Het bericht dat ex-daklozen hun huis verliezen door te hoge huren |
|
Sadet Karabulut (SP), Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Dakloze snel terug op straat door duur huis»?1 2
Ja.
Klopt het dat jaarlijks in de vier grote steden twaalfhonderd voormalig dak- en thuislozen in de problemen komen vanwege een te hoge huurprijs? Zo ja, tegen welke problemen lopen zij dan aan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit navraag bij Federatie opvang blijkt dat in de vier grote steden op jaarbasis 1200 personen doorstromen uit de maatschappelijke opvang naar een corporatiewoning. Hoeveel van deze personen een, in relatie tot hun inkomen te dure huurwoning krijgen toegewezen, waardoor er betalingsproblemen kunnen ontstaan, is niet bekend.
Ik heb overigens actie ondernomen op het signaal dat er te veel te dure huurwoningen worden toegewezen aan mensen met lage inkomens. De onlangs aanvaarde herziene Woningwet en het daarop gebaseerde ontwerpbesluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting regelen de herinvoering van de passendheidstoets bij toewijzing van huurwoningen aan huurders die in aanmerking komen voor huurtoeslag. De norm bepaalt dat corporaties aan minstens 95 procent van de woningzoekenden die recht hebben op huurtoeslag een woning moeten toewijzen met een huur tot aan de aftoppingsgrens. Deze huurders worden hierdoor minder snel geconfronteerd met een te hoge huurprijs waardoor betalingsproblemen zouden kunnen ontstaan. Ik zal de door het lid Monasch ingediende en door de Tweede Kamer aangenomen motie om deze maatregel zo spoedig als mogelijk in te voeren, uitvoeren (TK 2014–2015, 32 847, 160).
Hoe vaak komt het op jaarbasis voor dat een ex-dak- of thuisloze weer op straat of in de opvang belandt vanwege een te hoge huurprijs? Hoe vaak is dat het geval in de vier grote steden en landelijk gezien?
Hier zijn geen gegevens over bekend. Er wordt bij een huisuitzetting niet geregistreerd of de desbetreffende personen eerder dakloos waren.
Hoe lang moeten dak- en thuislozen gemiddeld wachten voor ze in aanmerking komen voor een huurwoning? Wat zijn de regionale verschillen en hoe zijn deze ontstaan?
Hoe lang dak- en thuislozen moeten wachten om in aanmerking te komen voor een huurwoning verschilt per regio. Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar. De wachttijd is onder andere afhankelijk van de beschikbare woningvoorraad in de regio en de lokale afspraken die centrumgemeenten met woningcorporaties hebben kunnen maken over aantallen beschikbare woningen op jaarbasis voor de doelgroep.
Kunt u een overzicht verschaffen van de hoeveelheid huurwoningen die jaarlijks aan dak- en thuislozen toegewezen wordt met een huur tot de kwaliteitskortingsgrens (403,06 euro prijspeil 2015), met een huur tot de aftoppingsgrens (576,87 euro), met een huur tot de huurtoeslaggrens (710,68 euro) en met een huur boven de huurtoeslaggrens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de verantwoordingsgegevens van corporaties is alleen af te leiden hoeveel woningen in een bepaalde prijsklasse worden toegewezen aan huishoudens met een inkomen onder en boven de huurtoeslaggrens. Aan welke type huishoudens deze woningen worden toegewezen wordt niet bijgehouden.
Hoe kan een dakloze, die begint met huren en de volle huurprijs moet betalen, de periode overbruggen tot aan de uitbetaling van de huurtoeslag?
In de regel krijgt iemand acht weken na de aanvraag de huurtoeslag uitbetaald. Wanneer dit tot problemen zou kunnen leiden, kan in het kader van de verlening van bijzondere bijstand woonkostentoeslag worden aangevraagd. Het is echter aan het college van burgemeester en Wethouders om te beoordelen of en zo ja in welke mate in dit soort situaties ter overbrugging – al dan niet als lening- een tijdelijke woonkostentoeslag wordt verstrekt. Het betreft hier een strikt individuele beoordeling.
Op welk manier tonen woningcorporaties coulance als ex-daklozen of ggz-patiënten, die voor het eerst zelfstandig wonen, in financiële problemen komen om hun huur te betalen?
Corporaties organiseren allerhande interventies om huurders met financiële problemen tegemoet te komen: (telefonische) gesprekken, Achter-de-Voordeurprojecten, budgetcoaches, actieve samenwerking met (schuld)hulpverlening, enz. Ex-daklozen of ggz-patiënten die in financiële problemen komen, maken bij corporaties veelal ook gebruik van «Het Tweede Kansbeleid». Dit geeft huurders waarvoor een ontruimingsvonnis is aangevraagd een laatste kans om ontruiming van hun woning te voorkomen door verplichte hulpverlening op maat te accepteren. Doel daarbij is dat de huurder de financiële problemen weer onder controle krijgt. Ook maken corporaties gebruik van «omklapcontracten»: de corporatiewoning wordt dan door een zorginstelling gehuurd die deze woning op haar beurt aan een ex-dakloze of ggz-patiënt doorverhuurt voor bepaalde tijd. Indien na deze periode blijkt dat de ex-dakloze of ggz-patiënt zelfstandig kan wonen, sluit de corporatie een reguliere huurovereenkomst met de huurder. Daarnaast worden er voor huurders met financiële problemen betalingsregelingen getroffen, waardoor de achterstallige betaling in termijnen kan worden voldaan.
In 2013 is het aantal huisuitzettingen met 8% gegroeid naar 6.980, waarbij in 88% van de gevallen huurachterstand de oorzaak van de uitzetting was; wat is het beeld voor 2014?3
In 2014 vonden in totaal 5.900 huisuitzettingen bij corporaties plaats. Ten opzichte van het jaar daarvoor is dat een daling van 15%. Van deze uitzettingen lijkt 85% door huurachterstand te zijn veroorzaakt, 3% minder dan voorheen. In veel situaties blijkt er trouwens sprake te zijn van een combinatie van oorzaken. Het aantal ontruimingsvonnissen is in 2014 met 23.500 juist licht gestegen ten opzichte van 2013. Het lijkt erop dat de inspanningen van corporaties om het aantal huisuitzettingen te laten dalen succesvol zijn.
Wat is uw reactie op de pilot in Amsterdam bij woningcorporatie Rochdale waar de huur rechtstreeks van de uitkering wordt afgeschreven?4
Ik heb begrepen dat de gemeente Amsterdam en woningcorporatie Rochdale de afspraak hebben gemaakt dat bij huurders met een bijstandsuitkering en een huurachterstand van 2 maanden de huur en een bedrag voor een afbetalingsregeling in overleg met de klant door de gemeente Amsterdam wordt ingehouden op de bijstandsuitkering en direct wordt overgemaakt naar de woningcorporatie. Het doel achter dit beleid is het verminderen van het aantal woningontruimingen door financiële redenen.
Doorbetaling via de uitkering kan een goede oplossing zijn om problematische schulden en uiteindelijk huisuitzettingen te voorkomen. Het is aan
gemeenten en woningcorporaties om onderling afspraken te maken over het voorkomen van schulden en het terugdringen van het aantal huisuitzettingen. Voor doorbetaling vanuit de uitkering is uiteraard wel toestemming nodig van de desbetreffende burger.
Ik moedig gemeenten en woningcorporaties aan de handen in een te slaan en een gezamenlijke aanpak preventie en vroegsignalering van schulden te ontwikkelen, zodat huisuitzettingen zoveel mogelijk voorkomen kunnen worden.
Het bericht dat het aantal meldingen over mishandeling van ouderen met bijna de helft is toegenomen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Groeiend aantal meldingen over mishandeling ouderen»?1
Ja.
Hoe verklaart u de explosieve toename van 43% van het aantal meldingen van ouderenmishandeling in de grote steden?
De cijfers uit het artikel zijn niet helemaal correct: uit navraag blijkt dat er in Amsterdam geen sprake is van een toename. In Den Haag wordt de toename mede verklaard doordat in 2014 ook alle meldingen die via de politie zijn binnengekomen bij de telling van het Steunpunt Huiselijk Geweld zijn meegenomen. Hierbij gaat het ook om bijvoorbeeld beroving van ouderen op straat, door onbekenden. Dit betreft dus geen ouderenmishandeling in de huiselijke kring (in een terugkerende afhankelijkheidsrelatie).
Bovengenoemde nuancering laat onverlet dat al een paar jaar een toename van het aantal meldingen zichtbaar is. Niet alleen in de vier grote steden, maar in het hele land. De belangrijkste verklaring hiervoor zie ik in het feit dat het onderwerp ouderenmishandeling, als gevolg van het Actieplan «Ouderen in veilige handen» de afgelopen jaren meer bekendheid heeft gekregen. De voorlichtingsactiviteiten die de seniorenorganisaties van oktober 2012 tot eind 2014 hebben uitgevoerd, hebben hierbij een belangrijke rol gespeeld. Dit blijkt ook uit de evaluatie van de voorlichtingscampagne. Ook de spotjes op radio en TV in het kader van de publiekscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor» hebben bijgedragen aan een grotere bekendheid van het onderwerp. Hierdoor is ouderenmishandeling de afgelopen jaren beter bespreekbaar geworden. Steeds meer mensen weten wat het is, en dat het voorkomt, en weten ook waar zij terecht kunnen met vermoedens of signalen.
Een andere verklaring is de implementatie van de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, die sinds 1 juli 2013 van kracht is. Deze verplicht beroepskrachten om te beschikken over een stappenplan dat zij moeten doorlopen bij vermoedens of signalen van huiselijk geweld (waaronder ouderenmishandeling) en kindermishandeling. Het hanteren van de meldcode heeft ertoe geleid dat professionals bij signalen van ouderenmishandeling vaker contact zoeken met de Steunpunten Huiselijk Geweld (sinds 1 januari van dit jaar Veilig Thuis) voor advies, of het doen van een melding.
Ik beschouw deze toename – die overigens dus al een paar jaar geleden is ingezet – daarom als een beoogd effect van beleid, omdat hieruit blijkt dat mensen vaker advies vragen of een melding doen over ouderenmishandeling. De toename van het aantal contacten in 2014 met de Steunpunten Huiselijk Geweld over ouderenmishandeling wil dus niet zeggen dat het aantal gevallen van ouderenmishandeling is toegenomen, maar wel dat men bij ouderenmishandeling vaker het steunpunt heeft ingeschakeld om de situatie te stoppen.
Deelt u de mening dat deze toename te wijten is aan de sluiting van verzorgingshuizen en de bezuinigingen op zorg, dagbesteding en mantelzorgers, met als gevolg dat het zicht op de kwetsbare oudere verdwijnt? Zo neen, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik al heb aangegeven, kan uit de toename van het aantal contacten met de Steunpunten Huiselijk Geweld (nu Veilig Thuis geheten) niet worden geconcludeerd dat het aantal gevallen van ouderenmishandeling is toegenomen, maar dat men bij vermoedens of signalen vaker contact opneemt met een steunpunt voor advies, of het doen van een melding.
Verder ben ik van mening dat de hervormingen in de zorg juist een kans bieden om de risicofactoren op ouderenmishandeling aan te pakken. De positie van de mantelzorger wordt bijvoorbeeld versterkt. Doordat zorg en ondersteuning dicht bij mensen wordt georganiseerd en op maat kan worden geboden, ontstaat er een netwerk van zorgverleners en mantelzorgers om mensen heen en kan ouderenmishandeling tijdig worden gesignaleerd en daarop actie worden ondernomen.
Is dit wat de regering bedoelt met de zorg dichterbij?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de inspectie niet in actie kwam na de dood van een psychiatrisch patiënt |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het nieuwsbericht «Inspectie kwam niet in actie na dood psychiatrisch patiënt»?1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) altijd direct onderzoek doet na een melding van overlijden tijdens of kort na toepassing van dwang in de zorgverlening?2 Zo ja, waarom liet de Inspectie eerst de zorginstelling zelf onderzoek doen?
Ja, die uitspraak herinner ik mij.
Inspecteurs van de IGZ doen altijd direct onderzoek na een melding van overlijden tijdens of kort na toepassing van dwang in een zorgverlening. De betreffende zorginstelling meldde de calamiteit op 27 juli 2014 aan de IGZ. Uit de melding bleek niet dat er sprake was geweest van de toepassing van dwang.
Conform de Leidraad meldingen 2013 heeft de IGZ de zorgaanbieder dan ook verzocht om – onder vooraf gestelde voorwaarden van de IGZ – zelf onderzoek te doen naar aanleiding van de gemelde calamiteit. Zo heeft de IGZ, gelet op de ernst van de calamiteit, als eis gesteld dat het onderzoek geleid moest worden door een onafhankelijke externe voorzitter.
De IGZ kan op basis van beschikbare of later bekend geworden feiten op elk moment besluiten het onderzoek naar de feiten en omstandigheden van een calamiteit door eigen inspecteurs uit te laten voeren. Zoals ik uw Kamer op 23 oktober 20143 heb laten weten in antwoorden op vragen van mevrouw Leijten, heeft de IGZ in deze casus besloten dat te doen. Het onderzoek van de IGZ loopt op dit moment nog.
Deelt u de mening dat iedereen kwalitatief goede zorg verdient? Zo ja, hoe kan het dan dat de begeleider van meneer P. niet over de juiste papieren beschikt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat iedereen goede zorg moet krijgen. Aan zorg zijn kwaliteitseisen gesteld, zoals het inzetten van goed opgeleid personeel. Het onderzoek van de IGZ loopt nog, dus ik kan daar op dit moment geen nadere uitspraken over doen.
Wanneer is het desbetreffende onderzoek van de Inspectie voltooid?
De IGZ heeft mij laten weten dat het een complex onderzoek betreft, dat zij verwacht medio dit jaar af te ronden.
Bent u bereid de rechtsgang van de familie te ondersteunen? Zo ja, hoe wilt u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is niet mijn taak families bij hun individuele rechtsgang te ondersteunen. Als de familie besluit de zaak aan de rechter voor te leggen, dan kan zij zich daartoe laten bijstaan door een advocaat. Mogelijk heeft de familie een rechtsbijstandverzekering afgesloten. Zo niet, dan kan de familie eventueel een tegemoetkoming krijgen in de kosten van rechtsbijstand. Of de familie daarvoor in aanmerking komt is afhankelijk van de hoogte van haar inkomen. Voorts zijn er diverse instanties die, soms gratis, advies en informatie geven over juridische zaken.
De herdenking van de Armeense genocide |
|
Kees van der Staaij (SGP), Geert Wilders (PVV), Arie Slob (CU) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Staat het kabinet onverkort achter de uitvoering van de motie-Rouvoet c.s.1 waarin de regering wordt opgeroepen de erkenning van de Armeense genocide voortdurend en nadrukkelijk onder de aandacht van Turkije te brengen? Hoe staat dit in verhouding tot de stelling van de Minister van Buitenlandse Zaken dat het «niet aan het kabinet zelf is om deze historische gebeurtenissen met zeer inhumane gevolgen te duiden»?2
Ja. Het kabinet handhaaft de interpretatie die voorgaande kabinetten aan de motie hebben gegeven: de motie is ondersteunend aan de regeringsinzet om de kwestie van de Armeense genocide – bilateraal en via de EU – bespreekbaar te maken en de toenadering tussen Armenië en Turkije te bespoedigen.
Bent u in de geest van de motie Rouvoet c.s. bereid om zelf aanwezig te zijn bij de 100-jarige herdenking van de Armeense genocide op 24 april aanstaande in Armenië? Bent u tevens bereid om één van de verschillende herdenkingen van de Armeense genocide in Nederland bij te wonen? Zo nee, bent u bereid een lid van de regering af te vaardigen? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft eventuele aanwezigheid bij herdenkingsbijeenkomsten maakt het kabinet steeds een zorgvuldige afweging en beziet eventuele betrokkenheid steeds van geval tot geval. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (zie Kamerbrief d.d. 4 maart 2015, met kenmerk 34 000-V, nr.51), zal de Nederlandse ambassadeur in Georgië, die ons land ook in Armenië vertegenwoordigt, de 100-jarige herdenking van de kwestie van de Armeense genocide bijwonen. Het kabinet is van mening dat de keuze om de hoogst geaccrediteerde vertegenwoordiger van de Nederlandse staat in Armenië af te vaardigen, recht doet aan een waardige herdenking van de verschrikkelijke gebeurtenissen.
Hogere rentepercentages bij gemeentelijke samenwerkingsverbanden ten opzichte van rentepercentages bij individuele gemeenten |
|
Foort van Oosten (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gemeentelijke samenwerking, herindeling en de prijs van krediet»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies van het onderzoek zoals beschreven in het artikel, namelijk dat rentepercentages bij samenwerkingsverbanden hoger zouden liggen dan de rentepercentages die individuele gemeenten betalen? Wat vindt u daarvan? Geeft het u aanleiding maatregelen te treffen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
De onderzoekers constateren dat er geen aanleiding noch noodzaak is dat samenwerkingsverbanden (op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen) een hoger rentepercentage betalen dan individuele gemeenten. Immers, zowel gemeenten als samenwerkingsverbanden zijn organisaties die als gevolg van de vormgeving van de interbestuurlijke financiële verhoudingen niet failliet kunnen gaan. Samenwerkingsverbanden kunnen potentiële kredietverstrekkers tijdens onderhandelingen over het rentepercentage op hun solide financiële positie wijzen. Desondanks vinden de onderzoekers een zeer significant, maar beperkt verschil in rentetarieven tussen individuele gemeenten en samenwerkingsverbanden. Het gaat om een verschil van 4% (geen procentpunt), aldus de onderzoekers. Als een gemeente 1% rente betaalt, betaalt een samenwerkingsverband 1,04% rente.
Ik zie geen reden om nu maatregelen te treffen. Het gaat niet alleen om een beperkt verschil, maar het is ook aan gemeenten en samenwerkingsverbanden zelf om met financiële instellingen te spreken over leningen. Ik zal dit onder de aandacht brengen bij gemeenten in de actualisatie van de Handreiking Treasury.
In hoeverre zou het verschil in rentepercentages naar uw mening effect kunnen hebben op het aangaan van samenwerkingsverbanden?
Mij is geen signaal bekend dat de rente enig effect heeft op het aangaan van samenwerkingsverbanden.
Meent u dat naast financiële argumenten ook inhoudelijke argumenten een rol behoren te spelen bij de vraag of tussen gemeenten samenwerking of een gemeentelijke fusie moet worden gezocht? Zo neen, waarom niet?
Ja. Intergemeentelijke samenwerking en herindeling zijn manieren voor gemeenten om hun bestuurskracht te versterken. Uit onderzoek blijkt dat gemeenten vaak andere dan financiële overwegingen hebben om te kiezen voor herindeling, zoals het verbeteren van hun bestuurskracht en dienstverlening.
Het passeren van een cliëntenraad van een ggz-instelling instelling bij tv-opnamen |
|
Grace Tanamal (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat KRO- NCRV filmde in een ggz-instelling tegen de zin van cliëntenraad Flevoland?1
Ja.
Deelt u de mening dat een (verzwaard) advies van de cliëntenraad over tv-opnamen in zijn instelling en het uitzenden van deze beelden serieus genomen moet worden?
Zowel een adviesrecht als verzwaard adviesrecht dient mijns inziens te allen tijde door de zorgaanbieder zeer serieus genomen te worden. Dit geldt zeker ook voor vraagstukken die direct raken aan de persoonlijke levenssfeer van patiënten en cliënten.
In de onderhavige casus hebben de centrale cliëntenraad van zorgaanbieder GGZ Centraal en de cliëntenraad van de locatie Almere een negatief advies gegeven aan de bestuurder en daarbij een beroep gedaan op nietigheid van diens besluit om op die locatie te filmen. De bestuurder heeft dit advies in eerste instantie naast zich neer gelegd. Ik vind dat niet verstandig.
Wilt u een feitenrelaas toezenden over hoe het tot tv-opname en het uitzenden van beelden is gekomen en wat de rol en het oordeel van de cliëntenraad hierbij is?
Een uitgebreid feitenrelaas staat helder beschreven in de de uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden d.d. 15 januari 2015.2 Ik voeg deze uitspraak toe aan deze beantwoording. Ik beperk mij hieronder tot enkele observaties.
Uit de beschikbare informatie over deze casus en dan met name uit bovengenoemde uitspraak kan opgemaakt worden dat er tv-opnames gepland stonden op één locatie van deze zorgaanbieder. De cliëntenraad op die locatie is in een vroeg stadium betrokken door de bestuurder. In augustus 2014 is door de bestuurder en de tv-producent afgesproken ook opnames te maken op een tweede locatie, waarna de bestuurder de locatie Flevoland hiervoor aanwees. De cliëntenraad op deze locatie werd hierover eind september 2014 geïnformeerd, twee weken voordat de opnames plaats zouden vinden. Vervolgens hebben de centrale cliëntenraad van zorgaanbieder GGZ Centraal en de cliëntenraad van de locatie Flevoland nog voor aanvang van de opnames een negatief advies gegeven aan de bestuurder en daarbij een beroep gedaan op nietigheid van diens besluit om op die locatie te filmen. De bestuurder heeft dit advies naast zich neer gelegd en was – zo blijkt uit het feitenrelaas in de uitspraak van de LCcV – van mening dat een besluit over het al dan niet toestaan van het maken van tv-opnames binnen de instelling niet adviesplichtig was. Ik vind het negeren van het advies van de cliëntenraad niet verstandig, vooral ook omdat volgens de LCcV de directie van de locatie Flevoland eerder expliciet aan haar cliëntenraad had toegezegd dat er niet gefilmd zou worden indien deze hier niet mee zou instemmen.
Na het uitbrengen van bovenvermelde negatief advies en de reactie van de zorgaanbieder om zijn besluit toch door te zetten, hebben de centrale cliëntenraad en de cliëntenraad op de locatie Flevoland een verzoek voorgelegd aan de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV). De vraag was of op een besluit van de raad van bestuur van GGZ Centraal om medewerking te verlenen aan het TV-programma het (verzwaard) adviesrecht van toepassing is en of de besluitvorming zorgvuldig is verlopen.
De commissie heeft in haar uitspraak van 15 januari 2015 de cliëntenvertegenwoordiging op beide punten in het gelijk gesteld: het verzwaard adviesrecht is van toepassing verklaard en de bestuurder had volgens het LCcV onzorgvuldig gehandeld in zijn besluit met betrekking tot het filmen op de locatie Flevoland. In haar oordeel schrijft de LCvV bovendien dat de bestuurder het besluit niet rechtsgeldig had kunnen nemen omdat de cliëntenraad tijdig de nietigheid van het besluit had ingeroepen. De LCcV gaf daarbij ook aan dat het besluit van de zorgaanbieder op punten wringt met belangrijke branchenormering.
Uit nadere berichtgeving vanuit de zorginstelling begrijp ik dat na de uitspraak van de LCcV de raad van bestuur en de directie opnieuw in overleg zijn gegaan met de cliëntenraad van de locatie Flevoland. De cliëntenraad heeft volgens de zorgaanbieder daarop besloten alsnog af te zien van zijn adviesrecht in deze zaak. Cliënten die in de afleveringen van het TV-programma te zien zijn geweest, hebben volgens de instelling kunnen aangeven wat zij wel of niet uitgezonden wilden hebben.
In het dagblad Trouw is op 30 maart jl. een nieuw artikel geplaatst over deze zaak, waarbij de bestuurder volgens het dagblad na de uitspraak druk zou hebben uitgeoefend op de cliëntenraad om af te zien van verdere advisering omdat de instelling mogelijk een schadevergoeding aan de tv-producent zou moeten betalen. De instelling erkent in een reactie op haar website dat er over financiële consequenties is gesproken, maar stelt dat daarbij geen druk is uitgevoerd. Ik kan niet beoordelen wat de overwegingen van de cliëntenraad zijn geweest om het adviestraject te beëindigen.
Wat betreft de rol en het oordeel van de cliëntenraad in deze casus, beperk ik mij wederom tot de uitspraak van de onafhankelijke vertrouwenscommissie. Daaruit blijkt dat de centrale cliëntenraad en de cliëntenraad op locatie Flevoland de juiste procedures hebben bewandeld door ongevraagd advies uit te brengen, nietigheid in te roepen en – toen de bestuurder niet terugkwam op zijn besluit – de zaak voor te leggen aan de LCcV.
Klopt het oordeel van de Commissie van Vertrouwenslieden dat «zwaarwegende cliëntenbelangen» in het geding zijn en wringt de uitzending met privacyregels ter bescherming van «kwetsbare patiënten»?
In de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen is het bij de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden neergelegd om geschillen met betrekking tot het (on)gevraagd adviesrecht van cliënten te behandelen. Zoals hierboven aangegeven, kent de Wmcz het verzwaard adviesrecht voor die zaken die direct het cliëntbelang raken. De commissie heeft in deze casus geoordeeld dat er «zwaarwegende cliëntenbelangen» in het geding zijn en dat de zorgaanbieder heeft gehandeld in strijd met haar eigen reglement ter zake. Ik ga niet over het oordeel van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden. Dat is aan de rechter.
Ik ben echter met de commissie van mening dat privacy van cliënten zeer belangrijk is en dat de cliëntenraad op dergelijke onderwerpen serieus inspraak moet kunnen hebben.
Welke lessen zijn er te trekken uit deze situatie in het kader van uw voorstel inzake «governance in de zorg» en het versterken van medezeggenschap?
Deze casus geeft aan dat het medezeggenschap van cliënten belangrijk is en niet zomaar terzijde geschoven mag worden, ook al wordt er achteraf «gecorrigeerd». Zoals ik in mijn brief van 22 januari 2015 over goed bestuur in de zorg heb aangekondigd, ben ik van plan de medezeggenschapsregels voor cliënten aan te scherpen. Daarbij gaat het onder meer om het verminderen van de vrijblijvendheid van de medezeggenschapsregels, om het faciliteren van cliëntenraden, maar ook om de praktijk en gebruik van bestaande procedures bij geschillen.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Governance in de zorg voorzien op 19 maart 2015?
Douanecontroles op de Waddenzee |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat de controle op de Waddenzee door de douane alleen nog maar bij calamiteiten en meldingen van derden zal plaatsvinden?
Het is niet correct dat de controle op de Waddenzee door de Douane alleen nog maar bij calamiteiten
en meldingen van derden zal plaatsvinden. Er is voor de Waddenzee sprake van de invoering van een andere, slimmere vorm van toezicht. Het toezicht wordt voortaan uitgevoerd met twee vaartuigen die speciaal zijn gemaakt voor snelle interventies. Die vaartuigen worden ingezet op basis van informatiegestuurde controleopdrachten (gebaseerd op een risicoanalyse) en op basis van controleopdrachten die erop zijn gericht om informatie te vergaren. Deze vorm van informatiegestuurd toezicht met snelle interventiemiddelen in plaats van met het huidig aanzienlijk minder snelle patrouillevaartuig, maakt dat de onvoorspelbaarheid en hierdoor ook de kwaliteit van het toezicht en de snelheid van de interventies toeneemt. De vaartuigen worden gestationeerd in Harlingen en de Eemshaven waardoor het hele Waddengebied snel kan worden bereikt voor het uitvoeren van controles. Informatiegestuurd optreden met de twee snelle vaartuigen heeft tot gevolg dat het toezicht effectiever en efficiënter wordt ingevuld, wat op termijn leidt tot minder maar wel kwalitatief beter ingevulde toezichtsuren. Dit toezicht wordt gezamenlijk met de Koninklijke Marechaussee uitgevoerd, waardoor er sprake is van efficiënt en effectief toezicht door beide diensten. Vanzelfsprekend wordt vanuit eigen bevoegdheid opgetreden, maar wel met zoveel mogelijk gezamenlijke informatiedeling en gezamenlijk optreden (o.a. het bemannen van de interventieschepen).
Klopt het dat de bemanning van de Stormmeeuw, het huidige controleschip, wegbezuinigd zal worden?
De Douane-medewerkers aan boord van MS Stormmeeuw blijven allen werkzaam bij de Douane, ze worden herplaatst binnen de Douane. De nautische bemensing van MS Stormmeeuw is werkzaam bij de Rijksrederij, een onderdeel van Rijkswaterstaat (RWS). RWS zal vanuit zijn verantwoordelijkheid deze medewerkers naar een andere functie begeleiden, binnen of buiten de organisatie. Momenteel bevinden deze medewerkers zich daarom in een «van werk naar werk»- traject.
Wat is de reden voor deze bezuinigingen, zowel op personeel als op de controle?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is om deze controle alleen bij calamiteiten en meldingen van derden te laten plaatsvinden? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om te zorgen dat er ook gewone controles zullen blijven plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u mogelijkheden in samenwerking tussen de douane en de Waddenunit om daarmee de controles op niveau te houden?
De handhaving blijft op het gewenste niveau, ook omdat controles gerichter plaatsvinden. Met de Waddenunit1 zijn al eerder afspraken gemaakt op het gebied van informatiedeling, de zogenaamde oog en oor functie, en over samenwerking tijdens grootschalige evenementen zoals Sail.
Een boete voor racistische uitspraken onder voetbalselfie |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Boete voor racisme onder voetbalselfie Leroy Fer»?1
Ja.
Vindt u het rechtvaardig dat slechts drie mensen een boete opgelegd hebben gekregen, terwijl er talloze racistische en beledigende reacties zijn geplaatst?
Op basis van strafrechtelijk onderzoek zijn door het Openbaar Ministerie drie personen aangemerkt als verdachte. Deze drie personen hebben uitingen gedaan die aanzetten tot haat of discriminerend zijn en hebben een transactievoorstel ontvangen.
Wanneer mensen teksten als grievend en aanstootgevend ervaren, betekent dat niet dat die teksten naar de letter van de wet ook daadwerkelijk een strafbaar feit opleveren omdat ze aanzetten tot haat of discriminerend zijn.
Wat is de reden geweest voor het kleinschalige optreden van het Openbaar Ministerie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er effectiever opgetreden moet worden tegen mensen die racistische uitspraken op sociale media doen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt continu aan het effectiever optreden tegen discriminatie, ook op sociale media en internet. Burgers hebben de mogelijkheid om discriminatie op het internet online te melden bij het Meldpunt internet discriminatie (MiND). Voor de laatste stand van zaken van de aanpak van discriminatie verwijs ik u naar de voortgangsbrief discriminatie, die op 19 februari aan uw Kamer werd toegezonden (TK 2014–2015, 30 950, nr. 76). De verdere versterking van de aanpak van discriminatie maakt tevens onderdeel uit van de herijking van het actieplan discriminatie.
Deelt u de mening dat een boete van 360 euro geen passende strafmaat voor dergelijke racistische en beledigende uitspraken is en dat deze straf veel hoger zou moeten zijn?
Nee. De officier van justitie bepaalt aan de hand van de richtlijnen welke sanctie passend zou zijn in soortgelijke strafzaken. De officier van justitie houdt daarbij rekening met de omstandigheden van het geval. Er kan in voorkomende gevallen gemotiveerd van de richtlijnen worden afgeweken.
Deelt u de mening dat alleen een geldboete weinig effect zal hebben omdat de gedachtegang van de dader hiermee niet verandert? Zo ja, is het niet beter om verplichte cursussen of antiracisme bijeenkomsten te organiseren zodat daders inzien waarom ze fout zitten? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van discriminatie die het Kabinet voorstaat is breder dan alleen het opleggen van geldboetes. Toepassing van het strafrecht is een ultimum remedium in de aanpak van discriminatie. Strafbaarstelling (en vervolging) vervult een belangrijke signaalfunctie, maar strafrecht alleen kan nooit de oplossing zijn: een generieke en gedifferentieerde aanpak die het bestaan van vooroordelen kan wegnemen is eveneens noodzakelijk. Bewustwording is daarbij een belangrijke pijler van het Nederlandse anti-discriminatiebeleid. De in de voortgangsbrief discriminatie aangekondigde landelijke campagne draagt bij aan deze bewustwording.
Denkt u dat de behoefte om racistische uitlatingen te doen is toegenomen in de afgelopen tien jaar? Zo ja, waar denkt u dat deze behoefte vandaan komt? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zoals reeds aan Uw Kamer gemeld in de eerder aangehaalde brief van 19 februari jongstleden, is het kabinet bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid. De manier waarop mensen zich bijvoorbeeld op sociale media discriminatoir uitlaten en oproepen tot haat of discriminatoir gemotiveerd geweld is schokkend. Zichtbaar is dat gebeurtenissen elders in de wereld bijdragen aan onverdraagzaamheid en angst. Mensen benaderen elkaar vaak niet meer als individu en gaan af op afkomst en vooroordelen. Dit staat een samenleving, waarin iedereen in veiligheid zichzelf mag zijn, in de weg.
Het kabinet neemt gevoelens van angst binnen verschillende gemeenschappen in ons land serieus. Het is van het allergrootste belang dat hier gezamenlijk tegen wordt gestreden: overheid, maatschappelijke organisaties, religieuze leiders en burgers. Discriminatie gaat ons immers allemaal aan en is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en de samenleving. In het licht van het vraagstuk van radicalisering van jongeren, is het belang daarvan nog meer toegenomen.
Mede in het kader van de uitvoering van de motie van het lid Marcouch van 26 november 2014 (Kamerstuk 34 000-VI, nr. 37) zal in 2015 vanuit de huidige context opnieuw worden gekeken naar de samenhang, focus en doeltreffendheid van het actieprogramma discriminatie. Mede door nieuwe wetenschappelijke inzichten en opgedane praktijkervaring, worden er vanuit dit actuele perspectief nieuwe meerjarige doelen en resultaten geformuleerd. Hiertoe wordt onder meer in overleg getreden met belangengroepen, maatschappelijke organisaties, overheden, sociale partners en instituties. Het programma kan verder worden versterkt door de relevante invalshoek van andere brede beleidsprogramma’s te betrekken, zoals de integrale aanpak jihadisme en de Agenda lokale democratie. Ook kan hierdoor relevant onderzoek nog meer in samenhang worden uitgevoerd.
Denkt u dat het politieke klimaat bijdraagt aan de toename van racistische uitingen?2 Zo ja, wat gaat u ondernemen om het politieke klimaat bij te sturen? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zie antwoord vraag 7.
Is het bij u bekend of een van de daders die racistische opmerkingen plaatsten een functie heeft bij de overheid?
Het is mij niet bekend of een van de daders een functie bij de overheid heeft.
Deelt u de mening dat mensen met een overheidsfunctie een voorbeeldfunctie dragen en zich horen te weerhouden van racistische uitspraken? Zo ja, wat gaat u ondernemen tegen deze mensen in overheidsfunctie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het doen van racistische uitspraken verhoudt zich niet met het gedrag dat van overheidspersoneel mag worden verwacht. Een racistische uitspraak kan worden opgevat als plichtsverzuim en derhalve disciplinair worden bestraft. Integriteit kan immers het vertrouwen in de overheid maken of breken. Het is dus belangrijk dat overheidsfunctionarissen integer zijn. Om dat te borgen en bevorderen dienen overheidsorganisaties op basis van art. 125quater, aanhef en onder a, van de Ambtenarenwet, een integriteitsbeleid te voeren «dat is gericht op het bevorderen van goed ambtelijk handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie».
Indien burgers zich gediscrimineerd voelen door een ambtenaar of bestuurder, kunnen zij verschillende wegen bewandelen om dit aan te kaarten. Zo kunnen zij een klacht indienen bij de desbetreffende overheidsorganisatie. Ook kunnen burgers (vermoedens van) integriteitsschendingen melden bij de Rijksrecherche, alsmede bij de Vertrouwenslijn van NL Confidential (voorheen Stichting M ook wel bekend van de anonieme meldlijn Meld Misdaad Anoniem). Voor ambtenaren die vermoedens van misstanden in hun organisatie aan de kaak willen stellen, zijn klokkenluidersregelingen in het leven geroepen (zoals het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en politie).
Vindt u dat aan mensen die in het verleden dergelijke racistische opmerkingen hebben geplaatst, vanuit het principe van een voorbeeldfunctie en het gelijkheidsbeginsel, de toegang tot banen bij de overheid ontzegt dient te worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Nee, in het verleden geplaatste racistische opmerkingen op internet zijn in zijn algemeenheid geen reden om iemand de toegang tot een baan bij de overheid te ontzeggen, tenzij dit heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling die de afgifte van een voor de functie noodzakelijke verklaring van goed gedrag in de weg staat. Daarbij zij wel aangetekend, dat het doen van racistische uitingen zich niet verhoudt tot hetgeen van overheidspersoneel verwacht mag worden. Het ligt wel in de rede dat dergelijke uitlatingen, indien bekend, zullen worden meegewogen in de sollicitatieprocedure.
Bent u van plan een aanpak samen te stellen om daadkrachtig te voorkomen dat dergelijke racistische uitspraken in de toekomst door andere personen worden gedaan? Zo ja, hoe gaat dit aanpak eruit zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er een meldpunt racisme moet komen bij overheidsfuncties?
Ik ben geen voorstander van het oprichten van een apart meldpunt racisme in relatie tot overheidsfuncties. De bestaande instituties ten behoeve van het tegengaan van discriminatie en de huidige mogelijkheden om misstanden te melden volstaan, zoals de anti-discriminatievoorzieningen (ADV’s) en het Meldpunt internet discriminatie (MiND), om inzicht te krijgen in de problematiek en om krachtig op te kunnen treden.
Passend onderwijs voor leerlingen met diabetes |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is er terechtgekomen van de belofte dat er begin 2015 over het onderwijs aan leerlingen met diabetes een factsheet aan ouders en onderwijspersoneel beschikbaar zou worden gesteld, het protocol medische handelingen op school voor het primair en voortgezet onderwijs zou worden verbeterd en er goede voorbeelden beschikbaar gesteld zouden worden?1 2
De factsheet diabeteszorg in het basisonderwijs wordt binnenkort digitaal beschikbaar gesteld. Verder zijn sectororganisaties, vakbonden en diabetesorganisaties op dit moment nog bezig met de verbetering van het protocol medische handelingen in het onderwijs. Ook zijn er vanuit het veld en de diabetesorganisaties verschillende voorbeelden aangereikt rondom de invulling van diabeteszorg in het onderwijs: aan deze voorbeelden wordt op www.passendonderwijs.nl aandacht besteed. In de zesde voortgangsrapportage passend onderwijs (Kamerstuk: 31 497, nr. 141) is aangegeven dat er in de volgende voortgangsrapportage wordt ingegaan op de resultaten van de juridische verkenning en de praktische uitwerking ten aanzien van diabeteszorg in het basisonderwijs. Deze voortgangsrapportage zal voor het zomerreces aan de Kamer worden gezonden.
Kunt u toelichten waar de beloofde factsheet over onderwijs aan leerlingen met diabetes te vinden is en op welke wijze deze factsheet aan ouders en onderwijspersoneel beschikbaar is gesteld?
De factsheet is opgesteld door OCW en VWS. Op dit moment wordt deze besproken met alle betrokkenen in het veld. Daarna wordt de definitieve versie gepubliceerd op www.passendonderwijs.nl. Verder is er een brochure beschikbaar gesteld die ouders informatie geeft over de mogelijkheden voor (medische) zorg in het onderwijs: http://www.passendonderwijs.nl./brochures/medische-zorg-voor-kinderen-het-onderwijs/.
Kunt u toelichten welke verbeteringen er zijn aangebracht in het protocol medische handelingen op school?
De vakbonden, sectororganisaties en diabetesorganisaties zijn gestart met de herziening van het protocol. Zodra deze herziening is afgerond, wordt het veld hierover geïnformeerd en wordt de nieuwe versie van het protocol op www.passendonderwijs.nl gepubliceerd.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het juridisch borgen van de eventuele verplichting voor een voorziening voor medisch handelen op elke school?
In de zevende voortgangsrapportage passend onderwijs, die uw Kamer voor het zomerreces ontvangt, wordt nader ingegaan op de resultaten van de juridische verkenning.
De wens van forensisch rechercheurs om geen uniform te dragen |
|
Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat forensische rechercheurs zich verzetten tegen het dragen van een uniform?1
Het is mij bekend dat een deel van de forensisch rechercheurs zorgen heeft over het nieuwe uniform. De bezwaren van deze groep tegen het dragen van het uniform zijn niet alleen ingegeven vanuit veiligheidsaspecten, maar ook vanuit praktische aspecten. In sommige gevallen kan het dragen van een uniform het werk hinderen. In zulke omstandigheden is het dragen van het operationeel uniform niet verplicht. Wat de veiligheidsaspecten betreft is van belang dat het al voor de komst van het nieuwe uniform zo was dat niet alle politiemedewerkers in uniform op straat bewapend zijn. Leidinggevenden rusten hun medewerkers toe op hun taak en op wat te doen wanneer zij in een situatie terecht komen dat zij door burgers om raad en daad gevraagd worden. De opdracht van de korpsleiding dat politiemedewerkers in uniform hun geweldsmiddelen moeten dragen betreft alleen de medewerkers die daar, op grond van het Besluit bewapening en uitrusting, mee zijn uitgerust en die geoefend zijn in het gebruik van de desbetreffende geweldsmiddelen zoals vastgelegd in de Regeling toetsing geweldsbeheersing politie. Dit advies is overigens niet alleen gegeven om redenen van eigen veiligheid, maar juist ook zodat de politiemensen kunnen optreden indien nodig.
Kunt u zich voorstellen dat forensisch rechercheurs zich zorgen maken om hun veiligheid omdat ze geen wapen dragen en niet getraind om zich te verdedigen bij calamiteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het dragen van een uniform op straat verwachtingen wekt bij mensen die forensisch rechercheurs niet kunnen waarmaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmt u het advies aan politiemensen die een uniform dragen het wapen zoveel mogelijk bij zich te dragen met de verplichting voor forensisch rechercheurs om een uniform te dragen terwijl zij ongewapend zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe moet het opschorten van de verplichting om een uniform te dragen worden geïnterpreteerd? Is dat de opmaat naar het laten vallen van deze verplichting?
Uitgangspunt bij het toewijzen van het nieuwe (operationele) uniform is dat de Politie nu één korps is en dat de Politie als zodanig herkenbaar wil zijn voor de burger. Om die reden is het operationele uniform het standaarduniform voor alle politieambtenaren, en dus ook voor de Forensische Opsporing en de Verkeersongevallenanalyse. De korpsleiding is over de uitvoering van het uniform, uitrusting en bewapening van de Forensische Opsporing en de Verkeersongevallenanalyse nog in gesprek met alle partijen, waaronder de medezeggenschap. Na ommekomst van dat overleg zal een definitief besluit worden genomen. Tot dat moment is het dragen van het uniform niet verplicht.
Waarom ziet u er niet definitief vanaf alle 1.200 medewerkers van de forensische recherche en de Verkeersongevallenanalyse te verplichten een uniform te dragen?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel "Schimmigheid krijgt trekjes van patroon" |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel: «Schimmigheid krijgt trekjes van patroon»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland na consultaties van de Europese Commissie bezwaar maakte tegen de openbaarmaking van de correspondentie tussen Nederland en de Commissie over o.a. de naheffing?
Nederland is begin 2015 geconsulteerd, zoals bijvoorbeeld ook Eurostat door de Europese Commissie is geconsulteerd. Nederland heeft de Europese Commissie gemeld welke informatie Nederland in het kader van het Wob-verzoek openbaar zou maken. Nederland heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie van het HvJ over de Eurowob en in lijn met de Nederlandse Wob, in eerste instantie de Europese Commissie gevraagd om ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de in enkele e-mails genoemde personen namen (van «non-senior management staff»), telefoonnummers en emailadressen uit deze mails niet openbaar te maken.
Daarnaast heeft Nederland een beroep gedaan op artikel 11 lid 1 van de Wet openbaarheid bestuur. Uit dit artikel volgt dat in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. De betreffende e-mails betreffen persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad en zijn dan ook bij een soortgelijk verzoek tot toegang tot documenten op grond van de Nederlandse Wet openbaarheid bestuur niet openbaar gemaakt met een beroep op genoemd artikel. Het Hof heeft in zaak C-64/05 P, Zweden tegen Commissie, erkent dat de inachtneming van nationale bepalingen die een openbaar of particulier belang beschermen en zich tegen openbaarmaking verzetten, kan worden beschouwd als een algemeen belang dat bescherming verdient in het kader van een van de uitzonderingen van de Eurowob-verordening (overweging2. Nederland heeft in deze ook gewezen op artikel 4 lid 3 van verordening 1049/2001. De betrokken documenten zijn opgesteld voor intern gebruik en bevatten beleidsopvattingen. In dit geval is Nederland van mening dat openbaarmaking van de betrokken documenten repercussies heeft voor toekomstige contacten tussen Nederland en de Europese Commissie en daarmee het besluitvormingsproces over toekomstige aanvullende begrotingen zou ondermijnen. Er is naar mening van Nederland geen hoger belang dat openbaarmaking gebiedt.
De Europese Commissie heeft deze en andere argumenten gewogen en geoordeeld dat de door Nederland aangedragen uitzonderingsgronden betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke beleidsopvattingen van toepassing zijn op het Wob-verzoek. Nu dit uitzonderingsgronden op grond van de Nederlandse Wob betreffen, verwijst de Europese Commissie naar de volgende twee Eurowob-uitzonderingsgronden: bescherming van het financieel en economisch beleid van een lidstaat, en bescherming van het besluitvormingsproces. Bovendien geeft de Europese Commissie aan dat het vrijgeven van informatie hierover de toekomstige samenwerking met de Nederlandse autoriteiten en de andere lidstaten zou ondermijnen. Openbaarmaking van voorlopige data en persoonlijke opvattingen over deze data zou volgens de Europese Commissie onverenigbaar zijn met de vertrouwelijkheid van het besluitvormingsproces en de daaraan gerelateerde onderhandelingen. Dit zou de mogelijkheid van de Commissie om haar taak in het Europese begrotingsproces te vervullen, aanzienlijk verzwakken.
Kunt u aangeven wat de Nederlandse regering aan de Commissie heeft meegedeeld en wanneer?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzage geven in de relevante correspondentie (mail, brieven, gespreksverslagen) over de consultatie over de openbaarmaking van stukken?
De strekking van deze correspondentie is bij vraag 2 en 3 weergegeven.
Bent u bereid om een brief aan de Europese Commissie te schrijven waarin u helder stelt dat er van de kant van de Nederlandse regering geen enkel bezwaar is om onderlinge correspondentie tussen de lidstaat Nederland en de Europese Commissie openbaar te maken, wanneer de Europese Commissie dat wil en zeker in het dossier rond de naheffing? Kunt u deze brief aan de Kamer doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Kunt u deze vragen vóór donderdag 19 maart 2015 om 10.00 uur beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het plenaire debat over het nieuwe eigen middelenbesluit van de Europese Unie?
Ja.
De bezoldiging van de directie van Buma/Stemra |
|
John Kerstens (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Buma-directeur probeert beperking salaris tegen te gaan»?1
Ja.
Bent u bekend met voornemens van de directievoorzitter van Buma/Stemra om door middel van een juridische procedure te voorkomen dat zijn salaris verlaagd wordt tot het salaris dat een Minister ontvangt? Zo nee, bent u bereid om bij het bestuur van Buma/Stemra na te gaan in hoeverre dit soort plannen bestaan?
Uit de media heb ik vernomen dat de bestuursvoorzitter van Buma/Stemra voornemens zou zijn om een juridische procedure te starten over de normering van zijn bezoldiging op basis van artikel 25a Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties.
Dit artikel verklaart, onder andere, de norm van de Wet Normering Topinkomens (WNT) van overeenkomstige toepassing op topfunctionarissen van collectieve beheersorganisaties. Daarmee is de wettelijke legitimatie gegeven.
Het toezicht op de naleving van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties is belegd bij het College van Toezicht Auteursrecht- en Naburige Rechten. Sinds 1 juli 2013 houdt het College nauwlettend toezicht op de hoogte van de bezoldiging van de directie en de overige topfunctionarissen van Buma/Stemra en andere collectieve beheersorganisaties. Het College heeft de bevoegdheid daartoe, zo nodig, een aanwijzing te geven of een last onder dwangsom op te leggen, wanneer onvoldoende opvolging aan een dergelijke aanwijzing wordt gegeven.
Deelt u de mening dat het maximeren van de salarissen bij collectieve beheersorganisaties volledig gelegitimeerd is, aangezien deze organisaties een publieke functie vervullen en een wettelijke basis hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u deze mening proactief aan Buma/Stemra overbrengen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u enige reden dat een ministerssalaris te laag zou zijn voor het leiding geven aan een collectieve beheersorganisatie als Buma/Stemra?
De beperking van de bezoldiging is destijds tot stand gekomen naar aanleiding van een amendement dat door het lid Heijnen (PvdA) is ingediend tijdens de behandeling van de WNT in de Tweede Kamer (Kamerstukken 2011/2012, 32 600, nr. 30). Tijdens het Algemeen Overleg van de Tweede Kamer van 7 december 2011 bleek dat dit een breed gedragen wens van de Tweede Kamer was. Dit gelet op de maatschappelijke functie die collectieve beheersorganisaties vervullen bij het verdelen van gelden van rechthebbenden en de berichten in de media over de problemen bij collectieve beheersorganisaties en de salariëring van hun bestuurders (Kamerstukken 2011/2012, 29 838, nr. 46). Ook hebben de leden Jaspers (SP) en Peters (GroenLinks) kamervragen gesteld over de hoogte van de ontslagvergoeding van de destijds terugtredende directie van Buma/Stemra (Kamerstukken 2011/2012, Aanhangsel van de Handelingen, 2154). Naar aanleiding daarvan is artikel 25a Wet toezicht tot stand gekomen, dat tevens een overgangsregime bevat voor bestaande arbeidsovereenkomsten. Ik zie geen aanleiding daar thans op terug te komen.
Wilt u erop toezien dat de beloning van de directie van Buma/Stemra conform de bepalingen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) afgebouwd wordt, zodat een groter deel van de geïnde gelden ten goede komt aan de rechthebbende artiesten?
Zie antwoord vraag 2.
Het winnen van de aanbesteding in Limburg door Abellio |
|
Betty de Boer (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bereid om de vragen van 3 maart jl. over de aanbesteding van de openbaarvervoersconcessie in Limburg (naar aanleiding van het artikel «marktwerking wordt vies woord») tegelijk met de hierna gestelde vragen te beantwoorden?
U heeft de antwoorden op de Kamervragen van 20 februari op 18 maart van mij ontvangen. In de bijlage treft u die antwoorden nogmaals aan.
Waarom heeft de NS met een speciaal daarvoor opgerichte Abellio Limburg B.V. ingeschreven op de openbaarvervoersconcessie in Limburg? Heeft de aandeelhouder toestemming gegeven voor het oprichten van deze nieuwe BV door de NS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarbij de afweging geweest?
Het oprichten van Abellio Limburg BV vloeit mede voort uit de eisen zoals gesteld door de aanbestedende overheid, de provincie Limburg. Tevens is het gebruikelijk om bij regionale concessies een separaat bedrijf op te richten, dat in grote mate van zelfstandigheid haar besluiten kan nemen met een focus op de lokale reiziger. De aandeelhouder heeft ingestemd met het investeringsvoorstel. Het meedingen van Abellio is in lijn met het kabinetstandpunt zoals verwoord in de Lange Termijn Spooragenda deel 2 waarin is aangegeven dat NS mag meedingen als er sprake is van samenloop met het hoofdrailnet (Hierna: «HRN»).
Waarom kan niet bevestigd of ontkend worden dat het voor Abellio Limburg B.V., als dochter van NV NS, mogelijk is om een goedkopere bieding te doen, want het gaat hier toch om een aanbesteding waarbij een 100% staatsbedrijf meedingt in een markt met commerciële partijen?
De andere, door vragenstellers genoemde «commerciële» partijen, die meededen in het biedingsproces voor de concessie Limburg waren Arriva NL en Veolia Transport NL. Beide partijen verschillen qua eigendomsstructuur niet van Abellio, want die zijn eveneens dochter van een staatsdeelneming. Arriva NL is een dochter van Deutsche Bahn, dat een 100% staatsdeelneming is. Veolia Transport NL is een dochter van Transdev, dat voor meer dan 60% in handen is van de Franse overheid. Abellio Limburg B.V. bevond zich dus niet in een bevoorrechte positie als zijnde de dochter van een 100% staatsbedrijf.
Uit navraag bij NS blijkt dat de NS Groep voor Abellio Limburg B.V. financieringsarrangementen en garanties heeft afgegeven waarvoor Abellio Limburg een marktconforme vergoeding betaalt.
Hoe kijkt u, in het licht van transparantie, aan tegen een 100% staatsbedrijf dat meedingt in een markt met commerciële partijen, zeker ook gelet op het aanbestedingstraject van het Fyra-debacle?
Zie antwoord op vraag 3. Ik wacht overigens de uitkomsten van de Parlementaire Enquête Fyra af.
In hoeverre is er bij de aanbesteding in Limburg door de NS sprake van financieel waardebehoud met behulp van een normrendement en het streven naar gezonde vermogensverhoudingen?
Op 18 maart 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het normrendement van de aandeelhouder voor NS in relatie tot de bieding in Limburg door NS-dochter Abellio. Om de financiële waarde die NS vertegenwoordigt ook voor de toekomst te behouden, moet NS in staat zijn om structureel voldoende rendement te realiseren. Voor waardebehoud en om toekomstige investeringen mogelijk te maken, dient NS minimaal de vermogenskosten van vreemd vermogen en eigen vermogen terug te verdienen. NS vermeldt in haar jaarverslag van 2014 dat het normrendement op eigen vermogen 7% is.
De investeringscriteria voor Abellio worden door de directie van NS vastgesteld. Hierbij geldt het criterium dat het vereiste rendement voor de totaliteit van investeringsvoorstellen van de NS en haar dochters voldoende is om de vermogenskosten terug te verdienen. Bij de bepaling van de vermogenskosten wordt rekening gehouden met het vereiste normrendement op eigen vermogen van 7% voor de NS groep als geheel. Alle biedingen van NS en dochters worden aan de bovengenoemde investeringscriteria getoetst, dus ook de bieding door Abellio in Limburg.
Is de investering door de NS via Abellio Limburg B.V. besproken met de aandeelhouder? Zo ja, wat is de afweging van de aandeelhouder geweest om in te stemmen met deze investering? Zo nee, waarom is deze investering niet besproken? Wat zijn de kosten en baten van deze investering? In hoeverre is er een lager rendement afgesproken dan het gehanteerde normrendement?
De bieding is in het najaar van 2014 met de aandeelhouder besproken. De Staatssecretaris van IenM en Minister van Financiën hebben eerder al met NS afgesproken dat de onderneming mag meedoen bij aanbestedingen waar sprake is van samenloop met het hoofdrailnet. Bij de aanbesteding van Limburg is sprake van samenloop.
De concessie Limburg past binnen de strategie van NS. De concessie Limburg heeft bovendien als voordeel dat NS door mee te doen ervaring opdoet met openbare aanbestedingen van gecombineerde bus- en treinconcessies. Dat kan relevant zijn wanneer NS in de toekomst vaker in een concurrerende markt concessies moet verwerven.
Voor biedingen door Abellio wordt een vermogenskostenvoet op geïnvesteerd vermogen gesteld, waarbij als uitgangspunt het normrendement van de aandeelhouder voor de NS-groep geldt. De bieding voldeed aan de investeringscriteria.
Is er sprake van een kruissubsidiering van deze activiteit van Abellio door andere activiteiten van het moederconcern NS, want in de antwoorden op dezelfde eerder gestelde vraag wordt alleen verwezen naar andere concessies en niet naar de onderhavige concessie?
Het onderzoek naar vermeende kruissubsidiëring bij NS door Deloitte vond inderdaad voor de zomer van 2014 plaats, voordat NS-dochter Abellio haar bieding op concessie Limburg deed in najaar 2014. Uit de conclusies van het onderzoek van Deloitte blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is geweest van kruissubsidiëring bij eerdere biedingen van Abellio. Uit navraag bij NS blijkt dat de NS Groep ook voor Abellio Limburg B.V. financieringsarrangementen en garanties heeft afgegeven waarvoor Abellio Limburg een marktconforme vergoeding betaalt. Overigens ben ik niet voornemens om, zonder concrete aanwijzingen, bij elke bieding van NS Groep en diens dochters een dergelijk omvangrijk onderzoek (zoals door Deloitte) te laten uitvoeren.
Waarom is niet bekend of de NS financieringsarrangementen, garanties en dergelijke heeft gesteld voor Abellio Limburg B.V., zoals gemeld in de antwoorden op de eerdere vragen? Bij wie zijn eventuele garanties van de NS wel bekend, want eerder heeft de aandeelhouder wel open gecommuniceerd over garanties van de NS aan dochterondernemingen richting de Tweede Kamer? Nogmaals, welke financieringsarrangementen, garanties en dergelijk zijn er vanuit het moederconcern NS met Abellio Limburg B.V.?
Zie antwoord 3.
In hoeverre draagt Abellio Limburg B.V. bij aan de rendementseis van NV Nederlandse Spoorwegen? Kan er een overzicht gegeven worden van het rendement van de verschillende bedrijfsonderdelen, dochterondernemingen en deelnames van NV Nederlandse Spoorwegen?
Zie antwoord op vraag 5. NS Groep rapporteert in haar externe jaarverslag op concernniveau en niet over de winst- en verliesrekeningen van afzonderlijke bedrijfsonderdelen. Inzicht geven in het rendement per bedrijfsonderdeel, dochteronderneming en deelnemingen kan leiden tot een verslechtering van de concurrentie- en onderhandelingspositie van de NS.
Wat is het verschil in de arbeidsvoorwaarden tussen de NS en Abellio? Klopt het dat personeel van Abellio niet onder een cao valt waardoor deze component in de aanbesteding voordeliger uitpakt voor Abellio ten opzichte van de NS? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment rijdt Veolia de concessie in Limburg en hanteert hierbij de OV-cao. Dit is een cao die geldt voor rijdend personeel en dekt zowel de bus- als de treinactiviteiten. Abellio is bij de aanbesteding ook uitgegaan van de OV-cao, omdat het personeel voor de concessie in Limburg hoofdzakelijk rijdend personeel betreft. Hiermee wordt een marktconforme cao geboden, wat aansluit bij de arbeidsvoorwaarden die de concurrentie ook biedt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het eerstvolgende Algemeen overleg Staatsdeelnemingen?
Ja.
Het inhuren van dure ICT-specialisten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat uw ambtsvoorganger twee dagen lang externe ICT-specialisten heeft ingehuurd voor een bedrag van 50.000 euro?1
Het Ministerie van VenJ en het Shared Service Center ICT van het Ministerie van BZK hebben een ultieme inspanning geleverd om administratieve informatie over de financiële afwikkeling van de schikking met Cees H. alsnog te achterhalen. Daarvoor moest een inmiddels uitgefaseerd en vervangen systeem opnieuw worden opgebouwd en de data van tape gerestored. Een technisch zeer complex traject dat door bestaande teams is uitgevoerd. In die teams zitten merendeels interne medewerkers en ook enkele externe medewerkers.
Hoeveel externen zijn ingehuurd voor een bedrag van 50.000 euro en waarom? Als het bedrag volgens u niet klopt, kunt u dan aangeven voor welk bedrag deze externen wel zijn ingehuurd?
Er werd voor deze operatie gebruik gemaakt van medewerkers uit twee bestaande teams met interne en externe medewerkers. In totaal zijn naast 6 interne medewerkers 3 externe medewerkers betrokken. De ICT-kosten voor de externe medewerkers bedroeg € 6.902,50,-.
Waarom heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie dergelijke expertise blijkbaar niet in huis?
De ICT expertise die voor de operatie is ingezet is structureel in huis en komt uit bestaande teams. Die teams bestaan in dit geval uit interne en externe medewerkers. De reden van externe inzet heeft te maken met doelmatigheid, maar ook niet ingevulde vacatures en tijdelijke inzet voor projecten.
Voor welk bedrag worden er maandelijks externen ingehuurd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
De meest actuele door de auditdienst vastgestelde cijfers voor externe inhuur, zijn opgenomen in het departementale jaarverslag over 2013. Het Ministerie van VenJ gaf in het jaar 2013 € 205,1 miljoen uit aan externe inhuur (waarvan € 79,4 miljoen gerelateerd aan automatisering).
Hoe en op welk moment wordt afgewogen of een externe specialist dient te worden ingehuurd in plaats van een specialist in dienst te nemen of een medewerker die al in dienst is op te leiden?
In situaties waarin expertise benodigd is die binnen de eigen organisatie niet, niet in voldoende mate of niet tijdig beschikbaar is, wordt gebruik gemaakt van externe inhuur. Dit is alleen mogelijk op basis van expliciete toestemming van het bevoegd gezag.
Ook werkt de rijksoverheid aan verdere bundeling van expertise in Shared Service Organisaties op de diverse bedrijfsvoeringdomeinen, waaronder ICT. Dit maakt het mogelijk om meer kennis met eigen medewerkers binnen het rijk beschikbaar te krijgen.
De uitkomst van de VN-commissie over vrouwenrechten |
|
Keklik Yücel (PvdA), Roelof van Laar (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving in de Volkskrant van 11 maart jl.1 en in The Guardian2 over de VN-bijeenkomst van de Commission on the Status of Women (CSW) waarin gesteld wordt dat de slotverklaring een stap terug betekent voor vrouwenrechten?
Ja.
Deelt u de zorgen van de bijna duizend vrouwengroepen en niet-gouvernementele organisaties en van UN Women-directeur Phumzile Mlambo-Ngcuka3 dat de internationale ambities met betrekking tot het bevorderen van vrouwenrechten stagnatie en op een aantal punten zelfs achteruitgang vertonen?
Ik ben het hier gedeeltelijk mee eens. De onderhandelingen over de politieke verklaring verliepen moeizaam, vanwege weerstand van bepaalde landen op onderdelen van de tekst.
Sterke punten in Nederlandse optiek zijn, naast de herbevestiging van het Beijing platform for Action, steun voor versnelde uitvoering van deze agenda, erkenning dat vooruitgang langzaam en ongelijk is en nergens ter wereld volledige gender gelijkheid is bereikt, erkenning van mensenrechten van vrouwen en meisjes, oproep aan landen om de CEDAW conventie te ratificeren, erkenning van de rol van het maatschappelijk middenveld, oproep om een veilige omgeving te creëren voor het werk van Ngo's, erkenning van het belang van betrokkenheid van mannen en jongens en politieke erkenning van gender als noodzakelijk element van de Post 2015 agenda.
De weerstand van diverse conservatieve landen en -landengroepen stond een meer ambitieuze verklaring (onder meer ook op het gebied van de aanpak van geweld tegen vrouwen, de verbetering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten van LHBT’s) in de weg.
Echter, met deze politieke verklaring is geen sprake van achteruitgang ten opzichte van de afspraken gemaakt in 1995, omdat alle lidstaten de volledige Beijing agenda hebben herbevestigd.
Deelt u de zorgen van maatschappelijke organisaties omtrent de «onheilige alliantie» van conservatieve landen die binnen de VN proberen de verworven vrouwenrechten stelselmatig uit te hollen? Is het waar dat dit conservatieve machtsblok er met succes op aan wist te dringen dat in de slotverklaring de koppeling tussen vrouwenrechten en mensenrechten is losgelaten en dat schadelijke praktijken als vrouwenbesnijdenis, eerwraak, kindhuwelijken en geweld tegen vrouwen onbenoemd blijven?4
Ik deel deze zorgen en het is al jaren de inzet van Nederland om op diverse manieren de dialoog aan te gaan met vertegenwoordigers van deze conservatieve krachten uit de verschillende regio’s en zo mogelijk samen te werken. Zo sprak Minister Ploumen vorig jaar met vertegenwoordigers van de Katholieke Kerk. Dit jaar heb ik, samen met o.a. Argentinië, de Filippijnen en Aruba, een bijeenkomst gefaciliteerd over geweld tegen lesbische, biseksuele en transgender vrouwen.
De ervaring is overigens dat er niet één «onheilige alliantie» is maar een fluïde groep van meer conservatieve landen, die verschilt per forum en onderwerp, ook in deze CSW onderhandelingen.
De gemeenschappelijke EU-inzet was de totstandkoming van een verklaring die door alle lidstaten zou worden ondersteund en geen teruggang op het Beijing Platform for Action zou vormen. De inschatting was dat dit alleen zou lukken met een algemene tekst. Vandaar dat verwijzingen naar specifieke thema's achterwege zijn gebleven. De koppeling tussen vrouwenrechten en mensenrechten staat wel degelijk in de tekst, zij het niet zo vaak als gewenst.
Op welke wijze heeft Nederland zich, tijdens de CSW-bijeenkomst, ingezet om het schrappen van vrouwen- en mensenrechten en van de bovengenoemde schadelijke praktijken voor vrouwen in de eindtekst tegen te gaan?
De EU heeft zich, mede namens Nederland, sterk ingezet om mensenrechten van vrouwen en meisjes duidelijk te benoemen in de politieke verklaring. Dat is gelukt. De EU heeft daarbij actief samenwerking gezocht met zoveel mogelijk andere landen. Verwijzing naar specifieke thema's zoals schadelijke praktijken zijn vanwege het algemene karakter van de tekst achterwege gebleven en was evenmin opgenomen in het eerste concept van de politieke verklaring.
Deelt u de overtuiging dat in VN-verband vrouwen, lhbt-, en seksuele en reproductieve rechten, maximaal moeten worden vastgelegd, bevorderd en versterkt, evenals de noodzaak om onder andere vrouwenbesnijdenis en eerwraak op vrouwen tegen te gaan?5
Ja. Nederland acht het van groot belang dat vrouwenrechten, gelijke rechten voor LHBT’s en seksuele en reproductieve rechten internationaal worden erkend in fora zoals de VN Mensenrechtenraad, de Commission on the Status of Womenen de Commission on Population and Development. Normstelling en afspraken op internationaal niveau zijn essentieel voor de naleving van mensenrechten wereld wijd. In lijn met deze overtuiging initieert Nederland regelmatig resoluties, waaronder de resolutie inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen in de Algemene Vergadering van de VN en de resolutie inzake de uitbanning van kindhuwelijken in de Mensenrechtenraad. Nederland is inmiddels gekozen tot lid van de Mensenrechtenraad en kan als lid in de periode 2015 – 2017 een nog actievere bijdrage leveren aan vooruitgang op internationaal niveau. Ook de Nederlandse kandidatuur voor de VN Veiligheidsraad illustreert het belang dat Nederland hecht aan afspraken in VN verband.
Op welke wijze is Nederland voornemens om de komende vijf jaar, op weg naar de volgende CSW-bijeenkomst, vrouwen-, lhbt-, en seksuele en reproductieve rechten te bevorderen in VN-verband en hoe is Nederland voornemens om, in samenwerking met andere landen, de ambitie van de «onheilige alliantie» om deze rechten uit te hollen tegen te gaan?
Nederland streeft onverminderd naar progressieve uitkomsten van internationale onderhandelingen in VN verband en werkt daartoe samen met andere EU lidstaten en gelijkgezinden, ook via de organisatie van side-events en voorbereidingstrajecten. Ook brengt Nederland de rechten (inclusief de seksuele en reproductieve rechten) van vrouwen, meisjes en LHBT’s stelselmatig in de onderhandelingen in.
Nederland zoekt de dialoog en samenwerking met landen die een andere uitgangspositie hebben ten aanzien van de rechten van vrouwen, LHBT’s of seksuele en reproductieve rechten. Optrekken met zuidelijke partners kan cruciaal zijn voor breder draagvlak, bijvoorbeeld rond gelijke rechten van LHBT’s. Het feit dat de LHBT-resolutie die de Mensenrechtenraad in september 2014 aannam werd ingediend door Brazilië, Chili, Colombia en Uruguay is in dit opzicht een positieve ontwikkeling. Het cross-regionale International Conference on Population and Development – netwerk in Genève, dat Nederland samen met Ethiopië voorzit, is een ander voorbeeld.
Nederland zet zich ook op landenniveau in voor vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, via ambassades, maatschappelijke organisaties en multilaterale kanalen. Verbetering van deze rechten in de praktijk draagt bij aan constructieve discussie en vooruitgang in VN-fora zoals de CSW.
Is de waarneming van The Guardian 3), dat maatschappelijke organisaties grotendeels uitgesloten waren bij de totstandkoming van de verklaring die voorlag tijdens de CSW-bijeenkomst, waar? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is en dat juist wat betreft dit soort fundamentele mensenrechten de betrokkenheid en consultatie van maatschappelijke organisaties van groot belang is?
Conform de afgesproken werkwijze behandelt de CSW elk jaar uitgebreid een van de 12 beleidsterreinen van het Beijing Platform for Action (BPfA), waarna op basis van onderhandeling zogenaamde Agreed Conclusions worden aangenomen. De aanwezige Ngo's kunnen door lobby ter plaatse invloed uitoefenen op de uitkomst.
Elke vijf jaar vindt daarnaast een reviewplaats van het BPfA als geheel. Dit jaar, 20 jaar na de totstandkoming van het BPfA, is een review jaar en ligt de focus op geleerde lessen en vorderingen na 20 jaar implementatie. Daarom wordt in deze CSW een andere procedure gevolgd waarbij lidstaten, voorafgaand aan de CSW, een (korte) politieke verklaring van alle lidstaten tezamen uitonderhandelden. Centraal doel van deze verklaring was het belang van de integrale Beijing Agenda te herbevestigen en te voorkomen dat de internationale aandacht voor implementatie verslapt.
In Nederland is de betrokkenheid van Ngo’s op nationaal niveau gegarandeerd. Het mag echter duidelijk zijn dat in veel landen Ngo’s geen rechtstreekse toegang hebben tot hun overheid. Ngo’s in deze landen en ook internationale Ngo’s waren daarom minder betrokken bij de verklaring.
Zoals gebruikelijk in Nederland heb ik voorafgaand aan de CSW een briefing en discussie georganiseerd met het maatschappelijk middenveld. Bij die gelegenheid heb ik ook formeel de aanbevelingen van het Nederlandse maatschappelijk middenveld in ontvangst genomen. De inbreng van Nederlandse Ngo’s is meegenomen door mijn delegatie, die met succes elementen daaruit heeft gebruikt. Voorbeelden zijn verwijzingen naar het betrekken van mannen en jongens bij het realiseren van gendergelijkheid en de verbinding met de post 2015 agenda.
Nederland hecht aan de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en heeft zich tijdens de onderhandelingen over de politieke verklaring met succes ingezet voor een erkenning van de rol van het maatschappelijk middenveld en het belang om goede voorwaarden te scheppen voor het werk van Ngo’s.
De komst van een megamoskee in Gouda |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat de Minister-President tijdens het RTL-verkiezingsdebat op 5 maart jl. over de komst van de inmiddels veel besproken «megamoskee» in Gouda heeft gezegd: «Als je ziet in Gouda wat het in die gemeenschap doet, dat daar een moskee van deze omvang wordt gebouwd met zoveel twijfel inderdaad over de financiering dan vind ik het ook naïef, om dat woord opnieuw maar even te gebruiken, als we dat zouden negeren.»?1
Ja.
Verwoordde de Minister-President toen het kabinetsstandpunt? Zo ja, waarom heeft het kabinet inmiddels een draai gemaakt aangezien u eerder geen bezwaren had tegen de megamoskee?
Het kabinet heeft conform de staatkundige inrichting van Nederland geen standpunt ingenomen over deze lokale kwestie. Door middel van een brief en de beantwoording van verschillende vragen van uw Kamer heb ik u over de kwestie van een nieuw te bouwen moskee in Gouda geïnformeerd. In de brief van 11 februari 2015 (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 65) heb ik u laten weten dat de gemeente Gouda door forensisch accountant PWC onderzoek heeft laten doen naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de moskee. Verder heeft de gemeente zoals gemeld in de brief en verwoord in antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) een adviesaanvraag ingediend bij het Landelijk Bureau Bibob. Dit onderzoek is momenteel nog niet afgerond. De resultaten van beide onderzoeken worden gebruikt in het lokale besluitvormingsproces.
Inmiddels heeft het moskeebestuur recent (half maart) het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen en daarbij (een deel van) de huidige moskeeën in Gouda in gebruik te houden. Het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft de gemeenteraad daarom voorgesteld de besluitvorming over de kredieten voor de twee andere partners, te weten de school en het kinderdagverblijf, van de agenda te halen. De gemeenteraad heeft hiermee ingestemd. Een onafhankelijke procesbegeleider gaat nu een nieuw proces in met buurtbewoners, om in overleg met betrokkenen meer draagvlak te vinden voor een islamitisch centrum, samen met het kinderdagcentrum en de school, waarbij het gebedshuis zoals gemeld substantieel kleiner wordt. De drie initiatiefnemers, De Ark, El Wahda en Gemiva, hebben uitgesproken dit proces te steunen.
Kunt u bevestigen dat het college van B&W van Gouda het plan voor de oorspronkelijke moskee heeft ingetrokken en nu de alternatieven daarvoor gaat onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u er kennis van genomen dat het moskeebestuur El Wahda voorstelt een kleinere moskee te bouwen en die – net als in het oorspronkelijke plan – te combineren met een school en een kinderdagverblijf en tevens op het terrein van de voormalige Prins Willem-Alexanderkazerne in Gouda komt te staan?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze nieuwe mogelijkheid, gelet op de uitspraak van de Minister-President in het RTL-debat van 5 maart jl. over de megamoskee?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels bereid de verkoop van de voormalige Prins Willem Alexander (PWA) kazerne op te schorten totdat alle feiten en onderzoeken over de financiering bekend en gedeeld zijn met de Kamer?3
In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik reeds aangegeven dat opschorten niet aan de orde is. De huidige stand van zaken is hierboven geschetst; een onafhankelijke procesbegeleider gaat een nieuw proces in met buurtbewoners, met het oog op het verkrijgen van draagvlak. Dit is een onderdeel van het lokale besluitvormingsproces, net zoals het genoemde PWC-onderzoek en het nog lopende Bibob-onderzoek. In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik verder ook al aangegeven dat moslims in Gouda het recht hebben een moskee te bouwen, zolang betrokkenen zich aan de wet houden.
Indien het antwoord op de vorige vraag «nee» blijft, betekent dit dat u zich niet verzet tegen de bouw van een alternatieve moskee, zoals voorgesteld door het moskeebestuur? Hoe verhoudt zich dat tot de uitspraken van de Minister-President?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor dinsdagmiddag 17 maart a.s. om 12:00 uur?
Deze vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord en naar uw Kamer gezonden.
Minderjarigen die werken in wietplantages |
|
Manon Fokke (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de televisieuitzending van L1 waaruit blijkt dat wietplantages minderjarigen in dienst hebben?1
Ja.
Is het u bekend dat minderjarigen worden benaderd om tegen betaling wiettoppen te knippen? Zo ja, wanneer en op welke manier bent u dit te weten gekomen? Zo nee, bent u bereid dit bericht van L1 te verifiëren bij de lokale Limburgse autoriteiten en de Kamer hierover te informeren?
Ik verwijs naar antwoord 2 en 3 op de Kamervragen van de leden Oskam en Knops (beiden CDA) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat criminele organisaties in Zuid-Limburg minderjarigen inzetten op hennepplantages.
Zijn er bij u zaken bekend waarbij minderjarigen bij invallen in wietplantages zijn aangetroffen die daar werkzaamheden verrichtten? Zo ja, hoe vaak is dat voorgekomen? Wat gebeurt er met de minderjarigen als zij daar worden aangetroffen? Hoeveel minderjarige
Tot op heden in 2015, noch in 2014 zijn er zaken aangemeld bij het Openbaar Ministerie die zien op het werken van minderjarigen in wietplantages. In 2013 was er sprake van vijf minderjarige verdachten die werkzaam waren in wietplantages. Van deze zaken zijn er vier afgedaan met een onvoorwaardelijk sepot. De vijfde zaak is afgedaan met een transactie. Op dit moment zitten er geen minderjarige jongeren in een strafrechtelijk traject.
jongeren zitten in een strafrechtelijk traject als gevolg van hun werkzaamheden in een wietplantage?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat ouders hun kinderen laten werken in de wietteelt? In hoeverre worden ouders aangesproken als hun minderjarige kinderen worden ontdekt bij hun werkzaamheden in de wietplantages? Op welke manier gebeurt dat en door wie?
Ik acht het zeer ernstig als zou blijken dat minderjarigen betrokken zijn bij dergelijke delicten. In geval minderjarige kinderen die werkzaamheden verrichten in wietplantages, doet de politie een zogenoemde zorgmelding bij de gemeentelijke jeugdzorgvoorziening. Van daaruit zal nader onderzoek plaatsvinden en contact worden gelegd met ouders of verzorgers.
Deelt u de mening dat legalisatie van de hennepteelt een deel van de oplossing van het bovengenoemde probleem zou kunnen zijn omdat dan iedereen, waaronder minderjarigen, ook onder de geldende wet- en regelgeving met betrekking tot het verrichten van arbeid en de handhaving daarvan komt te vallen?
Nee. Het grootste deel van de in Nederland geteelde cannabis is bedoeld voor de export. Dit is eind 2014 in WODC-onderzoek gevalideerd. Complete legalisering van de hennepteelt – ook voor de export – is internationaalrechtelijk en gezien de relaties met onze buurlanden niet haalbaar. Maar ook het reguleren van het beperkte deel van de hennepteelt dat voor de coffeeshops bestemd is, zal de problematiek niet oplossen, juist vanwege het grote resterende deel dat wordt geëxporteerd en dus in de illegaliteit zal blijven. Daarbij komt dat ook deze beperktere regulering volgens het door de Radboud Universiteit uitgevoerde onderzoek Internationaal recht en cannabis: een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt voor recreatief gebruik van P.H.P.H.M.C. van Kempen en M.I. Fedorova (2014), binnen de geldende internationale verdragen niet is toegestaan.
Het bericht dat justitiebanen verdwijnen in Leeuwarden en dat uitholling dreigt voor het Leeuwarder Gerechtshof |
|
Foort van Oosten (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten rond het verdwijnen van justitiebanen bij en de mogelijke uitholling c.q. verplaatsing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden?1
Ja.
Klopt het dat allerlei diensten, zoals een scanstraat en een helpdesk, niet in Leeuwarden worden gevestigd?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 en 3 van het lid Segers (CU) van uw Kamer (ingezonden 12 maart 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1803).
Klopt het dat wordt overwogen het gehele ambtelijke apparaat te verhuizen naar bijvoorbeeld Zwolle?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 van de leden Recourt en Jacobi (beiden PvdA) van uw Kamer (ingezonden 13 maart 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1804).
Is het waar dat in alle gepresenteerde scenario’s in Leeuwarden werkgelegenheid verloren zal gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat deze scenario’s zowel de stad Leeuwarden als de provincie Friesland grote zorgen baren?
Ik kan begrijpen dat de burgemeester van Leeuwarden en de commissaris van de Koning in Friesland zorgen hebben over mogelijke gevolgen van de door het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geschetste scenario’s voor de lokale werkgelegenheid. Er is echter op dit moment geen sprake van besluitvorming over de toekomstige huisvestingsbehoefte van de organisatieonderdelen van het gerechtshof. De Rvdr informeert mij binnenkort over zijn bevindingen naar aanleiding van gesprekken met gerechtsbesturen en eigen onderzoek.
Hoe verhouden zich deze ontwikkelingen tot uw eerdere mededelingen over het belang van de werkgelegenheid bij de rechtbank en het gerechtshof in Leeuwarden, het beleid van dit kabinet om aandacht te besteden aan de gebieden waar het economisch moeilijker is dan in de randstad en voor het uitgangspunt dat Leeuwarden een «volwaardige justitiestad» blijft (antwoord op eerdere vragen)?2
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in overleg te treden met de Raad voor de Rechtspraak om te bezien of en zo ja in hoeverre dit realistische scenario’s zijn, de zorgen van zowel de stad Leeuwarden als de provincie Friesland over deze ontwikkelingen over te brengen en de scenario’s te toetsen aan uw beleid?
Zie antwoord vraag 5.
De rokende gokker |
|
Marith Volp (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Rokende gokker levert Holland Casino winst op»?1 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik ken het bericht. Voor mijn nadere opvattingen over dit onderwerp, verwijs ik u naar onderstaande antwoorden op de vervolgvragen.
Kunt u uitleggen waarom Holland Casino heeft besloten haar rookruimten te vergroten en aantrekkelijk te maken, door de mogelijkheid te bieden in deze ruimten te gokken?
Holland Casino heeft als doel om het legale en veilige alternatief te bieden op het gebied van casinospelen. Om de met kansspelen gemoeide publieke belangen goed te kunnen borgen, is het van belang dat Holland Casino dat alternatief kan zijn voor zowel rokers als niet-rokers. Daarom biedt Holland Casino als horecagelegenheid de gasten de mogelijkheid aan om te roken in rookruimtes binnen het casino. Sinds 2011 biedt Holland Casino ook de mogelijkheid om in een aantal rookruimtes kansspelen te beoefenen. In totaal gaat het om 37 rookruimtes verdeeld over 14 vestigingen, waarvan in 17 rookruimtes speelautomaten aanwezig zijn. Gemiddeld genomen gaat het om 6,6% van het vloeroppervlakte van een vestiging dat ingericht is als een rookruimte.
Op welke rechtsgrond is het toegestaan gokautomaten te plaatsen in rookruimten?
Op grond van de Tabakswet is geregeld dat rookruimten, privéruimten en de open lucht zijn uitgezonderd van het rookverbod. Aan een rookruimte wordt een aantal eisen gesteld. De ruimte moet afsluitbaar zijn en worden aangeduid als rookruimte. De huidige formulering brengt tot uitdrukking dat rookruimten weliswaar bestemd zijn om in te roken, maar tevens dat in rookruimten meer is toegestaan dan alleen roken. Speciaal met betrekking tot de horeca betekent dit dat men er ook een consumptie mee naar binnen mag nemen. In de praktijk worden door de NVWA ook speelautomaten in rookruimten toegestaan, zolang dit aanbod in de rookruimte niet groter is dan daarbuiten. Zou dit wel het geval zijn, dan worden niet-rokers aangemoedigd naar de rookruimte te gaan omdat het daar aantrekkelijker is en dat is niet wenselijk.
In een dergelijke ruimte mogen echter geen dranken en etenswaren worden verstrekt door personeel en mogen geen werkzaamheden worden verricht zoals het ophalen van glazen en serviesgoed, terwijl de ruimte als rookruimte wordt gebruikt. Noodzakelijke werkzaamheden kunnen in de aangewezen rookruimte slechts worden verricht wanneer de ruimte niet als zodanig in gebruik is en nadat deze ruimte gelucht is, zodat de werkzaamheden kunnen worden verricht zonder dat degene die de werkzaamheden verricht aan tabaksrook wordt blootgesteld.
Op grond van de Tabakswet is het dan ook niet verboden speelautomaten in een rookruimte te zetten.
Deelt u de mening dat het buitengewoon onwenselijk is dat Holland Casino, waarvan de Staatssecretaris van Financiën aandeelhouder is, rookruimten aantrekkelijk maakt? Deelt u voorts de mening dat het beleid van Holland Casino in gaat tegen de geest van de wet en het kabinetsbeleid om roken te ontmoedigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit beleid bij Holland Casino te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Roken is een verslaving die bijzonder schadelijk is voor de gezondheid. Reden waarom voor de horeca, de werkplek, openbare gebouwen en ruimten een rookverbod geldt. Met het beleid voor tabaksontmoediging wordt ingezet op het voorkomen van roken onder jongeren. Gelijktijdig worden rokers gestimuleerd om te stoppen met roken, onder meer door het regelen van een vergoeding voor de Stoppen Met Roken zorg in de Zorgverzekeringswet.
Rookruimten zijn echter uitgezonderd van het rookverbod en de manier waarop Holland Casino haar rookruimten heeft ingericht is niet strijdig met de regels daaromtrent. Dat neemt niet weg dat er discussie kan ontstaan over wat men wel en niet onder een rookruimte verstaat. De NVWA hanteert daarom als uitgangspunt dat het aanbod in de rookruimte niet aantrekkelijker mag zijn dan het aanbod daarbuiten.
In hoeverre is er door het beleid van Holland Casino sprake van oneigenlijke concurrentie in de horeca?
Met de wijziging van de Tabakswet per 1 januari jl. geldt het rookverbod in alle horecagelegenheden. Iedere horecagelegenheid mag een rookruimte inrichten mits deze voldoet aan de daartoe geldende regels. Er is dus geen sprake van oneigenlijke concurrentie. Zie het antwoord op vraag 3.
Wilt u in gesprek gaan met Holland Casino om te bezien op welke wijze zij een pledge kunnen ondertekenen ter ondersteuning van het Nationaal Preventie Programma?
Ja.
De voorgenomen sluiting van de enige nachtapotheek in de regio De Langstraat |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de voorgenomen sluiting van de nachtapotheek in Waalwijk; de enige in de regio De Langstraat, met een verzorgingsgebied van ruim 90.000 inwoners?1 2
Ik heb kennis genomen van het bericht. Het feit dat er ’s nachts geen apotheek geopend is in Waalwijk c.q de regio De Langstraat betekent niet dat er ’s nachts geen spoedmedicatie beschikbaar is in deze plaats c.q. regio. Ten algemene geldt dat op zorgverzekeraars de plicht rust om voldoende verantwoorde zorg te contracteren voor hun verzekerden. Daaronder valt ook de farmaceutische zorg die in de avond, nacht en op zondag (ANZ) wordt geleverd. Er rust op apothekers de plicht om 7 dagen per week en 24 uur per dag toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten te organiseren. De vorm waarin apothekers de toegang tot farmaceutisch zorg in de avond, nacht en op zondagen organiseren, is vrij. Apothekers kunnen deze diensten zelf leveren dan wel in samenwerking met andere apotheken (rouleren) of uitbesteden aan een, al dan niet gezamenlijke, dienstapotheek. Of zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden staat ter beoordeling van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht of er verantwoorde zorg wordt geleverd.
Teneinde zorg te dragen dat farmaceutische spoedzorg voor alle Nederlandse ingezetenen beschikbaar en betaalbaar blijft, ook in minder bevolkte gebieden, kopen zorgverzekeraars vanaf 2014 de farmaceutische spoedzorg gezamenlijk in op basis van een representatiemodel. Dit is een uitvloeisel van de kwaliteitsagenda die is vastgesteld in het kader van het Bestuurlijk overleg farmacie naar aanleiding van de bevindingen van de verkenners extramurale farmacie, de heren Rinnooy Kan en Reibestein. Achterliggende gedachte hierbij is om een volledige spreiding en dekking van farmaceutische spoedzorg te bewerkstellingen en daarbij aansluiting te zoeken bij de reguliere acute zorgstructuur. Zorgverzekeraars werken aan een herinrichting van de acute zorg, waaronder basis spoedzorg. Regionaal wordt gekeken hoe deze het beste ingericht kan worden. Zorgverzekeraars zullen bezien of de spoedeisende farmaceutische zorg per 1 januari 2016 kan worden geïntegreerd in de basis spoedzorg.
Vorige week is door zorgverzekeraars VGZ en CZ besloten de dienstapotheek in Waalwijk vanaf 1 januari 2016 te sluiten. Deze dienstapotheek had maximaal drie receptregels per nacht.
Klopt de berichtgeving dat zorgverzekeraars VGZ en CZ per 1 april 2015 een streep zetten door de nachtelijke service van de enige apotheek in de regio De Langstraat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zeer recent is door zorgverzekeraars VGZ en CZ (namens alle verzekeraars) besloten de Dienstapotheek in Waalwijk vanaf 1 januari 2016 in de nachtelijke uren te sluiten. Dit besluit is gecommuniceerd naar de apotheek, de gemeente en de huisartsen. Door de nabijheid van De Dienstapotheek Tilburg en de Dienstapotheek in het Jeroen Bosch Ziekenhuis (Den Bosch) is de nachtelijke spoedeisende medicatievoorziening in de regio De Langstraat gewaarborgd. In uitzonderlijke situaties, zoals bij immobiele patiënten, bestaat de mogelijkheid om medicatie te laten bezorgen vanuit deze locaties. Daarnaast verstrekken huisartsen medicatie in noodsituaties. De aanrijtijden naar deze apotheken zijn voor de inwoners van de regio De Langstraat niet significant langer, zo geven de zorgverzekeraars aan.
Acht u het wenselijk dat mensen die ’s nachts en in het weekend medicijnen nodig hebben, voortaan door moeten reizen naar het veel verder gelegen Tilburg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het verstrekken van spoedmedicatie betekent niet per definitie dat er door de patiënt of zijn vertegenwoordiger zal moeten worden gereisd. Enerzijds omdat spoedmedicatie veelal door de (huis)arts wordt verstrekt. Anderzijds omdat verstrekken van spoedmedicatie ook op een andere, meer klantvriendelijke, snellere en goedkopere manier kan worden georganiseerd waarbij de medicatie wordt thuisbezorgd.
Deelt u de mening dat voor een gebied met ruim 90.000 inwoners en 50 huisartsen er tijdens de avonduren, in de nacht en in het weekend een apotheek in de buurt bereikbaar moet zijn? Zo ja, hoe gaat u dit garanderen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er nog voldaan aan de daarvoor geldende norm van 45 minuten indien de nachtapotheek in regio De Langstraat gesloten wordt? Is er een wetenschappelijke onderbouwing voor die norm? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen concrete wettelijke normen ten aanzien van een maximale afstand die patiënten of hun vertegenwoordigers mogen reizen om in de nachtelijke uren (of overdag) aan noodzakelijke geneesmiddelen te komen. In het algemeen overleg geneesmiddelenbeleid van 12 december 2012 heb ik aangegeven dat er geen afstandcriterium is vastgesteld maar dat wel een tijdscriterium van 45 minuten overeenkomstig het beleid bij ziekenhuizen geldt. Of de ontstane situatie strijd oplevert met deze norm staat ter beoordeling van de IGZ.
Betrokken veldpartijen hebben voor niet acute zorg streefnormen en maximale wachttijden (de zogenaamde Treeknormen) vastgesteld. Voor de toegangstijd tot een apotheek geldt hierbij een norm van «1 werkdag». Dit betekent dat patiënten niet zijn aangewezen op de dienstapotheek voor niet spoedeisende zorg. Tevens hebben zorgverzekeraars en individuele apothekers de plicht om toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten 7 dagen per week en 24 uur per dag te organiseren.
Klopt het dat door het samenvoegen van de Huisartsenpost (HAP) en de Spoedeisende Hulp (SEH) ook de nachtapotheek in Tilburg binnen enkele jaren verplaatst zal worden van Tilburg-Noord naar het St. Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg-Zuid?
Dit is mij nu niet bekend.
Wordt er ook in dat geval nog voldaan aan de daarvoor geldende norm van 45 minuten voor mensen uit de regio De Langstraat die ook op deze nachtapotheek zijn aangewezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt met het verplaatsen van de HAP in Tilburg-Noord naar Tilburg-Zuid ook de gehele HAP in de regio De Langstraat bedreigd in verband met het halen van aanrijtijden voor huisbezoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Vereniging Huisartsenposten Nederland, inmiddels gefuseerd in InEen, heeft een raamwerk kwaliteitsbeleid opgesteld waarin zij als streefwaarde voor visites stelt dat:
Bij zorgvragen met levensbedreigende spoed (U1 en U0) waarbij een huisarts wordt ingezet is de huisarts gemiddeld per jaar in 90% van de gevallen binnen 20 minuten bij de patiënt aanwezig en in 98% van de gevallen binnen 30 minuten.
Bij zorgvragen met spoed (U2) waarvoor een visite door een huisarts wordt afgesproken is de huisarts gemiddeld per jaar in 90% van de gevallen binnen 1 uur bij de patiënt aanwezig en in 98% van de gevallen binnen 2 uur.
Bij zorgvragen met levensbedreigende spoed kan, in plaats van dat een huisarts onmiddellijk naar de patiënt gaat, ook een ambulance worden ingeschakeld. Huisartsenposten hebben hiertoe samenwerkingsafspraken met de regionale ambulancedienst. Indien de ambulance wordt ingezet geldt de norm voor responstijd van de ambulancedienst.
Deze streefwaarden heeft het veld zelf opgesteld en zijn niet wettelijk vastgelegd. Wel gelden ze als toetssteen voor de IGZ.
In het kader van de zorgplicht ziet de NZa erop toe dat er binnen 30 minuten huisartsenzorg bereikbaar moet zijn.
Herinnert u zich uw uitspraak dat de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid draagt voor de continuïteit van cruciale zorg? Wat gaat u doen om dat voor regio De Langstraat te garanderen?3
Cruciale zorg is die zorg waarvoor geldt dat wanneer zij (tijdelijk) niet (voldoende dichtbij) beschikbaar is, cliënten ernstige gezondheidsschade kunnen oplopen of (bij langdurige zorg) ernstig worden belemmerd in hun dagelijks functioneren. Op dit moment is dat Wlz-zorg, spoedeisende hulp, acute verloskunde, ambulancezorg en crisis GGZ. Een nachtapotheek valt niet onder de definitie van cruciale zorg.
Hoe staat het eigenlijk met de regioplannen? Zijn bovengenoemde ontwikkelingen daar onderdeel van, of zijn zij op zichzelf staand? Bent u bereid de Kamer over de stand van de regioplannen te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft zorgverzekeraars er in de zomer 2014 op gewezen dat hun gezamenlijke plannen voor de concentratie van spoedeisende ziekenhuiszorg de keuzemogelijkheden voor patiënten en verzekerden te veel kunnen verminderen. Op basis hiervan heeft Zorgverzekeraars Nederland op 16 juli 2014 laten weten het gezamenlijke traject rond complexe spoedeisende zorg voor dit moment af te ronden. Er is op dit moment dus geen sprake meer van een gezamenlijk traject van de zorgverzekeraars. Het is nu aan iedere zorgverzekeraar afzonderlijk om hier het eigen inkoopbeleid op te formuleren. Het inkoopbeleid van zorgverzekeraars is een individuele verantwoordelijkheid, waarbij een zorgverzekeraar moet voldoen aan de zorgplicht jegens zijn verzekerden.