Het leuren met Nederlandse sociale huurwoningen in Londen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat Britse bankiers en investeerders van the City door uw ambtenaren warm worden gemaakt voor het opkopen van corporatiewoningen? Zo ja, welke kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen hanteert u daarbij?1
De directeur-generaal Wonen en Bouwen heeft bij een bijeenkomst in Londen op 9 maart 2015 een voordracht gehouden over de stand van zaken en het beleid op de Nederlandse woningmarkt. Hij heeft daarbij uitleg gegeven over de bestaande regelgeving met betrekking tot verkoop van corporatie woningen. Daarbij is duidelijk gemaakt dat er vanuit het Rijk geen kwantitatieve of kwalitatieve doelstellingen gelden voor de verkoop van corporatiewoningen.
Klopt het dat deze bijeenkomst is georganiseerd door Capital Value? Wie waren de overige deelnemers aan de bijeenkomst, welke voorstellen heeft u gedaan en welke deals zijn gesloten of zitten in de pijplijn?
Ja, de bijeenkomst was georganiseerd door Capital Value. Aanwezig waren met name internationale investeerders, buitenlandse pensioenfondsen en banken. De bijeenkomst had een informatief karakter. Er zijn geen transacties gesloten of concrete projecten besproken.
Hoeveel sociale huurwoningen van welke woningcorporaties zijn verkocht aan buitenlandse investeerders in de jaren 2012, 2013 en 2014?
In 2014 was sprake van twee transacties met buitenlandse investeerders. Dit betreft als eerste de door Vestia gesloten verkoopovereenkomst met Patrizia Wohnmodul. Deze overeenkomst betrof 5490 woningen, waarvan 14 procent met een huurprijs boven de huurtoeslaggrens. Hiervan zijn 4157 woningen sinds december 2014 in eigendom van Patrizia. Het transport van 1333 woningen is door Vestia in afwachting van de afhandeling van de bezwaren van vijf gemeenten aangehouden. Ten tweede heeft Servatius in december 2014 aan de Duitse belegger La Salle gmbh 358 woningen in eigendom overgedragen, waarvan 24 procent met een huurprijs boven de huurtoeslaggrens. In de jaren 2012 en 2013 waren er voor zover bekend geen verkopen van sociale huurwoningen van corporaties aan buitenlandse investeerders.
Hoe groot was de sociale woningvoorraad bij uw aantreden en hoe groot is die nu? Hoe verhoudt verkoop van sociale huurwoningen zich tot de passage in het Regeerakkoord dat de omvang van de sociale woningvoorraad in stand blijft? Hoe verhoudt de verkoop van sociale huurwoningen zich tot het aantal mensen dat op zoek is naar een betaalbare huurwoning?2
Bij mijn aantreden in november 2012 bestond de woningvoorraad van de woningcorporaties uit 2,4 miljoen huurwoningen en dit aantal is sindsdien niet substantieel gewijzigd. Voor het grootste gedeelte, 96 procent, bestaat de voorraad bij corporaties uit huurwoningen onder de huurtoeslaggrens. De huidige omvang van de sociale huurwoningvoorraad – zowel van corporaties als particulier – is ruim voldoende om de doelgroep te huisvesten. Via de inkomensafhankelijke huurverhoging wordt de doorstroming van mensen met een hoger inkomen uit de sociale huurvoorraad gestimuleerd. Op 1 juli 2015 wordt de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting van kracht waarin maatregelen opgenomen zijn om de omvang van de sociale huurwoningenvoorraad op de regionale behoefte af te stemmen. Zo dienen corporaties met hun voorgenomen meerjarige werkzaamheden een bod te doen op het gemeentelijk volkhuisvestingsbeleid c.q. de woonvisie. Daarnaast kunnen gemeenten ook de bestaande voorraad in hun gemeente beïnvloeden omdat aan hen bij verkopen van corporatiewoningen aan derden (beleggers) een zienswijze gevraagd wordt. Tenslotte worden met de maatregel passend toewijzen woningcorporaties verplicht om – met een beperkte uitzonderingsmogelijkheid – aan mensen met huurtoeslag een woning onder de aftoppingsgrenzen van de huurtoeslag toe te wijzen. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat er voor de doelgroep betaalbare woningen beschikbaar zijn.
Wat is uw reactie op het rapport en de presentatie van Capital Value waarin schaarste van betaalbare huurwoningen wordt gepresenteerd als goed nieuws? Bent u bereid het rapport en de presentatie van Capital Value aan de Kamer te doen toekomen?3
Het rapport en de presentatie concluderen dat het tekort aan betaalbare huurwoningen verder kan oplopen doordat er mogelijk onvoldoende nieuwe huurwoningen gebouwd worden. Volgens de onderzoekers is dat jammer, omdat er kansen liggen voor dit segment. Ik ben van mening dat die kansen niet alleen goed zijn voor investeerders, maar ook voor de Nederlandse woningmarkt. Voor een goed werkende woningmarkt is het van belang dat huishoudens met midden en hogere inkomens een volwaardige keuze hebben tussen huren en kopen. Buitenlandse beleggers kunnen samen met Nederlandse pensioenfondsen en andere particuliere investeerders een stimulans vormen voor de bouwsector bij het realiseren van nieuwe huurwoningen om een dreigend tekort in het vrije huursegment tegen te gaan.
Capital Value is bereid het onderzoeksrapport op aanvraag beschikbaar te stellen. Ik verwijs u daarvoor naar de website van Capital Value (www.capitalvalue.nl). Ook heeft Capital Value aangegeven bereid te zijn om indien gewenst daarop een toelichting te geven, zoals zij hebben gedaan bij de presentatie van het rapport in Londen.
Baart de opmerking van een vertegenwoordiger van Goldman Sachs «wij zijn inderdaad niet bezig met het functioneren van de Nederlandse woningmarkt» u ook zorgen? Zo ja, bent u bereid het belang van huurders en woningzoekenden altijd voorop te stellen in plaats van de belangen van banken en investeerders?
Een goed functionerende woningmarkt is in het belang van alle spelers op die markt, dus ook de banken die optreden als financiers. De opmerking, zoals opgetekend in het artikel in de Volkskrant, herken ik dan ook niet uit mijn eigen gesprekken met investeerders en financiers op de Nederlandse woningmarkt. Ik heb vorig jaar in een brief aan de Tweede Kamer4 maatregelen gepresenteerd ter verbetering van de woningmarkt. Onderdeel daarvan is een verbetering van de werking van de sociale huursector en meer ruimte voor de realisatie van een middensegment op de huurmarkt. Ik zie verkopen door corporaties aan beleggers als in lijn met dit beleid. Enerzijds waarborgt de verplichte zienswijze van de gemeente bij verkopen aan beleggers dat de omvang van de noodzakelijke (regionale) sociale voorraad in stand blijft. Aan de andere kant creëert het mogelijkheden voor de sector om weer te investeren in nieuwbouw van betaalbare huurwoningen en een aanvulling op het middensegment op de huurmarkt.
Het bericht dat er recentelijk nog onveilig is gewerkt met chroom-6 |
|
Jasper van Dijk , Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op het bericht «Personeel Volkel werkte in 2012 nog in chroom-6-stof»?1
In het belang van de betrokken (oud-)Defensiemedewerkers en het RIVM-onderzoek, heb ik eerder besloten om alle in de archieven teruggevonden documenten inzake chroomhoudende verf te publiceren. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 2 februari jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 72), sluit ik niet uit dat hierdoor voorvallen uit het verleden aandacht krijgen.
Het bericht van de NOS is gebaseerd op documenten die Defensie recent online heeft gezet. Zoals ik eerder aan de Kamer heb medegedeeld, onder andere tijdens het debat op 11 november 2014, wordt met reden nog steeds gewerkt met chroomhoudende verf. Vanwege de gevaren voor de gezondheid gelden bij het werken met chroomhoudende verf veiligheidsvoorschriften.
De commandant van de vliegbasis Volkel heeft in 2012 op verzoek van het personeel de schildershangaar laten onderzoeken door de arbodienst van Defensie. In dit onderzoek is geconstateerd dat in beide hallen chroomhoudende stof aanwezig was. Uit metingen is in hetzelfde onderzoek echter geconcludeerd dat de blootstelling lager was dan de grenswaarde.2
De commandant van de vliegbasis Eindhoven heeft in 2014 in de periodieke actualisering van de risico-inventarisatie en -evaluatie gerapporteerd dat een spuitcabine niet langer voldeed aan de verlaagde grenswaarde voor chroom-6. Tegelijkertijd werd echter geconcludeerd dat wanneer de medewerkers volledig beschermd hun werk doen, dus volgens de geldende voorschriften, zij geen risico lopen. Persoonlijk beschermingsmiddelen zijn daar voorhanden.3
Klopt het dat er in 2012 op de vliegbasis in Volkel én in 2014 op de vliegbasis Eindhoven nog onveilig is gewerkt met chroom-6?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel medewerkers zijn op deze vliegbases mogelijk in aanraking gekomen met chroom-6?
Op de vliegbases Volkel en Eindhoven werkt een kleine groep met chroomhoudende verf. Dit betreft enkele tientallen, doorgaans gespecialiseerde medewerkers, zoals schilders en vliegtuigplaatwerkers. Uit de aangehaalde rapporten blijkt niet dat zij zijn blootgesteld aan chroom-6 boven de grenswaarde.
Welke maatregelen zijn er genomen op deze vliegbases nadat bekend is geworden dat er onveilig is gewerkt met chroom-6?
In de geschetste situaties is er niet onveilig gewerkt. Uiteraard zijn er wel maatregelen ter verbetering en minimalisering van de risico’s genomen. De aanbevelingen in de genoemde rapportages zijn dan ook overgenomen.4 Op vliegbasis Volkel wordt de schildershangaar wekelijks gereinigd en het ventilatiesysteem is vernieuwd. Op vliegbasis Eindhoven wordt de spuitcabine aangepast. Op beide bases zijn de medewerkers nogmaals nadrukkelijk gewezen op de verplichting om volgens de voorschriften te werken.
Wordt er op dit moment nog onveilig gewerkt met chroom-6?
Zoals ik u eerder heb gemeld (zie onder meer Kamerbrief 34 000 X, nr. 72 van 2 februari jl.), voert de arbodienst van Defensie onderzoek uit op de tien defensielocaties waar nu nog met chroomhoudende verf wordt gewerkt. Dit betreft ook de vliegbases Volkel en Eindhoven. Het doel van dit onderzoek is te bepalen of alle maatregelen die zijn getroffen om veilig met chroomhoudende verf te werken, afdoende zijn. De arbodienst heeft de hiervoor benodigde expertise en onafhankelijkheid ten opzichte van de onderzochte eenheden. Zodra het onderzoek is voltooid, zal ik uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren. Dit zal naar verwachting aanstaande april gebeuren.
Wat is de reden dat u er voor heeft gekozen de Kamer niet proactief te informeren over deze voorvallen, zoals u wel deed bij het vrijkomen van deze gevaarlijke stof bij onderhoudswerkzaamheden in Mali?
Mijn eerdere toezegging om de Kamer bij nieuwe voorvallen proactief te informeren, blijft onverkort van kracht. Het voorval in Mali heb ik u daarom ook direct gemeld. Zoals ik uw Kamer tijdens het algemeen overleg van 11 maart jl. heb uitgelegd, acht ik het echter niet zinvol om bij elke publicatie door Defensie van nieuwe documenten, in het kader RIVM-onderzoek, de Kamer separaat te informeren.
Bent u bereid de Kamer proactief te blijven informeren over voorvallen met chroom-6, in plaats van het aan de media over te laten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Personeel Defensie op 11 maart aanstaande?
Nee, dat is niet gelukt vanwege de korte reactietermijn en mijn verblijf in het buitenland voorafgaand aan het genoemde algemeen overleg.
Het intrekken van de visa van predikers |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op 3 maart 2015 een brief van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) aan de Kamer stuurde over het intrekken van de visa van predikers die naar Rijswijk zouden komen met als datum 17 februari 2015 en als kenmerk 618399?
Ja.
Waarom heeft deze brief in haar (PDF)eigenschappen een aanmaakdatum van 23 februari 2015 en is hij naar 3 maart 2015 veranderd?
De brief van de NCTV aan het Ministerie van BZ is op 17 februari geschreven, ondertekend en verstuurd naar het Ministerie van BZ. Ten behoeve van de brief die uw Kamer op 3 maart j.l. heeft ontvangen, is op 23 februari een kopie van de verzonden brief gemaakt. De enige aanpassing die op de verzonden brief is gemaakt, is het weglakken van de naam en contactgegevens van de behandelend ambtenaar. Dit is om veiligheidsredenen gebeurd.
Klopt het dat er 02/23/2015 op de brief staat, de Amerikaanse datumaanduiding voor 23 februari 2015?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is deze brief geschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze brief kenmerk 618399 heeft, terwijl een brief van 19 februari 2015 van de NCTV aan de Kamer met de antwoorden op de Kamervragen over de vestiging van een megamoskee in Gouda een lager nummer heeft, namelijk 617362?
Het moment waarop een brief voor het eerst wordt aangemaakt in het digitale systeem is bepalend voor het kenmerk dat aan de brief wordt toegekend, niet de datum van verzending. De brief van de NCTV aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken is op 17 februari aangemaakt en van kenmerk voorzien.
Op welk moment is het kenmerk aan de brief toegekend?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat op basis van deze brief de visa van drie predikers zijn ingetrokken op 17 februari 2015, zoals het Ministerie van Buitenlandse Zaken tweette op dezelfde dag?
Ja.
Kunt u precies aangeven op welke wijze de NCTV en het Ministerie van Buitenlandse Zaken gecommuniceerd hebben over de visa voor predikers bij het gala in Rijswijk tussen 1 januari 2015 en 4 maart 2015? Kunt u de memo’s en gespreksnotities in deze aan de Kamer doen toekomen?
Voorafgaand aan het versturen van de brief is er telefonisch contact geweest tussen de NCTV en het Ministerie van BZ. De brief die door de NCTV naar het Ministerie van BZ is verzonden is de enige schriftelijke vastlegging van het contact tussen de NCTV en het Ministerie van BZ.
Op welke datum zijn de drie originele visa afgegeven?
De visa zijn verleend op 14 december 2014, 15 december 2014 en 6 januari 2015.
Klopt het dat de twee visa die door andere Schengenlanden zijn afgegeven niet ingetrokken kunnen worden?
Nederland kan het afgevende land verzoeken een visum in te trekken. Hierbij zullen die landen vragen aan welke van de voorwaarden voor afgifte van het visum niet, of niet meer, wordt voldaan. Dit kan bijvoorbeeld zijn als de betreffende persoon een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid van Nederland danwel van een andere Schengenlidstaat. Het is onder meer aan de lokale driehoek en de AIVD om te bepalen of van een dergelijke situatie sprake is en dat goed te motiveren. Het is en blijft vervolgens aan de lidstaat die het visum heeft af gegeven om te beslissen al dan niet gehoor te geven aan een dergelijk verzoek.
Daarnaast kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten ook zelf visa intrekken die zijn afgegeven door andere lidstaten. Deze bevoegdheid is bedoeld om lidstaten de mogelijkheid te geven visumhouders die zich aan haar grens melden dan wel reeds op haar grondgebied bevinden de toegang c.q. verder verblijf in de vrije termijn te ontzeggen indien blijkt dat niet meer aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan. In die gevallen dient Nederland het land van visumafgifte van de intrekking in kennis te stellen.
Om te voorkomen dat ongewenste vreemdelingen naar Nederland danwel een ander Schengenlidstaat afreizen, kan de IND namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, een vreemdeling laten signaleren. Omdat de signalering tot doel heeft bepaalde vreemdelingen uit Nederland te weren, wordt deze opgenomen in het Schengen Informatie Systeem (SIS) voor toegangsweigering. Dit betekent dat de vreemdeling gedurende de signalering geen toegang kan verkrijgen tot de landen binnen het Schengengebied en aan de grens zal worden geweigerd, ook als hij of zij (nog) een geldig visum heeft. Wanneer de betreffende vreemdeling reeds een visum heeft ontvangen van een andere lidstaat zal voor de signalering wel contact moeten worden gezocht met de betreffende lidstaat.
Alle aan het Schengen Acquis verbonden landen hebben op basis van dit verdrag de mogelijkheid om een visum te weigeren als er sprake is van een bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen.
Op welke wijze gaat u met andere Schengenlanden één lijn trekken met betrekking tot het afgeven van visa, zodat predikers die bijvoorbeeld het geweld van ISIS verheerlijken, uit het hele Schengengebied geweerd worden?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer is de database met mensen die hier niet mogen komen op basis van hun radicale prediking klaar voor gebruik?
U refereert waarschijnlijk aan de alerteringslijst die is aangekondigd in de brief van 3 maart jl. De alerteringslijst zal doorlopend worden bijgehouden, aangepast en aangevuld. In die zin is de alerteringslijst nooit af. Een eerste gebruiksklare versie van de alerteringslijst wordt voor 1 april a.s. door de NCTV opgeleverd.
Kunt u deze vragen zeer spoedig beantwoorden?
Ja.
De uitzending van Rambam met de ‘portemonneetest’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat, door wat in de uitzending van Rambam met de portemonneetest getoond wordt, het vertrouwen in de lokale overheid in het geding is, zowel bij degene die een portemonnee verliest als bij de eerlijke vinder?1
De in het televisieprogramma uitgevoerde «portemonneetest» laat zien dat de registratie van verloren en gevonden voorwerpen door gemeenten nog niet overal op orde is. Men mag van de overheid verwachten dat deze op een zorgvuldige en integere wijze omgaat met zaken die onder haar zorg worden geplaatst. Dit geldt dus ook voor de zorg over gevonden voorwerpen bij gemeenten en/of politie. Daar waar duidelijk wordt dat dit niet gebeurt, dient dan ook actie te worden ondernomen. Zo dienen gemeenten zelf de integriteit van het eigen bestuursorgaan op peil te houden en waar nodig over te gaan tot handhaving als blijkt dat de integriteit in het geding komt. Dit is naar aanleiding van de uitzending van Rambam ook gebeurd. De gemeente Ede heeft een ambtenaar, die een portemonnee mee naar huis had genomen en het geld aan privédoeleinden had uitgegeven, ontslagen. Bij de politie is een strafrechtelijk en disciplinair onderzoek gestart, dat in één geval heeft geleid tot het buiten functie stellen van een medewerker. De betreffende medeweker is inmiddels uit dienst. Op dit moment ontbreekt nog een bedrag van 332,65 euro. Het onderzoek hiernaar loopt nog.
Maken alle gemeenten gebruik van de website www.verlorenofgevonden.nl? Zo nee, waarom niet?
De taakuitvoering met betrekking tot de registratie van verloren en gevonden voorwerpen is op grond van het Burgerlijk Wetboek belegd bij gemeenten. Het is daarmee aan gemeenten zelf om op grond van de eigen autonomie te bezien hoe zij uitvoering wensen te geven aan deze taak. Zij zijn immers zelf het best in staat om te bezien hoe zij dat zo effectief en efficiënt mogelijk kunnen doen. Momenteel hebben 213 gemeenten ervoor gekozen gebruik te maken van de website www.verlorenofgevonden.nl.
Is de registratie van gevonden voorwerpen adequaat? Zo nee, welke maatregelen neemt u om die te verbeteren?
De registratie van verloren en gevonden voorwerpen is een taak van de gemeente. Tot een aantal jaar geleden, werd deze taak veelal overgedragen aan de politie. Sinds 1 januari 2013 houdt de politie zich hier echter niet meer mee bezig. Het feit dat de registratie van verloren en gevonden voorwerpen niet in alle gevallen even goed verloopt, heeft niet te maken met de regeling die hiervoor is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek, maar meer met de wijze waarop hier door gemeenten en politie uitvoering aan wordt gegeven. Gemeenten zijn daarbij vanuit hun positie primair zelf verantwoordelijk voor de eigen bedrijfsvoering, waarbij de gemeenteraad als voornaamste controleorgaan geldt. De regeling omtrent verloren en gevonden voorwerpen zoals die is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek is op zichzelf mijns inziens adequaat en voldoet. Voor een aanpassing van de regeling zie ik dan ook geen aanleiding.
Zijn gemeenteambtenaren voldoende op de hoogte van de regelgeving met betrekking tot gevonden voorwerpen? Zo nee, welke maatregelen neemt u om de noodzakelijke kennis te bevorderen?
Uit de in het televisieprogramma uitgevoerde «portemonneetest» blijkt dat, ondanks het feit dat de regeling omtrent de registratie van verloren en gevonden voorwerpen in het Burgerlijk Wetboek op zichzelf adequaat is, gemeenteambtenaren alsook politiepersoneel hier niet altijd even goed van op de hoogte zijn. Er is hierover recent contact geweest met de Politie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, waarmee het ook bij hen onder de aandacht is gebracht.
Bent u bereid om de regeling gevonden voorwerpen zodanig aan te passen, dat gevonden voorwerpen die in bewaring gegeven zijn bij de gemeente, niet spoorloos kunnen verdwijnen?
Zoals ik reeds opmerkte bij vraag 3, acht ik de regeling in het Burgerlijk Wetboek op zichzelf adequaat. Aanpassing van deze regeling acht ik dan ook niet nodig of gewenst.
Bent u bereid om hierover in overleg te treden met de VNG?
Zoals opgemerkt bij vraag 4, heb ik contact gehad met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en is het onderwerp bij haar onder de aandacht gebracht.
Gewelddadige intimidatie van kandidaat-politici |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Eerst tegel door ruit PVV’er, nu huis en auto’s beklad»?1
Ja.
Deelt u de afschuw over de gewelddadige intimidatie van kandidaat-politici?
Het Kabinet veroordeelt dergelijke acties ten zeerste. Indien wordt gepoogd om personen vanwege hun politieke voorkeur te intimideren en te provoceren, staat dit haaks op de wijze waarop wij in onze democratische samenleving met elkaar omgaan.
In hoeverre ziet u deze gebeurtenissen ook als aanval op onze democratie?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de daders van deze laffe daden reeds in beeld of opgepakt?
Het College van Procureurs-generaal heeft mij bericht dat na de betreffende meldingen de politie Noord-Nederland, district Fryslân, direct ter plaatse is gegaan. Door de betrokkenen is aangifte gedaan en er heeft buurtonderzoek en forensisch onderzoek plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft de politie verder onderzoek gedaan, maar dit heeft helaas niet geleid tot een mogelijke verdachte. Meer of andere aanwijzingen zijn er niet. Indien er nieuwe aanwijzingen beschikbaar komen, dan zal het onderzoek vanzelfsprekend worden voortgezet.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om (kandidaat-)politici te beschermen tegen het rapaille?
De verantwoordelijkheid voor de beveiliging van kandidaten voor de provinciale statenverkiezingen ligt bij het Openbaar Ministerie (OM). Naar aanleiding van de incidenten is er vanuit de afdeling Bewaken en Beveiligen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie contact geweest met het OM. Vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie is voor alle kandidaten van de provinciale statenverkiezingen aandacht wanneer zich incidenten rondom hun veiligheid voordoen. Wij monitoren dit nauwlettend. Indien nodig wordt in overleg met het OM besloten tot maatregelen. Om veiligheidsredenen doe ik geen uitspraken over de aard van deze extra aandacht of beveiligingsmaatregelen.
Het onmogelijk maken van private kwaliteitssystemen |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bescherm controle kalfsvlees»?1
Ja.
Is het waar dat de huidige kwaliteitssystemen in de varkens- en kalversector voldoen aan de verplichting van richtlijn 96/23/EG om zelfcontrole te doen zodat landbouwhuisdieren vrij zijn van verboden stoffen? Zo ja, waarom zorgt u er dan niet voor dat het bestaande systeem behouden kan blijven?
Richtlijn 96/23/EG legt de verantwoordelijkheid voor de voedselveiligheid met betrekking tot residuen van diergeneesmiddelen en verboden stoffen neer bij de marktdeelnemers. De marktdeelnemers moeten «met name via zelfcontrole» maatregelen treffen zodat ze aan die verantwoordelijkheid kunnen voldoen.
De huidige kwaliteitssystemen in de varkens- en vleeskalversector geven aan deze zelfcontroleverplichting invulling.
Zoals ik al eerder in mijn brieven aan de Eerste en Tweede Kamer heb geschreven (Kamerstuk 32 615 nr. 20 en Eerste Kamerstuk 33 910, J) worden de Productschapsverordeningen inzake Monitoring Kritische Stoffen, die aan de basis liggen van de huidige kwaliteitssystemen, niet door het Ministerie van Economische Zaken (EZ) overgenomen. Deze verordeningen zijn niet als een publieke taak beoordeeld omdat er al een Europees verplichte officiële monitoring op residuen van diergeneesmiddelen en verboden stoffen is. Dit Nationaal Plan Residuen wordt uitgevoerd door de NVWA.
Maar zoals ik ook in die brieven heb aangegeven, zal ik de sectoren tegemoetkomen en zal ik de Regeling diergeneesmiddelen aanpassen. Hierdoor wordt nu expliciet aangegeven dat niet alleen de verwerkers van primaire producten, zoals slachterijen, zelfcontrole moeten uitvoeren, maar ook de veehouders. De bepaling uit de Europese Richtlijn 96/23 /EG wordt hierdoor duidelijker in de nationale regelgeving geïmplementeerd en dit zorgt voor een verheldering van de rol en verantwoordelijkheid van alle deelnemers in de keten.
Wanneer treedt de wijziging, zoals aangekondigd in de brief van 12 januari 2015 (Kamerstuk 32 615, nr. 20), van de regeling diergeneesmiddelen in werking?
De wijziging van de regeling diergeneesmiddelen treedt op 1 juli 2015 in werking. De publicatie in de Staatscourant zal eerder plaatsvinden zodat de sectoren de tijd hebben om hun zelfcontrole en kwaliteitssystemen hierop aan te passen.
Bent u zich ervan bewust dat de reserves van Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalversector (SKV) om controles te verrichten snel teruglopen en dat door de opheffing van de productschappen er geen mogelijkheid meer is om middelen te genereren om deze controle die de hele sector omvat in stand te houden?
Nee. De sector is er zelf verantwoordelijk voor dat haar private kwaliteitssystemen kostendekkend zijn.
Kunt u toelichten wat de consequenties zouden zijn als veehouders en verwerkers niet deelnemen aan een kwaliteitssysteem dat voorziet in zelfcontrole?
Wanneer betrokken partijen in de keten niet wensen deel te nemen aan een kwaliteitssysteem, zullen ze op eigen initiatief zelfcontrole moeten organiseren, om aan de per 1 juli 2015 in werking tredende wijziging van de Regeling diergeneesmiddelen te voldoen. De NVWA houdt hier toezicht op.
Kunt u aangeven of het mogelijk is om zonder deelname aan een kwaliteitssysteem te voldoen aan zelfcontrole? Zo ja, welke eisen bent u voornemens te stellen aan zelfcontrole?
Ja, het is mogelijk om zonder deelname aan een kwaliteitssysteem te voldoen aan zelfcontrole. In de Regeling diergeneesmiddelen staat aan welke eisen de veehouder en verwerker minimaal moeten voldoen. Zo staat er in de Regeling dat er een verbod is op het gebruik van bepaalde stoffen bij voedselproducerende dieren en dat de verwerker (zoals een slachterij) zich ervan moet vergewissen dat de aangeboden dieren niet zijn behandeld met deze verboden stoffen, zoals verboden groeibevorderaars. Daarnaast staat in de Regeling dat deze dieren geen residuen van diergeneesmiddelen mogen bevatten die hoger zijn dan toegestaan en dat de geldende wachttermijnen voor diergeneesmiddelen in acht moeten zijn genomen.
Hoe gaat u toezien op deze voorwaarden?
De NVWA zal bij haar controles bij ondernemers in de keten nagaan of aan de eisen op het gebied van zelfcontrole wordt voldaan.
Daarnaast voert de NVWA de publieke monitoring op residuen van diergeneesmiddelen en verboden stoffen uit, volgens het Nationaal Plan Residuen. De NVWA treedt handhavend op wanneer dat noodzakelijk blijkt uit de resultaten van de monitoring.
Bent u voornemens de controlefrequentie van de NVWA te verhogen bij veehouders en verwerkers die niet meedoen aan een kwaliteitssysteem? Zo ja, kunt u toelichten of de kosten van deze verhoogde controlefrequentie door de NVWA worden doorberekend aan de betreffende veehouder en/of verwerker en of de verhoogde controleconsequentie andere gevolgen (bijvoorbeeld administratieve lasten, financiële etc.) heeft voor de betreffende veehouder en/of verwerker?
De NVWA is in gesprek met de verschillende sectoren over door de NVWA geaccepteerde kwaliteitssystemen. Hierbij hanteert de NVWA, waar van toepassing, ook voorwaarden voor de zelfcontrole van ketenpartijen voor monitoring op residuen van diergeneesmiddelen en verboden stoffen. Zo kan de NVWA in de toekomst voor de deelnemers aan een geaccepteerd kwaliteitssysteem een aangepast toezichtregime toepassen in vergelijking met niet-deelnemers. De precieze invulling hiervan wordt op dit moment in overleg met de kwaliteitssystemen uitgewerkt. Te allen tijde is de aanpak van de NVWA risicogericht.
De kosten voor handhaving en toezicht kunnen niet in rekening worden gebracht. Alleen de hierop volgende aanvullende controlekosten (hercontroles) kunnen door de NVWA in rekening gebracht worden bij zowel deelnemers als niet-deelnemers aan kwaliteitssystemen.
In welke mate verwacht u een extra controledruk voor de NVWA voor de controle op zelfcontrole van betreffende veehouders die niet lid zijn van een kwaliteitssysteem?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt hiermee volgens u voorkomen dat het aantrekkelijk wordt om landbouwhuisdieren buiten de kwaliteitssystemen te houden? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u voornemens om de sector handvaten te geven om SKV te laten voortbestaan?
Ten algemene ontleent een privaat kwaliteitssysteem zijn bestaansrecht aan de voordelen die het biedt aan deelnemers aan dat systeem. Door het verplicht stellen van zelfcontrole voor alle deelnemers in de keten, wordt een kans geboden voor het voortzetten en versterken van bestaande kwaliteitssystemen.
Zie ook mijn beantwoording op de vragen 4 en 8.
Ziet u mogelijkheden om controlekosten voor zelfcontrole bij alle veehouders en verwerkers neer te leggen, bijvoorbeeld via algemeen verbindend verklaring (AVV) via brancheorganisaties of producentenorganisaties?
Artikel 5:2 van de Regeling producenten- en brancheorganisaties schrijft voor dat een algemeen verbindend verklaring niet bedoeld is voor verplichtingen die krachtens het publiekrecht zijn ingesteld. De verplichting tot zelfcontrole volgt uit Richtlijn (EU) Nr. 96/23, geïmplementeerd in de Regeling diergeneesmiddelen. Daarnaast zijn controlekosten krachtens artikelen 164, vierde lid van verordening (EU) nr. 1308/2013 geen doel waarvoor een verbindend verklaring kan worden verzocht.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de projecten ten behoeve van innovatie en verduurzaming vanuit de kalverhouderij die door het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) worden beoordeeld?
In reactie op de oproep van het TKI voor voorstellen voor de beschikbare DLO- en TNO-capaciteit heeft de kalversector voorstellen ingediend. Het TKI heeft de projecten niet gehonoreerd en heeft het bedrijfsleven hier in december 2014 van op de hoogte gesteld.
Ziet u in het algemeen mogelijkheden voor de kalverhouderij of andere veehouderij sectoren om via algemeen verbindend verklaringen onderzoek ten behoeve van innovatie en verduurzaming te financieren? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit sectorbreed kan worden vormgegeven?
In zijn brief aan de Kamer van 28 mei 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 788) geeft de Minister van Economische Zaken in zijn algemeenheid aan dat;» hij bereid is om, binnen de in die brief uiteengezette kaders, AVV-verzoeken te honoreren voor voorschriften die gericht zijn op doelen met betrekking tot onderzoek en innovatie». Hoe hieraan sectorbreed kan worden vormgegeven is aan de sector om te onderzoeken.
Het bericht dat de politie in 215 gemeenten vaak te laat komt |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Politie in 215 gemeenten vaak te laat»?1
Ja.
Is het waar dat de politie in 2015 de nieuwe norm, namelijk dat zij in 90 procent van de gevallen binnen een kwartier ter plaatse is, waarschijnlijk niet gaat halen aangezien de prestaties in 2014 nauwelijks zijn verbeterd ten opzichte van 2013? Zo nee, waarom niet?
Het is nu te vroeg in het jaar om te speculeren of de norm in 2015 gehaald gaat worden. De cijfers laten voor 2014 verbetering zien ten opzichte van het jaar ervoor. Sedert 2012 stijgt het landelijk gemiddelde van 84,5% naar 86,1% in 2014. Er is dus een opgaande lijn waar te nemen in de politieprestaties. Maar wij zijn er nog niet en blijft de Nationale Politie op dit punt ambitieus. Dit is ook de reden om de streefnorm te formuleren om in 2015 in 90% van de spoedmeldingen binnen vijftien minuten ter plaatse te zijn. Deze streefnorm heeft de politie zichzelf opgelegd en is geen wettelijk vastgestelde norm.
Is het waar dat de politie afgelopen jaar in maar liefst 215 gemeenten bij meer dan 15 procent van de ritten te laat was? Zo ja, wat zijn de redenen dat de norm in die gevallen niet gehaald is? Zo nee, waarom niet?
De genoemde aantallen zijn juist. Het gaat overwegend om gemeenten in landelijke gebieden met minder gunstige geografische en infrastructurele voorwaarden. Onverwachte gebeurtenissen zoals piekmomenten in de vraag naar politie-inzet en (ongeplande) wegwerkzaamheden zijn oorzaken waarom de streefnorm niet altijd haalbaar is.
Deelt u de mening dat als de norm verhoogd wordt naar 90 procent, de politie ook moet krijgen wat zij nodig heeft om aan die norm te voldoen? Zo nee, waarom niet?
De streefnorm van 90% is bedoeld om met de bestaande mensen en middelen gerealiseerd te worden. Het is een ambitieuze norm. Voorbeelden van de maatregelen die de politie neemt om de streefnorm te halen zijn het inzetten van eenmanssurveillance, de inzet van motoragenten, de inzet van medewerkers uit andere eenheden en de inzet van recherchemedewerkers. Een garantie op het halen van de streefnorm is niet per gemeente te geven. Wel kan worden gegarandeerd dat er geen minuut onnodig verloren gaat waar spoedeisende hulp geboden is.
Houdt het niet halen van de norm in bepaalde gemeenten verband met het feit dat het vaak om het platteland gaat en de politie daar geen vestiging heeft?
Van belang is dat de politie een groot deel van de tijd surveilleert en niet op het politiebureau zit. Voor het snel ter plaatse kunnen zijn bij spoedmeldingen is daarom niet alleen de locatie van het politiebureau van belang, maar vooral de plaats waar de politiesurveillance zich op het moment van de oproep zich bevindt.
Deelt u de mening dat de 6,2 miljoen inwoners van genoemde 215 gemeenten ook binnen 15 minuten op aanwezigheid van de politie moeten kunnen rekenen in een noodgeval? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de politie in 2015 in elke gemeente, platteland of stad, aan de norm van 90% zal voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De dood van tienduizenden veldleeuweriken door maaien |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tienduizenden veldleeuweriken dood door maaien»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de situatie van de veldleeuweriken is in andere provincies dan Groningen en Drenthe?
Uit het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) blijkt dat in de meeste overige provincies (6) de trend van 2004 tot 2013 een matige afname (<5%) laat zien in het aantal veldleeuweriken als broedvogel. In de provincie Noord-Brabant worden de laatste 10 jaren geen significante aantalsveranderingen gezien. In Utrecht was een sterkere afname zichtbaar. Voor 2 provincies, Overijssel en Flevoland was geen betrouwbare trendclassificatie beschikbaar.
De gegevens voor 2014 zijn op dit moment nog niet beschikbaar.
Bent u bereid het veldtoezicht en de handhaving in maaiperiodes te verscherpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De provincies Groningen en Drenthe zoeken actief naar oplossingen voor de zogenoemde «ecologische val», die de oorzaak is van de in het genoemde artikel berekende sterfte van de veldleeuweriken. Deze worden gezocht in de sfeer van het agrarisch natuurbeheer, bijvoorbeeld door een betere afstemming in de locaties van broed- en foerageerplekken. Daarnaast wordt ingezet op het verhogen van kennis bij agrariërs door het inzetten van schouwcommissies van agrarische collectieven.
Versterking van het veldtoezicht is ook een optie, maar dat is een afweging die tot de bevoegdheden van de provincie behoort. Ik heb echter uit het veld nog geen signalen ontvangen dat er onvoldoende toezicht plaatsvindt.
Welk verband ziet u tussen het genoemde bericht en het feit dat het agrarisch natuurbeheer een «groot fiasco» genoemd is door de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli)?2
De kritiek van de Rli is een van de aanleidingen geweest om het stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer per 2016 ingrijpend te wijzigen. De collectieve aanpak in het nieuwe stelsel moet leiden tot een efficiënter en effectiever agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Het onderzoek door Werkgroep De Grauwe Kiekendief en Wageningen UR, waar in het genoemde bericht naar verwezen wordt, heeft een belangrijke discussie op gang gebracht over de noodzaak om voor veldleeuweriken, maar ook voor andere vogels, afstemming te zoeken in het plaatsen van tussen broed- en foerageerplekken. Het nieuwe, collectieve stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer biedt betere mogelijkheden voor een dergelijke afstemming dan het huidige stelsel. In het nieuwe stelsel maken boeren onderling afspraken over de doelen die ze in hun gebied willen bereiken. Met het oog op die doelen stemmen ze binnen hun collectief de beheermaatregelen op elkaar af. Een belangrijk neveneffect van de voorbereiding op het nieuwe stelsel is dat de relaties tussen provincies, agrarische collectieven en belangenorganisaties zijn versterkt. Dat blijkt ook uit het feit dat de Werkgroep Grauwe kiekendief in nauw overleg met de provincies Drenthe en Groningen, en in nauwe afstemming met agrariërs, natuurorganisaties en waterwinbedrijven, een vervolgonderzoek is gestart over broedende veldleeuweriken in grasland en het oplossen van de geconstateerde «ecologische val».
De naleving van de beslagvrije voet door schuldeisers |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht ««Honderdduizenden mensen onder bestaansminimum door schuldeisers»?1
Ja
Deelt u de conclusie van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden dat honderdduizenden Nederlanders onder het bestaansminimum komen door het niet respecteren van de beslagvrije voet? Zo nee, kunt u een inschatting maken van het aantal gevallen waarin de beslagvrije voet niet wordt gerespecteerd?
Uit beschikbare onderzoeken van ondermeer de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) en de Nationale ombudsman blijkt dat de problematiek substantieel is. Ik beschik niet over gegevens waaruit blijkt hoeveel mensen moeten rondkomen van een inkomen onder de voor hen van toepassing zijnde beslagvrije voet. Duidelijk is echter dat de beslagvrije voet in de praktijk onder druk staat. Het bepalen van de hoogte van de beslagvrije voet is zo ingewikkeld dat deze regelmatig te laag wordt vastgesteld. Dit vindt het kabinet onwenselijk. Daarom heeft het kabinet besloten de regels voor het bepalen van de beslagvrije voet te vereenvoudigen2.
Deelt u de mening dat naast de mogelijke vereenvoudiging van de berekening van de beslagvrije voet, het tevens van groot belang is dat partijen beter inzicht krijgen in de verschillende beslagleggingen? Wilt u om het inzicht in de beslagleggingen en daarmee de nalevering van de beslagvrije voet te verbeteren, inzetten op een snellere aansluiting van de overheid op het landelijk beslagregister? Zo nee, waarom niet?
Voor de naleving van de beslagvrije voet is ook nodig dat verschillende schuldeisers hun incassohandeling beter op elkaar afstemmen. Daarvoor is het beslagregister een belangrijk instrument. Zoals in de recente brief over de vereenvoudiging beslagvrije voet en de brief over de voortgang maatregelen schuldenbeleid van 12 december 2014 is gemeld, vindt het kabinet het wenselijk dat ook overheidsorganisaties op het register aansluiten. Dat kan niet op korte termijn, maar vraagt een zorgvuldige voorbereiding. Daarvoor worden de nodige stappen gezet.
Om verantwoorde aansluiting door overheidspartijen mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat de gerechtsdeurwaarders eerst ervaring opdoen met het gebruik van het beslagregister. In 2015 zullen alle gerechtsdeurwaarderskantoren gefaseerd aansluiten op het beslagregister, dat door de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) is ontwikkeld. Het kabinet heeft de KBvG gevraagd de effecten van het systeem te monitoren en hierover eind 2015 te rapporteren. Gedurende deze periode wordt onderzocht wat voor de verschillende overheidsorganisaties nodig is om aansluiting te realiseren. Zo zal een impact- en risicoanalyse meer inzicht moeten bieden in de noodzakelijke aanpassingen in ICT-systemen en gevolgen voor werkprocessen van de organisaties.
Hoe oordeelt u over het feit dat ondanks veelvuldige aandacht voor het niet naleven van de beslagvrije voet, de problematiek nog steeds niet is opgelost? Deelt u de mening dat het al lange tijd uitblijven van een oplossing onwenselijk is? Kunt u toelichten of u aanvullende maatregelen overweegt om de naleving van de beslagvrije voet te verbeteren?
Ik vind een betere bescherming van de beslagvrije voet van groot belang. Mensen die moeten rondkomen van een inkomen dat onder de voor hen van toepassing zijnde beslagvrije voet ligt, kunnen daardoor in ernstige financiële problemen komen. Dat is onwenselijk. Daarom bereidt het kabinet een vereenvoudiging van de regels rond de beslagvrije voet voor. Dat gaat gepaard met wetswijziging en ook de implementatie van de nieuwe regels kost tijd. Daarom heeft het kabinet in zijn recente brief over de vereenvoudiging van de beslagvrije voet verbeteringen gepresenteerd binnen het huidige systeem. Ook hebben wij daarbij partijen die nog meer verbeteringsmogelijkheden zien, die direct – zonder wetswijziging – door te voeren zijn, opgeroepen die te melden.
Signalen van betrokken partijen over de toenemende complexiteit en de voorgenomen herziening van de beslagvrije voet brengt het kabinet ertoe een specifieke uitvoeringstoets te doen met betrekking tot de invoering van de kostendelersnorm in de beslagvrije voet. Het kabinet zal de Tweede Kamer hierover, mede met het oog op invoering per 1 juli en de daartoe noodzakelijk voorbereidingen door uitvoeringspartijen, binnen enkele weken informeren.
Kunt u reageren op het verzoek van de Nationale ombudsman om de Belastingdienst te veel ingevorderde schuld met terugwerkende kracht terug te laten betalen? In hoeverre betaalt de Belastingdienst in de praktijk te veel ingevorderde schuld met terugwerkende kracht terug, indien blijkt dat de beslagvrije voet in het geding gekomen is?
De Nationale ombudsman vraagt terecht regelmatig aandacht voor een betere handhaafbaarheid van de beslagvrije voet en doet in dat kader ook suggesties om het huidige systeem te verbeteren. Het standaard corrigeren van de beslagvrije voet door overheidsinstanties, waaronder de Belastingdienst, is daar een van. De Staatssecretaris van Financiën bereidt een inhoudelijke reactie voor en verwacht binnenkort richting de Nationale ombudsman te kunnen reageren. Ik wil op deze reactie niet vooruitlopen.
Met betrekking tot de terugbetalingsplicht na een gelegd loonbeslag, gaat de Belastingdienst thans uit van het volgende. Wanneer de Belastingdienst de beslagvrije voet vaststelt zonder de schuldenaar vooraf te raadplegen en achteraf zou blijken dat de beslagvrije voet op een te laag bedrag is vastgesteld, moet reparatie plaatsvinden met terugwerkende kracht.
De Belastingdienst steekt veel moeite in de voorbereiding van een beslag op het loon of de uitkering. Een dergelijk beslag wordt van tevoren schriftelijk aangekondigd. In de aankondiging wordt informatie verstrekt over de toepasselijke beslagvrije voet en wordt de gelegenheid geboden te reageren teneinde fouten in de vaststelling van de beslagvrije voet te voorkomen. Wanneer de schuldenaar niet reageert op de aankondiging en achteraf zou blijken dat de aangekondigde beslagvrije voet toch te laag is vastgesteld, vindt wel reparatie plaats maar in beginsel gebeurt dat niet met terugwerkende kracht. In bijzondere gevallen, waarin het de schuldenaar niet kan worden aangerekend dat hij verzuimd heeft de Belastingdienst te informeren, repareert de Belastingdienst wel met terugwerkende kracht.
Bent u bereid om deze vragen vóór het Algemeen overleg armoede- en schuldenbeleid van 12 maart 2015 te beantwoorden?
Ja, de beantwoording zal geschieden voor het AO armoede- en schuldenbeleid (verzet naar 25 maart 2015).
Het bericht dat Griekenland 300.000 migranten zou willen laten doorreizen naar de rest van de EU |
|
Marit Maij (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Griekenland ermee dreigt om 300.000 tot 500.000 migranten reisdocumenten te geven zodat zij door kunnen reizen naar de rest van de EU?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Klopt dit bericht? Wat is er waar van de uitspraken van de Griekse onderminister, die dit voornemen heeft uitgesproken? Zijn deze voornemens van Griekenland in formeel Europees verband reeds aangekondigd? Wanneer wordt over deze voornemens gesproken?
Dergelijke uitspraken zijn niet in formeel Europees verband gedaan. Tijdens de JBZ-Raad van 12 maart jl. verklaarde de Griekse Minister dat de Griekse regering geen unilaterale acties zal ondernemen die strijdig zijn met haar EU verplichtingen.
Wat is de reactie van de EU op dit voornemen van reactie, en welke reactie brengt u namens Nederland daarbij in?
De door deze Griekse bewindspersoon gedane uitspraken over het openstellen van de grenzen acht het kabinet onacceptabel. Griekenland is verplicht de nakoming van het EU-recht te verzekeren en het kabinet heeft de Griekse autoriteiten daarop aangesproken.
Deelt u de mening dat de EU, en daarin ook Nederland, scherp stelling moeten nemen tegen elk voornemen van de Griekse regering dat erop neerkomt om migranten zonder enige grond te legaliseren, en zo door te laten reizen naar de rest van de EU, om van het eigen illegalenprobleem af te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat Griekenland zelf een (Europese) verantwoordelijkheid heeft om asielzoekers en vluchtelingen een eerlijke procedure en opvang te bieden, en moet zorgen voor een terugkeerbeleid van ongedocumenteerde migranten? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit in Griekenland, en welke hulp krijgt men daarbij vanuit de EU, inclusief Nederland?
Ja, uiteraard heeft Griekenland een eigen verantwoordelijkheid om asielzoekers en vluchtelingen een eerlijke procedure te bieden en om te zorgen voor een terugkeerbeleid van ongedocumenteerde migranten. Griekenland is, op dezelfde wijze als de andere EU-lidstaten, verplicht de nakoming van het EU-recht te verzekeren. Zoals uw Kamer bekend is, is Griekenland op dit moment nog niet bij machte om dat zelf op afdoende wijze te doen, waardoor er een verlenging op het herziene Actieplan komt. Griekenland krijgt hulp van de EU door middel van aanvullende financiering, operationele ondersteuning door EASO en meerdere Frontex-operaties. Op het terrein van terugkeer heeft de nieuwe Griekse regering aangegeven prioriteit te willen verlenen aan vrijwillige terugkeer. Zo zijn er plannen om het programma voor vrijwillige terugkeer met IOM uit te breiden.
Hoe beoordeelt u het verzoek van Griekenland om meer te worden gecompenseerd vanwege de toestroom van vluchtelingen, en dat er een meer gelijkmatige verdeling van asielzoekers in de EU moet komen, mede indachtig het feit dat al vier jaar geen asielzoekers in het kader van de Dublin-verordening aan Griekenland kunnen worden overgedragen?
De zuidelijke lidstaten, waaronder Griekenland, kampen met grote uitdagingen op het gebied van illegale immigratie. Griekenland wordt, zoals hierboven vermeld, daarom al jaren op meerdere manieren door de EU bijgestaan. Een ander deel van de lidstaten, waaronder Nederland, neemt echter het grootste aandeel asielzoekers voor zijn rekening. Illegale immigratie en asiel zijn geen los van elkaar staande fenomenen. Daarom moet de aanpak zich op beide tegelijkertijd richten. De EU toont solidariteit met lidstaten die kampen met een bijzondere migratiedruk door middel van Frontex-operaties, assistentie van EASO en financiering. Op hun beurt mag van die lidstaten verwacht worden dat ze de verplichtingen naleven van het asielacquis, inclusief het Dublinstelsel. Ook hebben lidstaten een eigen verantwoordelijkheid om te zorgen voor effectieve grensbewaking aan de buitengrenzen.
Is de Nederlandse regering van mening dat er vanuit de EU voldoende hulp en solidariteit is met de zuidelijke lidstaten in het omgaan met de migrantentoestroom? In welke mate zijn de inspanningen van de landen zelf en van de EU als geheel afdoende?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze bevordert u in Europees verband de solidariteit tussen de noordelijke en zuidelijke lidstaten in het migrantenvraagstuk, en voorkomt u dat die door dreigementen en het niet nakomen van afspraken steeds verder wordt ondermijnd en uitgehold?
De EU-lidstaten hebben allen een eigen verantwoordelijkheid in het op correcte wijze nakomen van de EU-verplichtingen die ze zijn aangegaan. In die gevallen waarin dit voor een lidstaat niet mogelijk blijkt, is er hulp vanuit de EU, zoals hierboven aangegeven. Nederland heeft bijvoorbeeld meermaals personeel en materiaal bijgedragen aan Frontex-operaties en experts geleverd aan EASO. Daarmee levert Nederland dus ook expertise. Op het terrein van mensenhandel en mensensmokkel in de lidstaten en/of derde landen is Nederland bijvoorbeeld ook nauw betrokken bij de uitvoering van de operationele actieplannen betreffende georganiseerde illegale immigratie en mensenhandel in het kader van het European Multidisciplinary Platform against Criminal Threats (EMPACT).
Bent u bereid alles op alles te zetten om binnen de EU tot een gezamenlijke, gedeelde migrantenagenda te komen, waarbij alle landen hun verantwoordelijkheid nemen, en waarbij de EU knelpunten op solidaire en urgente wijze adresseert? Zo ja, op welke wijze en wanneer gaat u daar uitvoering aan geven?
Nederland is steeds een constructieve gesprekspartner geweest op dit terrein en zal dat in de toekomst ook blijven. Bijvoorbeeld in de gesprekken in de EU over de nieuwe Europese Agenda voor migratie, en door materiële en/of personele bijdragen te leveren aan de EU-agentschappen indien deze redelijkerwijs beschikbaar kunnen worden gesteld.
De vervolging van politieagenten na een schietincident |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten: «Politie schoot 158 keer in 2014» en «Pas wet aan voor agent»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het terecht is dat altijd onderzoek door de Rijksrecherche nodig is in de gevallen politieagenten hun wapen moesten gebruiken en daarbij gewonden of doden gevallen zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij toepassing van ernstig geweld door de overheid wordt inbreuk gemaakt op de grondrechten van burgers. De rechtmatigheid van die inbreuk moet worden onderzocht. Dat is ook een internationaalrechtelijke verplichting. Bij het onderzoek naar en het toetsen van het van overheidswege toegepaste geweld moet elke schijn van partijdigheid worden vermeden. Vandaar dat in de genoemde gevallen onderzoek door de Rijksrecherche geïndiceerd is.
Deelt u de mening dat, als het gebruik van het dienstwapen buitenproportioneel was of dat de regels niet zijn nagevolgd, dit met zich meebrengt dat de agent in kwestie vervolgd kan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Indien een politieambtenaar buiten de grenzen van de proportionaliteit en de subsidiariteit of de kaders van de geldende Ambtsinstructie treedt, dient vervolging mogelijk te zijn. Uitgangspunt bij de beoordeling van geweldgebruik door een politieambtenaar is evenwel dat er gelegitimeerd gebruik is gemaakt van de geweldsbevoegdheden. Alleen wanneer er gerede twijfel bestaat of de politieambtenaar rechtmatig heeft gehandeld conform de Ambtsinstructie, dan wel een beroep op een (andere) strafuitsluitingsgrond niet aan de orde lijkt, wordt de betrokken politieambtenaar als verdachte aangemerkt. Dit is als zodanig ook vastgelegd in de Aanwijzing handelwijze geweldsaanwending (politie)ambtenaar.
Deelt u de mening dat, als een agent bij de uitoefening van zijn taken een dienstwapen gebruikt, dit tegen een geheel andere achtergrond moet worden afgezet dan de situatie waarbij een burger een wapen gebruikt? Zo ja, waarom en op welke wijze komt op dit moment in de vervolging dat verschil tot uiting en zou dit verschil mede tot uiting moeten worden gebracht door de agent in kwestie niet direct als verdachte van een ernstig misdrijf meer te beschouwen? Zo nee, waarom niet?
Politieambtenaren moeten hun werk vaak verrichten onder moeilijke omstandigheden. Zij kunnen in situaties terecht komen waarin burgers of zijzelf aan levensgevaar worden blootgesteld. Waar burgers dat gevaar in het algemeen mogen vermijden, wordt van politieambtenaren juist verwacht dat zij gevaarlijke situaties tegemoet treden. Daarmee bevinden politiemensen zich in een wezenlijk andere situatie dan burgers. Dat maakt een essentieel verschil bij de juridische toetsing van het vuurwapengebruik, ook al vindt deze toetsing plaats aan de hand van dezelfde wettelijke bepalingen (het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering) als voor burgers. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 3 zal een agent alleen als verdachte worden aangemerkt, wanneer er gerede twijfel bestaat of hij heeft gehandeld conform de Ambtsinstructie dan wel een beroep op een (andere) strafuitsluitingsgrond niet aan de orde lijkt. Het is dan ook niet zo dat een agent die zijn dienstwapen gebruikt direct als verdachte van een ernstig misdrijf wordt aangemerkt.
In 2013 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, naar aanleiding van het feit dat zich in de procedures rondom het onderzoek en de afdoening van geweldgebruik door opsporingsambtenaren een aantal knelpunten en vraagstukken heeft afgetekend, ingestemd met het traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar3. De stelselherziening ziet op het hele proces van het melden, registeren en beoordelen van geweld, alsmede op nazorg, juridische bijstand en een leertraject voor politieambtenaren. Daarbij wordt ook gekeken naar de juridische positie van de politieambtenaar die geweld heeft gebruikt.
De juridische status van militairen die bij de uitoefening van hun functie geweld hebben gebruikt, is daarbij een belangrijke inspiratiebron. Op dit moment wordt, onder andere in overleg met deskundigen terzake, nog nagedacht over mogelijke aanpassingen. Voor het kerstreces zal ik uw Kamer informeren over mijn voornemens hierover.
Deelt u de mening van de korpschef van de Nationale Politie dat er een wetswijziging nodig is om ervoor te zorgen dat agenten die noodgedwongen hun dienstwapen hebben moeten gebruiken, niet meer in hetzelfde juridische hokje terechtkomen als een burger of een crimineel? Zo ja, waarom en hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van de in het eerste bericht genoemde veiligheidsexpert en advocaten dat in het geval een politieagent een vuurwapen moet gebruiken, dat gebruik niet in het kader van het reguliere strafrecht zou moeten worden beoordeeld maar in het kader van specifiek politiestrafrecht met strafbepalingen in het geval een politieagent de geweldsinstructies overtreedt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de eventuele strafwaardigheid van het gebruik van een dienstwapen door een politieagent in eerste instantie zou moet worden getoetst aan de hand van de beoordeling of de geweldinstructie is overtreden en eventueel in tweede instantie aan het reguliere strafrecht? Zo ja, bent u dan voornemens wet- of regelgeving dienaangaande aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het risico dat een politieagent minder geremd zou zijn om zijn vuurwapen te gebruiken als hij niet meer in eerste instantie als verdachte wordt beschouwd?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de juridische status van een politieambtenaar,die gebruik heeft gemaakt van zijn vuurwapen, van invloed is op zijn besluit om al dan niet gebruik te maken van zijn vuurwapen.
Het falen van de wetgeving inzake betalingstermijnen voor zzp’ers en kleine ondernemers |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over onderzoek dat aantoont dat de wetgeving met betrekking tot betalingstermijnen faalt voor zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) en kleine ondernemers?1
Ja.
Kunt u reageren op de uitkomsten van het onderzoek, specifiek de uitkomst dat slechts 14% van de respondenten aangaf nooit te laat te worden betaald?
OpenCompanies heeft alleen een persbericht openbaar gemaakt met een beknopte weergave van de onderzoeksresultaten. Het is daarom niet goed mogelijk om inhoudelijk te reageren op het onderzoek.
OpenCompanies heeft blijkens haar eigen website het online onderzoek naar onbetaalde facturen gedaan onder haar eigen klantenbestand, bestaande uit kleine bedrijven (inclusief ZZP’ers). 609 respondenten hebben deelgenomen aan het onderzoek.
Of deze respondenten voornamelijk zakendoen met particuliere afnemers of met andere bedrijven blijkt niet uit de geopenbaarde gegevens. Ten opzichte van een particuliere afnemer geldt de door de aanbieder gehanteerde betaaltermijn. Maar als de afnemer een bedrijf is, zijn er aan de kant van de afnemer veelal ook gestandaardiseerde inkoopvoorwaarden. Als niet uitdrukkelijk wordt afgesproken wiens voorwaarden gehanteerd worden, kan dat een bron van onduidelijkheid zijn.
In hoeverre acht u het toelaatbaar dat het grootbedrijf aan zzp’ers en het midden- kleinbedrijf (mkb) eenzijdig betalingstermijnen oplegt, en vaak overschrijdt, terwijl veel van deze bedrijven nog altijd kredietproblemen hebben?
Uit het persbericht van OpenCompanies kan niet worden opgemaakt dat de overschrijding van de betaaltermijnen specifiek door het grootbedrijf wordt veroorzaakt. Over de identiteit van de afnemers wordt niets gezegd.
Op dit moment wordt door EZ een onderzoek voorbereid over het betaalgedrag tussen bedrijven. Het doel is om een goed beeld te krijgen van de aard, omvang en oorzaak van de problematiek. In dit onderzoek wordt in het bijzonder gekeken naar het betaalgedrag tussen het grootbedrijf en het mkb.
Het overschrijden van overeengekomen betaaltermijnen vraagt om een reactie van de benadeelde partij. De wet biedt daarvoor verschillende mogelijkheden waaronder in ieder geval het vorderen van vertragingsrente en een vaste kostenvergoeding van € 40,– per vertraagde betaling.
De in maart 2013 in werking getreden regeling kent geen absolute maximumtermijnen voor contracten tussen ondernemingen. Het maximum van 30 dagen geldt alleen voor betalingen door overheden. Tussen bedrijven geldt een termijn van 30 dagen als er geen termijn is bepaald in de overeenkomst. Termijnen tot 60 dagen kunnen zonder verdere voorwaarden afgesproken worden. Termijnen langer dan 60 dagen kunnen worden afgesproken als daarvoor een objectieve noodzaak bestaat en wordt toegelicht en indien geen van beide partijen daarvan onredelijk nadeel ervaart. Een door beide partijen overeengekomen lange betaaltermijn suggereert een wederzijdse instemming met de langere betaaltermijn. Bij een eenzijdige wijziging van contractvoorwaarden zal een beroep op onredelijk nadeel eenvoudiger zijn.
Deelt u de mening dat het grootbedrijf misbruik maakt van de machtspositie in de zakelijke relaties met het mkb? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre kunnen grote bedrijven en instanties als de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) de eigen betalingstermijnen en inkoopvoorwaarden leidend laten zijn boven de verkoopvoorwaarden van de mkb’er?
Binnen rijksoverheid en daarmee ook de RVO worden de algemene rijksinkoopvoorwaarden (ARIV, ARVODI en ARBIT) gehanteerd. Deze voorwaarden worden in aanbestedingen als leidend voorgeschreven met uitsluiting van de eigen voorwaarden of de algemene voorwaarden van de branchevereniging. De rijksinkoopvoorwaarden bevatten een algemene betalingstermijn van maximaal dertig dagen. Daarna is de overheid de wettelijke rente verschuldigd.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat het mkb in de knel komt door enerzijds wettelijke voorschriften omtrent o.a. veiligheid en anderzijds de raamcontracten die de RVO hanteert? Waar kunnen ondernemers met slechte ervaringen en klachten omtrent (het opleggen van) betalingstermijnen en inkoopvoorwaarden terecht?
In zijn algemeenheid acht ik het ongewenst dat enig bedrijf in de knel komt door toepasselijke wettelijke voorschriften of contractuele voorwaarden. Bij het opstellen van de toe te passen rijksinkoopvoorwaarden is steeds uitgangspunt geweest dat dit voor alle partijen evenwichtige en redelijke voorwaarden moeten zijn.
Mocht een partij in een aanbestedingsprocedure bezwaren hebben tegen de daarin te stellen (disproportioneel geachte) voorwaarden, dan kan de desbetreffende marktpartij altijd zijn bezwaar kenbaar maken bij de aanbestedende dienst. Mocht dit niet leiden tot een voor die marktpartij bevredigend resultaat, dan is er binnen mijn ministerie een «klachtenmeldpunt aanbesteden». Daarnaast is het mogelijk een klacht in te dienen bij de laagdrempelige onafhankelijke Commissie van Aanbestedingsexperts of een oordeel te vragen aan de voorzieningenrechter.
Deelt u de mening dat juist de RVO een voorbeeldfunctie heeft in offertes en aanbestedingsprocedures? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor u?
Ja, de RVO heeft net als alle andere rijksoverheidsinstanties een voorbeeldfunctie op het terrein van inkoop en aanbesteden. Binnen het inkoopuitvoeringscentrum (IUC) van mijn ministerie, waarbij inkoop grotendeels is geconcentreerd voor opdrachten met een geraamde waarde boven € 25.000, wordt deze voorbeeldfunctie terdege onderkend. Dit blijkt onder meer uit het zeer geringe aantal bij het klachtenmeldpunt ontvangen klachten.
Deelt u de mening dat het mkb wegens kennisachterstand op juridisch vlak, waar het gaat om aanbestedingsprocedures en algemene voorwaarden, te vaak opdrachten misloopt waardoor de positie van het mkb wordt aangetast? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen treft u om de onbalans in de machtspositie tussen het mkb en het grootbedrijf te verminderen?
Er zijn bij mij geen signalen bekend dat mkb’ers minder kennis hebben van algemene voorwaarden en aanbestedingsprocedures.
Bij de totstandkoming van de Aanbestedingswet 2012 is door de Kamer en het Kabinet ruim aandacht besteedt aan de positie en de rol van het mkb bij aanbestedingen. Zo bevatten de aanbestedingsregels maatregelen die beogen de deelname van het mkb te vergroten, zoals het proportionaliteitsbeginsel. Daardoor mogen aanbestedende diensten geen eisen of voorwaarden stellen die verder dan noodzakelijk gaan voor het verstrekken van de opdracht. De wet bevat ook bepalingen omtrent het onnodig samenvoegen van opdrachten en de verplichting om in percelen op te delen. Hiermee worden overheidsopdrachten kleiner en toegankelijker voor het mkb. Voor de rijksoverheid geldt daarnaast een Circulaire van de Minister voor Wonen en Rijksdienst die regelt dat opdrachten met een geraamde waarde van minder dan € 50.000 een-op-een onderhands gegund kunnen worden. Dit strekt onder meer ertoe om het mkb tegemoet te komen.
Radicalisering in de Somalische gemeenschap |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgen om radicalisering in Somalische gemeenschap»?1
Ja.
Hoeveel Nederlanders met een Somalische achtergrond zijn de afgelopen jaren naar schatting teruggegaan naar Somalië?
De vreemdelingenketen beschikt alleen over terugkeercijfers ten aanzien van vreemdelingen voor zover deze onder toezicht vertrekken. Aangezien dit niet voor Nederlanders met een Somalische achtergrond geldt, zijn voor hun terugkeer geen cijfers beschikbaar.
Kent u de redenen waarom Nederlandse Somaliërs naar Somalië teruggaan? Zo ja, wat waren die redenen? Zo nee, waarom weet u dit niet?
Het staat Nederlandse Somaliërs vrij om naar Somalië terug te keren. De redenen voor hun terugkeer worden niet door de overheid geregistreerd, omdat hier geen grond of aanleiding voor is. Op basis van berichten uit de gemeenschap zijn er diverse redenen voor vertrek aan te geven. Een ideële reden is dat personen uit de Somalische diaspora in Nederland terugkeren naar hun land van herkomst om te helpen bij de wederopbouw van Somalië. Een andere reden is bijvoorbeeld dat jongeren die hier dreigen te ontsporen door bijvoorbeeld identiteitsproblemen of het afbreken van hun opleiding, door hun ouders teruggestuurd worden naar familie in Somalië voor heropvoeding.
Beschikt u over gegevens over de activiteiten waarmee Nederlandse Somaliërs zich in Somalië bezighouden? Zo ja, waaruit bestaat die informatie?
Gegevens over de activiteiten in Somalië van Nederlandse Somaliërs en Nederlanders met een Somalische achtergrond worden niet structureel bijgehouden, omdat hier geen grond of aanleiding voor is.
Acht u het mogelijk dat Nederlandse Somaliërs in Somalië radicaliseren en bij terugkomst in Nederland een gevaar vormen? Zo ja, beschikt u over indicaties dat dat gevaar bestaat en wat doet u om dit gevaar in te dammen? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk dat Nederlandse Somaliërs in Somalië radicaliseren. Radicale groepen in Somalië zijn vooral op de eigen regio gericht. Hoewel er thans geen indicaties zijn dat deze personen terugkeren naar Nederland en een gevaar vormen, kan dit ook niet volledig worden uitgesloten. Als er indicaties zijn, zullen de verantwoordelijke diensten een onderzoek instellen en afhankelijk van de uitkomsten actie ondernemen. Dit kan, als daar aanleiding toe is, bestaan uit het intrekken van het Nederlanderschap of intrekken van de verblijfsvergunning.
Is het in het bericht gestelde dat de Nederlandse overheid de Somalische gemeenschap niet kan doorgronden waar? Zo ja, hoe komt dat en wat gaat u doen om hier verbetering in aan te brengen? Zo nee, waaruit blijkt dat u de Somalische gemeenschap wel kunt doorgronden?
De bestaande infrastructuur met een «doorgaande lijn» van informatie-uitwisseling en contact, zowel verticaal (rijksoverheid, lokale overheid, lokale gemeenschappen en organisaties) als horizontaal (betrokken ministeries en landelijke koepelorganisaties, zoals de Federatie Somalische Organisaties Nederland) is voldoende om gemeenschappen, waaronder de Somalische gemeenschap te doorzien. Informatie-uitwisseling vindt op verschillende wijzen plaats. Zo hebben medewerkers van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 23 oktober 2014 het symposium van de Federatie Somalische Associaties Nederland bijgewoond met ondermeer workshops over (a) toegankelijkheid en effectiviteit van algemene instellingen voor Somaliërs; (b) opvoeding in twee culturen en (c) het tegengaan van radicalisering onder Somaliërs. Vooral de lokale overheid vormt een belangrijke schakel in het integratieproces van Somaliërs, omdat zij dicht bij hun lokale Somalische gemeenschap staan, en direct of indirect contact hebben met de gemeenschap, de sleutelfiguren en de betrokken organisaties zoals scholen, politie, corporaties, en vertegenwoordigers van moskeeën. Wel moet gesignaleerd worden dat de inzet van sleutelfiguren en de mate waarin de gemeente betrokken is bij een activerende aanpak omtrent de integratiepositie van Somaliërs per gemeente verschilt, evenals de toegankelijkheid van lokale instellingen voor Somaliërs.
Acht u het nodig dat al in Nederland moet worden voorkomen dat Nederlandse Somaliërs hier radicaliseren? Zo ja, wat gebeurt er om deze radicalisering tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de uitvoering van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan het voorkomen van radicalisering in Nederland, ongeacht de achtergrond. Daarnaast informeerde ik u bij brief van 10 juni 2014 over het Europese project POLRAD «The Power of Local Role Models» dat in april 2013 is gestart en tot doel had een programma te ontwikkelen dat polarisatie en radicalisering onder burgers tegengaat (reactie op de berichtgeving over de positie van Somaliërs, Kamerstuk 32 824, nr. 64). Aan dit project dat op 11 december 2014 werd afgerond, heeft het Somaliërsproject in Groningen deelgenomen door Somalische rolmodellen te trainen inzake preventie van polarisatie en radicalisering.
Kunstmatige vossenburchten en jacht |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de online verkoop van kunstmatige vossenburchten, met als doel vossenjacht?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze vorm van jacht, waarbij de vossen worden verstikt of ingesloten door teckels in deze vossenburchten, zeer dieronvriendelijk is?
De regelgeving sluit het gebruik van een kunstmatige vossenburcht, de zogenaamd kunstbouw, niet uit. Ingeval dat een das of ander beschermd dier van een kunstbouw gebruik maakt en naar buiten komt, zal een jager dit zien en daar overeenkomstig regelgeving naar handelen. Door de diameter van de kunstbouw beperkt te houden, kan overigens worden voorkomen dat dassen hiervan gebruik maken.
Deelt u de mening dat deze vorm van jacht niet soortspecifiek is, zoals ook erkend bij de verkopers op de website, en dat daardoor mogelijk ook beschermde soorten zoals de das bejaagd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat deze dieronvriendelijke en niet soortspecifieke vorm van jacht in Nederland plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak deze vorm van jacht voorkomt?
Voorzover deze informatie beschikbaar is, zijn het de provincies die deze informatie kunnen verstrekken.
Deelt u de mening dat deze vorm van jacht en de verkoop van bijhorende middelen niet zou moeten worden toegestaan? Zo ja, hoe bent u van plan daar een halt aan toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4. Ik wil er tevens op wijzen dat kunstbouwen soms toegepast worden voor de verplaatsing van dassen als compensatie voor het verwijderen van dassenburchten bij de uitvoering van werken.
Het bericht dat het 'Aangifteseizoen start met een overbelaste site fiscus' |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de site van de Belastingdienst op de eerste dag van de IB-aangifte 2014 overbelast raakte?1
Ja.
Is het vaker voorgekomen dat de website van de Belastingdienst overbelast raakte? Zo ja, hoe vaak en wanneer?
Sinds 2014 is de portal (Mijn Belastingdienst) gelanceerd waarop mensen online aangifte kunnen doen. Er is gedurende de aangiftecampagne 2014 tot heden nog geen sprake geweest van overbelasting van het portal. Juist om overbelasting te voorkomen is er een gereguleerde begrenzing in de portal opgenomen. Op de portal worden gedurende de aangiftecampagne meestal 45.000 mensen tegelijk toegelaten. Als het maximum wordt bereikt krijgen nieuwe bezoekers een melding te zien. In die melding wordt aangegeven dat ze het later nog eens kunnen proberen.
Op 1 en 2 maart (zondag en maandag) werd gedurende enkele uren het maximum op de portal bereikt. Daarnaast konden mensen op zondag gedurende de tijd dat de website (www.belastingdienst.nl) niet beschikbaar was de portal niet benaderen via de website.
Vrijdag 13 maart is het maximum van de portal gedurende een korte periode bewust op nihil gezet vanwege een herstart van het DigiD systeem.
Daarnaast hebben de Huba-partners meerdere momenten in de aangiftecampagne 2014 ervaren waarbij ze niet of moeizaam konden inloggen op de portal. Inmiddels is hier een achtervang voorziening voor geïmplementeerd.
Los van de genoemde periodes is de portal tijdens de aangiftecampagne tot 18 maart goed bereikbaar geweest.
Hoeveel aangiftes kan de site tegelijk verwerken, met andere woorden hoeveel mensen kunnen tegelijk inloggen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan deze verwerkingscapaciteit uit te breiden? Zo ja, met hoeveel?
In mijn brief aan uw Kamer van 5 maart 2015 heb ik aangegeven dat er geleidelijk aan wordt gewerkt om meer mensen tegelijkertijd toe te laten tot de portal. Belangrijk hierbij is dat verhoging van het aantal gelijktijdig ingelogde gebruikers niet ten koste mag gaan van de robuustheid van het systeem. Ook van belang is te melden dat de Belastingdienst hierbij afstemt met ketenpartners zoals Logius voor wat betreft de DigiD-voorzieningen.
Hoe wordt het aantal mensen dat niet kan inloggen vanwege overbelasting geregistreerd?
Als het druk is, dan kunnen burgers het op een later moment nog eens proberen. Verder geldt dat de aangiftetermijn vanaf dit jaar is verruimd tot 1 mei, waardoor mensen langer de tijd hebben om aangifte te doen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat belastingbetalers te allen tijde hun aangifte kunnen doen zonder storing of overbelasting?
Het is niet realistisch en doelmatig om alle mensen in staat te stellen te allen tijde tegelijkertijd hun aangifte te kunnen laten doen. De communicatiestrategie van de Belastingdienst is er op gericht om mensen zoveel mogelijk gespreid over de tijd aangifte te laten doen. De Belastingdienst zet daarom meerdere communicatiekanalen in met als doel dat belastingbetalers tijdig hun aangifte kunnen doen en een piekbelasting zoveel als mogelijk wordt voorkomen.
Hoeveel extra IB-aangiften verwacht u dit jaar vanwege het niet tijdig verwerken van de loonbelastingtabellen in 2014?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer2 is de verwachting dat er voor 2014 ongeveer 0,2 miljoen extra IB-aangiften zullen zijn vanwege het niet tijdig verwerken van de loonbelastingtabellen.
Het betrekken van ouders bij beslissing levenseinde kind |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Betrek ouders meer bij beslissing levenseinde kind»1, en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over actieve levensbeëindiging bij kinderen tussen 1 en 12 jaar?2
Ja.
Deelt u de conclusie van bovengenoemd bericht dat ouders van heel zieke kinderen, veel meer dan nu gebeurt, betrokken zouden moeten worden bij beslissingen aan het einde van het leven van hun kind? Zo ja, hoe gaat u dit in de praktijk bewerkstelligen? Zo nee, waarom deelt u deze conclusie niet?
Ik vind het van groot belang dat ouders betrokken worden bij beslissingen rondom het levenseinde van hun kind. Ik begrijp dat uit recent onderzoek is gebleken dat artsen ouders meer bij deze beslissingen zouden kunnen betrekken dan nu het geval is.
De afgelopen jaren hebben de beroepsgroepen verschillende beroepsnormen opgesteld voor beslissingen rondom het levenseinde van een kind en de rol van de ouders hierbij. Het gaat onder meer om het KNMG-standpunt «Medische beslissingen rond het levenseinde van pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen» en de richtlijn «Palliatieve zorg voor kinderen» van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK). De NVK werkt daarnaast aan een standpunt over levensbeëindiging bij kinderen. Naar verwachting is het standpunt binnen afzienbare tijd gereed. Ook zal de NVK een onderzoek opzetten om de levenseindezorg bij kinderen in kaart brengen.
Wanneer kan het standpunt van de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen (NVK) over euthanasie bij kinderen, en de uitkomsten van het onderzoek dienaangaande, verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de instelling van een steun- en adviespunt voor vragen op het gebied van levenseindezorg bij kinderen?
Tijdens het Algemeen Overleg over euthanasie op 19 december 20133 heb ik aangegeven dat als er in het veld behoefte zou bestaan aan een steunpunt voor beslissingen rondom levenseindezorg bij kinderen, een dergelijk steunpunt zou moeten worden opgezet. Daarom zal in het kader van het hierboven genoemde NVK-onderzoek ook worden gekeken naar de behoefte bij zorgprofessionals aan nadere ondersteuning, bijvoorbeeld in de vorm van een steunpunt.
De gewichtenregeling in het basisonderwijs |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat voor sommige leerlingen in het basisonderwijs geen gewicht wordt toegekend omdat de ouder(s) onderwijs heeft of hebben gevolgd op mbo niveau 1 (tegenwoordig entreeopleiding) en de leerling hiermee in categorie 3 van de gewichtenregeling valt?1
Ja, in het geval van een mbo opleiding wordt in de gewichtenregeling basisonderwijs geen gewicht toegekend. Deze regelgeving geldt voor alle leerlingen in het basisonderwijs.
Is het waar dat voor leerlingen in het basisonderwijs wel gewicht wordt toegekend omdat de ouder(s) onderwijs heeft of hebben gevolgd op vmbo niveau (basis- of kaderberoepsgericht) en de leerling hiermee in categorie 2 (0,3) van de gewichtenregeling valt?
Ja, mits dit de hoogst gevolgde opleiding is, wordt een gewicht 0,3 toegekend.
Is het waar dat voor leerlingen in het basisonderwijs wel gewicht wordt toegekend omdat de ouder(s) onderwijs heeft of hebben gevolgd op vbo-lbo niveau (voorbereidend beroepsonderwijs/lager beroepsonderwijs) en de leerling hiermee in categorie 2 van de gewichtenregeling valt?
Ja, mits dit de hoogst gevolgde opleiding is, wordt een gewicht in categorie 2 (gewicht 0,3) toegekend.
Is het in uw ogen rechtvaardig dat in de gewichtenregeling voor het basisonderwijs het volgen van onderwijs op mbo niveau 1 (tegenwoordig entreeopleiding) zonder specifieke toelatingseisen hoger gewaardeerd wordt dan een vierjarige vmbo-opleiding? Kunt u dit toelichten?
Op basis van analyses van de relatie tussen opleiding en achterstandsrisico’s is er in 2005 voor gekozen, geen gewicht te verbinden aan een mbo opleiding. Dat geldt dus ook voor mbo-1 opleidingen. In het lopende interne onderzoek door OCW naar de aanpassing van de gewichtenregeling (aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 7 maart 2014 «Onderzoek naar aanpassing van de gewichtenregeling», Kamerstuk 33 750-VIII, nr. 98) wordt beoordeeld of – op basis van de beschikbare wetenschappelijke- en praktijk kennis en cijfermatige analyses – een herijking in de relatie tussen opleidingsniveaus en gewichten wenselijk is. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Hoeveel ouders van leerlingen in het basisonderwijs hebben in 2014 op de «ouderverklaring vaststelling leerlinggewicht» opgegeven onderwijs gevolgd te hebben op mbo niveau 1 of een vergelijkbare opleiding?
Scholen administreren voor de uitvoering van de gewichtenregeling de opleidingsgegevens van de ouders. OCW heeft geen inzicht in deze gegevens. Ik kan uw vraag daarom niet beantwoorden.
Wat zijn de financiële consequenties en personele gevolgen voor scholen van het feit dat leerlingen in het basisonderwijs geen gewicht wordt toegekend omdat de ouder(s) onderwijs heeft of hebben gevolgd op mbo niveau 1 (tegenwoordig entreeopleiding) en de leerling hiermee in categorie 3 van de gewichtenregeling valt?
In de beantwoording van vraag 5 heb ik aangegeven dat OCW geen inzicht heeft in het aantal ouders van leerlingen in het basisonderwijs dat in 2014 op de «ouderverklaring vaststelling leerlinggewicht» een mbo-1 opleiding heeft opgegeven. OCW beschikt daarmee niet over de gegevens die nodig zijn voor beantwoording van uw vraag.
Ziet u mogelijkheden om het onderwijs op mbo niveau 1 of vergelijkbaar een gewicht toe te kennen in categorie 2 van de gewichtenregeling? Kunt u dit toelichten?
In het lopende interne onderzoek door OCW wordt beoordeeld of de huidige gewichtenregeling nog voor verbetering vatbaar is. Later dit jaar zal ik u informeren over de resultaten en mijn beleidsvoornemens inzake de gewichtenregeling.
Het bericht ‘Bijna klaar maar diploma ver weg’ |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bijna klaar maar diploma ver weg» waaruit blijkt dat enkele honderden mbo-studenten plotseling geconfronteerd zijn met veranderde lesurennormen, waardoor ze plotseling honderden uren extra les moeten volgen om hun diploma te kunnen halen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Is er inmiddels een oplossing gevonden voor de honderden gedupeerde studenten? Zo ja, welke oplossing is dat, zijn alle studenten hier tevreden over en stelt dit hen in staat om hun opleiding op tijd af te ronden?
Ja, er is een oplossing gevonden. Het Ministerie van OCW heeft eind januari een gesprek georganiseerd met het Ministerie van VWS, de Inspectie van het Onderwijs, de MBO Raad, Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs en Calibris. In dat gesprek is de volgende oplossingsrichting tot stand gekomen. Om het beroep van verpleegkundige te mogen beoefenen, moet de verpleegkundige geregistreerd staan volgens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). In het Besluit opleidingseisen verpleegkundige 2011 zijn urennormen vastgesteld voor theoretisch en praktisch onderwijs in de opleiding tot (BIG-geregistreerd) verpleegkundige. In het overleg is met de verschillende partijen verhelderd welke onderwijsvormen voldoen aan voorwaarden die gelden voor praktisch en theoretisch onderwijs. Tijdens het gesprek bleek dat hiervoor meer onderwijsvormen ingezet kunnen worden dan verschillende onderwijsinstellingen dachten. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de wettelijke beroepsvereisten. Begin februari hebben het Ministerie van OCW en het Ministerie van VWS een brief naar de Inspectie van het Onderwijs gestuurd waarin deze zienswijze verder wordt verhelderd. Deze brief is ook gedeeld met de onderwijsinstellingen. In aansluiting op deze brief is met de verschillende partijen nog een servicedocument ontwikkeld om onderwijsinstellingen verder te ondersteunen in het vormgeven van de verpleegkundige opleidingen. ROC Leiden heeft naar aanleiding van de brief besloten dat het verlengen van de opleiding niet nodig is. Studenten krijgen wel nog enkele extra dagen onderwijs aangeboden.
Waarom is het ROC Leiden niet tijdig in actie gekomen om de nieuwe eisen in de opleiding te verwerken?
De betrokken partijen interpreteerden de urennormen voor theoretisch en praktisch onderwijs op verschillende manieren, waardoor er verwarring was ontstaan. ROC Leiden heeft toen besloten om een strikte interpretatie te volgen en de studenten langer les aan te bieden. Zoals aangegeven in het vorige antwoord, is in overleg met de betrokken partijen inmiddels verhelderd welke onderwijsvormen onder de urennormen kunnen worden verstaan.
Is door de onderwijsinspectie tijdig opgemerkt dat deze opleiding niet aan de vernieuwde eisen voldeed? Zo nee, waarom niet?
De inspectie is eerder in haar regulier toezicht op onduidelijkheid gestuit bij onderwijsinstellingen over de interpretatie van de BIG-urennorm. Conform de Wet op het Onderwijstoezicht (Artikel 5. Uitoefening toezicht op beroepsopleidingen in overleg met andere ministeries) is vervolgens met het betreffende vakdepartement (het Ministerie van VWS) overlegd. Uiteindelijk is er begin dit jaar in samenwerking met het Ministerie van OCW en de andere betrokkenen verhelderd hoe onderwijsinstellingen met de urennorm kunnen omgaan en hoe het toezicht daarop plaatsvindt. De eisen zijn niet nieuw, maar vroegen wel om verduidelijking passend bij ontwikkelingen in het onderwijs.
Bent u van mening dat als opleidingen in het mbo geaccrediteerd zouden worden, zoals in het hbo, dit soort tekortkomingen eerder aan het licht zouden komen en roc's2 meer tijd en aandacht zouden besteden aan het up to date houden van onderwijsprogramma’s?
In deze specifieke casus, waarbij er verwarring was over de interpretatie van de Wet BIG, zou accreditatie van een opleiding niet geholpen hebben. In de kwalificatiedossiers die de basis vormen voor de onderwijsprogramma’s staat aangegeven aan welke eisen een beginnend beroepsbeoefenaar moet voldoen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de zogeheten beroepsvereisten, zoals opgenomen in de Wet BIG. Er is vrijheid voor scholen om het kwalificatiedossier te vertalen naar een onderwijsprogramma. De Inspectie van het onderwijs ziet vervolgens toe op de kwaliteit van het onderwijs. In mijn visie is het toezicht van de inspectie het sluitstuk van de borging van kwaliteit in het mbo. Het versterken van de kwaliteit van opleidingen ligt in de eerste plaats bij mbo-instellingen en docenten. Ik wil daarom bevorderen dat mbo-instellingen elkaar ondersteunen bij het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en dat zij intensieve verbindingen aangaan met bedrijven in hun omgeving.
De situatie in Gaza, een half jaar na het staakt-het-vuren |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aid agencies sound alarm on Gaza amid fears building could take a century»1 en de gezamenlijke verklaring van 30 hulporganisaties «We must not fail in Gaza»2?
Ja.
Herkent u het dramatische beeld dat door 30 hulporganisaties wordt geschetst van de situatie in Gaza, een half jaar na het staakt-het-vuren, waar o.a. nog altijd 100.000 mensen zonder huis zitten, stroomstoringen van 18 uur per dag voorkomen en 80.000 kinderen behandeld worden voor oorlogstrauma’s?
Het kabinet is bezorgd over de situatie in Gaza, zoals ook geschreven in de Kamerbrief over de wederopbouw van 20 februari jl. (kenmerk 2015.18729). Helaas is het zo dat inderdaad nog veel mensen dagelijks kampen met de gevolgen van de oorlog. Het kabinet werkt samen met diverse ondertekenaars van de verklaring. In februari jl. heeft de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking Gaza bezocht om de voortgang van de wederopbouw met partners ter plekke te bespreken. Binnen de EU pleit het kabinet actief voor meer aandacht en actieve EU-inzet voor Gaza.
Deelt u de vrees van de hulporganisaties dat «a return to hostilities is inevitable if progress is not made and the root causes of the conflict are not addressed»?
Bij het recente bezoek van de Commissioner General van UNRWA, Pierre Krӓhenbühl, is de situatie in Gaza uitgebreid aan bod gekomen. Het kabinet deelt zijn visie dat de situatie in Gaza fragiel is, zoals ook beschreven in de Kamerbrief van 20 februari jl. De Palestijnse Autoriteit heeft nog niet volledig diens gezag over Gaza hersteld, terwijl Hamas formeel afstand heeft gedaan van het bestuur. De wederopbouw verloopt daarnaast traag. Dat alles maakt dat de situatie voor mensen in Gaza aanzienlijk verslechterd is.
Herkent u de cijfers van hulporganisatie Oxfam dat voor de bouw aan zo’n 150.000 verwoeste of gedeeltelijk beschadigde huizen zo’n 800.000 vrachtwagenladingen constructiemateriaal nodig zijn en dat in de afgelopen maanden minder dan 0,25% van deze hoeveelheid Gaza binnen heeft kunnen komen? Deelt u Oxfam’s analyse dat de wederopbouw van Gaza bij dit tempo wel eens «een eeuw» kan duren? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, waarom niet?
De invoer van bouwmaterialen geschiedt via de grensovergang bij Kerem Shalom/Karm Abusalem, op basis van het Gaza Reconstruction Mechanism (GRM). Tot op heden is het aanbod van bouwmaterialen in Gaza via het GRM steeds groter geweest dan de vraag, zoals ook te zien is op de site van het GRM: http://grm.report. Op geen enkel moment sinds het opzetten van het GRM is er een punt geweest waarop de voorraden bij de 19 verkooppunten uitgeput waren. Bovendien laten de cijfers van het GRM zien dat het aantal personen die door het GRM gescreend zijn steeds verder toeneemt, net zoals de import van bouwmaterialen. Op 10 maart was van 75.517 huizen de schade vastgesteld, hadden 33.701 huiseigenaren het materiaal gekocht dat zij nodig hadden voor het herstel van hun huis en 24.485 een deel van de benodigde materialen. In totaal was op 10 maart 50.522 ton cement, 24,246 ton grind en 1.605 ton wapeningsstaal gekocht door huiseigenaren.
UNOPS, dat het GRM beheert, constateert mede op basis van deze feiten dat de capaciteit van het GRM en de grensovergang op dit moment voldoende is voor import van bouwmaterialen voor huizen. Het is de bedoeling dat via het GRM ook de bouwmaterialen voor grotere projecten gefaciliteerd gaat worden. Begin maart waren 76 projecten ingevoerd in het systeem, 14 goedgekeurd door de Israëlische autoriteiten. UNOPS maakt zich zorgen over het trage Israëlische goedkeuringsproces. Als die projecten uitgevoerd gaan worden, verwacht UNOPS dat de capaciteit van de grensovergang een knelpunt gaat worden.
Positief in dit verband is dat Israël voornemens is de capaciteit bij Kerem Shalom uit te breiden. Op korte termijn kan nog winst geboekt worden door bijvoorbeeld de overgang langer open te stellen of de laadhoogte te verhogen. Gezien de trend, waarbij het aantal huizen en hoeveelheid bouwmateriaal dat goedgekeurd werd steeds verder toeneemt, is het niet aannemelijk dat de wederopbouw 100 jaar gaat duren, zoals gesuggereerd door OXFAM. Bovendien is de hoeveelheid benodigd materiaal nog niet bepaald omdat de definitieve omvang van de schade en de precieze vraag nog niet zijn vastgesteld.
De EU dringt consequent aan op opening van de grensovergangen van Gaza, voor verkeer van personen en goederen. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de legitieme veiligheidszorgen van Israël. Nederland zoekt hierbij actief naar werkende oplossingen om deze belangen te verenigen, zoals de containerscanner en de financiering van het GRM.
In hoeverre en op welke wijze hangt de beperkte invoer van bouwmaterialen samen met de inmiddels zeven jaar durende blokkade van Gaza door Israël? Bent u, met de 30 hulporganisaties, van mening dat Israël op basis van verplichtingen onder internationaal recht – o.a. VNVR-resolutie 1860 (2009), Agreement on Movement and Access (2005) – de blokkade volledig moet opheffen?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre en op welke wijze speelt de sluiting van grensovergang bij Rafah door de Egyptische autoriteiten een rol? Klopt het dat deze grensovergang ook voor humanitaire doeleinden gesloten blijft? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot eerder genoemde verplichtingen onder internationaal recht?
Op basis van het humanitair oorlogsrecht dient Egypte de snelle en ongehinderde doorgang van humanitaire hulp aan de noodlijdende burgerbevolking van Gaza toe te staan en te vergemakkelijken.
Rafah is uitsluitend bedoeld voor verkeer van personen en niet voor de doorvoer van goederen. Tijdens de afgelopen gevechten heeft Egypte tijdelijk en bij uitzondering de doorvoer van humanitaire goederen toe gestaan. De Egyptische autoriteiten zijn zeer bezorgd over de situatie in de Sinaï en zijn ervan overtuigd dat militanten in de Sinaï steun ontvangen vanuit Gaza. Vanwege die veiligheidszorgen heeft Egypte de maatregelen rond de grens met Gaza drastisch verscherpt en houdt Egypte onder meer Rafah grotendeels gesloten.
In hoeverre en op welke wijze belemmert de verdeeldheid aan Palestijnse zijde en het uitblijven van het overnemen van het gezag over Gaza door de Palestijnse Autoriteit (PA) het wederopbouwproces?
De terugkeer van de Palestijnse Autoriteit is van belang voor het toezicht op de bouwmaterialen in Gaza en functioneren van grensovergangen. Uitblijven van deze terugkeer belemmert verdere opening van Gaza. Het Ministerie voorCivil Affairs zou toezicht houden op het gebruik van geïmporteerde bouwmaterialen, maar mist de capaciteit om dit daadwerkelijk te doen. Het ministerie is echter niet ingegaan op het voorstel van UNOPS om tijdelijk de capaciteit bij het ministerie te versterken. Als gevolg van de onderlinge spanningen tussen Hamas en Fatah is de PA huiverig extra mensen aan te stellen of naar Gaza te sturen vanwege de veiligheidssituatie. De integratie van ambtenaren in Gaza stagneert op de eis van Hamas dat de PA alle ambtenaren die na 2007 zijn aangesteld in dienst neemt. De PA kan uit fiscale overwegingen zich dit niet veroorloven en vreest voor een conflict met donoren. De feitelijke afwezigheid van toezicht door de PA vergroot het risico dat bouwmaterialen voor andere doeleinden worden gebruikt, waarmee het vertrouwen in de werking van het GRM verminderd wordt.
De PA zou een aanjagende rol moeten spelen door projecten ten bate van de wederopbouw bij donoren voor te stellen voor financiering. Tot op heden komt de PA echter met te weinig eigen voorstellen voor uitvoering.
De PA zou ook meer moeten doen om het GRM en de behaalde resultaten bekend te stellen bij de Gazanen, zodat er nog meer gebruik van wordt gemaakt en beter zichtbaar wordt wat er wel gedaan wordt voor de wederopbouw. Nu is daar te weinig over bekend wat het gevoel versterkt dat Gaza in de steek gelaten zou worden.
Bent u bereid uw zorg over bovenstaande bij de verantwoordelijke regeringen uit te spreken en hen, voor het gedeelte dat aan de respectievelijke staten toe te rekenen is, op hun verplichtingen te wijzen c.q. aan te dringen op spoedige verbetering van de situatie? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u dit bij elk van de verantwoordelijke regeringen zal doen? Zo nee, waarom niet?
De situatie wordt opgebracht op politiek en ambtelijk niveau, zoals bij de recente politieke consultaties met Israël en de Palestijnse Autoriteit door de Directeur-Generaal Politieke Zaken en Directeur-Generaal Internationale Samenwerking. Nederland staat daarnaast o.a. via zijn vertegenwoordigingen in Tel Aviv en Ramallah op tal van niveaus in voortdurend contact met de lokale autoriteiten over de zorgen omtrent de situatie in Gaza. Die zorgen worden bilateraal aangekaart, maar ook in VN-, EU-, Kwartet- en Quint-verband.
Klopt het dat het UN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) vorig jaar slechts 48% van de door landen toegezegde bijdragen voor de bezette gebieden heeft ontvangen? Klopt het dat het UN Relief and Works Agency (UNRWA) gestopt is met het assistentieprogramma voor huizenreparaties en huurtoelagen omdat het geen bijdragen van donoren heeft ontvangen?
Het humanitaire responsplan (Strategic Response Plan 2014) voor de Palestijnse gebieden was vorig jaar voor 48% gefinancierd. Dit gaat niet specifiek om bijdrages voor OCHA, maar voor alle humanitaire hulporganisaties die in het responsplan opgenomen waren.
In Gaza was UNRWA op 27 januari jl. genoodzaakt de hulp aan vluchtelingen wier huis beschadigd of onbewoonbaar werd tijdens de gevechten op te schorten wegens gebrek aan fondsen.
Kun u in een gespecificeerd overzicht aangeven welke individuele landen hun toezeggingen gedaan tijdens de Gaza-conferentie in Cairo in oktober 2014 niet of slechts gedeeltelijk zijn nagekomen?
Het kabinet heeft zelf geen gedetailleerd overzicht van alle toezeggingen. De VN stelt dat met name de Arabische donoren achterblijven op het toezeggingen. De ministers van Buitenlandse Zaken van Noorwegen en Egypte hebben, als voorzitters van de donorconferentie, per brief alle deelnemers opgeroepen hun toezeggingen na te leven. Beide landen inventariseren samen met de Wereld Bank wat de donoren tot nu toe gedaan hebben. Het kabinet verwelkomt deze gestructureerde aanpak en zal bij gelegenheid bij achterblijvende landen aandringen op nakoming van de gemaakte beloften. In bilaterale contacten met de belangrijkste donoren vraagt Nederland nadrukkelijk aandacht voor Gaza en de noodzaak na te komen wat is toegezegd.
Bent u bereid deze landen zowel bilateraal als in multilaterale fora aan te spreken op hun verplichtingen en aan te dringen op spoedige nakoming van toegezegde beloften? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u dit zult doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat een farmaceutisch bedrijf dat zich onlangs in Nederland heeft gevestigd, doodstraf-medicatie levert aan de Amerikanen |
|
Steven van Weyenberg (D66), Wouter Koolmees (D66), Magda Berndsen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt de berichtgeving dat het in Nederland gevestigde farmaceutische bedrijf Mylan het spierverslappende middel rocuroniumbromide aan Amerika levert ter uitvoering van de doodstraf?1 Zo ja, sinds wanneer bent u op de hoogte van deze activiteit van het bedrijf?
De berichtgeving dat de door Mylan geproduceerde rocuroniumbromide gebruikt wordt bij de uitvoering van de doodstraf in Amerikaanse gevangenissen kan het kabinet bevestigen noch ontkennen. In een schriftelijke reactie van Mylan (6 maart jl.) stelt het bedrijf dat het geen rocuroniumbromide levert aan gevangenissen. Verder stelt Mylan dat het niet op de hoogte is van gevallen waarin het product door derden aan gevangenissen wordt geleverd of voor andere doeleinden wordt gebruikt dan wettelijk toegestaan in de Verenigde Staten, namelijk verdoving bij operaties. Volgens de mensenrechtenorganisatie Reprieve sluit Mylan echter niet systematisch uit dat het product voor de doodstraf wordt aangewend. De aantijgingen in de uitzending van Nieuwsuur aan het adres van Mylan worden door het kabinet serieus genomen en vormen voldoende grond om het gesprek met Mylan aan te gaan. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd op 6 februari door APG op de hoogte gesteld van de kwestie.
Wat is uw reactie op het bericht van advocaat Bart Stapert in Nieuwsuur dat het middel van Mylan in januari nog is toegepast bij de executie van de Amerikaanse gevangene Charles Warner in Oklahoma? Zijn sindsdien meer executies voltrokken met het middel van Mylan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de levering van executie-medicatie door een in Nederland gevestigd en daarmee Nederlands bedrijf zich tot het Nederlandse standpunt over de doodstraf?
Het kabinet is principieel tegen de doodstraf en zet zich in voor wereldwijde afschaffing ervan. Het kabinet verzet zich ook tegen de uitvoer van middelen die voor de doodstraf gebruikt kunnen worden. Op basis van EU-verordening 1236/20052 geldt een uitvoerverbod voor goederen die uitsluitend te gebruiken zijn voor de doodstraf (en foltering). Het middel in kwestie (rocuroniumbromide) valt echter niet onder de reikwijdte van de verordening. Bovendien vindt, voor zover bij het kabinet bekend, de productie van rocuroniumbromide door Mylan in India plaats. Dat betekent dat de huidige Europese exportcontrole hierop niet van toepassing is. Het feit dat Mylan nu in juridische zin in Nederland gevestigd is, verandert daar niets aan.
Verordening 1236/2005 wordt momenteel herzien. In dat kader zet Nederland zich er in Brussel actief voor in om het EU-instrumentarium te versterken, onder andere om in specifieke gevallen te kunnen ingrijpen en export tegen te gaan, ook als de betreffende stof niet op de lijst staat of als de export niet vanuit Nederland plaatsvindt, maar wel gefaciliteerd wordt.3 Ook zal Nederland in EU-verband voorstellen om rocuroniumbromide toe te voegen aan de lijst behorend bij EU-verordening 1236/2005, zodat de Europese exportcontrole ook op deze stof van toepassing wordt.
Verder verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij zich houden aan de UN Guiding Principles on Business and Human Rightsen aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. In de OESO-richtlijnen staat onder andere dat bedrijven «het veroorzaken van of het bijdragen aan ongunstige effecten op mensenrechten [dienen] te voorkomen en zulke effecten [dienen] aan te pakken wanneer zij zich voordoen».4 Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal Mylan hierop wijzen.
Overigens heeft (doodstraf)advocaat dhr. Stapert aangegeven een melding te hebben ingediend bij het Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen inzake de vermeende schendingen van de richtlijnen door Mylan.
Hoe verhoudt de levering van executie-medicatie door een in Nederland gevestigd bedrijf zich tot het Europese exportverbod op executie-medicatie dat stelt dat bedrijven medicijnen alleen mogen exporteren als gegarandeerd is dat deze niet voor executies worden gebruikt en het daaraan verbonden streven van de lidstaten van de EU om de doodstraf wereldwijd uit te bannen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke wijziging is opgetreden in de verantwoordelijkheid van het bedrijf om het Europese executieverbod en mensenrechten te respecteren nu het bedrijf zich in Nederland heeft gevestigd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden heeft Nederland om het bedrijf aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid om mensenrechten en het Europese exportverbod te respecteren?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt de berichtgeving dat Nederlandse pensioenuitvoerders APG en PGGM nog steeds beleggen in Mylan ondanks de levering van verboden executie-medicatie door het farmaceutische bedrijf? Zo ja, hoe groot is het belang van Nederlandse pensioenfondsen in Mylan op dit moment precies en wat betekent de vestiging van het bedrijf in Nederland voor de maatschappelijke verantwoordelijkheid van Nederlandse beleggers en in het bijzonder van Nederlandse pensioenfondsen om niet te beleggen in activiteiten die in strijd zijn met mensenrechten dan wel met wet- en regelgeving?
De berichtgeving klopt dat APG en PGGM namens de pensioenfondsen ABP respectievelijk PFZW beleggingen beheren in Mylan. Die beleggingen bedragen respectievelijk 21,2 miljoen euro en 14,2 miljoen euro.5 APG heeft zijn belang in Mylan wel sterk teruggebracht, mede vanwege de zorgen over de mogelijkheid dat producten van Mylan voor de doodstraf gebruikt worden.
Pensioenuitvoerders en -fondsen zijn zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Het kabinet verwacht wel dat Nederlandse pensioenuitvoerders en andere beleggers handelen in lijn met de OESO-richtlijnen. De vestiging van Mylan als Nederlands bedrijf verandert daaraan niets wezenlijks. In het geval van de beleggers gaat het om een mogelijk nadelig effect op mensenrechten dat niet door hen is veroorzaakt, maar dat wel direct verbonden is met hun activiteiten via een zakelijke relatie. Volgens de OESO-richtlijnen dienen de beleggers hun invloed via die zakelijke relatie aan te wenden om het nadelige effect op de mensenrechten te voorkomen of te verminderen. De beleggers APG en PGGM voldoen aan die verantwoordelijkheid met hun pogingen Mylan te bewegen zijn distributiesysteem zodanig aan te passen dat gebruik voor de doodstraf wordt uitgesloten. Als zij alle beleggingen ongezien zouden terugtrekken, zou hun invloed immers verloren gaan.
Heeft Mylan bij fiscale vestiging in Nederland vooraf afspraken gemaakt met de Nederlandse belastingdienst in de vorm van een advance pricing agreement (APA) of een advance tax ruling (ATR)? Zo ja, was bij het maken van de fiscale afspraken bekend dat het bedrijf zich bezighoudt met executie-medicatie? Hoe verhouden fiscale afspraken zich tot Europese wet- en regelgeving en tot OESO richtlijnen voor internationale ondernemingen? Kunnen dit soort activiteiten die niet rijmen met het Nederlandse standpunt over de doodstraf en met Europese wet- en regelgeving en met mensenrechten, reden zijn voor de belastingdienst om geen rulings met een internationale onderneming aan te gaan of om op rulings terug te komen?
Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat niet toe informatie bekend te maken over de belastingpositie van een individuele belastingplichtige, zoals in het onderhavige geval Mylan.
Wel is het mogelijk een reactie te geven op de vraag hoe zekerheid vooraf – in de vorm van een APA of een ATR – zich verhoudt tot de internationale spelregels. Een APA (Advance Pricing Agreement) geeft zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning of over een methode voor de vaststelling van een dergelijke beloning voor grensoverschrijdende transacties (goederen en dienstverlening) tussen gelieerde lichamen of tussen onderdelen van eenzelfde lichaam.
Een ATR (Advance Tax Ruling) geeft zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen van een voorgenomen transactie of samenstel van transacties voor bepaalde internationale onderwerpen. Het betreft veelal een combinatie van vragen, bijvoorbeeld over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in internationale structuren, of over de vraag of al dan niet sprake is van een vaste inrichting in Nederland van een in het buitenland gevestigd lichaam dan wel of
anderszins sprake is van buitenlandse belastingplicht.
Een APA of ATR wordt altijd binnen de grenzen van de wetgeving afgegeven. Een voorbeeld van een wettelijke bepaling die in dit verband van belang is, is artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Hiermee heeft Nederland in 2002 de door de OESO (en VN) onderschreven zakelijkheidstoets (het arm’s length-beginsel) in het kader van de verrekenprijzen (transfer pricing) gecodificeerd. Deze OESO-toets is erop gericht economisch dubbele belastingheffing te voorkomen en kunstmatige verschuiving van winsten tegen te gaan. Op basis van het arm’s length-beginsel kan de inspecteur daarom de winst van een onderneming corrigeren, indien voor transacties binnen het concern voorwaarden worden overeengekomen die afwijken van voorwaarden die door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen.
De Nederlandse belastingwetgeving is naar haar strekking amoreel. Dat betekent dat de Belastingdienst bij de uitvoering van deze regels geen waardeoordeel heeft over de oorsprong van de inkomsten. Dat doet ook recht aan het beginsel van fiscale neutraliteit, wat de rechtsgelijkheid ten goede komt.
De bepalingen in de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen die betrekking hebben op belastingen, gaan specifiek over de manier waarop bedrijven moeten voldoen aan belastingwetgeving in de landen waar zij opereren.
Is Mylan voornemens om te stoppen met het leveren van spierverslappers aan Amerikaanse gevangenissen die het Mylan-product gebruiken in de dodelijke injectie? Zo nee, welke maatregelen neemt het kabinet tegen Mylan indien het bedrijf ondanks zijn vestiging in Nederland, de levering van executie-medicatie niet staakt?
Naar aanleiding van de melding van APG heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact opgenomen met Mylan. We zijn in gesprek met Mylan over beleid en intenties van het bedrijf naar aanleiding van de Nieuwsuuruitzending.