De ontwikkeling van stapelbakstallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Schippers levert met HyCare een slechte dienst aan imago van de varkenssector»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat binnen dit systeem de zeug met haar biggen in kunststoffen bakken worden gehouden? Hoe beoordeelt u deze vorm van huisvesting van dieren?
In dit houderijconcept worden de kraamzeug en haar biggen gehouden in verplaatsbare hokken met kunststofwanden en gedeeltelijke kunststofroosters. Deze inrichting komt ook voor in de reguliere zeugenhokken, waaronder het Prodromi kraamhok, die niet verplaatsbaar zijn. De verplaatsbare hokken met de kuntstofwanden en -roosters hebben het voordeel dat zij goed te reinigen zijn.
Kunt u bevestigen dat dit systeem via een lopende band de varkens in deze kunststoffen bakken vervoert? Kunt u bevestigen dat de verzorging van de varkens via de lopende band verloopt, waarbij de boer zich niet meer hoeft te verplaatsen? Hoe beoordeelt u deze mechanische vorm van omgang met dieren?
De Hy-care kraamhokken worden getransporteerd door de hokken op een shuttle-wagentje te plaatsen. Deze shuttle rijdt onder het hok, lift het hok enkele centimeters op en rijdt daarna weg met het hok. Het behoort tot de mogelijkheden dat op deze wijze de verplaatsbare hokken in meerdere lagen worden geplaatst.
Het hok met de dieren wordt op deze wijze naar de dierverzorger gebracht in plaats van dat de dierverzorger naar het hok toekomt. Deze nieuwe werkwijze maakt een hygiënische verzorging van de dieren mogelijk tijdens de kraam- en biggenopfokfase. Dit concept maakt het mogelijk dat met een aangepaste hokinrichting (zoals een Prodromi kraamhok) en aangepast management (speenleeftijd, klimaatregulering) het dierenwelzijn verbeterd wordt ten opzichte van reguliere stallen. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u bevestigen dat bij het reinigen van deze bigbakken, de bak gekiept wordt waarbij de biggen naar beneden rollen, wat het makkelijker maakt om de onderkant van de bak schoon te krijgen? Hoe beoordeelt u deze omgangsvorm met biggen in termen van dierenwelzijn en ethiek?
Nee. Voordat de kraamhokken worden gewassen in een aparte wasmachine zijn de biggen handmatig uit de hokken gehaald.
Het is wel mogelijk dat hokken met dieren onder een lichte helling worden geplaatst tijdens de verzorging. Dit vergemakkelijkt de verzorging van de dieren, bevordert de hygiëne en vermindert het risico op verspreiding van ziekteverwekkers. Bij een zorgvuldige werkwijze zie ik geen bezwaren voor het dierenwelzijn. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u bevestigen dat de bigbakken met een vorkheftruck gestapeld worden, zoals in magazijninstellingen ook wordt gedaan? Hoe beoordeelt u deze omgangsvorm met biggen in termen van dierenwelzijn en ethiek?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de Dierenbescherming dat de ontwikkeling van stapelbakstallen onethisch is, niet zal kunnen rekenen op maatschappelijk draagvlak en bijdraagt aan een negatief imago van de varkenssector? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u de ontwikkeling van stapelbakstallen denkt te ontmoedigen? Zo nee, kunt u aangeven op welke wijze een stapelbakstal binnen uw visie van integraal duurzame stallen past?
Voorwaarde is dat de Hy-care stal moet voldoen aan vigerende wet- en regelgeving. De Hy-care stal bevat elementen die potentieel voordeel kunnen hebben voor de reductie van antibiotica, diergezondheid, stalklimaat en milieu. Daarmee speelt dit nieuwe concept, waarvan een eerste prototype is ontwikkeld, in op de ontwikkeling van de integraal duurzame stallen van de varkenshouderij. Tegelijkertijd kan een dergelijk potentiële systeeminnovatie ook tot gevolg hebben dat er in de varkenshouderij sprake is van verdere industrialisatie waarbij varkens in een sterk technologische omgeving worden gehouden. Vanuit maatschappelijke acceptatie en ethisch oogpunt moet een dergelijke ontwikkeling nader worden bezien. Dergelijke vraagstukken moeten ook voor de sector een belangrijk aandachtspunt zijn bij de verdere verduurzaming van de sector.
Het bericht dat de Nederlandse economie tuimelt naar 30e plaats |
|
Geert Wilders (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse economie tuimelt naar de 30e plaats»?1
Ja. Daarbij moet worden aangetekend dat de titel een vastgesteld feit suggereert, waarvan uiteraard geen sprake is. In het rapport zelf staat al dat de daling misleidend is en wordt verklaard doordat de opkomende economieën sterk groeien.
Onderschrijft u de conclusie van het bericht dat Nederland beter af zou zijn zonder de euro? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Er zijn belangrijke economische voordelen van een muntunie. Een muntunie ondersteunt de interne markt die van groot belang is voor Nederland als open economie. Zo is er met de euro geen onzekerheid over de wisselkoers t.o.v. onze belangrijkste handelspartners. Studies over de exacte gevolgen van invoering van de euro worden gekenmerkt door een hoge mate van onzekerheid. Het is dan ook onmogelijk te weten wat de situatie zonder de euro zou zijn geweest, maar zeker is dat onder de euro wisselkoersfluctuaties tot het verleden behoren. Zie ook de kabinetsreactie op een eerder onderzoek uitgevoerd door Lombard Street Research2. Mijn ambtsvoorganger heeft in 2011 een overzicht naar uw Kamer gestuurd met een lijst onderzoeken waaruit de schadelijke gevolgen van het verlaten van de euro worden besproken3.
Het Cebr geeft aan dat de sterke daling van Nederland op de ranglijst van grootste economieën slechts relatief en daarmee misleidend is. De daling komt grotendeels doordat opkomende economieën die voorheen een BBP niveau dichtbij dat van Nederland hadden sterk groeien, bijvoorbeeld in Azië. Dit kan gepaard gaan met een positief welvaartseffect voor Nederland door het handelskanaal met de opkomende economieën. Ook spelen demografische ontwikkelingen in ons eigen land een rol. Dit zijn effecten waar de euro geen invloed op heeft.
Onderschrijft u de algemenere conclusie dat lagere belastingen leiden tot meer economische groei? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft het kabinet de belastingen in Nederland dan zo sterk verhoogd?
In de begrotingsafspraken van oktober jongsleden heeft het kabinet ruimte gevonden om de lasten voor huishoudens in 2014 flink te verlagen. Het kabinet staat echter ook voor de taak om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Als dat niet gebeurt, kunnen de rentelasten oplopen en moeten in de toekomst de belastingen stijgen. Ook dat is niet goed voor de economie. Bij het op orde brengen van de overheidsfinanciën kiest dit kabinet ervoor om dat voor het merendeel via lagere uitgaven te doen. Met waar mogelijk maatregelen die de economie zo min mogelijk verstoren, zoals bijvoorbeeld het vrijmaken van beklemd vermogen met de maatregelen fiscale stimulering vrijval stamrechten en het tijdelijk lagere tarief in box 2. Het kabinet maakt bij de maatregelen aan de uitgavenkant haar eigen keuzes.
Bent u bereid op te houden met het uitvoeren van het verkiezingsprogramma van de Partij voor de Arbeid (PvdA) door het alsmaar verhogen van de belastingen? Bent bereid deze belastingen alsnog met miljarden te verlagen en het daarvoor benodigde geld weg te halen bij ontwikkelingshulp, onze contributie aan de Europese Unie, uitkeringen aan kansloze immigranten, de publieke omroep en andere linkse hobby’s? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat Nederland direct de eurozone (en de Europese Unie) dient te verlaten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Arbeidsvoorwaarden en –omstandigheden van buitenlandse werknemers die aan de A4 werken |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de rapportage over «De twee gezichten van vakantiepark Duinrell»?1
Het bericht laat het belang zien van het in goede banen leiden van EU-arbeidsmigratie en de noodzaak van aanpak van misstanden en schijnconstructies. Werkgevers dienen zorg te dragen voor goede huisvesting van buitenlandse werknemers die zij in Nederland te werk stellen.
Heeft de Arbeidsinspectie (nu Inspectie SZW) onderzoek gedaan naar de omstandigheden van de Portugese en Spaanse Arbeiders die werken aan de A4? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW doet onderzoek naar mogelijke misstanden bij de werkzaamheden rond de A4, met name naar overtreding van arbeidswetgeving. Het onderzoek is op dit moment in volle gang.
Wat is uw oordeel over de huisvestingsomstandigheden, zoals die worden beschreven? Wie houdt toezicht op de huisvesting van buitenlandse arbeiders?
Werkgevers zijn zelf verantwoordelijk voor de huisvesting van buitenlandse werknemers die zij hier te werk stellen. Sociale partners uit de uitzendbranche, LTO-sectoren en de vleesverwerkende industrie hebben in 2013 de Stichting Normering Flexwonen (SNF) opgericht. Deze stichting geeft aan leden het SNF-keurmerk af indien de huisvesting voldoet aan de wettelijke eisen. De Stichting draagt ook zorg voor onafhankelijk toezicht op de huisvesting via jaarlijkse controles. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor het toezicht op de openbare orde en de staat van de gebouwen, dus ook zij controleren panden. Zij komen in actie als er bijvoorbeeld signalen zijn van overlast, overbewoning of huisjesmelkerij. Om te voorkomen dat er situaties ontstaan, zoals beschreven in dit artikel, hebben de partijen van de Nationale verklaring huisvesting arbeidsmigranten in 2012 afspraken gemaakt over meer en betere huisvesting. Deze afspraken worden nu tot uitvoering gebracht.
Is het waar dat deze wegwerkers terug naar Portugal en Spanje zijn gegaan, terwijl ze nog zes weken loon tegoed hebben? Zo ja, wat doet u om ervoor te zorgen dat zij alsnog hun loon krijgen? Is daarover contact met de ambassades van Portugal en Spanje?
Of er sprake is van achterstallige loonbetaling maakt onderdeel uit van het onderzoek door de Inspectie SZW, voor zover dit het wettelijk minimumloon en de vakantiebijslag betreft. Als er sprake is van onderbetaling op deze aspecten en de werkgever weigert nabetaling, dan zal de Inspectie SZW een last onder dwangsom opleggen. Als gevolg hiervan zal de werkgever alsnog het achterstallige loon moeten betalen. De Inspectie SZW heeft contact met zowel de Portugese als de Spaanse ambassade.
Is het waar dat hun werkgever Rugovac ook elders in Nederland in onder aanneming werkt aan opdrachten van de overheid? Zo ja welke? Wilt u daar de omstandigheden laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Rugovac is een internationaal werkend bedrijf en heeft toegang tot de hele Europese markt. Of het bedrijf ook elders in onderaanneming werkt bij de Nederlandse overheid, vergt een onderzoek naar alle contracten en facturen. Zoals ik bij vraag 3 aangeef is een werkgever in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor eventuele huisvesting, en houden de gemeenten toezicht. Ik zie nu geen rol voor het Rijk om een extra onderzoek te starten naar Rugovac.
Welke rol ziet u voor de overheid als opdrachtgever om deze misstanden in de nabije toekomst te voorkomen?
Bij alle (infra)projecten die in Nederland worden uitgevoerd, al dan niet in opdracht van de overheid, is het belangrijk dat er sprake is van goede arbeidsvoorwaarden. Uitbuiting van werknemers en oneerlijke concurrentie moeten worden voorkomen en daar waar het voorkomt worden aangepakt. Op het moment dat er meldingen binnenkomen bij de inspectiediensten wordt hier serieus naar gekeken.
Kent u het bericht «Bevallingstoerisme» naar Groot-Brittannië?1
Ja.
Kunt u aangeven of er in Nederland ook sprake is van «bevallingstoerisme», waarbij hoogzwangere buitenlandse vrouwen naar Nederland komen om hier gratis gebruik te maken van onze gezondheidszorg? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en wat zijn de kosten?
Voor zover dit betrekking heeft op illegalen waarvan de kosten door zorgaanbieders kunnen worden gedeclareerd bij het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) op grond van de regeling ex artikel 122a van de Zvw, zijn hierover cijfers beschikbaar. Voor verloskunde en kraamzorg in de eerstelijn werd er in 2012 € 747.000 gedeclareerd voor 970 zwangerschappen. Voor zover het gaat over medisch specialistische zorg in ziekenhuizen of over onverzekerde buitenlanders, anders dan illegalen of onverzekerbare vreemdelingen,heb ik hierover op dit moment geen cijfers beschikbaar. Zie hiervoor mijn reactie op vragen 3 en 4.
Kunt u aangeven of er in Nederland ook sprake is van andere vormen van gratis zorgtoerisme? Zo ja, hoeveel kosten zijn hiermee gemoeid?
In de Commissiebrief over het bericht dat duizenden Oost-Europeanen in ons land naar de dokter of het ziekenhuis gaan, maar de rekening niet betalen (2014Z00403) en de antwoorden op de vragen van de Kamerleden Leijten (SP) en Van Gerven (SP) over het bericht dat onverzekerde Oost-Europeanen ziekenhuizen miljoenen kosten (2014Z00062) heb ik aangegeven dat ik recent aan de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) heb gevraagd of zij in kaart willen brengen welke opbrengsten ziekenhuizen missen door onverzekerden en om welke aantallen onverzekerden het gaat die zich melden voor medische hulp. Tevens zal ik aan hen vragen of en in welke mate het mogelijk is deze verder uit te splitsen naar nationaliteit. Als ik deze cijfers van de ziekenhuizen ontvangen heb, zal ik u daar over informeren.
Kunt u aangeven hoeveel zorg wordt verleend in Nederland waarvoor niet wordt betaald? Zo ja, wat zijn de totale kosten hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is indien buitenlanders naar Nederland komen voor gratis gezondheidszorg? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit ondermijnt het solidariteitsprincipe dat aan de zorgverzekeringen ten grondslag ligt en zoals wij dat in Nederland kennen. Voor zover het om acute zorgverlening gaat wordt deze uiteraard wel gegeven, ook als mensen die niet kunnen betalen.
Risicoselectie door zorgverzekeraars in de basisverzekering |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel van Wynand van de Ven over risicoselectie door zorgverzekeraars in de basisverzekering?1
Ja.
Deelt u de mening dat een robuust basispakket voor iedereen beschikbaar moet zijn en juist daarom strikt toezicht en handhaving van het verbod op risicoselectie noodzakelijk is?
Ja, dat ben ik niet alleen van mening, het is ook wettelijk zo geregeld dat het basispakket voor iedereen beschikbaar is. Met de acceptatieplicht voor verzekeraars en het verbod op premiedifferentiatie wordt bewerkstelligd dat het basispakket voor iedereen toegankelijk is. In de wet is derhalve geen formeel geen «verbod op risicoselectie» opgenomen.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op en handhaaft zonodig de naleving van de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) onderzoek heeft laten doen naar risicoselectie en aldus signalen hierover heeft gekregen van de Erasmus Universiteit Rotterdam?
Dat is juist. Naar aanleiding van het rapport van de commissie evaluatie risicoverevening zorgverzekeringswet, ook wel commissie Don (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012, 29 689, nr. 391) genoemd, heb ik de NZa gevraagd om expliciet aandacht te besteden aan de naleving van de acceptatieplicht en toepassingen van risicoselectie. De NZa heeft aan IBMG gevraagd dit nader te onderzoeken.
IBMG heeft afgelopen jaar twee rapporten gepubliceerd:
Deze rapporten zijn verwerkt in de marktscan 2013, die ik op 29 augustus toegezonden heb aan uw Kamer. In de marktscan merkt de NZa op dat zij geen signalen heeft ontvangen over schending van acceptatieplicht, het verbod op premiedifferentiatie of andere vormen van risicoselectie die in strijd zijn met de wet.
Waarom zijn deze signalen – die nu in de krant staan – niet in de jaarlijkse monitor van de NZA verwerkt?
In de marktscan 2013 gaat de NZa uitgebreid in op de resultaten van het onderzoek van IBMG. Zo meldt de NZa in de marktscan onder andere dat «uit onderzoek naar de vergelijking tussen overstappers en niet-overstappers blijkt dat mensen die naar verwachting lage zorgkosten hebben (d.w.z. in het algemeen gezond zijn) vaker overstappen dan mensen met voorspelde hoge zorgkosten. De werkelijke zorgkosten van niet-overstappers zonder compensatie van de risicoverevening zijn aanzienlijk hoger dan de kosten van overstappers. Deze verschillen in zorgkosten worden (bijna) volledig gecompenseerd via de risicoverevening. Er blijven wel verschillen over als we de verschillen tussen overstappers en niet-overstappers per verzekeraar (en niet op macro niveau) analyseren. Een aantal zorgverzekeraars had in 2009 selectieve in- en/of uitstroom van verzekerden. Deze selectieve uitstroom of instroom kan voorkomen door zelfselectie van verzekerden (bijvoorbeeld omdat de verzekeraar een polis aanbood die voor een specifieke groep verzekerden aantrekkelijk was) of door risicoselectie van de verzekeraar.»
De NZa presenteert de bevindingen van de onderzoekers zonder dat zij daaraan de conclusie verbinden dat er sprake is van directe risicoselectie. In de praktijk heeft de NZa geen signalen van directe risicoselectie ontvangen.
Overigens hanteren de onderzoekers van IBMG een ruime definitie van risicoselectie, namelijk «acties (anders dan premiedifferentiatie per product) door verzekerden of verzekeraars met als doel of gevolg dat de beoogde risicosolidariteit niet volledig wordt gerealiseerd». Dit betekent dat wanneer een verzekerde overstapt naar een andere verzekeraar vanwege het contracteerbeleid of dienstverlening, dit mogelijk ook al wordt beschouwd als risicoselectie.
Let wel, in het IBMG rapport wordt gewezen op de risico’s en de theoretische mogelijkheden. Ik ben mij ervan bewust dat deze theoretische mogelijkheden er zijn. Vandaar dat ik continu alert ben op signalen van risicoselectie zoals ik ook heb aangegeven in mijn standpunt met betrekking tot de commissie Don. Dat vraag ik ook van de NZa, waarvan ik weet dat zij hier volop aandacht aan schenken en mij zo nodig informeren over zaken die aandacht behoeven.
Deelt u de opvatting dat de NZA ook signalen dient te delen van vormen van risicoselectie die niet strijdig zijn met de wet, maar die wel negatieve gevolgen kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorg van hoogleraar Van de Ven over risicoselectie door zorgverzekeraars in de basisverzekering? Bent u bereid nader onderzoek te laten doen naar deze signalen? Kunt u hierin meenemen op welke manier kan worden voorkomen dat risicoselectie plaatsvindt door selectieve inkoop?
Zoals de onderzoekers zelf aangeven is het bijzonder lastig om alle oorzaken en gevolgen van de vermeende risicoselectie te kennen. Een hele reeks van oorzaken worden genoemd zoals, selectieve marketing, koppelverkoop, de aanvullende verzekeringen, collectiviteiten, etc.
Geen van deze vormen van risicoselectie is in strijd met de wet.
Het belangrijkste wat ik kan doen is doorgaan met het door mij ingezette beleid. Dat houdt in dat ik de uitkomsten van risicoverevening blijf volgen en blijf zoeken naar mogelijkheden om de risicoverevening verder te verbeteren. Op deze wijze vergroot ik de risicosolidariteit waar mogelijk en zorg ik ervoor dat de gewenste mobiliteit in de zorgverzekeringsmarkt blijft optreden.
Haagse loyaliteit aan Al-Qaida |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Jihadisten zweren in Den Haag trouw aan Al-Qaida»?1
Ja.
In hoeverre erkent u het gewelddadige islamitische karakter van de proclamatie «Wij offeren onze zielen, zonen en geld voor u op»?
Dit kabinet spreekt zich uit tegen gedragingen die haaks staan op de kernwaarden van de democratische rechtsstaat. Ik neem daarom ook sterk afstand van de geproclameerde teksten tijdens de betreffende demonstratie in Den Haag.
Ik beschouw de islam niet als een ideologie, maar als een godsdienst. Het is niet aan de overheid te bepalen welke religieuze standpunten wel of niet juist zijn. Wel is het aan de overheid om (de kernwaarden van) de democratische rechtsstaat te beschermen. Indien er aanwijzingen zijn dat de wet wordt overtreden, zal het OM tot strafrechtelijke vervolging overgaan.
Hedendaagse gewelddadige jihadisten vormen een kleine extremistische minderheid binnen de islamitische stromingen. Zijberoepen zich op selectieve wijze op islamitische begrippen om gebruik van terroristisch geweld te legitimeren. De dreiging die van dit gewelddadig jihadisme uitgaat, alsmede de maatschappelijke onrust die dit in de moslimgemeenschappen tot gevolg heeft, neemt het kabinet uiterst serieus.Het vraagstuk van jihadistische radicalisering is zowel een veiligheids- als een integratieprobleem. In de brief aan uw Kamer3, d.d. 2 februari 2014 (reactie op artikel «Popjihad» en preventie radicalisering) heeft de Minister van SZWde aanpak hiervan toegelicht.
Welke banden bestaan er tussen Al-Qaida en de personen uit het betreffende artikel en filmpje?
Ik doe in het openbaar geen concrete mededelingen over individuele gevallen.
Bent u bereid, in tegenstelling tot de huidige praktijk, het oproepen en ronselen voor de jihad te bestraffen met denaturalisatie en uitzetting? Zo neen, waarom niet?
Het ronselen of rekruteren van personen voor de jihad is volgens artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht(Sr) strafbaar: hij die, zonder toestemming van de Koning, iemand voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd werft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie. Ik verwijs in dit kader ook naar mijn brief van 21 mei 2013 aan uw Kamer2.
Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) kan het Nederlanderschap worden ingetrokken als sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokken persoon naast de Nederlandse nationaliteit ook een andere nationaliteit bezit. Intrekking van het Nederlanderschap is namelijk niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is (het Europees Verdrag inzake Nationaliteit, waarbij Nederland partij is, staat dit niet toe). Voorwaarde is ook dat het misdrijf na 1 oktober 2010 is gepleegd. Na het intrekken van het Nederlanderschap wordt betrokkene ongewenst vreemdeling verklaard en wordt hij uitgezet.
Begrijpt u inmiddels dat onder andere Nederland geconfronteerd wordt met een ideologie die in essentie gewelddadig en intolerant is naar alles dat niet-islamitisch is? Zo neen, wanneer dringt de ernst hiervan dan wel tot u door?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat het parlement in Oeganda een anti-homowet heeft aangenomen. |
|
Ingrid de Caluwé (VVD), Tamara van Ark (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Homo’s kunnen in Uganda voortaan levenslang krijgen»?1
Ja.
Bent u van plan deze actie scherp te veroordelen en hierover tevens een gezamenlijke actie met mede-donoren en de Europese Unie te starten?
De wet is nog niet van kracht. President Museveni van Uganda heeft geweigerd de anti-homowet te ondertekenen. Hij heeft de wet teruggestuurd naar het parlement ter eventuele heroverweging. Neemt het parlement de wet opnieuw aan en weigert de president opnieuw, dan moet het parlement de wet met twee derde meerderheid aannemen en treedt deze alsnog in werking. Het parlement zal de wet wel telkens opnieuw moeten agenderen.
Het is te vroeg om te besluiten over consequenties bij de invoering van de wet. EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft namens de lidstaten de Ugandese autoriteiten opgeroepen om het principe van non-discriminatie te respecteren en een klimaat van tolerantie voor minderheden in Uganda te waarborgen. Het Nederlandse kabinet heeft binnen de EU aangedrongen op gezamenlijke druk op de Ugandese regering om niet met deze wet in te stemmen. Tevens heeft de Nederlandse ambassadeur zijn zorgen overgebracht aan de premier van Uganda.
Wordt er uit het Nederlandse budget voor rechtsstaatontwikkeling en democratische structuren in Oeganda voor 2014 van bijna 9,5 miljoen euro geld besteed aan de homobeweging, of moet geld daarvoor uit het verhoudingsgewijs kleine potje van 50.000 euro komen, dat voor gelijke rechten van vrouwen bedoeld is?
Nederland ondersteunt de volgende organisaties om discriminatie van de LHBT-gemeenschap in Uganda tegen te gaan.
Bent u bereid het bestaande budget voor Oeganda te herverdelen, zodat de homobeweging daar nu extra steun krijgt?
Het Kabinet is bereid te bezien op welke wijze Nederland uit bestaande fondsen extra steun kan geven aan financiële verzoeken van Ugandese ngo’s om het wetsvoorstel te toetsen aan de Ugandese grondwet en internationale verdragen waaraan Uganda zich heeft verplicht.
Bent u tevens bereid het budget voor Oeganda in 2014 aanzienlijk te korten, mocht de Oegandese regering doorgaan op de ingeslagen weg van homovervolging, en dat ook in Europa te bepleiten?
Nederland besteedt jaarlijks ca. 23 miljoen euro aan ontwikkelingshulp in Uganda. Ruim de helft wordt besteed aan programma’s op het gebied van voedselzekerheid. Het andere deel is gericht op het versterken van de rechtsstaat, democratisering en het respect voor mensenrechten. Dit gaat deels via een multi donor fonds (zie antwoord op vraag 3) en deels via de overheid.
Aangezien de wet nog niet in werking is getreden is het te vroeg om hierop in te gaan. De Ugandese regering heeft in het verleden aangegeven geen voorstander te zijn van het aannemen van de wet. Het Ugandese parlement heeft dit echter naast zich neergelegd. Als President Museveni twee keer achter elkaar weigert met de wet in te stemmen ligt de eindbeslissing bij het Ugandese parlement.
Het is van belang goed te overwegen welke acties van donoren het meest effectief zijn, ook richting het Ugandese parlement.
De toename van het aantal winkelopenstellingen op Eerste Kerstdag |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat dit jaar meer dan honderd supermarkten open zijn op Eerste Kerstdag?1
Ja.
Deelt u de mening dat Eerste Kerstdag een officiële, nationale feestdag is en dat in de detailhandel werknemers en klein zelfstandigen het recht moeten hebben en moeten kunnen gebruiken om op die dag vrij te zijn van werk?
Ik deel de mening dat Eerste Kerstdag een officiële, nationale feestdag is. Het is daarom in beginsel verboden op die dag een winkel open te hebben tenzij in de desbetreffende gemeente vrijstelling is verleend op grond van de Winkeltijdenwet. Ook in dat geval is het aan kleine zelfstandigen te besluiten of ze al dan niet open gaan en de bescherming van werknemers voor dergelijke gevallen is wettelijk geregeld. Voor een besluit winkelopening op Eerste Kerstdag toe te staan, dienen gemeenten een zorgvuldige belangenafweging te maken. Onder deze belangen vallen ook de zondagsrust en de belangen ten aanzien van de werkgelegenheid en economische bedrijvigheid, waaronder wordt begrepen het belang van winkeliers met weinig of geen personeel en van winkelpersoneel.
Hoe gaat u die werknemers, aan wie de werkgever verplicht stelt om op deze feestdag toch te werken, beschermen?
De Arbeidstijdenwet staat het werken op feestdagen als zodanig niet in de weg. Het is, vanuit het beginsel van goed werkgeverschap, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, echter wel belangrijk dat hierover goede afspraken worden gemaakt tussen werkgever en werknemer. Ook op grond van de Arbeidstijdenwet heeft de werkgever de plicht om bij het opstellen van roosters, voor zover dat redelijkerwijs van hem gevergd kan worden, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van zijn werknemers. Dit alles uiteraard naast de (kader-)afspraken die er bestaan op cao-niveau en die ook gerespecteerd dienen te worden. Werknemers die onder druk worden gezet om op feestdagen te werken, kunnen zich op genoemde wetten en eventuele cao-afspraken beroepen. Indien gewenst kan de vakbond of belangenorganisatie hierbij een ondersteunende rol spelen.
Erkent u dat het voor kleine zelfstandigen niet mogelijk is om alle dagen van het jaar hun winkel te openen en dat er vanwege het feit dat grote winkeliers vaak wel personeel kunnen inzetten en open kunnen zijn er een concurrentievoordeel ontstaat voor grote winkeliers ten opzichte van de kleine zelfstandigen?
De mogelijkheden voor het grootbedrijf om langer open te zijn, zijn over het algemeen groter dan voor kleine(re) bedrijven. Ook kleine(re) bedrijven kunnen echter belang hebben bij ruimere openingstijden, doordat zij daardoor meer mogelijkheden hebben op de wensen van consumenten in te spelen. Gemeenten moeten op basis van de Algemene wet bestuursrecht een zorgvuldige belangenafweging maken ten aanzien van de winkelopening op zon- en feestdagen. Dat betekent dat zij ook het belang van kleine winkeliers in hun afweging moeten betrekken. De VNG heeft gemeenten daar, bij brief van 19 juni 2013, nog extra op gewezen.
Erkent u dat uit de Winkeltijdenwet artikel 2, lid 1, sub b en artikel 3, lid 1 blijkt dat een gemeentebestuur dat de winkeliers in zijn gemeente de mogelijkheid willen geven op Eerste Kerstdag hun deuren te openen, hiervoor een aparte ontheffing moet verlenen en dat een ontheffing voor louter koopzondagen niet afdoende is? Erkent u dat hierbij tevens een procedure nodig is waarbij het gemeentebestuur het draagvlak onder de inwoners, de winkeliers en de werknemers binnen de gemeente onderzoekt en dat een ontheffing welke wordt verleend zonder een dergelijk draagvlakonderzoek niet rechtsgeldig is? Is onze veronderstelling juist dat in veel gemeenten van een dergelijke separate en onderbouwde ontheffing geen sprake is?
Op grond van de Winkeltijdenwet kan de gemeenteraad bij verordening vrijstelling verlenen van het verbod om een winkel geopend te hebben op zondag, op een aantal feestdagen (waaronder Eerste Kerstdag) en op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur. Gemeenten kunnen hier zelf invulling aan geven. Zo kan een gemeente alleen vrijstelling verlenen voor koopzondagen, maar een gemeente kan er ook voor kiezen om vrijstelling te verlenen voor koopzondagen én feestdagen. Als een gemeente voor bepaalde dagen vrijstelling heeft verleend in de verordening, mogen de winkels op die dagen open gaan. Het is dan niet nodig om hier nog een aparte ontheffing voor te verlenen. Indien een gemeente geen vrijstelling heeft verleend (om bijvoorbeeld op feestdagen geopend te zijn), maar wel in de winkeltijdenverordening heeft opgenomen dat burgemeesters en wethouders een ontheffing mogen verlenen aan winkels die op feestdagen open willen zijn, kunnen burgemeesters en wethouders een dergelijke ontheffing verlenen. Of burgemeesters en wethouders deze mogelijkheid hebben gekregen, zal per gemeente verschillen. Ik heb geen overzicht over hoe de verschillende gemeenten hier invulling aan geven.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht geldt dat bestuurlijke besluiten zorgvuldig moeten worden voorbereid, dat betrokken belangen moeten worden afgewogen en dat besluiten moeten berusten op een deugdelijke motivering. Hoe in dit geval de belangen tegen elkaar worden afgewogen en welke onderzoeken gemeenten hiervoor verrichten, is de verantwoordelijkheid van de betreffende gemeenten. De Algemene wet bestuursrecht en de Winkeltijdenwet bevatten geen specifieke vereisten over hoe deze belangen in kaart moeten worden gebracht en/of dat er een draagvlakonderzoek moet worden gedaan.
Bent u van plan te handhaven om te voorkomen dat zonder ontheffing van de Winkeltijdenwet openstelling van winkels plaatsheeft?
Zoals hierboven aangegeven, mogen winkels in een gemeente open gaan op koopzondagen, feestdagen en op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur indien er door de gemeente een vrijstelling of ontheffing is gegeven. Indien een dergelijke vrijstelling of ontheffing niet is gegeven en een winkel gaat toch open, dan dient de gemeente daar handhavend tegen op te treden. De gemeente kan bijvoorbeeld bestuursdwang toepassen of een last onder dwangsom opleggen. Indien een gemeente niet handhavend optreedt, kunnen belanghebbenden een handhavingsverzoek doen bij de gemeente. Indien de gemeente het handhavingsverzoek afwijst en dus niet alsnog gaat handhaven, kunnen belanghebbenden daartegen in beroep gaan bij de bestuursrechter om handhaving door de gemeente af te dwingen. Ik heb zelf geen middelen tot mijn beschikking om de naleving van de Winkeltijdenwet te handhaven.
Het bericht extra ammoniakeisen dreigen vanuit Brussel |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «LTO: extra ammoniakeisen dreigen vanuit Brussel»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de plannen van de Europese Commissie eruit gaan zien voor de verlaging van de nationale emissieplafonds voor ammoniak en fijnstof? Kunt u aangeven hoe deze plannen in verhouding staan tot de (strengere) Nederlandse regels op het gebied van ammoniak en fijnstof?
De Europese Commissie heeft voorgesteld om het plafond voor ammoniak ten opzichte van de gerealiseerde emissie in 2005 te verlagen met 13% in de periode van 2020 tot 2029. Vanaf 2030 wordt voorgesteld dit plafond te verlagen met 25% ten opzichte van 2005.
Voor fijn stof (PM2,5) wordt een emissiereductie voorgesteld van 37% in de periode van 2020 tot 2029 en 38% vanaf 2030 ten opzichte van de emissie in 2005.
Het artikel in de Boerderij betreft een nieuw Commissievoorstel.
De Nederlandse inzet voor die onderhandelingen zal mede op basis van een kostenbatenanalyse, die het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) op dit moment op verzoek van de Staatssecretaris voor Milieu en Infrastructuur uitvoert, worden bepaald, alsook naar aanleiding van gesprekken met het bedrijfsleven.
Voorlopige berekeningen van PBL wijzen voor beide stoffen uit dat de aangescherpte doelen volgens de prognoses gehaald kunnen worden met reeds vaststaand beleid. De maatregelen die in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) worden respectievelijk zijn voorzien, zijn daarbij meegenomen.
Klopt het dat een verdere verlaging van de plafonds een direct effect heeft op de intensieve veehouderij? Kunt u aangeven wat het effect van de voornemens van de Europese Commissie is voor de intensieve veehouderij in Nederland?
Een verlaging van de plafonds van ammoniak en fijn stof heeft bij de huidige voorstellen van de Europese Commissie geen direct effect op de intensieve veehouderij. De voorgestelde plafonds kunnen volgens de prognoses met huidige beleid, waaronder het beleid voor de PAS en het NSL worden gehaald.
Kunt u aangeven of u ook voornemens bent om extra nationale regelgeving op te stellen ten aanzien van luchtvervuiling ten aanzien van de intensieve veehouderij? Zo ja, bent u bereid deze voornemens op te schorten zolang niet duidelijk is hoe de regels uit Brussel eruit gaan zien?
Er zijn aanscherpingen in voorbereiding van nationale regelgeving op het gebied van stallen (ammoniak en fijn stof) en mestaanwending. De aanscherping van de eisen voor ammoniakemissie uit stallen en bij mestaanwending in het kader van de PAS zijn nodig om de ammoniakdepositie op Natura 2000-gebieden te verlagen. De invoering van eisen voor de emissie van fijn stof (PM10) uit stallen heeft tot doel de achtergrondconcentraties zodanig te verlagen dat kan worden voldaan aan de reeds geldende luchtkwaliteitseisen voor PM10 en daarmee tevens aan de luchtkwaliteitseisen die in 2015 voor PM2,5 gaan gelden. Deze maatregelen zullen naar verwachting voldoende zijn om te voldoen aan de door de Europese Commissie voorgestelde doelen voor emissiereductie. Ik wil deze maatregelen niet opschorten omdat er dan problemen ontstaan met de implementatie van de PAS en ten aanzien van het voldoen aan de reeds gemaakt afspraken in het kader van de Europese luchtkwaliteitsrichtlijn.
Kunt u aangeven of u tijdens de Landbouwraad zich achter de oproep van Duitsland, Denemarken en Luxemburg heeft geschaard om meer duidelijkheid te geven over de mogelijke gevolgen voor de landbouw van de plannen de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven wat is er besloten om de gevolgen voor de landbouw in kaart te brengen?
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 19 december 2013 (Kamerstuk II 21 501-32, nr. 761), heeft een groot aantal lidstaten het verzoek van Duitsland ondersteund. Ik heb uw Kamer aangegeven dit ook te kunnen steunen. De voorzitter concludeerde dat regelmatig informatie zal worden verschaft aan de Landbouw- en Visserijraad met betrekking tot de stand van zaken van de onderhandeling over de herziening van de richtlijn. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is eerstverantwoordelijk voor dit dossier.
Deelt u de mening dat indien de plannen van de Europese Commissie doorgang vinden dat Nederland erkenning moet krijgen voor de koploperspositie die is bereikt door de ammoniakemissie met 67 procent te reduceren terwijl in Europa de reductie gemiddeld 28 procent was en Nederlandse veehouders veel meer moeten hebben investeren in verlaging van de emissie dan boeren elders in Europa?
Bij de voorstellen is het primaire uitgangspunt van de Europese Commissie de impact op mens en milieu geweest van de diverse luchtverontreinigende stoffen. Bekeken is op welke wijze de emissies in Europa op de meest kosteneffectieve manier kunnen worden verminderd. Daarbij heeft de Commissie rekening gehouden met hetgeen de lidstaten in het verleden hebben bereikt. De emissiereductie voor ammoniak voor de Europese Unie als geheel ligt op 27%. Nederland zit daar met 25% net onder. Nog relevanter is het om Nederland te vergelijken met belangrijke landbouwlanden om ons heen. Het voorstel bevat voor Denemarken een reductie van 37% in 2030 en voor Duitsland zelfs 39%.
Levenslange gevangenisstraf voor homo's in Oeganda. |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Homo's kunnen in Oeganda voortaan levenslang krijgen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het afschuwelijk is dat in Oeganda homoseksualiteit bestraft kan gaan worden met levenslange gevangenisstraf? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is de wet nog niet van kracht en is de definitieve tekst van het aangenomen wetsvoorstel nog niet openbaar. Het is teleurstellend dat het Ugandese parlement het wetsvoorstel heeft aangenomen. Het kabinet heeft in het verleden meerdere malen duidelijk gemaakt dat het wetsvoorstel in strijd is met de fundamentele rechten van de mens.
Deelt u de mening dat alle ontwikkelingshulp aan dit homofobe land direct moet worden gestopt? Zo nee, waarom niet?
Nederland besteedt jaarlijks ca. 23 miljoen euro aan ontwikkelingshulp in Uganda. Ruim de helft wordt besteed aan programma’s op het gebied van voedselzekerheid. Het overige deel is gericht op het versterken van de rechtsstaat, democratisering en het respect voor mensenrechten. Dit gaat deels via het multi donor fonds Democratic Governance Facility en deels via de overheid.
Op dit moment is de wet nog niet van kracht omdat de president de wet niet heeft ondertekend maar heeft teruggestuurd naar het parlement voor eventuele heroverweging. Het daarom is te vroeg om te bezien of consequenties verbonden zouden moeten worden aan de invoering van de wet. Bij het bestrijden van discriminatie is het van belang de dialoog te blijven aangaan door regeringen aan te spreken, kennis uit te wisselen en buitenlandse LHBT organisaties te ondersteunen. Het stopzetten van ontwikkelingshulp maakt het moeilijker om druk uit te oefenen en de aandacht lokaal op het principe van non-discriminatie te houden. Een dergelijke stap heeft ook niet de voorkeur van de LHBT-gemeenschap in Uganda.
Het kabinetsstandpunt ratificatie ILO verdrag 170 |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 mei 2012?1
Ja.
In hoeverre staat u nog steeds achter het onderzoek door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat in deze brief wordt genoemd en waar uit blijkt dat ratificatie van dit verdrag kan leiden tot een lastenverzwaring van tientallen euro’s per order voor een bedrijf?
In de door u bovengenoemde brief van 9 mei 2012 is inderdaad het bedoelde RIVM onderzoek vermeld. Mede op basis van dat onderzoek is indertijd afgezien van ratificatie. Uit nader onderzoek bleek echter dat ratificatie van dit verdrag niet leidt tot een lastenverzwaring voor bedrijven omdat de huidige regelgeving voldoet aan de verplichtingen uit het verdrag. Het SER-advies van 30 september 2013 bevatte dezelfde conclusie. Er is dus geen additionele (Nederlandse) regelgeving nodig. In mijn brief van 18 december 2013 aan de Kamer heb ik dat nader toegelicht.
Hoe verhoudt dit zich dit tot de brief die u op 18 december 2013 aan de Kamer heeft gestuurd met daarin uw standpunt over het ILO-verdrag 170?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat additionele (en overbodige) Europese regelgeving die leidt tot extra lasten voor bedrijven voorkomen moeten worden? Zo ja, hoe valt het gewijzigde kabinetsstandpunt dan uit te leggen?
Bij voorstellen voor Europese regelgeving die leiden tot extra lasten voor bedrijven zal altijd heel kritisch gekeken worden naar de meerwaarde van die Europese regelgeving.
Het kabinetsstandpunt met betrekking tot ratificatie van dit verdrag is gewijzigd omdat bij nader inzien bleek dat ratificatie niet leidt tot extra lasten voor bedrijven (zie verder mijn antwoord op vraag2.
Wat waren de inhoudelijke gronden van de SER om te komen tot een herzien standpunt van het kabinet? In hoeverre bent u bereid deze met de Tweede Kamer te delen?
De inhoudelijke gronden van het SER-advies staan in «Ratificatie ILO-verdrag 170» (Advies 13/05 van september 2013) en dit advies is openbaar.
In algemene zin heeft de SER aangegeven dat de huidige Nederlandse regelgeving voldoet aan de verplichtingen van het verdrag (blz 14 en 15 van het advies). Meer specifiek is de SER ingegaan op de verplichtingen van artikelen 12 en 19 van het verdrag (blz 11–14 van het advies). Daarover zegt zij het volgende:
In hoeverre bent u in de toekomst verder bereid om eerder genomen standpunten achteraf te laten terugdraaien door de SER?
Adviezen die door de SER worden gegeven, worden door het kabinet altijd worden meegenomen in de te maken beleidskeuzes. Hierbij is het mogelijk dat een eerder ingenomen standpunt wordt bijgesteld.
Het bericht dat overheidssubsidie voor duurzame energie moet worden beperkt tot bedrijven die nieuwe productiemethodes introduceren |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven welk deel van de 116 miljoen extra innovatie subsidie voor het windpark in de Noordoostpolder gaat naar de grote turbines en welk deel naar het bouwen in ondiep water?1
Er is 92 miljoen euro beschikbaar voor windturbines die gerealiseerd worden in ondiep water en 24 miljoen Euro voor de windturbines op het land (de grote windturbines).
Kunt u nader toelichten waaruit de technische onzekerheden bij de bouw bestaan en welke innovatieve technieken hier zullen worden toegepast?
De plaatsing van windturbines in ondiep water, in een afgesloten gebied (IJsselmeer), maakt dat bestaande technieken en methoden voor transport en installatie die gebruikt worden voor de bouw van windturbines offshore en voor turbines op land moeten worden aangepast. Dat leidt tot een hogere complexiteit. Tevens dient in het ontwerp van de fundaties en bij het materiaal rekening te worden gehouden met de installatiemethode die anders is door de ondiepte in vergelijking met offshore windturbines. Voor de turbines op land geldt dat windturbines met een dergelijk vermogen in een dergelijk aantal nog niet eerder gerealiseerd zijn. Hiervoor geldt dat bestaande kennis en ervaring inzake logistiek, bouw en fundatieontwerp moet worden aangepast vanwege deze schaal en de locatie.
Kunt u aangeven waarom het bouwen van meerdere windturbines op een rij in ondiep water als innovatief kan worden bestempeld, terwijl er reeds in 1992 bij Medemblik 4 windmolens in ondiep water zijn gebouwd?
Zoals in de vraag reeds aangegeven zijn de windturbines bij Medemblik in 1992 gerealiseerd. De omvang van het project maar vooral de schaal van de turbines is onvergelijkbaar. De windturbines bij Medemblik hebben een ashoogte van 39 meter en een rotordiameter van circa 41 meter (wieklengte circa 20 meter). De windturbines in het water van windpark Noordoostpolder zijn windturbines van de huidige generatie, met een ashoogte van 95 meter en een rotordiameter van 108 meter (wieklengte circa 54 meter). Daarmee is sprake van significant hogere/grotere lasten en dimensies.
Kunt u preciezer aangeven waaruit de innovaties bestaan die het bouwen in ondiep water met zich meebrengt? Waarom wordt er hier gebouwd als het zo riskant en zo duur is?
Zie antwoord bij 2. In aanvulling: alle innovaties kennen relatief hoge risico’s en kosten. Maar de ruimte op land is beperkt. De bouw in ondiep water is nog steeds aanmerkelijk goedkoper in vergelijking met bouwen op zee door de gunstige condities (weer/golfklimaat, afstand tot de kust). Wind in ondiep water geeft ons dan ook potentie voor de toekomst.
Hoe kwam uw ambtsvoorganger tot de conclusie dat er € 116 mln extra overheidsgeld nodig was voor het windpark in de Noordoostpolder, aangezien de financiering van dit park kennelijk nog niet rond is?
Mijn ambtsvoorganger heeft zich onder meer laten adviseren door ECN/KEMA inzake de kosten en opbrengsten van grote windturbines en turbines in ondiep water. Hierover is uw Kamer reeds geïnformeerd bij brief van 17 november 2009 (31 239, nr. 75).
Kunt u aangeven wat de werkelijke kostprijs per kilowattuur zal zijn van dit windpark met windturbines van 3.6 en 7.5 MW als u daarbij de benodigde Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE) subsidie en extra innovatiesubsidie meerekent?
De uiteindelijke totale subsidie per kWh door SDE+ en innovatiesubsidie is afhankelijk van de verwachte energieproductie en tevens van de marktprijs van elektriciteit aangezien de hoogte van de SDE-bijdrage daalt als de marktprijs stijgt en toeneemt, tot een vooraf gesteld maximum, als de marktprijs daalt. Met in achtneming van het voorgaande bedraagt de subsidie over de totale subsidieperiode van 15 jaar per kWh circa 5,7 eurocent voor de windturbines in het water en circa 2,4 eurocent voor de windturbines op land.
Nu de kostprijs door het toepassen van de nieuwste, grootste, turbines juist hoger wordt, hoe verklaart u dan de verwachting in het energieakkoord dat de kostprijs van windstroom juist zal gaan dalen?
Het windpark NOP is innovatief en brengt daarom extra kosten met zich mee. Juist door te innoveren en te experimenteren wordt kennis en ervaring opgedaan die ervoor zorgen dat op langere termijn een kostprijsdaling kan worden gerealiseerd.
Kunt u aangeven welke extra kosten, die dus bovenop de genoemde kostprijs van deze windstroom komen, Tennet tot nu toe heeft gemaakt voor het realiseren van de aansluiting van dit windpark op het hoofdnet en kunt u aangeven welke kosten Tennet daarvoor nog gaat maken?
Op basis van de Elektriciteitswet moet TenneT bij aansluiting van nieuwe productie-eenheden – grijs of groen – altijd nagaan of het net ter plaatse voldoende capaciteit heeft om de opgewekte stroom af te voeren. Er wordt dus niet speciaal voor het windpark een uitzondering gemaakt, wat de vraag lijkt te suggereren.
De kosten voor de aansluiting van het windpark op het hoofdnet zijn voor rekening van de initiatiefnemers en zijn dus onderdeel van de kostprijs van het windpark.
Daarnaast breidt TenneT om diverse redenen, waaronder het windpark, de transportcapaciteit in de Noordoostpolder uit. De groeiende behoefte aan transportcapaciteit komt voort uit een aantal ontwikkelingen. Om te beginnen is ten oosten van IJsselmuiden (net buiten de Noordoostpolder) het tuinbouwgebied «De Koekoek» in ontwikkeling. Daarnaast heeft de gemeente Noordoostpolder in haar structuurvisie een gebied bij de woonkern Luttelgeest aangewezen voor de ontwikkeling van grootschalige tuinbouw. Vanwege de voorziene opwekking van elektriciteit uit WKK dienen deze beide tuinbouwgebieden op het hoogspanningsnet aangesloten te worden.
Tot slot is de ontwikkeling van het windmolenpark langs de dijken van de Noordoostpolder een belangrijke reden voor de uitbreiding van het elektriciteitsnet.
Met de nieuwe ontwikkelingen stijgt namelijk de productie in het gebied. Het huidig hoogspanningsnet in de Noordoostpolder kan de daarvoor benodigde transportcapaciteit niet faciliteren. Uitbreiding van het net is daarom nodig.
Aangezien er diverse redenen zijn voor de netuitbreiding, dienen de kosten van de netuitbreiding aan de diverse ontwikkelingen te worden toegerekend en niet in zijn geheel aan het windpark. TenneT kan niet expliciet aangeven welke kosten aan het windpark moeten worden toegerekend, omdat voor de uitbreiding van de capaciteit is gekozen voor een algehele oplossing voor de toename van de productie in de regio.
In totaliteit gaat het voor de Noordoostpolder om een investering van ca. € 145 miljoen.
Er van uitgaande dat u ons laat weten dat de verschillende subsidiebeschikkingen lopen tot respectievelijk 1 april 2016 en 31 december 2016, kunt u aangeven welke beschikking tot 1 april 2016 loopt en welke tot 31 december 2016 en welke prestatie er op die datum geleverd moet zijn, wil men in aanmerking komen voor de subsidie?
Het project Noordoostpolder bestaat uit diverse deelprojecten. De beschikking voor de windturbines in het water en voor één van de twee projecten op land loopt tot 31 december 2016. De beschikking voor het andere project op land tot 1 april 2016. De prestatie die op 1 april 2016 geleverd moet zijn, is de realisatie van 8 windturbines op land respectievelijk 48 turbines in het water. De prestatie die op 31 december 2016 geleverd moet zijn, is de realisatie van 30 windturbines op land.
De verhoging van het wettelijk minimumuurloon op Saba |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Waarom besluit u nu al het wettelijk minimumloon te verhogen en niet het volledige onderzoek van het CBS af te wachten?1 Bent u ook bereid deze verhoging terug te draaien als uit het onderzoek blijkt dat het wettelijk minimumloon al op een relatief hoog niveau ligt?
Bij gelegenheid van de voorbereiding van de staatkundige transitie zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de startniveaus. Daarbij is een streven uitgesproken om het minimumloon (alsmede de uitkeringen) in de toekomst verder te verbeteren naar gelang de economische draagkracht en ontwikkeling (bestuurlijke afspraak d.d. 18 april 2010). Bovendien is afgesproken dat de verbetermogelijkheden voorwerp van jaarlijks overleg zouden zijn. Wachten op onderzoeksuitkomsten als die van het CBS zou niet in lijn met de gemaakte afspraken zijn. Overigens acht ik het niet reëel dat de, nog te verwachten, uitkomsten van onderzoek van het CBS zou uitwijzen dat het wettelijk minimumloon te hoog is vastgesteld. Het wettelijk minimumloon op Saba is nu vastgesteld op $ 4,96 per uur, terwijl de werkgevers aangeven dat $ 5,50 feitelijk veelal de ondergrens is op Saba.
Kunt u aangeven waarom u dit besluit niet vooraf in de Kamer bespreekt?
Het vaststellen van de bedragen op grond van de Wet minimumlonen BES is een ministeriële bevoegdheid, zonder voorhangprocedure. Dit geldt zowel de reguliere indexering op grond van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer (artikel 13, eerste lid, Wet minimumlonen BES) als eventueel bijzondere wijziging op grond van andere omstandigheden (artikel 13, tweede en derde lid, Wet minimumlonen BES). Niettemin is de maatregel vooraf aan de Tweede Kamer gemeld, namelijk tijdens het algemeen overleg armoede van 27 november 2013. Na dat algemeen overleg is de desbetreffende wijzigingsregeling getekend.
In hoeverre deelt u de mening dat afspraken over loonruimte plaats dienen te vinden tussen werkgevers en werknemers?
Het is inderdaad aan werkgevers en werknemers om afspraken te maken over de lonen. Dat neemt niet weg dat – net als in het Europees deel van Nederland – voor Caribisch Nederland een wettelijk minimumloon wordt vastgesteld. Anders dan via die route wordt niet in de arbeidsverhoudingen ingegrepen. Aan de onderhavige maatregel is overleg met vertegenwoordigers van werkgevers vooraf gegaan tijdens mijn werkbezoek in juli 2013. Eveneens heeft overleg plaatsgevonden met het bestuurscollege van Saba, in overeenstemming met de wettelijke overlegbepaling (artikel 13, vierde lid, van de Wet minimumlonen BES). De maatregel is bovendien in overeenstemming met de wettelijke taakopdracht om telkens na een termijn van ten hoogste drie jaar na te gaan of er omstandigheden zijn die een bijzondere wijziging van het wettelijk minimumloon wenselijk maken (artikel 13, tweede lid, van de Wet minimumlonen BES).
Bent u voorstander van het introduceren van onnodige wet- en regelgeving? Zo nee, waarom verhoogt u dan het wettelijk minimumloon terwijl werkgevers – zoals u zelf al aangeeft – in de praktijk al een veel hoger loon betalen dan het wettelijk minimumuurloon?
Van onnodige wet- en regelgeving – waar ik zeker geen voorstander van ben – is in de onderhavige situatie geen sprake. Het wettelijk minimumloon op Saba draagt bij aan het voorkomen van uitbuiting en armoede. De bedragen worden jaarlijks door middel van een aanpassingsregeling aangepast op basis van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer. In dit geval is voor Saba met het vaststellen van een hoger bedrag beoogd beter aan te sluiten bij de realiteit op dit eiland.
In hoeverre zijn de uitkeringen op Saba gekoppeld aan het wettelijk minimumloon? Wanneer deze gekoppeld zijn, wat betekent deze verhoging dan voor de uitkeringen? In hoeverre zijn hogere uitkeringen aantrekkelijk voor mensen uit omliggende (ei)landen?
Van een formele koppeling tussen wettelijk minimumloon en uitkeringen is geen sprake. De Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheden is voor Caribisch Nederland niet van toepassing. De systematiek van de jaarlijkse aanpassing op basis van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer is voor het wettelijk minimumloon en de uitkeringen identiek. De verhouding tussen de uitkeringen en het wettelijk minimumloon blijft daarmee telkens hetzelfde. Om deze bestaande verhouding in stand te laten is de nu doorgevoerde «autonome» verhoging van het wettelijk minimumloon doorvertaald naar een overeenkomstige stijging van de uitkeringen. Dit sluit aan bij de bestuurlijke afspraak die op 3 november 2009 met Sint Eustatius en Saba is gemaakt om de ontwikkeling van de uitkeringen op beide eilanden te koppelen aan de ontwikkeling van het minimumloon op deze eilanden.
De aantrekkelijkheid van hogere uitkeringen voor mensen uit omliggende (ei)landen – of het daaruit voortvloeiende risico op aanzuigende werking – is in hoge mate theoretisch. Voor de toegang tot de onderstand geldt een wachttijd van vijf jaar. De aanspraak op het wettelijk ouderdomspensioen AOV wordt bepaald door het aantal jaren dat men in het verleden in Caribisch Nederland heeft gewoond.
Is het pensioen voor gepensioneerden in Saba gerelateerd aan het wettelijk minimumuurloon? Zo ja, wat betekent deze verhoging voor de hoogte van het pensioen voor gepensioneerden?
In dit geval moet onderscheid gemaakt worden tussen het wettelijk ouderdomspensioen en het aanvullend ouderdomspensioen. Voor het wettelijk ouderdomspensioen (de AOV) geldt dat de verhoging van het wettelijk minimumuurloon, net als in andere uitkeringen, daarin is doorvertaald. Het resultaat daarvan is een iets hogere AOV-uitkering.
Voor het aanvullend ouderdomspensioen van personen die nu al gepensioneerd zijn heeft de verhoging van het wettelijk minimumuurloon en de verhoging van de AOV geen gevolgen. De aanvullende pensioenuitkering blijft constant. Omdat de AOV-uitkering van deze gepensioneerden hoger is geworden, stijgt daarmee wel het totale pensioeninkomen van gepensioneerden.
Voor het aanvullend ouderdomspensioen van personen die nog niet gepensioneerd zijn heeft de verhoging van het wettelijk minimumuurloon wel gevolgen. De nieuwe opbouw voor het aanvullend pensioen wordt iets lager. Omdat hun AOV-uitkering hoger wordt, wordt namelijk ook de franchise hoger. De franchise is dat gedeelte van het salaris waarover geen pensioen wordt opgebouwd.
Kunt u reageren op het krantenbericht in de Today van St. Maarten2 waaruit blijkt dat het minimumloon van Saba in vergelijking met de omliggende eilanden relatief hoog is? Kunt u een recent overzicht geven van het minimumloon van de (ei)landen in genoemd bericht?
Ik heb de juistheid van alle in genoemd krantenbericht genoemde bedragen niet kunnen verifiëren. Ik constateer wel dat de bedragen die voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden genoemd, onjuist zijn (te laag en geen rekening houdend met de differentiatie tussen de eilanden).
Duidelijk is wel dat de situatie in de regio divers is. Saba ligt in een regio met zowel eilanden met een hoger minimumloon als eilanden met een lager minimumloon. De eilanden die bij Frankrijk behoren, hebben een beduidend hoger minimumloon. Het niveau van het minimumloon op Sint Maarten is met Saba vergelijkbaar. Het minimumloon op een naburig eiland als St. Kitts ligt lager dan op Saba, terwijl de niveaus van bijvoorbeeld Jamaica en de Dominicaanse Republiek daar nog weer verder onder zitten. Aan de situatie in de regio kan dan ook geen eenduidig ijkpunt worden ontleend. Primair moet de afweging plaatsvinden op basis van de situatie op het eiland zelf. Dat is wat nu is gebeurd.
Wat betekent volgens u een hoger loon voor de concurrentiepositie van Saba ten opzichte van andere nabijgelegen eilanden?
Over de maatregel is goed overleg geweest met zowel het bestuurscollege van Saba als met vertegenwoordigers van de Sabaanse werkgevers. Het is op nadrukkelijk verzoek van deze partijen dat de niveaus verhoogd zijn. De werkgevers op Saba geven aan het hogere niveau feitelijk reeds te betalen, en zelfs meer dan dat. Er is dus geen sprake van dat de maatregel de draagkracht (in termen van concurrentiepositie) van de werkgevers te boven gaat.
De situatie in Zuid Soedan met grote aantallen slachtoffers van etnisch geweld |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van de dramatische situatie met grote aantallen slachtoffers van etnisch geweld in Zuid Soedan?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het risico dan er een genocide zal plaatsvinden in Zuid Soedan in de komende dagen en weken?
Het is zorgwekkend dat het conflict in Zuid-Sudan een etnische dimensie heeft gekregen. Er is sprake van ernstige mensenrechtenschendingen. Het risico op verdere escalatie is aanwezig, maar of dit zich tot een genocide ontwikkelt is op dit moment niet te zeggen. De bij het conflict betrokken Zuid-Sudanese leiders moeten heldere boodschappen afgeven aan hun achterban om verder interetnisch geweld te voorkomen. Partijen moeten voorts zo spoedig mogelijk een staakt-het-vuren overeenkomen; daarnaast is de bescherming van burgers van groot belang. Momenteel vinden vredesbesprekingen plaats in Addis Abeba onder leiding van de regionale organisatie IGAD. EU Speciaal Vertegenwoordiger Rondos is als waarnemer bij deze besprekingen aanwezig.
Welk beroep heeft de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gedaan in het algemeen en welke beroep in het bijzonder op de Europese Unie en landen die al deelnemen aan UNMISS en op Nederland?2
De Secretaris-Generaal heeft op 23 december jl. de leden van de VN-Veiligheidsraad om toestemming gevraagd voor versterking van UNMISS. De missie heeft meer personele en materiële capaciteit nodig om in de huidige omstandigheden Zuid-Sudanese burgers en het eigen VN-personeel adequaat te kunnen beschermen. In de brief geeft de SG aan dat hij door middel van overheveling van troepen en enablers vanuit andere missies in de regio (MONUSCO, UNAMID, UNISFA, ONUCI en UNMIL) UNMISS wil versterken. Het gaat hierbij onder andere om infanterie bataljons, helikopters, een transportvliegtuig en United Nations Police (UNPOL) eenheden.
De VN-Veiligheidsraad stemde op 24 december jl. in met een verhoging van het aantal UNMISS-troepen met 5.500 personen en het aantal UNPOL’ers met 440 personen.
Aan de EU noch Nederland is naast deze algemene oproep van de SG een specifiek verzoek gericht om de bijdrage aan UNMISS te verhogen. Wel is het zo dat de VN alle landen, die binnen UNMISS een bijdrage leveren aan UNPOL, heeft opgeroepen deze niet terug te trekken, nu juist de inzet van UNPOL binnen UNMISS hard nodig is. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 24 december 2013 over de ontwikkelingen in Zuid-Sudan, handhaaft Nederland de bijdrage aan UNMISS omdat er vooralsnog onvoldoende aanleiding is om het Nederlandse personeel terug te trekken.
Op welke wijze en met welke snelheid antwoorden de EU-Lidstaten en Nederland op deze oproep?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u het antwoord op deze vragen, inclusief een brief/bericht van de Secretaris-Generaal aan Nederland en het antwoord daarop, zo spoedig mogelijk aan de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 3.
Grote problemen met zeugen in groepen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Grote problemen met zeugen in groepen»?1
Ja.
Klopt het dat varkenshouders die zeugen houden in stabiele groepen grote problemen ervaren met verwerpers en dat sommige varkensbedrijven meer als de helft van de zeugen binnen een maand na het dekken zien verwerpen en dat dit soms oploopt tot 60 procent verwerpers? Zo ja, wat vindt u van deze situatie?
Volgens genoemd bericht zouden zeugen die in stabiele groepen worden gehuisvest meer te maken hebben met verwerpen dan in andere huisvestingssystemen. Dit zou met name in het najaar voorkomen (het zogenaamde najaarsverwerpen). In de berichtgeving wordt een deskundige van de Gezondheidsdienst van Dieren (GD) aangehaald die het vermoeden heeft geuit dat dit weleens te maken zou kunnen hebben met het opeten van de verworpen vrucht door de hokgenoten. Mogelijk dat door de aanwezigheid van prostaglandine dit tot een domino-effect van verwerpen leidt.
Navraag bij de GD leert echter dat «najaarsverwerpen» een bekend fenomeen is in de zeugenhouderij en zich niet beperkt tot in groepen gehouden dieren en zich ook niet beperkt tot het stadium van vroege dracht. De oorzaken zijn nog onvoldoende bekend. Bekend is wel dat deze multifactorieel zijn en bedrijfsspecifiek. Een eventuele rol van prostaglandine hierin is eveneens onbekend. Er is ook onvoldoende informatie in welke mate dit voorkomt, in welke systemen en in welk stadium van de dracht om hieraan conclusies te verbinden over bepaalde systemen.
Kunt u zich vinden in de verklaring dat als één zeug in het hok verwerpt de rest van de zeugen de afgestorven vruchtjes op eet en dat in deze vruchtjes hoge concentraties van het hormoon prostaglandine zit en dat als een zeug dit in de vroege dracht binnenkrijgt ze binnen een paar dagen vruchtvliesjes afwerpt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de gepresenteerde oplossing dat zeugen eerst 4 a 5 weken na het dekken individueel moeten worden gehuisvest?
De sleutel tot succes zit in het management en niet in het langer opsluiten van zeugen. Bedrijven die problemen hebben, moeten begeleid worden omdat de oorzaken van bedrijf tot bedrijf verschillend en multifactorieel kunnen zijn.
Deelt u de mening dat grote problemen ontstaan zoals het faillissement van varkenshouderijen als de regelgeving gehandhaafd blijft om de zeugen binnen vier dagen na inseminatie in groep te laten lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om deze bovenwettelijke eis bovenop de Europese regelgeving te schrappen?
Nee. Op basis van onderzoeksresultaten en ervaringen van diverse organisaties en bedrijven uit de keten is bekend dat het merendeel van de bedrijven geen problemen heeft en goede reproductieresultaten heeft. Ook in landen als Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden en Zwitserland wordt groepshuisvesting in de vroege dracht met succes toegepast. In de Verenigde Staten zijn grote bedrijven bekend die goede resultaten boeken met het huisvesten van zeugen in groepen kort na dekken. Dat wil niet zeggen dat er geen bedrijven zullen zijn die wel problemen hebben. Deze bedrijven moeten begeleid worden.
Klopt het dat u begin september een bestuurlijk overleg heeft gehad met de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV) en Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) over de problematiek van het vroege introductiemoment van zeugen in de groep en dat u ondanks de problematiek waar de sector mee te kampen heeft te kennen heeft gegeven niet te willen afstappen van deze bovenwettelijke Europese regel en dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit per 1 januari handhavend gaat optreden? Zo ja, kunt u uw besluit nader motiveren?
Ja. Er is een gesprek geweest waarin onder andere de zorgen die NVV en LTO Nederland hebben aan bod zijn gekomen. Ik heb aangegeven vast te blijven houden aan de eis die reeds jaren terug met goede redenen in het Varkensbesluit is opgenomen, maar ik heb tevens aangegeven mijn ogen niet te willen sluiten voor ondernemers die het echt geprobeerd hebben maar toch problemen ondervinden. Ik heb middelen vrijgemaakt om deze ondernemers te laten begeleiden.
Klopt het dat na het overleg een netwerkgroep is opgericht met als doel het inventariseren en begeleiden van probleembedrijven? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet nodig was geweest als u had afgezien van deze bovenwettelijke eis?
Ja, dat klopt. Via de netwerkgroep worden bedrijven die hebben aangegeven problemen te hebben begeleid, het zogenaamde verbetertraject. Uiteindelijk hebben 8 bedrijven zich hiervoor aangemeld. Deze netwerkgroepen zijn er juist op gericht om bedrijven die problemen ondervinden bij groepshuisvesting te informeren en begeleiden.
Klopt het dat de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) een voorstel heeft opgesteld voor een onderzoek om deze oorzaak aan te tonen? Zo ja, wanneer is dit onderzoek gereed en bent u bereid om deze uitkomsten naar de Kamer te sturen?
Ja. Volgens de GD heeft zij in 2010 een voorstel geschreven. Dat voorstel is destijds gerelateerd aan het «najaarsverwerpen». Op dit moment is er echter geen sprake van een lopend onderzoek. Mochten LTO Nederland en NVV een dergelijk onderzoek op willen starten, dan lijkt me dat zinvol. De resultaten kunnen bijdragen aan het verbetertraject zoals we dat afgelopen najaar hebben ingezet.
Bent u bereid als de uitkomsten van dit onderzoek negatief zijn, deze bovenwettelijke eis te schrappen of in ieder geval te evalueren zoals de aangenomen motie Lodders (Kamerstuk 28 286, nr. 663) beoogt ten aanzien van andere bovenwettelijke eisen die u van plan bent in te voeren zoals verbod op het koudmerken van koeien en het verbod op keizersnedes bij vleesveerassen en aan de hand van deze evaluatie te bepalen of deze maatregelen daadwerkelijk van kracht worden?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om handhaving ten aanzien van de vierdageneis door de NVWA op te schorten zolang de rechtszaak aangespannen door NVV en LTO nog loopt en de uitkomsten van de onderzoeken van zowel GD als NVV en LTO nog niet bekend zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zie in het feit dat er mogelijk een rechtszaak wordt aangespannen en dat er mogelijk een onderzoek gaat plaatsvinden naar de rol van prostaglandine geen aanleiding om de handhaving op te schorten. Er zijn hiervoor geen redenen, noch van beleidsmatige noch van juridische aard.
Het bericht dat de Nederlandse Spoorwegen vast personeel van de fietsenstallingen wil vervangen door werklozen |
|
Eric Smaling , Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat de Nederlandse Spoorwegen (NS) momenteel gesprekken voert met de winkelketen Halfords over mogelijke huur van de fietsenstallingen op de NS-stations? Wat is de reden dat de NS niet verder zou kunnen met de huidige uitbaters van de fietsenstallingen?1
Ik heb over dit onderwerp diverse berichten gezien, waaronder het bericht waar de vraag naar verwijst. Ik kan me voorstellen dat de berichtgeving vragen oproept, zeker omdat er de indruk uit kan ontstaan dat tientallen mensen hun baan verliezen. De meeste berichten zijn echter niet volledig juist.
Om in te kunnen spelen op de wensen van de reizigers investeert NS in transfermogelijkheden, toegankelijkheid, winkels en voorzieningen op het station. Hierbij streeft NS naar herkenbare formules, een voorspelbaar aanbod en een vaste hoge kwaliteit. Onderdeel van deze strategie is de keuze om fietsenstallingen te exploiteren als landelijke formule, zonder het persoonlijk contact en de coleur locale te verliezen. NS voert gesprekken met huidige stallinghouders over deze toekomstige nieuwe vorm van exploitatie.
Ik vind het in het belang van de reizigers dat er fietsenstallingen zijn die voldoende kwaliteit en service bieden. Ook uniforme uitstraling en constante kwaliteit kunnen in het belang zijn van de reizigers. Dit zijn dus de zaken waar ik op let.
NS meldt mij dat er geen contact was met Halfords. Pas na de berichtgeving in de media is er contact geweest, waarbij Halfords stelde verontwaardigd te zijn over de onjuiste berichtgeving. Halfords heeft in de media gemeld geen concrete plannen te hebben om ruimtes in fietsenstallingen op NS-stations te huren.2
Klopt het dat de NS reeds overgegaan is tot het opzeggen van contracten met huidige uitbaters van fietsenstallingen op NS-stations? Zo ja, voor welke stations is dit reeds gebeurd, is daarbij al bekend wie de nieuwe uitbater wordt en in hoeverre zijn afspraken gemaakt over overname van het vaste personeel?
Ja, dit klopt.
Er zijn 71 bemenste stallingen en 49 exploitanten. NS heeft inmiddels negen contracten formeel opgezegd. Het gaat om stallingen in Alkmaar, Breda, Delft, Den Bosch, Den Haag, Leeuwarden, Maastricht, Rotterdam en Weert. In alle gevallen was sprake van opzegging óf vanwege (het einde van) de looptijd van het contract óf omdat door verbouwingen aan het station het exploitatieregime anders moet worden ingevuld. NS heeft hierover steeds overleg gevoerd met de desbetreffende exploitant.
De nieuwe invulling van de exploitatie is in deze gevallen nog niet bekend en dus ook de nieuwe uitbater niet.
Per situatie zullen afspraken worden gemaakt voor de overgang van het personeel (zie voor dit aspect verder mijn antwoord op vraag 5).
Wat is uw reactie op het bericht dat de NS mogelijk vast personeel van de fietsenstallingen wil vervangen door werklozen die een re-integratietraject volgen?
De keuze van NS voor leveranciers en dienstverleners is een zaak van NS. Het personeelsbeleid van stallingsexploitanten is een zaak van die exploitanten. Ik heb daar geen bemoeienis mee. NS heeft mij overigens laten weten dat dit bericht niet juist is.
Deelt u de mening dat er hier sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. NS geeft aan dat er geen sprake van is dat het bedrijf vast personeel zou willen vervangen door werklozen. Wat NS wel doet is nagaan of andere contractpartners betere diensten kunnen verlenen. Dit is in het bedrijfsleven niet ongebruikelijk.
Deelt u de mening dat het huidige, vaste personeel van de fietsenstallingen opnieuw in dienst moet worden genomen, indien er een nieuwe uitbater komt? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 3 ga ik niet over het personeelsbeleid van stallingsexploitanten. Ik heb geen enkele relatie met deze exploitanten en ik heb geen bevoegdheid om af te dwingen dat de ene exploitant in voorkomende gevallen het personeel van de andere exploitant opnieuw in dienst neemt.
NS heeft mij echter verzekerd veel belang te hechten aan de positie van het personeel. NS heeft met de vakbond FNV Bondgenoten afspraken gemaakt over overgang van onderneming en de daaraan gekoppelde wettelijke overname van personeel. NS zal bij toekomstige exploitatievormen, bijvoorbeeld als de exploitatie door een nieuwe partij wordt overgenomen en voortgezet, uiteraard rekening houden met wet- en regelgeving die ziet op de bescherming van werknemers.
Uitgangspunt en verwachting van NS is dat de toekomstige exploitant het personeel dat de stallingen beheert zal overnemen. NS zal toekomstige exploitanten wijzen op de verantwoordelijkheid die zij hebben om huidig personeel over te nemen.
Het bericht 'Vrouw en Turks, dus lagere vergoeding' en 'Familie: Rechter uit de jaren '50' |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrouw en Turks, dus lagere vergoeding» en «Familie: Rechter uit de jaren ’50»?1
Ja.
Klopt het dat een rechter in de betreffende zaak heeft geoordeeld dat vanwege het vrouw en Turks zijn van het slachtoffer er slechts 70.000 euro inkomstenderving verondersteld moet worden?
De Rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 23 juli 2013 (ECLI: NL: RBDHA:2013:9276) geoordeeld dat de berekening van de schade wegens verlies van verdienvermogen dient te geschieden aan de hand van de uitgangspunten in de rechtsoverwegingen 4.7, 4.12 en 4.15. Dat betekent dat volgens de rechtbank (zie rechtsoverweging 4.10 en 4.12) als uitgangspunt onder meer heeft te gelden dat eiseres van haar 17e tot en met haar 26ste levensjaar fulltime zou hebben gewerkt, vervolgens van haar 27e tot en met haar 36e levensjaar niet zou hebben gewerkt en ten slotte vanaf haar 37e tot en met haar 67e levensjaar voor 50% zou hebben gewerkt.
Daarbij geeft de rechter aan dat het redelijk is om te veronderstellen dat de eiseres, als vrouw in Nederland en gegeven haar culturele achtergrond en persoonlijke omstandigheden, een partner zou hebben gevonden en rond haar 26e levensjaar (in het jaar 2019) kinderen zou hebben gekregen. Of en in hoeverre de Turkse achtergrond hier gerechtvaardigd is meegewogen is aan de rechter ter beoordeling. Ook hier geldt dat het College voor de Rechten van de Mens om een oordeel kan gevraagd worden.
De rechtbank heeft in deze uitspraak een oordeel gegeven over de berekening van de schade wegens verlies van verdienvermogen en niet over het concrete schadebedrag.
Vindt u het van deze tijd om van een jonge vrouw te veronderstellen dat zij op haar 26ste moeder wordt, en dat zij dan vervolgens 10 jaar uit het arbeidsproces zal stappen? Zo ja, waarom?
De berekening van de schade wegens verlies van verdienvermogen dient uiteraard zorgvuldig te gebeuren, met inachtneming van het beginsel van gelijke behandeling. Iedere vorm van discriminatie is onaanvaardbaar en onacceptabel. Op grond van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) is een verschil in behandeling tussen mannen en vrouwen of ongelijke behandeling op grond van ras bij het aanbieden van goederen of diensten verboden.
De vraag hoe de concrete omstandigheden van het geval in de beschreven individuele casus dienen te worden gewogen bij het berekenen van het verlies aan verdienvermogen is aan de rechter. De omvang van toekomstige schade kan niet exact worden vastgesteld. Dat brengt met zich mee dat deze schade moet worden geschat. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat gunstige en ongunstige toekomstige onzekere gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op de omvang van de inkomensschade, dienen te worden verdisconteerd. Bij het verdisconteren daarvan komt het aan op de redelijke verwachtingen omtrent die toekomstige ontwikkelingen.
Steeds meer vrouwen blijven evenveel uren werken na de geboorte van het eerste kind, 10% stopt met werken en 35% vermindert het aantal arbeidsuren, tegen 5% van de mannen2. Deeltijdarbeid of stoppen met werken zijn individuele keuzes met maatschappelijke gevolgen, onder andere omdat deze ten koste kunnen gaan van de economische zelfstandigheid van vrouwen.
Daarnaast speelt arbeidsparticipatie, zowel in personen als in uren, een sleutelrol bij het waarborgen van het financiële draagvlak van de verzorgingsstaat. Om op termijn de voorzieningen betaalbaar te houden is het nodig dat het menselijk kapitaal zoveel mogelijk wordt benut.
De Commissie gelijke behandeling (CGB, het huidige College voor de rechten van de mens) heeft in 2012 onderzoek verricht naar onderscheid naar geslacht bij de vaststelling van letselschade. Beide partijen hebben in deze zaak ook gewezen op dit onderzoek. In haar oordelen heeft de CGB het gebruik van statistische gegevens bij de schadeberekening aangemerkt als een neutraal criterium. Als echter met name vrouwen of met name mannen nadeel ondervinden van het gebruik van die gegevens – zoals bij het gebruik van gegevens over arbeidsparticipatie na het krijgen van kinderen – levert dit volgens de CGB indirect onderscheid op grond van geslacht op. Indirect onderscheid is gerechtvaardigd als het verschil in behandeling door een legitiem doel wordt gerechtvaardigd en de middelen om dat doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn (CGB, «Onderscheid naar geslacht bij vaststelling van letselschade», september 2012, p. 10).
Statistische gegevens kunnen volgens de CGB dus worden gebruikt om tegemoet te komen aan de noodzaak voor een concrete schadeberekening. Aan de hand hiervan kunnen voorspellingen worden gedaan over de vermoedelijke inkomensontwikkeling die zou hebben plaatsgevonden als het feit dat de schade heeft veroorzaakt er niet zou zijn geweest. De CGB plaatst hierbij de kanttekening dat het gebruik van statistische gegevens alleen als een geschikt middel kan worden aangewend, als deze gegevens voldoen aan de eisen van relevantie, kwaliteit en actualiteit. Voorts dienen deze gegevens te worden gerelateerd aan de individuele omstandigheden van het slachtoffer. Zonder een antwoord op de vraag of de situatie van het slachtoffer afwijkt van die welke aan het landelijke gemiddelde ten grondslag ligt, kan geen sprake zijn van een concrete schadeberekening (idem, p. 10).
Het is aan de rechter of het College voor de rechten van de mens om bij een individuele casus te beoordelen of er sprake is van een legitiem doel dat een onderscheid tussen mannen en vrouwen rechtvaardigt en of de middelen om het doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn. Tevens is het aan de rechter of het College voor de rechten van de mens om te beoordelen of het meewegen van de culturele achtergrond toelaatbaar is.
Een Minister mag niet in het oordeel van een onafhankelijke rechter treden en moet de scheiding der machten respecteren. Ik zal mij dan ook niet uitlaten over specifieke rechterlijke uitspraken. Als in deze casus de ouders van het meisje van mening zijn dat hun dochter slachtoffer is van discriminatie, is het aan hen om eventuele rechtsmiddelen aan te wenden tegen een uitspraak van de rechter als zij het daarmee niet eens zijn. Het is mij niet bekend of er in deze casus hoger beroep is aangetekend en of dit nog mogelijk is. Het zou mijns inziens goed zijn als de hoogste rechter in Nederland of het College zich over een dergelijke zaak zou uitlaten.
Deelt u de mening dat een dergelijke rechterlijke uitspraak op gespannen voet staat met een gelijkwaardige positie van vrouwen en allochtonen op de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van het in het artikel geciteerde lid van het College van de Rechten van de Mens dat dit «seksediscriminatie» is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Komen dit soort rechterlijke uitspraken vaker voor? Zo ja, hoe vaak?
De voormalige Commissie Gelijke Behandeling heeft blijkens een onderzoek uit 2012 in een drietal gevallen geconcludeerd dat in letselschadezaken sprake was van onderscheid op grond van geslacht (CGB, Onderscheid naar geslacht bij de vaststelling van letselschade, september 2012). Overige kwantitatieve gegevens over het gebruik van argumenten gerelateerd aan het geslacht van het letselschadeslachtoffer zijn niet voorhanden, omdat de hoogte van een uitkering afhankelijk is van de onderhandelingen tussen slachtoffer en verzekeraar en deze argumenten in het eindbedrag niet tot uitdrukking komen. Van structurele problemen is ons niet gebleken.
Deelt u de mening dat het voor een gelijkwaardige positie van vrouwen op de arbeidsmarkt wenselijk is dat dit soort onderscheid wordt voorkomen? Zo ja, welke stappen gaat u daartoe zetten? Zo nee, waarom niet?
De rechter baseert zijn conclusie in deze uitspraak op statistische gegevens, waaronder de omstandigheid dat eiseres een vrouw is. Zoals ik aangaf bij het antwoord op de vragen 3, 4 en 5 zien we dat steeds meer vrouwen evenveel uren blijven werken na de geboorte van het eerste kind. Maar nog steeds stopt 10% van de vrouwen met werken en 35% vermindert het aantal arbeidsuren, tegen 5% van de mannen. Het beleid van het kabinet is er op gericht om deze situatie te veranderen. Voor de inzet van het kabinet ten aanzien van het bevorderen van de combinatie arbeid en zorg verwijs ik u naar mijn brief van 12 december 20133 over de resultaten van de arbeid-en-zorgbijeenkomst. Een verschuiving in de verdeling van de zorgtaken tussen mannen en vrouwen zal uiteindelijk leiden tot een aanpassing van deze statistische gegevens.
Toename openstaande rekeningen in de zorg |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht waaruit blijkt dat er steeds meer onverzekerde mensen hun ziekenhuisrekening niet betalen?1
Ja.
Deelt u de mening dat iedereen de basiszorg moet krijgen die nodig is, maar dat dan ook iedereen verzekerd moet zijn of zijn rekening dient te betalen, omdat anders de solidariteit van het stelsel wordt aangetast?
Ja. Ik deel deze mening. Wel merk ik op dat in onze maatschappij ook het uitgangspunt geldt dat indien mensen acuut medische zorg nodig hebben, onverzekerd zijn en de rekening niet zelf kunnen betalen, deze zorg toch niet wordt onthouden.
Klopt het dat er sprake is van een leemte in de regelgeving, waardoor onverzekerde EU-burgers niet effectief aangepakt kunnen worden om zich te verzekeren, dan wel hun rekening te betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Voor het antwoord op deze vraag is het noodzakelijk onderscheid te maken naar de verblijfstitel. Op grond van Europese regelgeving hebben personen met de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat of Zwitserland het recht om in een ander EU-land te kunnen verblijven. Voor een verblijf van minder dan drie maanden mogen geen voorwaarden worden gesteld en hoeft betrokkene alleen in het bezit te zijn van een identiteitsbewijs. Dit betekent dat «toeristen» uit deze landen hier vrij kunnen verblijven, ook als zij niet beschikken over een dekking tegen ziektekosten2.
Als deze personen langer dan drie maanden in Nederland willen verblijven moeten zij aantonen dat zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien en een zorgverzekering hebben. Voor verblijf langer dan drie, respectievelijk vier maanden is inschrijving bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), respectievelijk in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) verplicht. Werknemers uit vrijwel alle landen van de EU of de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen in Nederland werken zonder vergunning. 3
Indien EU-ingezetenen in Nederland wonen of gaan werken, wordt op hen de Nederlandse wetgeving van toepassing, en ontstaat uit dien hoofde AWBZ-verzekering en Zvw-verzekeringsplicht.
Op grond van de nationale wetgeving is een persoon verzekerd ingevolge de volksverzekeringen, waaronder de AWBZ, en verzekeringsplichtig ingevolge de Zorgverzekeringswet, als hij ingezetene is van Nederland of als niet-ingezetene in Nederland werkt. Alleen dan mag en moet hij een Nederlandse zorgverzekering sluiten.
Effectieve aanpak van de groep onverzekerde verzekeringsplichtigen is mogelijk door opsporing. Daarvoor verwijs ik naar het antwoord bij de volgende vraag.
Voor zover het gaat om effectief aanpakken van het betalen van rekeningen kunnen ziekenhuizen zelf ook stappen zetten. Dit is wettelijk afdoende geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Van een aantal ziekenhuizen is bijvoorbeeld bekend dat deze voor niet-acute zorg een voorschot vragen van de betreffende persoon.
Heeft het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) ook een taak om deze groep onverzekerde EU-burgers op te sporen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Ja. Ingevolge de Wet opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering (Ovoz) kunnen onverzekerde verzekeringsplichtigen worden opgespoord indien zij bekend zijn in de gemeentelijke basisadministratie. Opsporing gebeurt immers aan de hand van het burgerservicenummer.
Met ingang van 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen in werking getreden. De basisregistratie personen (bpr) wordt gevormd uit de gemeentelijke basisregistratie (GBA) en de (nieuw opgezette) registratie niet-ingezetenen (RNI). In de RNI worden onder meer personen opgenomen die niet of korter dan 4 maanden in Nederland wonen en een relatie hebben met Nederlandse overheidsinstellingen, zoals mensen die tijdelijk in Nederland werken of in het buitenland pensioen ontvangen. Vanaf genoemde datum kunnen niet-ingezetenen bij achttien gemeenten in Nederland terecht voor inschrijving in de RNI. Ook wordt de RNI gevuld door de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en het College voor Zorgverzekeringen, met gegevens van personen die buiten Nederland verblijven en een inkomensverhouding met Nederland hebben. Iemand die is ingeschreven in de GBA of RNI krijgt ook een burgerservicenummer. Op den duur kunnen dus ook verzekeringsplichtige niet-ingezetenen beter worden opgespoord dan op basis van de huidige bestandsvergelijking.
Opsporing van EU-onderdanen die zich niet inschrijven of hebben ingeschreven in de GBA of RNI, omdat het op grond van de regelgeving niet nodig is of omdat zij dit hebben nagelaten, is op grond van de Wet Ovoz niet mogelijk omdat deze mensen geen burgerservicenummer hebben. Als het gaat om mensen die hier korten dan drie maanden verblijven, zoals toeristen, is dit ook ondoenlijk en ongewenst.
Het kabinet heeft al eerder aangegeven de met het vrije verkeer van personen uit nieuwe EU-lidstaten samenhangende problematiek op diverse manieren aan te pakken, bijvoorbeeld door betere voorlichting en door betere handhaving van de registratieplicht. Ik verwijs kortheidshalve naar de brief van 13 september 2013 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II, 29 407, nr. 175). Het beleid is om mensen zonder burgerservicenummer uit EU-landen op te sporen, bijvoorbeeld via gegevensuitwisseling tussen de Inspectie SZW en gemeenten, en hen alsnog in te schrijven in GBA of RNI.
Bent u bereid het CVZ onderzoek te laten doen naar de aard, omvang en oorzaak van het niet afsluiten van een verzekering door niet verzekerde EU-burgers, en het niet betalen van rekeningen voor zorgkosten? Bent u bereid het CVZ te vragen welke maatregelen genomen moeten worden om wanbetaling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik vind onderzoek naar de aard, omvang en oorzaak van het niet afsluiten van een verzekering door niet verzekerde EU-burgers geen taak voor het CVZ, noch een taak voor de Nederlandse overheid als zodanig. Private ondernemingen, waaronder ziekenhuizen, moeten in staat zijn om te beoordelen welke maatregelen nodig zijn om wanbetaling van onbetaalde rekeningen zoveel mogelijk te voorkomen. Het voorkomen en tegengaan van wanbetaling behoort tot de normale bedrijfsvoering van de onderneming.
Recent heb ik de NVZ en NFV gevraagd of zij in kaart willen brengen welke opbrengsten ziekenhuizen missen door onverzekerden, om welke aantallen onverzekerden het gaat, om zo een beeld te krijgen van de stand van zaken.
Het bericht “Europese accountantsregels wijken af van de Nederlandse wet” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Europese accountantsregels wijken af van de Nederlandse wet»?1
Ja
Op 17 december 2013 sloten het Europees Parlement en de Europese Raad een akkoord over nieuwe wetgeving voor accountants. Wat is de exacte inhoud van het akkoord c.q. welke afspraken zijn er precies gemaakt? Welke ruimte laat de verordening voor lidstaten om zelf aanvullende eisen te stellen?
De voorstellen van de Europese Commissie voor de hervorming van de accountantsmarkt omvatten een nieuwe verordening en een herziening van Richtlijn 2006/43/EG2. Afgelopen december hebben de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie een akkoord bereikt over de teksten van de verordening en de herziene richtlijn in het kader van de zogenaamde triloog onderhandelingen. De formele besluitvorming voor definitieve vaststelling van deze regelgeving in het Europees Parlement en de Raad moet nog plaatsvinden. Tijdens de onderhandelingen over de voorstellen ging vooral veel aandacht uit naar de bepalingen over een verplichte kantoorroulatie, de scheiding van controle en advies en de mogelijke rol van de European Securities and Markets Authority(ESMA) bij het toezicht op de accountancysector. De genoemde aspecten zijn neergelegd in de verordening die uiteindelijk rechtstreeks van toepassing zal zijn in de nationale rechtsorde. Hieronder schetsen we de belangrijkste afspraken die hierover in het kader van het akkoord zijn gemaakt.
Wat betreft de verplichte kantoorroulatie houdt het afgelopen december bereikte akkoord in dat organisaties van openbaar belang (OOB’s) de wettelijke controleopdracht maximaal tien jaar door dezelfde accountantsorganisatie mogen laten uitvoeren. Daarbij biedt het akkoord lidstaten de mogelijkheid om te bepalen dat deze maximale duur van de initiële opdracht voor de wettelijke controle mag worden verlengd tot maximaal twintig jaar in het geval er na het verlopen van de initiële duur van de opdracht een aanbesteding van de wettelijke controleopdracht plaatsvindt. Wanneer er sprake is van een zogenaamde joint audit door twee of meer accountants(organisaties) kan een lidstaat bepalen dat de maximale duur van de initiële opdracht mag worden verlengd tot maximaal vierentwintig jaar. De feitelijke verlenging van de maximale duur van de initiële controleopdracht vindt volgens het akkoord overigens onder bepaalde voorwaarden plaats.
Na afloop van de toepasselijke maximale roulatietermijn geldt voor de betreffende accountantsorganisatie een afkoelingsperiode van vier jaar gedurende welke de betreffende wettelijke controle niet mag worden uitgevoerd bij dezelfde controlecliënt. Voor het overige is in het akkoord neergelegd dat na het verstrijken van de toepasselijke maximale roulatietermijnen een OOB bij wijze van uitzondering bij de bevoegde autoriteit het verzoek mag indienen om een verlenging van de opdracht met nog eens maximaal twee jaar toe te staan.
Wat betreft de scheiding van advies en controle bevat het akkoord een uitgebreide «zwarte» lijst met diensten die niet in combinatie met de wettelijke controle bij dezelfde controlecliënt mogen worden verricht als die controlecliënt een OOB betreft. Het verbod op het verlenen van de op deze lijst genoemde diensten geldt vanaf het begin van de periode waarop de wettelijke controle ziet tot aan het afgeven van de accountantsverklaring. Daarnaast geldt het verbod ook gedurende het financiële jaar dat voorafgaat aan de hiervoor bedoelde periode met betrekking tot het ontwikkelen en ten uitvoer leggen van de interne beheersings- of risicobeheerprocedures die verband houden met de opstelling en/of controle van financiële informatie of financiële informatietechnologiesystemen. Verder mogen niet verboden aan de controle gerelateerde diensten worden verricht tot een maximumplafond van zeventig procent van de gemiddelde kosten die in de voorafgaande drie opeenvolgende jaren voor de wettelijke controle in rekening werden gebracht bij de gecontroleerde entiteit en, waar van toepassing, bij haar moederonderneming, de door haar gecontroleerde ondernemingen en voor de geconsolideerde jaarrekening van de betreffende groep van ondernemingen. In nationale of Europese wetgeving verplicht gestelde aan de controle gerelateerde diensten zijn uitgesloten van het genoemde maximumplafond. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de waarmerking van staten ten behoeve van de toezichthouder zoals bedoeld in de Pensioenwet en de Wet op het financieel toezicht.
Wat betreft de mogelijke rol van ESMA was Nederland samen met vier andere lidstatenvoorstander van het bij ESMA beleggen van de samenwerking tussen de nationale toezichthouders op het terrein van audit. Op aandringen van een grote meerderheid van lidstaten is evenwel gekozen voor het opzetten van een nieuw comité, de Committee of European Auditing Oversight Bodies(CEAOB). ESMA mag wel iemand aanwijzen als lid van de CEAOB. Dit lid wordt tevens voorzitter van een subgroep waarvan de bedoeling is dat de CEAOB deze in het leven roept met het oog op internationale samenwerking tussen de lidstaten en derde landen. Daarnaast is een review clauseopgenomen op grond waarvan het opereren van de CEAOB over enkele jaren wordt heroverwogen.
De teksten van de verordening en de herziening van Richtlijn 2006/43/EG3 waarover een akkoord is bereikt bevatten nog de nodige mogelijkheden voor lidstaten om zelf aanvullende eisen te stellen. Zo is wat betreft de verplichte kantoorroulatie in de verordening voor lidstaten de mogelijkheid neergelegd om de maximale duur van de initiële opdracht voor de wettelijke controle op minder dan tien jaar vast te stellen. Wat betreft de scheiding van controle en advies biedt de verordening lidstaten de mogelijkheid om naast de diensten genoemd op de zwarte lijst ook andere diensten te verbieden die een bedreiging kunnen vormen voor de onafhankelijkheid van degene die de controle uitvoert. Daarnaast wordt lidstaten de mogelijkheid geboden om onder bepaalde voorwaarden enkele op de zwarte lijst genoemde verboden diensten wel toe te staan.
Hoe wijken de Nederlandse regels af van de nu in afgesproken EU-regels? In hoeverre zijn de Nederlandse regels strenger dan de EU-regels?
Uit het in de Wet op het accountantsberoep opgenomen door uw Kamer aangenomen amendement Van Vliet vloeit voort dat met ingang van 1 januari 2016 OOB’s verplicht worden elke acht jaar van accountantsorganisatie te wisselen4. In de Nederlandse wet is neergelegd dat na een periode van acht aaneengesloten jaren een afkoelingsperiode van twee jaar geldt gedurende welke de betreffende wettelijke controle niet mag worden uitgevoerd door dezelfde accountantsorganisatie. De tekst van de Europese verordening waarover een akkoord is bereikt biedt voldoende ruimte om de maximale roulatieperiode van acht jaar in Nederland aan te houden. Wel wijkt de in de Nederlandse wet neergelegde afkoelingsperiode van twee jaar af van de in de verordening neergelegde afkoelingsperiode van vier jaar. Op dit punt behoeft de Nederlandse wetgeving aanpassing om niet in strijd te komen met de Europese regels.
In het in de Wet op het accountantsberoep opgenomen door uw Kamer aangenomen amendement Plasterk c.s. is de regel dat een accountantsorganisatie die wettelijke controles verricht bij een OOB, naast de in de toelichting bij het amendement genoemde controlediensten geen andere werkzaamheden voor die organisatie verricht5. Dit uitgangspunt is in zekere mate strenger dan het in de tekst van de Europese verordening neergelegde principe van een zwarte lijst met diensten die in ieder geval niet naast de wettelijke controle mogen worden verricht. Tegelijkertijd biedt het akkoord lidstaten de mogelijkheid om naast de diensten genoemd op de zwarte lijst ook andere diensten te verbieden die een bedreiging kunnen vormen voor de onafhankelijkheid van degene die de controle uitvoert. Hierbij is als enige voorwaarde gesteld dat lidstaten de Europese Commissie van voorkomende aanvullingen op de hoogte stellen. De tekst van de verordening waarover een akkoord is bereikt biedt aldus ook voldoende ruimte om de in de Nederlandse wetgeving neergelegde scheiding van controle en advies te handhaven. Tegelijkertijd moet wel rekening worden gehouden met een tweetal uit het akkoord voortvloeiende extra eisen. Zo mag een accountantsorganisatie die de wettelijke controle uitvoert gedurende het financiële jaar dat voorafgaat aan de periode waarop de wettelijk controle betrekking heeft bij dezelfde OOB geen diensten verrichten met betrekking tot het ontwikkelen en ten uitvoer leggen van de interne beheersings- of risicobeheerprocedures die verband houden met de opstelling en/of controle van financiële informatie of financiële informatietechnologiesystemen. Verder mogen niet verboden aan de controle gerelateerde diensten worden verricht tot een maximumplafond van zeventig procent van de gemiddelde kosten die in de voorafgaande drie opeenvolgende jaren voor de wettelijke controle in rekening werden gebracht.
Welke nadelen ondervindt de accountantsbranche van de niet gelijkluidende regels in Nederland en Europa? Hoeveel administratieve lasten brengt dit met zich mee?
In het afgelopen december bereikte akkoord over de Europese voorstellen zijn in ieder geval de kaders vastgelegd waarbinnen in alle lidstaten de verplichte kantoorroulatie en de scheiding van controle en advies van toepassing gaan zijn. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat lidstaten binnen deze kaders nog de nodige mogelijkheden hebben om aanvullende eisen te stellen. Op dit moment is nog niet bekend in hoeverre de diverse lidstaten van deze optionele bepalingen gebruik gaan maken. Wel staat op basis van het akkoord vast dat in alle lidstaten de duur van de initiële opdracht voor de wettelijke controle bij een OOB maximaal tien jaar kan zijn en dat na afloop van die termijn in principe een aanbesteding van de controleopdracht moet plaatsvinden, tenzij er sprake is van een joint audit. Ook zal op basis van het akkoord in alle lidstaten het uitgangspunt zijn dat in ieder geval de diensten genoemd op de in het akkoord opgenomen zwarte lijst niet in combinatie met de wettelijke controle bij een OOB mogen worden verricht.
De diverse in het akkoord opgenomen maatregelen (zoals de verplichte aanbesteding en kantoorroulatie) zullen in alle Europese lidstaten extra kosten met zich meebrengen. Deze extra kosten zullen volgens de Europese Commissie worden gecompenseerd door de positieve effecten, zoals een grotere onafhankelijkheid van accountants die de kwaliteit van de controle ten goede moet komen6. Daar komt bij dat in Nederland de door het amendement Plasterk c.s. geïntroduceerde scheiding van controle en advies al sinds 1 januari 2013 van toepassing is en dat Nederlandse OOB’s vooruitlopend op de feitelijke invoering van de verplichte kantoorroulatie per 1 januari 2016 al de nodige aanbestedingen van de wettelijke controles hebben uitgevoerd of nog uitvoeren7. In die zin zijn de uit het akkoord voortvloeiende maatregelen in Nederland al voor een groot deel geïmplementeerd. Hiermee zouden ondernemingen in Nederland mogelijk een voorsprong kunnen hebben op ondernemingen in andere lidstaten waar betreffende maatregelen op dit moment nog niet van kracht zijn.
Vastgesteld kan worden dat in ieder geval de in de Nederlandse wetgeving opgenomen maximale roulatieperiode van acht jaar en de in de Nederlandse wetgeving neergelegde scheiding van controle en advies passen binnen het afgelopen december bereikte akkoord. Nu nog niet bekend is in hoeverre de diverse lidstaten invulling gaan geven aan de in het akkoord opgenomen optionele bevoegdheden, kan moeilijk wordt ingeschat welke nadelen de accountantsbranche ondervindt van niet gelijkluidende regels in Nederland en de rest van Europa.
Bent u bereid om de evaluatie van de voorstellen van verplichte roulatie en scheiding van advies en control in 2015 naar voren te halen gelet op alle ontwikkelingen in Europa en de praktijk van dit moment in Nederland? Zo nee, waarom niet?
De in de Wet op het accountantsberoep door het amendement Plasterk c.s. geïntroduceerde scheiding van controle en advies is al sinds 1 januari 2013 van toepassing. Tijdens het debat met de Eerste Kamer over de Wet op het accountantsberoep op 27 november 2012 heb ik de intentie uitgesproken om de verplichte roulatie echt op 1 januari 2016 van kracht te laten worden. In dit verband heb ik aangegeven een halfjaar van tevoren in een brief aan de Kamer te rapporteren over de stand van zaken in Brussel en de voortgang op weg naar 1 januari 2016 in Nederland8. Zodra de Europese regels definitief vaststaan, zullen we nationale regelgeving moeten vaststellen om deze te implementeren. In dat kader moet hoe dan ook worden bezien in hoeverre de nationale regelgeving aanpassing behoeft om in ieder geval niet in strijd te komen met de Europese regelgeving. Op basis van het afgelopen december gesloten akkoord tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie kan in ieder geval worden vastgesteld dat de in de Nederlandse wetgeving opgenomen maximale roulatieperiode van acht jaar en de in de Nederlandse wetgeving neergelegde scheiding van controle en advies passen binnen de Europese regels. Om definitief te worden zullen de Europese regels in ieder geval nog officieel door het Europees Parlement en door de Raad moeten worden aangenomen. Met het oog op de aanstaande verkiezingen voor het Europees Parlement is de verwachting dat dit binnen nu en een paar maanden gaat plaatsvinden.
Deelt u de mening dat de Nederlandse wetgeving in lijn gebracht moet worden met de Europese wetgeving om te zorgen voor eerlijke concurrentiepositie en een gelijk speelveld in de Europese Unie? Is het kabinet voornemens om de Nederlandse regels aan te passen aan de Europese verordening wanneer deze in werking treed? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op eerder gestelde vragen door uw Kamer heb ik aangegeven, dat wanneer er strijdigheid zou ontstaan tussen de Nederlandse en de Europese regelgeving we de betreffende wetgeving uiteraard zullen moeten aanpassen9. Op dat moment kan ook worden overwogen in hoeverre aanpassingen nodig zijn met het oog op een eerlijke concurrentiepositie en een gelijk speelveld in de Europese Unie. Zodra de Europese verordening en de herziening van Richtlijn 2006/43/EG10 definitief zijn vastgesteld, zullen we zeker moeten stellen dat onze nationale regelgeving hiermee in overeenstemming is en waar nodig de nationale wetgeving hierop moeten aanpassen. Op basis van het afgelopen december gesloten akkoord tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie kan in ieder geval worden vastgesteld dat de in de Nederlandse wetgeving opgenomen maximale roulatieperiode van acht jaar en de in de Nederlandse wetgeving neergelegde scheiding van controle en advies passen binnen de nieuwe Europese regels. Op andere punten zal onze wetgeving in ieder geval wel aanpassing behoeven, bijvoorbeeld waar het gaat om de in het antwoord op vraag 3 genoemde afwijkende afkoelingsperiode.
Vertrouwelijke bijlages bij CTIVD-rapporten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u van mening dat de onthullingen van de heer Snowden over de samenwerking van Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten met buitenlandse diensten nopen tot een heroverweging van de beslissing om bepaalde informatie geheim te houden?
Bent u bereid om de geheime bijlagen bij de rapporten van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) inzake de inzet van Sigint door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) (nr. 28, 23 augustus 2011), eerdere aanbevelingen van de CTIVD betreffende de MIVD (nr. 30a, 16 november 2011), de inzet van de afluisterbevoegdheid en van de bevoegdheid tot de selectie van Sigint door de Algemene Inlichtingen – en Veiligheidsdienst (AIVD) (nr. 31, 11 april 2012) en inzake de inzet van de afluisterbevoegdheid en van de bevoegdheid tot de selectie van Sigint door de AIVD (nr. 35, 13 juli 2013) openbaar te maken? Zo nee, kunt u per rapport uitleggen waarom niet?
Bent u van mening dat publiekelijk verantwoord dient te worden wat de noodzaak is om in dit geval deze informatie geheim te houden?
Welke afwegingen zijn er per rapport gemaakt voor de inhoud van de geheime bijlagen? Hoe heeft u deze afweging gemaakt?
Bent u in ieder geval bereid om deze geheime bijlagen alsnog vertrouwelijk ter inzage te leggen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?