Gevaarlijke situaties in wooncomplexen in beheer bij VVE’s |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de dreigende instorting van galerijen van oude flatgebouwen?1
Ja.
Wat vindt u van de voorzorgsmaatregelen genoemd in het artikel, zoals het advies niet met twee personen naast elkaar over de galerij te lopen of gezamenlijk naar het nieuwjaarsvuurwerk te kijken?
Het gaat bij deze voorzorgsmaatregelen om de belasting op de galerij te beperken. Deze aanpak is in lijn met het protocol «Onderzoek naar en beoordeling van de constructieve veiligheid van uitkragende betonnen vloeren van galerijflats» dat in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is opgesteld en gepubliceerd. U kunt dit protocol samen met een infoblad vinden op deze link2.
Hebt u inzicht in de omvang van de geschetste problematiek van een slechte bouwkundige staat van dergelijke naoorlogse appartementsgebouwen?
Uit het infoblad dat genoemd is bij antwoord 2 volgt dat de problemen zich kunnen voordoen bij galerijflats van vóór 1975. Het gaat om galerijvloeren die zijn verbonden aan de binnenvloeren van de woningen.
Deelt u de observatie dat deze problematiek zich vooral voordoet bij complexen in beheer bij Verenigingen van Eigenaren (VvE)? Kunt u dit toelichten?
De problematiek van onveilige galerijen kan zich bij alle flatgebouwen voordoen en is niet afhankelijk van de eigenaar. In dit verband wijs ik op de recente reactie van wethouder Wijsmuller van Den Haag waarin hij aangeeft dat er in Den Haag 58 risicoflats zijn, waarvan er 32 eigendom zijn van een corporatie en 26 particulier bezit.
Op welke manier adresseert u deze problematiek in de door u onlangs aangekondigde wetgeving omtrent VvE’s?
Deze problematiek maakt heel duidelijk waarom het zo noodzakelijk is dat de wetgeving ten aanzien van VvE’s wordt verbeterd. De door mij voorgestane aanpassingen zijn bedoeld om voor dit soort situaties mogelijke oplossingen te bieden. Ik wil dat elke VvE verplicht wordt een minimaal bedrag te sparen voor (regulier) onderhoud. Dit spaarbedrag kan worden bepaald op basis van een percentage van de herbouwwaarde of op basis van een Meerjarenonderhoudsplan (MJOP). Een spaarbedrag op basis van een MJOP verdient, zeker bij een ouder gebouw de voorkeur, omdat dit een door deskundigen onderbouwd inzicht geeft van het voorziene noodzakelijk (toekomstige) onderhoud aan het gebouw, waaronder bijvoorbeeld ook de toekomstige kosten voor de verbetering van balkons of galerijen. Daarnaast wil ik dat het voor VvE’s makkelijker wordt om geld te lenen in geval van onvoorziene onderhoudskosten of voor investeringen waarin de vulling van het reservefonds niet voorziet. De door mij voorgestane verbeteringen vergen aanpassing van het Burgerlijk Wetboek (boek 5). Ik ben daarover in overleg met de Minister van Veiligheid & Justitie.
Welke oplossingsrichting ziet u voor complexen met nu al onaanvaardbaar groot achterstallig onderhoud waar de financiële draagkracht van de eigenaar-bewoners onvoldoende is om de constructieve veiligheid weer op aanvaardbaar niveau te krijgen?
Belangrijk is dat de eigenaar bewoners zich niet alleen op papier maar ook in de werkelijkheid organiseren. Zij zijn er zelf verantwoordelijk voor dat de VvE actief is en niet slapend blijft. De verantwoordelijkheid voor goed onderhoud en voldoende reserveringen voor toekomstige investeringen ligt te allen tijde bij de eigenaren. Wanneer de vulling van het reservefonds onvoldoende is en individuele VvE-leden niet de mogelijkheid hebben om met een eenmalige bijdrage in de noodzakelijke kosten te voorzien, dan is de enige mogelijkheid die overblijft het aangaan van een lening door de VvE. Een gemeente kan hierin faciliteren, door op de mogelijkheden voor externe financiering te wijzen en eventueel hiervoor laagrentende leningen aan te bieden.
Kunt u toelichten welke voors en tegens u ziet bij de door de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht gesuggereerde APK voor gebouwen?
Ik ben geen voorstander van een APK voor gebouwen omdat dit leidt tot een lastenverzwaring voor gebouweigenaren. Wel heb ik sinds 1 januari 2015 de mogelijkheid gecreëerd om per ministeriele regeling een onderzoeksplicht in te voeren voor evidente veiligheidsproblemen bij gebouwen. Dit is geregeld met een wijziging van het zorgplichtartikel 1a in de Woningwet. Ik heb uw Kamer hier eerder over geïnformeerd (Kamerstuk 33 798, nr. 6). Toepassing van dit nieuwe instrument vergemakkelijkt de handhaving door gemeenten als een eigenaar niet zelf onderzoek wil uitvoeren. Mijn insteek is om dit nieuwe handhavingsinstrument in te zetten bij nieuwe veiligheidsproblemen en niet bij bestaande problemen waarbij in het verleden al acties in gang zijn gezet door eigenaren en gemeenten, zoals bij de onveilige galerijvloeren. Ik ben wel bereid om in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten te bezien of de inzet van dit nieuwe handhavingsinstrument een aanvulling kan zijn bij de aanpak van onveilige galerijen en balkons.
Het bericht dat de Duitse ministerraad heeft ingestemd met het tolplan |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duitse ministerraad stemt in met tolplan»?1 en het artikel «Zwart rijden op Duitse Tolwegen zwaar beboet»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het voorliggende tolplan nadelig is voor Nederland en het discriminatoir is gezien de compensatie voor Duitsers?
Zoals ik verschillende keren heb aangegeven, heb ik grote bezwaren tegen het voornemen van Minister Dobrindt een vignet in te stellen voor personenauto’s. Alle personenauto’s moeten straks een vignet hebben voor de snelwegen in Duitsland. Het onderliggend wegennet is nu uitgezonderd en buitenlanders zijn vrijgesteld voor de autowegen, terwijl Duitsers voor die autowegen wel een vignet moeten hebben. Ik ben tegen het Duitse plan, omdat daarmee feitelijk een nieuwe barrière wordt opgeworpen voor grensoverschrijdend verkeer. Het invoeren van een vignet betekent hoe dan ook een lastenverzwaring voor houders van een niet-Duits kenteken (buitenlanders), terwijl de Duitse burger de invoering van het vignet gecompenseerd ziet in een lagere wegenbelasting. Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie om te bezien of de definitieve wetten om enerzijds het vignet in te voeren en anderzijds Duitse automobilisten daarbij te compenseren via de Duitse wegenbelasting (Kraftfahrzeug-Steuer), discriminerend zijn of in overeenstemming zijn met het EU-recht.
Bent u in overleg met uw Duitse ambtsgenoot over de gevolgen voor de Nederlandse bewoners in de grensstreek? Zo ja, hoe verlopen deze gesprekken? Hoe beoordeelt u de houding van Duitsland als het gaat om infrastructuur, gelet ook op de eerdere uitspraken van Duitsland dat ze voornemens zijn om ook tol te heffen op de vaarwegen en in de lucht? Bent u hierover in gesprek met Duitsland? Zo ja, wat zijn de uitkomsten?
Ik spreek met enige regelmaat mijn Duitse collega, Minister Dobrindt. Recent nog en marge van de Transportraad op 3 december 2014. Hoewel de gesprekken in goede sfeer verlopen, benadruk ik telkens mijn bezwaren bij het Duitse voornemen een vignet voor personenvoertuigen in te voeren. In het bijzonder heb ik aandacht gevraagd voor de gevolgen voor de bewoners van de grensregio’s.
Minister Dobrindt heeft mij laten weten dat naar aanleiding van mijn bezwaar de plannen zijn aangepast. Volgens eerdere uitgangspunten zou het gehele Duitse wegennet onder de vignetplicht vallen. In het wetsvoorstel, waarmee de Duitse ministerraad op 17 december heeft ingestemd, is het onderliggend wegennet uitgezonderd en zijn buitenlanders vrijgesteld voor de autowegen. Daarmee wordt het lokale en regionale verkeer in de grensregio’s enigszins ontzien.
Het is aan de Duitse regering hoe zij de Duitse infrastructuur financiert. Ik begrijp dat Minister Dobrindt vanuit het Duitse regeerakkoord de opdracht heeft om een vignet voor personenvoertuigen in te voeren.
De voornemens van Duitsland om ook tol te heffen op de vaarwegen zijn nog in stadium van voorbereiding en laten zich derhalve nu nog niet beoordelen. De Akte van Mannheim uit 1868 sluit overigens beprijzing op de Rijn uit. Hoewel de toepassing van heffingen op andere vaarwegen dan de Rijn een verantwoordelijkheid van de Duitse overheid is, ben ik daar geen voorstander van. Dit kan mogelijk leiden tot een ongewenste verschuiving van water naar andere modaliteiten.
Ik heb uw Kamer en mijn Duitse collega reeds mijn verontrusting laten blijken over de aanvankelijk geplande, aanzienlijke stijging van het Duitse en route tarief voor de kosten van luchtverkeersdienstverlening in het hogere luchtruim. Duitsland heeft stappen gezet om dit te verlagen. In Europees verband wordt hier in januari 2015 over gesproken.
Kunt u aangeven of u bereid bent juridische stappen te zetten, zoals de gang naar het Europese hof van Justitie? Zo ja, doet u dit samen met andere landen? Zo nee, waarom niet? Zal het nalaten van het betalen van tol voor het gebruik van Duitse snelwegen dan wel de verplichte jaarpas vallen onder de Cross Border Enforcement (CBE)-richtlijn of de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoering geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie?
Op dit moment is een gang naar het Europese Hof van Justitie niet aan de orde. Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie om te bezien of de Duitse wetsvoorstellen om het vignet in te voeren en de Duitse wegenbelasting (Kfz-Steuer) te verlagen, in overeenstemming zijn met EU recht.
De CBE-richtlijn verplicht lidstaten om gegevens uit het kentekenregister te verstrekken aan andere lidstaten voor acht verkeersovertredingen (dus strafbare feiten), waaronder snelheidsovertredingen en door rood licht rijden. Tol valt hier niet onder. Pas op het moment dat het Duitse wetsvoorstel tot wet zal zijn verheven, kan worden bezien of de opgelegde sancties voldoen aan de voorwaarden die in het kaderbesluit en de implementatiewet Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie worden gesteld aan tenuitvoerlegging in Nederland.
Kunnen de gegevens van Nederlandse kentekenhouders die hiervoor beschikbaar gesteld zijn in het nationale kentekenregister actief door de Duitse regering worden geraadpleegd en daarmee gebruikt worden voor beboeting en inning?
De Duitse regering kan niet actief het Nederlandse kentekenregister raadplegen. Wel is in het Kentekenreglement opgenomen, dat de RDW op verzoek gegevens verstrekt aan buitenlandse bevoegde autoriteiten voor doeleinden in de taakuitoefening van die overheden. Hieronder valt ook de handhaving van heffingen inzake het gebruik van de weg (artikel 8a). Die gegevens kunnen daarmee gebruikt worden voor de mogelijke toekomstige handhaving van het voorgelegde Duitse wetsvoorstel om een vignet in te voeren. Onthouding van deze gegevens zou alleen kunnen na wijziging van het Kentekenreglement.
Een gevaarlijke crimineel die vervroegd is vrijgelaten en ook nog zak geld heeft gekregen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Gevaarlijke killer kreeg zak geld»?1
Ja.
Klopt het dat de levensgevaarlijke moordenaar Mehmet Y., een Turkse illegaal, die eerder werd veroordeeld voor de zogenaamde snelkookpanmoord, onlangs vervroegd is vrijgelaten uit de gevangenis en bij zijn uitzetting ook nog een zak belastinggeld en een identiteitskaart heeft meegekregen?
Allereerst merk ik op dat ik bij uitzondering inga op een individuele casus om te voorkomen dat er een onjuist beeld ontstaat.
Conform artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is aan betrokkene strafonderbreking verleend. Strafonderbreking kan worden verleend aan een vreemdeling, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, nadat – bij een vrijheidsstraf van drie jaar of meer – ten minste twee derde van de straf is ondergaan. Deze regeling is in de plaats gekomen van de mogelijkheid voor criminele vreemdelingen om in aanmerking te komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Strafonderbreking is een instrument dat in het kader van het terugkeerbeleid in voorkomende gevallen wordt aangewend om criminele, verwijderbare vreemdelingen te kunnen uitzetten. Hiermee wordt beoogd uitzetting van criminele illegale vreemdelingen eerder en effectiever te realiseren. In plaats van uitzetting na het uitzitten van de gehele straf, wordt de vreemdeling nu immers uitgezet met behoud van een fors strafrestant (als stok achter de deur ingeval de betrokkene contrair aan de voorwaarden weer naar Nederland komt). Strafonderbreking wordt slechts verleend op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk verlaat. Vanaf dat moment krijgt de vreemdeling een inreisverbod of ongewenstverklaring opgelegd en worden zij (inter)nationaal gesignaleerd. Indien de vreemdeling toch in Nederland wordt aangetroffen, wordt de tenuitvoerlegging van de resterende straf hervat.
Strafonderbreking wordt enkel verleend indien de belangen van slachtoffers, nabestaanden en samenleving zich daar niet tegen verzetten. Op basis van een zorgvuldige afweging is in de onderhavige zaak besloten dat uitzetting met het behoud van een fors strafrestant en een inreisverbod, prevaleerde boven de situatie waarin de betreffende vreemdeling na afloop van zijn straf zou worden uitgezet.
Er bestaan diverse NGO’s en een IGO die vreemdelingen (financiële) ondersteuning bieden bij terugkeer naar het land van herkomst. Betrokkene is bij zijn vertrek uit Nederland ondersteund door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). IOM biedt migranten met een ongewenstverklaring of inreisverbod bij vertrek uit Nederland ondersteuning in de vorm van goederen en diensten tot een maximumbedrag van € 1.500,–. Dit betreft ondersteuning in naturaen niet in contanten. Ik wil benadrukken dat IOM in haar taakuitvoering onafhankelijk is. De wijze waarop feitelijke invulling wordt gegeven aan ondersteuning aan vreemdelingen, is derhalve een zaak die mij niet aangaat en waarover ik normaliter niet word geïnformeerd. Een nieuw reis- en/of identiteitsdocument is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst.
Waarom krijgt een illegale Turkse notoire vrouwenhandelaar, afperser en drugssmokkelaar, die tevens veroordeeld is voor een gruwelijke moord, verdachte is van de moord op zijn ex-vrouw, die de kroongetuige in zijn strafzaak meermalen heeft bezworen haar na vrijlating te zullen vermoorden en die politie en justitiemedewerkers dreigt met wraakacties, een derde korting op zijn celstraf?
Zie antwoord vraag 2.
Denkt u nu echt dat deze gevaarlijke illegaal zich laat tegenhouden door een voorwaarde dat hij niet meer naar Nederland mag komen? Waarom heeft hij niet gewoon zijn volledige straf uitgezeten en is hij daarna het land uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u deze zware crimineel een zak belastinggeld meegegeven? Hoeveel geld heeft hij gekregen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vervroegd vrijlaten van deze crimineel en het meegeven van een zak belastinggeld een klap is in het gezicht van zijn slachtoffers, hun nabestaanden en de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een Nederlandse politieliaison in Turkije is ingeschakeld om de situatie rond deze Turkse illegaal in de gaten te houden? Welke maatregelen gaat u nog meer nemen om ervoor te zorgen dat deze gevaarlijke crimineel nooit meer een voet op Nederlandse bodem zet? Welke maatregelen gaat u nemen om de veiligheid van de in vraag 3 genoemde personen te garanderen?
Ja, de Nederlandse politieliaison heeft de Turkse autoriteiten op de hoogte gesteld van de terugkeer van betrokkene. In het belang van de veiligheid van de in vraag 3 genoemde personen, kan ik geen mededelingen doen over eventueel getroffen maatregelen.
Deelt u de mening dat het eens afgelopen moet zijn met deze automatische invrijheidsstelling en bent u bereid de wet hiertoe aan te passen en de Initiatiefnota van het lid Helder over wijziging van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het Wetboek van Strafrecht (Kamerstukken 33 938) te steunen en uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
In de onderhavige zaak is geen sprake geweest van voorwaardelijke invrijheidstelling, maar van strafonderbreking conform artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.
Bij brief van 21 november 2014 heb ik het voorstel voor een nieuw stelsel voor detentiefasering, waarvan de voorwaardelijke invrijheidstelling als sluitstuk integraal onderdeel uitmaakt, nader toegelicht. In deze nieuwe vorm van detentiefasering is geen sprake meer van vrijblijvendheid: interne en externe vrijheden moeten worden verdiend op basis van goed gedrag. Ik zie thans geen aanleiding om te kiezen voor een andere vormgeving van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Uraniumspeculatie bij Urenco |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoeksrapport «Wall Street Bank Involvement with Physical Commodities» van de Amerikaanse senaat?1
Ja.
Klopt het dat de Amerikaanse bank Goldman Sachs via haar dochteronderneming uranium hexafluoride (UF6) heeft opgeslagen op het terrein van Urenco in Nederland? Zo ja, hoe vaak, hoeveel en in welke periode heeft Goldman UF6 op het terrein van Urenco in Almelo opgeslagen? Zo nee, hoe kan het genoemde onderzoeksrapport dit constateert?
UF6 is – na verrijking – de grondstof voor de fabricage van brandstofstaven die als energiebron voor kerncentrales dienen. Urenco heeft mij bevestigd dat Goldman Sachs via haar dochteronderneming NUFCOR International Ltd, een marktorganisatie voor uranium dat in Zuid-Afrika geproduceerd wordt, UF6 heeft opgeslagen op het terrein van Urenco in Almelo. Dat betekent overigens niet dat Goldman Sachs fysiek kan beschikken over verrijkt UF6.
Zijn er andere bedrijven die uranium opslaan op het terrein van Urenco in Almelo? Zo ja, om welke bedrijven gaat het, om hoeveel uranium gaat het en wat is het doel van de opslag?
Welke bedrijven naast Goldman Sachs uranium opslaan op het terrein van Urenco in Almelo en hoeveel uranium zij daar opslaan, is bedrijfsvertrouwelijke informatie. Het gaat hierbij om bedrijven die directe klanten van Urenco zijn en die actief zijn in de nucleaire brandstofketen (door bijvoorbeeld uraniumerts te winnen in mijnen) of energiebedrijven die beschikken over een kerncentrale.
De totale hoeveelheid uranium die op het terrein van Urenco in Almelo is opgeslagen, is bij de Autoriteit Nucleaire veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) bekend vanwege het toezicht op de Kernenergiewetvergunning van Urenco. In de vergunning is een maximum toegestane hoeveelheid uranium, in de vorm van UF6, opgenomen die aanwezig mag zijn op het terrein van Urenco. De ANVS ziet er op toe dat deze maximale toegestane hoeveelheid niet wordt overschreden.
Doel van de opslag is dat Urenco op elk moment voldoende UF6 beschikbaar heeft om de faciliteit continu draaiende te houden.
Hoe gaat de speculatie van uranium in zijn werk?
Zoals in het rapport beschreven vindt uraniumhandel op vier manieren plaats:
Verreweg het grootste gedeelte (circa 80%) van de wereldwijde uraniumvoorraden wordt verhandeld via 3–15 jaar lange termijncontracten tussen leveranciers (mijnbouwers, overheden, financiële partijen) en nutsbedrijven. De overige circa 20% wordt verhandeld tegen een variabele prijs (Bron: World Nuclear Organisation).
De fysieke handel van uranium is gebonden aan intergouvernementele verdragen en partijen (mijnbouwers, overheden, nutsbedrijven, financiële ondernemingen) op de uraniummarkt kunnen slechts fysiek handelen via geregistreerde magazijnen in een beperkt aantal landen. Het overdragen van uranium gaat dan ook via een juridische overdracht van het eigendom in een aangewezen magazijn.
Naast de fysieke markt bestaat er ook een relatief kleine en illiquide markt voor afgeleide financiële producten met betrekking tot uranium. Producten waaraan gedacht kan worden zijn opties en futures. Deze producten kunnen door gebruikers van uranium worden gebruikt om prijsrisico’s af te dekken zonder fysieke posities in te moeten nemen, maar ook om te anticiperen op prijsveranderingen. Deze afgeleide financiële producten worden bijvoorbeeld verhandeld aan de New York Mercantile Exchange (NYMEX).
Welke gevolgen heeft uraniumspeculatie voor de veiligheid?
De belangrijkste veiligheidsrisico’s van (verrijkt) UF6 zijn radioactieve straling, toxiciteit (safety) en proliferatie (security). Deze risico’s worden afgedekt door een combinatie van internationale verdragen en nationale wetgeving en vergunningen. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Uraniumspeculatie heeft dus geen gevolgen voor de veiligheid. Speculatie kan slechts tot financiële overdracht van uranium leiden en heeft daarom geen additionele fysieke transporten tot gevolg. Bovendien hebben de speculanten geen fysieke toegang tot het bedrijventerrein van Urenco waar het uranium is opgeslagen, en mogen zij uranium niet zelf vervoeren.
Overigens gaat het rapport van de Amerikaanse senaat over de financiële risico’s die banken op zich nemen door te speculeren met grondstoffen, waaronder uranium. Het rapport betreft dus onder andere de situatie dat zich een nucleair incident met opgeslagen uranium van een bank op het terrein van Urenco zou voordoen en dat de bank hiervoor financieel aansprakelijk gehouden kan worden.
Hoe verhoudt de opslag van uranium en uraniumspeculatie zich tot de vergunningen van import van uranium voor Urenco en transport van uranium naar Urenco, of van de vergunning van Urenco zelf?
Op de levering van uranium door of vanaf het terrein van Urenco wordt toezicht gehouden door het Joint Committee onder het Verdrag van Almelo, bestaande uit overheidsvertegenwoordigers van de drie verdragstaten Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast is voor de uitvoer buiten Nederland een exportvergunning van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vereist.
In de inrichtingsvergunning van Urenco is de maximale op het terrein toegestane hoeveelheid UF6 vergund. Op de op het terrein aanwezige hoeveelheden UF6 wordt toezicht gehouden door de ANVS. Voor de import en het transport van uranium zijn separate vergunningen nodig. De ANVS ziet op de naleving van deze vergunningen toe.
De Kernenergiewetvergunningen zijn gericht op nucleaire veiligheid, stralingsbescherming, milieubescherming en beveiliging.
Hoe verhoudt speculatie met uranium zich tot het ALARA principe, dat onder meer inhoudt dat transporten van radioactieve stoffen tot het minimum beperkt moeten worden?
In het kader van de vergunningverlening aan Urenco en voor transporten van en naar Urenco is het zogenoemde ALARA-beginsel zoals omschreven in het Besluit stralingsbescherming één van de afwegingsfactoren.
Er is geen relatie tussen speculatie met uranium en de fysieke levering van radioactieve stoffen. De reden hiervoor is dat speculatie met uranium slechts tot financiële transacties tussen partijen leidt en niet tot fysieke transporten van het verhandelde uranium.
Klopt het dat volgens het Euratom verdrag al het in de EU geïmporteerd uranium officieel eigendom is van Euratom? Zo ja, hoe kan Goldman Sachs in de EU aanwezig uranium bezitten?
Het eigendomsregime in het Euratom-verdrag voorziet dat alle bijzondere splijtstoffen die zijn voortgebracht of ingevoerd in de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie door een lidstaat, persoon of onderneming, het juridisch eigendom is van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. Onder bijzondere splijtstoffen vallen plutonium 239, uranium 233, uranium verrijkt in de isotopen 235 of 233 en elk product dat een of meer van de voornoemde isotopen bevat.
Bij arrest van 12 september 2006 (gevoegde zaken C-123/04 en C-124/04, Industrias Nucleares do Brasil) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie onder andere het toepassingsbereik van dit eigendomsrecht verduidelijkt in samenhang met de verplichting om een instemming te verkrijgen van de Europese Commissie voor elk akkoord of elke overeenkomst die ziet op de levering van producten die onder de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie vallen (artikel 73 en 75 Euratom-verdrag). Volgens het Hof van Justitie is het instemmingsvereiste en het eigendomsrecht van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie niet van toepassing op een overeenkomst die ziet op het verrijken in de Gemeenschap van uranium afkomstig uit een derde land dat vervolgens bestemd is om naar dat derde land terug te keren. Goldman Sachs kan wel degelijk uranium bezitten dat aanwezig is op het grondgebied van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie zonder dat het eigendomsrecht van de Gemeenschap van toepassing is.
Dat neemt niet weg dat hoofdstuk 7 van het Euratom-verdrag betreffende de veiligheidscontrole en het toezicht daarop door Euratom wel van toepassing is. Dat toezicht is namelijk niet afhankelijk van het eigendomsrecht van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
Heeft speculatie invloed op de totale hoeveelheid verrijkt uranium bij Urenco?
Speculatie heeft geen invloed op de totale hoeveelheid verrijkt uranium bij Urenco of in de gehele markt voor verrijkt uranium. De hoeveelheid geproduceerd verrijkt uranium wordt bepaald door de vraag naar verrijkt uranium. Deze vraag wordt bepaald door energiebedrijven met kerncentrales en niet door speculatie met uranium.
Overigens staat in het onderzoeksrapport van de Amerikaanse senaat dat Goldman Sachs niet speculeert met verrijkt uranium, maar dit slechts in 2013 heeft overwogen en ervan af heeft gezien (p. 132).
In de Kernenergiewetvergunning is voor opslag een maximale toegestane hoeveelheid verrijkt uranium opgenomen. Deze maximale toegestane hoeveelheid verrijkt uranium is door Urenco aangevraagd op basis van de marktontwikkelingen en het marktaandeel van Urenco binnen de sector. Het is Urenco niet toegestaan meer verrijkt uranium op het terrein op te slaan dan vergund. De ANVS ziet toe op de naleving hiervan.
Is de geplande uitbreiding van de opslag van verarmd uranium bij Covra gerelateerd aan uraniumspeculatie bij Urenco?
Nee, de geplande uitbreiding van de opslag van verarmd uranium bij Covra is niet het gevolg van, of gerelateerd aan, uraniumspeculatie. Verarmd uranium is namelijk een bijproduct van de uraniumverrijking door Urenco en de hoeveelheid van geproduceerd verarmd uranium wordt bepaald door de vraag naar verrijkt uranium. De vraag naar verrijkt uranium wordt bepaald door energiebedrijven met kerncentrales en niet door speculatie met uranium. Zoals eerder aangegeven betreft uraniumspeculatie slechts financieel-administratieve transacties en leidt als zodanig niet tot extra fysieke transporten.
Het ontslag van bijna 2000 medewerkers van Thebe |
|
John Kerstens (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat door het faillissement van zorgaanbieder Thebe, bijna 2.000 medewerkers hun baan verliezen?1
Wij betreuren het faillissement, het grote aantal ontslagen en de onzekerheid die dit voor werknemers en cliënten met zich mee heeft gebracht. Wij hebben informatie ingewonnen bij betrokkenen en hebben waardering voor de inzet van de curator, gemeenten en andere thuiszorgorganisaties en de inspanningen die zij leveren voor het zekerstellen van de continuïteit van de huishoudelijke hulp en het zoveel als mogelijk onderbrengen van de hulpen bij andere thuiszorgorganisaties alsmede het daarbij in stand houden van de bestaande relaties tussen cliënten en hulpen.
Wat betekent dit voor de mensen die bij Thebe werken? Kunnen zij in dienst bij andere aanbieders in Brabant?
De thuiszorgorganisaties TSN en Tzorg zijn bereid de dienstverlening deels over te nemen van Thebe en hebben de medewerkers die werkzaam zijn in elf van de twintig gemeenten een aanbod gedaan om in dienst te treden met ingang van 2 februari aanstaande, zodat zij de werkzaamheden bij hun cliënten kunnen blijven uitvoeren. De daarbij geboden arbeidsvoorwaarden zijn conform de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt). De cliënten in deze elf gemeenten zijn geïnformeerd dat zij hun vaste hulp kunnen behouden.
Voor één van de overige gemeenten geldt dat de daar werkzame medewerkers van Thebe met ingang van 1 januari 2015 in dienst zijn getreden bij een andere thuiszorgorganisatie. Ook zij vallen met hun arbeidsvoorwaarden onder de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt).
Voor de medewerkers van Thebe die werkzaam zijn in de resterende acht gemeenten geldt dat de gemeenten samen met andere thuiszorgorganisaties die zijn gecontracteerd door deze gemeenten op dit moment intensief de mogelijkheden onderzoeken om medewerkers in dienst te laten treden bij deze thuiszorgorganisaties. De gemeenten zien daarbij toe op het waar mogelijk behouden van de continuïteit in de hulpverlening tussen cliënt en de vaste hulp, zoals dat ook in de wet is bepaald.
Wat wordt er aan activiteiten ondernomen om de medewerkers van werk naar werk te begeleiden? Hoe wordt de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op dit punt uitgevoerd?
Mij is gebleken dat de twintig gemeenten zich in deze kwestie niet alleen bewust zijn van de verantwoordelijkheden die zij hebben voor de continuïteit van de dienstverlening aan cliënten op grond van de Wmo 2015, maar ook – zoals de wet dat van ze vraagt – voor de positie van de betreffende werknemers. Daar waar mogelijk wordt de relatie tussen de cliënt en de hulp zoveel als mogelijk in stand gehouden. Het kan overigens voorkomen dat een cliënt of hulp de keuze maakt over te stappen naar een andere thuiszorgorganisatie.
In algemene zin zijn voor het van werk naar werk begeleiden van medewerkers de daarvoor beschikbaar gestelde middelen uit de sectorplannen beschikbaar. Het is nog te vroeg om een uitspraak te kunnen doen of deze middelen ook in de afwikkeling van het faillissement van Thebe Huishoudelijke Zorg B.V. zullen worden ingezet.
Realiseert u zich dat, gezien het feit dat veel medewerkers in de hulp in de huishouding part-time werken, een veelvoud aan cliënten hun vaste hulp verliezen? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het precies?
Op dit moment kan nog niet worden vastgesteld in hoeveel gevallen de relatie tussen de cliënt en de vaste hulp wordt beëindigd als gevolg van het faillissement. De inzet van de thuiszorgorganisaties TSN en Tzorg is erop gericht de bestaande relaties tussen de cliënten en de hulpen zoveel als mogelijk in stand te houden. Dit geldt ook voor de gemeenten die met andere thuiszorgorganisaties werken aan het realiseren van een passende oplossing.
Heeft u kennisgenomen van de berichtenstroom over het faillissement, waarin naar voren komt dat er gemeenten zijn in Brabant die per 1 januari 2015 helemaal stoppen met het aanbieden van hulp in de huishouding aan hun bewoners? Om welke gemeenten gaat het?
Wij zijn bekend met de berichtgeving over enkele Brabantse gemeenten die helemaal zouden stoppen met het aanbieden van huishoudelijke hulp. Naar aanleiding van deze berichtgeving is gesproken met de twintig gemeenten uit het werkgebied van Thebe Huishoudelijke Hulp B.V.
De berichtgeving behoeft op grond van deze gesprekken een belangrijke nuancering. De gemeenten bieden allen hulp en ondersteuning aan mensen die niet of niet langer zelfredzaam zijn, ook daar waar het hulp in huis betreft. De wet is en blijft hiertoe het kader. Wel hebben de gemeenteraden keuzes gemaakt in de kaderstelling van het lokale beleid.
In een aantal gemeenten heeft de gemeenteraad het besluit genomen het voorzieningenniveau aan te passen en meer rekening te houden met de mogelijkheden van mensen om binnen het eigen sociale netwerk of voor eigen rekening de lichte vorm van huishoudelijke hulp, het poetsen in huis, zelf in te kopen, al dan niet financieel ondersteund met een huishoudelijke-hulp-toelage.
Daarnaast biedt een aantal gemeenten voor mensen die niet de benodigde financiële mogelijkheden hebben, de lichte huishoudelijke hulp aan als vorm van bijzondere bijstand.
Bestaat de mogelijkheid dat gemeenten door de uitspraak van de rechter inzake het echtpaar uit Dantumadeel hun aanpak moeten herzien? Zo ja, zou dat gevolgen kunnen hebben voor de hulpen in de huishouding? Behouden zij mogelijk daardoor alsnog werk?
Het is van meerdere gemeenten bekend dat zij naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland aangaande de twee inwoners van Dantumadeel de lokale aanpak in meer of mindere mate hebben herzien. Hierbij gaat het vooral om de zorgvuldigheid van het door de gemeente te voeren proces, mede gelet op uitgangspunten van overgangsrecht. Deze gemeenten hebben de invoering van het nieuwe beleid met enkele maanden uitgesteld om zo voor alle cliënten te kunnen komen tot een individuele afweging op basis van zorgvuldig verkregen actuele informatie over de cliënt en waar relevant te kunnen voldoen aan de eisen van een redelijke overgangstermijn.
Herinnert u zich dat in andere grote ontslagzaken in de thuiszorg door u is geholpen om alternatieven te laten ontwikkelen? Bent u bereid op locatie te praten met de betrokkenen, en met hen te onderzoeken welke mogelijkheden er op de korte termijn zijn om hun werk te behouden?
Nu de rechtbank het faillissement heeft uitgesproken is het aan de curator, de gemeenten en de andere thuiszorgorganisaties om de continuïteit van de huishoudelijke hulp zeker te stellen en het faillissement op een zorgvuldige wijze af te wikkelen. De partijen hebben hierin belangrijke vorderingen gemaakt. Wij wijzen op de resultaten die inmiddels zijn geboekt in het zekerstellen van de continuïteit van de huishoudelijke hulp en het aantal hulpen dat inmiddels een indiensttredingsaanbod heeft gekregen van de thuiszorgorganisaties TSN en Tzorg. De inzet van de gemeenten waar TSN en Tzorg de huishoudelijke hulp van Thebe niet overnemen, is erop gericht ook voor deze cliënten en hulpen op de kortst mogelijke termijn een passende oplossing te realiseren. Wij volgen de inspanningen en vorderingen van de betrokken gemeenten nauwgezet.
De Rijksverkoop van natuur in Nationaal Park |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten over de onrust in Bloemendaal en Noord-Holland over de verkoop van een natuurgebied (Vafamil terrein) door het Rijksvastgoedbedrijf?1 2
Ja.
Deelt u de mening van de provinciale staten van Noord-Holland dat het gebied in beheer moet worden genomen door een grote natuurbeheerder uit het Nationaal Park Zuid-Kennemerland? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om een terrein dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) en ook is aangewezen als Natura 2000-gebied. De huidige en toekomstige eigenaar van dit gebied is gehouden het gebied volgens de voorwaarden van het bestemmingsplan van de gemeente Bloemendaal in stand te houden en het te beheren volgens het Natura 2000-beheerplan. Om deze reden maakt het dan in beginsel niet uit aan wie het terrein wordt verkocht; een grote natuurbeheerder of een andere particuliere rechtspersoon. Inmiddels is, naar aanleiding van de in provinciale staten van Noord-Holland aangenomen motie, door de provincie Noord-Holland contact opgenomen met het Rijksvastgoedbedrijf om de situatie en het vervolg te bespreken.
Waarom is dit terrein, dat in de Ecologische Hoofdstructuur, het Nationaal Park Zuid-Kennemerland en Natura 2000 gebied ligt, niet meegenomen bij de overdracht van Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) naar de provincies?
Het terrein is niet overgedragen door Bureau Beheer Landbouwgronden, omdat het eigendom is van Defensie.
Bent u bereid om af te stoten natuurterreinen van het Rijk (in het vervolg) voor een symbolisch bedrag aan natuurbeheerders, dan wel de betreffende provincie aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Overtollige onroerende zaken van het Rijk moeten ingevolge art. 9 lid 1 van de Regeling materieel beheer rijksoverheid 2006 worden overgedragen aan het Rijksvastgoedbedrijf. Het Rijksvastgoedbedrijf verkoopt het overtollige vastgoed namens de Staat. Verkoop geschiedt ter voorkoming van staatsteun op basis van marktconformiteit, openbaarheid en transparantie voorgeschreven in de Mededeling van de Europese Commissie over staatssteunelementen bij verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (Publicatieblad EG C 209, 10.7.97).
Vindt u grondspeculatie wenselijk in de Ecologische Hoofdstructuur, een Nationaal Park, of Natura 2000 gebied? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de intrinsieke waarde van de natuur? Zo nee, bent u bereid om openbare verkoop van het Vafamil-terrein achterwege te laten?
Gezien de status van het terrein als EHS en N2000-gebied, lijkt grondspeculatie niet aan de orde omdat de aanwezigheid van de natuur en de natuurwaarden via het bestemmingsplan (en het natuurbeheerplan) is gewaarborgd. Nakoming en handhaving behoren tot de verantwoordelijkheden van de gemeente Bloemendaal en de provincie Noord-Holland. Openbare verkoop verandert hier niets aan.
Heeft u overwogen om voor de verkoop op zijn minst de dubbelbestemming recreatie en de 600 m2 bouwoppervlakte uit het bestemmingsplan te verwijderen, of een kettingbeding op te nemen? Zo nee, op basis waarvan meent u dat verkoop verantwoord is? Zo ja, waarom heeft u dit niet gedaan?
De taken en bevoegdheden in het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening, zoals een wijziging in het bestemmingsplan, behoort tot de verantwoordelijkheid van de gemeente.
De veronderstellingen van het Centraal Planbureau (CPB) |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arnold Merkies |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het CPB, machtig instituut met een tunnelvisie»?1
Ja.
Acht u het mogelijk dat bij een organisatie als het CPB tunnelvisie ontstaat?
Er zijn in de werkwijze van het CPB veel checks and balances aangebracht om het ontstaan te voorkomen van een eenzijdige, niet op wetenschappelijke consensus en op feiten gebaseerde visie. Dit begint bij de interne werkwijze, waarbij analyses in teams worden uitgevoerd. Deze worden in verschillende stadia aan een bredere kring critici voorgelegd in seminars. Hieraan nemen zowel CPB medewerkers en het CPB management deel, als externe deskundigen. Ten slotte wordt bij veel projecten gewerkt met een klankbordgroep waarin ook externe deskundigen zitting hebben.
Voor alle programma’s zijn academic partners aangesteld, 16 hoogleraren in totaal, met relevante expertise. Zij worden betrokken bij (beoordeling van) het onderzoek.
Het CPB presenteert zijn werk regelmatig op (inter)nationale conferenties en via het peer-review systeem worden de wetenschappelijke publicaties van het CPB voortdurend gecontroleerd.
Voorts wordt de directie bijgestaan door een permanente begeleidingscommissie, de Centrale Plancommissie.
Een ander belangrijk element in de kwaliteitscontrole zijn de periodieke visitaties door externe commissies, zowel op wetenschappelijke kwaliteit als op beleidsgerichtheid. In 2010 heeft de commissie Hellwig bijvoorbeeld expliciet gekeken naar de wetenschappelijke kwaliteit van het CPB en deze ruim in orde bevonden. In 2013 werd een zelfde oordeel geveld over de beleidsgerichtheid van het CPB, door de commissie Frijns. Deze en andere evaluatierapporten zijn beschikbaar op de website van het CPB.
Door deze manier van werken streeft het CPB er altijd naar om economische en beleidsmatige vraagstukken van verschillende kanten te beoordelen.
Kunt u uitleggen hoe het CPB te werk gaat bij het maken van een keuze over wetenschappelijk onderzoek dat wordt meegenomen bij de beoordeling en/of doorrekening van voorstellen?
Het CPB maakt in principe gebruik van zoveel mogelijk wetenschappelijk onderzoek. Daar waar keuzes gemaakt moeten worden, wordt uitgegaan van de huidige wetenschappelijke consensus of wordt op basis van beschikbare data en op basis van eigen expertise een weging gemaakt. Als de wetenschappelijke literatuur onvoldoende bewijs geeft voor een kwantitatieve beoordeling van een voorstel schroomt het CPB niet om dit expliciet te vermelden.
Onderschrijft u de conclusie van Storm en Naastepad dat onze achterblijvende productiviteit bijna helemaal is toe te schrijven aan loonmatiging?
De productiviteit is in Nederland internationaal gezien juist hoog. Volgens de meest recente cijfers van de Conference Board is de productiviteit per gewerkt uur in Nederland de 5e van de wereld, na Noorwegen, Luxemburg, de Verenigde Staten en België. Er kan dus moeilijk over een achterblijvende productiviteit worden gesproken.
In een recent kader in het Centraal Economisch Plan 2014 (Van verantwoorde loonontwikkeling naar loonmatiging?) laat het CPB bovendien zien dat de ontwikkeling van lonen en productiviteit sterk samenhangen. Er is dus geen sprake van lonen (om preciezer te zijn loonkosten) die achterblijven bij de productiviteit.
Sowieso moeten we de omvang van loonmatiging niet overschatten, de arbeidsinkomensquote is anno 2013 nagenoeg gelijk aan de quote in 1982.
Onderschrijft u de conclusie van Storm en Naastepad dat de investeringen in de jaren ’80 weliswaar aantrokken, maar dat dit niet dankzij – maar ondanks loonmatiging het geval was?
De econoom Schumpeter heeft er bijna een eeuw geleden al op gewezen dat bedrijven winst moeten maken om te kunnen investeren in innovatie waarvan de uitkomsten onzeker zijn. Dit suggereert dat loonmatiging ruimte vrij kan maken bij bedrijven om extra te investeren.
De investeringen zijn in Nederland in de vier jaar na het Wassenaar akkoord met percentages tussen de 6 en 8% stevig gegroeid, na enkele jaren te zijn gedaald. Waardoor deze stijging precies wordt gedreven is niet met zekerheid te zeggen. Wel zagen we direct na het Wassenaar akkoord de prijsconcurrentiepositie van Nederland verbeteren. Tegelijkertijd trok in die periode de consumptie van huishoudens significant aan en nam de uitvoer sterk toe. Deze factoren zorgden samen voor een toenemende vraag naar investeringen.
Data van de OESO laat tevens zien dat de investeringen in de eerste vier jaar na het Wassenaar akkoord in Nederland forser stegen dan in vergelijkbare landen zoals Finland, Frankrijk en België.
Kunt u bevestigen dat in de periode waarin de loonmatiging zijn werk deed het Nederlandse exportaandeel op de wereldmarkt is gedaald? Zo ja, wat is volgens u de oorzaak daarvan?
In de afgelopen decennia is op verschillende momenten sprake van een gematigde loonontwikkeling, waarbij de loonkosten minder sterk groeien dan de arbeidsproductiviteit en de arbeidsinkomensquote daalt. Zo is in de periode 1982–1986 de arbeidsinkomensquote met 5%-punten gedaald, maar het Nederlandse exportaandeel vrijwel stabiel gebleven op 3,5%. Over een langere periode van 1982 t/m 2013 zijn zowel de arbeidsinkomensquote als het Nederlands exportaandeel op de wereldmarkt nagenoeg stabiel gebleven. Volgens cijfers van de WTO is het Nederlandse aandeel in de totale goederenexport van de wereld gestegen van 3,5% in 1982 naar 3,6% in 2013. Dit ondanks de sterke opkomst van China die in dezelfde periode haar aandeel in de goederenexport zag groeien van 1,2% naar 11,7%.
Hoe verklaart u dat het exportaandeel op de wereldmarkt van Oostenrijk, Duitsland, Denemarken en Zweden, landen die juist veel minder op loonmatiging hebben ingezet, juist toenam in deze periode?
Dit beeld klopt niet. Volgens cijfers van de WTO is het aandeel van Oostenrijk in de wereldwijde goederenexport in de periode 1982–2013 gestegen van 0,8% naar 0,9%. Echter, het aandeel van Duitsland is gedaald van 9,4% naar 7,7%. Dat van Denemarken van 0,8% naar 0,6% en dat van Zweden van 1,4% naar 0,9%.
Welke onderzoeken neemt het CPB mee bij de beoordeling van de effecten van loonmatiging?
Loonmatiging is een complex en veelzijdig fenomeen. In het algemeen zijn de lonen de uitkomst van onderhandelingen tussen werkgevers en vakbonden. Bij hoge werkloosheid is een gematigde loonontwikkeling een logische uitkomst. Het is dan niet het resultaat van een expliciete beleidsmaatregel.
Voor de analyses van loonmatiging maakt het CPB gebruik van theoretische en empirische literatuur en verricht ook eigen empirische analyses. In 2004 heeft het CPB een – nog steeds relevante – studie2 gepubliceerd naar de effecten van loonmatiging op arbeidsproductiviteit, voornamelijk op basis van theoretische literatuur. De conclusie is dat een door een loongolf veroorzaakte hogere arbeidsproductiviteit tijdelijk van aard en inefficiënt is. Op lange termijn schaadt een loongolf de arbeidsproductiviteit eerder. Loonmatiging is wel effectief als middel om de werkloosheid te bestrijden, omdat het de opwaartse druk op lonen vanuit decentrale onderhandelingen tegengaat. Loonmatiging is hierbij een second-best instrument. Beter zou het zijn als bij het bepalen van de lonen en werkgelegenheid alle relevante effecten worden meegenomen, waaronder het negatieve effect van hoge lonen op de arbeidsvraag en daarmee op de werkloosheid.
Voor een kwantitatieve analyse van loonmatiging maakt het CPB gebruik van het empirisch macro-model Saffier. Hierin zijn bovengenoemde inzichten uit de theoretische literatuur verwerkt, waarbij de relaties zijn geschat op basis van Nederlandse data.
Hoe vaak wordt geëvalueerd of veronderstellingen die het CPB baseert op wetenschappelijk onderzoek moeten worden herzien, bijvoorbeeld vanwege het feit dat nieuw wetenschappelijk onderzoek een andere kant uit wijst? Wie is hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat het aantal daklozen stijgt |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het aantal daklozen tussen 2010 en 2013 met tien procent is gestegen?
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht over de jaarcijfers van de Federatie Opvang, waaruit blijkt dat het aantal personen dat geholpen is door de maatschappelijke opvang instellingen in 2013 met tien procent is gestegen ten opzichte van 2010.
Wat vindt u van het feit dat vooral het aantal jongere en oudere daklozen sterk is gestegen, tot maar liefst 43% onder 65-plusssers?
Tijdens het algemeen overleg maatschappelijke opvang op 17 december heb ik hier met uw Kamer over gesproken. Uiteraard is dakloosheid een probleem dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden, ongeacht leeftijd. Indien het onverhoopt toch voorkomt, is het zaak zo snel mogelijk passende hulp en ondersteuning te bieden. Dat is ook wat steeds meer gebeurt. In de cijfers van de Federatie Opvang, waarop deze vraag is gebaseerd, gaat het om unieke cliënten die in 2013 door de leden van de Federatie Opvang zijn geholpen. Het gaat daarbij om totaalcijfers van verschillende hulpvormen: ambulante hulpverlening (bij gezinnen thuis), dagopvang waar mensen koffie kunnen drinken, preventie, nachtopvang, crisisopvang (24 uur per dag), maar ook beschermd wonen. Er worden ten opzichte van 2010 dus steeds meer mensen bereikt en ondersteund door de maatschappelijke opvang. Er zijn in 2013 dus geen 60.550 personen dakloos, maar voorzien van een hulpaanbod.
Uit de Monitor Stedelijk Kompas en de Monitor plan van aanpak maatschappelijke opvang van dit jaar1 2 blijkt dat gemeenten signaleren dat de groep mensen zonder OGGZ-problematiek die een beroep doen op de opvang, stijgt en een steeds groter deel lijkt uit te maken van het totaal. De cijfers over 2013 van Federatie Opvang laten een stijging zien van het aantal jongeren en ouderen dat een beroep doet op de maatschappelijke opvang. Navraag bij Federatie Opvang leert dat het daarbij gaat om diezelfde groep, waarbij geen of een plotseling verlies van inkomen en moeite met het (opnieuw) toegang krijgen tot de arbeidsmarkt een rol speelt bij het ontstaan van de problematiek. Het is belangrijk om voor deze groep in een vroeg stadium passende ondersteuning te bieden, zodat zoveel mogelijk voorkomen kan worden dat schulden zich opstapelen zonder dat er afloscapaciteit beschikbaar is. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taak om integrale schuldhulpverlening aan te bieden aan hun burgers. Preventie en vroegsignalering zijn hierbij belangrijke speerpunten. Zo heeft het Ministerie van SZW «business cases» preventie en vroegsignalering3 laten opstellen van drie gemeentelijke aanpakken, om andere gemeenten te stimuleren ook een aanpak te ontwikkelen. Het voorkomen van huisuitzettingen, door samen te werken met woningcorporaties, is vaak een belangrijk onderdeel van een aanpak preventie en vroegsignalering van een gemeente. De «Vroeg Eropaf» aanpak van Amsterdam is hiervan een goed voorbeeld.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het Trimbos-instituut dat er signalen zijn dat de toename van het aantal daklozen vooral wordt veroorzaakt door de groei van «nieuwe daklozen», mensen die door schulden, werkloosheid en hypotheeklast dakloos zijn geworden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Federatie Opvang dat «mensen onoplosbare schulden krijgen doordat de overheid automatisch geld van rekeningen afschrijft», en dat zij «ervoor moet zorgen dat de Belastingdienst controleert of mensen de huur kunnen blijven betalen, voordat ze de rekening leeghaalt om een schuld aan de overheid te innen»? Bent u van plan hierover in gesprek te gaan met de Staatssecretaris van Financiën?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de antwoordbrief van 13 januari 2015 van de Staatssecretaris van Financiën, waarin wordt ingegaan op de vragen van de leden Schouten, Karabulut en Yücel over het rekening houden met persoonlijke situaties en respecteren van de beslagvrije voet bij terugvorderingen van de belastingdienst.4
Kunt u verzekeren dat gemeenten, die hun takenpakket na 1 januari 2015 fors zien groeien, voldoende toegerust zijn om de zware taak van opvangen en begeleiden van het groeiende aantal daklozen goed uit te voeren?
Ja. Maatschappelijke opvang is al lange tijd een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Gemeenten hebben daarbij, zoals ook blijkt uit de evaluatie PvA G4 en mijn brief van 29 september 2014, goede resultaten behaald.5 De verbreding van het takenpakket van gemeenten als gevolg van de decentralisaties stelt hen in staat om snelle en op de persoon afgestemde ondersteuning te bieden over meerdere domeinen.
Kunt u aangeven hoeveel zelfstandig ondernemers dakloos zijn geworden ten gevolge van een faillissement van hun onderneming?
Nee, dit wordt niet geregistreerd.
Deelt u de mening dat zelfstandig ondernemers en het midden- en kleinbedrijf (MKB) de motor van de Nederlandse economie zijn?
Het MKB vervult inderdaad een belangrijke rol in de Nederlandse economie.
Bent u van mening dat te allen tijde voorkomen moet worden dat zij door omstandigheden vaak buiten hun schuld dakloos raken?
Voor een ieder die risico op dakloosheid loopt is het belangrijk te voorkomen dat hij of zij daadwerkelijk dakloos wordt. Hiervoor is het van belang dat de betrokkenen tijdig hulp zoekt wanneer hij er zelf niet meer uitkomt. Er is een breed palet aan interventies beschikbaar. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een passend ondersteuningsaanbod op het gebied van bijstand, schuldhulpverlening, toeleiding naar passende arbeid, huisvesting en ondersteuning in het kader van de Wmo.
In hoeverre worden ontwikkelingen als deze meegenomen bij de herziening van de faillissementswet?
Het programma herijking faillissementsrecht kent in essentie drie pijlers: fraudebestrijding, verbetering van doorstartmogelijkheden en modernisering. De eventuele opvang van individuele ondernemers na faillissement valt daar buiten.
De langetermijncontracten en gasverkoop |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het volgens u zo dat laag- en hoogcalorisch gas onder het toeziend oog van Gasunie Transport Services (GTS) ingevoegd wordt op het landelijk gastransportnet, zodanig dat er een bepaalde calorische waarde is over het landelijke transportnet en daarmee ook de exitpunten van het landelijke gastransportnet?
Nederland kent twee gescheiden transportsystemen voor gas: één voor laagcalorisch gas en één voor hoogcalorisch gas. Laagcalorisch gas is gas waarbij de verbrandingswaarde lager ligt dan 46,5 MJ/m3. De verbrandingswaarde van hoogcalorisch gas ligt in de bandbreedte van 46,5 tot 57,5 MJ/m3.
Gasunie Transport Services (GTS) beschikt over mogelijkheden om door toevoeging van stikstof hoogcalorisch gas om te zetten naar laagcalorisch gas. Het fysiek omzetten van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas is niet mogelijk.
Dit betekent dat nadrukkelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen exitpunten waarop hoogcalorisch gas moet worden afgeleverd en exitpunten waarop laagcalorisch moet worden afgeleverd. Verwisseling leidt namelijk tot problemen bij de achterliggende verbruikers.
Kunt u bevestigen dat er geen verschil is tussen laag- en hoogcalorisch gas nadat deze is ingevoegd op het landelijk transportnet en de wijze waarop het gas het land verlaat op de exitpunten?
Nee dat kan ik niet bevestigen. Zie het antwoord op vraag 1.
Bij de beantwoording van eerdere vragen over dit onderwerp is nooit eerder gesproken over laag calorisch gas uit Duitsland; kunt u toelichten wat de winning van gas in Duitsland te maken heeft met de levering van gas op de exitpunten van het Nederlands landelijke gastransportnet?1
De Duitse productie van laagcalorisch gas is de afgelopen jaren sterk afgenomen, van circa 20 miljard m3 in 2000 tot iets minder dan 10 miljard m3 in 2013, terwijl de Noordwest-Europese behoefte aan laagcalorisch gas gelijk is gebleven. Dit heeft geleid tot een hogere vraag naar laagcalorisch gas uit Nederland aangezien er geen andere bronnen van laagcalorisch gas voorhanden zijn. Deze toegenomen vraag heeft als gevolg dat er meer laagcalorisch gas is afgeleverd op de exitpunten van het Nederlandse landelijke gastransportnet en dan met name de exitpunten die zich op de grens bevinden.
Het verband tussen de Nederlandse en Duitse productie van laagcalorisch gas is eerder aan de orde gesteld in de onderzoeken die ik op 17 januari 2014 openbaar heb gemaakt met mijn brief aan de Tweede Kamer over de gaswinning in Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 28), alsmede in de bijlage bij mijn brief van 7 oktober 2014 over het aardgasbeleid (Kamerstuk 29 023, nr. 176).
In de beantwoording van de vragen lijkt gesuggereerd te worden dat er een apart landelijk gastransportnet voor laagcalorisch en voor hoogcalorisch gas is; kunt u bevestigen of dit zo is of niet?
Ja, dat kan ik bevestigen. Zie het antwoord op vraag 1.
In de beantwoording, tweede alinea van pagina twee van uw brief, wordt gesteld dat lange termijn exportcontracten ook via het TTF worden geleverd; kunt u toelichten of lange termijn contracten via het TTF zijn én worden geleverd? Is het niet zo dat of via TTF gas wordt verkocht of via (lange termijn) contracten?
De TTF is een (virtueel) afleverpunt van gas in het landelijk gastransportnet en als zodanig geen handelsplaats. Wel faciliteert de TTF de handel. Handelsplaatsen zijn bijvoorbeeld de gasbeurzen van Intercontinental Exchange Endex (ICE Endex) en European Energy eXchange (EEX).
Er zijn dan ook lange termijncontracten die zowel exitpunten op de grens als de TTF als afleverpunt hebben. Door aflevering op de TTF heeft de afnemer een grotere vrijheid ten aanzien van de verdere verhandelbaarheid van het gas hetgeen in lijn is met het beleid van de Europese Unie om gas beter verhandelbaar te maken door afstand te nemen van in contracten vastgelegde specifieke bestemmingsbepalingen.
Bent u bekend met de hoeveelheid gas (energie-eenheden of hoeveelheid) die via TTF wordt geleverd aan binnenlandse en aan buitenlandse afnemers?
Nee, dat is niet aan te geven. Gas dat via de TTF wordt geleverd wordt zowel geleverd aan binnen- als aan buitenlandse afnemers en datzelfde geldt voor gas dat buiten de TTF om, maar wel via dezelfde exitpunten, aan deze afnemers wordt geleverd.
Per exitpunt (voor hoog- respectievelijk laagcalorisch gas) is dus wel aan te geven hoeveel gas er is afgeleverd, maar daarbij is geen onderscheid te maken naar gas dat al dan niet via de TTF loopt.
Waarom geeft u in antwoord 1 aan dat er bijna 4 miljard m3 laagcalorisch gas is verkocht op de TTF terwijl u in antwoord 3 aangeeft dat u niet weet welke hoeveelheid laagcalorisch gas is verkocht via TTF?
Het antwoord op vraag 1 had alleen betrekking op de hoeveelheid gas die door GasTerra onder lange termijn contracten is geleverd. Daar is het onderscheid tussen hetgeen is geleverd op de TTF en hetgeen direct is geleverd op exitpunten te maken, omdat precies bekend is welke hoeveelheden onder deze contracten zijn geleverd en waar.
Het antwoord op vraag 3 had betrekking op de totale hoeveelheid laagcalorisch gas uit het Groningenveld die via de TTF is geleverd. Daarbij is het gevraagde onderscheid niet te maken omdat in de handel geen onderscheid wordt gemaakt tussen hoog- en laagcalorisch gas, dit in tegenstelling tot de fysieke levering.
Hierbij speelt mee dat het in Nederland bij laagcalorisch gas niet alleen gaat om Groningengas, maar ook om laagcalorisch gas dat wordt gewonnen uit een beperkt aantal kleine velden en om hoogcalorisch gas waaraan stikstof is toegevoegd. Dit betekent dat ook als alleen wordt gekeken naar de fysieke levering, het niet mogelijk is om aan te geven waar en in welke hoeveelheid Groningengas is geleverd.
In uw antwoorden geeft u aan dat nauwelijks hoogcalorisch gas is verdund met stikstof; hoeveel minder Groningengas had volgens u afgelopen jaar gewonnen hoeven te worden, indien de beschikbare conversie capaciteit maximaal gebruikt zou zijn?
In mijn brief van 17 januari 2014 (Kamerstuk 33 529, nr. 28) heb ik aangegeven dat een maximale inzet van de conversie-installaties het mogelijk maakt om de productie uit het Groningenveld terug te brengen tot 30 miljard m3 per jaar. Dit onder de voorwaarde dat de flexibiliteit van het Groningenveld volledig mag worden benut en er meer dan 30 miljard m3 mag worden geproduceerd indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Het is NAM toegestaan om die hoeveelheid Groningengas te produceren die ik heb vastgesteld met het winningsbesluit dat ik op basis van de Mijnbouwwet neem. Voor 2015 is dit een hoeveelheid van maximaal 39,4 miljard m3.
De redenen om te kiezen voor de in vraag 10 genoemde winningshoeveelheden heb ik toegelicht in mijn voornoemde brief van 17 januari 2014. Prioriteit daarbij had het drastisch terugbrengen van de productie in het gebied rond Loppersum. Dat heeft ertoe geleid dat de productie uit dit gebied met 80% is teruggebracht ten opzichte van de realisaties in voorgaande jaren. Omdat deze specifieke inperking gevolgen heeft voor de flexibiliteit die het Groningenveld kan leveren is er aanvullend voor gekozen om de totaal toegestane productie zodanig in te perken dat er geen problemen met de leveringszekerheid kunnen ontstaan.
Overigens heb ik de Tweede Kamer met mijn brief van 16 december 2014 (Kamerstuk 33 529, nr. 91) laten weten dat voor de jaren 2015 en 2016 de maximaal toegestane hoeveelheid wordt teruggebracht tot 39,4 miljard m3 per jaar.
Hoeveel minder Groningengas zou dit jaar gewonnen hoeven te worden, indien de beschikbare conversie capaciteit maximaal gebruikt wordt? Kunt u toelichten waarom niet meer hoogcalorisch gas verdund wordt met stikstof zodat minder Groningengas gewonnen hoeft te worden?
Zie antwoord vraag 8.
Uit de onafhankelijke studie die is uitgevoerd door Gasterra en Gasunie vorig jaar naar de minimale hoeveelheid Gronings gas die nodig is voor de leveringszekerheid kwam naar voren dat 30 miljard m3 nodig zou zijn, maar dat in het geval van een zeer koude winter meer vereist was om een zekere flexibiliteit te hebben; u hebt toen 42.5 miljard m3 voor 2014 en 2015 en 40 miljard m3 voor 2016 vastgelegd, wat betekent dat ook in een zeer milde winter de NAM gewoon deze hoeveelheden kan produceren en verkopen; waarom heeft u er niet voor gekozen om een lagere winningshoeveelheid aan te houden en de mogelijkheid te bieden om alleen in het geval van een daadwerkelijk zeer koude periode een hogere winning toe te laten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Polderjihadisten ‘oer-Nederlands’ |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Polderjihadisten oer-Nederlands»?1
Ja.
Is de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) volgens u voldoende geoutilleerd zowel qua financiën als capaciteit om een verdere terugkeer van jihadgangers op te vangen? Zo ja waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe groot is het probleem?
Zoals ik uw Kamer heb gemeld in antwoorden op schriftelijke vragen over de begroting BZK 2015 doet de AIVD wat nu redelijkerwijs moet gebeuren. Met de extra middelen wordt de onderzoekscapaciteit versterkt. Zo nodig worden prioriteiten gesteld en capaciteit vrijgemaakt (antwoorden verstuurd aan Tweede Kamer d.d. 6 november 2015, kenmerk 2014–0000591773). In het plenair debat over de aanslagen in Parijs van 14 januari jl. heeft de Minister-President aan uw Kamer gemeld dat extra financiering niet in de weg zal staan als uitbreiding nodig is van de capaciteit van de AIVD (plenair verslag Tweede Kamer, 41e vergadering woensdag 14 januari 2015).
Welke maatregelen neemt u om bij een groter aantal terugkeerders toch direct de inlichtingendienst op volle sterkte te hebben om het inlichtingenwerk in Nederland naar behoren in te vullen en een herhaling van eerdere tekorten te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om nu al maatregelen te treffen voor de situatie waarin een grotere groep Syrië- en Irakgangers terugkeert en ervoor te zorgen dat de AIVD voldoende capaciteit heeft om die terugkeer aan te kunnen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe analyseert u het feit dat de geheime dienst overrompeld was door de plotselinge aanwas van jihadisten?
Er was geen sprake van overrompeling. Begin 2013 werden samenleving en overheid geconfronteerd met een substantiële stijging van het aantal jihadreizigers naar diverse landen in Afrika en het Midden-Oosten, met name naar Syrië. De AIVD heeft aandacht besteed aan deze stijging in zijn publicatie «Transformatie van het jihadisme in Nederland» (juni 2014, p48). Zie ook Samenvatting Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 32 (Kamerstuk 29 754, nr. 216, 13 maart 2013). De betrokken partners hebben hun activiteiten opgeschaald.
Hoe kan het dat ondanks het Actieprogramma integrale aanpak jihadisme, met als tweede peiler het bemoeilijken van de uitreis, nu toch door het hoofd van de AIVD wordt gesteld dat niemand jongeren die per auto uitreizen tegenhoudt? Overweegt u op dit punt nadere maatregelen en zo ja, welke?
De DG AIVD heeft niet gesteld dat niemand jihadisten tegenhoudt die per auto reizen, maar dat de controle dan lastiger is. Het tegenhouden van jihadreizigers is een prioriteit. In het AO IVD-aangelegenheden d.d. 2 juli 2014 heb ik gesteld dat uitreizende jihadisten niet allemaal tegen te houden zijn, aangezien Syrië gemakkelijk bereikbaar is (Kamerstuk 33 945, nr. 2, p32). In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (Kamerstuk 29 754, nr. 253) heeft de Minister van Veiligheid en Justitie aangegeven dat van uitreizigers over wie gegronde vermoedens bestaan van aansluiting bij een terroristische strijdgroepering, de Nederlandse reisdocumenten worden gesignaleerd ter vervallenverklaring of weigering. Ter versterking van deze maatregelen heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) alle gemeenten nogmaals nadrukkelijk geïnformeerd over de procedure die gevolgd dient te worden bij de opname van personen in het register paspoortsignalering en de procedure van weigeren of vervallen verklaren van paspoorten op grond van deze signalering.
Deze procedure staat overigens los van de beoogde manier van reizen.
Daarnaast heeft de Minister van Veiligheid en Justitie in EU-verband afspraken gemaakt over en blijft hij zich inzetten voor de verdere optimalisering van de toepassing van bestaande instrumenten voor de detectie van jihadreizigers zoals bijvoorbeeld SIS II. Tenslotte zetten we in op de uitwisseling van gegevens van jihadreizigers via onder andere Europol en voor de samenwerking met derde landen via bijvoorbeeld Interpol.
Heeft u inzicht hoeveel gemeenten inmiddels met de integrale aanpak zijn gestart, zoals aanbevolen in de Handreiking aanpak van radicalisering en terrorismebestrijding door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en veiligheid (NCTV)? Zo ja, kunt u dit met de Kamer delen? Zo nee, zou u hier alsnog een taak voor de ministeries zien?
Gemeenten hebben zelf de regie over de wijze waarop zij hun aanpak van radicalisering en jihadisme vormgeven. Alle meest betrokken gemeenten hanteren een integrale aanpak van radicalisering en jihadisme, waarbij zij de maatregelen uit het Actieprogramma «Integrale Aanpak Jihadisme» in meenemen.
De Handreiking «Aanpak van Radicalisering en Terrorismebestrijding» die door de NCTV is opgesteld heeft tot doel gemeenten te faciliteren bij het inrichten van een integrale aanpak van radicalisering en jihadisme. Gemeenten voor wie het onderwerp radicalisering en jihadisme nieuw is kunnen van deze Handreiking ook gebruik maken. Daarnaast worden zij ondersteund door de VNG en is via de website van de NCTV de Toolbox Extremisme beschikbaar, waarin gemeenten aanvullende informatie en trainingen kunnen vinden. Ten slotte kunnen gemeenten met vragen terecht bij de expertise-unit sociale stabiliteit.
Het bericht dat de rechter opnieuw heeft bepaald dat het korten van kinderbijslag onwettig is |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met de beslissing van de Centrale Raad van Beroep in Utrecht inzake een lagere kinderbijslag voor kinderen in Marokko?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat de regering meerdere rechtszaken gevoerd en verloren heeft over de toepassing van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid? Zo ja, wat is dan de reden dat de regering blijft procederen?
De wet Woonlandbeginsel in de sociale zekerheid is door het parlement aangenomen. Het betreft hier een wet, die wordt toegepast op verschillende soorten uitkeringen, die worden geëxporteerd naar verschillende landen waarmee bilaterale verdragen zijn aangegaan die van elkaar verschillen. Als in de praktijk blijkt dat partijen bezwaar aantekenen tegen een wet, ligt het voor de hand dat aan de rechter voor te leggen. Waar blijkt dat woonlandbeginsel niet kan worden toegepast, heeft het kabinet deze uitspraken uiteraard gerespecteerd. Zoals blijkt uit de uitspraken van 12 december 2014 zijn er ook zaken gewonnen. Er lopen nog rechtszaken, zoals b.v. het hoger beroep van het UWV tegen de uitspraak van 5 augustus 2014 van de rechtbank Amsterdam over de WGA-vervolguitkering Marokko en Turkije. De SVB en UWV blijven procederen waar dat nodig is, ook om duidelijkheid te krijgen over de uitvoering van de wet voor de uitvoerende instanties UWV en SVB.
Hoeveel juridische onkosten heeft u tot nu toe gemaakt in de diverse procedures rondom het pogen de kinderbijslag voor kinderen in Marokko te korten?
Bij de totstandkoming van wetgeving wordt door middel van een uitvoeringstoets inzicht verkregen in alle aan de uitvoering van het voorstel verbonden kosten, waaronder ook de kosten voor het voeren van juridische procedures zoals bezwaar- en beroepszaken. Bij de invoering van onderhavig wetsvoorstel is voorzien in eenmalige uitvoeringskosten ten bedrage van € 1,2 mln en structurele uitvoeringskosten van € 0,4 mln per jaar. De kosten voor juridische procedures maken onderdeel uit van de structurele uitvoeringskosten. Over de uitputting van het budget voor uitvoeringskosten wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd via het jaarverslag van de SVB.
Hoe lang gaat u door met het voeren van dit juridische gevecht alvorens u de diplomatieke betrekkingen en handelsbetrekkingen laat prevaleren boven een dergelijke pestmaatregel?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u andere signalen ontvangen waarbij projecten die medegefinancierd worden vanuit Marokko uitgesteld, afgesteld of niet aangegaan worden door het opzeggen van het sociaalzekerheidsverdrag met Marokko? Zo nee, verwacht u deze alsnog? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het kabinet heeft vernomen dat een toegezegde financiering door de Marokkaanse overheid van een Marokko-tentoonstelling bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen voorlopig is bevroren. Een dergelijke maatregel is een eigenstandige beslissing van de Marokkaanse overheid die buiten de invloed van het kabinet ligt.
Erkent u dat het voordeel van een verlaagde uitkering van de kinderbijslag in het kader van de Wet woonlandbeginsel niet opweegt tegen het nadeel van een verslechterd diplomatiek- en handelsklimaat? Zo nee, waarom niet?
Invoering van het woonlandbeginsel heeft plaatsgevonden op grond van een door het Nederlands parlement aangenomen wetsvoorstel. Waar invoering van een dergelijke maatregel aanpassing van een bilaterale sociale zekerheidsverdrag vergt, ligt het in de rede te streven naar aanpassing van het verdrag. Dit staat niet op gespannen voet met goede bilaterale betrekkingen.
Nu de Marokkaanse autoriteiten niet positief hebben gereageerd op de Nederlandse voorstellen heeft de regering, rekening houdend met het standpunt van een meerderheid in het parlement, ervoor gekozen om over te gaan tot het indienen van een goedkeuringswet tot opzegging van het verdrag bij het parlement. Het kabinet ziet geen verdere consequenties voor de Nederlandse positie in mondiaal verband. Het betreft hier een bilaterale aangelegenheid tussen Nederland en Marokko.
Vindt u dat de handelwijze van de regering om eenzijdig het sociaalzekerheidsverdrag met Marokko op te zeggen verdere consequenties heeft voor het isoleren van Nederland op het wereldtoneel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Eerste deelnemer aan de “Meesterbeurs” |
|
Sadet Karabulut (SP), Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het initiatief tot een «Meesterbeurs»?1
De verantwoordelijkheid voor het re-integratiebeleid ligt bij gemeenten, net als de instrumentskeuze. Het is van belang, zoals ik ook regelmatig aan de gemeenten kenbaar maak, dat er gestructureerd en «evidence based» gewerkt wordt bij het aan het werk helpen van mensen. De Meesterbeurs is een vorm van «werken met behoud van uitkering», die door de wet mogelijk wordt gemaakt. Werken met behoud van uitkering kan namelijk, mits uiteraard selectief en op basis van maatwerk toegepast, een effectief instrument zijn om mensen terug aan het werk te krijgen en mogelijke schroom bij werkgevers jegens een potentiële werknemer weg te nemen. Het is aan gemeenten om te bepalen of zij vinden dat een dergelijk instrument een bijdrage levert aan het door hen gevoerde re-integratiebeleid.
Wat zijn de kosten voor de werkgever?
De gemeente brengt vooraf een eenmalige «handling fee» bij het leerbedrijf in rekening ad. € 900,– exclusief BTW en het leerbedrijf zorgt voor adequate begeleiding op de werkvloer.
Is de betreffende werknemer verzekert voor de werknemersverzekeringen? Zo nee, waarom niet?
De Meesterbeurs betreft een re-integratie-instrument voor de activering van oudere werknemers op basis van werken met behoud van uitkering.Het betreft een periode van een halfjaar, waarin de 50-plusser de uitkering behoudt en waarbij de gemeente Tilburg een stimuleringspremie van 150 euro per maand boven op de uitkering verstrekt. Er wordt gedurende de Meesterbeurs geen loon betaald. De werkzoekende verricht additionele werkzaamheden en het opdoen van nieuwe werkervaring en vaardigheden staat centraal. De werkzaamheden zijn een middel om de re-integratie van betrokkenen in het arbeidsproces te bevorderen. Er is daarom geen sprake van een arbeidsovereenkomst met het leerbedrijf waar men wordt geplaatst. Dit betekent tevens dat betrokkenen niet zijn verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
Is er, gezien de aard van het werk, sprake van een gezagsverhouding, zodat er een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is er sprake van opleiding tijdens deze Meesterbeurs? Zo, ja waaruit bestaat die opleiding en waarvoor wordt opgeleid?
De 50-plusser kan in de periode van de Meesterbeurs aan het leerbedrijf de verworven competenties laten zien die op andere vakterreinen zijn geleerd. Anderzijds zal betrokkene in de praktijk voor de nieuwe functie andere competenties moeten leren.
Deelt u de mening dat hier sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
Het is aan de gemeente om een instrument als werken met behoud van uitkering binnen de kaders van de Participatiewet in te zetten. Daarbij hoort ook een toets op verdringing.
De gemeente Tilburg geeft aan dat de vacatures voor de Meesterbeurs zorgvuldig worden getoetst op verdringing. In mijn antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat er geen sprake is van een reguliere arbeidsrelatie, maar van het werken met behoud van de uitkering. Het betreft een periode van 6 maanden, waarin de 50-plussers in de nieuwe functie of vakgebied nog moeten worden bij- of omgeschoold. Het betekent een mogelijke opstap van 50-plussers naar een betaalde functie, doordat zij gedurende de Meesterbeurs hun eerder verworven competenties nu op een ander vakgebied kunnen tonen. Ik onderschrijf in algemene zin het belang dat gemeenten bij de inzet van re-integratieinstrumenten, onderzoek (laten) verrichten om de effectiviteit te bepalen.
Wat is uw reactie op het artikel «Plek voor werkervaring is ontaard in uitbuiting»?2 Wilt u een systematisch onderzoek (laten) doen naar de omvang en toetsen of er bij werkervaringsplaatsen eigenlijk sprake is van arbeid en daarbij behorende rechten en plichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De brand in Roermond van 16 december, waarbij asbest is vrijgekomen |
|
Paul Ulenbelt , Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het handelen van de hulpdiensten direct na de brand en de dagen erna?
Naar het oordeel van de Veiligheidsregio Limburg-Noord hebben de hulpdiensten adequaat gehandeld. De Veiligheidsregio heeft inmiddels een tweetal evaluaties in gang gezet, een operationele evaluatie en een bestuurlijke evaluatie.
De bestuurlijke evaluatie wordt in een gezamenlijke opdracht van gemeente Roermond en de Veiligheidsregio Limburg-Noord gegeven aan een extern bureau. De bestuurlijke evaluatie omvat zowel de acute fase als de nazorgfase.
De Inspectie Veiligheid en Justitie wordt in de gelegenheid gesteld om extra vragen toe te voegen aan de (door externen) uit te voeren evaluaties.
Waarom droegen de hulpdiensten geen beschermende kleding en mondkapjes tijdens het afspuiten van mogelijk met asbestdeeltjes vervuilde auto’s?
Het brandweerpersoneel dat de ontsmetting verzorgde, heeft steeds beschermende kleding gedragen. Aanvankelijk (gedurende de eerste nachtelijke uren) heeft men daarbij geen mondkapjes gedragen. Dat gebeurde op basis van de inschatting van de operationele leiding dat het risico op asbestdeeltjes in de lucht minimaal was, gegeven de regen en gegeven het feit dat de ontsmetting gebeurde door royaal met water af te spoelen.
In de loop van de ochtend is men, na overleg met de sectie brandweer in het operationeel team, mondkapjes gaan gebruiken.
Het is nu aan de lokale bestuurders om te beoordelen hoe snel en volgens welke methode een met asbestdeeltjes vervuild terrein schoongemaakt wordt; waarom is er geen apart draaiboek beschikbaar voor rampen waarbij (mogelijk) asbestdeeltjes vrijkomen?
Sinds 2006 is de brochure «Plan van aanpak asbestbrand» beschikbaar.1 Deze brochure bevat onder andere een stappenplan voor de maatregelen die genomen dienen te worden bij een asbestbrand. Het plan van aanpak wordt momenteel geactualiseerd door het Instituut Fysieke Veiligheid.
Vindt u dat er een plan moet komen om Nederland zo snel mogelijk systematisch asbestvrij te maken? Zo nee, waarom niet?
Het beleid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is erop gericht om blootstelling aan asbestvezels te voorkomen. Onderdeel van dit beleid is het voorgenomen verbod op asbestdaken per 2024, mede gezien de risico’s bij incidenten zoals in Roermond (zie antwoord 4 bij de vragen van het lid Cegerek). In de afgelopen jaren zijn de particuliere asbestwegen in de omgeving van de asbestfabrieken in Harderwijk en Hof van Twente gesaneerd. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu levert een financiële bijdrage aan de bodemsaneringen (asbest) in Overijssel.
Bij asbest in gebouwen is meestal sprake van hechtgebonden asbest; het zit vast in ander materiaal. Het asbest wordt pas gevaarlijk als het vrij komt. Het bewerken van asbest is verboden en het verwijderen van asbest is aan strenge regels gebonden. Bij de renovatie of sloop van gebouwen van voor 1994 is een asbestinventarisatie verplicht. De verwijdering van asbest dient in bijna alle gevallen door een gecertificeerd bedrijf te worden uitgevoerd.
Het beleid is er aldus op gericht om de risico’s daar aan te pakken, waar ze ook werkelijk zijn. Dit risicogerichte beleid zal ik voortzetten.
Het artikel ‘culturele topinstellingen worstelen met regels bij aantrekken van talent van buiten EU’ |
|
Vera Bergkamp (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «culturele topinstellingen worstelen met regels bij aantrekken van talent van buiten EU»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat drie voor Nederland toonaangevende culturele instellingen verklaren door de regelgeving moeite te hebben met het aantrekken van talent van buiten de Europese Unie (EU)? Onderschrijft u dat voor het behouden van hun topniveau het van groot belang is dat deze instellingen de beste kandidaten kunnen aannemen, ook als deze niet uit de EU komen?
Het algemene uitgangspunt van ons toelatingsbeleid is dat vacatures in Nederland in eerste instantie moeten worden vervuld door Nederlandse werknemers of werknemers uit andere lidstaten. Zeker in deze tijd van hoge werkloosheid, veel uitkeringsgerechtigden en veel migranten van binnen de EU mag niet te snel naar aanbod van buiten de EU worden gekeken voor de vervulling van vacatures.
Daarnaast onderken ik dat er sectoren zijn waar dit strakke beleid niet op zijn plaats is. Ik denk daarbij ook aan de kunstensector, waarin Nederland op onderdelen toonaangevend in de wereld is. Om hun toonaangevende positie te kunnen behouden, is het nodig dat de desbetreffende instellingen internationaal toptalent kunnen aannemen. Daarom geldt voor bepaalde functies in het topsegment een lager salariscriterium dan dat van de Kennismigrantenregeling. Voor de sectoren dans, klassieke muziek, opera, musical en toneel gelden lagere salariseisen, die van de desbetreffende cao zijn afgeleid, de zogenoemde «zaaglijn» (paragraaf 34 van de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014, Stcrt. 2014, nr. 8189). Als dat salaris wordt betaald, dan kan een tewerkstellingsvergunning of een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid worden afgegeven voor een periode van maximaal drie jaar in plaats van een jaar. De acteur, musicus of danser kan in dienst worden genomen ook al is er binnenlands aanbod aanwezig en zonder dat eerst, door middel van wervingsprocedures, hoeft te worden aangetoond dat dit talent niet binnen de Europese Unie te vinden is. Deze regeling is in overleg met de sector tot stand gekomen.
Wat is uw reactie op het feit dat het Rijksmuseum, om een nieuwe vergunning voor een werknemer te krijgen, nu jaarlijks een kostbare procedure moet starten om uit te sluiten of de functie niet alsnog door iemand binnen de EU vervuld kan worden? Bent u van mening dat deze regelgeving tot gevolg kan hebben dat werkgevers geen toptalent van buiten de EU meer willen aannemen, omdat de procedure te ingewikkeld en kostbaar is geworden? Zou het er toe kunnen leiden dat talent niet meer naar Nederland wil komen, omdat een tewerkstellingsvergunning die slechts een jaar geldig is te weinig zekerheid biedt? Ben u bereid de termijn van een tewerkstellingsvergunning weer te verlengen van één naar drie jaar? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Voor de museumwereld bestaat geen regeling zoals die in het antwoord op vraag 2 is genoemd. Nu de directeur van het Rijksmuseum hiervoor aandacht vraagt, ben ik graag bereid met de museumsector te overleggen of dit een probleem is dat vergelijkbaar is met dat in de andere kunstsectoren en hoe dit kan worden opgelost.
Wat vindt u ervan dat het Concertgebouworkest niet direct voor alle vrijgekomen «stoelen» wereldwijd mag werven, terwijl de kans reëel is dat binnen de EU niet voldoende toptalent te vinden is? Wat vindt u ervan dat het Concertgebouw pas in tweede instantie wereldwijd mag werven, terwijl een extra sollicitatieronde ongeveer 40.000 euro kost?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, bestaan er voor musici en balletdansers specifieke salarisgrenzen, die lager liggen dan de salariseisen van de Kennismigrantenregeling. Nu het Concertgebouworkest en het Nationaal Ballet via de media laten weten, dat zij met deze regeling moeilijk uit de voeten kunnen, ben ik bereid ook met hen te overleggen wat de aard wat deze problemen zijn, en in hoeverre deze kunnen worden ondervangen. Van de uitkomst van deze gesprekken zal ik de Kamer op de hoogte stellen.
Kunt u reageren op de oproep van zowel het Rijksmuseum als het Nationaal Ballet om in de regeling voor kennismigranten een uitzondering op de inkomenseis op te nemen voor de culturele sector, waar salarissen lager liggen dan in andere sectoren? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op kennismigranten waarvoor de inkomensgrens nu niet geldt, zoals promovendi die hier bij een universiteit of onderzoeksinstelling gaan werken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de drie culturele topinstellingen om ervoor te zorgen dat zijn hun toppositie kunnen behouden en de beste mensen kunnen aannemen zonder hiervoor onnodig hoge kosten te maken? Wilt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek?
Zie antwoord vraag 4.
Het instortingsgevaar van balkons en galerijen |
|
Farshad Bashir (SP), Eric Smaling |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het luiden van de noodklok door de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland voor constructies van tientallen flats in de regio Den Haag?1
Het vraagstuk over de constructieve veiligheid van galerijflats is reeds eerder aan de orde geweest. Naar aanleiding van de instorting van een galerij in Leeuwarden op 23 mei 2011, heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie (BZK) in 2012 een infoblad en een onderzoeksprotocol gepubliceerd over de veiligheid van galerijen en balkons3. Begin 2013 zijn alle gemeenten door het Ministerie van BZK op de hoogte gebracht van deze documenten. De gemeenten zijn hierbij geadviseerd om de eigenaren van galerijflats onderzoek te laten uitvoeren overeenkomstig het infoblad en protocol. Deze actie heeft er toe geleid dat bij veel oude galerijflats in Nederland al onderzoek is uitgevoerd en maatregelen zijn genomen. Het onderzoeksprotocol is eind 2014 aangepast op basis van de ervaring die sinds 2013 is opgedaan bij 150 onderzochte flatgebouwen.
In het aangehaalde artikel wordt door de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht gepleit voor een verplichte APK voor gebouwen. Ik ben geen voorstander van een APK voor gebouwen, omdat dit leidt tot een lastenverzwaring voor gebouweigenaren. Wel heb ik sinds 1 januari 2015 de mogelijkheid gecreëerd om per ministeriele regeling een onderzoeksplicht in te voeren voor evidente veiligheidsproblemen bij gebouwen. Dit is geregeld met een wijziging van het zorgplichtartikel 1a in de Woningwet. Ik heb uw Kamer hier eerder over geïnformeerd (Kamerstuk 33 798, nr. 6). Toepassing van dit nieuwe instrument vergemakkelijkt de handhaving door gemeenten als een eigenaar niet zelf onderzoek wil uitvoeren. Mijn insteek is om dit nieuwe handhavingsinstrument in te zetten bij nieuwe veiligheidsproblemen en niet bij bestaande problemen waarbij in het verleden al acties in gang zijn gezet door eigenaren en gemeenten, zoals bij de onveilige galerijvloeren. Ik ben wel bereid om in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten te bezien of de inzet van dit nieuwe handhavingsinstrument een aanvulling kan zijn bij de aanpak van onveilige galerijen en balkons.
Wat is uw reactie op de berichten over problemen met de betonconstructie van de Escampflat in Den Haag?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er meer problemen zijn met betonconstructies van balkons en galerijen? Zo ja, hoe groot is dit probleem?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de constructie van alle flatgebouwen uit de jaren »60 in Nederland gecontroleerd moet worden? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ja, in het infoblad dat het Ministerie van BZK in 2012 heeft gepubliceerd (zie antwoord 1) worden gebouweigenaren ook opgeroepen op korte termijn onderzoek uit te voeren en worden gemeenten opgeroepen om hier op toe te zien. De verantwoordelijkheid voor een snelle aanpak ligt bij deze partijen. Indien uit het overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten volgt dat inzet van het nieuwe handhavingsinstrument nodig is (zie antwoord 1), dan kan hieraan een termijn worden gekoppeld waarbinnen het onderzoek moet worden uitgevoerd.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat bewoners, van zowel koop- als huureenheden, beschermd zijn tegen instortingsgevaar?
De verantwoordelijkheid voor de veiligheid ligt bij de gebouweigenaren en gemeenten. De gemeente heeft de mogelijkheid om, wanneer de veiligheid in het geding is, de betreffende eigenaren aan te schrijven. Ik heb hierbij geen betrokkenheid.
Hoe is het mogelijk dat de problemen niet eerder zijn geconstateerd, waardoor bewoners nu zijn geschrokken en worden geconfronteerd met extra kosten?
Sinds begin 2013 is het onderzoeksprotocol beschikbaar waarmee de veiligheid van galerijvloeren kan worden onderzocht (zie antwoord 1). Sinds 2013 is er dus de mogelijkheid de problemen te constateren en maatregelen te nemen. Het is vervolgens aan de eigenaar en gemeente geweest om snel onderzoek uit te voeren (zie antwoord 4).
Wat is uw reactie op de betalingsproblemen door de plotselinge kosten voor eigenaren als individu, en Verenigingen van Eigenenaren (VvE) als collectief, voor de reparatie?
Wanneer de VvE en de individuele leden de kosten van een reparatie niet kunnen dragen, kan de VvE een lening afsluiten bij een externe financier. De reparaties zullen immers moeten worden uitgevoerd. Bij het afsluiten van een lening kan de gemeente faciliteren zoals beschreven in antwoord 10.
Wat gebeurt er als de VvE of individuele bewoners de kosten voor een reparatie niet kunnen dragen en daardoor het instortingsgevaar wordt vergoot?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke andere plaatsen in ons land zijn er betalingsproblemen bij VvE’s door extra kosten voor het onderhoud van betonconstructies? Wanneer u dit antwoord niet kan geven, bent u dan bereid deze betalingsproblemen in beeld te brengen?
Een dergelijk overzicht is niet beschikbaar. VvE Belang, de belangenorganisatie voor VvE’s, heeft aangekondigd een VvE-Barometer te zullen ontwikkelen. Ik heb VvE Belang een subsidie toegekend om de ontwikkeling van deze Barometer mogelijk te maken. Vragen over betalingsproblemen en onvoorziene kosten, zoals het onverwacht moeten herstellen van balkons of galerijen, krijgen hierin een plek.
Kan een overheid garant staan of de kosten voorschieten om op die manier ervoor te zorgen dat mensen niet in een onveilige woning hoeven te wonen?
Wanneer externe financiering nodig is, dan kan een gemeente de VvE hierin gericht ondersteunen en adviseren (bijvoorbeeld via een VvE-balie). Een gemeente kan indien nodig en wenselijk eventueel ook zelf laagrentende leningen aanbieden. De rente van dergelijke leningen voor het onderhoud en herstel van de balkons en/of galerijen zijn overigens fiscaal aftrekbaar, waarmee de nettolasten lager zijn dan de brutolasten. Ook bestaat voor appartementseigenaren de mogelijkheid om, voor zover passend binnen de leennormen, voor het benodigde herstel een NHG-geborgde lening aan te gaan.
De vergoeding van niet-gecontracteerde zorg in academische ziekenhuizen |
|
Corinne Ellemeet (GL), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u een overzicht geven van alle behandelingen bij (academische) ziekenhuizen die hoe dan ook vergoed worden, omdat deze slechts in een ziekenhuis worden gegeven, ook als deze niet gecontracteerd zijn, zoals u in antwoorden op eerder gestelde vragen aangaf?1
Een dusdanig overzicht voor alle behandelingen en voor alle verzekeraars is onmogelijk om zo te geven. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht. Door deze zorgplicht is gegarandeerd dat alle zorg wordt geleverd. Dit betekent namelijk dat de zorgverzekeraar verantwoordelijk is voor het leveren van zorg aan de verzekerde binnen een redelijke afstand en een redelijke termijn. Indien de zorgverzekeraar niet zou voldoen aan zijn zorgplicht heeft de verzekerde recht op een volledige vergoeding van de gemaakte zorgkosten, ook als de zorg niet gecontracteerd is. Dus indien een verzekerde is aangewezen op een bepaalde behandeling, die mogelijk slechts in één ziekenhuis wordt gegeven, maar zijn verzekeraar heeft geen contract met de aanbieder(s) die deze behandeling aanbied(t)(en), dan is de verzekeraar vanuit zijn zorgplicht verplicht om deze behandeling te vergoeden. Bij bepaalde complexe zorg zal het hierbij in het bijzonder kunnen gaan om academische ziekenhuizen. Deze zorgplicht biedt dus meer garanties dan een opsomming.
Bent u bereid voornoemd overzicht te publiceren, zodat verzekerden zekerheid hebben welke zorg hoe dan ook vergoed wordt, ook als deze niet gecontracteerd is?
Zie antwoord vraag 1.
Als u niet in staat bent dit overzicht te maken of te publiceren, hoe kunnen verzekerden dan tijdig te weten komen welke niet gecontracteerde zorg wel of niet vergoed wordt?
Elke individuele zorgverzekeraar dient op zijn website inzichtelijk te maken welke zorgaanbieders door hem zijn gecontracteerd, welke (financiële) consequenties dit kan hebben voor de verzekerde en ook dient hij duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop wordt omgegaan met volumenormen zoals omzetplafonds. Deze verplichting is vastgelegd in de beleidsregel «informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars en volmachten 2014» van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Indien nodig kan de NZa hier handhavend optreden.
Ook dienen zorgverzekeraars te allen tijde te voldoen aan hun zorgplicht, zoals ook aangegeven bij het antwoord op vragen 1 en 2. Dit betekent dat de zorgverzekeraar verantwoordelijk is voor het leveren van zorg aan de verzekerde binnen een redelijke afstand en een redelijke termijn. Indien de zorgverzekeraar niet kan voldoen aan zijn zorgplicht heeft de verzekerde recht op een volledige vergoeding van de gemaakte zorgkosten (ook als de zorg niet gecontracteerd is).
Het is uiteraard van belang dat verzekerden zich goed moeten informeren over het gecontracteerde aanbod (in het geval van een naturapolis) en de eventuele gevolgen indien hij gebruik maakt van niet-gecontracteerde zorg. Via het raadplegen van de website van de zorgverzekeraar kunnen zij zien welk aanbod is gecontracteerd. Verzekerden kunnen daarnaast het beste voorafgaand aan een bezoek aan het ziekenhuis de website checken dan wel contact opnemen met de zorgverzekeraar en zich laten informeren over de zorgaanbieders die zijn gecontracteerd.
Wie bepaalt dat een bepaalde behandeling bij een (academisch) ziekenhuis zodanig uniek is dat deze hoe dan ook vergoed wordt?
Dit is primair aan de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar is ervoor verantwoordelijk te voldoen aan zijn zorgplicht en zorg binnen een redelijke afstand en redelijke termijn te leveren. Deze zorgplicht brengt ook met zich mee dat de zorgverzekeraar ervoor moet zorgen dat de verzekerde, indien dit medisch noodzakelijk is, hoog complexe zorg krijgt bij een zorgaanbieder (bijvoorbeeld een academisch ziekenhuis) die niet door hem is gecontracteerd. In dat geval heeft de verzekerde ook recht op een volledige vergoeding van de genoten (niet-gecontracteerde) zorg.
Indien de verzekerde van mening is dat hij is aangewezen op een behandeling bij een niet-gecontracteerde aanbieder omdat de zorgverzekeraar deze behandeling niet binnen het gecontracteerde aanbod aanbiedt en de verzekeraar het hier niet mee eens is, en nader contact biedt geen soelaas, dan kan de verzekerde een klacht indienen bij zijn verzekeraar. Indien het meningsverschil blijft bestaan staat de weg naar de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) en eventueel de civiele rechter open.
Als achteraf toch blijkt dat de betreffende niet gecontracteerde zorg ook in een ander ziekenhuis verleend wordt, wie betaalt dan de rekening?
Elke verzekeraar heeft de verplichting zijn verzekerden in te lichten over het door hem gecontracteerde aanbod. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 doet de verzekerde er echter verstandig aan om zich ook voorafgaand aan zijn bezoek aan een ziekenhuis telefonisch door zijn verzekeraar goed te laten informeren over de zorg die is gecontracteerd. Dit is om misverstanden te voorkomen. De zorgverzekeraar kan de verzekerde voorlichten over de plek waar hij de benodigde zorg kan krijgen en recht heeft op een volledige vergoeding.
Mocht de verzekerde toch gebruik maken van niet-gecontracteerde zorg en na afloop van zijn behandeling geconfronteerd worden met een deel van de rekening van de zorg die hij heeft genoten, dan kan hij verschillende stappen ondernemen.
Allereerst kan de verzekerde in overleg treden met de zorgverzekeraar. Indien de verzekeraar aantoonbaar onvolledige informatie heeft verstrekt aan de verzekerde, is de verwachting dat de zorgverzekeraar alsnog de niet-gecontracteerde zorg vergoed. Mocht overleg met de zorgverzekeraar voor de verzekerde niet tot het gewenste resultaat leiden, dan kan de verzekerde alsnog overgaan tot het indienen van een klacht bij de zorgverzekeraar. Indien zorgverzekeraar en verzekerde niet tot overeenstemming kunnen komen, heeft de verzekerde de mogelijkheid om zich te wenden tot de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) of de civiele rechter. In deze gevallen is het aan de zorgverzekeraar om aan te tonen dat hij op basis van het gecontracteerde aanbod heeft voldaan aan zijn zorgplicht en hier de verzekerde goed over heeft voorgelicht.
De gevolgen van de uitspraak van het College van de Rechten van de Mens dat er sprake is van leeftijdsdiscriminatie als uitkering van functioneel leeftijdsontslag stopt op 65 jaar terwijl de AOW-leeftijd hoger is geworden |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het oordeel van het College van de Rechten van de Mens?1 Welke conclusies worden hieraan verbonden? Wat gaat u concreet doen om deze leeftijdsdiscriminatie te stoppen?
Het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens gaat over het in de toekomst eindigen van een uitkering op grond van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM) aan een gewezen militair. Die uitkering eindigt op het moment waarop aan de betrokken gewezen militair een ouderdomspensioen wordt toegekend en dat is volgens het ABP reglement de leeftijd van 65 jaar. Deze gewezen militair ontvangt door de verhoging van de AOW-leeftijd een AOW-uitkering wanneer hij 65 jaar en vijf maanden oud is. De Minister van Defensie maakt, volgens het College, onderscheid op grond van leeftijd door het hanteren van de ABP-pensioenleeftijd van 65 jaar als leeftijdsgrens voor een UGM-uitkering.
In reactie op dit oordeel wil ik aangeven dat de Minister van Defensie in onderhandeling is met de centrales van overheidspersoneel over het opvangen van het gevolg van het verhogen van de AOW-leeftijd. Het aanpassen van de rechtspositie van defensiemedewerkers is alleen mogelijk na het bereiken van overeenstemming hierover in het Sectoroverleg Defensie. Tot die tijd is de Minister van Defensie gehouden de bestaande rechtspositieregeling toe te passen en worden geen individuele afwijkende regelingen getroffen.
Onderschrijft u dat sprake is van een substantiële inkomensachteruitgang bij vroeg-pensioenregelingen als de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM) in de periode vanaf het bereiken van de 65-jarige leeftijd tot aan het moment waarop de betrokkene de voor hem geldende nieuwe leeftijd waarop hij een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) zal ontvangen, bereikt? Acht u deze substantiële inkomensachteruitgang in verhouding staan tot het beoogde doel? Zo ja, waarom?
Het feit dat per 1 januari 2013 de AOW-leeftijd is opgehoogd en in de komende jaren verder omhoog gaat, heeft geleid tot overleg in de sector Defensie. Afgesproken is een tijdelijke voorziening te treffen, de zogenaamde ABP-overbruggingsregeling (tot uiterlijk 1 januari 2016). Die regeling houdt in dat automatisch het AOW-gat wordt gecompenseerd door het ABP met gebruikmaking van keuzepensioen (burgers) of het verslepen van pensioen (militairen). Voor Defensiemedewerkers met een hiaat van drie maanden of langer, zal dit hiaat zich pas na 1 januari 2016 manifesteren. Hiervoor zal de komende tijd naar een structurele oplossing worden gezocht.
Dit onderwerp maakt deel uit van het lopende arbeidsvoorwaardenoverleg met de centrales van overheidspersoneel. Voor de volledigheid deel ik u hierbij verder mee dat de aanpassing van de rechtspositie alleen mogelijk is na het bereiken van overeenstemming in het Sectoroverleg Defensie. Tot die tijd is de Minister van Defensie gehouden de bestaande rechtspositieregeling toe te passen en worden geen individuele afwijkende regelingen getroffen. Het vorenstaande is door de rechtbank Den Haag bekrachtigd in de uitspraak van 2 oktober 2014 over een vergelijkbare situatie van het eindigen van het wachtgeld van een burgerlijk ambtenaar van Defensie bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar (SGR 14 / 3394 AW V102). In die uitspraak is tevens geconstateerd: «Mede gelet op het feit dat ABP-pensioen nog steeds kan ingaan bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, vormt het opschuiven van de AOW-gerechtigde leeftijd tot 67 jaar geen beletsel voor het ongewijzigd van toepassing laten zijn van de Wbad (Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren Defensie).»
Onderschrijft u dat met de beoogde versnelde verhoging van de AOW-leeftijd de proportionaliteit van de inkomensachteruitgang alleen nog maar sneller en meer in het geding komt? Zo ja, hoe meent u dit te kunnen compenseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welk belang heeft u bij het laten ontstaan en doen voortbestaan van een AOW-gat?
Het kabinet heeft er belang bij om gelet op de vergrijzing en ontgroening de AOW houdbaar te houden niet alleen voor de huidige generaties maar ook voor de toekomstige generaties. Daarom wordt met ingang van 1 januari 2013 de AOW-leeftijd stapsgewijs verhoogd naar 66 jaar in 2019 en 67 jaar in 20232. Bij de wijziging van de AOW-leeftijd is daarbij oog geweest voor mensen die dicht tegen de AOW-leeftijd aanzaten en op korte termijn te maken kregen met de AOW-leeftijdsverhoging. De AOW-leeftijd wordt tot en met 2015 geleidelijk met één maand per jaar verhoogd. Voor mensen die door de verhoging van de AOW-leeftijd met een overbruggingsprobleem worden geconfronteerd, is met ingang van 1 januari 2013 de tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR) in werking getreden. De OBR geeft een uitkering op minimumniveau aan mensen die op 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een VUT- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling. Er geldt een inkomens- en vermogenstoets. Het kabinet is van mening hiermee adequate voorzieningen te hebben getroffen.
Is naar uw oordeel de UGM-regeling vergelijkbaar met andere pre-pensioenregelingen? Zo ja, welke pre-pensioenregelingen zijn vergelijkbaar en is daarmee het oordeel van het College van de Rechten van de Mens ook op deze regelingen van toepassing? Zo nee, waarin verschilt de UGM-regeling van andere pre-pensioenregelingen en welke betekenis hebben deze verschillen in relatie tot het oordeel van het College van de Rechten van de Mens?
De UGM is - gelijktijdig met de Algemene militaire pensioenwet (Amp-wet) - in werking getreden op 1 januari 1966 en dient te worden beschouwd als een unieke regeling die niet kan worden vergeleken met andere regelingen. In de memorie van toelichting bij de UGM is opgemerkt dat ingevolge de Amp-wet voor de militair het pensioen zal ingaan op de dag waarop hij de leeftijd van 65 jaar zal bereiken. Daarbij is verder aangegeven: «het ontslag uit betrekkingen, die een zodanige fysieke en psychische geschiktheid vorderen dat op een aanvaardbare vervulling ervan na het bereiken van een leeftijd liggende beneden die van 65 jaar niet meer kan of mag worden gerekend, vergt derhalve een andere financiële voorziening dan pensioen.» De uitkering ingevolge de Uitkeringswet gewezen militairen (UGM) is derhalve een compensatie voor het gedwongen ontslag in verband met het niet meer ten volle kunnen functioneren als militair. Tevens biedt de UGM-uitkering een overbrugging naar het moment waarop aanspraak bestaat op militair pensioen (65 jaar). De UGM is dan ook geen voorziening die vergelijkbaar is met bijvoorbeeld de VUT of de FPU omdat er geen sprake is van een vrijwillige vervroegde uittreding. Zowel de vrijwilligheid als de vervroegde uittreding zijn nadrukkelijk niet aan de orde. De UGM is eveneens niet vergelijkbaar met bijvoorbeeld de regeling voor substantieel bezwarende functies voor het rijkspersoneel. In het Sectoroverleg Rijk zijn afspraken gemaakt om deze regeling te vervangen door een nieuwe regeling waarin de vaste uittreedleeftijd is verlaten. Hierbij zijn afspraken gemaakt over compensatie voor de verhoging van de AOW-leeftijd voor degenen die voor 1 januari 2013 zijn uitgetreden. In de oude regeling voor substantieel bezwarende functies bestond reeds de mogelijkheid om onder voorwaarden langer door te werken.
De medewerking van het kabinet aan het plan om de werkloosheid in Twente aan te pakken |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA), Keklik Yücel (PvdA), Carola Schouten (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het actieplan «Twente Werkt» van de Economic Development Board Twente?1
Ja.
Herinnert u zich de motie Slob/Samsom (Kamerstuk 27 406, nr. 214 herdruk), die de regering verzoekt «waar op initiatief van de regio gewerkt wordt aan structurele versterkingen van de economie, daar waar mogelijk bij te dragen aan actieplannen om innovaties te stimuleren met behulp van rijksbeleid»?
Ja, zie mijn brief van 20 oktober 2014 aan uw Kamer betreffende «economische structuurversterking: een gezamenlijke opdracht van Rijk en regio’s» (Kamerstuk 29 697, nr. 17).
Herinnert u zich de motie Schouten/Agnes Mulder (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 36) over een economische agenda voor de grensregio's?
Ja, zie mijn brief van 11 december 2014 (Kamerstuk 32 851, nr. 7) waarin ik, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aangegeven heb op welke wijze deze motie wordt uitgevoerd alsmede de motie Schouten c.s. (Kamerstuk 34 000 XV, nr. 35).
Deelt u de zorgen over de torenhoge werkloosheid in met name de Twentse steden en het gevoel van urgentie om deze werkloosheid terug te dringen?
Het kabinet hecht groot belang aan de werkgelegenheid in Nederland. In Twente manifesteert zich nadrukkelijk een «mismatch» op de arbeidsmarkt. Want ook in Twente zijn er nog veel vacatures in de technische en technologisch georiënteerde sectoren, ondanks de hoge werkloosheid. Het is ook daarom dat dit kabinet gericht dit vraagstuk aanpakt, onder andere met het Techniekpact en de sectorplannen.
Wat de inzet is op het behoud van overheidsbanen in de regio (zorg, rijksdiensten, etc.)?
Aan rijkszijde zijn de afgelopen jaren in overleg met uw Kamer plannen gemaakt voor de huisvesting van rijksdiensten in het land. Mutaties in de aanwezigheid van rijksdiensten kunnen een effect hebben op de werkgelegenheid in een regio. Voor het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de overige departementen worden op dit moment geen substantiële wijzigingen voorzien in het beeld dat eerder – ook voor Twente – met de Kamer is gedeeld. Dat geeft regionale bestuurders voor de middellange termijn houvast. De plannen zijn sinds 1 januari 2014 bij het Rijksvastgoedbedrijf in uitvoering.
Welke mogelijkheden ziet u om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de verschillende actielijnen die in het actieplan worden genoemd? Kunt u, na overleg met de opstellers van het rapport, uw inzet per actielijn specificeren?
De ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken werken al actief mee aan het Actieplan «Twente Werkt!.» Zie verder mijn brief van 20 januari 2015 (Kamerstuk 32 637, nr. 164) aan uw Kamer over het vestigingsklimaat Twente en de sluiting van de Philips-vestiging in Emmen.
De gevaarlijke uitspraak van het Hof van Justitie van de EU dat Hamas van de terreurlijst af moet |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hof van Justitie EU bepaalt dat Hamas van terreurlijst moet»?1
Ja.
Deelt u de verbijstering dat het Hof tot zo'n bizarre uitspraak is gekomen? Zo neen, waarom niet?
Welke exacte gevolgen heeft het dat de islamitische terroristen van Hamas niet langer beschouwd zullen worden als terreurgroep? Graag een zo breed mogelijk overzicht van zaken (o.a. juridisch en financieel) die daardoor veranderen.
Welke stappen (o.a. in internationaal opzicht) bent u voornemens te zetten om ervoor te zorgen dat Hamas gewoon op de terreurlijst blijft staan?
Bent u bereid u zeer expliciet uit te spreken tegen deze gevaarlijke uitspraak van het Hof? Zo neen, waarom niet?
Slavernij en de arrestatie van anti-slavernij activisten in Mauritanië |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Mauritania must end clamp down on anti-slavery activists» van Amnesty International en «Biram Dah Abeid Still Imprisoned: Latest Developments» van de UNPO?1 2
Ja.
Klopt het bericht dat anti-slaverij activist Biram Dah Abeid nog steeds gevangen zit in Mauritanië, nadat hij op 11 november gearresteerd was tijdens een vreedzame bijeenkomst over de moderne slavernij in het land?
Ja. De heer Biram Dah Abeid is inmiddels op 15 januari 2015 veroordeeld tot een gevangenschap van twee jaar. Naar verluidt, zou hij hoger beroep hiertegen willen aantekenen.
Bent u bereid uw zorgen te uiten, via bilaterale of multilaterale kanalen, bij de Mauritaanse autoriteiten over de intimidaties en arrestaties van Biram Dah Abeid en andere anti-slavernij activisten in Mauritanië en te pleiten voor vrijlating van gevangengenomen anti-slavernij activisten?
Zoals is aangegeven in reactie op vragen van de leden Smaling en Van Bommel, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 953, is gezamenlijk door de EU, de VN en de VS bij de Mauritaanse autoriteiten aangedrongen op een eerlijk proces. Ook is bij de Mauritaanse autoriteiten zorg uitgesproken over de intimidatie en repressie en aangedrongen op beëindiging.
Kent u de Global Slavery Index waarin Mauritanië bovenaan staat met naar schatting 150.000 mensen (4% van de bevolking) die werken als slaven en bent u bereid de Mauritaanse autoriteiten hierop aan te spreken?3
Ja. Slavernij is bij wet verboden in Mauritanië en de regering heeft zich gecommitteerd aan de uitbanning ervan. De voortgang is echter beperkt. Nederland treedt bij voorkeur op in EU-verband om deze kwestie aan de kaak te stellen. In de laatste «Artikel 8-dialoog» drong de EU er bij de Mauritaanse autoriteiten op aan meer werk te maken van de strijd tegen slavernij.
Bent u bereid om in internationale fora aandacht te vragen voor het mondiale probleem van moderne slavernij en de noodzaak van goed werk voor iedereen conform ILO standaarden en conventies? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in de brief «Respect en recht voor ieder mens», kamerbrief d.d 14 juni 2013(Kamerstuk 32 735, nr. 78), maakt Nederland zich sterk voor universele ratificatie en tenuitvoerlegging van de fundamentele arbeidsnormen van de ILO, inclusief het verbod op gedwongen arbeid. Hiervoor worden zowel bilaterale contacten benut als multilaterale fora zoals de Universal Periodic Review (UPR). In de UPR van vorig jaar drong Nederland er bijvoorbeeld bij Qatar op aan de ILO-conventies inzake gedwongen arbeid te ratificeren.4 5