Willekeur bij toetsing euthanasie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel over willekeur bij toetsing van euthanasie?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat SCEN-artsen niet uniform oordelen over casussen van patiënten die geen – op korte termijn – terminale ziekte hebben?
Ik vind het positief dat SCEN-artsen in Drenthe reflecteren op hun eigen advisering en hier zelf een onderzoek naar hebben uitgevoerd. In het onderzoek zijn drie complexe casussen schriftelijk voorgelegd aan 20 SCEN-artsen uit Drenthe. De omstandigheid dat het niet mogelijk was de patiënt te zien kan, zeker bij de complexe casussen die gebruikt zijn in het onderzoek, eraan hebben bijgedragen dat er niet voldoende uniform is geadviseerd. Een goede en gedegen advisering over een euthanasieverzoek door de onafhankelijke arts is niettemin van groot belang.
Deelt u de mening dat uniforme omgang met de zorgvuldigheidseisen een voorwaarde is om rechtsongelijkheid te voorkomen bij patiënten die met de behandelend arts tot de conclusie zijn gekomen dat euthanasie de beste oplossing is? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om meer uniformiteit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke arts geeft advies over de zorgvuldigheidscriteria en is vrijwel altijd een SCEN-arts. Dit zijn artsen met een extra «Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland» (SCEN) opleiding, verzorgd door de KNMG. Een opleiding specifiek gericht op onafhankelijke steun en consultatie bij euthanasieverzoeken. Hierdoor kunnen zij een kwalitatief goede consultatie uitvoeren. Vanuit het SCEN-programma zijn richtlijnen opgesteld voor goede steun en consultatie en voor duidelijke en complete verslagen.
Echter, volledig gelijke beoordeling door SCEN-artsen is niet reëel. De behandelend arts en de patiënt moeten samen overtuigd zijn dat er sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Het advies van de SCEN-arts is daarbij belangrijk. Maar de behandelend arts kan beargumenteerd besluiten om bij een negatief advies toch de euthanasie uit te voeren.
Ik besef ook dat de advisering over de zorgvuldigheidscriteria complex is voor een arts. Het blijft een menselijke beoordeling van individuele situaties en dus zal er enige ongelijkheid blijven bestaan. Dit geldt echter ook voor normaal medisch handelen. Niettemin zal de KNMG zich blijven inzetten voor goede en gedegen consultatie. Zo heeft de KNMG aangegeven het signaal uit dit onderzoek mee te nemen en er onder meer aandacht aan te schenken op het symposium voor SCEN-artsen op 23 april.
Ik heb alles beziend geen reden om aan te nemen dat de artsen niet over voldoende kennis beschikken.
Hoe beoordeelt u de aanbeveling de SCEN-arts een meer verifiërende taak te geven bij de beoordeling van een euthanasieverzoek, waarbij de nadruk ligt op de beoordeling of de patiënt daadwerkelijk uitzichtloos lijdt?
De SCEN-arts beziet de zorgvuldigheidscriteria uit de wet en geeft schriftelijk aan of naar zijn oordeel aan de criteria is voldaan. De SCEN-arts spreekt zich in alle gevallen helder, eenduidig en in formele zin volledig uit over alle zorgvuldigheidscriteria, zoals de KNMG-richtlijn voor SCEN-artsen voorschrijft. De SCEN-arts dient alle zorgvuldigheidscriteria in samenhang te bezien. Dit heeft de KNMG ook beschreven in haar standpunt «De rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde». Slechts verifiëren van uitzichtloos lijden is onvoldoende en te beperkt.
Bent u, net als de onderzoekers, van mening dat aanpassing van de KNMG-richtlijn «Euthanasie bij een verlaagd bewustzijn» nodig is, zodat deze beter aansluit bij de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, en kan bijdragen aan meer uniformiteit?
De KNMG-richtlijn «Euthanasie bij een verlaagd bewustzijn» is door de KNMG in 2010 opgesteld op verzoek van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie (OM) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Het OM, IGZ en Regionale toetsingcommissies euthanasie (Rte) zijn betrokken bij de totstandkoming van deze richtlijn. De richtlijn is opgesteld in het verlengde van de oordelen van de Rte en is in overeenstemming met de jurisprudentie van de Hoge Raad. De richtlijn biedt artsen bij dilemma’s en complexe situaties in de praktijk goede handvatten en verhoogt de uniformiteit. Ik zal met de KNMG in gesprek gaan of de richtlijn nog voldoende aansluit bij de huidige wijze waarop invulling wordt gegeven aan de wet en daarbij de resultaten van het onderzoek betrekken.
Het bericht dat zorginstelling Thebe een eigen televisiekanaal opricht |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u met uw wenkbrauwen gefronst toen u het voornemen van zorginstelling Thebe zag om met een eigen televisiekanaal te beginnen? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
Denkt u dat bewoners en cliënten van Thebe behoefte hebben aan een televisiekanaal, of denkt u dat ze eigenlijk liever wat extra handen aan het bed willen zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke programma’s gaat Thebe maken en uitzenden? Is er behoefte-onderzoek gedaan naar deze programma’s en uitzendingen?
Wat gaat de televisiezender Thebe kosten? Vindt u dit een zinnige besteding van geld dat eigenlijk is bedoeld voor het verlenen van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u het uit te leggen aan de 2.000 ontslagen medewerkers, de 6.700 cliënten die hun vaste medewerker verloren en de tal van gedupeerde gemeenten, dat Thebe blijkbaar wel geld heeft voor een prestigeproject, zoals een eigen televisiezender? Kunt u uw antwoord toelichten?
Heeft u de indruk dat de bestuurders en toezichthouders van Thebe de juiste prioriteiten stellen wanneer zij in tijden van enorme veranderingen en bezuinigingen in de ouderenzorg voorstellen om met een eigen televisiekanaal te komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De onttrekking van een TBS-er tijdens zijn verlofperiode in de Rooyse Wissel op 19 februari 2014 |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Wat was de inhoud van het burgernet-bericht dat in de omgeving verzonden werd na de ontsnapping van een tbs-er op 19 februari jl. tijdens diens verlof uit de tbs-instelling de Rooyse Wissel? Wat was de reikwijdte van deze verzending?
Hieronder geef ik het startbericht en het afloopbericht weer zoals dat door Burgernet via sms is verzonden op 19 februari 2015.
Waarom is geen signalement bekend gemaakt noch informatie over de aard van het delict waarvoor de tbs-er vastzit, noch of deze man vuurwapengevaarlijk was?
Zoals uit bovenstaande weergave van het burgernetbericht blijkt, is er wel degelijk een signalement verstrekt. Tevens wordt expliciet gewaarschuwd geen actie te ondernemen.
Het Openbaar Ministerie en de politie beschikken over verschillende middelen die bij ongeoorloofde afwezigheid van een tbs-gestelde ingezet kunnen worden voor de opsporing. Verspreiding van een signalement kán bijdragen aan spoedige opsporing, maar kan in sommige gevallen ook averechts werken. Politie en OM moeten zelf, op basis van hun deskundigheid en ervaring, per casus kunnen beslissen over de wenselijkheid van de inzet en timing van bepaalde opsporingsmiddelen.
Is het niet verstandiger dergelijke informatie te delen omdat het zonder meer duidelijk was dat om een serieuze bedreiging ging, gelet op de zoektocht met helikopters en het binnenhouden van jongeren?1
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat het Openbaar Ministerie, dat de woordvoering over deze zaak verzorgde, als laatste instantie informatie verstrekte over de arrestatie?2 Kunt u het proces beschrijven van de informatie-uitwisseling tussen de betrokken instanties bij deze zaak en wat in het algemeen de standaardprocedure hiervoor is?
Voor een beschrijving van de standaardprocedure verwijs ik u naar de antwoorden op eerdere Kamervragen uit oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 391)
Bij een harde onttrekking, dat wil zeggen een onttrekking aan begeleid verlof zoals in het onderhavige geval, is het reeds de standaardprocedure dat er direct melding van de onttrekking wordt gedaan aan de regionale korpsen via de meldkamer van de politie (112-melding). De persoon bevindt zich dan vaak nog in de nabije omgeving van de locatie waar hij of zij zich onttrok aan de begeleider. Om die reden wordt standaard een signalement van de tbs-gestelde onder het regioteam verspreid. Daarnaast wordt de onttrekking gemeld aan de Groep Opsporing Onttrekkingen (GOO) van de Landelijke Eenheid van de politie. Indien daartoe aanleiding is, wordt het signalement van de tbs-gestelde ook landelijk verspreid. In een situatie waarin een tbs gestelde niet terugkeert van onbegeleid verlof (een zogenaamde «zachte onttrekking»), wordt eveneens altijd gemeld aan de GOO. Omdat dan veelal enige tijd verstreken is, doet de GOO van de onttrekking echter een landelijke melding. Indien een concreet vermoeden bestaat waar de onttrokkene zich bevindt, wordt ook de betreffende eenheid van politie over de onttrekking geïnformeerd, zodat ook lokaal naar de onttrokkene kan worden uitgekeken. In dat geval wordt ook een signalement van de onttrokkene verstrekt.
In de onderhavige casus zijn de regionale procedure-afspraken met FPC de Rooyse Wissel gevolgd. Naast de 112-melding van de onttrekking is ook een melding gedaan bij de regionale meldkamer, de Meldkamer Basiseenheid Venray. Na overleg tussen de burgemeester en de politiechef is direct een Burgernet-bericht uitgestuurd om de bevolking te informeren.
De aanhouding van de onttrokkene is aan alle betrokken partijen gemeld. Er is geen Burgernet bericht verzonden over de aanhouding en derhalve heeft de burgemeester vervolgens besloten de aanhouding direct te melden via Twitter en de reguliere nieuwskanalen.
Wat was de bestemming en de aard van het begeleid verlof van de ontsnapte tbs-er en kunt u aangeven wat de mate van beveiliging was tijdens dit verlof?
Het verlof bestond uit een wandeling in het bos, onder begeleiding van een sociotherapeut.
Kunt u uitsluiten dat vooraf indicaties bestonden bij het personeel dat deze tbs-er zich mogelijk zou onttrekken aan zijn verlof? Is conform alle procedures gehandeld, incluis een positief advies van het Adviescollege Verloftoetsing TBS?
Betrokkene heeft vanaf november 2014 vijftien verlofbewegingen gehad conform de in het verlofplan gestelde doelen en afbouw in beveiliging/begeleiding. De eerdere verloven zijn zonder problemen verlopen. In aanloop naar het verlof op 19 februari jl. bestond bij de kliniek geen aanwijzing dat betrokkene zich aan het verlof zou onttrekken. De verlofaanvraag is conform de procedure afgehandeld, waarbij positief is geadviseerd door het Adviescollege Verloftoetsing TBS, resulterend in een positieve beslissing van mijn voorganger.
Is dit een van de tbs-ers die in de uitzendingen van «Dit is de Dag» over de drugs- en wapenproblematiek in beeld zijn gekomen of anderszins betrokken zijn geweest bij een van deze incidenten?3
Nee.
Kunt u aangeven welke de door u toegezegde verbeteringen zijn doorgevoerd in het toezicht op en binnen de Rooyse Wissel naar aanleiding van de incidenten in 2014 in deze kliniek?4
Uw Kamer is bij brief van 1 september 2014 geïnformeerd over de rapporten van de inspecties en de te nemen maatregelen. FPC de Rooyse Wissel heeft alle maatregelen voortvarend opgepakt en geïmplementeerd.
Bent u nog steeds van mening dat het niet wenselijk is de Kamer te informeren over onttrekkingen en ontsnappingen die vanuit de Rooyse Wissel plaatsvinden zoals de Kamer ook in dit geval enkel via de media en niet via u hierover is geïnformeerd?5
Mijn voorganger heeft hierover in september 2014 met de Kamer van gedachten gewisseld naar aanleiding van de motie van de heer Oskam. Afgezet tegen het totale aantal van circa 70.000 gepraktiseerde verlofbewegingen, vormen de 38 ongeoorloofde afwezigheden en de afwezigheid van ontvluchtingen uit klinieken in 2014, geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen.
Het bericht ‘Wegpiraat ontloopt zijn straf’ |
|
Duco Hoogland (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Wegpiraat ontloopt straf»?1
Ja.
Is het waar dat het aantal bekeuringen voor «hufter-overtredingen» in het verkeer de afgelopen jaren drastisch is gedaald? Zo nee, welke in het artikel genoemde feiten zijn onjuist?
Nee. De cijfers in de media gaan over de lichtere verkeersovertredingen die worden gehandhaafd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (wet Mulder). De zwaardere en gevaarlijke verkeersovertredingen worden afgedaan op grond van het strafrecht. In 2014 werd de bestuurder in bijna 70% van de strafrechtelijke verkeerszaken staandegehouden en direct geconfronteerd met zijn gedrag. Het aantal staandehoudingen voor strafrechtelijke verkeersovertredingen is de laatste jaren stabiel.
2012
84.443
2013
84.951
2014
83.235
Totaal
252.629
Instroom CJIB strafrechtelijke verrkeersovertredingen te land inclusief alcohol
Hoe verklaart u de forse daling – ten opzichte van 2007 – van het aantal mensen dat afgelopen jaar staande is gehouden voor een overtreding? Kunt u de Kamer – voor zover mogelijk – inzicht verschaffen in de pakkans anno 2015 ten opzichte van de pakkans anno 2007?
Het WODC heeft in 2011 onderzoek gedaan naar de afname van het aantal verkeersovertredingen. Uit dit onderzoek, dat naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 398, nr. 359), bleek dat de daling van het aantal staandehoudingen in de periode 2007 tot en met 2010 voor 78% was toe te schrijven aan de afname van de verkeersdrukte als gevolg van de economische crisis, voor 9% aan de afschaffing van de bonnenquota (in november 2010) en voor 13% aan gedragseffecten van burgers of politie.
Het aantal staandehoudingen voor strafbare verkeersovertredingen is de laatste jaren stabiel. Na de door het WODC onderzochte periode is het aantal staandehoudingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (wet Mulder) verder gedaald, maar naar de oorzaken hiervan is geen systematisch onderzoek gedaan. De bovengenoemde oorzaken lijken voor een deel (met name het afschaffen van de bonnenquota en gedragseffecten van burgers en/of politie) nog steeds relevant. Daarnaast geschiedt de verkeershandhaving enerzijds door de verkeershandhavingsteams en anderzijds door de basisteams. De inzet van de basisteams wordt enerzijds bepaald aan de hand van landelijke prioriteiten en anderzijds in de lokale driehoeken. Daarbij kan het voorkomen dat minder voorrang wordt gegeven aan de verkeershandhaving. Dit laat onverlet dat de strafrechtelijke en administratiefrechtelijke verkeershandhaving een belangrijk onderdeel blijft van de inzet van de politie.
De pakkans is afhankelijk van meerdere factoren en verschilt per feit. Ik beschik dan ook niet over gegevens om de exacte pakkans te bepalen. De gepercipieerde pakkans wordt onder meer bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die de politie inzet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen zoals flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets, etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans op de zogenoemde HELMgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid) zo hoog mogelijk te laten zijn. De politie doet dit onder meer door informatie gestuurde inzet op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie in afstemming met het lokaal gezag handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is. De politie wil door zichtbare staandehoudingen en het voeren van voorlichting en mediabeleid ook actief bijdragen aan preventie en het beïnvloeden van gedrag van weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen en capaciteit zo hoog mogelijk gehouden.
Hoe beoordeelt u de kans van slagen van de aanpak van verkeershufters gezien de noodzaak om zowel beginnende bestuurders als recidivisten staande te houden?
Er zijn van 1 januari 2015 tot 30 maart van dit jaar 2.151 zaken binnen het CJIB geregistreerd op het terrein van de veelpleger feiten. Het gaat dan om feiten zoals het (negeren van een rood kruis, het niet stoppen voor een stopteken van de politie, of het op de snelweg onterecht de vluchtstrook gebruiken). Hiervan zijn 662 zaken geconstateerd op kenteken en 1.489 zaken geconstateerd middels staandehouding. Bijna 70% van deze veelplegerzaken wordt dus door staandehouding geconstateerd en de bestuurder wordt direct geconfronteerd met zijn gedrag en uit de anonimiteit gehaald. Enige voorzichtigheid ten aanzien van de conclusies is hier wel geboden. De aanpak is immers pas op 1 januari 2015 van start gegaan.
Hoe verhoudt de drastische daling van bekeuringen voor «hufter-overtredingen» zich tot uw doelstelling om het aantal verkeersdoden en ernstige gewonden voor 2020 substantieel terug te dringen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht, is er geen sprake van een significante daling van bekeuringen voor de strafrechtelijke overtredingen. Per 1 januari 2015 is gestart met een nieuwe aanpak van de veelplegers in het verkeer en in mijn antwoord op vraag 4 heb ik de eerste resultaten genoemd. De instroom van zaken op grond van deze nieuwe regeling voor de veelplegeraanpak monitor ik nauwkeurig.
Welke acties onderneemt u om het aantal geconstateerde en beboete ernstige overtredingen de komende jaren weer omhoog te krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de verhoogde straffen – die de afgelopen jaren zijn doorgevoerd – weinig effect hebben op het moment dat dit type overtredingen nauwelijks nog geconstateerd wordt?
Kunt u uw opmerking – zoals geciteerd in het artikel – dat u niet van mening bent dat verkeershufters ruim baan hebben, nader toelichten, mede in het licht van de daling met tweederde van geconstateerde overtredingen?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel 'Ouderen in problemen door budgetpolis' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ouderen in problemen door budgetpolis»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal van de Landelijke Huisartsenvereniging dat veel (met name) ouderen met een budgetpolis in de problemen komen, doordat zij hun medicijnen in de praktijk eigenlijk alleen nog maar via internet kunnen bestellen, aangezien er geen gecontracteerde apothekers in de directe omgeving zijn?
Inmiddels zijn er twaalf budgetpolissen op de markt. Deze polissen kunnen de verplichting inhouden dat geneesmiddelen of hulpmiddelen alleen via internet zijn te bestellen. Zo kunnen bij een aantal budgetpolissen herhaalrecepten alleen worden besteld via een internetapotheek. Medicijnen via internet bestellen voor mensen die niet goed overweg kunnen met internet kan lastig zijn. Het is daarom van belang dat verzekerden die kiezen voor een budgetpolis (die overigens vaak ook via internet afgesloten wordt), zich op de hoogte stellen van eventuele consequenties van het afsluiten van een budgetpolis. Daarnaast hebben zorgverzekeraars de verplichting verzekerden goed te informeren over hun polis. De NZa ziet hier op toe.
In mijn brief Kwaliteit loont en in mijn brief van 27 februari jl. (Kamerstukken 2014–15, 29 689, nr. 590) heb ik aangegeven dat NZa extra onderzoek doet naar de budgetpolis in relatie tot de zorgplicht en in relatie tot het inkopen op kwaliteit of prijs. De NZa verwacht de uitkomst van het onderzoek in het voorjaar van 2015 af te ronden.
Hoe beoordeelt u dit bericht in het licht van de recent door UnieKBO geconstateerde cijfers dat ca. 600.000 ouderen niet op internet actief (kunnen) zijn?
Bij het aangaan van een verzekering hebben verzekeraars en verzekerden hierin ieder hun eigen verantwoordelijkheid. De verzekerde moet zich voordat hij een bepaalde polis afsluit goed informeren over de inhoud van de polis en de polisvoorwaarden waaronder mede begrepen de wijze waarop de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de verzekeringsrelatie tot gelding worden gebracht. Dat betekent ook dat de verzekerde zich ervan moet vergewissen of van het internet gebruik moet worden gemaakt voor het uitoefenen van zijn rechten onder zijn verzekering. Overigens worden veel budgetpolissen ook via internet afgesloten.
Hoe beoordeelt u het bericht dat dit probleem vooral buiten grotere steden speelt, aangezien daar veel minder apotheken gecontracteerd zijn door zorgverzekeraars, waardoor deze met name voor minder mobiele ouderen moeilijk bereikbaar zijn?
Een zorgverzekeraar die zorg in natura levert moet voor de verzekerden die kiezen voor de budgetpolis voldoende zorg hebben ingekocht om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen: binnen redelijke afstand en redelijke termijn. Bovendien voorzien in beginsel alle apotheken erin dat medicijnen thuisbezorgd worden wanneer de arts of de apotheker beoordeelt dat dit noodzakelijk is in verband met medische en/of sociale redenen.
Deelt u de constatering dat dit een gevaarlijke ontwikkeling betreft voor ouderen of chronisch zieken die vanwege hun laag inkomen noodgedwongen een goedkope polis hebben afgesloten, die medicijnen nodig hebben en weinig mobiel zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze constatering deel ik niet. Ook mensen met een laag inkomen kunnen een gewone naturapolis afsluiten. Via de zorgtoeslag worden zij immers grotendeels gecompenseerd voor de kosten van de polis.
Bent u bereid verzekeraars nogmaals te wijzen op het belang van duidelijke communicatie naar de cliënt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangeef, hebben zorgverzekeraars de verplichting om verzekerden goed te informeren over de polis.
In de in het antwoord op vraag 2 genoemde brieven Kwaliteit loont en de brief van 27 februari jl. gaf ik ook aan dat naast de vraag of zorgverzekeraars met alle budgetpolissen voldoen aan hun zorgplicht, de NZa ook zal beoordelen of zorgverzekeraars de verzekerden voldoende informeren over de voor- en nadelen van een budgetpolis en of aanscherping van de NZa-beleidsregel «informatieverstrekking ziektekosten-verzekeraars en volmachten 2014» voor 2016 noodzakelijk is. Indien nodig zal de NZa deze beleidsregel in de loop van 2015 aanpassen. Dit past in mijn streven om verzekerden meer inzicht te bieden in de inhoud van de polis.
In mijn brief van 2 maart jl. waarin ik het jaar 2015 heb uitgeroepen tot het jaar van de transparantie, heb ik dat nog eens bevestigd door aan te geven dat onder transparantie mede moet worden verstaan het verstrekken van helderheid over de verschillende polissen.
Het sluiten van politiebureaus |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel locaties uit het overzicht huisvesting basisteams, nieuwe locaties zijn? Kunt u dit uitsplitsen naar teambureaus, tweede teambureaus, grote steunpunten en kleine steunpunten?1 2
De locatielijst d.d. 28 november 2014 zoals die op 23 februari jl.3 aan uw Kamer is toegezonden geeft een beeld van de huisvestingssituatie van de basisteams in 2025. Naar deze situatie wordt de komende tien jaar geleidelijk toegewerkt. Dit betreft een proces waarbij in overleg met het gezag gekeken is naar een zo efficiënt mogelijk gebruik van locaties. Uitgangspunt daarbij is zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande locaties waardoor er in mindere mate sprake zal zijn van nieuwe locaties. Voortschrijdend inzicht kan in afstemming met het gezag nog leiden tot kleine wijzigingen in de locatielijst voor de huisvesting van de basisteams. Ten aanzien van enkele locaties is nu nog niet bekend welke bestemming zij zullen krijgen. Het kan zijn dat een bestaande locatie wordt ingezet als teambureau, 2de teambureau, groot- of klein steunpunt maar ook een geheel nieuwe locatie in de betreffende plaats is mogelijk. Ook kunnen locaties die nu in gebruik zijn voor basisteams ingezet worden als huisvesting voor andere onderdelen van de politie. De locatie blijft dan bij de politie in gebruik maar zal niet langer een publieksfunctie hebben.
Kunt u per politie-eenheid een overzicht geven welke politiebureaus sluiten? Kunt u daarbij per locatie aangeven wat de functie van die locatie is?
Zoals ik in eerdere brieven heb aangegeven verandert de wijze van dienstverlening door de politie de komende jaren geleidelijk meer en meer zal de politie op straat en op locatie werken, en meer en meer zal de burger de politie langs andere wegen dan alleen via een bezoek aan het politiebureau kunnen bereiken. Dat betekent ook een heroriëntatie op de functie, spreiding en gebruik van politiebureaus. Die zal er toe leiden dat in 2025 circa 200 van de huidige fysieke locaties niet meer nodig zullen zijn. Omdat het om een geleidelijk proces gaat en omdat de andere wijzen van dienstverlening eerst voldoende geborgd moeten zijn, kan nu nog niet van alle locaties exact worden aangegeven wanneer deze gaan sluiten en kunnen of zullen worden afgestoten. Een en ander zal per locatie worden bekeken in nauwe afstemming met het lokale gezag en de medezeggenschap.
Kunt u een overzicht geven welke politiebureaus van een volwaardige locatie worden afgebouwd naar een tweede teambureau, een groot steunpunt of een klein steunpunt?
In bijlage 14, een lijst met alle geplande nieuwe locaties, treft u een drietal overzichten per regionale eenheid:
Kunt u de informatie uit de voorgaande vragen per politie-eenheid intekenen op een overzichtelijke kaart?
Zie voor de kaarten per regionale eenheid, bijlage 2.5
Kunt u op politie-eenheid-niveau per locatie aangeven wat het sluiten dan wel afbouwen van locaties betekent voor de aanrijtijden? Zo nee, waarom niet?
Het geleidelijk sluiten van locaties heeft, ook op het platteland, geen gevolgen voor de aanrijtijden van de politie. Bij de keuze van de huisvestingslocaties voor de basisteams van de politie is ook naar dit aspect vanzelfsprekend goed gekeken door het lokale gezag en de politie. De circa 100 grotere steunpunten fungeren als ondersteuningslocatie en als uitvalsbasis voor een deel van het basisteam.
Van belang is ook dat de politie een groot deel van de tijd surveilleert en dus niet op het politiebureau zit. Voor de aanrijtijden is daarom niet alleen de locatie van het teambureau of het politiesteunpunt van belang, maar ook de plaats waar de politiesurveillance zich op het moment van de oproep bevindt
Kunt u per locatie aangeven die wordt gesloten dan wel wordt afgebouwd, hoe de burgemeester van de gemeente waarin deze locatie is gevestigd denkt over deze maatregel? Zo nee, waarom niet?
De keuze voor de locaties van de bureaus is gemaakt in nauwe samenspraak met het lokaal gezag; dat heeft immers het beste inzicht wat er lokaal nodig is. Voorafgaand aan het vaststellen van de locaties voor de basisteams is een zorgvuldig proces doorlopen dat heeft geleid tot een door het gezag gedragen locatiekeuze. Dat proces bestond eruit dat door de regionale politie-eenheid een voorzet is gedaan voor de locaties voor huisvesting van de basisteams. Dit is vervolgens besproken met de burgemeesters in de eenheid. Daar waar gewenst zijn nog aanpassingen gedaan om tegemoet te komen aan wensen van het gezag. Dat geldt ook voor de in een aantal gevallen benodigde nieuw- of verbouw van bureaus en steunpunten. De politie heeft op deze manier per eenheid een met de betrokken regioburgemeester en het gezag overeengekomen voorstel gemaakt. In het artikel 19 overleg van 8 december jl., waarin mijn ambtsvoorganger met de tien regioburgemeesters, de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal en de korpschef heeft overlegd, hebben deze voorstellen voorgelegen, waarna mijn ambtsvoorganger de locaties heeft vastgesteld6.
Kunt u voor de tweede teambureaus, de kleine steunpunten en de grote steunpunten afzonderlijk aangeven hoe ruim de openingstijden zullen zijn? Kunt u wanneer dit nog niet exact bekend is een indicatie geven?
De openingstijden van deze locaties zullen in nauwe afstemming met het lokaal gezag worden vastgesteld waarbij aspecten als toegankelijkheid en veiligheid zorgvuldig worden meegewogen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De ontvoering van tenminste 150 Syrische christenen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zeker 150 christenen zouden zijn ontvoerd in het Noord-Oosten van Syrie?1
Ja.
Welke materiële en militaire steun heeft Nederland inmiddels gegeven aan de Koerden in Irak?
De Nederlandse materiële steun aan de Koerdische Autonome Regio (KAR) bestaat uit 1.000 stuks gevechtshelmen en kogelwerende vesten. Daarnaast heeft Nederland, zoals aangegeven in de artikel-100 brief, het transport verzorgd van wapens die door Oost-Europese landen en Duitsland aan de Koerdische Autonome Regio beschikbaar zijn gesteld. De Nederlandse militaire steun bestaat uit de inspanningen van de Nederlandse opleiders voor de training van de Koerdische Peshmerga. Sinds medio februari nemen 3 teams van Nederlandse instructeurs deel aan de opleidingscyclus van de internationale coalitie in Koerdistan. Zie hiervoor ook de brieven aan uw Kamer, d.d. 21 augustus 2014 (Kamerstuk 27 925, nr. 495) en 5 februari 2015 (Kamerstuk 27 925, nr. 528).
Voorts wordt via de VN, de ICRC en NGO’s humanitaire hulp gegeven aan ontheemden en Syrische vluchtelingen in Irak (het grootste gedeelte van de vluchtelingen uit Syrië in Irak bevindt zich in de KAR). De Nederlandse bijdrage hieraan sinds juni 2014 bedraagt 20,3 mln. euro. Tot slot draagt Nederland bij aan ontmijningsactiviteiten in Irak. De Nederlandse bijdrage hiervoor is 5,3 mln. voor het tijdvak 2012–2016.
Wordt die steun ook gekoppeld aan inzet van de Koerden voor bescherming van de overige minderheden zoals de Yazidi's en christenen? Op welke wijze gebeurt dat?
Het kabinet hecht er op de eerste plaats aan waardering voor de autoriteiten en bevolking van de Koerdische Autonome Regio, gezien de grote aantallen vluchtelingen en ontheemden – waaronder veel christenen en yezidi’s – die opvang krijgen in de KAR.
De steun aan de Koerden is primair gericht op het opleiden van Iraaks Koerdische Peshmerga, zodat zij kunnen voorzien in veiligheid voor en de bescherming van alle burgers in de KAR. Het kabinet is zich bewust van de kwetsbare positie die minderheden hier innemen. Mede om die reden zijn respect voor mensenrechten en internationaal humanitair recht als dwarsdoorsnijdend thema opgenomen in de door de Nederlandse missie verzorgde trainingen van de Iraakse strijdkrachten en de Koerdische Peshmerga. Zoals aangegeven in de eerder genoemde brief van 5 februari 2015 streeft zowel het Ministry of Peshmerga als de coalitie naar inclusiviteit van de trainingen. Eind vorig jaar is bijvoorbeeld al een groep Yezidi’s opgeleid. De selectie van de te trainen eenheden is aandachtspunt en onderwerp van gesprek met lokale en coalitiepartners.
Op welke wijze maakt de bescherming van minderheden onderdeel uit van de integrale veiligheidsvisie in de strijd tegen ISIS? Welke mogelijkheden tot verbeteringen ziet u hier nog? Welke inzet zou Nederland en de Europese Unie kunnen plegen op dit punt?
De dreiging ten aanzien van yezidi’s op Mount Sinjar en de val van Mosul waren belangrijke triggers voor het militaire optreden van de coalitie tegen ISIS in Irak. De bescherming van religieuze minderheden is derhalve een belangrijke doelstelling van de inzet van de coalitie. In de bredere politieke inzet om de voedingsbodem voor ISIS weg te nemen is veel aandacht voor de root causes van het conflict, hetgeen zich onder meer vertaalt in een voortdurend aandringen op dialoog en inclusiviteit in Irak.
Op dat vlak zijn inmiddels belangrijke stappen gezet. Niet in het minst de formatie van een inclusieve regering, die vooralsnog een voortvarende aanpak betracht. Het kabinet is zich bewust van de complexe omstandigheden waarin de Iraakse regering moet opereren. Evenwel is het zaak dat de regering voortgang blijft maken met zaken als nationale verzoening en hervorming van de veiligheidsstructuren, zodat de vrijheid en veiligheid van alle Iraakse bevolkingsgroepen gewaarborgd wordt. Daarover wordt met de Iraakse autoriteiten, zowel in bilateraal als in multilateraal verband, frequent overlegd.
In de Gemeenschappelijke Mededeling van de Europese Commissie en EDEO «Elements for an EU regional strategy for Syria and Iraq as well as the Da'esh threat», wordt eveneens stilgestaan bij het lot van religieuze en etnische minderheden in Irak (en Syrië). De verschillende elementen van de Gemeenschappelijke Mededeling worden nader uitgewerkt, hetgeen kansen biedt voor extra inzet van middelen gericht op inclusiviteit, sektarische verzoening en de verbetering van de positie van minderheden. Het kabinet heeft actief meegewerkt aan de Gemeenschappelijke Medewerking en blijft nauw betrokken bij de nadere uitwerking.
In EU-verband wordt eveneens gewerkt aan de totstandkoming van een nieuw actieplan mensenrechten (2015–2019), waarin het mensenrechteninstrumentarium wordt aangepast aan de veranderende aard van conflicten, waarbij steeds vaker niet-statelijke actoren als ISIS grootschalige mensenrechtenschendingen begaan.
Op welke manier zou de internationale gemeenschap zich kunnen inzetten om de nu ontvoerde christenen in Syrië vrij te krijgen? Wat zou Nederland of de Europese Unie daartoe kunnen bijdragen?
Het kabinet heeft met afschuw kennisgenomen van de berichten over de ontvoering. Op politiek niveau hebben verschillende actoren zich, tot op het hoogste niveau, uitgesproken tegen de ontvoering van de christenen in Syrië (w.o. de VN Veiligheidsraad, de VS, Duitsland en Nederland). Openbare bronnen maken inmiddels melding van de vrijlating van circa twintig van de ontvoerde christenen. Ook is bekend dat ISIS door coalitievliegtuigen bestookt wordt in het gebied waar de christenen ontvoerd zijn. Resultaten van deze acties zijn het kabinet nog niet bekend. Mogelijkheden om op de grond te acteren zijn er binnen het door ISIS bezette gebied niet, omdat de coalitie geen grondtroepen binnen het land heeft en omdat het de coalitie op dit moment ontbreekt aan een geloofwaardige partner op de grond. Niettemin is het van groot belang dat prioriteit wordt gegeven aan deze ernstige misdaden tegen christenen.
Wat zou de internationale gemeenschap kunnen doen om achtergebleven ouderen en vrouwen van wie de dorpen nu ook dreigen te worden ingenomen door ISIS te ontzetten of te evacueren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het in beslag nemen van nachtegalen en sijzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NVWA en politie nemen Japanse nachtegalen en sijzen in beslag»?1
Ja.
Kunt aangeven waarom de standhouder die in strijd met de wettelijke richtlijnen ongeringde sijzen voorhanden had, is heengezonden met een waarschuwing, zonder een andere sanctie dan afstand te moeten doen van de vogels?
In dit specifieke geval was er sprake van een overtreding van de «Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens». De inspecteurs hebben vastgesteld dat de ongeringde sijzen niet uit het wild afkomstig konden zijn. Daarom is volstaan met een inbeslagneming en een waarschuwing. De bewuste handelaar heeft afstand gedaan van het bezit van de vogels.
Deelt u de mening dat strenger zou moeten worden opgetreden tegen handelaren die inheemse vogels aanbieden en de wet overduidelijk overtreden? Zo nee, waarom niet?
In het onderhavige geval is naar mijn mening adequaat opgetreden.
De veiligheid in tunnels |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzendingen van EénVandaag van onder andere 23 februari 20151?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de conclusies zoals die in de uitzending getrokken worden dat van de oude tunnels geen enkele tunnel op basis van de eigen veiligheidsnorm van Rijkswaterstaat een voldoende krijgt?
Nee, de tunnels worden door Rijkswaterstaat adequaat onderhouden om de tunnel veilig en daarmee beschikbaar voor het verkeer te houden.
Alle tunnels voldoen aan de tunnelwet.
Wilt u per oude tunnel uw visie geven op de geconstateerde tekortkoming en daarbij aangeven wat er sinds het constateren van die tekortkoming aan gedaan is om deze weg te nemen? Het betreft tenminste de volgende tunnels en bijbehorende tekortkomingen: Schipholtunnel: Door ontbrekende potentiaalvereffening kunnen bij blikseminslag het kabeldraagsysteem, de brandblusinstallatie en de masten van de objectverlichting onder stroom komen te staan. Het bedienings- en besturingssysteem functioneert niet meer. De hijsinstallatie kan niet meer worden gebruikt. De radioinstallatie in de tunnel voldoet niet meer en de intercom werkt niet. Bij een calamiteit kunnen bestuurders en hulpverleners niet worden geïnformeerd. De installatie voor laagspanning en die voor noodspanning voldoen niet. Er is onvoldoende tunnelventilatie. Vluchtwegen zijn niet zichtbaar. De constructie is er niet op gebouwd om de huidige belasting aan te kunnen, waardoor er een hoog risico op overbelasting is. De wapening van het beton is onvoldoende en het beton is kwetsbaar voor corrosie door vocht, koolstofdioxide en chloride. Door verandering van de rijbaanindeling is er een andere belasting van de rijbanen in de tunnel gekomen. Er is geen brandmelding en blusmogelijkheid tijdens brand. Bij de hoofddraagconstructie is er kans op bezwijken door onvoldoende draagkracht, scheuring in het veld aan de onderzijde en het bezwijken van voorspanningstaal. Wijkertunnel: Het asfalt is te weinig stroef, wat een langere remweg geeft en slipgevaar oplevert. Er is een verhoogd risico op verkeersongelukken door een slecht wegdek. Door scheurvorming in het asfalt is de onderliggende constructie aangetast door water en pekelzout, wat zorgt voor corrosie van staal. Er is sprake van het ontbreken van de brandwerende afsluiting van de kabeldoorvoer en er is gevaar voor brandoverslag. De detectielus werkt niet meer, wat kan leiden tot storingen in de verkeersignalering. Het hemelwater loopt via kabels in de mantelbuis. Door slechte afwerking van kabels is er kans op elektrocutie. Door lekkage in het beton van het dak is tocht voelbaar in het middenkanaal, waar in geval van brand de rook doorheen zal gaan. Zeeburgertunnel: Er is sprake van storingen in het bedienings- en besturingssysteem. De brandmeldontruimingsinstallatie werkt niet, waardoor brand dus niet – of te laat – wordt geconstateerd. Er is onvoldoende zicht in de tunnels door niet werkende camera’s. Er zijn geen beelden van verkeer in de tunnel door defecte closed-circuit television camera’s. De dynamische bewegwijzering werkt niet naar behoren. Te hoge voertuigen worden niet gewaarschuwd. Noodstroomaggregaten werken niet. De telefooninstallatie werkt niet naar behoren. Er kunnen delen van het plafond op verkeer vallen. Er is onvoldoende druk in de vluchttunnel waardoor er giftige dampen in de vluchttunnel blijven hangen. Het verkeer van buis één kan niet worden omgeleid door een storing in de installatie. Er zijn scheuren of naden in het open asfalt, waardoor er een grotere kans op ongelukken is.
De inspectierapporten die aangehaald worden in de uitzending van EénVandaag, zijn bedoeld om inzicht te verschaffen in het uit te voeren onderhoud voor de periode vanaf de inspectie. Op basis van deze rapporten programmeert Rijkswaterstaat het onderhoud en worden de benodigde budgetten gereserveerd. Deze programmeringsinspecties worden eens per zes jaar uitgevoerd.
Wanneer in het inspectierapport aangegeven wordt dat onderhoud op termijn nodig is, wil dat niet zeggen dat de tunnel onmiddellijk onveilig is of dat sprake is van tekortkomingen.
Genoemde bevindingen zijn tijdig en conform het advies uit het inspectierapport verholpen.
Naar aanleiding van de inspectie in 2012 is onder andere:
Omdat de bovenzijde van de Schipholtunnel gebruikt wordt door vliegtuigen van Luchthaven Schiphol heeft Rijkswaterstaat overleg met Schiphol over eventuele wijzigingen in gebruik (zwaardere vliegtuigen). De constructie (inclusief wapening) is voldoende sterk voor het huidige afgesproken gebruik van vliegtuigen.
Elk betonnen kunstwerk is kwetsbaar voor corrosie en vocht. De betondekking op het wapeningsstaal fungeert als bescherming. Indien schade wordt geconstateerd zal het risico worden bepaald en een beheersmaatregel worden getroffen. Tijdens de inspectie van de hoofddraagconstructie is geen schade aangetroffen. Deze constructie is van voldoende sterkte.
Genoemde bevindingen zijn tijdig en conform het advies uit het inspectierapport verholpen. Naar aanleiding van de inspectie in 2009 is onder andere:
Genoemde bevindingen zijn tijdig en conform het advies uit het inspectierapport verholpen.
Naar aanleiding van de inspectie in 2011 is onder andere:
Wilt u ten aanzien van de Tweede Coentunnel uw visie geven op de geconstateerde kritiekpunten? Het betreft tenminste de volgende aspecten: Rijkswaterstaat bouwt door aan de tunnel terwijl de eigen tunnelveiligheidsbeambte een reeks aan gebreken constateert, die eerst verholpen zouden moeten worden. Rijkswaterstaat en de gemeente Amsterdam ruziën over de openstelling van de tunnel. Volgens Amsterdam wil Rijkswaterstaat zich niet aan de veiligheidsprotocollen houden. Uitstel van de opening van de tunnel dreigt. In de Coentunnels worden geen sprinklerinstallaties aangebracht. Het gevolg is dat zwart-op-wit staat dat de brandweer bij een calamiteit de tunnel niet zal betreden. In uitgewerkte scenario's rekent Rijkswaterstaat zelfs met tientallen doden, mocht er een vloeistofbrand ontstaan. Pas na 2,5 uur betreedt de brandweer de tunnel. De Eerste (gerenoveerde) Coentunnel is door Rijkswaterstaat bewust niet verdiept tot 4,50 meter, maar heeft een doorrijhoogte van 4,20 meter gehouden. De reden voor het niet verdiepen zijn de kosten. De nieuwe Tweede Coentunnel heeft wel een doorrijhoogte van 4,50 meter. Het gevolg is dat een vrachtwagenchauffeur wel in noordelijke richting met een hoge vrachtwagen kan rijden, maar in zuidelijke richting niet. Uit gegevens van Rijkswaterstaat blijkt dat gemiddeld één keer per dag de slagboom sluit vanwege een te hoge vrachtwagen en dat dit op sommige dagen vaker gebeurt. Rijkswaterstaat wist dat dit zou gebeuren.
De Veiligheidsbeambte heeft de wettelijke plicht voorafgaand aan de aanvraag van de openstellingsvergunning een advies te geven. In geval van de Coentunnel heeft de Veiligheidsbeambte daarin een aantal bevindingen gedaan welke voorafgaand aan de openstelling zijn opgelost. De gemeente heeft bij de aanvraag van de openstellingsvergunning inzage gehad in deze punten en de genomen maatregelen. Op basis van de aanvraag heeft de gemeente de openstellingsvergunning verleend.
De gemeente Amsterdam en Rijkswaterstaat hebben in 2012 een verschil van inzicht gehad over de toe te passen procedure voor de openstellingsvergunning. Eind 2012 heeft Rijkswaterstaat in goed overleg en samenwerking met de gemeente Amsterdam en de Veiligheidsbeambte een proces ingericht en meerdere scenario’s opgesteld tot het verkrijgen van de openstellingsvergunning. De gemeente heeft daaruit een scenario gekozen welke is toegepast op de openstelling van de Coentunnel. Conform dit proces en gekozen scenario is de openstellingsvergunning door de gemeente verleend. Tijdens het inrichten en uitvoeren van dit proces stond voor alle partijen de veiligheid centraal.
De huidige tunnelwet schrijft geen sprinklerinstallatie voor, omdat dit – in aanvulling op de vele andere voorzieningen – niet nodig is gebleken om aan de veiligheidsnorm te voldoen.
De brandweer rukt in geval van een brandmelding in een tunnel altijd uit en zal ter plaatse een eerste inzet doen. Het redden van mensen uit de tunnel zal altijd de eerste prioriteit van de inzet zijn. Afhankelijk van de omstandigheden zal de brandweer een inschatting maken van de mogelijkheden die er op dat moment zijn.
Het beeld dat in de uitzendingen werd geschetst, dat de brandweer bij een ontwikkelde brand niet zal optreden en dat een sprinkler daardoor in feite toch noodzakelijk is, doet geen recht aan de praktijk en is ook niet in overeenstemming met de afspraken die met de nationale belanghebbenden zijn gemaakt. Ongeveer twee keer per jaar treedt in een Rijkstunnel een kleine brand op (zoals een motorkapbrand), die in korte tijd dooft of wordt geblust (door de weggebruikers of de brandweer) zonder dat er slachtoffers vallen en zonder dat noemenswaardige materiële schade optreedt. Grotere branden zijn zeer zeldzaam en zijn in de Nederlandse tunnelgeschiedenis sinds 1942 slechts twee maal voorgekomen, in de Velsertunnel (1978) en in de Heinenoordtunnel (2014). In beide gevallen is de brand door de brandweer geblust.
Het is correct dat de nieuw gebouwde Coentunnel hoger is dan de gerenoveerde eerste Coentunnel.
De Europese wetgeving stelt echter dat vrachtwagens een maximale hoogte mogen hebben van 4.00 meter. De gerenoveerde Coentunnel voldoet ruimschoots om vrachtwagens die aan de wettelijke toegestane hoogte voldoen vlotte doorgang te geven. De aangebrachte hoogtedetectie dient ervoor om de tunnel te beschermen tegen schade veroorzaakt door te hoge voertuigen met alle mogelijke gevolgen van dien. De hoogtedetectie staat ingesteld op 4.21 meter. Rijkswaterstaat is zoals ik al eerder aan de Kamer heb gemeld in overleg met de transportsector om het aantal te hoog beladen vrachtwagens terug te dringen.
Deelt u de gedachte dat momenteel bijna alle tunnels die in beheer zijn van het Rijk niet voldoen aan de minimale veiligheidseisen, die Rijkswaterstaat zelf heeft opgesteld? Deelt u daarbij ook de gedachte dat de oorzaak gevonden moet worden in achterstallig onderhoud en het afschaffen van een onafhankelijk toezicht op de tunnelveiligheid?
Nee, die gedachte deel ik niet.
Alle tunnels voldoen aan de tunnelwet. De Velsertunnel voldoet nog niet aan de veiligheidsnorm, waaraan de tunnel volgens deze wet moet voldoen op 1 mei 2019. De Velsertunnel wordt in 2016 gerenoveerd en voldoet daarna aan alle wettelijke eisen die gesteld worden per 1 mei 2019.
Het veilen en opvangen van dieren na een inbeslagname |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Opstelten (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte dat er op een veiling van onlineveilinghuis BVA Auctions onlangs nog een pony van een failliete stalhouderij dusdanig verwaarloosd was dat het dier direct na de koop geëuthanaseerd moest worden?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat deze extreem verwaarloosde pony nog door de curator geveild is? Is het waar dat deze pony in de week voor de veiling een paspoort heeft gekregen waarin staat dat het dier 6 jaar zou zijn terwijl een veearts door middel van een gebitsanalyse heeft bevestigd dat deze pony zeker 15 jaar oud is? Zo nee, hoe zit het dan?
In onderhavig geval is aangifte gedaan tegen zowel de curator als het veilinghuis. Ook wordt door de politie onderzocht of de dierenarts die het paspoort heeft afgegeven strafrechtelijk iets te verwijten valt.
Bent u nog steeds van mening dat in het geval van een faillissement de aanwezige dieren aangeboden moeten kunnen worden op een veiling? Zo ja, op grond van welke feiten?2
Dieren mogen verkocht worden via een veiling, of dit nu gebeurt naar aanleiding van een faillissement of anderszins. Het afhandelen van faillissementen gebeurt op grond van de Faillissementswet. Onderdeel daarvan kan zijn om eventueel aanwezige dieren die naar het oordeel van de curator een zekere economische waarde vertegenwoordigen, te verkopen. Een curator in faillissement vertegenwoordigt het schuldeisersbelang en is dus verplicht om de waarde van de boedel te maximaliseren, omdat crediteuren/ondernemers graag zoveel mogelijk van hun vorderingen willen innen. Een en ander laat onverlet dat ten alle tijden voldaan dient te worden aan de bepalingen die zijn neergelegd in de Wet dieren.
Bent u bekend met de schrijnende situaties die regelmatig ontstaan door de inbeslagname van dieren van mensen met schulden bij (dreigende) uithuiszettingen en bij faillissementen? Is het waar dat curators regelmatig dreigen met het inbeslagnemen van huisdieren, om de eigenaren – die een emotionele band hebben met hun dier – onder druk te zetten de schuld te betalen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, welke garanties heeft u dat dit in de praktijk niet gebeurt?
Eén van de door de beroepsgroep zelf opgestelde grondbeginselen is dat een curator zich respectvol en fatsoenlijk moet gedragen jegens een ieder met wie hij, in de uitoefening van de aan hem opgedragen taak, handelt (Praktijkregels Insolad d.d. 22 juli 2004). Het onder druk zetten van mensen middels dreigementen valt hier duidelijk niet onder. Het is in eerste instantie aan de beroepsgroep zelf hier paal en perk aan te stellen. Dit laat uiteraard onverlet dat betrokkenen zich over het gedrag van de curator kunnen beklagen bij de rechter-commissaris, die toeziet op de correcte afwikkeling van het faillissement.
Kunt u uiteenzetten hoeveel dieren jaarlijks bij uithuiszettingen en faillissementen worden weggehaald en hoeveel van deze dieren geveild worden?
Er worden geen gegevens bijgehouden van het aantal uithuiszettingen en/-of beslagleggingen en/-of faillissementsverkopen toegespitst op dieren als onderdeel van het vermogen van de debiteur.
Onderschrijft u dat dieren geen zaken zoals een koelkast of tafel zijn, conform artikel 2a, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat dieren geen zaken zijn? Deelt u de mening dat het veilen of op straat zetten van dieren onwenselijk is mede in het licht van artikel 2a, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek?
Met u ben ik van mening dat dieren een eigen, zelfstandige waarde hebben los van de gebruikswaarde die de mens aan dieren toekent. Deze intrinsieke waarde is daarmee eigen aan het dier als levend wezen. Bij het gedrag van burgers ten aanzien van dieren dient steeds rekenschap gegeven te worden van de intrinsieke waarde van het dier. De bepalingen in de Wet dieren dienen dan ook nageleefd te worden. Het veilen van dieren zonder dat voldaan wordt aan deze bepalingen of het op straat zetten is dan ook niet toegestaan. Ik acht nadere beleidsmaatregelen in dezen niet noodzakelijk.
Bent u bereid stappen te nemen om verandering te brengen in de huidige onwenselijke situatie en veilingen van dieren niet langer mogelijk te maken? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten hoe de verantwoordelijkheid voor het welzijn van dieren die op straat dreigen te raken bij een uithuiszetting geregeld is in de verschillende gemeenten in Nederland? Deelt u de mening dat er duidelijke regels voor dit soort schrijnende situaties moeten zijn ter voorkoming van het op straat zetten van dieren, die vervolgens een zwervend bestaan moeten leiden?
Per gemeente kan de aanpak in deze verschillen, uiteraard binnen de algemene regelgeving waarnaar ik hiervoor al verwees. Een eigenaar is primair verantwoordelijk om zijn huisdier goed te verzorgen, ook na een uithuiszetting. Op het moment dat een eigenaar niet in staat is hieraan te voldoen, zal hij er zorg voor moeten dragen al dan niet met hulp van de curator dat het dier ergens geplaatst wordt waar hij wel de noodzakelijke zorg kan ontvangen. Zie verder het antwoord op de voorgaande vragen.
Erkent u dat inbeslagname van dieren vaak sowieso geen financiële waarde heeft, omdat asielen al overvol zitten en de kans dus bijzonder klein is dat een dier voor een geldbedrag kan worden verkocht? Zo nee, waaruit blijkt volgens u het tegendeel?
De huidige bepalingen uit de Wet dieren bieden voldoende bescherming voor gehouden dieren. Ik zie geen aanleiding om hier aanvullend beleid op te voeren. Het probleem ontstaat pas als deze bepalingen niet worden nageleefd. Curatoren hebben, zeker bij een faillissement waarbij dieren zijn betrokken, een belangrijke taak er zorg voor te dragen dat de wettelijke bepalingen worden nageleefd en dat aan de algemene huisvestings- en verzorgingsnormen wordt voldaan. Dit wordt mede onderschreven door de door de beroepsgroep zelf opgestelde grondbeginselen.
Deelt u de mening dat er een landelijk beleid zou moeten gelden ten aanzien van dieren die inbeslaggenomen dreigen te worden door een uithuiszetting of faillissement, waarin duidelijk is wie de verantwoordelijkheid draagt voor de dieren en wie de kosten betaalt wanneer de eigenaar hier niet toe in staat is? Zo ja, bent u bereid een landelijk beleid op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven hoe toezicht op het welzijn van inbeslaggenomen dieren georganiseerd is, tijdens en na de beslaglegging?
De curator is na beslaglegging houder geworden van het dier. Op dat moment draagt hij de verantwoordelijkheid en heeft hij de plicht zorg te dragen voor naleving van de bepalingen in de Wet dieren.
Deelt u de mening dat dieren na een inbeslagname zeer zorgvuldig herplaatst dienen te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bereiken? Wat gaat u doen om scenario’s zoals doorverkoop aan de slacht of risico op impulsaankopen te voorkomen?
Het herplaatsen van dieren dient ook op grond van bestaande regelgeving altijd zorgvuldig te worden uitgevoerd. Zo stelt art. 1.7 onder b van het Besluit houders van dieren dat degene die een dier houdt er zorg voor dient te dragen dat een dier slechts onder de hoede wordt gesteld van een persoon die kennelijk tot de verzorging in staat is. Voor het overige verwijs ik inzake impulsaankopen of doorverkoop voor slacht naar de beantwoording van uw eerdere vraag zoals aangehaald in uw noot 2 bij deze vraag.
De maffiahandel in puppy’s |
|
Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brabant spil in grootscheepse puppyhandel: dierenartsen spreken van maffiapraktijken»?1
Ja.
Klopt het dat er wekelijks honderden puppy’s die onder erbarmelijke omstandigheden zijn gefokt vanuit Oost-Europa naar Nederland worden gebracht?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Welke controlemechanismen zijn er om de illegale handel in puppy’s te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke risico’s vormen gesmokkelde puppy’s voor hun eigenaren en andere mensen en dieren?
Een risico vormen ziekten die kunnen worden overgedragen naar andere dieren en ook op mensen (zoönose). Een belangrijk voorbeeld hiervan is rabiës (hondsdolheid). Mensen kunnen rabiës krijgen via een beet of een lik van een besmet zoogdier zoals een hond, vos of aap. Het risico op deze ziekte varieert naar gelang de mate waarin deze infectieziekte voorkomt in het land van herkomst, het contact van pups met andere (wilde) dieren, maar ook de vaccinatiestatus van het moederdier. Rabiës is een ziekte die, indien niet tijdig behandeld, dodelijk is. Mede in verband met een toenemend risico van insleep van rabiës door de toegenomen handel in pups uit nieuw toegetreden Oost-Europese lidstaten die niet allemaal een rabiësvrije status heb ik vorig jaar besloten de rabiësvaccinatie vrijstelling voor pups te beëindigen.
Naast rabiës kunnen ook andere ziekten die voor de mens besmettelijk zijn, zoals bijvoorbeeld Leishmania, Giardia of Echinococcose, een risico vormen bij import. Pups kunnen ook infectieziekten onder de leden hebben die niet gevaarlijk zijn voor mensen maar wel voor andere honden besmettelijk zijn, zoals Parvo.
Welke stappen kunnen dierenartsen en andere belanghebbenden zetten indien zij denken te maken te hebben met illegaal gesmokkelde puppy’s?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Welke bescherming genieten dierenartsen indien zij bedreigd worden?
Een dierenarts die wordt bedreigd kan aangifte doen bij de politie. De politie zal de aard van de bedreiging beoordelen en waar nodig, maatregelen treffen ter vergroting van de veiligheid van de dierenarts.
Welke straffen kunnen deze handelaren en smokkelaars krijgen?
Het vermoeden bestaat dat er fraude plaatsvindt bij toepassing van de veterinaire regels voor invoer en intracommunautair verkeer (o.a. rabiës enting, paspoort en chip en registratie in veterinair toezichtsysteem). Zowel beleidsmatig als ook bij de handhavende instanties heeft dit de aandacht. Daar waar bij handhaving en toezicht blijkt dat Nederlandse dierenartsen betrokken zijn bij illegale hondenhandel kunnen zij strafrechtelijk, dan wel tuchtrechtelijk worden vervolgd. Ik verwijs u voor een uiteenzetting van de sancties naar de brief over de puppyhandel.
Klopt het dat er dierenartsen zijn die deze handel steunen, eventueel onder betaling? Welke stappen gaat u nemen om deze dierenartsen aan te pakken en welke straffen kunnen zij krijgen?2
Zie antwoord vraag 7.
Welke vervolgstappen gaat u zetten om deze vreselijke situatie zo snel mogelijk een halt toe te roepen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
De mantelzorgboete |
|
Sander de Rouwe (CDA), Mona Keijzer (CDA), Pieter Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat AOW'ers kosten moeten delen met huisgenoten en dat de KBO-Brabant de overheid daarom oproept snel duidelijkheid te scheppen over mantelzorgboete bij mantelzorgwoning?1
Ja.
Kent u de landelijke regeling sinds 1 november 2014, waardoor het onder voorwaarden mogelijk is om zonder bouwvergunning een mantelzorgwoning te bouwen, zodat mensen die zorg nodig hebben in de buurt wonen van hun naasten? Hoe beziet u de situatie dat die vergunningsvrijheid geldt zolang de betrokkenen kunnen aantonen dat er sprake is van mantelzorg en dat per gemeente regels worden vastgesteld over wat een geldig bewijs is voor de noodzaak van mantelzorg?
Ja. Het Besluit omgevingsrecht (Bor), dat op 1 november 2014 is gewijzigd, regelt dat zonder omgevingsvergunning onder voorwaarden een bijbehorend bouwwerk kan worden gebouwd in het achtererfgebied bij een hoofdgebouw. Bij een woning kan zo’n bijbehorend bouwwerk gebruikt en ingericht worden voor huisvesting in verband met mantelzorg.
De beoordeling of sprake is van mantelzorg als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht ligt bij de gemeente.2 Vaak zijn personen waarbij sprake is van intensieve mantelzorg in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 al bij gemeenten in beeld. Voor die gevallen waarin daarvan geen sprake is én er bij de gemeente gerede twijfel bestaat omtrent de mantelzorgsituatie, kan een gemeente een verklaring daarover verlangen van de zorgbehoevende. Deze verklaring kan worden verstrekt door een huisarts, wijkverpleegkundige of een ander deskundig te achten persoon of een deskundige instantie. Met deze open formulering in het Besluit omgevingsrecht is aansluiting gezocht bij de diverse disciplines die op gemeenteniveau, vaak in wijkteams, zijn vertegenwoordigd en die kunnen vaststellen of er sprake is van een mantelzorgbehoefte3.
Acht u het acceptabel dat de onder vraag 2 genoemde bewijzen per gemeente uiteenlopen (soms een huisartsenverklaring, soms een CIZ-indicatie)?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beziet u de samenloop met de mogelijke invoering van de kostendelersnorm in de AOW in relatie met de mantelzorgwoning? Als de kostendelersnorm alsnog gaat gelden voor mensen in de AOW, zullen dan twee huishoudens in één woning met een mantelzorgwoning in de achtertuin daaronder vallen?
De kostendelersnorm in de AOW is uitgesteld tot 1 juli 2016. De komende tijd wordt benut om, zoals ook is toegezegd bij de behandeling van de kostendelersnorm in de Eerste Kamer, te onderzoeken wat de effecten zijn van
de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg4. De besluitvorming over de kostendelersnorm in relatie tot de effecten op mantelzorg zal naar verwachting voor de zomer van 2015 naar uw Kamer worden gezonden.
Lopen mensen die nu besluiten tot de bouw van een mantelzorgwoning het risico dat ze straks gestraft worden met de kostendelersnorm? Hoe beziet u de situatie van mensen die de keus om een mantelzorgwoning te bouwen niet uit kunnen stellen tot er meer zekerheid is op de financiële situatie?
Zie antwoord vraag 4.
Is er bij de plaatsing van een mantelzorgwoning sprake van twee onafhankelijke huishoudens of worden de twee gezinnen (uit de mantelzorgwoning en uit het hoofdgebouw) als één huishouden beschouwd?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de mantelzorgwoning een eigen huisnummer nodig om als onafhankelijke woning te worden beschouwd? Zo ja, kan een mantelzorgwoning een eigen huisnummer krijgen waardoor het administratief een onafhankelijke woning is?
Op grond van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen moet de gemeente aan elk verblijfsobject een adres toekennen. Indien een mantelzorgwoning zelfstandig kan worden gebruikt (met name als de benodigde voorzieningen aanwezig zijn en een eigen toegang aanwezig is) dan zal deze een eigen adres (huisnummer) moeten krijgen. In alle andere gevallen zal juist geen adres mogen worden toegekend. Op dit punt bestaat geen beleidsvrijheid voor gemeenten. Voor de toepasselijkheid van de regeling voor vergunningvrij bouwen is het al dan niet beschikken over een eigen huisnummer overigens niet relevant.
Wordt de bouwregel (functionele ondergeschiktheid aan het hoofdgebouw) de bepalende factor voor de regelgeving in de sociale zekerheid (bijstand, WAO) en de belasting (WOZ, etc.)? Zo ja, is dan wenselijk?
Het aan de grond houden van Duitse NH90 helikopters door toedoen van technische gebreken |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Bundeswehr: Neuer Marinehubschrauber darft nicht über Meer fliegen»?1
Ja.
Hebt u naar aanleiding van dit bericht contact gezocht met uw Duitse collega? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd?
Naar aanleiding van het bericht heeft Defensie contact gehad met de Duitse defensieorganisatie. Het Duitse ministerie heeft uitleg gegeven over de situatie en de in het artikel gehanteerde term «Flugleistungsklasse 3». Dit is een Duitse categorie waarmee beperkingen aan het helikoptergebruik worden opgelegd. Uitgangspunt bij Flugleistungsklasse 3 is dat de helikopter na een motorstoring niet verder mag vliegen, maar slechts een gecontroleerde (nood) landing mag maken. Vanwege deze beperking is een deel van het luchtruim, boven zee en bewoond gebied, niet toegankelijk.
Deze situatie is het gevolg van een tegenstelling tussen de ontwerp en kwalificatie-eisen en de specifiek Duitse luchtvaartregelgeving. Er ligt geen technisch gebrek aan ten grondslag.
Gelden de in het artikel genoemde beperkingen over vliegen over zee en over dichtbebouwde gebieden ook voor de Nederlandse variant van de NH-90? Welke consequenties hebben deze nieuw bevonden beperkingen voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90?
Nederland is zelf verantwoordelijk voor de certificering van militaire luchtvaartuigen. De Nederlandse luchtvaartwet, in combinatie met de militaire certificering, levert geen beperking op. De Nederlandse NH-90 is gekwalificeerd volgens de Amerikaanse Federal Aviation Requirements en is geautoriseerd voor de uitvoering van missies zoals start- en landingsprocedures op helikopterplatforms in dichtbevolkte gebieden en SAR-operaties boven zee.
Gelden de in het artikel genoemde «lastige omgevingsomstandigheden», waardoor de Duitse variant van de NH90 niet boven de Noordzee mag vliegen, ook voor het deel van het Nederlandse luchtruim boven de Noordzee? Welke consequenties hebben deze «omgevingsomstandigheden» voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de constatering van deze nieuwe gebreken van de Duitse variant van de NH90 gevolgen voor de levering van de zeven resterende Nederlandse NH90’s?
Nee, er is immers geen sprake van een technisch gebrek, maar een beperking vanwege de regelgeving.
Zijn de twee van de zeven nog te leveren Nederlandse NH90’s, die begin 2015 zouden worden geleverd, intussen geleverd? Zo nee, wanneer zal dit plaatsvinden?
Ja.
In hoeverre houden de nieuw aan het licht gekomen gebreken van de Duitse variant van de NH90 verband met de gebreken van de Nederlandse NH90 die werden geconstateerd tijdens de antipiraterij missie in de Golf van Aden?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 5.
Hebt u naar aanleiding van de nieuwe gevonden gebreken in Duitsland advies ingewonnen bij de Nederlandse Militaire Luchtvaart Autoriteit over eventuele gevolgen voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90? Zo ja, wat heeft dit advies opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse Militaire Luchtvaart Autoriteit bevestigt dat de geschetste situatie niet van toepassing is op de Nederlandse NH-90. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Het onderzoek van ActiZ naar de inkoop wijkverpleging 2015 |
|
Mona Keijzer (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het ActiZ-onderzoek Inkoop Wijkverpleging 2015?
Ja.
Wat vindt u ervan dat 73 van de 144 zorgorganisaties die aan het onderzoek hebben deelgenomen te maken hebben met een volumekorting van 15% of meer, en dat deze soms meer dan 40% bedraagt?
Het betaalbaar houden van de zorg is een van de pijlers van de hervormingen van de langdurige zorg. Ook voor wijkverpleging geldt een financiële taakstelling. Met aanbieders, de beroepsgroep, verzekeraars en de cliëntenorganisaties heb ik een onderhandelaarsresultaat verpleging en verzorging gesloten, onder andere over het realiseren van de taakstelling en de inspanningsverplichting die ermee samenhangt. Hiermee komt tot uitdrukking dat we het met elkaar eens zijn dat het anders en goedkoper kan. Ook is in dit onderhandelaarsresultaat vastgelegd dat verzekeraars in 2015 aanbieders contracteren voor wijkverpleging niet boven de financiële omvang van 2014 minus de afgesproken taakstelling 2015, met ruimte voor differentiatie tussen zorgaanbieders. De taakstelling is hiermee zo veel mogelijk bij de inkoop van wijkverpleging gerealiseerd. Dit kan een (grote) impact hebben op zorgaanbieders.
Verzekeraars herkennen zich overigens niet in de geschetste volumekorting van 40%. Zij hebben aangegeven dat de afspraken die zij gemaakt hebben maken per zorgaanbieder kunnen verschillen, omdat verzekeraars er soms voor hebben gekozen om de taakstelling gedifferentieerd toe te delen. Zo zijn er verzekeraars die er voor hebben gekozen om organisaties die in het verleden al sterk hebben ingezet op het beperken van het zorgvolume, nu een relatief kleiner deel van de taakstelling toe te delen dan organisaties die deze omslag nog niet gemaakt hebben.
Bent u het ermee eens dat hiermee de gemaakte afspraken uit het Onderhandelaarsresultaat transitie Verpleging en Verzorging geschonden worden, waarin geregeld is dat de volumekorting maximaal 12% zou bedragen, en dat er geen korting op tarieven zou plaatsvinden? Op welke wijze kan er actie ondernomen worden als de deelnemers van het onderhandelaarsresultaat zich niet aan de afspraken houden?
In het onderhandelaarsresultaat is geen percentage van 12% afgesproken. Hierin is opgenomen dat de opgelegde taakstelling in de regel via het volume wordt gerealiseerd. De korting op de tarieven is hierbij niet uitgesloten. Verzekeraars geven aan dat aanbieders hadden verwacht dat bij de inkoop van wijkverpleging het maximumtarief van de NZa zou worden gehanteerd. Zorgverzekeraars hebben er echter voor gekozen om aan te sluiten bij het gehanteerde beleid van de afgelopen jaren binnen de AWBZ door zorgkantoren. Concreet betekent dit dat als er een korting op het tarief is doorgevoerd, dit in lijn is met het beleid van de voorgaande jaren. Het maximumtarief van de NZa is daarmee niet het uitgangspunt voor zorgverzekeraars geweest, maar het in 2014 overeengekomen tarief.
Wat vindt u ervan dat zorgaanbieders als gevolg van deze kortingen wachtlijsten moeten gaan instellen, en cliënten (bijvoorbeeld) onnodig lang een duurder ziekenhuisbed bezet houden?
Op dit moment zijn er geen tekenen van wachtlijsten. Daarbij wil ik hier wijzen op de zorgplicht van zorgverzekeraars. In de Zvw is vastgelegd dat zorgverzekeraars moeten zorgen dat verzekerden toegang hebben tot voldoende, kwalitatief goede en betaalbare zorg. Verzekerden hebben recht op tijdige hulp. Tevens zijn er normen vastgesteld voor wachttijden. De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de Zvw door zorgverzekeraars en handhaaft wanneer noodzakelijk.
Daarbij zijn met het onderbrengen van de wijkverpleging in de eerste lijn de juiste (financiële) prikkels voor zorgverzekeraars ontstaan. Zij zijn nu verantwoordelijk voor de zorg voor mensen thuis tot en met het ziekenhuis. Zorgverzekeraars kunnen dus goed sturen op het zo kort mogelijk bezet houden van een (duurder) ziekenhuisbed.
Hoe gaat u realiseren dat de zorg aan specifieke doelgroepen en specifieke zorgvormen (beschikbaarheidsvoorzieningen, palliatief terminale thuiszorg, ketenzorg dementie, etc.) gecontinueerd wordt?
In het onderhandelaarsresultaat is vastgelegd dat de beschikbaarheidvoorzieningen in 2015 worden gecontinueerd. Ik ga er van uit dat partijen zich houden aan de afspraken uit dit onderhandelaarsresultaat. Indien dit niet het geval is, spreek ik partijen hierop aan.
Daarbij hebben zorgverzekeraars een zorgplicht, ook voor mensen met palliatief terminale zorg of dementiezorg. Zij moeten dus de zorg krijgen die ze nodig hebben. Dit betekent niet dat de zorg niet zou kunnen veranderen. We hebben juist met elkaar geconstateerd dat de zorg beter en goedkoper kan en moet.
Bent u ervan op de hoogte dat de zorgaanbieders met de eis geconfronteerd worden dat zij onvoorwaardelijk akkoord moeten gaan met alle inkoopdocumenten en bijlagen? Wat vindt u hiervan? Hoe kan hier actie tegen worden genomen?
Om de continuïteit van zorg zoveel mogelijk te borgen is in het onderhandelaarsresultaat verpleging en verzorging overeen gekomen dat met alle zorgaanbieders die in 2014 de extramurale verpleging en verzorging binnen de AWBZ context verleenden, ook afspraken zijn gemaakt voor 2015. Daarbij verschilt de procedure van inkopen per verzekeraar, maar de overeenkomst dient altijd te worden voorgelegd aan de aanbieder. Indien een aanbieder het niet eens is met het contract, moet de mogelijk bestaan om hierover in gesprek gaan met de verzekeraar. Echter uiteindelijk blijft het in de zorgverzekeringswet mogelijk om geen contract af te sluiten indien de aanbieder het niet eens is met de contractvoorwaarden.
Zorgverzekeraars moeten uiteindelijk voldoende zorg bij aanbieders gecontacteerd hebben om aan hun zorgplicht te voldoen.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars voortzetting van zorglevering eisen, die voor eigen rekening is na bereiken van het budgetplafond? Vindt u dit een redelijke eis? Bent u bereid zorgverzekeraars hierop aan te spreken?
In het onderhandelaarsresultaat is opgenomen dat partijen een uiterste inspanning leveren om overschrijding te voorkomen. Deze verantwoordelijkheid ligt dus zowel bij zorgaanbieders, als zorgverzekeraars en is dus een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Bij de inkoop hebben verzekeraars een budgetplafond afgesproken, om invulling te geven aan de inspanningsverplichting om het macrobudget te beheersen. Daarbij zijn ze echter wel gehouden invulling te geven aan hun zorgplicht jegens hun verzekerden. Dat betekent dat zij ervoor moeten zorgen dat verzekerden (een vergoeding van) zorg krijgen als zij daar recht op hebben.
Deelt u de mening van de ondervraagden dat het budget voor de inkoop van wijkverpleging voor 2015 niet kostendekkend is? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. We zijn het met elkaar eens dat de zorg op een andere manier georganiseerd worden waarbij het accent ligt op zelfredzaamheid, ontzorgen, kwaliteit van leven en gepast zorggebruik. Zorgaanbieders hebben een belangrijke rol bij het afbouwen van zorg waar dit kan en verantwoord is. Het komende jaar volg ik samen met partijen de uitgaven aan wijkverpleging nauwgezet. Zo heeft Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een productiemonitor opgezet die op aanbieder niveau aangeeft of de gecontracteerde zorg vol loopt. Daarnaast is er de zorgkostenmonitor die inzicht zal geven in alle gedeclareerde zorg, namelijk zorg in natura, pgb en restitutie. De uitkomsten hiervan bespreek ik periodiek met partijen.
Heeft u gezien dat er – ondanks de motie-Wolbert (Kamerstuk 31 839 nr. 444) – als gevolg van de inkoop door zorgverzekeraars nog steeds een knip wordt gemaakt tussen segment 1 en segment 2? Wat gaat u hieraan doen?
De prestatie «wijkgericht werken» waar een bedrag van € 40 miljoen voor beschikbaar is, wordt benut om afspraken te maken met de gemeenten. Samen met de gemeenten wordt bekeken hoe de invulling van wijkgericht werken wordt vormgegeven. De integrale uitvoering van de wijkverpleegkundige functie is het uitgangspunt geweest bij de inkoop en gemaakte afspraken. Dat is over het algemeen ook gebeurd.
Toch hebben mij ook signalen bereikt dat aparte prestaties in de bekostiging wijkverpleging van de niet-toewijsbare zorg in S1 en de toewijsbare zorg in S2 leidt tot onbedoelde neveneffecten. Dat is niet alleen het gevolg van het inkoopbeleid van zorgverzekeraars. Soms hebben zorgaanbieders, zorgverzekeraars en gemeenten hier samen afspraken over gemaakt. Ik ben met partijen in overleg om te kijken hoe we daar verandering in kunnen brengen. In de voorhangbrief die ingaat op de bekostiging van de wijkverpleging in 2016, kom ik daar op terug.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgaanbieders door zorgverzekeraars gedwongen worden de wijkverpleegkundigen, die wijkgericht werken, onder te brengen in een aparte organisatie? Wat gaat u doen om aan deze ongewenste situatie een einde te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Windenergie op zee voor de Hollandse kust |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zandvoort weigert plannen windmolenparken geheim te houden»?1
Ja.
Klopt het dat er een bijeenkomst, georganiseerd door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, zou plaatsvinden op 9 maart 2015, die specifiek bedoeld was voor raadsleden van de gemeenten Zandvoort, Noordwijk en Katwijk over de visuele gevolgen van de voorgenomen plaatsing van windmolenparken in zee?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat gevraagd is de gegevens, die op deze bijeenkomst gedeeld zouden worden, niet openbaar te maken?
Nee, dit klopt niet.
Klopt het dat, nadat de gemeenteraadsleden dit geweigerd hebben, de bijeenkomst vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geannuleerd casu quo uitgesteld is?
Er is niet gevraagd om gegevens niet openbaar te maken. De besloten informatiebijeenkomst voor gemeenteraadsleden die stond gepland voor 9 maart, is verplaatst. We hebben besloten alle betrokkenen, dus ook de genoemde gemeenteraden, tegelijkertijd te informeren, namelijk gedurende de inspraakperiode rond de start van de formele procedure voor de aanwijzing van de stroken tussen de 10 en 12 nautische mijl. Deze procedure start met de publicatie van het Voornemen en de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het Milieueffectrapport, waarin wordt beschreven wat onderzocht zal gaan worden. Dit document ligt vervolgens ter inzage; een ieder kan daarop reageren. Tijdens de inspraakprocedure worden er informatiebijeenkomsten georganiseerd, om alle belanghebbenden te informeren over het proces en de inhoud van de procedure. Een presentatie van de plannen op dat moment past in een zorgvuldig proces naar alle stakeholders. Een definitief besluit over het aanwijzen van deze gebieden wordt genomen op basis van een ontwerpRijksstructuurvisie.
In het artikel wordt ook geschreven dat er animatiebeelden getoond zouden worden waarin de plannen worden gevisualiseerd; klopt het dat deze visualisatie van de plannen er is?
Het streven is om een realistische weergave van de plannen te laten zien. Deze visualisatie is momenteel nog in ontwikkeling, zo zijn de gegevens benodigd voor mogelijke scenario’s nog niet allemaal beschikbaar en ingeladen in de tool.
Zo ja, wanneer worden de plannen en de visualisatie daarvan gepresenteerd aan Kamer?
De formele procedure om twee stroken tussen de 10 en 12 nautische mijl aan te wijzen voor Windenergie op Zee start dit voorjaar met de publicatie van het Voornemen en de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, waarin wordt beschreven wat onderzocht zal gaan worden. Op dat moment wordt ook de Tweede Kamer over de plannen geïnformeerd.
Was de geplande bijeenkomst onderdeel van de raadplegingsprocedure voor het nieuwe Nationaal Waterplan?
Nee.
De voorkeursbehandeling van jongeren, vrouwen en allochtonen in pensioenfondsbesturen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de FNV jongeren, vrouwen en allochtonen voorrang gaat geven bij de benoeming van bestuursfuncties in pensioenfondsbesturen?1
Ja.
Wat vindt u van het voornemen van de FNV om voorrang te geven aan jongeren, vrouwen en allochtonen bij de benoeming van bestuursfuncties in pensioenfondsen?
Ik zie dit als een voornemen van de FNV om invulling te geven aan het wettelijke voorschrift om te streven naar een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het bestuur en als een inspanning om diversiteit binnen de organen van de pensioenfondsen te bevorderen. Bij het uitvoering geven aan dit voornemen dient er wel gehandeld te worden in overeenstemming met de wettelijke regels over voorkeursbeleid zoals opgenomen in de gelijke behandelingsregelgeving. Dat betekent dat er geen bestuurszetels gereserveerd mogen worden voor jongeren, vrouwen of allochtonen.
Deelt u de mening dat niet zozeer de afkomst of geslacht van belang is, maar de deskundigheid van de pensioenfondsbestuurders?
Alle pensioenfondsbestuurders moeten uiteraard voldoen aan de deskundigheidseisen die door De Nederlandsche Bank worden gesteld. Het één – «een deskundig bestuur» – sluit echter het ander – «een divers samengesteld bestuur» – niet uit, integendeel.
Bent u het eens met de redenering van de FNV dat een keuze voor vrouwen en jongeren te rechtvaardigen is, omdat er solidariteit is tussen man en vrouw en jong en oud? Zo ja, welke vorm van solidariteit is er dan in pensioenfondsen tussen allochtonen en autochtonen? Vindt u dan ook dat andere vormen van solidariteit ook gewaarborgd moeten zijn (zoals hoger en lager opgeleid, hoog en laag inkomen enz) of deelt u de mening dat een bestuur vooral slagvaardig en professioneel moet zijn?
De deskundigheid en professionaliteit van het bestuur van pensioenfondsen staan altijd voorop. De rechtvaardiging van een voorkeur voor een vrouw, een jongere of allochtoon dient te liggen in het streven naar een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het bestuur.
Bent u het met de FNV eens dat representativiteit een element kan zijn bij de samenstelling van een pensioenfondsbestuur? Zo nee, bent u bereid daar met de FNV over te spreken?
Representativiteit kan in de praktijk een rol spelen bij de samenstelling van het paritair bestuur van bedrijfstakpensioenfondsen. In een dergelijk bestuur hebben de vertegenwoordigers van de werkgeversverenigingen, de vertegenwoordigers van de werknemersverenigingen en de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden zitting. Hoe de zetels binnen de geleding van de werkgeversverenigingen en binnen de geleding van de werknemersverenigingen verdeeld moeten worden is niet wettelijk geregeld, maar in de praktijk wordt dit statutair vastgelegd waarbij de ledenaantallen van de betrokken verenigingen van invloed zijn op de verdeling.
In hoeverre vindt u vakbonden representatief om namens alle werknemers in het pensioenfondsbestuur te zitten, terwijl ze maar 20% van de werknemers vertegenwoordigen?
Bij bedrijfstakpensioenfondsen zijn werkgeversverenigingen en vakbonden verantwoordelijk voor de totstandkoming van de pensioenregeling als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden in de betreffende bedrijfstak. Bij bedrijfstakpensioenfondsen kunnen deze organisaties daarom ervoor kiezen om zelf betrokken te zijn bij de uitvoering van de pensioenregeling middels bestuursdeelname. Uiteraard zijn zij daarbij gehouden aan de wettelijke eis om de belangen van alle deelnemers op evenwichtige wijze af te wegen.
Het bericht “ABN AMRO CFO: Nieuwe kapitaalbodems kunnen buffer hard raken” |
|
Aukje de Vries (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ABN AMRO CFO: Nieuwe kapitaalbodems kunnen buffer hard raken» op RTL Z d.d. 20 februari 2015? Wat vindt u van dit bericht?
Ja, hier ben ik mee bekend. Voor mijn reactie op dit bericht verwijs ik naar de antwoorden op de onderstaande vragen.
Klopt het bericht dat er plannen van internationale toezichthouders zijn om «kapitaalbodems» per leningtype te introduceren? Zo ja, wat vindt u van deze plannen? Wat houden deze plannen in en welke leningtypen betreft het? Om welke internationale toezichthouders gaat het in dit geval?
De minimale hoeveelheid kapitaal die een bank moet aanhouden is gerelateerd aan de omvang van haar naar risicogewogen activa. Om de risicoweging te bepalen zijn twee benaderingen beschikbaar: de standaardbenadering en de interne modellenbenadering. De standaardbenadering kent per leningtype en tegenpartij een voorgeschreven risicoweging toe. De interne modellenbenadering – waarbij banken gegevens uit hun interne modellen gebruiken om de risicogewogen activa te bepalen – mogen banken toepassen indien hun kwantitatieve risicobeheer- en datasystemen van voldoende hoge kwaliteit zijn. Als voordelen van de interne modellenbenadering ziet het Bazelse Comité van Bankentoezichthouders (hierna: het Bazelse Comité) de risicosensitiviteit van deze benadering en de stimulans die ervan uitgaat om de kwaliteit van het kwantitatieve risicomanagement te verbeteren. Als nadeel van de interne modellen benadering ziet het Bazelse Comité echter dat het huidige raamwerk banken veel ruimte laat bij de invulling, waardoor de uitkomsten tussen banken soms moeilijk vergelijkbaar zijn. Samen met een gebrek aan transparantie leidt dit tot de vraag of de resulterende kapitaalbuffers wel altijd voldoende zijn om de onderliggende risico’s te dekken.
Het Bazelse Comité werkt langs verschillende lijnen om de zwakke punten in het kapitaalraamwerk weg te nemen. Onderdeel daarvan is een voorstel om aan de risicogewogen activa een minimumwaarde («vloer») op te leggen, die bijvoorbeeld vastgesteld zou kunnen worden als percentage van de risicogewogen activa die zou gelden onder de standaardbenadering. Hiermee wordt een ondergrens gesteld aan de uitkomsten van de interne modellenbenadering. De consultatieperiode ten aanzien van dit voorstel liep van 22 december 2014 tot en met 27 maart 2015.1
Op dit moment kent het Bazelse kapitaaleisenraamwerk al een generieke vloer, de zogenoemde Bazel I vloer.2 Het Bazelse Comité stelt voor dat deze vloer kan worden vervangen door een kapitaalvloer gebaseerd op de standaardbenadering. Hiervoor heeft het Comité meerdere redenen. Sinds de introductie van het Bazel II raamwerk zijn inmiddels op meerdere punten nieuwe Bazelse (kapitaal)eisen geïntroduceerd, die niet volledig tot uitdrukking komen in de bestaande Basel I vloer3. Daarnaast zou een vloer gebaseerd op de standaardbenadering een manier kunnen zijn om de genoemde nadelen van de interne modellenbenadering te adresseren. Naar mijn mening zijn dit legitieme redenen om te kijken naar de mogelijkheid de huidige Basel I vloer te vervangen door een nieuwe aanpak.
De consultatie laat nog open of een nieuwe vloer zal worden vastgesteld op geaggregeerd niveau of dat vloeren op meer gedetailleerd niveau per leningentype zullen worden vastgesteld. Ook laat de consultatie zich nog niet uit over de hoogte van de vloer en het tempo waarin nieuwe afspraken zouden moeten worden ingefaseerd. Eind 2015 wil het Bazelse Comité duidelijkheid scheppen over de definitieve vormgeving en hoogte van de kapitaalvloer. Van belang hierbij is de samenhang met de herziening van het Bazelse raamwerk voor de standaardbenadering. De Bazelse standaardbenadering voor onder meer kredietrisico wordt op dit moment tevens herzien, waartoe ook een consultatieperiode liep tot en met 27 maart 2015.4 Deze herziening zal leiden tot aanpassing van de risicogewichten voor bepaalde leningtypen in de standaardbenadering, zoals hypotheken en bedrijfsleningen. Omdat – zoals hierboven aangegeven – de hoogte van de nieuwe voorgestelde kapitaalvloer gekoppeld wordt aan de kapitaaleisen uit de standaardbenadering, dient de definitieve vormgeving van de kapitaalvloer dan ook de herziene standaardbenadering te betrekken. Het Bazelse Comité voert momenteel een kwantitatieve impact assessment uit naar de impact op banken van onder andere de herziene standaardbenadering en de voorstellen over een kapitaalvloer.
Hoe verhouden deze berichten zich tot berichten uit juni 2014 dat de ECB een (te) zware risicoweging voor de Nederlandse hypotheken zou gaan vragen, waardoor banken veel meer kapitaal zouden moeten aanhouden?
Dit zijn twee verschillende berichten. Wanneer de ECB kijkt naar Nederlandse hypotheekportefeuille en het kapitaal dat daarvoor wordt aangehouden, hanteert de ECB daarbij de bestaande wet- en regelgeving die zij als toezichthouder dient te handhaven. De ECB heeft aangekondigd de interne modellen die banken in het Single Supervisory Mechanism (SSM) op dit moment gebruiken voor het berekenen van risicogewogen activa, op geharmoniseerde wijze onder de loep te nemen5.
De Bazelse voorstellen gaan echter niet over het handhaven van bestaande regelgeving, maar over mogelijke nieuwe regelgeving. Ook nadat deze voorstellen definitief door het Bazelse Comité zijn vormgegeven, zullen deze altijd eerst nog in Europese wet- en regelgeving moeten worden omgezet voordat de ECB (en DNB) deze kan handhaven.
Klopt het dat dergelijke kapitaalbodems de kapitaalbuffers van de Nederlandse banken hard kunnen raken? Welke gevolgen kunnen de plannen hebben voor de kapitaalbuffers van de banken?
De gevolgen van de Bazelse voorstellen voor de Nederlandse banken hangen af van de vormgeving van zowel de nieuwe kapitaalvloer als de herziene standaardbenadering. Met betrekking tot de kapitaalvloer is het waarschijnlijk dat deze vloer meer prudent zal zijn dan de bestaande Bazel I vloer, onder meer omdat de bestaande vloer niet langer een goede reflectie is van alle (kapitaal)eisen die het Bazelse raamwerk aan banken stelt. Met betrekking tot de herziening van de standaardbenadering stelt het Bazelse Comité expliciet dat het doel hiervan niet is om over de volle breedte de kapitaaleisen te verhogen. Dit laat onverlet dat voor sommige leningenportefeuilles de herziene standaardbenadering kan leiden tot hogere risicogewichten dan in de oude situatie. Het effect kan dus per bank verschillen, afhankelijk van verschillen tussen banken in de samenstelling van de activa op de balans.
Het Bazelse Comité voorziet een aantal wijzigingen in de standaardbenadering voor hypotheek- en bedrijfsleningen. De huidige Bazelse standaardbenadering kent voor hypotheekleningen de mogelijkheid om een preferentieel risicogewicht van 35% toe te passen. Dit mag alleen wanneer de toezichthouder meent dat dit verantwoord is op basis van strikte prudentiële criteria, zoals wanneer de waarde van de lening substantieel lager ligt dan de waarde van het onderpand (dit wordt echter niet gekwantificeerd). Wanneer dit niet het geval is, dan dient op aanwijzing van de toezichthouder een hoger risicogewicht te worden toegepast. Het Bazelse Comité stelt nu voor om meer kwantitatieve duiding te geven en meer differentiatie toe te passen – waarbij het risicogewicht minimaal 25% en maximaal 100% is – afhankelijk van de hoogte van de LTV en van een maatstaf voor de verhouding tussen de hypotheeklasten en het inkomen van de hypotheeknemer (debt service coverage ratio). Ook bij bedrijfsleningen wil het Bazelse Comité meer ruimte scheppen voor differentiatie naar gelang de mate van risico. Het Bazelse Comité geeft hierbij aan bij het aanpassen van de risicogewichten expliciet rekening te houden met het MKB.
Voor bijvoorbeeld de hypotheekportefeuille gebruiken Nederlandse banken overwegend interne modellen voor het berekenen van de risicogewogen activa, en niet de standaardbenadering. Omdat de kapitaalvloer gekoppeld zal worden aan de eisen die voortvloeien uit de (herziene) standaardbenadering, dient voor het bepalen van het totale effect van de wijzigingen op de Nederlandse banken, ook de standaardbenadering te worden betrokken.
Het is aannemelijk dat de voorgestelde Bazelse wijzigingen wanneer deze zoals voorgesteld van kracht zouden worden, gezamenlijk tot gevolg zullen hebben dat de grootste Nederlandse banken de risicogewogen activa opwaarts moeten bijstellen, met name voor de hypotheekportefeuille. Dit komt doordat – op basis van interne modellen – de risicoweging voor Nederlandse hypotheken relatief laag is, onder meer door de lage wanbetalingspercentages op Nederlandse hypotheken. Ook houden de grootste Nederlandse banken gemiddeld gesproken minder kapitaal aan voor de hypotheekportefeuille dan banken in de meeste andere Europese landen. Hierdoor zijn Nederlandse banken relatief gevoelig voor (toekomstige) wijzigingen in wet- en regelgeving die direct of indirect raken aan de hypotheekportefeuille, temeer omdat de hypotheekportefeuille van Nederlandse banken ongeveer een derde van de totale bankbalans beslaat. De daadwerkelijke impact is echter onduidelijk en afhankelijk van een groot aantal factoren die vooralsnog niet vaststaan, zoals bijvoorbeeld de definitieve vormgeving en hoogte van zowel de kapitaalvloeren als de herziene risicogewichten in de standaardbenadering en de tijd die banken krijgen om aan de nieuwe eisen te voldoen.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 voert het Bazelse Comité mijns inziens legitieme redenen aan om de mogelijkheid van een introductie van een nieuwe kapitaalvloer te overwegen. Ook zijn er goede redenen om de Bazelse standaardbenadering te herzien, onder meer om de risicogewichten waar nodig aan te passen aan de meest recente inzichten over de onderliggende risico’s en het raamwerk meer risicosensitief te maken. Wanneer dit op onderdelen hogere kapitaaleisen tot gevolg heeft, is dit mijns inziens niet op voorhand onwenselijk. Dit laat onverlet dat het Bazelse Comité oog dient te hebben voor eventuele disproportionele gevolgen voor specifieke bedrijfsmodellen of leningenportefeuilles.
Welke gevolgen kunnen deze plannen voor de hypotheekmarkt in Nederland hebben? Welke gevolgen kunnen deze plannen in de toekomst hebben voor mensen die een hypotheek willen krijgen? Vindt u hogere kapitaalbuffers voor Nederlandse hypotheken wenselijk dan wel noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen kunnen deze plannen voor de kredietverlening aan bedrijven en MKB’ers in Nederland hebben? Vindt u hogere kapitaalbuffers voor Nederlandse bedrijfskredieten wenselijk dan wel noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 4.
Welke acties kunt en wilt u ondernemen om te zorgen voor reële en realistische kapitaalbuffers voor de Nederlandse hypotheken en andere leningen in de toekomst? Welke acties heeft u al ondernomen? Wat is uw inzet daarbij?
De consultatieperiode voor de Bazelse voorstellen liep tot en met 27 maart jl. Dit bood ruimte voor banken om hun standpunten actief onder de aandacht te brengen van het Bazelse Comité. De Nederlandse banken hebben dit ook gedaan. Daarnaast is DNB lid van het Bazelse Comité. Dit betekent dat ook DNB de mogelijkheid heeft om waar nodig specifieke Nederlandse en/of Europese punten onder de aandacht te brengen. Tot slot zal het kabinet, wanneer herziene Bazelse afspraken in de toekomst leiden tot een voorstel voor aanpassing van de bestaande Europese wet- en regelgeving, aandacht vragen voor de Nederlandse context, mochten bepaalde aspecten hiervan een disproportionele impact hebben op Nederlandse banken, het mkb of de woningmarkt.
Wat is de stand van zaken op dit moment met betrekking tot de mogelijkheden voor securitisatie van pakketten leningen, zoals hypotheken, in internationaal verband? Welke belemmeringen zijn daar nog? Waar komt de eventuele terughoudendheid van de regelgevers bij de Bank of International Settlements? In hoeverre blijven de bestaande Europese regels op dit punt gehandhaafd?
In december 2014 heeft het Bazelse Comité het nieuwe Bazelse securitisatieraamwerk gepubliceerd.6 Het doel van deze herziening is onder meer om de afhankelijkheid van externe ratings in het securitisatieraamwerk te verminderen en om de risicosensitiviteit van kapitaaleisen ten aanzien van securitisaties te vergroten. Op de meeste onderdelen zijn de kapitaaleisen hierbij aangescherpt, omdat het Bazelse Comité van mening was dat het oude raamwerk in sommige gevallen leidde tot het aanhouden van te weinig kapitaal voor blootstellingen op securitisaties.
Daarnaast onderzoekt het Bazelse Comité op dit moment samen met IOSCO7 de knelpunten die de groei van de securitisatiemarkt belemmeren. Hiertoe is een consultatiedocument gepubliceerd, waarin voorstellen zijn gedaan voor de criteria waar eenvoudige en transparante securitisaties aan moeten voldoen.8 Het Bazelse Comité geeft aan dit jaar nog te zullen bezien op welke manier de resultaten hiervan in het nieuwe Bazelse securitisatieraamwerk kunnen worden geïntegreerd.
Ook de Europese Commissie consulteert op dit moment voorstellen voor de criteria waaraan eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisaties zouden moeten voldoen.9 De Commissie geeft hierbij aan ook de resultaten van het onderzoek van het Bazelse Comité te zullen betrekken. Zolang in EU-verband geen nieuwe wetgevende voorstellen overeen worden gekomen die het huidige securitisatieraamwerk voor banken – zoals opgenomen in de Europese kapitaaleisenverordening – amenderen of aanvullen, blijven de huidige regels van kracht.
Het bericht ‘Wajongers dupe laksheid’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wajongers dupe laksheid»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in januari slechts 29 aanmeldingen voor het register van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) zijn verricht door gemeenten?
Ja.
Deelt u de mening dat het van cruciaal belang is voor de werking van de Participatiewet, dat het inzichtelijk is voor bedrijven of een sollicitant meetelt voor de banenafspraak?
Ja. Een werkgever moet ervan kunnen uitgaan dat als hij iemand uit de doelgroep in dienst neemt, deze persoon meetelt. Met het doelgroepregister kunnen werkgevers beschikken over betrouwbare informatie of werknemers tot de doelgroep behoren. Mensen met een Wajong-status, of een Wsw-indicatie, of in een Wiw/ID-baan, die ook tot de doelgroep behoren zijn al bij UWV bekend en zijn daarom automatisch opgenomen in het doelgroepregister. In de loop van 2015 en de jaren erna zal het register verder worden gevuld met mensen die onder de Participatiewet vallen en tot de doelgroep behoren.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat bedrijven straks de beloofde aantallen uit de banenafspraak niet kunnen halen, terwijl het register met het aanbod van arbeidsgehandicapten niet adequaat functioneert?
Het aantal aanvragen voor een doelgroepbeoordeling banenafspraak zegt niks over het functioneren van het register zelf.
Met het doelgroepregister dat het UWV heeft aangelegd kunnen werkgevers beschikken over betrouwbare informatie of werknemers tot de doelgroep behoren. Werkgevers kunnen aan het UWV vragen of de mensen die zij in dienst willen nemen tot de doelgroep behoren. Het doelgroepregister is niet ingericht voor het tot stand brengen van een match tussen vraag en aanbod en het werven van personen met een arbeidsbeperking.
Het staat werkgevers vrij op alle manieren waarop ook ander personeel geworven wordt, bijvoorbeeld via werk.nl of het werkgeversservicepunt, kandidaten uit de doelgroep aan te trekken om de afgesproken extra banen te realiseren. Zo kunnen zij gebruik maken van ingeleende arbeidskrachten, kenbaar maken dat zij geschikt werk hebben voor de doelgroep, gespecialiseerde re-integratiebedrijven en uitzendbureaus inzetten en gebruik maken van de expertise van sw-bedrijven.
Wat gaat u concreet doen om het register beter te laten functioneren?
Zoals eerder aangegeven zegt het aantal aanvragen voor een doelgroepbeoordeling banenafspraak niks over het functioneren van het register zelf. Met het doelgroepregister dat het UWV heeft aangelegd kunnen werkgevers beschikken over betrouwbare informatie of werknemers tot de doelgroep behoren. Zoals eerder aangegeven zijn mensen met een Wajong-status, of een Wsw-indicatie, of in een Wiw/ID-baan, die ook tot de doelgroep behoren automatisch opgenomen in het doelgroepregister. In de loop van 2015 en de jaren erna zal het register verder worden gevuld.
Het stopzetten van het uitbetalen van een aanvulling op het pensioen door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het ABP is gestopt met het uitbetalen van een aanvulling op het pensioen, welke was gekoppeld aan het recht op AOW-partnertoeslag?1
Ja. ABP heeft echter op 16 maart jl. op de website gemeld dat de aanvulling gehandhaafd blijft. Deelnemers van wie de aanvulling was vervallen per 2015, worden hier persoonlijk over geïnformeerd.
Kunt u toelichten hoe de aanvullende regeling in elkaar stak en wanneer iemand recht had op de aanvulling?
De aanvullende regeling is vastgelegd in artikel 7 bijlage K en Overgangsbepaling B, onderdeel B, bij artikel 17.6.3 van het Pensioenreglement van ABP. De regeling geeft vanaf het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd recht op een aanvulling als in verband met het inkomen van de echtgenoot geen of maar gedeeltelijk recht bestaat op AOW-partnertoeslag.
Klopt het dat deze aanvulling in 1996 bij de privatisering van het ABP is geïntroduceerd? Zo ja, op welke manier is toen rekening gehouden met het sluiten van de AOW-partnertoeslag voor nieuwe instroom per 1 januari 2015?
De aanvullende regeling is als zodanig bij de privatisering van ABP per 1 januari 1996 geïntroduceerd als onderdeel van het Pensioenreglement. Daarvoor vloeide de aanvulling voort uit de ABP-wet.
Bij ABP is destijds rekening gehouden met het besluit van de overheid van eind 1995, dat met ingang van 1 januari 2015 geen nieuwe instroom mogelijk is in de AOW-partnertoeslag. De voorziening voor de aanvullende regeling is destijds neerwaarts bijgesteld.
Op welke manier zijn de deelnemers van het ABP op de hoogte gesteld dat zij, indien zij geen AOW-partnertoeslag ontvingen vanwege eigen inkomsten van de jongere partner, een aanvulling ter compensatie ontvingen? Hoe heeft het ABP over deze aanvulling gecommuniceerd de afgelopen jaren?
De deelnemers van het ABP worden via het UPO geïnformeerd dat zij mogelijk in aanmerking komen voor een of meerdere aanvullingen als zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken. In het UPO wordt voor meer informatie ook verwezen naar de website van ABP.
Een half jaar voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar (tot 2015) c.q. de AOW-gerechtigde leeftijd (vanaf 2015) wordt de deelnemer geïnformeerd over zijn pensioen en over mogelijke aanvullingen. Na retourontvangst van het aanvraagformulier wordt het recht op aanvullingen beoordeeld en ontvangt de deelnemer (doorgaans circa drie maanden voor pensioeningang) gerichte informatie over het soort aanvulling waar hij recht op heeft alsmede de hoogte hiervan.
Indien de aanvulling eenmaal is toegekend en wordt uitbetaald dan ziet de gepensioneerde het totale bedrag van de aanvulling(en) terug op de betaalspecificatie die hij jaarlijks in januari en telkens wanneer een wijziging in de bruto of netto uitkering plaatsvindt, ontvangt. Verder kan de gepensioneerde het bedrag van de aanvulling inclusief een toelichting waarom hij de betreffende aanvulling ontvangt, raadplegen via de website (MijnABP).
Deelt u de mening dat het ABP op een veel te laat tijdstip richting de betrokken deelnemers over het stopzetten van de aanvulling heeft gecommuniceerd? Zo ja, bent u bereid hier het ABP op aan te spreken?
Zoals ik op 24 februari jl. in de beantwoording van de mondelinge vragen van het lid Krol (50PLUS) over dit onderwerp heb aangegeven, vind ik het erg vervelend voor de betrokkenen dat zij op een laat moment zijn geïnformeerd over het stopzetten van de aanvullende regeling. Inmiddels heeft, zoals verwoord in het antwoord bij vraag 1, ABP op de website gemeld dat de aanvulling gehandhaafd blijft. Deelnemers van wie de aanvulling was vervallen per 2015, worden hier persoonlijk over geïnformeerd.
Materiële controles door zorgverzekeraars bij huisartsen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de situatieschets van huisarts Van het Zandt en de materiële controles die Achmea uitvoert?1 Vindt u de wijze waarop materiële controles door Achmea worden uitgevoerd te rechtvaardigen, nu Achmea kennelijk controles uitvoert op basis van statistische gegevens, in plaats van vermoeden of concrete aanwijzingen voor fraude?
Om de zorg en de zorgverzekeringspremie voor de verzekerden betaalbaar te houden, controleren de NZa en zorgverzekeraars of de door zorgaanbieders gedeclareerde zorg wel verzekerd is conform de Zorgverzekeringswet. Dat is alleen het geval, indien de zorg aan een aantal in de wet- en regelgeving gestelde formele en materiële eisen voldoet. Bij de materiële eisen wordt door de zorgverzekeraar nagegaan of de zorg daadwerkelijk geleverd is (opsporen van spooknota’s) en of de geleverde zorg wel redelijkerwijs was aangewezen gezien de medische situatie van de verzekerde (passende zorg/doelmatigheid). In zijn algemeenheid dienen zorgverzekeraars bij het uitvoeren van de controles rekening te houden met de persoonlijke situatie van de zorgaanbieder, vooral als de zorgaanbieder hier een beroep op doet. Communicatie hierover is in dit proces van groot belang. In het aangehaalde geval van huisarts Van het Zandt had dit beter gekund. Zorgverzekeraar Achmea heeft hierover ook contact gehad met de huisarts en aangegeven hierin te kort te zijn geschoten.
Zorgverzekeraar Achmea baseert zijn controles op de praktijkvariatie die zij constateert. Dit is in overeenstemming met de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering (Regeling). Deze regeling schrijft voor dat de zorgverzekeraars hun controles stapsgewijs moeten uitvoeren en slechts in het uiterste geval toegang mogen hebben tot medische informatie.
Conform de Regeling voeren de zorgverzekeraars de controles in voorgeschreven stappen uit: eerst een algemeen onderzoek en daarna in het uiterste geval indien noodzakelijk een detailonderzoek. Als eerste stap in het algemeen onderzoek voeren de zorgverzekeraars een algemene risicoanalyse uit. Op basis daarvan stellen zij een algemeen controle-plan vast en bepalen zij welke controle-instrumenten (waaronder datamining/ statistisch onderzoek) wanneer worden ingezet om vast te stellen of er voldoende zekerheid bestaat dat de zorg waarvoor een declaratie is ingediend ook Zvw verzekerde zorg is (controledoel). Het gaat daarbij vooral om de vragen of aan de materiële eisen van de Zvw wordt voldaan. Tijdens deze algemene controle worden nog geen medische gegevens ingezien. Onderzoek op basis van statistische gegevens en eventueel andere aanvullende informatie kan inzicht geven in de wijze van praktijkvoering ten opzichte van gelijksoortige zorgaanbieders en kunnen leiden tot een vermoeden van een bijzondere situatie (praktijkvariatie) en een mogelijke onregelmatigheid. Een sterk afwijkend declaratiepatroon kan aanleiding zijn voor de zorgverzekeraar om hier via een detailonderzoek nader naar te kijken. De zorgverzekeraar kan op basis van eigen criteria een selectie maken van zorgaanbieders waarbij hij – na weer een aantal stappen – een detailonderzoek noodzakelijk vindt. Tijdens dit detailonderzoek kunnen onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar medische gegevens worden beoordeeld.
Vindt u het acceptabel dat bij declaraties boven tweemaal de standaarddeviatie dan een mogelijke terugvordering aan de orde is, of dat een detailcontrole volgt, en de betrokken huisarts moet uitleggen waarom hij of zij zoveel afwijkt van de gemiddelde declaraties?
Zie antwoord vraag 1.
Betekent een dergelijk statistisch uitgangspunt voor de controlesystematiek niet dat per definitie altijd 2,5% van de huisartsenpraktijken in de beklaagdenbank zit vanwege «hun» te hoge omzet?
Zoals bij de antwoorden op de vragen 1, 2 en 4 al is aangegeven, staat het de zorgverzekeraar vrij om zelf een norm te kiezen (bijvoorbeeld tweemaal de standaarddeviatie) om op basis van statistisch onderzoek te bepalen welke zorg of zorgaanbieder via een materiële controle in aanmerking komt om eventuele uitschieters in het declaratiepatroon te verklaren. Het kan daarbij gaan om zowel zorgaanbieders met uitschieters omhoog (veel meer declaraties dan het gemiddelde) als uitschieters omlaag (veel minder declaraties dan het gemiddelde) in hun declaratiepatroon.
Overigens is het niet zo dat deze zorgaanbieders meteen in de beklaagdenbank zitten. Wel is het zo, dat hun declaratiepatroon opvalt en de zorgverzekeraar daarom daarover nader uitleg vraagt.
Klopt het dat voor een materiële controle een aanleiding moet zijn, en een louter «hoge» omzet een gelegitimeerde aanleiding tot het uitvoeren van een materiële controle? Zo ja, op basis van welk wetsartikel?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat door Achmea dergelijke materiële controles alleen worden uitgevoerd bij praktijken die het meest declareren, en de hoogste omzet hebben? Worden er ook controles uitgevoerd bij die praktijken die het minst declareren, en de laagste omzet hebben? Zou bij deze laatste groep sprake kunnen zijn van onder behandeling, hetgeen nader onderzoek vergt? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhouden de materiële controles van Achmea zich tot het beroepsgeheim? Dient niet het beroepsgeheim te worden gerespecteerd, wanneer er alleen maar sprake is van een declaratieafwijking boven tweemaal de standaarddeviatie? Zo neen, kunt u dit toelichten?
Achmea respecteert het beroepsgeheim door het wettelijk kader te volgen.
Met betrekking tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt, het beroepsgeheim en het verschoningsrecht van de zorgaanbieder en de verplichting tot het verrichten van formele en materiële controles door zorg-verzekeraars is een zorgvuldige procedure tot stand gebracht die rekening houdt met alle belangen. De stapsgewijze procedure geschiedt op basis van hoor en wederhoor tussen zorgaanbieder en de onderzoekende zorgverzekeraar. Hij is tot stand gekomen in overleg met de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), Geestelijke Gezondheidszorg Nederland (GGZ Nederland), de Nederlands Patiënten Consumenten Federatie (NPCF), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het College bescherming persoonsgegevens (Cbp). De procedure is neergelegd in hoofdstuk 7 van de Regeling en verder uitgewerkt in het Protocol Materiële controle, dat behoort bij de Gedragscode verwerking persoonsgegevens zorgverzekeraars. In de Regeling is neergelegd dat zorgverzekeraars ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt/verzekerde bij het indienen van declaraties slechts stapsgewijs controles (eerst een algemene controle en daarna eventueel een detailcontrole) mogen uitvoeren. De zorg-aanbieder is verplicht tot medewerking indien de zorgverzekeraar zich houdt aan de voorgeschreven procedure. Die procedure is voor de zorgaanbieder per stap controleerbaar.
De verplichting in de Zvw en de daarop gebaseerde Regeling bieden de wettelijke grondslag die volgens het Europese verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) noodzakelijk is voor de zorg-aanbieder om zijn beroepsgeheim te mogen doorbreken. De Zvw en Regeling bieden voor zorgverzekeraar de noodzakelijke wettelijke grondslag om de medische persoonsgegevens te verwerken in het kader van de door hem uit te voeren formele en materiële controle.
Op basis van controlevoorschriften van de toezichthouder op de uitvoering van de zorgverzekering en de Zvw, de NZa, dient de zorgverzekeraar controles uit te voeren over de gegevens in zijn administratie om de juistheid en volledigheid van de informatie die hij in zijn uitvoeringsverslag opneemt te kunnen borgen. Het Protocol vereveningsonderzoek Zvw van de NZa bevat de nadere voorschriften voor de uitvoering van de controles. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de mate van afwijking van de standaarddeviatie.
Als de zorgverzekeraar na de algemene controle nog onvoldoende zekerheid heeft of er (gezien de statistische afwijking) sprake is van een declaratie waaraan verzekerde zorg ten grondslag ligt, mag hij overgaan tot detailcontrole als aan de eisen als genoemd in artikel 7.8 van de Regeling is voldaan.
Voor detailcontrole staan zorgverzekeraars diverse controle-instrumenten ter beschikking. Deze moeten proportioneel worden ingezet. Dat betekent dat de zorgverzekeraar eerst het minst ingrijpende middel inzet, bijvoorbeeld het opvragen van persoonsgegevens van verzekerden zonder dat de verzekeraar inzage heeft in de administratie van de zorgaanbieder of het inzien van de administratie van de zorgaanbieder zonder dat de verzekeraar kennis neemt van de diagnosegegevens van zijn verzekerde. Als ultimum remedium mag onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar het medische dossier van zijn verzekerde worden ingezien.
De NZa houdt toezicht op de rechtmatige uitvoering van de zorgverzekering en de Zvw; het Cbp ziet toe op de naleving van de Wbp.
Heeft Achmea hierover contact gehad met de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en beroepsorganisaties? In hoeverre, en op welke wijze, zijn de materiële controles betrokken bij de onderhandelaarsafspraken van 16 juli 2013? Wat is daar destijds over afgesproken?2
Nee, Achmea heeft over de invulling van de door haar gehanteerde statistische norm geen contact gehad met de KNMG en de beroepsorganisatie. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 6 is de KNMG wèl betrokken geweest bij de totstandkoming van de daar beschreven procedure. Over de wijze waarop zorgverzekeraars materiële controles uitvoeren, zijn geen afspraken gemaakt in het «Onderhandelaarsresultaat eerste lijn 2014 tot en met 2017» van 16 juli 2013.
Dient niet het beroepsgeheim te worden gerespecteerd, dus geen detailcontrole, wanneer er alleen sprake is van een declaratievariantie boven tweemaal de standaarddeviatie, in plaats van concrete aanwijzingen voor fraude? Zo neen, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Is een detailcontrole met het doorbreken van het beroepsgeheim toegestaan, louter om de statistische afwijking, de variantie, toe te lichten en daarmee de onschuld te bewijzen, ook al is er geen concrete aanwijzing voor of vermoeden van fraude? Wanneer is de inzet van een detailcontrole proportioneel?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt zich dit tot de regelgeving rondom het beroepsgeheim en de privacy van patiënten? (Art. 8, EVRM)3
De verplichting tot het verstrekken en verwerken van informatie op persoons-niveau ten behoeve van formele4 en materiële5 controle moet aan een aantal eisen op grond van privacywetgeving voldoen. Het gaat hier om persoons-gegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in artikel 16 Wbp. Artikel 16 van de Wbp verbiedt de verwerking van persoonsgegevens met betrekking tot de gezondheid van personen. Artikel 21 Wbp bevat een uitzondering voor hulp-verleners, instellingen of voorzieningen voor gezondheidszorg en zorg-verzekeraars. Tevens vallen deze gegevens onder het medisch beroepsgeheim van de individuele zorgaanbieder6 respectievelijk de geheimhoudingsplicht van de zorgaanbieder7.
Omdat het gaat om medische informatie over patiënten moet worden voldaan aan hetgeen vereist is krachtens artikel 8 van het EVRM, artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van Europese Unie, evenals aan Richtlijn 95/46/EG van het Europees parlement en de Raad van 24 oktober 1995, waarvan de Wbp een uitwerking vormt en artikel 10 Grondwet. Vereist is dat voor elke bij of krachtens wet opgelegde verplichting tot doorbreking van de medische geheimhoudingsplicht de noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit wordt aangetoond.
Artikel 8 van het EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven. Een inperking van dat recht moet ingevolge het tweede lid van dat artikel:
In casu is dit het geval, zie artikelen 87 Zvw, 9.2.1 Wet langdurige zorg (Wlz) en 68a Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de daarop gebaseerde regelingen. Die regelingen zijn voor een ieder kenbaar bekendgemaakt in het Staatsblad respectievelijk de Staatscourant;
In casu is dit het geval want het gaat om het economisch welzijn van Nederland, het voorkomen van strafbare feiten en bescherming van de rechten van de mens (i.c. verzekerden).
de inperking voorziet in een dringende maatschappelijke behoefte;
In casu is dit het geval want het gaat om de goede uitvoering van de zorgverzekeringsovereenkomst en van de Zvw, de Wlz of de aanvullende en vrijwillige ziektekostenverzekeringen.
de inperking geschikt is om het te dienen belang te realiseren;
In casu is dit het geval want met de formele en materiële controles kan worden nagegaan of aan de wettelijke eisen wordt voldaan en verzekerden hebben gekregen waar zij recht op hebben.
en de inperking voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit;
In casu is dit het geval want de wettelijke procedure is afgesproken met een groot aantal belangenorganisaties en het Cbp, en houdt een stapsgewijze uitvoering in die voldoende waarborgen bevat.
Hoe mogen medische gegevens, verkregen door middel van detailcontrole, verwerkt worden door zorgverzekeraars? Hoe lang mogen deze verkregen gegevens worden bewaard? Wie bewaart deze gegevens?
Uitgangspunt is dat zorgverzekeraars enkel persoonsgegevens mogen verwerken voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van de zorgverzekering of de Zvw (artikel 8 Wbp jo. artikel 87 Zvw jo. 7.1 Regeling). Hierbij spelen subsidiariteit en proportionaliteit een rol. Persoonsgegevens mogen enkel worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verkregen.
Indien bij de uitvoering van detailcontrole persoonsgegevens van verzekerden worden verwerkt, geschiedt dit onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur. Medische persoonsgegevens worden bewaard in een medisch archief onder zijn verantwoordelijkheid op zorgvuldige wijze bewaard en beheerd. Blijkens de Gedragscode worden gegevens na het beëindigen van de overeenkomst gedurende een periode van maximaal zeven jaar bewaard. Daarbij geldt dat als zorgverzekeraars persoonsgegevens niet meer noodzakelijkerwijs nodig hebben voor het doel waarvoor zij zijn verkregen, zij die gegevens niet langer mogen bewaren.
Is er op dit moment een onafhankelijke instelling die toezicht houdt op de uitvoering van deze bescherming van persoonsgegevens? Zo ja, welke?
De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de zorgverzekering en het bij of krachtens de Zvw bepaalde door de zorgverzekeraars. Het Cbp houdt toezicht op de naleving van de Wbp.
Wanneer verschijnt de nieuwe goedgekeurde «Gedragscode materiële controle» van de Zorgverzekeraars?4 5 Verschilt deze van de medewerkingsplicht, zoals verwoord door de KNMG?6
Er is geen «Gedragscode materiële controle». Wel heeft ZN het Protocol materiële controle opgesteld. Dit is onderdeel van de Gedragscode verwerking persoons-gegevens zorgverzekeraars. Nu het goedkeuringsbesluit daarvan is ingetrokken heeft dat automatisch gevolgen voor de goedkeuring van het Protocol. ZN is op dit moment met het Cbp in overleg en zal weer een goedkeuring aanvragen. Over de doorlooptijd daarvan valt op dit moment weinig te zeggen.
Past Achmea bij haar materiële controle ook het stappenplan toe met eerst de inzet van lichtere instrumenten?7
Ja, dat doet Achmea.
Wanneer een zorgverzekeraar via een materiële controle volledig inzicht kan eisen in de gedeclareerde zorg, en daarmee in het medisch dossier kan kijken, waarom is het wetsvoorstel met betrekking tot strengere regels voor handhaving dan nodig?8
Het wetsvoorstel13 is noodzakelijk om de verplichting voor zorgaanbieders om informatie te leveren ten behoeve van formele en materiële controle uit te breiden. De uitbreiding beperkt zich tot twee situaties. Een situatie waarin het tarief in rekening gebracht is aan een verzekerde en die verzekerde aan zijn zorgverzekeraar verzoekt om betaling van dat tarief aan de zorgaanbieder of om een vergoeding van dat tarief (restitutie). En de situatie waarin die verzekerde verantwoording aflegt aan zijn zorgverzekeraar van de besteding van een ontvangen voorschot ter betaling van een tarief. Voorts wordt in dat wetsvoorstel naar aanleiding van uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven in de wet vastgelegd dat diagnose-informatie moet worden verstrekt indien dat noodzakelijk is voor de formele en materiële controle. In de nota naar aanleiding van het verslag over onderhavig wetsvoorstel wordt hier verder op ingegaan.
Vindt u het terecht dat de vier grote zorgverzekeraars nog steeds 13 weken voor de duur van terminale begeleiding rekenen, terwijl de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) deze voor 2015 juist heeft geschrapt?9
De onderhavige materiële controle betreft een periode voor 2015, toen de NZa de 13 wekentermijn voor de duur van terminale zorg nog niet had geschrapt. Gelet daarop is het goed voorstelbaar dat de zorgverzekeraars bij hun materiële controle over jaren voor 2015 de termijn van 13 weken als aandachtspunt gebruiken.
Vindt u het terecht dat, wanneer iemand langer dan 13 weken terminaal is, de begeleiding van de huisarts als verdacht wordt gezien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met terminale begeleiding wordt gedoeld op zorg die in rekening gebracht kan worden met de NZa-prestatie «intensieve zorg». Naast terminale begeleiding kan met «intensieve zorg» de zorg thuis in rekening worden gebracht aan mensen met een verpleeghuisindicatie. Het gaat om een tarief per visite in de vorm van een Modernisering & Innovatie-verrichting (M&I-verrichting). De M&I-verrichting «intensieve zorg» is in het verleden tot stand gekomen in onderling overleg tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De omschrijving van terminale zorg binnen intensieve zorg, met inbegrip van de maximale termijn van 13 weken en het maximale aantal van 40 visites, is een definitie die zorgaanbieders en zorg-verzekeraars in het verleden zijn overeengekomen. Gelet op het antwoord op vraag 16 kan ik me voorstellen dat zorgverzekeraars bij huisartsen die onevenredig vaak terminale zorg langer dan 13 weken declareren, hierover in het kader van de materiële controle nadere toelichting bij die betreffende huisartsen vragen. Het is mogelijk dat dergelijke declaraties, waarvan de frequentie aanzienlijk afwijkt van het gemiddelde, goed verklaard kunnen worden. Het is gebruikelijk dat bij (materiële) controle vooral de aandacht uitgaat naar uitschieters en aanzienlijke afwijkingen van het gemiddelde; dan wordt daarvoor een toelichting en verklaring gevraagd aan de betreffende huisarts(en). Ik vind de stelling in de vraagstelling dat elke terminale zorg door huisartsen die langer duurt dan 13 weken als verdacht wordt gezien, dan ook niet terecht.
Wat vindt u ervan dat de verzekeraars zelfs verder gaan, door het aantal bezoeken te maximeren op 40? Vindt u het terecht dat een huisarts na 40 bezoeken tegen een stervende patiënt moet zeggen «Nu wordt het voor eigen rekening?»
Zoals aangeven bij het antwoord op vraag 17 is de omschrijving van terminale zorg binnen intensieve zorg, met inbegrip van de maximale termijn van 13 weken en het maximale aantal van 40 visites, een definitie die zorgaanbieders en zorgverzekeraars eerder met elkaar zijn overeengekomen.
Van belang is verder dat artsen altijd een reguliere lange visite kunnen declareren in geval van terminale begeleiding, zowel in het geval ze wel als niet een overeenkomst met de zorgverzekeraars hebben voor «intensieve zorg». Er is dus geen sprake van dat een huisarts tegen een stervende patiënt moet zeggen: «nu wordt het voor eigen rekening».
Kunt u begrijpen dat de huisarts die een paar tientjes moet terug betalen omdat deze volgens de zorgverzekeraar teveel zorg verleend zou hebben aan terminale patiënten, verbolgen is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 18.
Op welke wijze voeren andere zorgverzekeraars materiële controles uit?
Zorgverzekeraars bepalen zelf hoe zij binnen de geldende wet- en regelgeving de materiële controles uitvoeren. Zij kunnen hier o.a. spiegelinformatie en datamining bij gebruiken.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van het aantal materiële controles door alle zorgverzekeraars, en op welke grond tot die controle is besloten?
ZN heeft hier geen overzicht van. Wel maken zorgverzekeraars voorafgaand aan een jaar op hoofdlijnen hun geplande materiele controles kenbaar. De meeste zorgverzekeraars hebben deze geplande materiele controles op hun website gepubliceerd staan.
Kunt u de Kamer tevens laten weten wat de verwachte kosten zijn van de materiële kosten, alsmede de geraamde opbrengsten?
ZN heeft geen inzicht in de kosten die gemoeid zijn met het uitvoeren van de materiele controles bij huisartsen. Wel wordt door ZN in het jaarlijkse persbericht bekend gemaakt wat de zorgverzekeraars aan euro’s terugvorderen in de huisartsensector. In 2013 hebben de zorgverzekeraars voor € 329 miljoen teruggevorderd door controle (materieel en formeel) achteraf. Hiervan is 2% (€ 6,6 miljoen) door zorgverzekeraars bij huisartsen teruggevorderd.
Hoe hoog schatten de zorgverzekeraars het percentage (en of bedrag) dat gemoeid is met onterechte of frauduleuze declaraties in de huisartsenzorg?
Ik verwijs u hiervoor naar het persbericht van ZN en de toelichting hierop15. Hierin staat per zorgsoort aangegeven hoeveel zorgverzekeraars daadwerkelijk door controles vooraf hebben afgewezen en hoeveel zij daadwerkelijk hebben teruggevorderd door controles achteraf.
Wat zijn de macro-opbrengsten die bij huisartsen bij materiële controles de afgelopen jaren zijn teruggevorderd? Hoe zijn deze opbrengsten verdeeld over de zorgverzekeraars? Hoe is het verloop van deze opbrengsten de laatste vijf jaar? In hoeverre is de toezichthouder NZa op de hoogte van deze bedragen? In welke publicaties van de NZa is dit terug te vinden?
Voor wat betreft de macro-opbrengsten die bij huisartsen bij materiële controles door zorgverzekeraars de afgelopen jaren zijn teruggevorderd, verwijs ik u naar de jaarlijkse persberichten hierover van ZN16. Gegevens over hoe deze opbrengsten verdeeld zijn over de zorgverzekeraars zijn concurentieel en daarom niet openbaar. Uit deze persberichten is vrijwel geen trend over het verloop van deze opbrengsten te destilleren. De reden hiervan is dat de definitie die gehanteerd wordt in de uitvraag meerdere malen is aangepast.
De NZa is op de hoogte van deze bedragen omdat zij een kopie krijgt van de resultaten van de jaarlijkse uitvraag die ZN bij de zorgverzekeraars doet. De bedragen zijn in het «Samenvattend rapport Rechtmatige uitvoering Zorgverzekeringswet Deel 2, onderdelen financiële verantwoordingen, controle declaratiestromen en Compensatie Eigen Risico» dat de NZa jaarlijks uitbrengt.
Vindt u de inzet van (materiële) controle bij huisartsen in verhouding met bijvoorbeeld controles en opsporing van fraude of onterechte declaraties in de medisch specialistische zorg? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Zorgverzekeraars controleren risicogericht ofwel op basis van de omvang van het risico. De soort sector (bijvoorbeeld de huisartsensector of de medisch specialistische zorg) speelt daarin geen rol. Indien is gebleken dat er binnen de huisartsensector risico’s bestaan dan zullen zorgverzekeraars daar op controleren.
Is het terecht dat, naast het Macrobeheersingsinstrument (MBI) waarbij bij overschrijding van het voor huisartsenzorg geraamde budget een korting voor alle huisartsen kan plaatsvinden, ook nog een individueel tweede omzetplafond door verzekeraars wordt gecreëerd, waarbij huisartsen gekort kunnen worden op basis van statistische gegevens; in concreto: wanneer declaraties boven tweemaal de standaarddeviatie plaatsvinden – terwijl van fraude geen sprake is?10
Het is aan de individuele zorgverzekeraars om voor hun verzekerden zorg in te kopen op basis van prijs, kwaliteit en doelmatigheid. In de inkoopcontracten maken zorgverzekeraars afspraken met de huisartsen hoe zij invulling hieraan geven. Dit zijn privaatrechterlijke overeenkomsten. Dit heeft niets te maken met fraude.
Indien er vervolgens onverhoopt achteraf toch blijkt dat er een overschrijding op het kader huisartsenzorg of het kader multidisciplinaire zorg is, zal ik altijd een beheersinstrument (zoals het mbi) achter de hand moeten hebben om de overschrijding op macro-niveau te redresseren.
Worden op een dergelijke wijze niet bezuinigingen die zorgverzekeraars moeten realiseren onterecht afgewenteld op een bepaalde groep huisartsen, omdat zorgverzekeraars contractuele betalingsverplichtingen niet nakomen? Zo neen, waarom niet?
Voor de huisartsenzorg geldt niet dat zorgverzekeraars moeten bezuinigen, sterker nog in het Bestuurlijk Akkoord eerste lijn is afgesproken dat huisartsen ten opzichte van andere sectoren mogen groeien met 2,5%. Daarbij ga ik er vanuit dat zorgverzekeraars zich wel aan de contractuele betalingsverplichtingen houden. Echter, als in het contract is opgenomen dat in bepaalde gevallen een bedrag weer moet worden terugbetaald, dan moet de huisarts deze verplichting wel nakomen.
Vindt u het ook vreemd dat zorgverzekeraars enerzijds aangeven dat zij niet met individuele huisartsen onderhandelingen kunnen voeren over de zorginkoop, maar dat zij wel individuele huisartsen onderwerpen aan een intensieve materiële controle? Vindt u dat met elkaar in verhouding? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Zodra er een overeenkomst is gesloten tussen een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder hebben beiden het recht om na te gaan of de andere partij zich aan de afspraken houdt. Hoe de overeenkomst tot stand is gekomen speelt daarbij geen rol. Dat neemt niet weg dat ik het door huisartsen geschetste beeld van het «tekenen bij het kruisje» serieus neem. Om die reden heb ik in mijn brief van 20 maart 2015 (met kenmerk 738097-134299-CZ) aangegeven dat ik de NZa heb gevraagd om samen met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te inventariseren en te toetsen welke inkoopmodellen gebruikt worden bij de inkoop van huisartsenzorg. Ook heb ik in deze brief de sector uitgenodigd om nieuwe vormen en modellen voor zorginkoop aan te dragen die passen binnen de geldende wet- en regelgeving, zodat deze kunnen bijdragen aan een betere machtsbalans tussen zorgverzekeraars en (individuele) aanbieders bij de zorginkoop voor 2016.
Klopt het dat verzekeraar VGZ een zwijgclausule in haar huisartsencontract heeft opgenomen, waarmee zij de huisarts verbiedt – op straffe van een som van 1.000 euro – met patiënten over het contract met de zorgverzekeraar te spreken? Wat vindt u hiervan? Wat gaat u daaraan doen?11
In artikel 16 van de Algemene Inkoopvoorwaarden van zorgverzekeraar VGZ staat het volgende: «Voor berichten aan meerdere verzekerden tegelijk waarbij de merknaam van de Zorgverzekeraar wordt genoemd, behoeft de Zorgaanbieder de schriftelijke goedkeuring van de Zorgverzekeraar. Indien de Zorgaanbieder in strijd met het voorgaande handelt, is hij een direct opeisbare boete van EUR 1.000,0 aan de Zorgverzekeraar verschuldigd. De Zorgverzekeraar kan dan tevens deze overeenkomst beëindigen.»
VGZ heeft mij laten weten dat deze bepaling oorspronkelijk was bedoeld om het merk VGZ te beschermen tegen het ongeoorloofd en niet geautoriseerd gebruiken van de merknaam en het logo voor bijvoorbeeld eigen gewin en commerciële doelstellingen. Deze bepaling is opgenomen in alle contracten die VGZ sluit met zorgaanbieders en niet enkel van toepassing op contracten met huisartsen.
In de afgelopen periode kreeg deze bepaling een andere lading, omdat een aantal huisartsen zich jegens hun patiënten over VGZ had uitgelaten in bijvoorbeeld een brief die in de spreekkamer is uitgereikt. Onder huisartsen was vervolgens onrust en onduidelijkheid ontstaan over de toepassing van de clausule. VGZ heeft aan de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) nadrukkelijk bevestigd dat zij niet van plan is om de clausule ten aanzien van huisartsen toe te passen. Tevens heeft zij toegezegd de bepaling helderder te formuleren.
Overigens is het mij niet bekend of andere zorgverzekeraars ook een dergelijke bepaling in hun inkoopvoorwaarden hebben opgenomen. Gezien de situatie vind ik dat ook niet noodzakelijk om dit uit te zoeken.
Hoe verhoudt deze clausule zich tot de vrijheid van meningsuiting van de huisarts? Vindt u dit ook behoren tot het communicatiebeleid van de zorgverzekeraar waar u geen oordeel over heeft?12
Zie antwoord vraag 29.
Hebben meerdere zorgverzekeraars zulke zwijgmodules opgenomen in hun contracten? Wilt u dit uitzoeken als het u niet bekend is? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 29.
Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op hun gedrag bij de inkoop van huisartsenzorg, alsmede de wijze waarop zij materiële controle uitvoeren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt u een afschrift aan de Kamer sturen?
Ik vind het belangrijk dat kwaliteit en doelmatigheid van de zorg in het inkoopproces de aandacht krijgen die zij verdienen. Ik praat met zorgverzekeraars en zorgaanbieders over de vraag of dit het geval is. Naar mijn mening kan het inkoopproces verder verbeterd worden, met name waar het gaat om de wijze waarop de contractonderhandelingen in de praktijk verlopen. Om te borgen dat deze verbeteringen op een goede en snelle manier worden doorgevoerd, zal de NZa met nadere regelgeving opstellen die de planning van het inkoopproces verbeterd en de transparantie rond de inkoopprocedure en het inkoopbeleid vergroot.
De NZa houdt toezicht op de rechtmatige uitvoering van de Zvw door de zorgverzekeraars. Primair is het dan ook de taak van de NZa om te beoordelen of het gedrag van zorgverzekeraars geoorloofd is. Indien nodig kan de NZa ingrijpen door zorgverzekeraars aan te spreken op hun gedrag of door handhavingsinstrumenten in te zetten.