulieren, is meer een zaak van particuliere adviesbureaus.
Voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), waar de uitvoering en het beheer decentraal plaatsvinden door de regionale overheden, hebben regionale overheden, zoals de vier grote steden (G4) en alle provincies, steunpunten ingericht die bedrijven kunnen ondersteunen bij het indienen van een aanvraag. Daarnaast organiseren de regionale uitvoeringsorganen regelmatig voorlichtingssessies. Voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 maken de regionale uitvoeringsorganisaties een handboek voor de potentiële projectindieners. Voor Horizon 2020, dat volledig wordt uitgevoerd door de Europese Commissie, worden (potentiële) deelnemers geadviseerd, geïnformeerd en getraind door de national contact points in de lidstaten, die in Nederland onderdeel uitmaken van RVO.nl. Zij houden op hun beurt weer nauw contact met ministeries die met de Europese Commissie in gesprek gaan over de implementatie van Horizon 2020.
Heeft u bij een of meerdere instellingen van de Europese Unie reeds aandacht gevraagd voor de ontstane verantwoordingslasten? Zo ja, om welke instellingen gaat het en hoe is daarop gereageerd?
Bij de onderhandelingen over de verordeningen en de uitvoeringsbepalingen voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 met de Raad, het Europees parlement, de nationale parlementen en de Europese Commissie heeft Nederland voortdurend aandacht gevraagd voor vermindering van de administratieve lasten als gevolg van de controledruk. Deze inzet gold zowel voor de in gezamenlijk beheer uit te voeren programma’s (Europese Structuur- en Investeringsfondsen) als voor Horizon 2020 en daarmee samenhangende publiek-private en publiek-publieke programma’s. De inzet van Nederland is gebaseerd op ervaringen in het veld en voorgelegd aan de Tweede Kamer. Op verschillende punten is de inzet van Nederland vertaald in vereenvoudigde regelgeving, bijvoorbeeld meer gebruik van forfaitaire vergoedingen van kosten voor subsidiabele activiteiten, digitalisering van het proces van aanvragen en verantwoorden van subsidie en het principe dat een begunstigde zijn gegevens maar éénmalig behoeft aan te leveren. Omdat de uitvoering dit jaar is gestart, is het nog te vroeg om te kunnen bepalen hoe de regels in de praktijk uitpakken. Dit laat onverlet dat Nederland zich op het standpunt stelt dat controles dienen te waarborgen dat subsidies rechtmatig worden besteed.
Komt het voor dat Europese subsidies moeten worden teruggevorderd, terwijl aan alle Europese subsidievoorwaarden voldaan is en enkel aanvullende Nederlandse voorwaarden geschonden worden? Zo ja, hoe vaak en waarom geldt in zo'n geval het Europese in plaats van het Nederlandse recht?
De Europese regelgeving voor Europese fondsen in gedeeld beheer schrijft voor dat bij controles op subsidies moet worden nagegaan of is gehandeld in overeenstemming met het toepasselijke recht van de Unie én het nationale recht ter toepassing daarvan. Aangezien het om Europese subsidies gaat, geldt hierbij in voorkomende gevallen het primaat van de Europese regelgeving boven het nationale recht. In hoeverre Europese subsidies moeten worden teruggevorderd omdat is gehandeld in strijd met het toepasselijke nationale recht is niet exact bekend, aangezien het hierbij niet enkel gaat om regelgeving van de rijksoverheid, maar ook van provinciale en gemeentelijke overheden.
Komt het voor dat Europese subsidies moeten worden teruggevorderd zonder dat de aanvrager voor de fout in de verantwoording zorg draagt, maar het een overheidsorgaan betreft waar het gebrek is ontstaan? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit?
Voor de Europese fondsen geldt dat als subsidie op een onrechtmatige wijze is verkregen, deze bij de subsidie ontvanger wordt teruggevorderd. Er is sprake van een onregelmatigheid indien de inbreuk op het Unierecht (mede) het gevolg is van een handeling of nalatigheid van een marktdeelnemer. Indien de fout bij de overheid ligt en derhalve niet – mede – kan worden toegeschreven aan een handeling of nalatigheid van de subsidie-aanvrager, neemt, in geval van programma’s in gedeeld beheer, de overheid de eventuele door de Europese Commissie opgelegde financiële correctie voor haar rekening.
Voor een nadere toelichting over de opgelegde correcties verwijs ik naar mijn brief van 20 december 2013 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 21501-32 nr. 762) over de in 2013 opgelegde correcties en mijn brief van 12 mei 2012 (Kamerstuk 28 625 nr. 150) over de in de periode 2002–2012 opgelegde correcties.
Welke mate van inspanning door aanvragers van Europese subsidies, om te controleren of de in Nederland gepubliceerde subsidievoorwaarden overeenstemmen met de Europese, acht u redelijk om een beroep te kunnen doen op het vertrouwensbeginsel?
Het uitgangspunt is dat aanvragers van Europese subsidies zichzelf afdoende op de hoogte moeten stellen van de Europese en nationale regelgeving die op hen van toepassing is.
De concrete vraag of een aanvrager van een subsidie gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan de wijze waarop de nationale overheid de Europese regelgeving interpreteert of toepast, moet worden beantwoord overeenkomstig het Europese recht, gelet op de in diverse Europese verordeningen opgenomen verplichting om onverschuldigd betaalde Europese subsidie terug te vorderen.
Op grond van de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie kan de betrokken subsidieaanvrager niet met een beroep op het vertrouwensbeginsel een subsidie ontvangen waarop hij volgens het Europese recht geen aanspraak kan maken.
Het bovenstaande laat onverlet dat een subsidieaanvrager die meent dat hij door onrechtmatig handelen van de nationale overheid financieel is gedupeerd, een schadeprocedure tegen de betrokken instantie kan initiëren.
Hoe verhoudt deze invulling van het vertrouwensbeginsel zich tot zowel het Nederlandse als het Europese vertrouwensbeginsel?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de status van de beantwoording van het door de Kamer in 2008 uitgebrachte verslag bij wetsvoorstel 31 418 (Wet terugvordering staatssteun)?
Naar aanleiding van het kritische verslag van de Tweede Kamer heeft een herbezinning plaatsgevonden. Inmiddels ben ik met de Minister van Veiligheid en Justitie overeengekomen dat het huidige, in opzet tamelijk complexe wetsvoorstel zal worden vervangen door een nieuw, door mij op te stellen wetsvoorstel, gelet op mijn coördinerende verantwoordelijkheid voor eerlijke mededinging en staatssteun voor de rijksoverheid. Dit wetsvoorstel zal simpeler van opzet zijn en enkel voorzien in de noodzakelijke wettelijke bevoegdheid voor publieke entiteiten om onrechtmatige staatssteun effectief terug te halen. In algemene zin kan nog in aanvulling hierop gemeld worden dat de wet NERPE (Naleving Europese Regelgeving Publieke Entiteiten) instrumenten biedt om in te grijpen daar waar publieke entiteiten niet in overeenstemming met Europese regels handelen.
Wat vindt u van de door mevrouw Van den Brink in haar proefschrift «De uitvoering van Europese subsidieregelingen in Nederland. Juridische knelpunten en uitdagingen» gedane suggesties voor een «Wet inzake Europese subsidies»?2
De door mevrouw Van den Brink gedane suggesties zullen worden betrokken bij de voorbereiding van het in het antwoord op vraag 11 aangekondigde wetsvoorstel.
De hoogte van de AOW-uitkering in het buitenland |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel Nederlanders ontvangen een AOW-uitkering in het buitenland? Kunt u dit uitsplitsen naar land?
Zie bijlage 1. Rubricering is per rechtsgebied: EU, verdragen, zonder verdrag. Gebieden die integraal onderdeel uitmaken van een land (bijvoorbeeld de Franse departementen) worden niet apart vermeld c.q. zijn opgenomen onder het desbetreffende land. Gebieden met zelfbestuur worden apart vermeld alsof ze een land zijn (bijvoorbeeld Azoren, Gibraltar). Gebieden met aparte status kunnen onder een ander rechtsregime vallen dan het metropolitane grondgebied (bijvoorbeeld Kanaaleilanden).
Met hoeveel en met welke landen heeft Nederland een verdrag gesloten over toezicht ten behoeve van het samenwooncriterium in de Algemene ouderdomswet (AOW)? Kunt u aangeven hoeveel Nederlanders een AOW-uitkering ontvangen in een land waarmee Nederland een verdrag heeft, en hoeveel Nederlanders in een land waarmee Nederland geen verdrag heeft? Kunt u dit uitsplitsen naar land?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe controleert de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op bijvoorbeeld overlijden in landen waarmee Nederland geen verdrag heeft gesloten?
Klanten die in een land wonen waarmee Nederland geen verdrag heeft gesloten, ontvangen jaarlijks een formulier levensbewijs (OLB = Onderzoek LevensBewijs) waarmee ze kunnen aantonen dat ze nog in leven zijn. Het OLB formulier moet worden ondertekend door een bevoegde autoriteit alvorens te worden geretourneerd aan de SVB. Komt een formulier niet retour dan wordt een rappel verzonden. Komt geen reactie op het rappel dan wordt de uitkering geschorst en wordt een nader onderzoek ingesteld. Afhankelijk van het onderzoek wordt de schorsing opgeheven (uiteraard omdat de persoon in leven is en recht op pensioen heeft) of wordt het recht op uitkering volledig ingetrokken.
Deelt u de mening dat Nederland met zoveel mogelijk landen een verdrag zou moeten sluiten, zodat Nederlanders die in het buitenland verblijven aanspraak kunnen maken op de AOW-hoogte waar ze recht op hebben en niet worden «gekort» op de uitkeringshoogte omdat de SVB niet kan controleren op het samenwooncriterium?
Op 1 januari 2000 is de Wet beperking export uitkeringen(Wet BEU) in werking getreden. In deze wet is het beleid vastgelegd om geen uitkeringen meer te exporteren, tenzij met het desbetreffende land verdragsrechtelijke afspraken zijn gemaakt waardoor de handhaving van de uitkeringen adequaat is geregeld. Een uitzondering geldt voor de AOW, die naar alle landen in de wereld wordt geëxporteerd ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimum loon). Het is de inzet geweest van de Nederlandse regering om na aanvaarding van het wetsvoorstel Beperking Export Uitkeringen (BEU) met zoveel mogelijk landen een dergelijk handhavingsverdrag te sluiten. Deze inzet heeft geleid tot een groot aantal afgesloten verdragen. Voor landen waarmee een verdrag is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimum loon bedragen. Ten aanzien van de landen waarmee tot nu toe geen verdragsafspraken zijn gemaakt, zie ik weinig mogelijkheden om die alsnog tot stand te brengen. Voor Nederland geldt in deze situatie dat de baten van het sluiten van een verdrag en het implementeren van de daarin gemaakte afspraken in termen van verbeterde rechtmatigheid dikwijls niet opwegen tegen de daarmee gemoeide kosten (Kamerstuk 29 382, nr. 13).
Kunt u aangeven met hoeveel landen thans onderhandelingen worden gevoerd over een verdrag, met hoeveel landen in het verleden onderhandelingen zijn gevoerd die niet hebben geleid tot een verdrag, danwel met hoeveel landen een gesloten verdrag is opgezegd?
Momenteel wordt met 21 landen1 onderhandeld over (aanpassing van) bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid. Met meerdere landen zijn besprekingen gevoerd die niet tot een verdrag hebben geleid, bijvoorbeeld vanwege onvoldoende handhavingsmogelijkheden in die landen. Tot op heden heeft Nederland geen bilateraal verdrag inzake sociale zekerheid opgezegd.
Klopt het dat de onderhandelingen met Costa Rica over een verdrag zijn gestaakt? Zo ja, waarom? Bent u voornemens de onderhandelingen met Costa Rica te hervatten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
De onderhandelingen met Costa Rica hebben geleid tot ondertekening van het verdrag inzake controle van socialezekerheidsuitkeringen op 1 december 2003. Nederland heeft in 2004 het verdrag geratificeerd. In afwachting van ratificatie van het verdrag door Costa Rica, heeft Nederland het verdrag eenzijdig voorlopig toegepast en uitkeringen geëxporteerd, hoewel de desbetreffende handhavingsbepalingen nog niet in werking waren getreden. Zoals toegezegd in de nota «Arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid» (Kamerstuk 32 149, nr. 1) heeft de regering besloten niet langer te wachten op ratificatie door een aantal landen waaronder Costa Rica. De voorlopige toepassing van het verdrag is per 1 januari 2012 daadwerkelijk beëindigd.
Nationaliteit
Nederlands
Nederlands + Buitenlands
Buitenlands
Totaal
Nederland
2.846.131
64.542
42.499
2.953.172
Bonaire
412
.
13
425
Sint Eustatius
.
.
.
30
Saba
13
0
0
13
Aruba
1.858
13
54
1.925
Curacao
3.988
14
116
4.118
Nederlandse Antillen
.
.
.
43
Sint Maarten
211
.
11
222
Azoren
.
.
.
1
België
18.600
343
46.419
65.362
Bulgarije
53
12
30
95
Canarische eilanden
239
11
1.038
1.288
Cyprus
101
.
39
140
Denemarken
292
18
444
754
Duitsland
19.113
580
24.735
44.428
Estland
.
.
.
11
Finland
70
.
234
304
Frankrijk
8.696
433
3.342
12.471
Gibraltar
.
.
.
4
Griekenland
412
117
1.435
1.964
Groot-Brittannië
3.483
277
6.902
10.662
Hongarije
386
80
163
629
Ierland
470
24
289
783
Italië
1.127
299
5.843
7.269
Kroatië
52
83
1.754
1.889
Letland
.
.
.
16
Litouwen
.
.
.
17
Luxemburg
534
.
184
718
Madeira-eilanden
.
.
.
2
Malta
149
.
39
188
Oostenrijk
743
44
1.409
2.196
Polen
246
115
343
704
Portugal
1.255
69
3.341
4.665
Roemenië
72
13
11
96
Slovenië
24
10
114
148
Slowakije
35
.
24
59
Spanje
6.985
380
40.144
47.509
Tsjechie
161
55
96
312
Zweden
674
38
1.340
2.052
Nationaliteit
Woonland
Nederlands
Nederlands
+
Buitenlands
Buitenlands
Totaal
IJsland
.
.
.
17
Liechtenstein
.
.
.
11
Noorwegen
421
19
669
1.109
Amerikaanse Maagdeneilanden
.
.
.
1
Argentinië
94
23
59
176
Australië
4.711
280
8.487
13.478
Belize
.
.
.
9
Bosnië-Herzegovina
34
104
908
1.046
Canada
3.329
420
11.403
15.152
Chili
108
26
167
301
Ecuador
.
.
.
47
Egypte
42
.
18
60
Filipijnen
408
.
100
508
Guam
.
.
.
3
Hongkong
112
25
82
219
India
69
.
71
140
Indonesië
755
18
508
1.281
Israël
779
202
637
1.618
Japan
36
0
1.361
1.397
Jordanië
.
.
.
21
Kaapverdië
68
64
985
1.117
Kanaaleilanden
25
.
22
47
Kosovo
.
.
.
76
Macedonië
14
10
433
457
Man
.
.
.
17
Marokko1)
58
324
12.394
12.776
Monaco
120
.
26
146
Montenegro
12
.
49
61
Nieuw-Zeeland
2.752
61
1.370
4.183
Pakistan
28
.
39
67
Panama
41
.
9
50
Paraguay
.
.
.
14
Puerto Rico
.
.
.
8
Servië
54
122
1.150
1.326
Suriname
1.685
66
2.146
3.897
Thailand
1.119
26
115
1.260
Tunesië
38
37
380
455
Turkije
304
1.429
21.185
22.918
Uruguay
37
.
44
81
Verenigde Staten van Amerika
6.143
514
10.990
17.647
Zuid-Afrika
2.512
68
616
3.196
Zuid-Korea
.
.
.
53
Zwitserland
2.502
445
2.323
5.270
Nationaliteit
Woonland
Nederlands
Nederlands +
Buitenlands
Buitenlands
Totaal
Algerije
.
.
.
25
Andorra
50
0
11
61
Angola
.
.
.
1
Anguilla
.
.
.
6
Antigua en Barbuda
.
.
.
4
Armenië
.
.
.
1
Azerbajdsjan
.
.
.
2
Bahama-eilanden
.
.
.
11
Bahrein
.
.
.
14
Bangladesh
.
.
.
8
Barbados
.
.
.
6
Belarus (Wit-Rusland)
.
.
.
2
Benin
.
.
.
3
Bermuda
.
.
.
5
Bolivia
.
.
.
37
Botswana
.
.
.
12
Brazilië
585
30
151
766
Britse Maagdeneilanden
.
.
.
3
Brunei
.
.
.
2
Burkina Faso
.
.
.
3
Burundi
.
.
.
1
Caymaneilanden
.
.
.
7
China
77
.
35
112
Colombia
99
.
15
114
Cookeilanden
.
.
.
3
Costa Rica
94
.
18
112
Cuba
.
.
.
6
Dem. Rep. Congo
.
.
.
6
Dominica
.
.
.
4
Dominicaanse Republiek
.
.
.
103
El Salvador
.
.
.
9
Eritrea
.
.
.
5
Etiopië
.
.
.
20
Faeroer
.
.
.
2
Fiji
.
.
.
7
Frans Polynesië
.
.
.
5
Gabon
.
.
.
6
Gambia
.
.
.
17
Georgië
.
.
.
6
Ghana
.
.
.
48
Grenada
.
.
.
1
Guatemala
.
.
.
25
Guinee
.
.
.
2
Guinee Bissau
.
.
.
3
Guyana
.
.
.
8
Haïti
.
.
.
5
Honduras
.
.
.
13
Internationaal gebied
.
.
.
2
Irak
.
.
.
16
Iran
.
.
.
24
Ivoorkust
.
.
.
4
Jamaica
.
.
.
8
Jemen
.
.
.
2
Kambodja
.
.
.
6
Kameroen
16
,
0
16
Katar
.
.
.
3
Kazachstan
.
.
.
3
Kenya
64
.
14
78
Koeweit
.
.
.
3
Kongo
.
.
.
1
Kyrgyzstan
.
.
.
1
Laos
.
.
.
1
Lesotho
.
.
.
2
Libanon
.
.
.
26
Liberia
.
.
.
2
Madagaskar
.
.
.
8
Malawi
.
.
.
16
Maleisië
153
.
38
191
Mali
.
.
.
4
Mauritanië
.
.
.
2
Mauritius
.
.
.
6
Mexico
127
.
53
180
Moldavië
.
.
.
1
Mongolië
.
.
.
1
Mozambique
.
.
.
10
Myanmar
.
.
.
2
Namibië
.
.
.
30
Nepal
.
.
.
2
Nicaragua
.
.
.
16
Nieuwcaledonië
.
.
.
1
Niger
.
.
.
1
Nigeria
.
.
.
15
Oekraine
.
.
.
19
Oman
.
.
.
15
Papua-Nieuwguinea
.
.
.
12
Peru
43
.
12
55
Republiek van Palau
.
.
.
2
Rusland
.
.
.
27
Rwanda
.
.
.
6
Saint Kitts-Nevis
.
.
.
3
San Marino
.
.
.
2
Saoedi-Arabië
.
.
.
8
Senegal
.
.
.
9
Seychellen
.
.
.
4
Sƒo Tom‚ en Principe
.
.
.
1
Sierra Leone
.
.
.
2
Singapore
62
.
77
139
Sint Lucia
.
.
.
8
Sint Vincent en de Grenadinen
.
.
.
2
Soedan
.
.
.
5
Solomoneilanden
.
.
.
4
Somalia
.
.
.
1
Sri Lanka
38
.
10
48
Swaziland
.
.
.
11
Syrië
.
.
.
2
Taiwan
24
.
17
41
Tanzania
.
.
.
38
Togo
.
.
.
3
Tonga
.
.
.
2
Trinidad en Tobago
.
.
.
16
Turks- en Caicoseilanden
.
.
.
2
Uganda
.
.
.
21
Vanuatu
.
.
.
2
Vaticaanstad
.
.
.
1
Venezuela
65
.
20
85
Verenigde Arabische Emiraten
.
.
.
55
Vietnam
15
10
10
35
Westelijke Sahara
.
.
.
7
Westsamoa
.
.
.
1
Zambia
.
.
.
22
Zimbabwe
.
.
.
21
Zuid-Soedan
.
.
.
1
opzeggingswet in voorbereiding
Het bericht potentiële jihadisten op luchthavens |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Jihadisten werkten op luchthaven Zaventem»?1
Ja.
Zijn er in Nederland al (potentiële) jihadisten opgepakt die werkzaam waren op luchthavens of andere strategische punten? Zo ja, welke maatregelen zijn er intussen genomen?
Nee, voor zover het Openbaar Ministerie bekend heeft deze situatie zich in Nederland niet voorgedaan.
In hoeverre is er contact geweest tussen de Nederlandse en Belgische veiligheidsdiensten over deze zaak?
Over de internationale samenwerking tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
Bent u bereid, in navolging van de Belgische veiligheidsdiensten, in Nederland het werkzame personeel op luchthavens en andere «gevoelige» plekken ook door te lichten op potentiële jihadisten? Zo nee, waarom niet?
Functies op luchthavens en andere gevoelige plekken die de mogelijkheid bieden de nationale veiligheid te schaden worden door de betreffende vakminister in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen als vertrouwensfunctie. Een persoon kan niet eerder een vertrouwensfunctie bekleden dan nadat een veiligheidsonderzoek is afgerond en een Verklaring van Geen Bezwaar is afgegeven door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD).
Het bericht dat de bouw van windmolenparken op zee de maatschappij 5 miljard euro schade oplevert |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «5 miljard schade door windmolens»?1
In het bericht is een enkel getal uit een gedegen onderzoek naar het verschil tussen de realisatie van windparken op zee binnen en buiten de 12-mijlszone uit zijn context gehaald en gebruikt voor berichtgeving over een onderwerp dat buiten de scope van het onderzoek ligt. Ik vind dat betreurenswaardig.
Het getal van 5 miljard euro is ontleend aan de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) windenergie binnen de 12-mijlszone. Deze MKBA brengt in kaart wat de verschillen in maatschappelijke kosten en baten zijn van de realisatie van windmolenparken binnen de 12-mijlszone ten opzichte van windmolenparken buiten de 12-mijlszone. Conclusie van de MKBA is dat bouwen binnen de 12-mijlszone een netto maatschappelijk positief effect heeft van 300 miljoen euro ten opzichte van bouwen buiten de 12-mijlszone. In de MKBA is het effect van wind op zee op CO2-reductie en de voorzieningszekerheid niet meegenomen en in de gevoeligheidsanalyse is niet ingegaan op het effect hiervan. Voor de vraag ten aanzien van bouwen binnen de 12-mijlszone is het namelijk niet relevant hoe de baten van CO2-reductie en voorzieningszekerheid worden meegenomen, omdat deze baten voor windparken binnen en buiten de 12-mijlszone gelijk zijn.
Het bericht «5 miljard schade door windmolens» heeft geen betrekking op het bouwen van windparken binnen in plaats van buiten de 12-mijlszone, maar richt zich op de vraag of windenergie op zee in het algemeen maatschappelijk gewenst is. Aangezien de MKBA niet op deze vraag gericht is, geeft de studie hier geen antwoord op.
Voor een antwoord op een dergelijke vraag is het essentieel om in het onderzoek en de gevoeligheidsanalyse mee te nemen hoe wordt omgegaan met de baten van CO2-reductie en voorzieningszekerheid. Aangezien dat in deze studie niet is gebeurd, geeft deze studie geen onderbouwing voor het bericht «5 miljard schade door windmolens».
Bent u bereid te stoppen met de bouw van windturbineparken op zee, nu blijkt dat dit 5 miljard euro aan schade en geen milieuwinst oplevert? Zo nee, over welke kennis beschikt u waar het Centraal Plan Bureau (CPB) niet over beschikt?
Ik ben niet bereid te stoppen met de stimulering van windenergie op zee. Windenergie op zee is nodig voor het bereiken van de nationale en Europese doelen voor CO2-reductie en hernieuwbare energie alsmede voor versterking van voorzieningszekerheid op de langere termijn. Klimaat en voorzieningszekerheid zijn de belangrijkste redenen voor het hebben van een doelstelling voor hernieuwbare energie en zijn de belangrijkste redenen waarom ik wind op zee stimuleer. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de MKBA windenergie binnen de 12-mijlszone slechts gericht op de wenselijkheid van het bouwen van windparken binnen de 12-mijlszone en niet op wind op zee of hernieuwbare energie in het algemeen.
Hoe gaat u de burger uitleggen dat u ze honderden euro's per jaar uit de zakken klopt voor het bouwen van windturbines op zee die de maatschappij enkel schade opleveren? In wiens belang handelt u?
Versterking van voorzieningszekerheid op de langere termijn en de overstap naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050 vergt een traject van lange adem en aanzienlijke investeringen. Het is van breed maatschappelijk belang dat we deze zaken realiseren. Tot 2020 moeten we stappen zetten die we ook in Europees verband en in het Energieakkoord overeen zijn gekomen. Dat is volgens de Richtlijn Hernieuwbare Energie 14% hernieuwbare energie in 2020. Deze 14% kunnen we niet behalen met alleen technologieën als geothermie en zon-pv. Ook windenergie op zee, windenergie op land en inzet van biomassa zijn nodig.
Deelt u de mening dat energie uit windturbines geen alternatief is voor fossiele energie, omdat windturbines op zee niet op wind maar op subsidie draaien, zelfs indien de kosten met 40% zouden dalen? Zo ja, waarom blijft u miljarden euro's hieraan verspillen?
Ik deel deze mening niet. Hernieuwbare energie, waaronder wind op zee, is nodig voor het bereiken van de Europese doelen voor CO2-reductie en hernieuwbare energie alsmede voor versterking van voorzieningszekerheid op de langere termijn.
De grote zorgen bij bouwondernemers in Overijssel over de grotere inflexibiliteit in de relatie tussen werkgever en werknemer als gevolg van de aangescherpte ketenbepaling in de Wet Werk en Zekerheid |
|
Enneüs Heerma (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de grote zorgen die leven bij bouwondernemers in Overijssel over de grotere inflexibiliteit in de relatie tussen werkgever en werknemer als gevolg van de aangescherpte ketenbepaling in de Wet Werk en Zekerheid?1
Ja.
Deelt u de mening van de ondernemers dat de aangescherpte ketenbepaling hen onnodig zal beperken in de mogelijkheid om een arbeidscontract tijdelijk te verlengen, zeker in de specifieke regionale context van een onzeker perspectief op bouwopdrachten en een hoge werkloosheid onder bouwvakkers?
Nee, ik deel die mening niet als het gaat om de kwalificatie «onnodig». De maatregelen in de Wet werk en zekerheid (Wwz) zijn erop gericht te komen tot een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt en om het gat in bescherming tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde en onbepaalde tijd te verkleinen. De gedachte achter de ketenbepaling is dat na een periode van tijdelijke contracten een vast contract dient te ontstaan. Met de Wwz wordt de maximale termijn van de ketenbepaling verkort van drie naar twee jaar. Wat betreft de lengte van de periode waarin tijdelijke contracten kunnen worden aangegaan, worden werkgevers door deze maatregel inderdaad beperkt in hun mogelijkheden. Datzelfde geldt door het verlengen (van drie naar zes maanden) van de zogenoemde tussenpoos waardoor er eerder sprake zal zijn van opeenvolgende contracten in de zin van de ketenbepaling. Deze wijzigingen beschouw ik echter niet als onnodig, maar als noodzakelijk om werknemers met tijdelijke contracten eerder de zekerheid te bieden van een vast contract en omzeiling van de ketenbepaling tegen te gaan. De afgelopen jaren is immers gebleken dat steeds meer mensen langdurig en onvrijwillig door één en dezelfde werkgever op flexibele contracten worden ingeschakeld, waar het in feite om structurele werkzaamheden gaat. Ook uit de berichtgeving op RTV Oost blijkt dat bouwbedrijven werknemers waar zij overigens een goede relatie mee hebben, desondanks langer op flexibele basis willen inhuren. Daarmee wordt het normale ondernemersrisico in feite afgewenteld op de betreffende werknemers en dat acht ik ongewenst.
Voor de volledigheid wil ik er op wijzen dat in de Wwz is geregeld dat bij het eindigen van tijdelijke contracten van zes maanden of langer een wettelijke aanzegtermijn van één maand gaat gelden. De aanzegtermijn geldt niet bij een tijdelijk contract van vier maanden, zoals in het item bij RTV Oost werd vermeld.
Bereiken u meer signalen over verwachte negatieve effecten van de aangescherpte ketenbepaling? Bent u bereid om de ingangsdatum voor deze maatregel met een jaar uit te stellen van 1 juli 2015 naar 1 juli 2016, zodat de flexibiliteit in elk geval het komende jaar nog is gewaarborgd?
Bij de behandeling van de Wwz heb ik uitgebreid met uw Kamer van gedachten gewisseld over de mogelijke consequenties van de wijziging van de ketenbepaling. Daarbij is ook stil gestaan bij het moment van invoering van deze maatregel. Bij amendement van de leden Van Nieuwenhuizen-Wybenga en Van Weyenberg2 is de wijziging van de ketenbepaling met één jaar uitgesteld tot 1 juli 2015. Uit de toelichting bij dit amendement blijkt dat de Tweede Kamer dit uitstel noodzakelijk vond, omdat per die datum het ontslagrecht wordt hervormd waarmee het vaste contract aantrekkelijker wordt, wat leidt tot een nieuwe dynamiek op de arbeidsmarkt. Dit zal de kans vergroten dat werknemers een vast contract krijgen na het derde contract dan wel na afloop van de periode van twee jaar. Door dit amendement vindt de wijziging van de ketenbepaling gelijktijdig plaats met de wijziging van het ontslagrecht per 1 juli 2015. Verder geldt op grond van het overgangsrecht dat bestaande cao’s die een ruimere dan de wettelijke regeling kennen, van toepassing blijven tot 1 juli 2016, zodat ook om die reden uitstel van de maatregel niet noodzakelijk is.
Bent u bereid om in gebieden en/of sectoren met een hoge werkloosheid de ketenbepaling op te rekken, zodat er voor een langere achtereengesloten periode tijdelijke contracten kunnen worden afgesloten?
Nee, daar ben ik niet toe bereid, zo dat al mogelijk zou zijn, wat niet het geval is, en verwijs hiervoor naar de antwoorden op vragen 2 en 3.
Bent u bereid om de mogelijkheid te creëren voor een meerjarig tweede contract, waarbij de maximale termijn van twee jaar flexwerk vervalt indien de werkgever een tweede contract aanbiedt voor een periode van twee tot vijf jaar? Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van het onderzoek naar de voor- en nadelen van een meerjarig tweede contract alsmede het overleg hierover met sociale partners, zoals bepleit in de motie-Voortman/Pieter Heerma (Kamerstuk 33 818, nr. 41)?
Voor de behandeling van de begroting van SZW zal ik de uitkomsten van het onderzoek naar de voor- en nadelen van een meerjarig tweede contract alsmede de uitkomst van het overleg hierover met sociale partners aan uw Kamer zenden.
Het bericht dat zij jarenlang op de hoogte was van de gifverf, maar geen maatregelen nam |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Defensie wist van gevaar gifverf»?1
Met het lopende onderzoek door het RIVM naar het gebruik van chroomhoudende verf bij Defensie, moet meer inzicht worden verkregen in wat wanneer is gebeurd. Op dit moment is het, helaas, nog te vroeg voor het trekken van conclusies. Zie ook het antwoord op vraag 14.
Is het waar dat u al sinds 1987 wist dat personeel onvoldoende werd beschermd tegen kankerverwekkende stoffen (waaronder chroom-6), maar dat er pas vanaf 1998 adequate maatregelen werden genomen?
Is het waar dat de Arbeidsinspectie al in 1987 onderzoek aankondigde naar chroom-6 en dat deze in 1993 stelde dat sprake was van «verboden handelingen»?
Is het waar dat dat de legerleiding het gezondheidsrisico incalculeerde? Heeft de commandant van vliegbasis Twente gezegd dat «het aantal werknemers dat wordt blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen niet groter mag zijn dan strikt noodzakelijk»?
Was in 1994 bekend hoe personeel beschermd moest worden?
Als u op de hoogte was van de risico’s, is hier dan sprake van strafbare feiten?
Is het waar dat oud-commandant Godderij van u niet inhoudelijk mag reageren op deze berichten?
Nee. Oud-commandant Godderij wil het onafhankelijke onderzoek van het RIVM niet voor de voeten lopen.
Hoe oordeelt u over de conclusies van het onderzoek van de Inspectie Geneeskundige Dienst van de Koninklijke Landmacht in juli 1990?2
Is het waar dat met de conclusies van het onderzoek weinig is gebeurd, zoals het artikel in de Limburger stelt?
Hoe is het proces-verbaal, dat in 1994 door de Arbeidsinspectie tegen defensie werd opgemaakt, afgewikkeld?
Is het waar dat de Luchtmacht de zaak in 1994 wilde schikken en dat dit middels een brief aan Justitie zou worden voorgesteld? Hoe is deze zaak afgelopen?
Deelt u de mening dat deze affaire buitengewoon pijnlijk is voor betrokkenen, waaronder de slachtoffers?
Als de gevaren van de verf al zo lang duidelijk waren, waarom werden er dan geen beschermende maatregelen genomen?
Deelt u de mening dat we geen dag langer kunnen wachten op de onderzoeken die door u zijn ingesteld? Wanneer komt u met de respectievelijke onderzoeken naar buiten?
De problematiek beslaat een periode van meer dan 30 jaar. Ik acht het van belang om een goed en objectief beeld van de situatie te krijgen over de hele periode en wil daarbij inzicht krijgen in de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van de medewerkers.
Daarom is het RIVM verzocht op basis van historische gegevens, inclusief de meldingen van (oud-)medewerkers, onderzoek over de hele periode te verrichten. Dit onderzoek vergt tijd. Wanneer de onderzoeksvragen zijn bepaald, beziet Defensie in overleg met het RIVM of er deelonderzoeken zijn waarvan de resultaten eerder beschikbaar kunnen komen.
Daarnaast zijn er onderzoeken van de GGD naar de huidige situatie bij de voormalige POMS-locaties. Voor Brunssum en Eygelshoven zullen de resultaten voor het eind van dit jaar beschikbaar komen, voor Vriezenveen, Coevorden en Ter Apel zal dat in het eerste kwartaal van 2015 zijn.
Het bericht vermeende vriendjespolitiek op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vriendjespolitiek op Ministerie van OCW»?1
Ja.
Hoe vaak is de afgelopen vier jaar door het Ministerie van OCW subsidie verstrekt aan stichtingen en projecten, waarbij de aanvraag werd gedaan door een voormalig politicus, hoge ambtenaar of bewindspersoon?
Er wordt bij subsidieverleningen niet afzonderlijk geregistreerd of de aanvrager, namens de organisatie, een voormalig politicus, ambtenaar of bewindspersoon is. Evenmin gebeurt dit voor een (ander) bestuurslid of werknemer van de organisatie. Uw vraag kan dus niet beantwoord worden.
Op welke wijze wordt gerapporteerd over de doeltreffendheid van projecten die subsidie ontvangen en hoe beïnvloeden deze rapportages volgende subsidieaanvragen?
Bij het verlenen van de subsidie worden het activiteitenplan en de begroting beoordeeld, en wordt getoetst of deze voldoende doeltreffend zijn. Bij de verantwoording van de subsidie na afloop van de subsidieperiode wordt getoetst of het activiteitenplan conform de toekenning is uitgevoerd. Hierbij wordt een accountantsverklaring voorgeschreven. In het geval van de Stichting Lezen & Schrijven is voor 2013 een goedkeurende verklaring afgegeven.
Bij de beoordeling van nieuwe subsidieaanvragen worden eerdere subsidietoekenningen betrokken, uiteraard voor zover deze voor de beoordeling relevant zijn. In het kader van het Actieplan Laaggeletterdheid is tevens voorzien in een onafhankelijke evaluatie van alle bij de uitvoering van het Actieplan betrokken partijen, inclusief de Stichting Lezen & Schrijven. Daarnaast heeft de Audit Dienst Rijk voor de jaren 2013/2014 enkele belangrijke aspecten van de subsidietoekenning en -besteding onderzocht. Uit de toets op de onderzochte facturen is niet gebleken dat bestedingen buiten de vooraf gestelde kaders (wet- en regelgeving) vielen.
Hoe beoordeelt u het dat ambtenaren zich eerst een vorstelijk afscheid laten welgevallen, waarna ze zichzelf laten inhuren door hun voormalige werkgever voor een drievoudig uurloon? Deelt u de mening dat hier op z'n minst sprake is van de schijn van belangenverstrengeling? Zo neen, waarom niet?
De inzet van personeel en de organisatie van activiteiten valt onder de verantwoordelijkheid van de Stichting. Het Ministerie van OCW houdt er toezicht op dat de bezoldiging binnen de door de overheid geformuleerde norm blijft.
Op welke manier gaat u de bezem halen door de augiasstal die de subsidieverstrekking van het Ministerie van OCW klaarblijkelijk is geworden?
De suggestie in deze vraagstelling wijs ik van de hand. Het proces van de subsidieverlening en -verantwoording door het Ministerie van OCW is gericht op effectiviteit, doelmatigheid en rechtmatigheid. De subsidieverstrekking van het Ministerie van OCW vindt plaats op basis van de «Aanwijzingen voor subsidieverstrekking» (Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 15 december 2009). Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, gaat een subsidieverstrekking met een zorgvuldig besluitvormings- en monitoringsproces gepaard, dat bovendien periodiek wordt geëvalueerd.
Het bericht dat het een rommeltje is met de beloning van hbo-bestuurders |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gerommel met salaris onderwijsbestuurders»?1
Ja.
Klopt het dat nog altijd een aantal hbo-bestuurders meer verdient dan dat wettelijk is toegestaan? Zo ja, is het waar dat na het aannemen en inwerkingtreden van de Wet Normering Topinkomens (WNT) door instellingen voor hoger beroepsonderwijs contracten zijn afgesloten, waardoor onderwijsbestuurders meer gingen verdienen dan de WNT en/of hun eigen beloningscode voorschrijft?
De beloningsgegevens over 2013, het eerste jaar dat de WNT in werking is getreden, worden op dit moment geanalyseerd. Eind van dit jaar zal de eerste WNT-rapportage aan uw Kamer worden toegestuurd. Hieruit zal blijken of en hoeveel bestuurders de wettelijke norm overschrijden. Dit kan geoorloofd zijn vanwege het overgangsrecht. Mocht het zo zijn dat er na de inwerkingtreding van de WNT contracten zijn afgesloten in strijd met de WNT, dan zal dit ook uit de WNT-rapportage blijken.
Herkent u het beeld zoals dat wordt geschetst in het Onderwijsblad, dat er sprake is van een «ratjetoe van niet-afdwingbare codes»?2 Zo nee, hoe verklaart u de grote verschillen in beloning tussen bestuurders en het feit dat deze verschillen ogenschijnlijk niet logisch te verklaren zijn, zoals in het artikel wordt gesteld?
Het is aan de Aob om hier de kwalificatie «ratjetoe» aan te geven. De sector hbo heeft een beloningscode voor bestuurders vastgesteld, die als doel heeft om opwaartse druk van beloningen naar het wettelijk maximum te voorkomen. In deze code is een indeling in salarisklassen gemaakt op basis van de criteria studenten (50%), budget (30%) en sectoren (20%). Net als bij de WNT is ook in de code opgenomen dat bij teruggang in beloning – als gevolg van het overschrijden van de passende salarisklasse – een overgangstermijn van maximaal 3 jaar wordt gehanteerd; in geval van een herbenoeming wordt direct de passende beloning van toepassing. Deze vorm van zelfregulering door de sector wordt door mij gemonitord. Recent heeft u hiervan de nulmeting ontvangen (Kamerstuk 33 495, nr. 58).
Op welke wijze zal de wettelijke verankering van de salarisklassen, zoals vastgelegd in de motie Mohandis en Van Meenen3, bijdragen aan meer transparantie over de beloning van onderwijsbestuurders?
Op dit moment zijn alle beloningen van onderwijsbestuurders openbaar, omdat deze op grond van de WNT in het jaarverslag worden opgenomen. Het opnemen van de salarisklassen in de ministeriële regeling verandert niets daaraan. Wel zorgt het verankeren van de salarisklassen in een ministeriële regeling ervoor dat handhaving op de overschrijding van de toepasselijke klasse mogelijk wordt.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat zo snel mogelijk alle (hbo-)bestuurders onder de WNT vallen en zich houden aan de beloningsode die voor onderwijsbestuurders geldt?
Sinds 1 januari 2013 vallen alle onderwijsbestuurders onder de WNT. De Inspectie van het Onderwijs voert de handhaving op de naleving van de wet uit. Met de inwerkingtreding van de wet en het vaststellen van sectorale beloningsmaxima daaronder, hebben de Staatssecretaris en ik een belangrijke vervolgstap gezet in het voorkomen van topinkomens. Bovendien hebben wij in 2013 en 2014 met succes een moreel appel gedaan om bestuurders te bewegen eerder dan de wettelijke termijn in beloning terug te gaan: van de elf aangeschreven hbo-bestuurders hebben er tien positief gereageerd.
Ten slotte hebben toezichthouders en bestuurders op dit moment zelf de verantwoordelijkheid om de bestuurder conform de beloningscode te belonen. Om vast te stellen of deze vorm van zelfregulering door de sector werkt, wordt door mij een monitoring op de beloningsgegevens uitgevoerd.