Het sectorplan primair onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de subsidieregeling Jong en Oud uit het sectorplan primair onderwijs voor jonge leerkrachten alleen gebruikt kan worden voor jonge leerkrachten die in de voorgaande zes maanden geen reguliere betaalde betrekking hebben gehad?
Ja, dat klopt. De subsidieregeling Jong en Oud uit het sectorplan primair onderwijs benut twee mogelijkheden van de Regeling cofinanciering sectorplannen. Bij beide maatregelen in deze Regeling is de voorwaarde opgenomen dat een loonkostensubsidie aan de werkgever voor cofinanciering in aanmerking komt indien de persoon die in dienst genomen wordt in de voorafgaande zes maanden geen reguliere betrekking heeft gehad. Het gaat dan om een betaalde betrekking voor de duur van meer dan een maand op grond van een arbeidsovereenkomst of aanstelling in openbare dienst voor gemiddeld minstens 20 uur per week. Bovendien moet de vacature die vervuld wordt het personeelsbestand doen toenemen of door natuurlijk verloop zijn ontstaan.
Bij de ene maatregel in het sectorplan primair onderwijs gaat het om de extra instroom van 400 fte (560 jongeren) ter vervanging van oudere, vrijwillig vroegtijdig uitgetreden werknemers. In de Regeling cofinanciering sectorplannen kon voor de oudere werknemer die voortijdig met pensioen gaat een langdurig werkloze jongere worden aangetrokken voor ten minste een jaar met een dienstverband van minstens 28 uur per week. De cofinanciering kan door de werkgever gezien worden als een tegemoetkoming in de kosten van de zogenoemde RVU-heffing. Deze RVU-heffing die de werkgever moet betalen is gebaseerd op 52% van het aan de vertrekkende medewerker uit te keren bedrag. Deze maatregel is per 1 januari 2014 voor nieuwe sectorplannen vervallen door de afspraken gemaakt in het Begrotingsakkoord.
Bij de andere maatregel in het sectorplan primair onderwijs gaat het om 600 fte (840 jongeren), die veelal in de plaats komen van oudere leerkrachten die minder gaan werken.
Klopt het dat vanwege deze voorwaarde bijvoorbeeld leerkrachten die aan het slot van hun studie aan een Pedagogische academie voor basis onderwijs (Pabo) een bijbaan of vakantiebaan hadden, leerkrachten die na hun Pabo-studie bij gebrek aan een baan in het onderwijs in een andere sector zijn gaan werken of leraren die een maand lang een ziekteverlof hebben vervangen, niet in aanmerking kunnen komen voor deze subsidieregeling?
Dat hangt er vanaf. Zoals bij het antwoord op de vorige vraag aangegeven gaat het bij een betaalde betrekking om een baan voor de duur van meer dan een maand op grond van een arbeidsovereenkomst of aanstelling in openbare dienst voor gemiddeld minstens 20 uur per week. Als de betrokken jongere een baan heeft gehad korter dan een maand en minder dan 20 uur per week heeft gewerkt kan hij of zij wel in aanmerking komen. Ook kan een jongere die bijvoorbeeld 4 maanden gewerkt heeft met een arbeidsovereenkomst/aanstelling van 15 uur wel tot de doelgroep behoren. Kleine banen en stages vallen niet onder de hier gehanteerde definitie van reguliere betaalde arbeid. Ook pas afgestudeerden van de Pabo die nog niet gewerkt hebben vallen onder de doelgroep van de maatregel.
Wat is de reden dat deze voorwaarde is gesteld?
De loonkostensubsidies in de Regeling cofinanciering sectorplannen zijn bedoeld als stimulans om mensen in te laten stromen die kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt doordat zij nog geen baan hebben. In de arbeidsmarktanalyse van het sectorplan primair onderwijs is aangegeven dat er sprake is van een toenemende werkloosheid onder pasafgestudeerden van de Pabo. Zo is van de groep die in 2010/2011 afstudeerde 10,7% werkloos anderhalf jaar na afstuderen. Van de studenten die in 2006/2007 afstudeerden was dit nog 2,5%. Met het sectorplan primair onderwijs krijgen zij de kans om werkervaring in het primair onderwijs op te doen en blijven zij behouden voor de sector. Zij zijn namelijk over een paar jaar hard nodig om aan de vervangingsvraag te voldoen.
Hoeveel werkloze jongeren (uitgedrukt in fte) hebben inmiddels een baan aangeboden gekregen via deze subsidieregeling? Loopt de regeling hiermee op schema om het uiteindelijke beoogde resultaat dat 1.000 fte extra werkloze jongeren voor minimaal een jaar een baan krijgen aangeboden te bereiken?
De stand medio november is dat door scholen voor primair onderwijs in het kader van hun sectorplan bij de uitvoerder van dat plan aanvragen zijn ingediend voor subsidie van 30 werkloze jongeren, corresponderend met 25,3 fte.
De deelname aan de Regeling blijft tot nu toe achter bij het beoogde resultaat om langdurig werkloze jongeren voor minimaal een jaar aan een baan in het onderwijs te helpen. Nu blijkt dat het aantal aanvragen achterloopt is het aan de sociale partners om te bezien of zij hun plan aan willen passen om het doel van 1.000 fte voor 1 januari 2016 te behalen.
Conform de Regeling kunnen sociale partners desgewenst in overleg treden met SZW en hun plan neerwaarts bijstellen of een wijzigingsverzoek indienen dat past bij de knelpunten op de arbeidsmarkt in hun sector.
Hoe verhoudt de voorwaarde dat iemand zes maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gehad om in aanmerking te komen voor de subsidieregeling zich tot het in de kabinetsbrief «Werken in het onderwijs»1 geschetste belang om de vanaf 2016 verwachte lerarentekorten in het primair onderwijs op te vangen en de leraren die nu moeilijk een (vaste) baan vinden te behouden voor het onderwijs?
De Regeling cofinanciering sectorplannen richt zich op bevordering van instroom van kwetsbare werknemers/langdurig werkloze jongeren. De sector primair onderwijs heeft een sectorplan ontwikkeld met maatregelen hiertoe, waaronder de regeling Jong en Oud. De € 85 miljoen NOA-middelen waar schoolbesturen in het primair onderwijs over beschikken is niet specifiek gericht op een groep met (grote) afstand tot de arbeidsmarkt. Schoolbesturen kunnen deze extra middelen gebruiken om (jonge) docenten in dienst te nemen en te houden en er zo voor zorgen dat deze leraren binnen de sector blijven. Hier vallen ook de jongeren onder die niet voldoen aan de voorwaarden van de subsidieregeling Jong en Oud.
Hoe past deze voorwaarde bij uw wens dat juist ook invalkrachten in het primair onderwijs sneller een vast contract krijgen?
Deze voorwaarde staat daar los van. De subsidieregeling Jong en Oud is specifiek bedoeld om personen met een afstand tot de arbeidsmarkt kansen te bieden. De Wet werk en zekerheid (Wwz) is erop gericht om ervoor te zorgen dat er minder gebruik wordt gemaakt van kleine flexibele contracten en payrolling. Dit past binnen het kabinetsbeleid om flexibele contracten in alle sectoren, dus ook de onderwijssector, terug te dringen.
Acht u het mogelijk en gewenst om de voorwaarde dat jonge leerkrachten in de voorgaande zes maanden geen reguliere betaalde betrekking gehad mogen hebben aan te passen of te schrappen?
Een aanpassing van de Regeling zoals voorgesteld acht ik niet gewenst omdat de maatregelen voor indienstneming van kwetsbare werknemers, bij uitstek zijn bedoeld om personen met een afstand tot de arbeidsmarkt kansen te bieden. Er zitten nog veel afgestudeerden van de pabo op de bank en het is in het belang van de sector en van de jongeren dat zij de kans krijgen om ook werkervaring op te doen. Voor de jonge leerkrachten die al een kleine en/of tijdelijke aanstelling in het primair onderwijs hebben, zijn € 85 miljoen NOA middelen bedoeld. Tenslotte is aanpassing van de regeling met terugwerkende kracht ongewenst vanwege precedentwerking.
Het EO-programma ‘Rot Op Naar Je Eigen Land’ |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EO zendt Dennis van der Geest met PVV-aanhangers naar vluchtelingenkampen»?1
Ja.
Komt er ook een programma waarin PvdA-kiezers geconfronteerd worden met de problemen in de zorg? Zo nee, waarom niet?
Ik heb navraag gedaan bij de EO, maar dergelijke programma’s zijn niet in voorbereiding.
Komt er ook een programma waarin GroenLinks-kiezers eens worden meegenomen naar de oude wijken zodat ze de problemen ten gevolge van de massa-immigratie eens van nabij kunnen zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Komt er ook een programma waarin D66’ers getoond wordt hoe Nederlandse gezinnen moeten blauw liggen vanwege de betalingen aan de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien bovenstaande drie vragen (of één daarvan) met «nee» is beantwoord: waarom komt er dan wel een programma waarin exclusief PVV-kiezers op andere gedachten worden gebracht?
«Rot Op Naar Je eigen Land» is een Nederlandse versie van het succesvolle Australische format «Go back to where you came from». Deze serie werd eerder met de prestigieuze Rose d’Or bekroond, de hoogste internationale onderscheiding van de EBU/Eurovision.
Hoe verhoudt het zich tot de Mediawet – in het bijzonder artikel 2.1.2 lid B dat voorschrijft dat de omroep op «evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geeft», maar ook artikelen 2.1.2 lid E («hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen») en lid F («voor iedereen toegankelijk») – dat exclusief PVV-kiezers op andere gedachten moeten worden gebracht?
Of het programma voldoet aan de diverse bepalingen van de Mediawet, zal te zijner tijd blijken bij uitzending (start in januari 2015). Duidelijk is dat de EO zelf verantwoordelijk is voor de vorm en inhoud van zijn media-aanbod, waaronder ook dit programma. De Grondwet bepaalt nadrukkelijk dat er geen voorafgaand toezicht is op de inhoud van een radio of televisie-uitzending (artikel 7, tweede lid Grondwet).
Uitlevering van personen aan landen met de doodstraf |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mag uitlevering aan staat met doodstraf?»?1
Ja.
Is het waar dat goedkeuring is gegeven aan de uitlevering van een van moord verdachte Amerikaan aan de Amerikaanse staat Texas, waar de doodstraf van kracht is en ook geregeld wordt uitgevoerd? Zo nee, wat is dan de situatie?
De uitlevering aan de Verenigde Staten (VS) is toegestaan nadat de autoriteiten van de staat Texas hebben gegarandeerd dat het opleggen van de doodstraf in deze zaak niet aan de orde is. Deze toezegging is verstrekt door tussenkomst van het federale Departement van Justitie in Washington. In dit geval zal dan ook geen sprake kunnen zijn van een wijziging van strafeisen in de zin dat alsnog de doodstraf wordt geëist. De voorzieningenrechter te Den Haag heeft bij kort gedingvonnis van 21 november 2014 geoordeeld dat ik op goede gronden heb aangenomen dat strafrechtelijke vervolging in de VS, voor het delict in verband waarmee uitlevering is verzocht, niet zal leiden tot het opleggen van de doodstraf.
Klopt het dat de strafeisen in Texas in de praktijk kunnen veranderen waardoor alsnog de doodstraf geëist kan worden? Zijn u hier voorbeelden van bekend?
Zie antwoord vraag 2.
Is het in dit specifieke geval waar dat de ingeschakelde psychiater, die concludeerde dat uitlevering geen aanzienlijke gezondheidsschade voor de verdachte zal meebrengen, de verdachte niet zelf heeft onderzocht? Zo ja, welke gevolgen heeft dit (mogelijk) voor de oordeelsvorming?
De verdachte is in persoon onderzocht door een psychiater van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (NIFP). De voorzieningenrechter heeft in het onder antwoord 3 genoemde vonnis geoordeeld dat deze wijze van beoordeling zorgvuldig en rechtmatig was.
Wat is het beleid van het kabinet aangaande uitlevering van personen die verdacht worden van misdrijven waarvoor de doodstraf opgelegd kan worden? Onder welke voorwaarden wordt in dergelijke gevallen onvoldoende belemmering voor uitlevering gezien?
In artikel 8 van de Uitleveringswet is bepaald dat uitlevering niet plaatsvindt indien de doodstraf is gesteld op het feit waarvoor de uitlevering is gevraagd, tenzij voldoende is gewaarborgd dat die straf niet ten uitvoer zal worden gelegd. Dit betekent dat in alle gevallen waarin de doodstraf dreigt, Nederland van het verzoekende land een ondubbelzinnige garantie verlangt dat deze straf niet zal worden opgelegd. Blijft een dergelijke toezegging uit, zal uitlevering worden geweigerd.
Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Hoe verhoudt het uitleveren van personen aan landen waar de doodstraf mogelijk wordt opgelegd zich tot het Europees en het Nederlands recht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de uitspraak van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) d.d. 4 september 2014, waarin het Hof oordeelde dat uitlevering van een Tunesiër in strijd was met artikel 3 EVRM omdat hem in de VS een levenslange gevangenisstraf boven het hoofd hing én de VS geen adequate herzieningsprocedure kent?2 Wat is uw reactie op deze uitspraak? Deelt u de mening dat in het licht van deze uitspraak het uitleveren van personen aan de VS,terwijl de doodstraf dreigt, ook strijdig is met onder andere artikel 3 EVRM?
Ik ben bekend met deze uitspraak. In het onderhavige geval van uitlevering van een Amerikaan aan de VS is geen sprake van een levenslange gevangenisstraf. Er is wel sprake van een regime inzake vervroegde invrijheidstelling dat voldoet aan de eisen die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens daaraan stelt in het genoemde arrest, aangezien voorwaardelijke invrijheidstelling kan plaatsvinden op basis van objectieve, vooraf bepaalde criteria. Ik deel de mening derhalve niet dat deze uitlevering strijdig is met de verplichtingen die uit het EVRM voortvloeien.
Deelt u de mening dat Nederland geen personen zou moeten uitleveren aan landen als zij mogelijk de doodstraf opgelegd zullen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Belastingontwijking door multinationals |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Hoe multinationals belasting ontwijken met hulp van Luxemburg»1, waarin ook Nederland meermaals wordt genoemd?
Dagblad Trouw heeft in een serie artikelen aandacht besteed aan het zogenoemde «LuxLeaks» project van het International Consortium of Investigative Journalism. De zogenoemde «Lux Leaks» geven toegang tot een grote hoeveelheid documenten waarin verzoeken om zekerheid vooraf aan de Luxemburgse belastingautoriteiten te lezen zijn. Een oordeel over de wijze waarop het Luxemburgse belastingrecht of de door Luxemburg gesloten belastingverdragen op deze gevallen toegepast moet worden kan ik niet geven.
Deze publicaties onderstrepen de conclusies die het kabinet, net als de OESO en het IMF, bij verschillende gelegenheden heeft getrokken, namelijk dat internationale belastingontwijking een zaak is waarbij zeer veel landen zijn betrokken. Het is een mondiaal probleem dat alleen kan worden opgelost via internationale samenwerking en met maatregelen die alle landen in gelijke mate binden.
Is het gebruikelijk dat bedrijven verzoeken om een ruling waarin wordt afgesproken slechts een klein deel in de belastingheffing te betrekken?
De Nederlandse Belastingdienst biedt internationaal opererende bedrijven de mogelijkheid om binnen de kaders van de Nederlandse wet, beleid en jurisprudentie vooraf afspraken te maken over de fiscale duiding van een voorgenomen (rechts)handeling. Deze afspraken kunnen neerslaan in een Advance Pricing Agreement (APA) of een Advance Tax Ruling (ATR).
Bij een APA wordt goedkeuring vooraf gegeven ten aanzien van bij grensoverschrijdende transacties te hanteren verrekenprijzen tussen gelieerde lichamen en tussen onderdelen van eenzelfde lichaam (transfer pricing). Bij een ATR gaat het om zekerheid vooraf over bijvoorbeeld de toepassing van de deelnemingsvrijstelling of de fiscale gevolgen van hybride financieringsvormen en/of hybride rechtsvormen in internationale verhoudingen.
Zowel bij een APA als bij een ATR wordt alleen een afspraak gemaakt indien deze in overeenstemming is met de wet- en regelgeving en de internationale standaarden zoals die van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.
Er worden door de Nederlandse Belastingdienst derhalve geen afspraken gemaakt dat slechts een klein deel van de op basis van wet- en regelgeving toe te rekenen winst in de belastingheffing wordt betrokken. Dit uitgangspunt is breed bekend. De Belastingdienst ontvangt derhalve geen verzoeken met deze strekking
In hoeveel procent van de gevallen waarin de Belastingdienst wordt verzocht om een ruling waarin wordt afgesproken slechts een klein deel van de totale geldstroom in de belastingheffing te betrekken, wordt dit verzoek gehonoreerd?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u, gezien de beweringen in het artikel, de roep om een openbare variant van country by country reporting? Zet u zich hiervoor in?
Nederland geeft volop steun aan het groeiende aantal internationale initiatieven tot bevordering van transparantie door middel van belastingrapportages. Daarbij heeft Nederland wel aandacht voor de mogelijk negatieve consequenties van publieke beschikbaarheid van deze informatie en voor een goede afstemming met reeds bestaande transparantieverplichtingen. Nederland heeft er daarom bij het richtlijnvoorstel niet-financiële informatie voor gepleit dat de Europese Commissie de impact onderzoekt van het uitbreiden van publieke country-by-country reporting voor banken naar alle bedrijven. In lijn met de wens van Nederland is in de richtlijn een bepaling opgenomen waarin staat dat de Europese Commissie uiterlijk in 2018 verslag uitbrengt van een onderzoek naar een uitbreiding van country-by-country reporting.
Valt volgens u nog te ontkennen dat Nederland een doorstroomparadijs is, waar veel multinationale ondernemingen hun winsten en andere geldstromen doorheen sluizen om hun belastingafdracht laag te houden?
Nederland ondersteunt met zijn nationale fiscale systeem (deelnemingsvrijstelling, geen bronheffing op uitbetaalde rente en royalty’s) en zijn verdragennetwerk Nederlandse bedrijven bij het investeren in andere landen. Nederland is dan ook een aantrekkelijk land om investeringen te beheren en te bundelen. Zoals ik mijn brief van 17 januari 20132 aan uw Kamer al aangaf, spelen Nederlandse vennootschappen vaak een rol in het repatriëren van vergoedingen voor investeringen in de vorm van dividenden, rente en royalty’s. Zoals ik toen ook schreef is het niet mogelijk via dit soort vennootschappen de winst in andere landen te verminderen. De afdracht van winstbelasting wordt hierdoor dan ook niet verlaagd.
Bronheffingen op uitgekeerde dividenden, rente en royalty’s worden onder met Nederland gesloten verdragen doorgaans verlaagd. Het streven hiernaar is onderdeel van het Nederlandse fiscale verdragsbeleid, juist om Nederlandse bedrijven te helpen in andere landen te investeren en daarmee werkgelegenheid in Nederland te creëren. De vraag kan opkomen of een beroep op die verdragen in alle gevallen gerechtvaardigd is. Op die vraag ben ik in mijn brieven van 17 januari en 30 augustus 2013 verder ingegaan. Deze vraag is ook een van de onderwerpen waar het BEPS project van de OESO en de G20 zich op richt (Actiepunt 6; voorkoming van verdragsmisbruik) en is ook een van de redenen waarom in Europees verband wordt gewerkt aan aanpassing van de Moeder Dochter Richtlijn. Zoals bekend, werkt Nederland in deze projecten actief mee aan het vinden van oplossingen en vindt Nederland het van belang dat maatregelen gericht en proportioneel zijn.
In dit kader is Nederland bovendien bezig met het heronderhandelen van belastingverdragen met 23 ontwikkelingslanden met de bedoeling in die verdragen anti-misbruikbepalingen op te nemen.
In hoeverre kijkt de Belastingdienst bij een verzoek om een ruling naar de gevolgen voor andere landen?
Uitgangspunt bij het geven van zekerheid vooraf zijn de kaders van de Nederlandse wet, beleid en jurisprudentie. De Belastingdienst zal in bepaalde situaties afzien van het sluiten van een APA of ATR. Zo geeft de Belastingdienst onder andere geen zekerheid vooraf als de afspraken in strijd zouden komen met de goede trouw die tegenover de verdragspartners en/of in internationaal verband verschuldigd is.
Het bericht dat een relatief groot deel van de homo’s zich onveilig voelt |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kwart homo’s voelt zich onveilig in eigen buurt»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Door – op verzoek van uw Kamer – een vraag in de Veiligheidsmonitor (VM) op te nemen over de seksuele oriëntatie en genderidentiteit van de respondenten, zijn er nu voor het eerst cijfers beschikbaar over de ervaren (on)veiligheid van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s). Hieruit blijkt inderdaad dat homomannen zich duidelijk onveiliger voelen dan heteromannen zowel in het algemeen als in hun eigen woonbuurt. Lesbische vrouwen voelen zich ook iets onveiliger dan heterovrouwen zowel in het algemeen als in de eigen woonbuurt
Het is onacceptabel dat LHBT’s in Nederland niet overal zichzelf kunnen zijn. Discriminatie en strafbare uitingen met een discriminatoir element worden daarom hard aangepakt door politie en het Openbaar Ministerie (OM). Tegelijkertijd blijf ik mij inzetten om drempelverlagende maatregelen te nemen voor het doen van aangifte van dergelijke incidenten.
In welke mate wordt het relatief grote aantal gevoelens van onveiligheid bij homo’s en lesbiennes ook ondersteund door een relatief groot aantal strafbare feiten dat jegens hen wordt begaan, zoals belediging, bedreiging of mishandeling?
Uit de VM blijkt ook dat in elk geval homoseksuele mannen en vrouwen relatief meer slachtoffer worden van criminaliteit en meer overlast en respectloos gedrag op straat ervaren dan heteromannen en -vrouwen. In de voortgangsbrief Discriminatie, die nog in dit kalenderjaar aan uw Kamer zal worden gezonden, maak ik melding van de meest recente cijfers van de politie en het OM inzake discriminatie, waaronder die vanwege seksuele geaardheid. In die voortgangsbrief ga ik, conform mijn toezegging tijdens de behandeling van de begroting van Veiligheid en Justitie, nader in op de intensivering van de aanpak van discriminatie, ook ten aanzien van LHBT’s.
Welke aanpak staat u voor om daders te straffen en slachtoffers te beschermen? Wat kunt u zeggen over de achtergronden van daders en over de mogelijk specifieke aanpak die daarmee kan samenhangen? Welke mogelijkheden worden gebruikt om daders dusdanige straffen te geven dat die een opvoedkundig en recidivevoorkomend effect kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Welke signalen heeft u dat de stelling van het COC klopt, namelijk dat er veel misgaat in de samenwerking tussen veiligheidspartners, waardoor de overlast jegens lesbiennes, homo's, biseksuelen en transgenders onvoldoende wordt aangepakt?
Voor een effectieve aanpak van discriminatie is een goede ketenaanpak van belang. De samenwerking tussen de veiligheidspartners heeft mijn onophoudelijke aandacht. Politie, lokaal bestuur, OM en antidiscriminatievoorzieningen treffen elkaar in het Regionaal Discriminatie Overleg. Daarnaast plaatst de hoofdofficier van justitie het onderwerp discriminatie periodiek op de agenda van het driehoeksoverleg (gezagsdriehoek), ter bespreking van de criminaliteitsbeeldanalyse en het op basis daarvan te voeren discriminatiebeleid en ten behoeve van de evaluatie van het gevoerde beleid.
Wat gaat u ondernemen om de gevoelens van onveiligheid die homo’s en lesbiennes ervaren in hun woonomgeving weg te nemen? Wat gebeurt er in dit kader al op wijkniveau? Welke gemeenten en wijken doen hier aan mee? In hoeverre zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk om de gevoelens van onveiligheid te verminderen? Op welke wijze gaat u hier werk van maken?
In de Veiligheidsagenda 2015–2018 is de aanpak van homofoob geweld expliciet opgenomen. Daarnaast faciliteert het Kabinet gemeenten bij het verhogen van de veiligheid van LHBT’s in hun woonomgeving. Artikel 1/Radar coördineert de landelijke gay/straight-alliantie (GSA) «Natuurlijk Samen», die zich richt op het verbeteren van de ketenaanpak in gemeenten. De aanpak ziet onder meer op signalering, afhandeling, verhogen van de meldingsbereidheid en preventie. Naast de veiligheidsdriehoek speelt de sociale omgeving (scholen, woningbouwverenigingen, bewonersorganisaties) hierin een grote rol. Uit de eerste fase van de GSA Natuurlijk Samen en uit de «koploperaanpak» blijkt dat er in gemeenten vaak nog winst valt te behalen door het verbeteren van de samenhang tussen het lokale veiligheidsbeleid en het lokale LHBT-beleid.
Wat is uw reactie op de stelling van het COC dat betrokken instanties pas in actie komen na de escalatie van problemen en dat de politie vaak geen aandacht besteedt aan het discriminatieaspect van overlast waardoor het Openbaar Ministerie niet tot vervolging over kan gaan? Wat is uw reactie op het voorstel voor een snelle landelijke uitrol van Roze in Blauw?
Vroegsignalering van incidenten is belangrijk en vraagt aandacht van betrokken instanties. Hierbij kan worden opgemerkt dat veel incidenten pas na verregaande escalatie worden gemeld. De politie is scherp op mogelijke discriminatoire aspecten bij incidenten. Dit vraagt continu aandacht. In het politieonderwijs is daarom voorzien in opleidingen en trainingen. Ook wordt komend jaar door de politie versterkt ingezet op het bevorderen van een diverse instroom van medewerkers. De kracht van het netwerk Roze in Blauw heb ik tijdens mijn werkbezoek van 5 november met eigen ogen kunnen zien. Het is reeds staand beleid om de Roze in Blauw teams- en werkmethode landelijk in te voeren.
Posthume rehabilitatie van drie KNIL-vliegers |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zaak rondom drie jonge KNIL-vliegers (E. de Lyon, W. Burck en H. Kelder) die in Colombo in het najaar van 1943 veroordeeld werden, op verdenking van sabotage, hulp aan de Japanners en desertie?
Ja.
Klopt het dat deze vliegers jarenlange veroordelingen kregen om een voorbeeld te stellen aan de collega’s en zo de discipline op vliegbasis Acherfield te verbeteren?
Nee, het klopt niet dat de veroordeling van de drie vliegers direct in verband kan worden gebracht met de discipline op de vliegbasis Archerfield nabij Brisbane. Het squadron waartoe de drie vliegers behoorden, is gedurende de Tweede Wereldoorlog vanaf meerdere vliegbases actief geweest. Tijdens de arrestatie van drie vliegers was dit squadron gehuisvest in Canberra. Het kan zijn dat deze arrestatie naar de collega’s van dit squadron een voorbeeldwerking heeft gehad, die mogelijk zijn weerslag heeft gehad op de discipline binnen deze eenheid.
Of bij het vaststellen van de strafmaat door de Zeekrijgsraad rekening is gehouden met «het stellen van een voorbeeld», is nu niet meer te achterhalen. Hoewel de drie vliegers werden veroordeeld tot zware straffen, kregen zij geen van allen de zwaarste straf opgelegd, namelijk de doodstraf. Tegen één van de drie vliegers was deze straf wel geëist. In oorlogstijd konden militairen voor dergelijke misdrijven worden veroordeeld tot de doodstraf.
Na de oorlog kregen de drie vliegers, onder handhaving van de vonnissen, strafvermindering door een gratiebesluit van de Minister van Justitie. Eind april 1950 werden de drie vrijgelaten.
Deelt u de mening dat het stellen van een voorbeeld om het moreel te verhogen niet de grondslag mag vormen voor een jarenlange of zelfs levenslange veroordeling? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat u in oktober 2013 op het verzoek tot rehabilitatie aangaf niet de bevoegdheid te hebben om de rechterlijke toetsing opnieuw te beoordelen? Wat waren de uitkomsten van deze rechterlijke toetsing? Wat deed u besluiten hier geen nader onderzoek op te verrichten?
Door het Comité Last Post Nederland 1940–1945 is mede namens de nabestaanden in 2011 en 2012 een verzoek tot rehabilitatie ingediend. Feit is dat dat de drie vliegers in 1950 een gratieverzoek hebben ingediend, waarover toen positief is beschikt. Met deze gratieverlening werd aan alle drie strafvermindering toegekend en kwamen zij voorwaardelijk vrij. Hiermee is toen al in zeer belangrijke mate aan hun belangen tegemoet gekomen. Het vonnis bleef in deze procedure echter ongewijzigd. Er zijn voor zover bekend door betrokken vliegers zelf later geen juridische acties meer ondernomen om dit vonnis te laten herzien.
Met inachtneming van de historische context waarbinnen de arrestatie, het proces en de veroordeling van de vliegers plaatsvond, zie ik mij alles overwegende dan ook genoodzaakt te blijven bij de eerdere afwijzing van het verzoek tot rehabilitatie.
Deelt u de mening, dat voortschrijdende inzichten deze zaak tot een andere uitkomst kunnen brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid opnieuw nader historisch onderzoek te verrichten naar deze zaak van de drie KNIL-vliegers, en afhankelijk daarvan opnieuw te beoordelen of rehabilitatie al dan niet gewenst is? Zo nee, waarom niet?
De zaak van de drie vliegers is in de loop der jaren reeds diverse malen onderwerp van historisch onderzoek geweest. Dit onderzoek heeft geleid tot verschillende publicaties. In de loop der jaren is een gedeelte van het relevante bronnenmateriaal (archiefbescheiden) echter verloren gegaan. Het verkrijgen van nadere inzichten in deze zaak is daardoor onwaarschijnlijk.
Het bericht dat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zeventig banen moet schrappen om de bezuinigingen te halen |
|
Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het NFI 70 banen moet schrappen teneinde 6 miljoen euro aan bezuinigingen te halen?1 Gaat u daarmee akkoord en zo ja, waarom?
Het budget van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) daalt de komende jaren, onder meer als gevolg van de efficiencytaakstelling uit het Regeerakkoord Rutte-II. Om het dalende budget op te vangen, neemt het NFI verschillende maatregelen. Zo zal de efficiency van de bedrijfsvoering verbeterd worden, zal de externe inhuur omlaag gaan, zullen werkprocessen worden geautomatiseerd en nieuwe technieken worden gebruikt en zal een ontdubbeling plaatsvinden van taken tussen politie en NFI. Het aantal te schrappen arbeidsplaatsen zal deels kunnen worden ingevuld door mensen die vanwege het bereiken van de pensioen- gerechtigde leeftijd zullen uittreden en mensen die vrijwillig zullen vertrekken. Ook zal een aantal mensen van werk naar werk worden begeleid volgens het sociaal flankerend beleid sector Rijk.
Wat is uw visie op en uw doel met de taakstelling oftewel de bezuinigingen die u het NFI heeft opgelegd?
Het NFI is een van de meest vooraanstaande forensische instituten binnen Europa. Momenteel huisvest het NFI, als één van de weinigen in Europa, meer dan 30 verschillende expertisegebieden. Net als de meeste onderdelen van het Rijk heeft het NFI te maken met onder andere de efficiencytaakstelling uit het Regeerakkoord Rutte-II. De taakstelling biedt de kans om vanuit de missie van het NFI te kijken naar de kerntaken van de organisatie en de inrichting en uitvoering daarvan. Deze taakstelling zal leiden tot een weerbare en wendbare organisatie, die zijn kernproducten in stand houdt en een belangrijke bijdrage blijft leveren aan een veiliger Nederland.
Daarnaast zal de vraag naar forensisch onderzoek altijd groter zijn dan het aanbod dat het NFI kan genereren, ongeacht het budget. Er zullen dan ook altijd scherpe keuzes gemaakt moeten worden door de politie en het Openbaar Ministerie (OM) bij het insturen van sporen. Hiervoor bestaat het mechanisme van de Service Level Agreement (SLA) tussen NFI, politie en OM.
Ten aanzien van de invulling van de taakstelling heb ik met het NFI afgesproken dat de kernproductie van het NFI onverkort overeind blijft.
Acht u het verantwoord te bezuinigen op deze belangrijke overheidsdienst, aangezien u de afgelopen jaren veelvuldig met de Kamer heeft gesproken over onder andere het capaciteitstekort, de oplopende plankzaken en het missen van specifieke expertise bij het NFI?2 Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent het als er volgens het NFI zal worden bezuinigd op ondersteunend personeel? Zullen de onderzoekers dan meer zelf moeten doen? Welke taken zullen er dan opgevangen moeten worden door het achterblijvend personeel?
Er is door het NFI kritisch gekeken naar het slimmer, efficiënter en waar mogelijk bundelen en minder kwetsbaar inrichten van bedrijfsvoeringstaken en processen. Hierdoor wordt de werkwijze in de toekomst anders, worden krachten binnen de organisatie gebundeld en worden nieuwe ontwikkelingen op het gebied van informatisering en automatisering benut. Hierdoor zullen de onderzoekers niet automatisch meer werkzaamheden zelf moeten verrichten.
Op welke manier zal dit volgens u kunnen leiden tot kwaliteitsverlies? Kunt u bij uw antwoord tevens rekening houden met eerdere discussies over het capaciteitstekort3 4, de noodzaak van de inzet van particuliere onderzoeksbureaus en recente dwalingen?5
De taakstelling zal niet leiden tot kwaliteitsverlies en zal op sommige punten zelfs bijdragen aan kwaliteitsverbetering, nu zaken op andere wijzen afgehandeld zullen worden. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoorden op de overige vragen.
Wat is uw reactie op het bericht waaruit blijkt dat een Utrechter meerdere malen onterecht is opgepakt en veroordeeld omdat het NFI zijn dna-profiel had verwisseld met een ander en deze situatie jarenlang heeft kunnen voortbestaan?6 Wat is uw reactie op een soortgelijk bericht over een andere Utrechter die hetzelfde overkwam?7 Kunt u aangeven of dit vaker gebeurt en hoeveel euro aan schadevergoedingen de afgelopen jaren zijn uitgekeerd door fouten van het NFI?
De twee situaties die worden aangehaald zijn het gevolg van dezelfde verwisseling. Deze verwisseling is spijtig. Een dergelijke verwisseling kan nu niet meer voorkomen, aangezien de destijds gehanteerde werkwijze in 2009 is veranderd en het destijds gebruikte protocol is aangepast. Het protocol waaronder de verwisseling is opgetreden, was in werking van januari 2008 tot juni 2009. De ruim 2.000 zaken die onder dit protocol zijn afgehandeld, zijn door het NFI uitgebreid gecontroleerd. Hierbij zijn geen afwijkingen aangetroffen.
De besprekingen over een schadevergoeding zijn in deze zaak nog gaande. In de afgelopen 5 jaar is er daarnaast door het NFI in twee andere zaken een schadevergoeding uitgekeerd wegens een fout, voor in totaal € 5.871.
Hoe gaat u voorkomen dat ondanks de bezuinigingen dergelijke dwalingen zich nog zullen voordoen en dat wordt voorkomen dat schadevergoedingen door justitiële dwalingen op zullen lopen?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat minder personeel er toe zal kunnen leiden dat nog meer zaken uitbesteed dienen worden aan de markt? Zo ja, vindt u dit wenselijk omdat forensisch onderzoek ten eerste een overheidstaak betreft? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat doorlooptijden oplopen en meer plankzaken ontstaan?
Ik onderschrijf niet dat minder personeel ertoe zal leiden dat meer zaken zullen worden uitbesteed. Ik heb met het NFI afgesproken dat de kernproductie van het NFI onverkort overeind blijft. In de SLA worden tevens afspraken gemaakt omtrent de levertijden.
Daarnaast kunnen politie en OM gebruik maken van de ontwikkelingsvariant van twee miljoen euro per jaar, zoals ik deze tot 2017 beschikbaar heb gesteld naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Winsemius, om zaken die buiten de SLA van het NFI vallen uit te besteden aan zowel particuliere instituten als het NFI.
Kunt u toelichten hoe het ervoor staat met de uitbestedingen aan particuliere bureaus en hoe voortvarend een zaak kan worden uitbesteed aan een particulier onderzoeksbureau?
Bij brief van 23 september 2014 heb ik uw Kamer laten weten dat het als gevolg van de ramp met vlucht MH17, waarbij diverse afdelingen van het NFI een onderzoeksbijdrage leveren, helaas onmogelijk is al de aan deze vliegramp gerelateerde onderzoeken te verrichten naast de andere onderzoeken die het NFI uitvoert. Om toch te kunnen voldoen aan de afspraken die politie en OM met het NFI hebben gemaakt ten aanzien van onderzoekscapaciteit en levertijden, heb ik destijds besloten om de werkzaamheden die het NFI als gevolg van de ramp met vlucht MH17 niet zelf kan uitvoeren, dan wel de gevallen waarin de vertraging te zeer oploopt, uit te besteden aan particuliere forensische instituten. Van deze uitbesteding wordt momenteel nog gebruik gemaakt.
Daarbij worden de sporen die naar een particulier forensisch instituut dienen te worden overgebracht zo snel mogelijk na het insturen door de politie en registratie bij het NFI naar het betreffende particuliere instituut gestuurd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting Veiligheid en Justitie voor het jaar 2015?
Ja.
Het bericht ‘Zorgen om lichtere norm voor aardbevingsschade’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel en/of het besluit van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)?1
Ja.
Wat is de precieze redenatie van de NAM om de pga-norm (peak ground acceleration-norm) te verlagen?
NAM gaat in de opzet van de pilotregeling preventief versterken uit van een maximale grondversnelling van 0.2g in Loppersum en 0.12g daarbuiten. Deze waarden (met een 10% overschrijdingskans voor de komende drie jaar) worden ook gehanteerd in het instemmingsbesluit met het winningsplan, dat ik op 29 januari 2014 naar uw Kamer heb gestuurd. NAM heeft de normen niet verlaagd in de opzet van de pilotregeling en is binnen de kaders van het besluit gebleven. Er heeft hierover dan ook geen overleg met EZ en de Dialoogtafel plaatsgevonden.
In de interim-norm, gepubliceerd door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) van 15 mei 2014 is een grondversnelling van 0.32g genoemd. Deze grondversnelling is hoger dan de grondversnelling die NAM hanteert. Vooralsnog ga ik ervan uit dat dit komt doordat bij de berekening conservatieve schattingen zijn gebruikt. Zoals aangekondigd in mijn Kamerbrief van 16 december jl. (Kamerstuk 33 529 nr. 91), komt er een vervolg op deze interim-norm. Begin februari presenteert NEN de eerste versie van de Nationale Praktijk Richtlijn (NPR). Ik zal uw Kamer hier in de eerste week van februari over informeren.
Is de aanpassing van deze norm met u overlegd? En met de Dialoogtafel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over het besluit van de NAM om een lichtere pga-norm te hanteren voor het vaststellen en het eventueel herstellen van aardbevingsschade, en wat gaat u doen met dat besluit?
Zie antwoord vraag 2.
Welke pga-norm is minimaal noodzakelijk voor het Groningse aardbevingsgebied?
De te hanteren van pga-norm in een bepaald gebied is afhankelijk van de afstand tot de kern van het risicogebied. Zo zal de maximale grondversnelling in Loppersum groter zijn dan aan de rand van het risicogebied. Daarom is er geen sprake van één te hanteren grondversnelling (pga) die voor alle gebouwen toepasbaar is. De te hanteren pga-norm speelt een belangrijke rol bij het aardbevingbestendig maken van gebouwen. In de eerste week van februari zal ik uw Kamer informeren over de normen voor aardbevingbestendig bouwen. Dan zal ik ook nader ingaan op de pga-norm.
In het artikel wordt vermeld dat er gewerkt wordt aan een definitieve pga-norm; kunt u in verband met de (rechts)zekerheid van de inwoners uit het aardbevingsgebied toelichten hoe en wanneer deze wordt vastgesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Verkeerde beddenproblematiek Verpleging en Verzorging (V&V) en Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het probleem dat mensen met een GGZ C-problematiek die ouder worden door somatische aandoeningen soms een zorgzwaartepakket ZZP 4 tot en met 8 geleverd krijgen, en dat dit cliënten zijn die veelal vanuit Beschermd Wonen of Forensische zorg (omdat zij geen verpleeghuiszorg kunnen bieden) of vanuit een regulier verpleeghuis (omdat deze verpleeghuizen niet weten om te gaan met de gedragsproblematiek van deze doelgroep) komen?
Ik ben ermee bekend dat cliënten soms een andere zzp-indicatie kunnen hebben dan voor een instelling «gebruikelijk» is. Het zzp is dan voor de instelling sectorvreemd of instellingsvreemd. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om mensen met psychiatrische problemen die in een V&V-instelling verblijven. Zij hebben een indicatie zzp GGZ-C.
Kunt u aangeven om hoeveel mensen dit gaat?
Volgens gegevens van het Zorginstituut Nederland waren er op 1 januari 2014 ruim 1.600 cliënten die een indicatie zzp GGZ-C hadden en daarvoor V&V-zorg geleverd kregen.
Wat vind u van het feit dat met de overheveling GGZ-C naar gemeenten de dekking wegvalt voor een deel van deze zorg, en daarmee verpleeghuisbedden voor deze speciale doelgroep uit de Wet langdurige zorg (Wlz) vervallen, terwijl er juist wel V&V zorg wordt geleverd?
Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de zorg en ondersteuning van mensen met een indicatie zzp GGZ-C, ook als deze cliënten in een instelling voor gehandicapten of een verpleeghuis verblijven. Het is dus niet zo dat de dekking voor de zorg aan deze mensen wegvalt.
Klopt het dat met de overheveling van het beschermd wonen (GGZ-C) naar gemeenten de gemeente het beschermd-wonen-deel en niet het deel (behandeling en medicijnen) verpleeghuiszorg zal bekostigen? Zal het antwoord dan zijn dat de cliënt zelf een huisarts, apotheek en paramedische hulp zal moeten regelen? Deelt u de mening dat dit niet de bedoeling kan zijn, en dat het probleem van deze doelgroep is dat zij niet goed in staat is dit zelf te regelen, en eigenlijk tussen wal en schip dreigt te komen doordat deze een dubbelproblematiek heeft?
Ja, het klopt dat de gemeente alleen zorg draagt voor het beschermd wonen deel. Zorg door huisarts, apotheker en paramedische hulpverlener wordt vergoed uit de Zvw, net zoals dat ook het geval was bij beschermd wonen in de AWBZ. Het is dus in zijn algemeenheid niet ongebruikelijk om een eigen huisarts te hebben, ook niet voor cliënten in een instelling.
Voor sommige cliënten met een «sectorvreemde» indicatie zal dit wel nieuw zijn. De instelling moet hierover afspraken maken met zorgverleners. Cliënten moeten adequaat worden begeleid. Deze begeleiding houdt ook in dat de cliënten zullen worden ondersteund ten behoeve van toegang tot de benodigde zorg, zoals die van een huisarts of apotheker of paramedicus. Wanneer sprake is van een structureel gewijzigde zorgbehoefte, kan een nieuwe indicatie bij het CIZ worden aangevraagd.
Uit mijn contact met het Leger des Heils (één van de zorgaanbieders gericht op de hier aan de orde zijnde doelgroep) is mij gebleken dat het Leger des Heils op deze verandering reageert met een praktische oplossing, zodat de cliënten zo weinig mogelijk hinder ervaren van de veranderingen. Verder is van belang op te merken dat de huisarts zo nodig voor consultatie terecht kan bij de verpleeghuisarts.
Zoals aan uw Kamer toegezegd zal er in de toekomst ook voor ggz-cliënten toegang zijn tot de Wlz op basis van objectieve, inhoudelijke criteria. Het Zorginstituut Nederland stelt hiervoor momenteel een afwegingskader op dat in het voorjaar gereed zal zijn, waarna besluitvorming hierover zal plaatsvinden. Zowel voor cliënten met een zorgzwaartepakket C alsook voor cliënten met een zorgzwaartepakket B kan gelden dat zij tot deze groep behoren, die in de toekomst op basis van objectieve criteria toegang kunnen krijgen tot de Wlz. Dit kan ook gelden voor sommige cliënten met een «sectorvreemde» indicatie. Binnen de Wlz is sprake van een zogenaamd integraal pakket, wat betekent dat de benodigde algemeen medische zorg door de instelling zal worden geleverd indien de cliënt op behandeling is aangewezen.
Indien deze zorg naar de gemeente gaat en niet meer betaald wordt vanuit de V&V, moeten verpleeghuiszorgbehoevende (ex)dak- en thuislozen dan zelf een huisarts zoeken en paramedische hulpverlening, terwijl zij door hun somatische klachten langdurige verpleeghuiszorg nodig hebben? Vindt u dat hier een praktische oplossing voor moet komen,? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De effecten van het gebruik van landbouwgif op Natura2000 gebieden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de conclusie van Alterra-rapport 2542 «Ecologische gevolgen van bollenteelt op de Veluwe» dat vanwege het hoge gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen de teelt van bollen, waaronder lelies, significante schadelijke gevolgen kan hebben voor (natte delen van) Natura2000-gebieden?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat de bollenteelt in en rond Natura 2000-gebieden onaanvaardbare gevolgen kan hebben voor de natuur en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen? Zo nee, waarom twijfelt u aan het onderzoeksrapport van Alterra en welke wetenschappelijke onderbouwing heeft u voor uw eigen positie? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Nee. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt individuele middelen in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen aan de hand van internationaal vigerende toetsingskaders op tal van aspecten. Eén van deze aspecten is het effect op niet-doelwit organismen. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar risico’s voor deze organismen binnen het toepassingsgebied, maar ook naar risico’s voor deze organismen buiten het toepassingsgebied. Dit kunnen bijvoorbeeld Natura 2000-gebieden zijn. Voor het bepalen van deze risico’s wordt uitgegaan van een «realistic worst case» scenario en het beschermen van kwetsbare soorten («vulnerable focal species»). De keuze van de kwetsbare soort is afhankelijk van het specifieke beschermdoel.
Het Ctgb kijkt tijdens de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen nog niet naar de effecten van de toepassing van het totaal van middelen dat in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen wordt toegepast. Om te voorkomen dat dit tot een onderschatting van het daadwerkelijke milieurisico zou kunnen leiden, hanteert het Ctgb een veiligheidsmarge.
De beoordeling leidt alleen tot een toelating van individuele middelen als er geen onacceptabele risico’s zijn voor niet-doelwit organismen. Bij goed landbouwkundig gebruik zijn de risico’s van individuele middelen voor niet-doelwit organismen daarmee aanvaardbaar.
Bent u bereid om een verbod in te stellen op het in telen van bollen en andere gif-intensieve teelten in en rond Natura 2000-gebieden? Zo nee, waarom niet en op welke andere wijze bent u dan van plan natuurschade als gevolg van deze teelten te voorkomen?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de door Alterra gesignaleerde negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen tot nu toe niet door het bevoegd gezag zijn omgezet in handhaving van de Natuurbeschermingswet 1998 op dit punt, te weten een natuurtoets via een passende beoordeling, die al dan niet leidt tot afgifte van een Natuurbeschermingswetvergunning? Zo nee, kunt u de Kamer een overzicht sturen waaruit blijkt dat er wel natuurtoetsen zijn uitgevoerd? Kunt u bevestigen dat het achterwege blijven van de natuurtoets bij bollenteelten betekent dat er tot nu toe onterecht economische activiteiten zijn toegestaan in en bij natuurgebieden, die een groot negatief effect op de natuur hebben? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, op grond van welk wetenschappelijk onderzoek komt u tot deze conclusie?
De bollenteelt is geen «project» in de zin van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn en artikel 19f van de Natuurbeschermingwet 1998, maar een «andere handeling» in de zin van artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998. Er geldt derhalve geen verplichting tot de uitvoering van de natuurtoets in de vorm van een «passende beoordeling». Over het algemeen zal hier sprake zijn van «bestaand gebruik», dat op grond van artikel 19d, derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 niet vergunningplichtig is. Wel kunnen op grond van artikel 19c van die wet bij «aanschrijving» beperkingen aan bestaand gebruik worden opgelegd, als dat nodig is ter voorkoming van verslechtering van de kwaliteit van de habitats of van significante verstoring van soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. De provincie is bevoegd gezag, zowel voor vergunningverlening als voor inzet van de aanschrijvingsbevoegdheid.
Bent u bereid om te erkennen dat bollenteelt niet als het zogenaamde «bestaand gebruik» mag worden aangemerkt, waar geen Natuurbeschermingswetvergunning voor nodig zou zijn? Bent u voorts bereid te erkennen dat het Rijk, toen zij zelf nog bevoegd gezag was, passende beoordelingen had moeten uitvoeren waarin gekeken werd naar de ecologische gevolgen van bollenteelt op de natuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het besluit van de provincie Gelderland om naar aanleiding van dit onderzoek om, voor ingebruikname van een perceel voor bollenteelt, binnen een beschermingszone natte landnatuur, het effect op Natura 2000-doelen te toetsten via een vergunningprocedure?2
Het is aan het bevoegd gezag om naar aanleiding van het onderzoek een besluit hierover te nemen.
Wat vindt u er van dat de provincies tot nu toe het in gebruik nemen van akkers in en rond Natura 2000-gebieden voor de teelt van bollen gezien hebben als «bestaand gebruik» waar geen natuurtoets voor nodig zou zijn? Deelt u de mening dat dit niet in overeenstemming is met uw oordeel over «bestaand gebruik» in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof in de Natuurbeschermingswet 1998, welke u na advies van de Raad van State heeft geschrapt?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 5. Het advies van de Raad van State in het kader van de Programmatische aanpak stikstof had betrekking op projecten met mogelijk significant negatieve gevolgen, niet op bestaand gebruik.
Kunt u bevestigen dat er ook buiten Gelderland het telen van bollen en andere gif-intensieve teelten plaatsvindt in en rond het Natura 2000-gebieden waarbij deze bollenteelt mogelijk significante negatieve effecten hebben gezien de gestelde instandhoudingsdoelen? Kunt u aangeven bij welke Natura 2000-gebieden dat het geval is en kunt u dan ook bevestigen dat de conclusies van het rapport niet alleen gelden voor Gelderland, en dat er ook bij deze andere Natura 2000-gebieden kans is op een significant negatief effect op aquatische milieus?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de overige provincies te instrueren om direct de conclusies van het rapport van Alterra in beleid om te zetten, en dus in ieder geval nieuwe bollenteelt in en nabij natte natuurgebieden te onderwerpen aan een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet? Zo nee, waarom niet, en vindt u het gerechtvaardigd dat er hierdoor een groot verschil komt te bestaan tussen de verschillende provincies waardoor er niet alleen verschillende beschermingsniveaus zullen ontstaan voor Natura 2000-gebieden maar ook de rechtsgelijkheid van ondernemers wordt aangetast?
Ik zie hier op basis van mijn antwoorden op de vragen 4 en 5 geen aanleiding toe. Het is primair aan de provincies om – met inachtneming van de specifieke omstandigheden van het geval en de kenmerken van het gebied – ten aanzien van de verlening van vergunningen en inzet van de aanschrijvingsbevoegdheid hun afwegingen te maken en ervoor zorg te dragen dat overeenkomstig de eisen van de Habitatrichtlijn wordt gehandeld.
Bent u tevens bereid om de provincies te instrueren om in en rond alle Natura 2000-gebieden met terugwerkende kracht een passende beoordeling uit te voeren voor alle bestaande bollenakkers, zodat de natuureffecten van deze teelten in ieder geval worden onderzocht? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze bent u dan voornemens om uw eindverantwoordelijkheid voor een goede staat van instandhouding van de Natura 2000-gebieden in te vullen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat bovenstaande niet alleen geldt voor de bollenteelt, waarbij gemiddeld 36 kg actieve stof/ha aan landbouwgif wordt gebruikt, maar dat dit ook geld voor andere gifintensieve teelten, zoals bijvoorbeeld rozen, met 86 kg actieve stof /ha?
De hoeveelheid actieve stof die per hectare wordt toegediend is in principe niet relevant. Relevant is de daadwerkelijke blootstelling van de kwetsbare organismen aan gewasbeschermingsmiddelen, omdat er zonder blootstelling géén effect is. Blootstelling en effect neemt het Ctgb mee in zijn risicobeoordeling (zie het antwoord op vraag 2).
Vanaf hoeveel kg actieve stof/ha is het risico op significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen zo groot dat er een passende beoordeling plaats moet vinden via een vergunningverleningprocedure? Indien dit niet bekend is bij u, bent u bereid om daar nader onderzoek naar te laten verrichten?
Zie het antwoord op vraag 11.
Uit het onderzoek blijkt ook dat veel effecten van het hoge en gecombineerde gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op de flora en fauna niet goed te beoordelen zijn, door gebrek aan gegevens voor bestrijdingsmiddelen en door een gebrek aan meetpunten; bent u bereid om naar deze kennishiaten wetenschappelijk onderzoek in te stellen, om zo de ecologische gevolgen van het hoge gebruik van bestrijdingsmiddelen op de natuur vast te kunnen stellen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, hanteert het Ctgb een veiligheidsmarge voor de effecten van het totaal van middelen dat in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen wordt toegepast. Er wordt momenteel op Europees niveau onderzocht hoe het gecombineerd gebruik preciezer kan worden meegenomen in de internationaal geharmoniseerde toetsingskaders. Deze toetsingskaders worden – als dit noodzakelijk wordt geacht – geactualiseerd.
Het Ministerie van Economische Zaken financiert al vele jaren onderzoek naar beoordelingsmethodieken voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Het is gebruikelijk dat hierin kennishiaten worden opgepakt. In 2015 wordt bijvoorbeeld een verkenning uitgevoerd naar de blootstelling van en de effecten op waterorganismen van het gelijktijdig en/of herhaald toepassen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen.
Op de hoge zandgronden van de Veluwe is er zo goed als geen oppervlaktewater in de nabijheid van bollenpercelen. Het uitbreiden van het aantal meetpunten op de Veluwe is daardoor niet relevant.
De gebruikte gegevens over hoeveel bestrijdingsmiddelen er bij welke teelten worden gebruik zijn uit 2008, dat zijn ook de laatste data dat er cijfers te vinden zijn op CBS; kunt u aangeven wanneer deze gegevens geupdate worden? Kunt u dit ook aangeven voor de gegevens over normoverschrijdingen in de bestrijdingsmiddelenatlas?
Het CBS verwacht het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de akker- en tuinbouw over 2012 eind 2014 te publiceren.
De bestrijdingsmiddelenatlas wordt jaarlijks voorzien van een update. Voor het eind van 2014 zullen de meetgegevens uit 2013 in de bestrijdingsmiddelenatlas zijn opgenomen.
Kent u het bericht «Trucker vrijuit bij overnachting naast snelweg»?1
Ik ben bekend met het desbetreffende bericht.
Klopt het dat er in de Rotterdamse regio alleen betaalde parkeervoorzieningen voor vrachtwagens zijn voor nacht- en weekendparkeren op de A15-corridor in het Rotterdams havengebied en niet op de A20 corridor richting de haven van Hoek van Holland?
Dat is juist. In het Rotterdamse havengebied is een aantal truckparkings waar chauffeurs 24 uur per dag beveiligd kunnen verblijven. Van 20.00 uur tot 06.00 uur dient hier voor betaald te worden.
Op de A20 corridor richting Hoek van Holland zijn geen betaalde parkeervoorzieningen.
Bent u er mee bekend dat er momenteel veel overlast is van overnachtende vrachtwagenchauffeurs bij twee tankstations langs de A20 bij Vlaardingen en dat deze chauffeurs niet willen betalen voor de alternatieve parkeervoorzieningen voor langparkeren?
Het is mij bekend dat er overlast is van overnachtende vrachtwagenchauffeurs langs de A20. Er vindt momenteel overleg plaats tussen de Stadsregio Rotterdam en Rijkswaterstaat. In dit overleg is een (concept)plan van aanpak opgesteld voor een gezamenlijk parkeer- en handhavingsbeleid. Dit plan omvat een analyse van de huidige situatie, knelpunten en behoeften. Na vaststelling van dit plan volgt een maatregelenpakket en uitvoeringsprogramma. De start van het programma is voorzien in 2015. Het plan voorziet ook nog in het monitoren van de voortgang en het resultaat.
Naast genoemde partijen zijn hier ook het Havenbedrijf Rotterdam en Transport en Logistiek Nederland bij betrokken.
Wanneer wordt het overleg tussen Rijkswaterstaat en regio, politie en de logistieke sector over deze problemen afgerond?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de rij- en rusttijden voor chauffeurs van belang zijn in het kader van verkeersveiligheid en dat het daarbij past dat er voldoende parkeervoorzieningen zijn?
In het belang van de verkeersveiligheid dienen chauffeurs uitgerust op weg te gaan. Het is daarom belangrijk dat er voor chauffeurs voldoende parkeermogelijkheden zijn om te voldoen aan de rij- en rusttijdenwet. Voor een rust van korte duur kunnen chauffeurs gebruik maken van verzorgingsplaatsen langs autosnelwegen. Voor een lang verblijf kunnen zij gebruik maken van speciaal daarvoor ingerichte private parkings.
Deelt u de mening dat u in een steeds verder internationaliserende transportmarkt een verantwoordelijkheid heeft in het realiseren van sobere gratis parkeervoorzieningen voor de nacht en het weekend langs het Rijkswegennet voor chauffeurs? Deelt u de mening dat dit ook nodig is om te voorkomen dat deze overnachtende chauffeurs parkeren in de bebouwde kom en/ of reguliere verzorgingsplaatsen volledig bezetten, waardoor andere chauffeurs zich door de volle verzorgingsplaatsen moeilijk kunnen houden aan de rij- en rusttijden?
Mijn primaire opgave is de veiligheid en doorstroming op het hoofdwegennet waarborgen. Vanuit die opgave voel ik me verantwoordelijk voor het aanbieden van parkeermogelijkheden voor de korte rust. Voor het aanbieden van parkeercapaciteit voor de lange rustpauzes voel ik mij echter niet verantwoordelijk. Ik ben van mening dat voor de lange rust gebruik zou moeten worden gemaakt van de beveiligde private parkings op het onderliggend wegennet omdat deze beschikken over de daarvoor benodigde voorzieningen.
Ik erken dat chauffeurs op zoek gaan naar een gratis mogelijkheid om te overnachten. Vinden zij die niet langs het hoofdwegennet, dan wijken zij uit naar het onderliggend wegennet. Dat is voor mij echter geen reden om extra mogelijkheden om te overnachten aan te bieden langs het hoofdwegennet. Er zijn voldoende private parkings die in die behoefte voorzien. Het is de verantwoordelijkheid van de sector en van de chauffeurs hier gebruik van te maken.
Klopt het dat Rijkswaterstaat in de concept strategische beheervisie ten aanzien van het parkeren langs Rijkswegen constateert dat er op meerdere locaties sprake is van overbelasting door het langparkeren, maar dat Rijkswaterstaat tegelijkertijd de capaciteit voor langparkeren langs het hoofdwegennet drastisch wil terugschroeven en stelt dat regionale overheden hier een oplossing voor moeten vinden?
In drukke herkomst- en bestemmingsgebieden zoals de mainports en greenports en op sommige corridors is inderdaad sprake van overbelasting als gevolg van lang parkeren. Dit wordt veroorzaakt doordat chauffeurs in hun cabine overnachten en door oneigenlijk gebruik (kamperen, stallen van trailers, wachten op een retourlading) van de verzorgingsplaats. Ik zie het niet als mijn verantwoordelijkheid om dit oneigenlijk gebruik te faciliteren. Ik ben niet voornemens om de huidige parkeercapaciteit te reduceren. Integendeel: tot 2017 investeer ik € 25 miljoen in capaciteitsuitbreiding en kwaliteitsverbetering van diverse verzorgingsplaatsen. Ik verwacht niet van regionale overheden dat zij de vraag naar gratis overnachtingsplekken gaan oplossen. Op regionaal niveau zal met alle betrokken partijen naar oplossingen gezocht moeten worden voor problemen die zich voordoen als gevolg van overbelaste verzorgingsplaatsen.
Ik zoek de oplossing primair in het stimuleren van de markt om meer private truckparkings te ontwikkelen en in het beter benutten van bestaande parkings. Dat laatste kan bijvoorbeeld met behulp van een app, die aangeeft waar nog vrije parkeerplaatsen zijn. Zo kan de chauffeur beter zijn rij- en rusttijden plannen. Daarnaast onderzoek ik welke mogelijkheden er zijn om de parkeerduur wettelijk te beperken en in hoeverre dit vervolgens gehandhaafd kan worden. Regionale overheden kunnen in hun grondbeleid en ruimtelijke ordening de ontwikkeling van private parkings stimuleren.
De sector zelf tenslotte, is er voor verantwoordelijk dat chauffeurs gestimuleerd worden om op een private parkeerplaats te verblijven.
Vindt u het terecht dat regionale overheden de parkeerproblemen langs het Rijkswegennet moeten oplossen terwijl deze het gevolg zijn van (de handhaving van) Europees vastgestelde rij- en rusttijden waarin deze regionale overheden geen partij zijn? Bent u bereid de strategische beheervisie op dit punt aan te passen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat met de komst van de Blankenburgtunnel de twee huidige overbelaste verzorgingsplaatsen Aalkeet en Rijskade langs de A20 zullen worden opgeheven? Deelt u de zorg dat de chauffeurs die daar momenteel parkeren, vervolgens in de regio Vlaardingen en het Westland gaan parkeren en daar voor meer overlast zullen gaan zorgen? Vindt u dat een wenselijke situatie?
Het voorkeursalternatief van de Blankenburgtunnel heeft consequenties voor de verzorgingsplaatsen Aalkeet en Rijskade. Aalkeet kan niet blijven bestaan gezien het toekomstige knooppunt dat deze verzorgingsplaats raakt. Voor Rijskade wordt momenteel samen met betrokkenen (gemeente Vlaardingen en BP) onderzocht hoe deze ingepast kan worden in het ontwerp, zodat deze in stand kan worden gehouden.
Een onderdeel van het plan van aanpak van de Stadsregio (zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 4) is een inventarisatie van de parkeercapaciteit in de regio. Het opheffen van verzorgingsplaats Aalkeet wordt daarin meegenomen. Mocht blijken dat de capaciteit (in de toekomst) ontoereikend is, dan ga ik in overleg met de eerder genoemde partijen verkennen hoe wij kunnen voorkomen dat de huidige overlast door langdurig parkerende vrachtwagens verergert of zich verplaatst naar het onderliggend wegennet.
Gaat u langs de A20 voor een alternatief zorgen voor deze verzorgingsplaatsen opdat de overlast in Vlaardingen zich niet uitbreidt maar juist wordt beperkt?
Ik blijf mij inspannen om met markpartijen mogelijkheden te verkennen. Momenteel ben ik bezig met de beoordeling van een marktinitiatief voor een truckparking in de nabijheid van de A20.
Klopt het dat vanwege de realisatie van de doortrekking van de A15 in Oost-Nederland eveneens parkeercapaciteit verdwijnt, doordat verzorgingsplaats Oudbroeken langs de A12 wordt opgeheven en langs het nieuwe tracé van de A15 geen nieuwe verzorgingsplaatsen zijn voorzien? Deelt u de mening dat langs transportcorridors in Oost-Nederland nu al een structureel tekort aan parkeerplaatsen voor vrachtauto’s bestaat? Zo ja, op welke manier wilt u dit tekort op gaan lossen?
Het klopt dat verzorgingsplaats Oudbroeken wordt opgeheven. Op deze locatie komt het nieuwe knooppunt met de A12 te liggen. Op het nieuwbouwgedeelte van de A15 is geen nieuwe verzorgingsplaats voorzien.
Langs de transportcorridors in Oost-Nederland is momenteel een tekort aan parkeercapaciteit voor vrachtwagens. Op plaatsen waar grote problemen bestaan, breid ik de parkeercapaciteit uit en zoek ik naar oplossingen in overleg met marktpartijen. De werkzaamheden hiervoor zijn dit jaar gestart en zullen in 2016 worden afgerond.
Het bericht dat Nederland door Rusland als grote illegale vleessmokkelaar wordt genoemd |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pork from EU disguised as mushrooms, bubble gum busted by Russia»?1
Ja.
Kunt u de berichten uit Rusland bevestigen waarbij grote partijen vlees uit Nederland zijn omgekat naar oorsprong dan wel inhoud, waarbij Nederlands vlees zelfs geëxporteerd zou worden onder de noemer «champignons uit China»?
Sinds eind januari 2014 accepteert de Russische Federatie geen varkensvlees meer uit de EU. Nederlandse bedrijven produceren daarom niet meer voor de Russische Federatie en bieden ook geen partijen aan voor exportcertificering voor de Russische Federatie bij de NVWA. Sinds eind januari 2014 heeft de NVWA geen certificaten voor de export van varkensvlees(producten) naar de Russische Federatie afgegeven.
Eind oktober 2014 heeft de Russische veterinaire dienst de Europese Commissie CVO geïnformeerd over de vondst van varkensvlees(producten) uit een aantal EU-lidstaten en een derde land in een 26-tal zeecontainers op schepen afkomstig uit een aantal Europese havens. De Europese Commissie heeft op haar beurt de Nederlandse CVO hierover geïnformeerd. In mijn antwoord beperkt ik mij tot het vlees dat in Nederland is geproduceerd.
In een aantal containers heeft de Russische veterinaire dienst varkensvlees(producten) uit Nederland aangetroffen. Deze producten waren verborgen onder niet-veterinaire producten. Navraag bij de betrokken bedrijven, NVWA en de Nederlandse douane heeft de volgende informatie opgeleverd: Van de 26 containers, blijken er 25 niet te bestaan in de internationale registers voor zeecontainers. De containers zijn ook niet, zoals gebruikelijk, aangemeld voor een transportbeweging.
Op basis van de foto’s van de Russische veterinaire dienst heeft gemaakt van de bewuste partijen vlees kan duidelijk worden opgemaakt dat het originele dozen en producten betreft. De partijen vlees zijn niet omgekat als vlees afkomstig uit een ander land. De Nederlandse bedrijven in kwestie hebben deze partijen niet aangeboden voor exportcertificering naar een ander derde land. De Nederlandse producenten hebben deze partijen verkocht aan verschillende Nederlandse en buitenlandse handelaren. Volgens opgave van de handelaren hadden deze partijen een ander EU-land als bestemming, en gelden de regels van de interne markt. De partijen Nederlands vlees zijn niet vanuit een Nederlandse haven naar Rusland verscheept.
Bent u bereid bij de European Food and Safety Agency (EFSA) aan te dringen op strengere controles? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, de bevoegdheid tot controle op de naleving van de Europese wetgeving ten aanzien van voedselveiligheid ligt bij de lidstaten en niet bij de EFSA.
Het bericht dat Patiëntgegevens zonder toestemming zijn gedeeld |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Patiëntgegevens zonder toestemming gedeeld»?1
Ik heb het bericht «Patiëntgegevens zonder toestemming gedeeld» met interesse gelezen.
Vindt u het acceptabel dat in ongeveer 5% van de gevallen geen rechtsgeldige toestemming voor het uitwisselen van medische gegevens kon worden vastgesteld?
Ik vind het belangrijk dat de patiënt om toestemming wordt gevraagd bij de uitwisseling van medische gegevens. En het is een wettelijke eis dat de toestemming van de patiënt is gevraagd. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft bij het Landelijk Schakelpunt (LSP) een steekproef van 149 dossiers onderzocht. Bij acht dossiers kon niet worden aangetoond dat er sprake was van rechtsgeldige, uitdrukkelijke toestemming voor de uitwisseling van medische gegevens. Het CBP stelt in haar rapportage dat de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ) inmiddels voldoende technische en organisatorische waarborgen heeft getroffen om te bewerkstelligen dat alleen persoonsgegevens verwerkt worden van patiënten die daarvoor aan hun zorgaanbieder een rechtsgeldige toestemming hebben verleend.
Bent u van plan alle 5 miljoen aanmeldingen te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van plan nader onderzoek te verrichten. In Nederland is een onafhankelijke toezichthouder en dat is het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft als taak toezicht te houden op de naleving en toepassing van onder andere de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het CBP bepaalt zelf of er onderzoek danwel nader onderzoek wordt gedaan.
Zijn de betrokken patiënten ervan op de hoogte gesteld dat hun medische gegevens uitgewisseld konden worden? Zo nee, waarom niet?
De Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ) heeft aangegeven dat in alle acht gevallen de zorgverlener daadwerkelijk toestemming van de patiënt heeft verkregen voor uitwisseling van gegevens. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) oordeelde dat het aantonen van de rechtsgeldigheid van deze toestemming nog onvoldoende was. In twee gevallen ontbrak een handtekening of de datum op het formulier. In zes gevallen was de informatie voorafgaand aan de toestemming niet aantoonbaar fysiek verstrekt aan de patiënt. Het verstrekken van foldermateriaal via balies en in informatierekken acht het CBP niet voldoende.
In alle acht gevallen is op verzoek van VZVZ door de zorgverlener ter controle opnieuw contact met de patiënt opgenomen. In alle gevallen waarin de patiënt bereikt kon worden, is de toestemming bevestigd aan de zorgverlener. Patiënten die niet binnen twee weken bereikt konden worden (dit waren 4 van de 8 personen), zijn door de zorgverlener bij het LSP afgemeld
Waaruit bestaan de maatregelen die de VZVZ (de organisatie die verantwoordelijk is voor het voormalige elektronische patiëntendossier) heeft genomen?
De Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ) verricht reguliere en periodieke controles bij de aangesloten zorgaanbieders. De VZVZ heeft mij bericht daarnaast de volgende aanvullende maatregelen zijn genomen.
Allereerst zijn de instructies en de ondersteuning van de VZVZ bij het inrichten en uitvoeren van de toestemmingsprocedure bij de aangesloten zorgaanbieders onder de aandacht gebracht. Vervolgens zijn de eisen in de toestemmingsprocedure aangescherpt. Ook is er bij de zorgaanbieders op aangedrongen dat een strikte scheiding wordt aangebracht tussen de formulieren die met «ja» of met «nee» zijn ingevuld. Hierop moet de zorgaanbieder toezicht houden, waardoor misverstanden worden uitgesloten.
Tot slot heeft de VZVZ het drukwerk, de formulieren, de website en de instructies aangescherpt over het verkrijgen van toestemming.
Welke sancties staan er op het niet naleven van de Wet bescherming persoonsgegevens?
Degenen die in strijd handelen met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) kunnen op verschillende manieren worden aangesproken, zowel op grond van het privaatrecht, het bestuursrecht of het strafrecht. Ook betrokkenen die vermoeden dat er misbruik is gemaakt van hun gegevens kunnen via deze wegen hun recht halen. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) is de toezichthouder op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Op dit moment kan het CBP bij overtredingen van de materiële normen van de Wbp bestuursdwang toepassen of een last onder dwangsom opleggen. Op 24 november jl. heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 662) waarin is opgenomen dat het CBP ook de bevoegdheid krijgt een bestuurlijke boete op te leggen bij overtreding van de materiële normen van de Wbp.
Wanneer gaat u een einde maken aan het Landelijk Schakelpunt (LSP)?
Ik ga geen einde maken aan het Landelijk Schakelpunt. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Het verwijt van de burgemeester van Maastricht dat er onvoldoende steun uit Den Haag komt in de strijd tegen criminaliteit |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoes onder vuur om criminaliteit»?1
Ja.
Erkent u de link tussen het drugsbeleid en de toename in misdrijven als inbraak, geweld en straatroof?
Een causale relatie tussen het aantal high impact crimes en de invoering dan wel handhaving van het ingezetenencriterium kan niet worden aangetoond. Wel is het aantal high impact crimes afgenomen ten opzichte van voorgaande jaren, zowel in Maastricht als ook landelijk.
Hoe verklaart u dat Maastricht een koppositie heeft overgenomen als het gaat om high impact crimes sinds de coffeeshops gesloten zijn voor buitenlanders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid naar de oproep van de burgemeester van Maastricht voor «reguleren, reguleren, reguleren» te luisteren? Zo nee, waarom niet en wat doet u anders om te helpen?2
Ik beschouw het lokaal bestuur als een zeer belangrijke partner in de gezamenlijke aanpak van criminaliteit en overlast. Over het coffeeshopbeleid en de veranderingen daarin, die onder het vorige kabinet zijn ingezet, heb ik vanaf het begin intensief contact met alle betrokken burgemeesters. Ik onderhoud regelmatig contact met burgemeesters van coffeeshopgemeenten en van gemeenten die drugsoverlast en drugscriminaliteit ervaren, juist omdat ik de ernst van de problematiek volledig onderschrijf. Zo heb ik mij, tijdens mijn werkbezoek aan Maastricht, begin januari 2015, door de burgemeester laten informeren over de lokale situatie voor wat betreft de aanpak van overlast als gevolg van het coffeeshopbeleid in Maastricht en de intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Limburg. Ik heb alle vertrouwen in de aanpak van het lokaal bestuur, het Openbaar Ministerie en de politie.
In het huidige beleid wordt nadrukkelijk de ruimte gegeven aan betrokken gemeenten om de handhaving van het ingezetenencriterium zo nodig gefaseerd in te voeren waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid. Voor wat betreft de regulering van hennepteelt heeft er in 2013, op verzoek van de Tweede Kamer, een uitgebreide inventarisatie plaatsgevonden van gemeentelijke plannen met betrekking tot gereguleerde hennepteelt. In vervolg daarop heb ik alle burgemeesters die een plan hebben ingestuurd, persoonlijk gesproken. Het resultaat daarvan, inclusief een reactie op aangedragen argumenten, is neergeslagen in mijn brief aan uw Kamer van 18 december 2013 (Kamerstuk 24 077, nr. 314).
Daarnaast zijn de argumenten die door gemeenten zijn aangevoerd ter onderbouwing van hun plannen uitgebreid behandeld en becommentarieerd in het, in mijn opdracht, door een onafhankelijke externe partij, uitgevoerde onderzoek «Internationaal recht en cannabis, Een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt», van Prof. Dr. P.H.P.H.M.C van Kempen en Mr. M.I. Fedorova van de Radboud Universiteit Nijmegen, dat ik op 21 maart 2014 aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 24 077, nr. 316).
Een belangrijk argument tegen (experimenteren met de) regulering van hennepteelt betreft het gegeven dat een groot deel van deze teelt bestemd is voor de export. Onlangs is in een onderzoek van het WODC gevalideerd dat inderdaad een groot gedeelte van de in Nederland geteelde cannabis naar het buitenland wordt geëxporteerd. Dit onderzoek heb ik u op 16 december 2014 doen toekomen (Kamerstuk 24 077, nr. 339).
Alles overziende stel ik vast dat ik met enkele burgemeesters van inzicht verschil over wat de meest effectieve en daarmee gewenste aanpak kan en moet zijn. Het antwoord op de problematiek moet mijns inziens niet gevonden worden in regulering van de teelt, maar in een krachtige en gezamenlijke aanpak van criminaliteit en overlast (zie ook antwoord onder vraag 6).
Hoe verklaart u het verwijt van de burgemeester van Maastricht dat er onvoldoende steun uit Den Haag komt?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u bijdragen aan het oplossen van de problemen met drugscriminaliteit in Maastricht en andere plaatsen?
De huidige aanpak zet in op het geïntegreerd tegengaan van hennepteelt en andere vormen van ondermijnende criminaliteit. Door de samenwerking tussen onder meer gemeenten, politie, Openbaar Ministerie en Belastingdienst, daarin ondersteund door de Regionale Informatie- en ExpertiseCentra (RIECs), zijn de verschillende diensten steeds beter in staat informatie te delen, gezamenlijk keuzes te maken en als één overheid te interveniëren. In dit verband wijs ik u op de Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit 2013 en het jaarverslag RIEC/LIEC 2013, die op 16 juli 2014 naar uw Kamer zijn gezonden (Kamerstuk 29 911, nr. 92). Hieruit blijkt onder meer dat het aantal projectmatige onderzoeken naar grootschalige hennepteelt en de hoeveelheid aangepakte criminele samenwerkingsverbanden het afgelopen jaar wederom zijn gestegen en dat ook binnen de RIECs elk jaar meer casussen op een geïntegreerde wijze zijn behandeld. Het is met voortzetting en intensivering van deze werkwijze dat het kabinet de georganiseerde (drugs)criminaliteit terug wil dringen en beheersen. Ook het wetsvoorstel Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt, dat onlangs door de Eerste Kamer werd aangenomen en 1 maart 2015 in werking treedt, vormt een belangrijke bijdrage in de strijd tegen de illegale hennepteelt.
Voor Zuid-Nederland geldt bovendien dat het bevoegd gezag aldaar aanleiding heeft gezien de aanpak van ondermijnende criminaliteit verder te intensiveren. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd per brief van 4 september 2014 (Kamerstuk 29 911, nr. 93) en laatstelijk tijdens het Algemeen Overleg Georganiseerde Criminaliteit op 30 oktober 2014. Binnen de bestaande capaciteit wordt 125 fte politiecapaciteit ingezet voor de bestrijding van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit, waaronder hennepgerelateerde criminaliteit. Alle 125 aangewezen politiemedewerkers in de drie Zuidelijke provincies zijn sinds november 2014 operationeel. Deze 125 politiemedewerkers werken in speciale ondermijningsteams en draaien zaken op de afgesproken thema’s synthetische drugs en hennepteelt. Het toezicht en de sturing op deze teams is zodanig dat men direct kan reageren als de situatie daarom vraagt: korte klappen en korte onderzoeken met bijzondere aandacht voor het afpakken van crimineel vermogen.
Waarom geeft u geen gehoor aan burgemeesters die alternatieve oplossingen zoeken voor de problemen met drugscriminaliteit?
Zie antwoord vraag 4.
De asielexplosie in het Drenthse Oranje |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het gaat mis met zoveel asielzoekers»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het alle redelijkheid te buiten gaat om een dorpje van 140 inwoners door de komst van 1.400 asielzoekers te laten vertienvoudigen?
Voor wat betreft de gang van zaken rondom de komst van een asielzoekerscentrum verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5 over een asielzoekerscentrum in Winschoten of Scheemda (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 548). Ik realiseer mij dat dit impact heeft op de omwonenden. Desalniettemin is het noodzakelijk asielzoekers op te vangen en daartoe worden geschikte locaties gezocht die op zo kort mogelijke termijn beschikbaar zijn.
Begrijpt u de grote zorg in het Drenthse dorp voor ontwrichting van de lokale gemeenschap?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook van mening dat inwoners van plaatsen zoals Oranje, die geconfronteerd worden met de komst van een asielzoekerscentrum, de mogelijkheid dienen te hebben dit te blokkeren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het beleid steeds nieuwe groepen asielzoekers toe te laten, moet worden vervangen door een beleid van opvang in de regio? Zo neen, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 over een asielzoekerscentrum in Winschoten of Scheemda (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 548).
In hoeverre begrijpt u dat de enige structurele oplossing van het probleem een opt-out is ten aanzien van het Europese immigratie- en asielbeleid?
Gelet op het feit dat de komst van asielzoekers naar Nederland meestal verband met crises in landen van herkomst, deel ik niet de mening dat de enige structurele oplossing een opt-out is ten aanzien van het Europese immigratie- en asielbeleid. Structurele oplossingen zullen vooral gerealiseerd moeten worden in de landen van herkomst.
Het bericht “UWV stuurt werkzoekenden naar oplichters” |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UWV stuurt werkzoekenden naar oplichters»?1
Ja
Hoe kan het zijn dat een frauderend detacheringsbureau kan adverteren op de website werk.nl van het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen)? Aan welke voorwaarden moeten bedrijven voldoen om toegang te krijgen tot de website werk.nl?
Op werk.nl kunnen op drie manieren vacatures verschijnen:
Ten eerste door directe plaatsing van een vacature op werk.nl door werkgevers of intermediairs. De werkgevers en intermediairs moeten daarbij beschikken over een bij UWV aangevraagd werkgeversaccount. UWV controleert daarbij of het om een reële werkgever of een reëel intermediair gaat. Door deze werkgevers en intermediairs gemelde vacatures worden door UWV altijd gecontroleerd op woorden die op misbruik, fraude of discriminatie kunnen duiden. Werkzoekenden kunnen vanuit werk.nl direct op de gemelde vacatures solliciteren.
Ten tweede vacature van partners. Met een aantal grote vacature-aanbieders heeft UWV afspraken gemaakt over het publiceren van vacatures op werk.nl. Zij kunnen vacatures op hun eigen vacaturebanken geautomatiseerd doorzetten naar werk.nl. De teksten van de doorgezette vacatures worden door UWV op dezelfde wijze gecontroleerd als de direct geplaatste vacatures (zie het vorige punt).
Ten derde zijn er vacatures die verkregen zijn op basis van «webcrawling». Dit zijn vacatures die afkomstig zijn van het internet. Met dit aanvullend aanbod van vacatures is UWV in staat om voor werkzoekenden een zeer groot deel van alle vacatures op de Nederlandse arbeidsmarkt inzichtelijk te maken. De mogelijkheden voor werkzoekenden om werk te vinden worden hiermee sterk vergroot. Zo’n 60% van alle door UWV getoonde vacatures komt via webcrawling beschikbaar voor gebruikers van de werkmap van UWV. UWV controleert deze vacatureteksten vooraf altijd op woorden die op misbruik, fraude of discriminatie kunnen duiden. UWV controleert echter niet de identiteit van de aanbieder van de vacature(s). UWV toont alleen de eerste regels van de teksten van vacatures die via webcrawling zijn verkregen. Gebruikers van de werkmap kunnen vervolgens doorklikken naar de website van de aanbieder van de vacature om de gehele vacaturetekst te zien. De werkzoekende reageert op de website van de aanbieder op de betreffende vacature.
In de week van 27 oktober is de website van een werving- en selectiebedrijf nagemaakt door een fraudeur. Deze fraudeur, handelend onder de naam Alstaf Groep, heeft vacatures geplaatst op enkele commerciële vacaturesites. Deze vacatures zijn op basis van webcrawling ook opgenomen in het vacaturebestand van werk.nl. Gebruikers van de Werkmap konden deze vacatures opzoeken en via de website van de werkelijke aanbieder op de vacature reageren. Vervolgens werd de werkzoekende in een email verzocht om een kopie van een identiteitsbewijs in te sturen als voorbereiding op een sollicitatiegesprek. Dit mailverkeer speelde zich buiten het gezichtsveld van UWV af. In de vacatureteksten waarnaar via de werkmap kan worden doorgeklikt stond niet dat deze verzoeken onderdeel uitmaken van de sollicitatieprocedure. Uiteindelijk bleek het hier om een «spookbedrijf» te gaan, dat kopieën van identiteitsbewijzen verzamelt om daar vervolgens (mogelijk) mee te frauderen.
Worden bedrijven gescreend voordat ze kunnen adverteren op werk.nl? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat commerciële vacaturesites zoals »jobbird» en »vacaturedirect» vacatures kunnen plaatsen op werk.nl? Zo ja, welke voorwaarden zijn daar aan verbonden? Welke controle voert het UWV uit op de vacatures die geplaatst worden via dergelijke vacaturesites?
Nee, andere vacaturesites kunnen geen vacatures op werk.nl plaatsen. UWV vergaart door middel van «webcrawling» vacatures van andere websites. Die kunnen afkomstig zijn van bijvoorbeeld Jobbird of Vacaturedirect, maar ook van andere websites waarop vacatures staan vermeld.
Maakt het UWV gebruik van de informatie die bekend is bij de landelijke FraudeHelpdesk? Zo nee, waarom niet?
Ja, de Fraudehelpdesk heeft bij Bureau Integriteit van UWV melding gedaan van de mogelijke fraudegevallen die bij de fraudehelpdesk bekend waren. UWV heeft tevens via het eigen telefoonkanaal een aantal meldingen van gedupeerden ontvangen en een schadeclaim van een gedupeerde.
Hoe gaat u voorkomen dat frauduleuze bedrijven kunnen adverteren via de website van het UWV?
Op een (vacature)platform op internet, zoals werk.nl, is nooit met 100% zekerheid te garanderen dat frauduleuze bedrijven altijd met succes buiten de deur gehouden kunnen worden. Wel is deze zaak aanleiding voor UWV om informatie over veilig online solliciteren nog prominenter op werk.nl onder de aandacht te brengen. UWV adviseert werkzoekenden nadrukkelijk om bij online sollicitaties nooit persoonlijke gegevens zoals bankgegevens, kopie paspoort, rijbewijsnummer, BSN e.d. te geven. UWV zal, naar aanleiding van dit incident, bij de vacatures die via webcrawling zijn verkregen, gaan vermelden dat UWV niet kan instaan voor de identiteit van de betrokken vacatureaanbieder. Deze toevoeging wordt voor de jaarwisseling doorgevoerd op werk.nl
Wordt de fraude met identiteiten aangepakt? Hoe?
UWV doet zelf aangifte en heeft gedupeerden aangeraden aangifte te doen, voorzover zij dat niet al hadden gedaan. Ook het benadeelde werving- en selectiebedrijf heeft inmiddels aangifte gedaan. Gedupeerden wordt verder aangeraden om contact op te nemen met het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude en –fouten bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Verder staan op rijksoverheid.nl/identiteitsfraude adviezen op de vraag «Wat doe ik bij (mogelijke) identiteitsfraude?»
Het bericht 'Iedereen bij moskee wist van shariahuwelijken' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Iedereen bij moskee wist van shariahuwelijken»?1
Ja.
Hoeveel shariahuwelijken zijn er de afgelopen vijf jaar gesloten in Nederland, al dan niet voorafgegaan door een wettig huwelijk?
Hier is geen (landelijk) overzicht van beschikbaar.
Deelt u de mening dat de sharia de Nederlandse rechtsstaat ondermijnt, nooit op ons grondgebied mag worden toegepast en dus met kracht moet worden bestreden? Zo neen, waarom niet?
Ja, het is in strijd met de beginselen van de Nederlandse democratische rechtsstaat als mensen een eigen rechtssysteem hanteren dat zich buiten de kaders van onze rechtsorde begeeft. Het kabinet ziet het als haar taak dit te voorkomen.
Deelt u de mening dat imams die shariahuwelijken voltrekken het land uit moeten worden gezet of indien ze ook Nederlander zijn hun Nederlandse nationaliteit dienen te verliezen teneinde te kunnen worden uitgezet? Zo neen, waarom niet?
Artikel 1:68 van het Burgerlijk Wetboek stelt dat geen religieuze huwelijken mogen worden gesloten, als daarvoor nog geen burgerlijk huwelijk is voltrokken.
De bedienaar (zoals een dominee, goeroe of imam) van de godsdienst kan bij overtreding hiervan op grond van artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht een geldboete worden opgelegd.
De rijkswet op het Nederlanderschap bevat geen bepaling op grond waarvan intrekking van het Nederlanderschap wegens commune strafbare feiten mogelijk is. Invoering van een dergelijke bepaling wordt evenmin overwogen. Het Europees Nationaliteitsverdrag (Trb. 1998, 10), waartoe ook Nederland is toegetreden, staat het invoeren van een dergelijke bepaling niet toe.
Voor zover het vreemdelingen betreft, is voor het beëindigen van het rechtmatig verblijf een onherroepelijke veroordeling nodig waarna aan de hand van de glijdende schaal wordt beoordeeld of het rechtmatig verblijf kan worden beëindigd. Het recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, speelt bij deze beoordeling een belangrijke rol. Als het rechtmatig verblijf van een vreemdeling wordt beëindigd, krijgt hij een inreisverbod opgelegd of wordt hij ongewenst verklaard en moet hij Nederland direct verlaten. Als de vreemdeling dat niet doet, kan hij worden uitgezet.
Bent u bereid imam Fawaz Jneid, die heeft bekend illegale shariahuwelijken te hebben voltrokken, de Nederlandse nationaliteit te ontnemen en linea recta enkele reis richting Islamitische Staat te sturen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De langetermijncontracten en gasverkoop |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel laagcalorisch gas Gasterra in de periode 10/2013 – 09/2014 heeft beleverd ten behoeve van lange termijn contracten?
In genoemde periode heeft GasTerra aan afnemers onder lange termijn exportcontracten ongeveer 25 miljard m3 laagcalorisch gas geleverd. Daarvan is 21 miljard m3 geleverd op zich op de grens bevindende exitpunten voor laagcalorisch gas en bijna 4 miljard m3 op de TTF, zie in dat verband ook mijn beantwoording van vraag 3 en 4.
Is voor de periode 10/2013 – 09/2014 het maximum aan laagcalorisch gas, 34,5 miljard kuub (tabel 4 pagina 6 van het rapport Aardgasbeleid in Nederland: Actuele ontwikkelingen, documentnr.2014D35449) geleverd ten behoeve van buitenlandse contractuele verplichtingen van Gasterra of volstond een hoeveelheid dichter bij de minimale leveringsverplichting?
Zie het antwoord op vraag 1. In genoemde periode is minder geleverd dan
34,5 miljard m3. Aangezien het in genoemde periode relatief warm is geweest, was de vraag naar laagcalorisch gas navenant lager.
Kunt u aangeven hoeveel laagcalorisch gas uit het Groningenveld Gasterra in de periode10/2013 – 09/2014 u heeft verkocht via de virtuele handelsplaats TTF?
Zoals hiervoor aangegeven vindt de handel via de TTF plaats in energie-eenheden. De kwaliteit van het gas (hoog- c.q. laagcalorisch) speelt daarbij geen rol en er valt bijgevolg ook geen onderscheid naar herkomst of bestemming van het gas te maken.
In de periode 10/2013 – 09/2014 heeft GasTerra ongeveer 270 miljard kWh gas verkocht via de TTF. Ter vergelijking: dit komt overeen met de energiewaarde van ongeveer 25 miljard m3 hoogcalorisch gas of ongeveer 28 miljard m3 laagcalorisch gas.
Kunt u aangeven hoeveel laagcalorisch gas uit het Groningenveld Gasterra in de periode10/2013 – 09/2014 u heeft verkocht aan Nederlandse afnemers, specifiek aan huishoudens en klein zakelijke gebruikers, aan kantoren, instellingen en winkels, aan elektriciteitscentrales, en aan Warmte krachtkoppeling (WKK) en industrie?
In de periode 10/2013 – 09/2014 heeft GasTerra ruim 44 miljard m3 gas uit het Groningenveld afgenomen, waarvan 15 miljard m3 in 2013 en 29 miljard m3 in 2014. GasTerra heeft deze hoeveelheid ingevoed in het landelijk transportnet. Het is niet te herleiden wat het aandeel Groningengas is in het laagcalorisch gas dat eindverbruikers in Nederland ontvangen.
Kunt u aangeven hoeveel hoogcalorisch gas is in de periode 10/2013 – 09/2014 is omgezet in laagcalorisch gas?
In de betreffende periode is 4,4 miljard m3 hoogcalorisch gas toegevoegd aan het Groningengas en zo omgezet naar laagcalorisch gas.
Er is nauwelijks hoogcalorisch gas omgezet naar laagcalorisch gas door toevoeging van stikstof.
Klopt het dat in 2000 21,3 miljard kubieke meter laagcalorisch Groningengas is geproduceerd, en dat de rest dus hoogcalorisch gas uit andere velden was, dat met grote hoeveelheden stikstof moest worden «verdund» tot laagcalorisch gas? Klopt het dat toen toch wel aan alle gasleverantieverplichtingen kon worden voldaan en waarom is dat nu dan niet meer mogelijk? Is de stikstofproductiecapaciteit nu kleiner dan in 2000 of zijn de leveringsverplichtingen nu hoger dan in 2000?
Het verschil in hoogte van de Groningenproductie tussen 2000 en vandaag de dag kent de volgende oorzaken:
Aangezien de dalende productie van Duitsland en Nederlandse kleine velden niet heeft geleid tot een dalende vraag naar laagcalorisch gas heeft dit een groter beroep op het Groningenveld tot gevolg gehad.
In mijn brief van 17 januari 2014 (Kamerstuk 33 529, nr. 28) heb ik aangegeven dat een maximale inzet van de conversie-installaties het mogelijk maakt om de productie uit het Groningenveld terug te brengen tot 30 miljard m3 per jaar. Dit echter onder de voorwaarde dat de flexibiliteit van het Groningenveld volledig mag worden benut en er meer dan 30 miljard m3 mag worden geproduceerd indien de omstandigheden (met name temperatuur) daartoe aanleiding geven.
Is volgens u de 30 miljard m3 per jaar Groningengas waaraan wordt gerefereerd in de brief van 17 januari 2014 (Kamerstuk 33 529, nr. 28) de minimale hoeveelheid Groningengas is die nodig is om alle afspraken te kunnen voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is volgens u de hoeveelheid Groningengas die minimaal nodig is om in de behoefte aan laagcalorisch gas te voorzien?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt hetgeen gesteld wordt op pagina 6 van het rapport «Aardgasbeleid in Nederland: actuele ontwikkelingen» horende bij het onderzoek «Groningengas op de Noordwest-Europese Gasmarkt» dat enkele langlopende contracten eerder aflopen? Deelt u de mening dat langlopende contracten die nu aflopen niet moeten worden verlengd?
Zoals ik in de bijlage bij mijn brief over het aardgasbeleid in Nederland (Kamerstuk 29 023, nr. 176) heb aangeven, lopen enkele langetermijncontracten eerder af dan 2020. In diezelfde bijlage heb ik aangegeven dat de Staat als aandeelhouder van GasTerra zal borgen dat voorlopig geen nieuwe langetermijncontracten worden afgesloten.
Dit wil zeggen dat bestaande langetermijncontracten niet worden verlengd of in volume worden verhoogd en ook dat er geen nieuwe contracten met een looptijd van langer dan vijf jaar zullen worden gesloten.1
Het bericht dat een imam tientallen religieuze huwelijken sloot zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Iedereen bij moskee wist van shariahuwelijken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Artikel 1:68 van het Burgerlijk Wetboek stelt dat geen religieuze huwelijken mogen worden gesloten, als daarvoor nog geen burgerlijk huwelijk is voltrokken. De bedienaar (zoals een dominee, goeroe of imam) van de godsdienst kan bij overtreding hiervan op grond van artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht een geldboete worden opgelegd.
Naar aanleiding van een aangifte van het bestuur van de As Soenah-moskee is het Openbaar Ministerie (OM) een strafrechtelijk onderzoek gestart naar het voltrekken van illegale huwelijken door betrokkene. Alle in het onderzoek naar voren gekomen huwelijken zijn onderzocht. Een aantal door betrokkene voltrokken huwelijken bleken niet strafbaar te zijn. Deze huwelijken waren namelijk voltrokken, nadat de betrokken personen waren getrouwd door een ambtenaar van de burgerlijke stand. In enkele gevallen bleek de identiteit van de gehuwde personen niet te achterhalen, waardoor niet met zekerheid te zeggen is of het huwelijk ten overstaan van betrokkene voor of na het wettige huwelijk is gesloten. In deze gevallen is niet te achterhalen of de huwelijken illegaal voltrokken zijn. Uit het onderzoek kwamen uiteindelijk 5 bewijsbare zaken naar voren. De verdachte is op 14 november 2014 door het Gerechtshof te Den Haag veroordeeld tot vijf keer een voorwaardelijke geldboete van € 300,–.
Artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht betreft een overtreding. Uitsluitend medeplichtigheid aan misdrijven is strafbaar gesteld in artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht. Ik zie geen reden om van dit algemene beginsel af te wijken.
Hoeveel illegale islamitische huwelijken heeft de heer Fawaz als imam gesloten de laatste vijf jaar? Welke signalen heeft u dat het moskeebestuur van de As Soennah moskee daar medewerking aan heeft verleend of in elk geval kennis van heeft gehad? Worden de tientallen illegaal afgesloten huwelijken, zoals wordt beweerd door de heer Fawaz, onderzocht? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat medewerking verlenen aan en of faciliteren van illegale huwelijken eveneens strafbaar moet zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke schaal vinden illegale islamitische huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk plaats in Nederland en in andere moskeeën, of door andere imams? Heeft u hier een compleet beeld van en wat is uw aanpak teneinde dit fenomeen te bestrijden? Kunt u hier eveneens de aangenomen motie Yücel/Van Dijk2 bij betrekken die vraagt om de omvang van onwettige huwelijken waar imams en overheidsinstellingen bij betrokken zijn?
Het kabinet heeft geen zicht op de schaal waarop islamitische huwelijken, waarbij geen sprake is van een voorafgaand burgerlijk huwelijk, worden afgesloten. Evenmin heeft het kabinet zicht op in Nederland of in het buitenland op informele plaatsen afgesloten islamitische huwelijken.
Een reactie op de motie Yücel/Van Dijk is reeds gegeven in de brief van mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) aan de Tweede Kamer van 23 april 20143. Op dit moment wordt bekeken of een onderzoek dienstig kan zijn om het probleem aan te pakken en op te lossen. De Tweede Kamer wordt hierover door de Minister van SZW geïnformeerd voor het einde van 2014, als onderdeel van het meerjarig vervolg van de inzet tegen huwelijksdwang en achterlating (zelfbeschikking).
In welke mate worden islamitische huwelijken ook gesloten op informele, particuliere plaatsen zoals huizen, kantoren, buiten het zicht van organisaties en instanties? In welke mate worden die door Nederlandse moslims gesloten in het buitenland met huwelijkse gevangenschap in Nederland als gevolg?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat deze illegale islamitische huwelijken in strijd zijn met de wet en met name vrouwen in een kwetsbare positie kan brengen? Zo ja, bent u bereid het maximale te doen teneinde deze praktijken te stoppen? Zo ja, welke acties gaat u concreet ondernemen?
Een huwelijk is naar Nederlands recht alleen een huwelijk als het voltrokken is ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand en voldaan is aan de in het Burgerlijk Wetboek neergelegde voorwaarden en vereisten.
Ingevolge artikel 449 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is het strafbaar om als bedienaar van een godsdienst, voordat partijen hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe te verrichten. Als sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit, is het aan het OM om per geval te beoordelen of het opportuun is daartegen op te treden. Huwelijksdwang valt onder de brede aanpak van geweld in huiselijke kring van politie en OM.
De ministeries van Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Veiligheid en Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport werken aan het bestrijden van huwelijksdwang, zoals reeds uiteengezet in de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer d.d. 10 juli 20144.
Verschijnselen als huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap vormen een beperking van de fundamentele rechten en vrijheden en zijn daarom een schending van de mensenrechten.
Om vrij te kunnen beschikken over de eigen fundamentele rechten en vrijheden is kennis hiervan een eerste voorwaarde. Er wordt dan ook extra ingezet op bewustwording en voorlichting. Voorlichting over wat in Nederland is toegestaan en wat niet, inclusief de bijbehorende wettelijke maatregelen, zal naar verwachting een belangrijke preventieve werking hebben.
Verder is er voor alle vormen van huiselijk geweld het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG). Per 1 januari 2015 komt er ook een landelijk knooppunt huwelijksdwang. Dit is een kennis- en expertisecentrum dat wordt ondergebracht bij het SHG in Den Haag.
Voor rechtsvragen over beëindiging van een (religieus) huwelijk kunnen vrouwen terecht bij het Juridisch Loket voor gratis juridisch advies. Vrouwen kunnen zich tot de civiele rechter wenden, teneinde de medewerking van de echtgenoot te vorderen tot ontbinding van het religieuze huwelijk. Indien er een strafproces loopt, kunnen de slachtoffers bovendien kosteloos ondersteuning (in juridisch, praktisch, sociaal en psychologisch opzicht) krijgen van Slachtofferhulp Nederland.
Ik verwijs verder naar het antwoord op vragen 4 en 5.
Op welke wijze kunt u vrouwen die tegen hun wil vastzitten in een religieus islamitisch huwelijk en mogelijk te maken hebben met ondergeschiktheid, afhankelijkheid en in het ergste geval geweld, helpen en beschermen? Kunt u hierbij betrekken de omstandigheid dat vrouwen in deze illegale islamitisch huwelijken geen volledig eigen zeggenschap hebben over het definitief willen beëindigen daarvan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg over huwelijksdwang en achterlating?
Ja.
Het verbod voor studenten van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) om voor stage of studie af te reizen naar Afrika |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Hogeschool van Amsterdam verbiedt stages en reizen naar Afrika»1 en «HvA zet stop op stages en reizen naar Afrika»2?
Ja. Overigens heeft de HvA aangegeven dat het verbod niet absoluut is, maar meer bedoeld is om een extra check in te bouwen voor reizen naar risicogebieden.3
Deelt u de mening dat ervaring opdoen in Afrika tijdens een stage of studiereis naar Afrika, een verrijking kan zijn voor zowel de student als het continent en daarom een belangrijk onderdeel kan zijn van het curriculum van een studie?
Ja, ik deel die mening. In mijn Visiebrief Internationale dimensie ho en mbo (Kamerstuk 22 452, nr. 41), die ik deze zomer uitbracht, benadruk ik het belang van internationale ervaring. Internationale ervaring helpt studenten hun grenzen te verleggen, problemen creatief op te lossen en levenservaring op te doen. Dat geldt voor reizen binnen en buiten Europa, dus ook voor reizen naar Afrika.
Zijn er andere onderwijsinstellingen met een vergelijkbaar beleid ten aanzien van stages in en studiereizen naar Afrika?
Er zijn mij geen instellingen bekend die reizen in heel Afrika verbieden, hoewel er wel instellingen zijn die reizen naar West-Afrika ontraden. De onderwijsinstellingen die programma’s en stages hebben in Afrika, geven doorgaans aan het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te volgen.
Deelt u de mening, zoals ook verwoord door de HvA-studente in Folia3, dat het niet goed is om heel Afrika als continent over één kam te scheren en dat het daarom beter zou zijn om per land het besmettingsgevaar en de risicosituatie te beoordelen in plaats van een verbod op reizen naar het gehele continent Afrika in te stellen?
Ja, ik deel deze mening. Er zijn grote verschillen tussen regio’s en landen in Afrika. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken geeft een actueel en op de situatie aangepast reisadvies met betrekking tot reizen naar Afrikaanse landen. Met een reisadvies kunnen Nederlandse reizigers zich beter voorbereiden op veiligheidsrisico's tijdens een buitenlands verblijf.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de HvA en sectorraden om ervoor te zorgen dat onderwijsinstellingen op de hoogte zijn van de exacte risico’s en het verantwoord bezoeken van Afrika in het kader van een studie mogelijk blijft?
Het is aan de instellingen zelf om in hierin hun beleid te bepalen, ik zal daarover geen landelijke richtlijnen opstellen. Wel onderhoud ik contact met de Vereniging Hogescholen en de VSNU over de ontwikkelingen. Ik raad instellingen aan zich te houden aan het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaat in reisadviezen uitgebreid in op de veiligheidssituatie in een land en wijst op gezondheidsrisico’s. In een groot aantal landen in Afrika is het heel goed mogelijk om te reizen/verblijven, mits goed voorbereid. De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn niet bindend. Het blijft de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf en van in dit geval de HvA om een reis wel of niet te laten doorgaan.