Berichten dat de totale advocaatkosten in de affaire Demmink meer gekost hebben dan aan de Kamer werd gemeld |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Demmink kost Staat meer dan aan Kamer werd gemeld»1 en «U betaalde 172.000 euro aan advocaatkosten voor Joris Demmink»?2
Ja.
Waarom heeft u de kosten die door de landsadvocaat in rekening zijn gebracht vanwege de affaire Demmink niet gemeld bij de beantwoording van eerdere vragen (d.d. 10 december 2014)?3
Aangezien de Kamervragen van 10 december 2014 betrekking hadden op de kosten die in de vijf jaren daarvoor waren gemaakt «voor de heer Demmink», is in de beantwoording daarvan gedetailleerd uiteengezet welke door hem gedeclareerde kosten van rechtsbijstand door het Ministerie zijn vergoed. In het Wob-besluit waaraan wordt gerefereerd in de berichtgeving van onder meer RTL Nieuws, gaat het echter niet om déze kosten maar om de kosten van inschakeling van de Landsadvocaat ten behoeve van de Staat zelf in een aantal aangelegenheden, waaronder dossiers die – soms indirect – verband hielden met de aan het adres van de heer Demmink geuite beschuldigingen. De Landsadvocaat heeft bijvoorbeeld opgetreden in een Wob-procedure die door Stichting De Roestige Spijker tegen het Ministerie van Veiligheid en Justitie was aangespannen omdat was geweigerd een document openbaar te maken. Een ander voorbeeld is het door diezelfde Stichting geïnitieerde en in 2014 gehouden voorlopig getuigenverhoor, waarbij een ambtenaar van het ministerie was opgeroepen. De Landsadvocaat heeft het ministerie als werkgever van die ambtenaar in deze kwestie van bijstand en advies voorzien. Deze kosten zijn dus niet «voor de heer Demmink» gemaakt, maar ten behoeve van de Staat.
Deelt u de mening dat de Kamer hiermee onvolledig is geïnformeerd, mede gelet op het feit dat gevraagd is wat de totale kosten zijn, die de afgelopen vijf jaar gemaakt zijn voor de heer Demmink in deze zaak, zoals advocaatkosten? Zo neen, waarom niet?
Nee. Voor de motivering verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de totale advocaatkosten in de affaire Demmink 172.000 euro bedragen?
Voor zover uw vraag ziet op de vergoeding aan de heer Demmink van de kosten van juridische bijstand, zoals bedoeld in het antwoord op vraag 2, kan ik u het volgende mededelen. Op 21 januari 2015 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer desgevraagd medegedeeld dat er in de vijf jaar voorafgaand aan de datum van de Kamervragen EUR 112.956,93 aan kosten van rechtsbijstand aan de heer Demmink was vergoed. Op 16 februari 2015 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer, in antwoord op de vraag wat de totale kosten zijn voor juridische bijstand die tussen 2007 en 2010 zijn gemaakt voor de heer Demmink, vervolgens gemeld dat de in deze periode vergoede kosten EUR 16.343,46 bedroegen. Vóór 2007 is er één factuur van EUR 12.032,69 vergoed in het kader van een procedure voor de Raad voor de Journalistiek. Ik hecht eraan op te merken dat voor al deze declaraties geldt dat zij reeds in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur openbaar zijn gemaakt en zijn te vinden op rijksoverheid.nl.
Sinds de antwoorden van mijn ambtsvoorganger op de vragen van uw Kamer is nog een declaratie van de heer Demmink ontvangen voor juridische bijstand die voor vergoeding in aanmerking komt, namelijk de juridische bijstand in het kader van de civiele procedure tegen het Algemeen Dagblad. Deze declaratie bedraagt EUR 21.243,17 en zal op korte termijn openbaar worden gemaakt. In verband met de uitspraak in die procedure zijn tevens de proceskosten van ruim EUR 6.000 vergoed.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de belastingbetaler, dat een ex-topambtenaar, die verdachte is in een zedenzaak, op een dergelijke manier wordt bijgestaan? Zo neen, waarom niet?
Voor deze vraag verwijs ik naar de eerdere antwoorden op Kamervragen waarin mijn ambtsvoorganger de grondslag voor zijn besluit om de kosten van de heer Demmink in een drietal juridische procedures te vergoeden, nader uiteen heeft gezet.
Het bericht betreffende Qatar Airways |
|
Barbara Visser (VVD), Henk Leenders (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving1 2 dat de CEO van Qatar Airways tijdens een persconferentie heeft gedreigd met een blokkade voor het vergeven van commerciële contracten aan Nederlandse bedrijven in Qatar in het kader van het WK in reactie op het niet toekennen van meer landingsrechten?
Ja.
Heeft de CEO van Qatar Airways een dergelijke boodschap ook aan u overgebracht?
Ik ben niet benaderd door de heer Al Baker.
Wat vindt u van deze geuite boodschap? Welke stappen onderneemt u richting Qatar en Qatar Airways?
Het beeld kan ten onrechte zijn ontstaan dat Nederland een beleid voert dat zich specifiek richt op het belemmeren van markttoegang voor luchtvaartmaatschappijen uit de Golfstaten. Dit is uitdrukkelijk niet het geval. Nederland respecteert de afspraken die er zijn met deze landen.
Voor uitleg over het Nederlandse beleid op dit punt wordt verwezen naar de nadere brief over de uitvoering van de motie Bashir/ Elias over oneerlijke concurrentie en duiding van de uitspraken in Nieuwsuur (Kamerstuk 31 936, nr. 269).
Om eventuele misverstanden over het Nederlandse beleid uit de wereld te helpen, is Qatar langs bovenstaande lijn nader geïnformeerd.
Herkent u zich in de kritiek van de EVO dat de maatregel om voorlopig geen landingsrechten uit te breiden verkeerd kunnen uitpakken voor Nederland als distributieland? Zo ja, welke actie gaat u hiertoe ondernemen?
De wens van EVO om meer verkeersrechten te verlenen aan buitenlandse vrachtmaatschappijen is ons bekend. Recent zijn hierover ambtelijk gesprekken met EVO gevoerd en ik zal ook zelf op korte termijn met EVO spreken. Het Bureau Seabury heeft een onderzoek uitgevoerd naar kansrijke luchtvrachtstromen en corridors. De Kamer is over dit onderzoek geïnformeerd bij brief van 25 februari jl. Uit dit onderzoek blijkt dat op Schiphol 25 luchtvrachtmaatschappijen opereren op een groot aantal sleutelbestemmingen voor vracht. Daarmee heeft Schiphol het meest open regime en de meeste luchtvrachtmaatschappijen ten opzichte van haar Europese concurrenten. Het beleid van Nederland ten aanzien van de onderhandelingen met de Golfstaten (zie bovenstaande antwoord op vraag 3) verandert niets aan dit algemene beeld.
De door Seabury geschetste capaciteitsontwikkelingen en kansen en bedreigingen worden met alle stakeholders, waaronder EVO, besproken. Daar waar mogelijkheden zijn om additionele routes van en naar Nederland toe te voegen die een toegevoegde waarde hebben, moeten we die uiteraard niet laten liggen. Hiervoor is een constructieve dialoog met alle betrokkenen en vervolgens een verstandige afweging noodzakelijk. Daar zet ik mij voor in.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Luchtvaart van 4 juni 2015 beantwoorden?
Dat is bij deze gebeurd.
Het bericht ‘Bestuur gaat te ver, vinden Leidse studenten’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bestuur gaat te ver, vinden Leidse studenten»?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit bericht in het licht van de recente discussie over de betrokkenheid en medezeggenschap van studenten bij hun eigen onderwijs?
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht. Het bericht vermeldt dat verschillende studentenorganisaties in Leiden een open brief hebben gestuurd aan het College van Bestuur (CvB) van de Universiteit Leiden (UL). In deze brief geven de studentenorganisaties hun visie op de wijze waarop de UL talentontwikkeling en zelfontplooiing van haar studenten het best kan bevorderen en hoe bepaalde beleidsmaatregelen die gericht zijn op het bevorderen van studiesucces daarop inwerken. De studenten vinden dat er meer ingezet moet worden op kwaliteit en het bieden van ruimte voor zelfontplooiing naast de studie. Het CvB heeft de studenten hierop een antwoordbrief gestuurd waarin het aangeeft hetzelfde doel te hebben als de studenten, namelijk ruimte scheppen voor zelfontplooiing. Het CvB is van mening dat studiesuccesbevorderende maatregelen ervoor zorgen dat studenten in de loop van hun studie meer tijd overhouden voor extra activiteiten. Het CvB geeft aan het signaal van de studenten serieus te nemen en over de aangekaarte thema’s verder met hen in gesprek te willen gaan. Een eerste reactie van de studenten op de antwoordbrief is positief.
Naar ik heb begrepen vindt het goede gesprek tussen het CvB en de Universiteitsraad (UR), waarin ook studenten zijn vertegenwoordigd die de open brief hebben ondertekend, regelmatig plaats. De studenten hebben in hun brief hun standpunt bekrachtigd. Ik constateer dat de betrokkenheid van studenten aan de Universiteit Leiden bij hun eigen onderwijs groot is en dat het CvB er voor openstaat om daarover met de medezeggenschap in gesprek te gaan.
Hoe kijkt u tegen het signaal van deze studentenvertegenwoordigingen aan met betrekking tot de wijze waarop in Leiden binnen de experimentmogelijkheden ingezet wordt op een bindend studieadvies (bsa) in het tweede studiejaar?
Ik zie dat de studenten in Leiden aan hun bestuur laten weten dat zij graag een breed gesprek met hen voeren over de inzet van studiesuccesbevorderende maatregelen, waaronder ook de inzet van het bsa in het tweede jaar. De reactie van het bestuur laat zien dat het signaal van de studenten serieus genomen wordt. Het CvB overlegt regelmatig met de studentgeledingen over ontwikkelingen in het onderwijs. Naar aanleiding van de open brief heeft het bestuur de studentfracties voorgesteld om in de komende, reeds geplande overleggen de door de studenten aangekaarte thema’s rond studiesuccesbevorderende maatregelen te agenderen. Daarop hebben de opstellers van de brief positief gereageerd. Ik vind het goed om te merken dat thema’s die studenten aan de orde stellen onderwerp zijn in de gesprekken van de medezeggenschap en het bestuur.
Deelt u de mening dat dit bericht en de brief die hier aanleiding toe waren2 duidelijk maken dat er van draagvlak voor deze maatregel bij de medezeggenschap geen sprake meer is? Zo nee, waarom niet. Zo ja, waarom deelt u deze opvatting niet?
Nee, die mening deel ik niet. Dit experiment is eerder besproken met de medezeggenschap en er bestaan heldere afspraken tussen de UR en het CvB over de uitvoering van het experiment. Dat de studentorganisaties die de brief verzonden hebben positief reageren op de reactie van het CvB, geeft mijns inziens aan dat in Leiden het bestuur en de UR het gesprek blijvend aangaan.
Heeft u al zicht op resultaten vanuit het Leidse bsa-experiment wat betreft de effecten op studenten en studieprestaties?
Nee, daarop heb ik op dit moment geen zicht. De eerste bindende studieadviezen in het tweede jaar zullen in augustus gegeven worden. De UL zal zelf een evaluatie uitvoeren in het komende najaar. Daarbij zullen zowel studenten als docenten betrokken zijn. De resultaten van deze evaluatie worden besproken met de UR. Over de resultaten zal de UL ook aan mij rapporteren. Het gehele experiment zal ik evalueren na afloop van het experiment in 2018.
Bent u bereid om, gezien het beperkte aantal deelnemers aan het bsa-experiment en het ontbreken van draagvlak in Leiden, dit experiment niet verder te continueren na afloop en geen onderdeel te laten zijn van de nieuwe kwaliteitsafspraken?
Voor het voortijdig staken van dit lopende experiment zie ik geen aanleiding. Dat het aantal deelnemers aan dit experiment beperkt is, ligt in lijn met de ruimte die instellingen hebben om verschillende instrumenten in te zetten op een wijze die past bij de eigen onderwijsvisie en het profiel van de instelling. Ik hecht aan de variëteit die ontstaat doordat instellingen hierin verschillende keuzes maken. Daarbij is ook een experiment dat beperkt in omvang is waardevol.
In 2018 zal dit experiment door mij geëvalueerd worden. Deze evaluatie zal ik uw Kamer doen toekomen. De vraag of we het bindend studieadvies na het eerste jaar wettelijk mogelijk willen maken, komt dan aan de orde.
Ongelukken in praktijklokalen op vmbo-scholen |
|
Paul Ulenbelt (SP), Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe is het mogelijk dat sinds 2009 bij controles door de Inspectie SZW op scholen in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs – die bij eerdere inspecties slecht presteerden – de veiligheid bij het leren werken met machines in 64% van de situaties nog steeds niet op orde is?1 2
De maatregelen die de scholen sinds 2009 hebben genomen om de gesignaleerde overtredingen op te heffen waren op het moment van inspectie niet toereikend om alle risico’s in de scholen in voldoende mate te voorkomen of beperken.
Welke maatregelen heeft u sinds 2009 genomen om ervoor te zorgen dat het leren werken met machines in praktijklokalen op vmbo-scholen verbetert?
Het veilig werken met machines in praktijklokalen op vmbo-scholen is primair de verantwoordelijkheid van de scholen. De onderwijssector, met name de Voion (het arbeidsmarkt en opleidingsfonds voortgezet onderwijs) ondersteunt de scholen bij het invullen van die verantwoordelijkheid met hulpmiddelen, zoals de arbocatalogus-VO. Deze arbocatalogus bevat ook de normen voor het veilig werken in vak- en praktijklokalen.
Daarnaast heeft Voion in het kader van een programmalijn Veilig, gezond & vitaal werken voor de praktijklessen in het vmbo verschillende veiligheidsmappen ontwikkeld in samenwerking met platforms, zoals platform vmbo BWI en Consortium Beroepsonderwijs.
In de afgelopen 3 jaren zijn tijdens de zogenaamde landelijke docentendagen van deze platforms workshops over veiligheid in het praktijklokaal verzorgd. Tevens zijn dit jaar door Voion 3 regionale bijeenkomsten over veiligheid in praktijklokalen verzorgd voor preventiemedewerkers in het VO. Verder werkt Voion samen met de NVON (vereniging voor biologie-, natuurkunde- en scheikundedocenten) aan het terugdringen van gevaarlijke stoffen bij practica bij de vakken biologie, natuurkunde en scheikunde.
De Inspectie SZW voert herinspecties uit bij overtreders. De sancties die bij herinspecties worden opgelegd zijn zwaarder dan bij initiële inspecties. Op basis van herinspecties in 2014 concludeert de Inspectie dat de scholen inmiddels op de goede weg zijn bij het verbeteren van de veiligheid. Het handhavingspercentage is van 64% in 2013 gedaald naar 13% in 2014. In april is de factsheet die hierover rapporteert gepubliceerd.
Hoeveel leerlingen en docenten hebben blijvende schade ondervonden vanwege een ongeval in het praktijklokaal op een vmbo-school vanwege het onveilig werken met machines en het blootgesteld worden aan gevaarlijke stoffen? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht sturen (uitgesplitst naar de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014)?
De meest recente Arbobalans (2014) geeft aan dat van alle sectoren de werknemers in de informatie- en communicatiesector (0,8%), de financiële dienstverlening (1,2%) en het onderwijs (1,3%) de kleinste kans hebben op een ongeval dat leidt tot letsel en verzuim.
De Arbobalans bevat geen informatie over ongevallen met leerlingen.
Uit onderzoeken van de Inspectie SZW van gemelde ongevallen blijkt het volgende.
In de 14 jaren 1998 – 2009, 2012 en 20133 hebben machineongevallen en ongevallen met gevaarlijke stoffen in het onderwijs geleid tot 162 slachtoffers onder docenten, medewerkers en leerlingen. Daarvan vielen er 27 in het vmbo, waarvan 21 een leerling. Deze vielen allen in 2009 of eerder. In 2012 en 2013 zijn geen ongevallen met machines of gevaarlijke stoffen in het vmbo geregistreerd, en in 2014 zijn er 2 gemeld.
Hoeveel boetes zijn er uitgedeeld aan vmbo-scholen vanwege het onveilig werken met machines en he blootgesteld staan aan gevaarlijke stoffen in praktijklokalen en hoeveel praktijklokalen zijn gesloten vanwege het herhaaldelijk in gebreke blijven van het faciliteren van veilige praktijklokalen? Kunt u een overzicht hiervan aan de Kamer zenden voor de jaren 2010 t/m 2014?
In de periode 2010–2014 zijn in het voortgezet onderwijs 39 boetes opgelegd, waaronder na een stillegging. Daarvan 6 in het vmbo. In onderstaande tabel is dat uitgesplitst.
Boetes in het voortgezet onderwijs (SBI 8531 en 8532) in de periode 2010–2014.
Totaal aantal boetes (mede n.a.v. stillegging)
Waarvan n.a.v. een ongevalmelding1
Waarvan in het vmbo (SBI 85312)
2010
6
3
2
2011
5
5
–
2012
9
8
1
2013
14
8
1
2014
5
5
2
totaal
39
29
6
betreft ongevallen met leerlingen, docenten en medewerkers.
Bent u bereid om scherper toe te zien op veilige praktijklokalen op vmbo-scholen en onveilige praktijklokalen direct te sluiten wanneer er op een onveilige manier met machines wordt gewerkt of leerlingen en docenten worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen? Zo nee, waarom niet?
Volgens de Inspectie zijn de scholen die de gezondheid en veiligheid niet op orde hadden inmiddels op de goede weg bij het verbeteren van de veiligheid. De scholen die nog tekortschieten krijgen te maken met herinspecties en een toenemend strenge aanpak totdat ook zij de zaken op orde hebben.
Deelt u de mening dat vmbo-scholen in praktijklokalen zich strikt aan de arboregelgeving dienen te houden, omdat leerlingen na het succesvol doorlopen van de opleiding ook op de arbeidsmarkt te maken krijgen met strikte arboregelgeving en het werken in een veilige omgeving onderdeel is van het curriculum van de opleiding? Zo ja, bent u van mening dat leerlingen die op dit moment in onveilige praktijklokalen aan het leren zijn dit onderdeel voldoende kunnen beheersen nu blijkt dat 64% van de praktijklokalen niet op orde is?
Scholen dienen zich aan de arboregelgeving te houden. Ik vind dat leerlingen in een gezonde en veilige omgeving moeten kunnen leren en opgeleid worden om later gezond en veilig te kunnen werken. De laatste inspecties wijzen uit dat scholen die hierop tekort schoten op de goede weg zijn. In het najaar van 2014 was bij 87% van de geïnspecteerde schoollocaties de veiligheid in de praktijklokalen op orde.
Het afschaffen van statiegeld en het opnieuw niet nakomen van gemaakte afspraken over het gebruik van PVC in verpakkingsmateriaal door de supermarktketens |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Klopt het dat dat de supermarktketens opnieuw niet aan de voorwaarden voor het afschaffen van het statiegeld voldoen, zoals in Brandpunt wordt gemeld?1
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is net als vorig jaar de aangewezen instantie om te toetsen of het verpakkende bedrijfsleven voldoet aan de prestatiegaranties die in de Raamovereenkomst Verpakkingen afgesproken zijn.
De ILT heeft dit jaar de vier relevante prestaties getoetst, te weten:
Uit de toetsing door de ILT bleek dat aan de prestatiegarantie voor PVC niet voldaan is. Het rapport van de ILT is gebundeld met de rapportage over de milieueffectenanalyse van de Raamovereenkomst Verpakkingen en de onderzoeken naar zwerfafval op 18 juni jl. aan uw Kamer aangeboden, met de brief over ondermeer het besluit over statiegeld op grote PET-flessen.
Kunt u reageren op de constateringen van Recycling Network en aangeven welke gevolgen dit zal hebben voor de afschaffing van het statiegeld?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u reageren op de conclusies van Radar dat het onderzoek dat voor de afschaffing van statiegeld pleitte (uitgevoerd door TNS Nipo) een niet-neutrale vraagstelling gebruikt die aanstuurt op het afschaffen van statiegeld?2
Het onderzoek waar u naar verwijst, is een onderzoek dat gedaan is in opdracht van het verpakkende bedrijfsleven. Het is aan de partijen zelf om te bepalen wat ze willen onderzoeken. Mijn besluit is gebaseerd op de uitkomsten van de toetsing van de prestatiegaranties door de ILT. Daarbij zijn ook de uitkomsten van de volgende onderzoeken betrokken:
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het volgende Algemeen overleg Grondstoffen en Afval voorzien op 25 juni 2015?
Ja.
Het gebruik van een softwarefout door de Amerikaanse inlichtingendiensten |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het grootste deel van veilige internetverbindingen is kapot»?1 Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de «LogJam bug», die ervoor zorgt dat belangrijke versleutelingsprotocollen te omzeilen zijn?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het wetenschappelijk artikel, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat de National Security Agency (NSA) de kwetsbaarheden in belangrijke versleutelingsprotocollen heeft gebruikt om beveiligde communicatie af te luisteren?2
In het wetenschappelijk artikel wordt, naast een uitleg van de Logjam bug, gespeculeerd over de mogelijkheden van de NSA of andere statelijke actoren om als passieve aanvaller (die het internetverkeer tussen een server en een klant uitsluitend registreert en probeert te ontcijferen) het verkeer te kraken. De onderzoekers stellen dat in veelgebruikte communicatieprotocollen (voor beveiligde internetverbindingen, voor geauthentiseerde toegang tot afgeschermde netwerken, of voor mailsystemen) een vercijfermethode gebruikt wordt die gezien de huidige stand van de techniek niet meer veilig geacht wordt, zeker niet als men bescherming tegen grote statelijke actoren nastreeft.
Inlichtingen- en veiligheidsdiensten geven geen inzicht in de wijze waarop zij hun inlichtingen verzamelen in verband met de bescherming van bronnen, modus operandi en actueel kennisniveau. Om die reden is het niet mogelijk een oordeel te geven of de hypothese van de wetenschappers correct is.
In zijn algemeenheid kan ik u wel aangeven dat, dit in lijn met eerdere adviezen van het NCSC, het van belang is om cryptografische producten op de juiste wijze in te stellen en te gebruiken en dat deze instellingen naar de stand der techniek dienen te worden bezien. Het NCSC heeft reeds eerder geadviseerd om van langere sleutellengtes gebruik te maken dan in het artikel worden genoemd.
Onderschrijft u de waarneming van de wetenschappers dat gebruik van de nu onthulde kwetsbaarheden in versleutelingsprotocollen een zeer aannemelijke verklaring biedt voor de beveiligde informatie, waarvan afgelopen jaar duidelijk is geworden dat de NSA erover beschikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u het belang van betrouwbare vormen van informatiebeveiliging voor een goed functionerende digitale samenleving? Hoe verhoudt zich dat tot het gebruik of zelfs het actief aanbrengen van kwetsbaarheden door overheden?
Zoals in de tweede Nationale Cyber Security Strategie (NCSS-2) is aangegeven is cybersecurity, of informatiebeveiliging als onderdeel daarvan, een randvoorwaarde voor privacy en economische en maatschappelijke groei. De in de NCSS-2 ingezette acties richten zich dan ook op het vinden van een balans tussen veiligheid, vrijheid en economische en maatschappelijke groei.
Zoals eerder in de Eerste Kamer, naar aanleiding van de motie van het lid De Vries (PvdA) (Kamerstuk CVIII, nr. N), aangegeven, hecht het kabinet aan het delen van informatie met belangendragers om de impact van kwetsbaarheden te vermijden.
Ik steun het gebruik van beveiliging voor legale doeleinden. Daar waar de overheid in de persoonlijke levenssfeer van burgers treedt, dient dit altijd van een wettelijke basis en solide waarborgen voorzien te zijn.
Ter versterking van de digitale veiligheid van Nederland en het beperken van de criminaliteit stimuleer ik ook het melden van kwetsbaarheden, onder meer met het beleid voor responsible disclosure. Ook internationaal hecht het kabinet hier sterk waarde aan en zal het belang van responsible disclosure dan ook blijven uitdragen.
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Gesthuizen (SP) over het gebruik van omstreden spionagesoftware door de politie (kenmerk 566118), brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten beschikken, testen en gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. De verwerving van dergelijke middelen vindt bij de politie onder geheimhouding plaats. Zoals reeds aangegeven, is het gebruikelijk dat inlichtingen- en veiligheidsdiensten geen inzicht geven in de wijze waarop zij inlichtingen verzamelen in verband met de bescherming van bronnen, modus operandi en het actueel kennisniveau. Ik kan hier derhalve geen nadere informatie over verstrekken.
Bij de uitvoering van hun wettelijke taken kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten stuiten op onbekende kwetsbaarheden op het internet. Indien zij stuiten op significante kwetsbaarheden die de belangen van gebruikers op het internet kunnen schaden, dan zullen belangendragers geïnformeerd worden.
Indien de politie bij de uitoefening van haar taken op kwetsbaarheden stuit, waarvan bekend is dat het nog niet eerder onderkende kwetsbaarheden betreft en die de belangen van gebruikers op het internet kunnen schaden, dan zal in samenwerking met het NCSC worden bezien op welke wijze en welke termijn de informatieverstrekking plaatsvindt.
Er kunnen echter wettelijke bepalingen (de wettelijke plicht tot het beschermen van bronnen of actueel kennisniveau) of operationele redenen zijn, die openbaarmaking van kwetsbaarheden (tijdelijk) in de weg staan.
Geconstateerde kwetsbaarheden hoeven overigens niet noodzakelijkerwijs betrekking te hebben op alle gebruikers van het internet, maar kunnen ook specifieke doelgroepen betreffen. Belangendragers zijn dan ook niet per definitie alle gebruikers van internet, dit verschilt per casus. Daarbij wordt het belang van informatieverstrekking afgewogen tegen het belang van geheimhouding en bronbescherming. De diensten werken nauw samen met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en dragen zo vanuit hun expertise bij aan het vergroten van de weerbaarheid van de Nederlandse samenleving in het digitale domein.
Deelt u de mening dat overheden de veiligheid van de digitale samenleving ondermijnen door kwetsbaarheden niet te melden, maar te gebruiken om zich toegang tot informatie en systemen te verschaffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit gedrag zich tot internationale afspraken om de veiligheid van de digitale samenleving te vergroten?
Zie antwoord vraag 4.
Maken de Nederlandse inlichtingendiensten en de politie ook gebruik van onbekende kwetsbaarheden? Zo ja, hoe beoordeelt u de ondermijning van de veiligheid die door dit gebruik veroorzaakt wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat de Nederlandse overheid om met al dan niet bewust aangebrachte kwetsbaarheden in software en hardware? Ondersteunt u de actieve opsporing van dergelijke kwetsbaarheden? Wordt er in aanbestedingen rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van kwetsbaarheden? Worden kwetsbaarheden, die ontdekt worden, altijd gemeld zodat andere gebruikers zich hiertegen kunnen beveiligen?
De Nederlandse overheid is er zich van bewust dat hard- en software kwetsbaarheden kan bevatten. Vanuit het NCSC worden, conform haar reguliere rol, partners en achterban van Rijk en vitale sectoren op dagelijkse basis geadviseerd over kwetsbaarheden in hard- en software en de wijze waarop deze kunnen worden verholpen, bijvoorbeeld door uitvoeren van updates. In Nederland, wordt middels de ontstane praktijk van responsible disclosure, ofwel het op verantwoorde wijze openbaar maken van kwetsbaarheden actief door overheid, bedrijfsleven en beveiligingsonderzoekers en ethische hackers samengewerkt aan het opsporen en verhelpen van kwetsbaarheden.
Bij inkooptrajecten wordt onder meer gewerkt met de beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties van het NCSC. Thans worden deze geactualiseerd, waarbij aandacht zal zijn voor het opnemen van het onderwerp responsible disclosure in deze beveiligingsrichtlijnen. De geactualiseerde versie zal nog dit jaar worden gepubliceerd.
Zoals reeds aangegeven zullen belangendragers worden geïnformeerd over significante kwetsbaarheden die de belangen van gebruikers op het internet kunnen schaden. Er kunnen echter wettelijke bepalingen (de wettelijke plicht tot het beschermen van bronnen of actueel kennisniveau) of operationele redenen zijn, die openbaarmaking van kwetsbaarheden (tijdelijk) in de weg staan.
Hoe informeert het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) bedrijven en burgers bij de ontdekking van ingrijpende kwetsbaarheden als bij deze «LogJam bug»? Welke mogelijkheden zijn er om de risico’s van deze kwetsbaarheid te minimaliseren?
Het NCSC heeft direct na de publicatie van het wetenschappelijke artikel d.d. 20 mei jl. over kwetsbaarheden in: VPN (Virtual Private Networks, ofwel beveiligde tunnels bv ten behoeve van thuiswerken), TLS (Transport Layer Security, bv voor de beveiliging van web en mailverkeer) en SSH (Secure Shell, bv voor het op afstand beheren van servers) conform haar reguliere rol contact gelegd met haar partners en haar achterban van Rijk en vitale sectoren en deze geïnformeerd over de in het paper genoemde kwetsbaarheid. Dit sluit aan op eerdere adviezen over kwetsbaarheden in deze protocollen. Indien het bij kwetsbaarheden noodzakelijk is om burgers van handelingsperspectief te voorzien dan wordt gebruik gemaakt van de samen met de Minister van Economische Zaken en ECP3 ingerichte website www.veiliginternetten.nl.
Uiteraard blijft het NCSC deze problematiek nauwgezet volgen en zal indien noodzakelijk gepaste actie ondernemen. Het is belangrijk om hierbij aan te geven dat de staande beveiligingsadviezen, zoals de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor Transport Layer Security, ofwel TLS, hiermee onverminderd van kracht blijven. Door het toepassen van deze richtlijnen, wordt de impact van de kwetsbaarheid geminimaliseerd. Deze richtlijnen zijn voor een ieder te vinden op www.ncsc.nl. In deze richtlijnen is reeds ingegaan op de in het paper genoemde soort kwetsbaarheden en het advies is dan ook om producten consequent in te stellen volgens een hoge standaard van beveiliging.
Specifiek ten aanzien van Open VPN NL, het door de AIVD (NBV) goedgekeurde product voor beveiligd thuiswerken (tot en met het niveau Departementaal Vertrouwelijk), kan aangegeven worden dat het conform het inzetadvies niet vatbaar is voor de genoemde kwetsbaarheid.
Dit in combinatie met het feit dat de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties, zoals gebruikt bij de DigiD-assesments, thans worden aangevuld met de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor TLS, geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de kwetsbaarheden een majeure impact op de overheid hebben. Een aanvullend onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Voert het NCSC of een andere partij onderzoek uit naar de mate waarin de Nederlandse digitale infrastructuur, in het bijzonder die van de overheid, getroffen is door deze kwetsbaarheid? Zo nee, wilt u hiertoe opdracht geven?
Zie antwoord vraag 8.
Nieuwe onthullingen over wapenleveranties Turkije aan jihadisten Syrië |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het exclusieve artikel1 van persbureau Reuters over trucks vol wapens en munitie die de Turkse inlichtingendienst naar jihadisten in Syrië vervoerd zou hebben?
Ja.
Hoe beoordeelt u de verklaringen van Turkse officieren van justitie en gendarmeries dat zij onder meer raketonderdelen, munitie en mortiergranaten aangetroffen hebben bij vier trucks die aangehouden en onderzocht zijn?
Mede in het licht van de eerdere beantwoording van Kamervragen over de smokkel van wapens en munitie naar ISIS en Jabhat al Nusra via Turkije op 13 februari jl., en de brief die ik uw Kamer stuurde op 28 april jl. over hetzelfde onderwerp (Kamerstuk 27 925 nr. 535), kan nogmaals worden bevestigd dat het kabinet bekend is met de diverse berichten over vermeende steun via Turkije aan jihadistische organisaties in Syrië en Irak. Op basis van deze artikelen, en de daarin genoemde onderzoeken en geciteerde personen, kan daarover nog steeds geen conclusie worden getrokken. Turkije spreekt deze beweringen consequent tegen en herhaalt consequent dat het dergelijke steun niet verleent.
In dit verband dient te worden herhaald dat Turkije belangrijke redenen heeft om terrorisme te bestrijden. Zo is het in het verleden met enige regelmaat het slachtoffer geworden van terroristische aanslagen, zowel op eigen grondgebied als in het buitenland. Turkije heeft dan ook al lange tijd geleden ISIS en Jabhat al Nusra op de nationale terrorismelijst geplaatst. Ook speelt Turkije een actieve rol op het gebied van contra-terrorisme, als covoorzitter van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF). Daarnaast is Turkije samen met Nederland voorzitter van de Foreign Terrorist Fighters (FTF)-werkgroep binnen de anti-ISIS-coalitie. Uit de eerste bijeenkomst die in dit kader plaatsvond op 7 april jl. te Istanbul, alsmede de tweede bijeenkomst in Den Haag op 8 juni jl., bleek weer dat het tegengaan van terrorisme, inclusief het tegengaan van ISIS en Jabhat al Nusra, voor Turkije een prioriteit is.
Wat vindt u ervan dat officieren van justitie, gendarmeries en politieagenten die optreden tegen wapentransporten naar jihadisten in Syrië, nu zelf gearresteerd en vervolgd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat ze onder meer worden aangeklaagd voor spionage en pogingen tot omverwerping van de Turkse regering? Zo ja, hoe beoordeelt u deze bizarre aanklachten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe geloofwaardig vindt u de uitleg van president Erdogan dat de onderzochte trucks humanitaire hulp zouden hebben vervoerd naar Turkmenen? Waarom zou zulk vervoer door de inlichtingendienst plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er sprake is van politieonderzoek dat heeft uitgewezen dat er wapenonderdelen vervoerd werden naar een kamp op de Syrische grens dat gebruikt werd door Al Qaeda?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraken2 van Turkse oppositieleider Kılıçdaroğlu die beweert de beelden gezien te hebben van bommen aan boord van de trucks en heeft bevestigd dat er wapens aan boord waren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de vicevoorzitter van de regeringspartij AKP, verantwoordelijk voor Buitenlandse Zaken, dat de bewuste wapens en munitie bestemd waren voor het Vrije Syrische Leger?
Zie antwoord vraag 2.
Komt deze berichtgeving overeen met de documenten over «Adana-gate» die de Kamer u eerder heeft doen toekomen?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nu wel bereid uitgebreider te reageren dan drie zinnen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het leveren dan wel doorlaten van wapens, munitie en jihadisten door Turkije richting Syrië en Irak «dweilen met de kraan open» is?
Turkije werkt eraan om de smokkel van wapens en munitie, en de doorreis van jihadisten, tegen te gaan. Dat de grens tussen Turkije aan de ene kant, en Syrië en Irak aan de andere kant, ooit voor 100% zou kunnen worden gesloten, is niet realistisch, gegeven de lengte van de grens en de gesteldheid van het terrein waar hij doorheen loopt. Juist daarom werkt Nederland nauw samen met Turkije bij het tegengaan van Foreign Terrorist Fighters, onder andere door het beter uitwisselen van informatie.
Bent u bereid opheldering te vragen bij de Turkse regering, contact te zoeken met de Turkse oppositie en alsnog te pleiten voor onafhankelijk internationaal onderzoek naar de steun van Turkije aan jihadisten in Syrië en Irak?
Nee. Hiervoor is ook internationaal geen enkel draagvlak.
Het bericht “Ambtenaren: geen 'bolletjesvluchten' vanaf Eindhoven Airport” |
|
Marith Volp (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over bolletjesvluchten vanaf Eindhoven Airport?1
Ja.
Is het waar dat er een vertrouwelijke ambtelijke nota is, waarin wordt gesproken over het verbieden van vluchten van Curaçao en Aruba naar Eindhoven Airport? Zo ja, kunt u de Kamer voorzien van de gehele tekst van die nota? Zo nee, wat is er niet waar en hoe moet de nota (of de citaten uit die nota) wel gelezen worden?
Wat is de status van de betreffende nota?
Hoe groot is de kans dat met deze vluchten van Curaçao en Aruba naar de regionale luchthaven Eindhoven Airport de sluis voor drugsimport via bolletjesslikkers wordt open gezet?
Kunt u garanderen dat er voldoende veiligheidsvoorzieningen aanwezig zijn indien dit soort intercontinentale vluchten via Eindhoven Airport gaan? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de relativerende reactie van de directie van Eindhoven Airport dat het allemaal wel mee zal vallen omdat het vakantievluchten en geen drugstransporten zijn?
Wat doen Curaçao en Aruba zelf aan controles en hoe helpt Nederland hierbij?
Beide landen zijn zelf verantwoordelijk voor zowel de bestrijding van criminaliteit op de luchthavens ter plaatse als het voorkomen van drugssmokkel vanaf die luchthavens. De Nederlandse hulp voor het verder verbeteren van de controles bestaat naast financiële steun uit het geven van adviezen en delen van kennis en expertise. Tijdens het Justitieel Vierpartijen Overleg in Sint Maarten heb ik met mijn collega van Curaçao ook afspraken gemaakt over de controles aldaar.
Voorziet u andere risico’s voor de veiligheid bij intercontinentale vluchten? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6. Alle inspanningen van de overheid zijn erop gericht mogelijke risico's te beperken.
Zou het kunnen zijn dat ook andere intercontinentale vluchten om deze reden wellicht niet zouden kunnen vliegen via de regionale vluchthavens?
Zie het antwoord op vraag 8. Het 100%-controleregime geldt alleen voor vluchten uit Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint Maarten, Suriname en Venezuela.
Wie draait op voor de kosten van mogelijke extra controles op Eindhoven Airport?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6.
Hoe is het mogelijk dat dit ambtelijk advies wordt gegeven nadat Arkefly en Eindhoven Airport hun plannen realiseren, overeenkomstig het Nederlandse luchtvaartbeleid?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6.
Is er niet of te weinig afgestemd bij de formulering van het beleid tussen de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie?
Het 100% controlebeleid voor vluchten vanuit landen met een hoog bolletjesslikkersrisico is een maatregel die 10 jaar geleden is ingesteld om de problematiek rondom bolletjeslikkers op Schiphol aan te pakken. Het intercontinentaal vliegen vanaf Eindhoven was toen niet aan de orde. Zodra het voornemen van de luchtvaartmaatschappij om te vliegen op Eindhoven vanuit een land met een hoog bolletjesslikkersrisico bekend was, is intensief tussen alle betrokken ministeries afgestemd en contact opgenomen met de relevante partijen.
Mogelijke wapenleveranties aan Boko Haram via Turkish Airlines |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over vermeend transport van wapens via Turkish Airlines naar Nigeria?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het getapte en gepubliceerde telefoongesprek tussen een medewerker van Turkish Airlines en een adviseur van toenmalig premier van Turkije, Erdogan?
Het kabinet kan de echtheid van dit telefoongesprek niet beoordelen, en beschikt ook niet over eigenstandige informatie hierover.
Klopt het dat de medewerker van Turkish Airlines zich erover beklaagt dat hij een aantal malen heeft gebeld met de vraag tegen wie de wapens die door Turkish Airlines naar Nigeria worden vervoerd, zullen worden ingezet, en dat hij worstelt met de vraag of de wapens tegen moslims of christenen zullen worden ingezet?
Zie antwoord vraag 2.
Mag worden aangenomen dat toenmalig premier Erdogan van deze telefoongesprekken op de hoogte was, nu het gesprekken betrof met zijn adviseur Varank?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de authenticiteit van het telefoongesprek – dat op YouTube staat2 – na te gaan en bij de Turkse regering om opheldering te vragen?
Nee. Er is te weinig bevestigde informatie om een Nederlandse diplomatieke interventie te rechtvaardigen, in een zaak die primair de relatie tussen Turkije en Nigeria betreft.
Acht u het denkbaar dat Turkish Airlines inderdaad met toestemming van premier Erdogan wapens getransporteerd heeft naar Nigeria?
Het kabinet acht zich niet aangewezen te speculeren over onbevestigde berichten.
Acht u het denkbaar dat deze wapens bestemd waren voor de radicaalislamitische terreurbeweging Boko Haram? Klopt het dat hierover door de Turkse oppositie vragen zijn gesteld?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat Turkish Airlines voor 49 procent in handen is van de Turkse overheid? Hoe beoordeelt u de ontkenning van Turkish Airlines dat de luchtvaartmaatschappij wapens vervoerd zou hebben naar Nigeria?
Voor zover bekend is Turkish Airlines inderdaad voor 49% eigendom van de Turkse overheid. Zie verder de antwoorden op vragen 6–7.
Hoe verhoudt deze ontkenning zich tot uitspraken van de Nigeriaanse marine3 dat Turkish Airlines via Lagos wapens vervoerd heeft, die op 11 maart 2014 in Nigeria aangekomen zouden zijn?
Het kabinet wijst erop dat het vervoer van wapens op zich niet verboden is. Aangaande dit bericht geldt eveneens dat het kabinet niet wenst te speculeren over onbevestigde berichten.
Heeft u kennisgenomen van de analyse van de United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC)4 over handel in wapens in West-Afrika, waarin melding wordt gemaakt van onder meer wapenleveranties via de lucht en van buiten Afrika, alsmede corruptie bij overheids- en veiligheidsfunctionarissen als bron van wapenleveranties?
Ja.
Acht u het denkbaar dat elementen binnen de Nigeriaanse autoriteiten en/of strijdkrachten betrokken zijn bij wapenleveranties aan Boko Haram?
Het kabinet acht het niet aangewezen hierover te speculeren.
Bent u bereid te pleiten voor onafhankelijk internationaal onderzoek naar de wapenleveranties aan Boko Haram, bijvoorbeeld door het Comité van de VN-Veiligheidsraad inzake Al Qaeda en aanverwante organisaties of UNODC?
Er zijn al verschillende organisaties die illegale wapenhandel onderzoeken, onder andere UNODC. Bij gelegenheid zal Nederland niet nalaten om te wijzen op het belang van onderzoek naar de vraag hoe Boko Haram aan zijn wapens komt.
Het artikel ‘MIT-regeling voor advies- en haalbaarheidsprojecten MKB overtekend’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «MIT-regeling voor advies- en haalbaarheidsprojecten MKB overtekend»1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT)-regeling voor advies- en haalbaarheidsprojecten voor mkb’ers al binnen twee dagen was overtekend en dat mkb’ers nu al geen aanvragen meer kunnen doen voor deze instrumenten?
MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) is een laagdrempelig en aantrekkelijk instrument met als doel om innovatie bij het midden- en kleinbedrijf te stimuleren. Regio’s (provincies) en het Ministerie van Economische Zaken werken dit jaar voor het eerst samen aan de uitvoering van de MIT vanuit een gezamenlijke «instrumentenkoffer». Daarmee wordt beoogd nationale en regionale innovatiestimuleringsinstrumenten zo veel mogelijk te harmoniseren en onderling te verbinden. Dit heeft duidelijke voordelen voor het mkb, zoals een betere herkenbaarheid van de instrumenten en aansluiting op de regionale netwerken van ondernemers. Onderdeel van de harmonisering en verbinding is een gelijktijdige openstelling van de instrumenten, landelijk en in alle regio’s.
Ook heeft de MIT dit jaar de nodige publiciteit gegenereerd, niet alleen via de netwerken van de topsectoren maar ook door de voorlichtingsbijeenkomsten door de regio’s. Dit alles tezamen verklaart naar mijn mening de grote belangstelling voor het instrument.
Hoeveel projecten en/of ondernemers kunnen, zover bekend en los van de gesloten inschrijving, als gevolg van het first come first serve-principe geen gebruik maken van de MIT-regeling in 2015?
Het landelijk budget voor de MIT-kennisvouchers is op dit moment licht overschreven, met 406 aanvragen waar er ruimte is voor 400. Het landelijk budget voor de MIT-innovatieadvies- en de MIT-haalbaarheidsprojecten is tweemaal overschreven met een aangevraagd budget van ruim € 8 mln. bij een beschikbaar budget van bijna € 4 mln. Ook is er een overschrijving op de budgetten van deze instrumenten van de regio’s Zuid (Zuid-Limburg, Noord-Brabant en Zeeland), Zuidvleugel (Zuid-Holland) en de Noordvleugel (provincie Utrecht), peildatum 28-05-2015.
Op basis van de ingediende aanvragen is nog niet aan te geven hoeveel projecten en/of ondernemers uiteindelijk wel of niet gebruik kunnen maken van de MIT-regeling in 2015. Zo vindt er nog een inhoudelijke toets op de projecten plaats. Op grond daarvan zullen naar verwachting nog aanvragen afvallen omdat de projecten niet binnen de agenda’s van de topsectoren passen of omdat ze van onvoldoende kwaliteit zijn. Vorig jaar viel 40% van de aanvragen voor haalbaarheidsprojecten om deze redenen af.
Kunt u de stand van zaken in kaart brengen wat betreft de aanvragen voor de andere MIT-instrumenten? Kunt u dit uitsplitsen naar regio’s?
Het andere instrument waarvoor aanvragen kunnen worden ingediend zijn de MIT-R&D-samenwerkingsprojecten. Deze worden toebedeeld volgens een tender. Projectvoorstellen kunnen tot 1 september (regionaal) of 15 september (landelijk) worden ingediend. Hiervoor zijn nog nauwelijks aanvragen ontvangen omdat deze zoals gebruikelijk bij een tender aan het einde van de openstellingsperiode binnenkomen.
Zoals ik in het AO Bedrijvenbeleid en Innovatie van 10 maart jl. heb toegezegd, streef ik ernaar om rondom de begrotingsbehandeling 2016 van mijn ministerie de Kamer inzicht te geven in de resultaten van de verschillende subsidieonderdelen van MIT 2015 en de verdeling daarvan over de verschillende regio’s.
Welk bericht van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) ontvangen ondernemers die dit jaar als gevolg van de overtekening geen gebruik kunnen maken van de MIT-regeling?
Een mkb’er wiens aanvraag door budgetuitputting wordt afgewezen, ontvangt een brief waarin staat dat het budget is uitgeput en dat als gevolg daarvan de aanvraag wordt afgewezen op grond van het tweede lid van artikel 4.25 van de Algemene wet bestuursrecht.
Wat zegt dit bericht volgens u over de hoogte van het budget van de MIT-regeling?
De totale subsidieomvang van € 50,5 mln. voor dit jaar sluit goed aan bij het totale gevraagde subsidiebedrag voor het MIT 2014 van € 48 mln. Hoe groot de totale vraag aan subsidies voor 2015 zal zijn, is nog niet bekend omdat er alleen nog cijfers zijn over MIT-kennisvouchers, MIT-innovatieadvies- en MIT-haalbaarheidsprojecten. De belangstelling voor de R&D-samenwerkingsprojecten is nog niet bekend omdat voorstellen tot september kunnen worden ingediend. Dan wordt ook pas duidelijk wat de totale vraag aan MIT-subsidies voor dit jaar is.
Ten slotte is de omvang van de budgetten voor de verschillende subsidieonderdelen uit MIT 2015 mede gebaseerd op ervaringen in 2013 en 2014. EZ volgt samen met de provincies het verloop van de indiening van aanvragen nauwgezet. Dit najaar zullen EZ, provincies en het MKB bespreken wat de gewenste aanpassingen zijn voor het MIT in 2016. De hoogte van de budgetten voor de verschillende onderdelen van MIT maakt daar onderdeel van uit.
In hoeverre verhoudt dit bericht zich tot het amendement Van Veen / Vos, waarmee een extra bedrag van € 20 miljoen beschikbaar werd gesteld voor versterking van het innovatieve MKB?2
In mijn brief aan uw Kamer van 9 maart jl. over de invulling van het amendement Van Veen/Vos (34 000 XIII, nr. 17), heb ik voorgesteld om in 2015 en 2016 elk € 5,5 mln. toe te voegen aan de € 30 mln. die EZ beschikbaar heeft voor MIT. Het subsidiebedrag vanuit het Rijk voor 2015 komt als gevolg van het amendement uit op € 35,5 mln. Door de samenwerking met de regio’s/provincies komt daar nog € 15 mln. bij, waardoor het totaal op € 50.5 mln. uitkomt.
Het resterende deel van € 9 mln. uit het amendement zal ingezet worden voor de instrumenten IPC (€ 6 mln.) en SBIR (€ 3 mln.) voor de jaren 2015 en 2016.
In de Slotwet van het Ministerie van Economische Zaken over het jaar 2014 meldt u dat er € 9,5 miljoen van de MIT wordt doorgeschoven naar 2015; welk effect heeft deze vertraging in de bevoorschotting op de uiteindelijke toekenningen ten laste van 2014?3
In de Slotwet is vermeld dat er in 2014 uiteindelijk € 9,5 miljoen minder is uitgegeven aan de MIT dan dat er bij Najaarsnota beschikbaar was. Het betreft hier een verschuiving van de kasuitfinanciering. Dat heeft niets te maken met de verplichtingen die voor het MIT in 2014 zijn aangegaan. De lagere (kas)uitgaven in de Slotwet worden vooral veroorzaakt doordat de betalingen op de tweede call in 2014 lager uitvielen dan aanvankelijk werd aangenomen. De bevoorschotting van deze projecten zal hierdoor voor het merendeel in 2015 en 2016 plaatsvinden.
Bent u bereidt om te onderzoeken of de ondernemers die geen gebruik kunnen maken van de MIT-regeling vanwege de overtekening toch tegemoet kunne worden gekomen? Z|o ja welke mogelijkheden ziet u daarvoor?
In een Bestuurlijk Overleg tussen EZ, de provincies en de topsectoren van 4 juni jl. zijn de cijfers over de belangstelling tot nog toe voor MIT aan de orde geweest. Daar is de gezamenlijke conclusie getrokken dat het mkb voor EZ, de provincies en de topsectoren een belangrijke prioriteit is. Daarom is er afgesproken dat EZ, de provincies en de topsectoren later dit jaar – als de cijfers rond de belangstelling voor MIT definitief zijn en we een compleet beeld hebben – de samenwerking op MIT en de hoogte van de budgetten nader zullen bezien. Ik zal uw Kamer dit najaar informeren over de uitkomsten van dit overleg.
Bent u bereid om, in de voorbereiding op de begroting voor het jaar 2016, te onderzoeken of het budget voor de MIT-regeling verder verhoogd kan worden, met als doel het mkb te stimuleren om in samenwerking te komen tot innovatie?
Zie antwoord op vraag 6.
Het bericht 'Seksueel misbruik bij boeddhisten in Nederland' |
|
Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «seksueel misbruik bij boeddhisten in Nederland»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat uw reactie is op dit bericht, waaruit blijkt dat boeddhistische monniken en leraren zich in Nederland schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik van (minderjarige) leerlingen?
Op basis van de informatie van het Openbaar Ministerie (OM) en de politie kan ik niet vaststellen of boeddhistische monniken en/of leraren zich schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik. Ik kan het echter ook niet uitsluiten. Het is immers mogelijk dat zich feiten hebben voorgedaan waar de politie en het OM geen kennis van hebben. Wanneer iemand van mening is dat zich strafbare feiten hebben voorgedaan, kan daarvan aangifte worden gedaan bij de politie. Er zijn enkele meldingen en aangiftes bekend, maar die hebben tot op heden niet geleid tot een strafrechtelijke veroordeling.
Heeft u zicht op de omvang van dit misbruikschandaal? Zo ja, kunt u aangeven om welke omvang het gaat? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te onderzoeken om welke schaal het gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen onderneemt u teneinde te voorkomen dat seksueel misbruik wederom plaatsvindt bij religieuze instellingen, zoals eerder bij de Rooms Katholieke Kerk en nu bij de Boeddhisten?
Religieuze instellingen vallen onder de reikwijdte van de regeling die voorziet in een gratis verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor vrijwilligers (zie de Beleidsregels vergoeding verklaring omtrent het gedrag voor vrijwilligers; Stcrt. 2015, 6425). Dit houdt in dat als die organisaties zelf hun verantwoordelijkheid nemen voor een eigen integriteitsbeleid, hun vrijwilligers de VOG kosteloos kunnen aanvragen. Op die manier wordt voor religieuze instellingen een financiële drempel weggenomen om vrijwilligers te laten screenen voordat zij bij de religieuze instellingen aan de slag gaan.
In overleg met de Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) is de werkset «een veilige kerk» ontwikkeld, als aanvulling op de meer algemene werkset «in veilige handen», met daarin onder meer werkvormen, gedragscodes en meldprotocollen om de veiligheid van kwetsbare groepen binnen organisaties te vergroten. Hiermee worden religieuze instellingen geholpen vorm te geven aan hun eigen integriteitsbeleid.
Tevens is medio mei jl. de campagne «Seksueel grensoverschrijdend gedrag. Maak er een punt van» van start gegaan. De campagne heeft als doel seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen in organisaties waar vrijwilligers werken met kwetsbare groepen, zoals minderjarigen of mensen met een verstandelijke beperking. Deze campagne wordt ondersteund door het NOC*NSF voor het bereiken van alle sportclubs, door de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk en Movisie voor het bereiken van het vrijwilligerswerk en door het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, voor het bereiken van de kerkelijke organisaties. Organisaties – waaronder dus ook religieuze instellingen – worden weer extra gewezen op het belang van preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Wat is uw reactie op het feit dat er in ieder geval in twee gevallen wel naar de politie is gestapt, maar geen aangifte is gedaan? In hoeverre worden de mogelijkheden van aangifte kenbaar gemaakt bij de slachtoffers die naar de politie stappen?
Het is een goede zaak dat men met informatie over mogelijke misstanden naar de politie is gegaan. Deze informatie is toentertijd ook beoordeeld door de politie. Er is toen door de melders inderdaad geen aangifte gedaan. Wat hun overwegingen daarbij waren, is mij niet bekend. De meldingen zijn wel opgenomen en vastgelegd door de politie. Op basis van de toen verkregen inlichtingen is onvoldoende aanleiding gezien ambtshalve een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Over het algemeen maakt het feit dat plegers van zedendelicten veelal bekenden zijn van hun slachtoffers het voor slachtoffers moeilijk om naar de politie te stappen. In antwoord op vragen van het lid Rebel (PvdA) ben ik hier recent nader op ingegaan.2 Daar heb ik ook de praktijk van het informatieve gesprek voor slachtoffers van zedendelicten toegelicht, waarin een goede en objectieve voorlichting over het doen van aangifte een kernpunt is. Een zeker ontmoedigend effect van het informatieve gesprek kan nooit helemaal worden uitgesloten. Het strafproces kent nu eenmaal een aantal moeilijke en zware stappen voor een slachtoffer.
Wat vindt u van de invulling van de rol van de Boeddhistische Unie Nederland, die geen ruchtbaarheid heeft gegeven aan signalen van ernstig misbruik? Welke rol ziet u in de toekomst voor hen weggelegd? In hoeverre bent u hierover met hen in gesprek?
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de Boeddhistische Unie Nederland (BUN) om te voorkomen dat boeddhistische monniken en/of leraren zich schuldig maken aan (seksueel) misbruik. Dit geldt evenzeer voor vergelijkbare organisaties bij andere religies. Ik ben over dit onderwerp niet in gesprek met de BUN.
Op welke manier probeert u, in samenwerking met derden, het toezicht te verbeteren in religieuze instellingen en bij religieuze samenkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat de overheid doen teneinde het taboe rondom seksueel misbruik te doorbreken, zodat er ook eerder melding gemaakt wordt?
In de overheidscampagne «Voor een veilig thuis» wordt in het najaar van 2015 aandacht besteed aan seksueel misbruik. Deze campagne is gericht op omstanders, omdat de naaste omgeving belangrijk is bij het stimuleren van het doen van een melding bij seksueel misbruik. Hiermee geeft de overheid gevolg aan de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NR) om structurele publieksvoorlichting te organiseren om seksueel misbruik herkenbaar en bespreekbaar te maken.3
Daarnaast is vorig jaar gestart met een specifieke online-jongerencampagne over huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel misbruik. Deze online campagne krijgt dit jaar een vervolg. Deze campagne is erop gericht om onveilige situaties in huiselijke kring, waaronder seksueel misbruik, bespreekbaar te maken onder jongeren en om hen handelingsmogelijkheden te bieden.
Kunt u aangeven welke opvang- en zorgmogelijkheden er zijn voor slachtoffers in Nederland?
Slachtoffers van seksueel misbruik die na langere tijd hulp zoeken, hebben verschillende mogelijkheden. Dit kan variëren van een individueel gesprek met de huisarts (die een slachtoffer eventueel kan doorverwijzen voor meer specialistische hulp), een gesprek met lotgenoten of dialoog met de dader tot professionele psychologische hulpverlening in de GGZ. Slachtoffers kunnen ook terecht bij de Hulplijn seksueel misbruik. Daar kan geadviseerd worden welke hulp het beste bij de situatie van het slachtoffer past. Slachtoffers kunnen daarbij doorverwezen worden naar de juiste hulpverleners. De Hulplijn kan ook anoniem gebeld worden.
Ook via Veilig Thuis, het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, kunnen slachtoffers doorgeleid worden naar hulp die het beste bij hun situatie past.
Tevens bestaan er diverse websites waar slachtoffers van seksueel geweld terecht kunnen voor hulp en informatie. De website www.seksueelgeweld.info van Movisie is bijvoorbeeld een wegwijzer voor het vinden van geschikte hulpverlening voor volwassenen en kinderen.
Voor de acute fase na seksueel misbruik of verkrachting is sinds 2012 een aantal centra seksueel geweld (CSG) geopend die slachtoffers van seksueel misbruik opvang bieden. In die centra werken artsen, verpleegkundigen, politie, psychologen, maatschappelijk werkers en seksuologen samen om goede zorg te bieden.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft het initiatief genomen om een landelijk dekkende infrastructuur voor een multidisciplinaire aanpak van huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel geweld tot stand te brengen. Daarin wordt de werkwijze van de CSG’s betrokken.
De NR gaat overigens dossieronderzoek verrichten binnen de jeugd-GGZ om meer te weten te komen over de behandeling die minderjarige slachtoffers van seksueel geweld krijgen. Als kinderen in de jeugd-GGZ geholpen worden vanwege seksueel misbruik, weten we namelijk niet welke behandeling zij krijgen. De interventiemogelijkheden zijn bekend, maar er is nog niet voldoende zicht op de vraag of (minderjarige) slachtoffers deze interventies ook krijgen. De NR zal de resultaten van dit onderzoek in de loop van 2016 publiceren.
Welke mogelijkheden ziet u voor vervolging van de daders als het misbruik in sommige gevallen tientallen jaren is verzwegen? Welke mogelijkheden ziet u voor slachtoffers als de daders al zijn overleden?
Er kan altijd aangifte gedaan worden van een zedenmisdrijf. Wanneer strafbare feiten zijn verjaard of de daders zijn overleden, bestaat geen mogelijkheid tot strafvervolging meer. Het is dan op de eerste plaats van belang dat slachtoffers – indien zij dit wensen – emotionele en praktische ondersteuning krijgen, bijvoorbeeld van familie of Slachtofferhulp Nederland. Verder kunnen slachtoffers van seksueel misbruik waarvan de schade niet is vergoed in aanmerking komen voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Deze uitkering is een financiële tegemoetkoming voor het overkomen leed en voor eventuele financiële schade (bijvoorbeeld kosten voor psychologische hulp) die door het misbruik is ontstaan.
Of een feit verjaard is, hang af van het soort feit. Sinds 1 april 2013 kunnen ernstige zedenmisdrijven tegen kinderen met een straf van 8 jaar en langer niet meer verjaren. Zo geldt geen verjaringstermijn meer voor verkrachting, aanranding en voor gemeenschap met kinderen onder de 16 jaar. De verjaringstermijn is niet alleen afgeschaft voor ernstige zedenmisdrijven die na 1 april 2013 zijn gepleegd, maar geldt ook voor misdrijven die op dat moment nog niet zijn verjaard. Voor zedenmisdrijven tegen personen boven de achttien jaar geldt een verjaringstermijn van 20 jaar.
Het toegenomen antibioticagebruik bij kippen en de antibiotica-doelstelling |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat er een toename is in de hoeveelheid gebruikte antibiotica bij kippen, en dat dit de doelstelling, een daling van 70% in antibioticagebruik eind dit jaar ten opzichte van 2009, in gevaar brengt?1
Ja, ik ben bekend met het feit dat in 2014 het antibioticumgebruik bij vleeskuikens is toegenomen. Dit blijkt uit de registratie van het gebruik van antibiotica door de veehouderijsectoren. Dit is gepubliceerd in het rapport van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) over het gebruik van antibiotica bij landbouwhuisdieren in 2014. Onze reactie op dit rapport is op 27 mei 2015 aan uw Kamer gestuurd (TK 29 683, nr. 200).
De SDa geeft aan dat de stijging mogelijk het gevolg is van een meer verantwoord gebruik van antibiotica in de vleeskuikensector, waarbij vleeskuikens niet meer in de eerste levensweek (bij een laag gewicht) worden behandeld, maar op een later moment (bij een hoger gewicht wanneer er duidelijke klinische ziekteverschijnselen optreden) waardoor meer antibiotica nodig is. Of deze verschuiving de toename in afdoende mate kan verklaren, vraagt volgens de SDa nadere analyse. Overigens is de reductie in het antibioticumgebruik die de vleeskuikensector sinds 2009 heeft gerealiseerd procentueel hoger dan die van andere sectoren.
Kunt u reageren op het feit dat er grote verschillen zijn in de hoeveelheid antibioticagebruik tussen pluimveehouders? Kunt u uiteenzetten welke stappen ondernomen zullen worden om ook de pluimveehouders die nu grote hoeveelheden antibiotica gebruiken naar een vermindering in antibioticagebruik te sturen?
De SDa constateert in zijn rapport dat de verschuiving van bedrijven in het actiegebied die veel antibiotica gebruiken naar gebieden met laag antibioticagebruik stagneert. De SDa dringt erbij dierhouders en dierenartsen en alle ketenpartners op aan om extra inspanningen te leveren om het gebruik verder te reduceren. Dit advies onderschrijven wij. De stijging van het gebruik in de pluimveehouderij is zorgelijk. Wij hebben hierover gesproken met de sector. De sector deelt deze zorg, voert een analyse uit naar de achterliggende oorzaken en neemt op korte termijn maatregelen om het gebruik te verminderen, waaronder een aanscherping van de aanpak en sanctionering van bedrijven in het actiegebied en aanscherping van het verplicht verbeterplan in IKB voor bedrijven met een antibioticumgebruik in het signaleringsgebied.
Voor de langere termijn is verdere inzet op verbetering van de diergezondheid voor alle dieren nodig. Veehouders, dierenartsen en ketenpartners zijn hier primair voor verantwoordelijk. Veehouders moeten in overleg met hun dierenarts in het wettelijk verplichte bedrijfsgezondheidsplan maatregelen opnemen die de diergezondheid op het bedrijf kunnen verbeteren. In dit kader zal de vleeskuikensector een analyse maken van de kritische succesfactoren die kunnen bijdragen aan een laag antibioticumgebruik. De geïdentificeerde succesfactoren kunnen vertaald worden naar gerichte bedrijfsverbeterplannen.
Voor de overige maatregelen verwijzen we u naar de genoemde brief van 27 mei jl. In deze brief hebben wij ook toegelicht hoe wij willen komen tot vormgeving van het beleid voor de periode 2016 – 2020. Daarbij hebben we aangegeven dat verbetering van diergezondheid en preventieve diergezondheidsmaatregelen een belangrijke pijler vormen voor ons vervolgbeleid. Begin 2016 informeren wij u over de uitwerking van dit vervolgbeleid.
Overweegt u gedwongen maatregelen om de gezondheid van pluimvee (bijv. een warme vloer, lage stofhoeveelheden en makkelijk bereikbaar schoon drinkwater en gezond voer) te bevorderen, en daarmee de hoeveelheid antibioticagebruik te doen afnemen? Zo ja, op welke termijn gaat u hiervoor regelgeving invoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u reageren op het feit dat met deze resultaten de doelstelling voor eind 2015 op antibioticagebied niet gehaald zal worden? Welke stappen gaat u ondernemen om deze doelstelling alsnog te halen?
Na een periode van forse reductie van het veterinaire antibioticumgebruik, is de daling van het gebruik afgevlakt. Het antibioticumgebruik in de vier grote veehouderijsectoren (inclusief vleeskuikens) is in 2014 gedaald met 4% ten opzichte van 2013. Zoals de SDa concludeert, lag het in de lijn van de verwachting dat de snelle daling in het veterinair antibioticumgebruik geleidelijk tot stilstand zou komen. De totale reductie van het gebruik in deze vier sectoren eind 2014 is 58,1% sinds 2009.
Zoals aangegeven in de brief van 27 mei jl. vinden wij de afvlakking van de daling een zorgelijke ontwikkeling. Hoewel de realisatie van de reductiedoelstelling eind 2015 lastig zal worden, blijft onze doelstelling gericht op 70% reductie van het antibioticumgebruik ten opzichte van 2009. De SDa geeft aan dat verdere reductie ook mogelijk is. Dit vergt aanvullende inspanningen van de sectoren en dierenartsen. We zijn blij dat de sectoren en dierenartsen dit oppakken en diverse maatregelen treffen om een verdere reductie te realiseren. Met de afvlakking van de daling vangt volgens de SDa echter ook een nieuwe periode aan, die vraagt om reflectie. Dit jaar benutten wij dan ook om met alle betrokken partijen het vervolgbeleid voor na 2015 vorm te geven, gericht op een verdere vermindering van risico’s van resistentievorming en resistentiespreiding.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Dierenwelzijn voorzien op 23 juni 2015?
Ja.
Verkeershufters die minder vaak gepakt worden |
|
Barbara Visser (VVD), Ockje Tellegen (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u uw stelling dat door trajectcontroles de uitstoot van CO2, fijnstof en geluidproductie daalt, nader onderbouwen? Uit welk onderzoek blijkt dat en hoe is dat in de Nederlandse praktijk vastgesteld?
Trajectcontroles zorgen voor een verlaging van zowel de gemiddelde snelheid als de spreiding van snelheden. De effecten van verandering van snelheid op de uitstoot van CO2, fijnstof en geluidsproductie zijn onder andere beschreven in het onderzoek1 dat ik u bij mijn brief van 28 november 20112 heb gestuurd, voorafgaand aan de verhoging van de algemene snelheidslimiet naar 130 km/u.
Deze verbanden tussen snelheid en emissies zijn bevestigd in onderzoek van TNO uit 2015 (CO2-emissiefactoren voor de snelweg), metingen en berekeningen van emissies van fijn stof door TNO voor/na de invoering van de 80-km/u zones en het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012.
Sinds wanneer is de vermindering van CO2-uitstoot een doelstelling van trajectcontroles? Waar is dit vastgelegd, wat zijn de doelstellingen en wanneer zijn deze doelstellingen in uw ogen bereikt? Hoe verhoudt zich dit met het uitgangspunt dat bronbeleid het meest effectieve instrument is om de vermindering van CO2-uitstoot van autoverkeer te realiseren?
De landelijke CO2-doelstelling vormt geen aanleidingtot het instellen van trajectcontroles. Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 22 april 20153 hebben trajectcontroles als gevolg dat de CO2 -productie daalt. Het doel van trajectcontroles is naleving van de geldende snelheidslimiet (zoals ook aangegeven in de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 28 januari 20154 en mijn brief van 14 november 20145). Bij het vaststellen van een lokale snelheidslimiet wordt rekening gehouden met lokale factoren zoals verkeersveiligheid, geluid en luchtkwaliteit.
Hoe verhoudt het antwoord onder 11 van de eerdere vragen inzake het bericht dat verkeershufters minder vaak gepakt worden1 dat trajectcontroles ook dienen voor milieudoeleinden, zich tot de antwoorden op eerdere vragen inzake het bericht dat de automobilist de klos is2, waarin wordt aangegeven dat verkeershandhaving gericht is op het verbeteren van de naleving van verkeersregels? Wanneer is verkeersveiligheid nu doorslaggevend en wanneer zijn milieudoeleinden dat? Hoe is deze afweging gemaakt? Indien het milieudoeleinden betreft, is het dan niet altijd een tijdelijke maatregel, gelet op de verbetering van de luchtkwaliteit, de CO2-uitstoot en de geluidsreductie in de afgelopen jaren?
Zoals hierboven aangegeven, is het doel van trajectcontrolesystemen het handhaven van de geldende snelheidslimiet. Een belangrijk criterium bij de selectie van locaties voor de plaatsing van trajectcontroles is dan ook de mate waarin de snelheidslimiet wordt overschreden.
Milieudoeleinden en verkeersveiligheid zijn de directe aanleiding voor het vaststellen van een lokale snelheidslimiet die afwijkt van de standaardsnelheid van 130 km/u op snelwegen. Trajectcontroles zorgen ervoor dat de geldende limiet ook daadwerkelijk wordt nageleefd. Zodoende dragen trajectcontroles, zoals benoemd in antwoord 11 van de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 22 april 20158, bij aan zowel de verkeersveiligheid als milieudoeleinden. Het beleid is er op gericht om de snelheidslimiet op zo veel mogelijk trajecten te verhogen tot 130 km/u zodra dat kan binnen de randvoorwaarden van verkeersveiligheid en milieu.
Kan inzichtelijk worden gemaakt hoeveel en welke trajectcontroles worden ingezet voor milieudoeleinden? Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle trajectcontroles ten behoeve van milieudoeleinden, met daarbij de opbrengsten van de boetes in de afgelopen vijf jaren?
Zoals aangegeven is het doel van trajectcontroles de naleving van de geldende snelheidslimiet. De wettelijke kaders voor luchtkwaliteit, geluid en natuur spelen een rol bij het vaststellen van de lokale snelheidslimiet. De opgelegde boetebedragen voor alle wegvakken met trajectcontroles zijn opgenomen in de tabel bij antwoord 8.
De doelstellingen voor geluid zijn vastgelegd in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer («SWUNG»). De basis voor het luchtkwaliteitsbeleid is vastgelegd in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit op basis van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Voor beide onderwerpen wordt jaarlijks een nalevingsverslag / monitoringsrapportage opgesteld waarin de situatie wordt getoetst aan de doelstellingen. Het snelhedenbeleid is erop gericht om op locaties waar dat kan binnen de randvoorwaarden van verkeersveiligheid en milieu, de snelheidslimiet te verhogen tot 130 km/u.
Welke milieudoelstellingen worden er per trajectcontrole nagestreefd (geluid en/of fijnstof en/of andere), hoe worden deze gemonitord en zijn deze doelstellingen inmiddels al niet behaald? Wat is de (wettelijke) basis van deze doelstellingen: wet- en regelgeving en/of bestuurlijke afspraken of anders?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de inzet van de trajectcontroles met milieudoeleinden nog steeds legitimeren als blijkt uit de luchtkwaliteitsrapportage Monitoringsrapportage NSL 2014 (Kamerstuk 30 175, nr. 203) dat alle normen qua fijnstof en stikstof langs de snelwegen worden behaald in Nederland? Zo nee, wanneer worden deze controles dan stopgezet?
Het doel van trajectcontroles is naleving van de geldende snelheidslimiet. Bij het vaststellen van een snelheidslimiet voor een wegvak wordt rekening gehouden met lokale factoren zoals verkeersveiligheid, geluid en luchtkwaliteit. Het snelhedenbeleid is erop gericht om plaatselijke snelheidslimieten te verhogen, indien verbeterde omstandigheden daar voldoende ruimte voor geven. Dat betekent echter niet dat na het verhogen van een lokale snelheidslimiet de daar aanwezige trajectcontroles automatisch komen te vervallen. Zoals aangegeven in mijn brief van 28 november 2011 is handhaving van de maximumsnelheid niet alleen van belang bij snelheidslimieten van 80km/u, maar ook bij hogere snelheidslimieten zoals 100km/u of 130 km/u.
Welke (financiële) middelen zijn er ingezet om de zogenoemde geluidsdoelstellingen te realiseren en wat is de voortgang? Wat is de bijdrage van de trajectcontroles aan geluidsreductie? Wat is de bijdrage van overige middelen, zoals bronbeleid, stil asfalt en de geluidsschermen die zijn neergezet?
Zoals aangegeven in het Actieplan omgevingslawaai van Rijkswegen 2008–20139 worden de kosten voor geluidmaatregelen langs Rijkswegen voor deze periode geschat op ca € 400mln. In het Actieplan omgevingslawaai van Rijkswegen 2013–201810 worden de kosten voor de daaropvolgende periode (2013–2018) voorzichtig geschat op € 300 mln. Deze kosten voor de periode vanaf 2013 zijn verdeeld over de jaarlijkse naleving van geluidproductieplafonds, het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) en aanlegprojecten, waarin ook wordt geanticipeerd op naleving van geluidproductieplafonds in toekomstige jaren.
Zoals aangegeven in het Actieplan 2013–2018 is het aantal woningen met een hoge geluidsbelasting (>65dB) met 37% gedaald tussen 2006 en 2011. De grootste bijdrage aan deze daling wordt geleverd door werkzaamheden bij aanlegprojecten waarin met name geluidschermen en ook stille wegdekken (die ook tot het bronbeleid worden gerekend) zijn aangebracht.
Trajectcontroles zorgen voor een lagere gemiddelde snelheid en daarmee ook voor een (beperkte) daling van het geluidsniveau. De aanwezigheid van trajectcontroles wordt in de huidige geluidberekeningen momenteel -in tegenstelling tot bij luchtkwaliteit- echter niet meegenomen.
Kunt u een overzicht geven van de trajectcontroles ten behoeve van de verkeersveiligheid (ook hier graag een overzicht van de opbrengsten per trajectcontrole van de boetes in de afgelopen vijf jaren)? Is onderzocht of en in welke mate de trajectcontroles daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de verbetering van de verkeersveiligheid? Zo ja, wat zijn de resultaten van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De onderstaande tabel bevat per traject de snelheidslimiet en de hoogte van het totale opgelegde boetebedrag op grond van de wet Mulder voor de afgelopen vijf jaar (2010 – 2014).11 Het opgelegde boetebedrag is niet exact gelijk aan de opbrengst per trajectcontrole: het verschil bestaat onder andere uit boetes die niet worden geïnd en opgelegde verhogingen wegens te late betaling.
Wegvak
Snelheidslimiet (km/u)
Totaal opgelegd boetebedrag 2010–2014 (x € 1.000)
A2 – Holendrecht -Maarssen
100 (tot Vinkeveen)
100/130 (vanaf Vinkeveen)
152.574
A4 – Leidschendam – Zoeterwoude
100/130
69.659
A10 -Nieuwe Meer – Coentunnel
100 en deels 80
16.140
A12 – Den Haag-Prins Clausplein
80 (stad in)
100 (stad uit)
9.495
A13 – Overschie-Kleinpolderplein
80
7.744
A58 – Bergen op Zoom – Roosendaal
120
2.808
N62 – Westerscheldetunnel
100
3.000
Zoals eerder aangegeven is een betere naleving als gevolg van trajectcontroles in algemene zin positief voor de verkeersveiligheid, ongeacht de aanleiding voor de specifieke snelheidslimiet. Uit metingen voor en na invoering van trajectcontroles is gebleken dat hierdoor de gemiddelde snelheid daalt. Zoals gemeld in de onderzoeken bij mijn brief van 11 november 201112 is verandering van de gemiddelde snelheid de beste voorspeller van het aantal ongevallen. Deze resultaten zijn bevestigd in ongevalanalyses na invoering van de 80km-zones met trajectcontroles.
Een directeur die twee schoolbesturen leidt en voor 66 uur per week wordt uitbetaald |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Acht u het wenselijk dat een directeur leiding geeft aan twee zelfstandige basisschoolbesturen en daardoor voor 1,65 fte betaald wordt? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze directeur en de betrokken stichtingen ter verantwoording te roepen?1
Dit vind ik onwenselijk. Het is goed dat betrokken partijen zich beraden op de ontstane situatie en een passende oplossing zoeken. Hierdoor is verdere actie vanuit mijn kant nu niet nodig. Wel zal ik deze casus blijven volgen.
Is het juridisch mogelijk om in Nederland een arbeidscontract van 1,65 fte aan te gaan? Zo ja, waarop is dit gebaseerd?
Sociale partners leggen hierover afspraken vast in de cao. Volgens de cao’s voor het primair onderwijs is dit niet mogelijk. Volgens de cao po mag een maximale betrekkingsomvang 120 procent van een normbetrekking op jaarbasis zijn. In de bestuurders-cao po is een strikte norm opgenomen over de maximale betrekkingsomvang. Hier mag een fulltime functie maximaal 100 procent van een normbetrekking bedragen.
Wat is de precieze bezoldiging van voorgenoemde directeur (uitgesplitst naar de twee type dienstverbanden) op jaarbasis? Valt deze bezoldiging binnen de vastgestelde norm van de Wet Normering Topinkomens (WNTP)?
De bezoldiging van elke functie die onder de WNT valt, moet afzonderlijk aan de wet worden getoetst. Wat het salaris van deze bestuurder is voor zijn werkzaamheden in 2015 voor SOM is nog niet openbaar. Dat zal bij het jaarverslag in 2016 bekend worden. In het laatst gepubliceerde jaarverslag (over het jaar 2013) heeft de betreffende bestuurder een vergoeding ontvangen die binnen de wettelijke norm voor de sector valt. Sinds februari 2015 is deze bestuurder ook werkzaam voor de stichting Abbo, waardoor de functies optellen tot 1,65 fte. Navraag leert dat Abbo een salaris verstrekt dat onder de vastgestelde norm van de wet valt.
Welke consequenties en risico's heeft een dienstverband van een omvang van 1,65 fte voor de arbeidsomstandigheden van voorgenoemde directeur? Is dit wettelijk mogelijk? Acht u dit een wenselijke situatie?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2.
Bent u van mening dat een fulltime schoolbestuurder, ongeacht het aantal uren dat hij werkt, verantwoordelijk zou moeten zijn voor één school? Is het wenselijk dat één en dezelfde persoon leiding geeft aan twee verschillende, zelfstandige basisschoolbesturen?
Ik vind het niet wenselijk dat een fulltime schoolbestuurder, ongeacht het aantal uren dat hij werkt, leiding geeft aan twee zelfstandige schoolbesturen, mede omdat een bestuurder alert moet zijn op conflicterende belangen. Dat volgt onder andere uit artikel 19, tweede lid, van de Code goed bestuur waaraan de leden van de PO-Raad zichzelf hebben gecommitteerd.2
Ik ben wel van mening dat een directeur in de vorm van parttime betrekkingen verantwoordelijk kan zijn voor meer dan één school, bijvoorbeeld in de vorm van een bovenschools directeur of directieteam.
Is het waar – zoals beide voorzitters van de betrokken schoolbesturen zeggen – dat het juridisch niet verboden is om twee aanstellingen onder twee verschillende cao’s naast elkaar te hebben voor meer dan anderhalve voltijdbaan? Zo ja, waarop is dit gebaseerd? Bent u van plan om een dergelijke constructie te verbieden?
Het is aan de sociale partners om afspraken te maken over de maximale betrekkingsomvang. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad (GMR) voor het blok is gezet door het schoolbestuur, daardoor geen weloverwogen advies kon geven en dat er bovendien niet geluisterd is naar de zorgen van de GMR? Acht u dit een juiste vorm van medezeggenschap in het onderwijs? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Voor onder andere dit soort gevallen kent de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) een geschillenregeling. Zo kan een (G)MR naar de geschillencommissie (LCG WMS) stappen wanneer het bevoegd gezag het uitgebrachte advies niet of niet geheel volgt en de (G)MR van oordeel is dat daardoor de belangen van de school of de belangen van de medezeggenschapsraad ernstig worden geschaad.
Verder kan de (G)MR naar de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam wanneer het bevoegd gezag de verplichtingen die voortvloeien uit de WMS niet naleeft. Een dergelijke verplichting is bijvoorbeeld ervoor zorgdragen dat advies wordt gevraagd op een zodanig tijdstip dat het advies van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming. De (G)MR moet in de gelegenheid worden gesteld overleg te voeren met het bevoegd gezag voordat advies wordt uitgebracht en voordat het besluit definitief wordt genomen.
Zijn er meer directeuren in Nederland die meer dan één (zelfstandige) school leiden? Zo ja, welke scholen betreft dit en wat is de precieze omvang van de betreffende dienstverbanden?
Schoolbesturen leveren hun personeelsgegevens aan bij DUO. Op basis van de huidige bestanden is het niet mogelijk om vast te stellen hoeveel directeuren aan meer dan één school leiding geven.
Zijn er meer directeuren van scholen die door een dubbelfunctie voor meer dan 1 fte aan het werk zijn? Zo ja, om hoeveel personen gaat dit en welke scholen betreft dit?
Zie het antwoord op vraag 8.
Sociale uitkeringen voor Nederlanders woonachtig in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Netherlands to publish new policy on pension payments to citizens living in settlements»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen inzake sociale uitkeringen voor Nederlanders woonachtig in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat beleidsregels ter zake die het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mogelijk gaat publiceren in overeenstemming zullen zijn met het beleid zoals in 2002 door de toenmalig Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Rutte) namens de regering uitgedragen, waaronder: «Op grond van het volkenrecht is Israël in de bezette gebieden bezetter en geen soevereine machthebber. Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU.»?3
Op grond van de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) bestaat buiten Nederland slechts recht op een socialeverzekeringsuitkering in een land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten. Dit verdrag dient afdoende waarborgen te bevatten inzake de controle op de rechtmatigheid van de uitkeringen. Een uitzondering geldt voor de AOW, die naar alle landen in de wereld wordt geëxporteerd ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimum loon). Voor landen waarmee een verdrag is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimum loon bedragen.
Op basis van het internationaal recht heeft Israël als bezettende mogendheid geen soevereiniteit over de gebieden die het bezet.
Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU.
Geconstateerd is dat tot dusverre onvoldoende helder is geweest welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden. Daarom is het volgende besloten.
Iedereen die nu woont in door Israël bezet gebied en een AOW voor alleenstaanden ontvangt ter hoogte van maximaal 70% van het wettelijk minimumloon, mag deze houden. Vanaf 1 januari 2016 zal de AOW-uitkering van personen die voor het eerst als alleenstaande in door Israël bezet gebied een AOW-uitkering krijgen, ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimumloon) worden gesteld. Dit besluit zal zo spoedig mogelijk worden bekendgemaakt en gecommuniceerd. Dit besluit is inderdaad in overeenstemming met het beleid zoals in de vraag genoemd. Het kabinet onderzoekt of voor de groep vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 er voor toekomstige schrijnende gevallen specifieke maatregelen gewenst zijn. De uitkomst van het onderzoek zal dit najaar bekend worden gemaakt.
Herinnert u zich de aankondiging in 2002 van de toenmalig Staatssecretaris van SZW: «Bij gebreke van een verdrag dat van toepassing is in de bezette gebieden, zullen de uitkeringen van gerechtigden die daar wonen dan ook per 1 januari 2003 worden beëindigd of verlaagd op grond van de Wet BEU.»?4
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt het kabinet de mening dat het standpunt van de Socilae Verzekeringsbank (SVB), zoals in de SVB Beleidsregels 2013 vermeld, juist is: «De SVB gaat ervan uit dat de gebieden die Israël zich na de Juni-Oorlog van 1967 heeft toegeëigend, niet tot het grondgebied van Israël behoren. Deze gebieden vallen derhalve buiten de territoriale werkingssfeer van het Nederlands-Israëlische verdrag inzake sociale zekerheid.»?5 Zo nee, waarom niet?
Ja, zie antwoord 3.
Deelt u de mening dat het voor de geloofwaardigheid van de overheid en de rechtsgelijkheid van Nederlandse burgers van groot belang is dat de Wet BEU (Beperking Export Uitkeringen) in vergelijkbare situaties beleidsconsistent wordt toegepast, dus ook op uitkeringen voor Nederlanders woonachtig in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied waar Israël geen soevereine machthebber is? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie antwoord 3.
Klopt het dat de SVB, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken (waaronder de Nederlandse ambassade in Tel Aviv en de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging bij de PA) Nederlandse uitkeringsgerechtigden woonachtig in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied na 2002 eens of vaker hebben geïnformeerd over de inhouding en/of verlaging van uitkeringen als gevolg van de Wet BEU? Zo ja, wanneer gebeurde dat en door welke instantie(s)?
Het is voorgekomen dat de SVB in individuele gevallen betrokkenen als zodanig heeft geïnformeerd. In alle gevallen hebben betrokkenen alsnog een uitkering op alleenstaandenniveau gekregen omdat geconstateerd is dat onvoldoende helder is geweest welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden.
Herinnert u zich de mededeling dat in de zoektocht op EU-niveau naar passende maatregelen in reactie op de uitbreiding van nederzettingen «het uitgangspunt is hierbij duidelijker de scheidslijn tussen Israël en bezet Palestijns Gebied aan te brengen, zoals vastgelegd in EU-raadsconclusies»?6
Ja.
Deelt u de mening dat het kabinet geen stappen mag zetten en geen maatregelen mag nemen die deze scheidslijn vervagen en die neer kunnen komen op enige vorm van erkenning of legitimatie van nederzettingen, die een zeer ernstige schending van het internationaal recht zijn? Zo nee, waarom niet?
Israëlische nederzettingen in bezet gebied zijn volgens het kabinet en de EU in strijd met internationaal recht en vormen een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Uitgangspunt voor het kabinet blijft dat de grenzen van 1967 alleen met onderlinge overeenstemming kunnen worden gewijzigd. Het kabinet geeft in dit verband samen met Europese partners uitvoering aan Europees beleid, gebaseerd op het uitgangspunt duidelijker de scheidslijn tussen Israël en bezet Palestijnse Gebied aan te brengen, zoals vastgelegd in EU-raadsconclusies.
De voorgestelde Voetbalwet en de mogelijkheden Nederlandse relschoppers te weren bij uitwedstrijden in het buitenland |
|
Nine Kooiman (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel: «Vele wegen leiden naar Rome. Ook die van de voorgestelde Voetbalwet?» van Prof. dr. Brouwer en prof. mr. Schilder?1
Ja.
Wat is uw reactie op de volgende passages met betrekking tot de voorliggende wijziging van de Voetbalwet:
De schrijvers van het artikel stellen voor een burgemeester de bevoegdheid te geven iemand, die zich in zijn gemeente voetbalgerelateerd heeft misdragen, een maatregel op te leggen voor alle wedstrijden (waar ook gespeeld) van de Betaald Voetbalorganisatie uit die gemeente. Deze oplossing zou ertoe leiden dat de bevoegdheden van een burgemeester niet beperkt blijven tot het grondgebied van de eigen gemeente, maar zich tevens uitstrekken tot andere gemeenten in Nederland en in het buitenland.2 Dergelijke creatieve ideeën zijn niet op voorhand uitgesloten, maar ik deel niet de kwalificatie van de schrijvers dat het om een betrekkelijk eenvoudige aanpassing gaat.
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over de rellende Nederlanders in Rome?2
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat er voldoende mogelijkheden zijn om te voorkomen dat Nederlandse relschoppers uitwedstrijden in het buitenland bezoeken?
De recente ongeregeldheden, hoe ernstig ook, nopen naar mijn oordeel op dit moment niet tot andere bevoegdheden dan die er nu al zijn of in het wetsvoorstel Aanscherping maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast4 zijn voorzien. Zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen van uw Kamer over de rellende Nederlanders in Rome5, kunnen de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond en de Betaald Voetbalorganisaties een stadionverbod opleggen dat ook geldt in het buitenland.
Daarnaast kan informatie over de personen aan wie een stadionverbod is opgelegd via het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme aan buitenlandse partners worden doorgegeven. De officier van Justitie kan onder de voorwaarden van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering een verdachte een gedragsaanwijzing in de vorm van een meldplicht geven, die dus ook van betekenis kan zijn bij het uitreizen naar een wedstrijd in het buitenland. De strafrechter kan op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) een strafrechtelijk stadionverbod of een meldplicht opleggen voor wedstrijden van een Betaald Voetbalorganisatie in binnen- en buitenland.
Tot slot voorziet het eerdergenoemde wetsvoorstel in een wijziging van genoemd artikel 38v WvSr, waardoor na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel de strafrechter een gebiedsgebod kan opleggen. Een dergelijk gebiedsgebod houdt in dat een veroordeelde op aangewezen momenten op een aangewezen plaats dient te verblijven en dus bijvoorbeeld niet mag afreizen naar een wedstrijd in het buitenland.
Ziet u de voordelen en de meerwaarde van het voorstel van Brouwer en Schilder om Nederlandse burgemeesters de bevoegdheid te geven supporters die zich in het verleden misdragen hebben voor een bepaalde termijn te beletten om uitwedstrijden van hun club te bezoeken in binnen- en buitenland? Zo nee, waarom niet?
De voordelen en de meerwaarde van het voorstel kunnen pas op waarde worden geschat als er een compleet beeld is en niet alleen de voordelen worden belicht. Ik ben van oordeel dat de behandeling van het wetsvoorstel Aanscherping maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast daarop niet moet wachten; de bevoegdheden die daarin zijn opgenomen, moeten nu zo spoedig mogelijk beschikbaar komen.
Bent u bereid dit voorstel alsnog in overweging te nemen en deze mogelijkheid alsnog in de wet op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Universele beschikbaarheid van breedbandinternet |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u er van op de hoogte dat enkele honderdduizenden mensen in de buitengebieden van Nederland nog steeds geen toegang hebben tot breedbandinternet?
Ja.
Deelt u de mening dat toegang tot breedbandinternet voor allerlei toepassingen, ook op het gebied van zorg en onderwijs, en ondernemerschap, inmiddels onmisbaar is?
Ik hecht grote waarde aan de beschikbaarheid van snel internet. Een internetverbinding is de poort naar een groot aantal maatschappelijke en economische activiteiten. Gebieden als zorg, onderwijs en ondernemerschap zijn daarbij belangrijk.
Deelt u de mening dat breedbandinternet een universele dienstverlening zou moeten zijn, zoals telefonie via het kopernetwerk, de post, gas, licht en drinkwater waarbij iedereen recht heeft op een aansluiting en levering tegen een door de overheid vastgesteld betaalbaar tarief? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren voor iedereen? Zo nee, waarom niet?
Voor Nederland acht ik de toegevoegde waarde van een universele dienstverplichting voor breedbandinternet gering. De universele dienst (UD) omvat een limitatief aantal diensten en voorzieningen die – op grond van de UD-richtlijn – voor iedere eindgebruiker, onafhankelijk van diens geografische locatie, tegen een betaalbare prijs en met een bepaalde kwaliteit beschikbaar zijn. Het gaat met andere woorden om een basisvoorziening. De huidige UD omvat slechts beperkte functionele internettoegang. De Europese Commissie heeft in haar mededeling «Strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa» (Kamerstuk 22 112 nr. 1967) aangekondigd dat zij in 2016 voorstellen zal doen voor een herziening van het regelgevende kader voor de telecomsector, waaronder de UD, mede in het licht van de beschikbaarheid van breedbandinternet in buitengebieden. Hierbij zal rekening moeten worden gehouden met de aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten. Als de UD inderdaad wordt uitgebreid met breedbandinternet, dan zal dit naar verwachting nog steeds zijn in de vorm van een basisvoorziening met een basale minimumsnelheid (al vanaf 2 Mbps wordt gesproken van breedbandinternet). De UD is bovendien techniekneutraal. Aangezien overal in Nederland internet met een snelheid van tenminste 2 Mbps beschikbaar is en er bovendien goede 4G-dekking is, voegt een UD-verplichting voor breedbandinternet naar verwachting weinig toe. Ik richt mij daarom op de acties die ik uiteen gezet heb in mijn brief van 9 maart jl. (Kamerstuk 24 095 nr. 380).
Op welke manier kunt u er aan bijdragen dat iedereen binnen afzienbare tijd toegang krijgt tot breedbandinternet?
De basis is er. Iedereen in Nederland heeft toegang tot internet waarvan de meeste met een snelheid van 30 Mb per seconde. Drie procent van de huishoudens en negen procent van de bedrijfsvestigingen heeft nog geen vaste internetaansluiting met een snelheid van 30 Mbps. Het gaat hier om circa 330.000 adressen. Mijn inspanningen zijn erop gericht om te bevorderen dat deze 330.000 adressen worden voorzien van snel internet met een snelheid van minimaal 30 Mbps. Ik heb daarbij een faciliterende rol. Ik zet in op informatievoorziening en kennisuitwisseling tussen partijen die zich bezighouden met breedbandprojecten, informeer hen over Europese financiering en bemiddel hierin, faciliteer «vaste draadloze» oplossingen en bereid een wetsvoorstel voor ter implementatie van de richtlijn kostenreductie breedband.
Welke belemmeringen zijn er daarvoor in nationale en Europese wet- en regelgeving? Hoe kunt u deze belemmeringen wegnemen?
Ik zie geen belemmeringen in nationale en Europese wet- en regelgeving.
Is het waar dat woningcorporaties en gemeenten een heel verschillend beleid kunnen hebben als het gaat om het faciliteren van breedbandinternet, en specifiek de aanleg van glasvezelkabels? Hoe kunt u bevorderen dat er eenduidige richtlijnen komen voor heel Nederland?
De huishoudens en bedrijven die geen vaste snelle internetverbinding kunnen krijgen, bevinden zich in buitengebieden verspreid over alle provincies. Zoals de Taskforce Next Generation Networks in 2010 heeft aangegeven, vraagt de uitrol van snel internet in die gebieden om regionaal maatwerk (Kamerstuk 26 642, nr. 150). Per gebied verschillen de kosten van aanleg, de behoefte en de aanwezige infrastructuur en daarmee de mogelijke oplossingen. Dit kan inderdaad betekenen dat de financieringsvormen per provincie kunnen verschillen. Ik zie geen noodzaak om eenduidige richtlijnlijnen te bevorderen. Wel zet ik in op kennisuitwisseling op dit gebied.
Is het waar dat ook provincies heel verschillende financiële mogelijkheden hebben om de aanleg van glasvezelkabels te faciliteren? Klopt het dat dit leidt tot een ongelijke situatie voor burgers in de verschillende provincies?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waard dat de Drenthering een inmiddels geprivatiseerd glasvezelnetwerk is, dat oorspronkelijk met publiek geld is aangelegd? Klopt het dat het nu niet meer toegankelijk is? Op welke manier kan het nu weer met wet- en regelgeving, of anderszins, toegankelijk gemaakt worden?
De Drenthering is inmiddels een geprivatiseerd zakelijk glasvezelnetwerk. De Drenthering is via publiek-private samenwerking tot stand gekomen en dus deels met publiek geld gefinancierd. Het netwerk is toegankelijk tegen zakelijke tarieven. Ik zie dan ook geen aanleiding voor wet- en regelgeving.
Het bericht “OM hoeft Rabobank niet te vervolgen om Libor-fraude” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «OM hoeft Rabobank niet te vervolgen om Libor-fraude»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Het kabinet kan niet treden in het oordeel van een rechter in een individuele zaak. Daardoor kan alleen het volgende worden toegelicht over de van het OM, de FIOD en DNB ontvangen mededelingen over de context en wijze van uitvoering van het onderzoek in de LIBOR/EURIBOR-zaak.
De FIOD en het OM hebben met hun strafrechtelijk optreden gereageerd op de internationale actuele situatie. Er liepen al onderzoeken in andere landen. Parallelle onderzoeken door toezichthouders en strafrechtelijk autoriteiten in een internationale context hebben een eigen dynamiek. Iedere partij – nationaal en internationaal – doet onderzoek volgens zijn eigen regels en met zijn eigen waarborgen. Ieder onderzoek heeft ook zijn eigen te respecteren belang, of dat nu een toezichtsbelang is, het belang van de bank zelf om de zaken intern op orde te krijgen, of een strafrechtelijk belang. Al die onderzoeken leveren informatie waarop privacy-, toezichtrechtelijke of strafrechtelijke waarborgen van toepassing zijn. Daar hadden en hebben het OM en de FIOD rekening mee te houden en zij hebben mij meegedeeld dat in deze zaak ook te hebben gedaan.
Ten aanzien van de natuurlijke personen die bij de Rabobank in dienst bleven heeft het OM geoordeeld dat vervolging achterwege kon blijven. In de brief van 8 november 2013 is toegelicht op welke gronden het OM tot deze beslissing is gekomen. Het eindoordeel van het Hof in de artikel 12 Wetboek van Strafvordering procedure houdt in dat een bevel tot nader onderzoek ten aanzien van natuurlijke personen die bij de Rabobank in dienst bleven geen redelijk doel dient.
Verder vindt in het buitenland vervolging plaats van voormalig medewerkers van de Rabobank die betrokken waren bij de manipulaties. Ten aanzien van andere oud-medewerkers van de Rabobank zal het Nederlandse OM nog een vervolgingsbeslissing nemen.
Verder is DNB in de Wet op het financieel toezicht (Wft) aangewezen als toezichthouder op de soliditeit van financiële ondernemingen en de stabiliteit van het financiële stelsel. De taken en verantwoordelijkheden van DNB op dat gebied zijn bestuursrechtelijk van aard. Het onderzoek dat DNB heeft uitgevoerd bij Rabobank is daarom ook in een bestuursrechtelijk kader uitgevoerd met inachtneming van de waarborgen die daaraan zijn verbonden.
Eerder is toegezegd dat het manipuleren van rentetarieven, zoals Libor, strafbaar zou worden gesteld in Nederland, zodat frauderende bankiers op dit specifieke punt ook strafrechtelijk zouden kunnen worden vervolgd; wat is de stand van zaken van de wetgeving op dit punt?
Per 1 januari 2015 is artikel 5:58a van de Wet op het financieel toezicht (Wft) in werking getreden. Op basis van dit artikel is manipulatie van benchmarks verboden voor zover de manipulatie in of vanuit Nederland plaatsvindt, of er in Nederland financiële instrumenten op de benchmark gebaseerd zijn. De Autoriteit Financiële Markten kan bestuursrechtelijk optreden tegen overtreding van dit verbod. Ook kan het OM overtreding van het verbod op manipulatie van benchmarks op grond van de Wet op de economische delicten strafrechtelijk vervolgen. Nederland loopt hiermee vooruit op de nieuwe Europese verordening marktmisbruik die per 3 juli 2016 van toepassing zal zijn.2
In hoeverre hadden de bankiers eventueel wel strafrechtelijk vervolgd kunnen worden als wettelijk al wel was geregeld dat manipulatie van rentetarieven strafbaar zou zijn gesteld? Zo nee, waarom niet?
Bestaande strafbaarstellingen hebben ten grondslag gelegen aan het door het OM aan de rechtspersoon Rabobank kunnen toerekenen van door natuurlijke personen gepleegde strafbare feiten. Het destijds ontbreken van een specifieke strafbaarstelling van manipulatie van benchmarks speelde geen rol bij de wijze van afdoen in deze zaak.
Klopt het dat voor de betrokkenen die nog wel bij de bank werken, strafrechtelijke vervolging niet mogelijk is, omdat er in de samenwerking met verschillende autoriteiten en toezichthouders niet altijd is voldaan «aan de eisen van het strafprocesrecht met betrekking tot de vergaring van bewijsmateriaal»? Om welke autoriteiten en toezichthouders gaat het hier? Wat is er misgegaan c.q. hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke invloed heeft het feit dat niet is voldaan aan de eisen van het strafprocesrecht voor vergaring van bewijsmateriaal door de verschillende autoriteiten en toezichthouders op het al dan niet strafrechtelijk kunnen vervolgen van frauderende bankiers in Nederland?
De uitspraak van het Hof in deze zaak ziet op de voorgelegde casus. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4. De mogelijkheden om in eventuele toekomstige zaken al dan niet te kunnen vervolgen, worden door het OM per geval beoordeeld.
Het niet vervolgen van Rabobankiers bij de Libor/Euribor-fraude |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u een opsomming geven van alle transactie-overeenkomsten die onder de global settlement met Rabobank zijn afgesloten?
Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer van 8 november 20131 heeft Rabobank als gevolg van de betrokkenheid bij de manipulatie van LIBOR en EURIBOR een transactie ter hoogte van € 70 miljoen aangeboden gekregen van het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM). Daarnaast zijn schikkingen getroffen met het Amerikaanse Department of Justice (DoJ) ter hoogte van $ 325 miljoen, de Commodity Futures Trading Commission (CFTC; de Amerikaanse toezichthouder op de future- en optiemarkten) ter hoogte van $ 475 miljoen en de Financial Conduct Authority (FCA, de Engelse toezichthouder op het gebied van marktgedrag) ter hoogte van £ 105 miljoen.
Tevens zijn door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Japanse Financial Services Agency (JFSA) herstelmaatregelen opgelegd. Daarnaast heeft Rabobank op aandringen van DNB disciplinaire maatregelen getroffen jegens direct betrokkenen, waaronder beëindiging van arbeidsovereenkomsten en demotie.
De beslissing om medewerkers die nog bij Rabobank werkten niet te vervolgen is een afzonderlijke en eigenstandige beslissing van het Nederlandse OM. Deze beslissing is daarna ter bevestiging vermeld in een met de rechtspersoon Rabobank aangegane vaststellingsovereenkomst en vloeit dus niet daaruit voort. Voor zover het OM bekend, is ook in andere landen geen sprake geweest van een overeenkomst tussen partijen dat personen niet worden vervolgd.
Kunt u voor elk van de transacties aangeven hoe groot het bedrag daarin is en of er in de transactieovereenkomst is overeengekomen dat een groep (voormalige en/of huidige) medewerkers en/of leidinggevenden van de Rabobank niet vervolgd zal worden? Indien een niet vervolging is overeengekomen, kunt u dan per transactie vermelden welke groep niet vervolgd zal worden in dat betreffende land?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het Nederlandse Openbaar Ministerie en/of de Nederlandse regering op enig moment met andere partijen in het buitenland overleg gepleegd over het niet vervolgen? Zo ja, kunt u van dat overleg een beschrijving geven?
Het OM heeft mij meegedeeld dat in het onderzoek naar de Rabobank en haar (al dan niet nog in dienst zijnde) medewerkers contact is geweest tussen verschillende strafrechtelijke autoriteiten, waaronder het Amerikaanse DoJ. Deze overleggen hadden als doel elkaar op de hoogte te houden van de stappen in de onderzoeken en de eventuele vervolging. Iedere partij heeft een autonome beslissing genomen over het al dan niet instellen van vervolging.
Is het u opgevallen dat het hof oordeelt dat de vaststellingsovereenkomst opgevat is als een formeel besluit tot sepot/niet vervolging? Past het in een rechtstaat dat zo’n besluit in een openbaar document genomen wordt en niet in een geheim document en dat dus op grond hiervan de vaststellingsovereenkomst gewoon openbaar gemaakt dient te worden?
In de vaststellingsovereenkomst heeft het OM ter bevestiging de reeds genomen beslissing vermeld om af te zien van nader onderzoek, van het instellen van vervolging of van enige andere wijze van strafrechtelijke afdoening tegen medewerkers die bij Rabobank in dienst bleven, behoudens voor het geval dat het OM over informatie komt te beschikken die het OM ten tijde van ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst niet kende met betrekking tot de rol van de desbetreffende medewerker. Het Hof Den Haag heeft in de procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering in de LIBOR/EURIBOR-zaak geconstateerd dat formele sepotbeslissingen ten aanzien van deze medewerkers ontbreken en dat voornoemde vermelding gelijk kan worden gesteld met een formele beslissing om deze medewerkers niet te vervolgen.2
De beslissing tot niet-vervolgen wordt niet altijd in een formeel document vastgelegd. Dit hangt af van het feit of iemand formeel als verdachte is aangemerkt door inschrijving in de systemen van het OM. Indien iemand formeel als verdachte is aangemerkt, dient het OM een kennisgeving van niet verdere vervolging te versturen. Die kennisgeving wordt enkel aan de verdachte toegezonden. Indien iemand formeel (nog) geen verdachte is en het OM oordeelt dat strafvervolging niet zal plaatsvinden, zoals in onderhavig geval, hoeft geen formele vervolgingsbeslissing te worden genomen en kan een kennisgeving van niet verdere vervolging aan de verdachte uitblijven.
Een document waarin een formele vervolgingsbeslissing is vermeld, wordt ook niet in andere zaken openbaar gemaakt. De beslissing om medewerkers die nog in dienst waren bij de Rabobank niet te vervolgen, is wel in de eerdergenoemde brief aan uw Kamer van 8 november 2013 bekend gemaakt.
Kunt u de schikkingsovereenkomsten onder de global settlement en zeker de Nederlandse schikkingsovereenkomst openbaar maken?
Het gaat bij deze zaak om verschillende, ook buitenlandse, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke autoriteiten met ieder hun eigen (wettelijk) kader voor de mogelijkheden om informatie openbaar te maken. Iedere autoriteit is tot een afzonderlijke afdoening gekomen en beslist afzonderlijk over openbaarmaking.
In het Nederlandse stelsel wordt een vaststellingsovereenkomst niet openbaar gemaakt. Het OM is hierbij namelijk aan geheimhouding gebonden. Ter compensatie van het uitblijven van de openbaarheid die gepaard zou gaan met het aanbrengen van de zaak op zitting, wordt de inhoud en achtergrond van een dergelijke hoge transactie en een beschrijving van de strafbare feiten openbaar gemaakt door middel van een persbericht. Dat is in deze zaak ook gebeurd. Dit beleid is vastgelegd in de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties.
DNB heeft een bericht op haar website opgenomen over het onderzoek dat zij in samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten bij Rabobank heeft gedaan naar manipulatie van LIBOR en EURIBOR.3 Rabobank zelf heeft het onderzoeksrapport van DNB openbaar gemaakt.4
Verder heeft het DoJ de schikking openbaar gemaakt en hebben de Amerikaanse CFTC en de Engelse FCA de door hen getroffen schikkingen met Rabobank gepubliceerd.5 De Japanse toezichthouder, JFSA, heeft een persbericht gewijd aan de aanwijzing die zij aan Rabobank heeft gedaan.6
Klopt het dat het onderzoek is opgestart na een rechtshulpverzoek van het Amerikaanse DOJ in 2012? Bevatte dit rechtshulpverzoek een verzoek om onderzoek te doen alleen naar rechtspersonen of liet het ook de mogelijkheid open om onderzoek te doen naar natuurlijke personen bij de Rabobank?
Zoals in de brief van 8 november 2013 is vermeld, is het Nederlandse onderzoek door het OM gestart naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Amerikaanse DoJ. De inhoud van een rechtshulpverzoek is vertrouwelijk. Wel kan ik mededelen dat er door de Amerikaanse DoJ geen verzoek is gedaan om een afzonderlijk strafrechtelijk onderzoek in te stellen in Nederland. Het OM heeft deze beslissing zelfstandig genomen en heeft de DoJ verzocht de informatie die Nederland voor het rechtshulpverzoek had verzameld, voor een eigen onderzoek in Nederland te mogen gebruiken. Hiervoor heeft DoJ toestemming verleend, waarna het zelfstandige Nederlandse onderzoek is gestart.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, dat op 19 mei 2015 een klacht van klanten van de Rabobank in een artikel 12 strafvorderingsprocedure afgewezen heeft (ECLI:NL:GHDHA:2015:1204)?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat daarin ook is opgenomen dat het openbaar ministerie afziet van nader onderzoek, het instellen van vervolging of enige andere wijze van strafrechtelijke afdoening tegen «huidige medewerkers van Rabobank», en dat de advocaat-generaal in raadkamer toegelicht heeft dat deze toezegging losstaat van de transactie met Rabobank, maar wel is opgenomen in de vaststellingsovereenkomst? (paragraaf 4.7 van de uitspraak)
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u ervan kennisgenomen dat tegen zes voormalige medewerkers van Rabobank in het buitenland strafrechtelijke vervolging ingesteld?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u kennisgenomen van deze passage: «In het Tafelbergdossier komt naar voren dat onderzoek in Nederland is verricht op basis van onderzoeksresultaten die door buitenlandse diensten ter beschikking waren gesteld en dat de onderzoekers in Nederland, te weten DNB- en FIOD-medewerkers hun onderzoekshandelingen niet primair in een strafrechtelijk kader hebben geplaatst. Daarnaast heeft intern Rabobank onderzoek plaatsgevonden. Personen zijn gehoord zonder de cautie dat zij niet tot antwoorden verplicht waren, waarbij ook de status verdachte, getuige, of disciplinair gehoorde in een aantal gevallen onduidelijk is gebleven. Stukken zijn aan het dossier toegevoegd zonder inbeslagname op basis van strafvordering. Bevindingen van buitenlandse onderzoeken zijn aan het dossier toegevoegd, zonder dat duidelijk is of deze onderzoeksresultaten in het kader van een strafvervolging in Nederland zonder meer kunnen worden gebruikt. Vele betrokken en gehoorde personen hebben kennisgenomen van de in de stukken vastgelegde en in verhoren voorgehouden onderzoeksresultaten in binnen- en buitenland.»?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u van het feit dat bij het onderzoek dat resulteerde in de grootste schikking ooit, waar autoriteiten uit vele landen samenwerkten, waar miljarden dollars en euro’s boete betaald zijn, er gewoon mensen gevrijwaard zijn van vervolging?
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde brief, de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van het lid Tony van Dijck (PVV) van uw Kamer en het algemeen overleg van 13 november 2013 erkend dat sprake was van een zeer ernstige fraude die het vertrouwen in de financiële sector opnieuw had geschaad.7 Juist om die reden is een breed scala aan maatregelen genomen, zoals ook toegelicht aan uw Kamer. Deze variëren van de strafrechtelijke afdoening, herstelmaatregelen en disciplinaire maatregelen tot de in gang gezette aanpassingen van wet- en regelgeving.
Wat betreft de strafrechtelijke afdoening heeft voor het OM een belangrijke rol gespeeld dat internationaal gecoördineerd naar de Rabobank kon worden opgetreden. Naast het transactiebedrag bood de transactie ook de mogelijkheid om bij de bank maatregelen af te dwingen die ervoor zorgen dat de gedragingen in de toekomst niet meer plaatsvinden. Het OM zoekt behalve naar passende afdoeningen ook naar de meest effectieve afdoening voor de samenleving. Het Hof komt tot de conclusie dat de aan de rechtspersoon Rabobank aangeboden transactie een passende afdoening is.
Ten aanzien van de natuurlijke personen die bij de Rabobank in dienst bleven heeft het OM geoordeeld dat vervolging achterwege kon blijven. In de brief van 8 november 2013 is toegelicht op welke gronden het OM tot deze beslissing is gekomen. Het eindoordeel van het Hof in de procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering houdt in dat een bevel tot nader onderzoek ten aanzien van natuurlijke personen die bij de Rabobank in dienst bleven, geen redelijk doel dient. Verder vindt in het buitenland vervolging plaats van voormalig medewerkers van de Rabobank die betrokken waren bij de manipulaties. Ten aanzien van andere oud-medewerkers van de Rabobank zal het Nederlandse OM nog een vervolgingsbeslissing nemen.
Daarnaast zijn beslissingen over het dienstverband van Rabobankmedewerkers een interne aangelegenheid van Rabobank. Rabobank heeft gemeend dat een bepaalde groep medewerkers in dienst kon blijven van de bank. Zoals de Minister van Financiën heeft toegelicht tijdens het algemeen overleg 13 november 2013, gaat het hier om medewerkers die zich niet zelf schuldig hebben gemaakt aan fraude, maar die vanuit hun functie en verantwoordelijkheden hadden moeten weten dat er (pogingen tot) manipulaties werden gedaan en bijgevolg daar tegen op hadden moeten treden. Rabobank heeft daarom, in samenspraak met DNB, disciplinaire maatregelen opgelegd aan deze medewerkers, zoals het intrekken van bonussen, het geven van formele waarschuwingen, demotie en herplaatsing of een combinatie hiervan.
Met dit palet aan maatregelen wordt recht gedaan aan de maatschappelijke verontwaardiging over het handelen van de betreffende (rechts)personen die betrokken waren bij de LIBOR en EURIBOR manipulaties.
Welke maatregelen zijn er genomen door het OM, die ervoor kunnen zorgen dat er een volgende keer wel vervolging zal plaatsvinden van betrokken medewerkers?
Het Nederlandse strafrecht kent geen regels die het OM verplichten vervolging in te stellen. In Nederland wordt het opportuniteitsbeginsel gehanteerd. Er vindt op dit moment vervolging plaats van natuurlijke personen in het buitenland vanwege de LIBOR en EURIBOR manipulaties. Het OM verleent medewerking aan de vervolging van natuurlijke personen door de DoJ, onder andere door getuigen in Nederland te horen in het kader van rechtshulp. Die medewerking past ook in de internationale context die het onderzoek sinds de aanvang heeft gehad, waarbij alle autoriteiten elkaar voortdurend waar mogelijk informatie hebben verstrekt.
Hoe beoordeelt u de rol van toezichthouders als DNB, waarvan het Hof zegt dat het «opmerkelijk traag» heeft gereageerd op alle informatie over (mogelijke) manipulatie van de Liborrente in de pers en van Rabobank zelf?
In de brief van 8 november 2013 is de rol van DNB toegelicht. Nadat uit de signalen van andere autoriteiten duidelijk werd dat het ernst was, heeft DNB medio 2011 besloten een onderzoek in te stellen naar het beleid van Rabobank met betrekking tot haar bijdragen aan LIBOR en EURIBOR. In augustus 2011 is DNB begonnen het onderzoek voor te bereiden en heeft zij gegevens bij de Rabobank opgevraagd. In januari 2012 is het onderzoek formeel gestart. Zoals de Minister van Financiën tijdens het algemeen overleg van 13 november 2013 heeft aangegeven, had daar tijd kunnen worden gewonnen; de start van het onderzoek had sneller gekund.
Welke verbeteringen zijn er bij toezichthouders als DNB genomen, die ervoor zullen zorgen dat men in een volgende casus van informatie over (mogelijke) frauduleuze handelingen bij financiële instellingen wel adequaat reageert?
In navolging van een van de aanbevelingen van de Commissie De Wit heeft DNB een nieuwe toezichtsmethode opgezet. Deze methode heeft een macro-oriëntatie en de focus ligt daarbij op risicogebieden en toezichtthema’s naar aanleiding van analyse van de trends in de sector. Binnen deze toezichtmethodologie zal een onderzoek door een buitenlandse toezichthouder als belangrijk signaal meewegen voor de te stellen toezichtprioriteiten. DNB zal bij de start van een onderzoek door een buitenlandse toezichthouder of autoriteit naar een Nederlandse financiële instelling een expliciete afweging maken of zij zelf tot onderzoek zal overgaan.
Hoe beoordeelt u de rol van de FIOD in deze casus, die er door een slordige omgang met bewijsmateriaal er mede voor heeft gezorgd dat vervolging niet meer kan plaatsvinden?
Het kabinet kan niet treden in het oordeel van een rechter in een individuele zaak. Daardoor kan alleen het volgende worden toegelicht over de van het OM, de FIOD en DNB ontvangen mededelingen over de context en wijze van uitvoering van het onderzoek in de LIBOR/EURIBOR-zaak.
De FIOD en het OM hebben met hun strafrechtelijk optreden gereageerd op de internationale actuele situatie. Er liepen al onderzoeken in andere landen. Parallelle onderzoeken door toezichthouders en strafrechtelijk autoriteiten in een internationale context hebben een eigen dynamiek. Iedere partij – nationaal en internationaal – doet onderzoek volgens zijn eigen regels en met zijn eigen waarborgen. Ieder onderzoek heeft ook zijn eigen te respecteren belang, of dat nu een toezichtsbelang is, het belang van de bank zelf om de zaken intern op orde te krijgen of een strafrechtelijk belang. Al die onderzoeken leveren informatie waarop privacyrechtelijke, toezichtrechtelijke of strafrechtelijke waarborgen van toepassing zijn. Daar hadden en hebben het OM en de FIOD rekening mee te houden en zij hebben mij meegedeeld dat in deze zaak ook te hebben gedaan.
Verder is DNB in de Wet op het financieel toezicht (Wft) aangewezen als toezichthouder op de soliditeit van financiële ondernemingen en de stabiliteit van het financiële stelsel. De taken en verantwoordelijkheden van DNB op dat gebied zijn bestuursrechtelijk van aard. Het onderzoek dat DNB heeft uitgevoerd bij Rabobank is daarom ook in een bestuursrechtelijk kader uitgevoerd met inachtneming van de waarborgen die daaraan zijn verbonden.
Welke maatregelen zijn er genomen door de FIOD om een dergelijke fout in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 15.
Kende u paragraaf 9.3 die voorzag in de belofte van geen strafvervolging toen u instemde met de vaststellingsovereenkomst? Heeft u dus ingestemd met de belofte om bankiers in dienst van de Rabobank niet te vervolgen?
Op grond van de Aanwijzing hoge en bijzondere transacties stemde mijn ambtsvoorganger enkel in met de hoge transactie en niet met de vaststellingsovereenkomst. Een vervolgingsbeslissing is een eigenstandige beslissing van het OM die niet de instemming van de Minister van Veiligheid en Justitie behoeft. Het besluit om medewerkers die nog in dienst waren van de Rabobank niet te vervolgen, is vermeld in de vaststellingsovereenkomst.
Zijn de zes bankiers tegen wie elders vervolging is ingesteld op een andere manier behandeld bij het Nederlandse onderzoek dan de Nederlandse bankiers tegen wie nu geen vervolging is ingesteld?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u het feit dat medewerkers waarover het hof oordeelt: «Zoals hiervoor overwogen treft een aantal destijds en ook nu nog bij Rabobank werkzame medewerkers ernstige en strafrechtelijk relevante verwijten ten aanzien van hun handelen met betrekking tot de submissions. De rechtsorde in het algemeen en de rust en het vertrouwen die voor de financiële markt en alle daar participerenden zo noodzakelijk zijn, zijn door het handelen van deze medewerkers ernstig geschaad. Naar het oordeel van het hof zou daarom een publieke strafvervolging van de feitelijke daders van de Libor en Euribor manipulaties juist zijn geweest. Het zou ook wenselijk zijn geweest dat de strafrechter had kunnen oordelen of de disciplinaire afdoening, die mede is te beschouwen als een interne vorm van ontneming van mogelijk voordeel, als een voldoende bestraffing moet worden beschouwd» nog gewoon in dienst zijn van de Rabobank?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe beoordeelt u het feit dat DNB- en FIOD-medewerkers hun onderzoekshandelingen niet primair in een strafrechtelijk kader hebben geplaatst, wetende dat dit over een fraude gaat met miljardenboetes, wereldwijd, waarin in 2012 de Britten al aangegeven hadden dat zij strafrechtelijk zouden vervolgen?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u nog mogelijkheden om actie te ondernemen nu «De rechtsorde in het algemeen en de rust en het vertrouwen die voor de financiële markt en alle daar participerenden zo noodzakelijk zijn, zijn door het handelen van deze medewerkers ernstig geschaad»? Zo ja, welke actie? Zo nee, wanneer zult u dan ooit actie ondernemen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe beoordeelt u het feit dat een Rabobestuurder in november 2013, dus vlak na de schikking, ontslagen is, bijna € 900.000 meekreeg en door clausule 9.3 aan rechtsvervolging ontkomt?
Het OM heeft geoordeeld dat geen sprake is van strafbaar handelen van de betreffende bestuurder in het LIBOR-dossier. De beslissing om de betreffende bestuurder niet te vervolgen vloeit dus niet voort uit de met de rechtspersoon Rabobank aangegane vaststellingsovereenkomst. Ook het onderzoek van DNB en de onderzoeksbevindingen van andere (buitenlandse) autoriteiten hebben geen aanwijzingen opgeleverd dat de raad van bestuur op de hoogte was van dan wel betrokken was bij (pogingen) tot manipulatie van de LIBOR en EURIBOR contributies. Zo heeft de Minister van Financiën op schriftelijke vragen van het lid Van Dijck (PVV) van uw Kamer geantwoord.8 Tenslotte heeft het Hof in de procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering geoordeeld dat het dossier van het strafrechtelijk onderzoek onvoldoende aanknopingspunten biedt om de toenmalige leden van de raad van bestuur en het topmanagement van de Rabobank een strafrechtelijk verwijt te kunnen maken.
Over de voorwaarden voor het vertrek van betrokkene heeft mijn ambtgenoot van Financiën uw Kamer op 28 januari 2014 geïnformeerd.9 Betrokkene is per 18 november 2013 teruggetreden uit de raad van bestuur vanwege onvoldoende draagvlak voor zijn aanblijven bij de lokale Rabobanken, aldus Rabobank. Zijn vertrek en de condities daarvan zijn vertrek zijn interne aangelegenheden van de Rabobank. Overigens zijn in de sinds 7 februari 2015 in werking getreden Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen de normen ten aanzien van vertrekvergoedingen aangescherpt:10
Is clausule 9.3, die dus bescherming biedt aan bankiers, ook van toepassing in de VS en Groot Brittannië voor dezelfde groep?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 1 en 2. Er is zodoende geen sprake van een clausule waaruit voortvloeit dat bankiers aan rechtsvervolging ontkomen. Het Nederlandse OM kan enkel beslissingen nemen over vervolging in Nederland.
De situatie bij Air France – KLM |
|
Mei Li Vos (PvdA), Aukje de Vries (VVD), Barbara Visser (VVD), Henk Leenders (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gaat KLM in de verkoop? Of is er nog een list?»?1
Ja.
Bent u er bekend mee dat Franse Staat zijn stemrechten in Air France-KLM heeft verdubbeld? Wat is uw reactie hierop?
De Franse overheid heeft mij vooraf gemeld dat zij van plan was om aandelen bij te kopen. De Franse staat breidt zijn aandelenbelang uit van 15,88 procent naar 17,58 procent. Dat is geen fundamentele balansverschuiving. Het kabinet heeft dan ook aangegeven daar geen problemen mee te hebben.
De Florange wet geldt voor alle Franse bedrijven en houdt in dat aandeelhouders die langer dan twee jaar de aandelen in bezit hebben een dubbel stemrecht krijgen. Dit is generieke wetgeving van de Franse overheid, om de macht van speculatieve aandeelhouders voor alle Franse bedrijven te weren.
Bent u bekend met de redenen die de Franse Staat heeft om zijn stemrecht in Air France-KLM te verdubbelen? Wat is uw reactie hierop? Heeft het kabinet in de aanloop naar de aandeelhoudersvergadering van 21 mei hierover contact gehad met de betrokken Franse bewindspersonen? Wat is daaruit gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is de vergroting van het stemrecht binnen de holding AirFrance-KLM door de Franse Staat van invloed op de machtsverhoudingen tussen de Nederlandse en Franse Staat? Wat zijn de gevolgen voor KLM en de Nederlandse belangen in KLM?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u al overleg gehad met uw Franse collega’s over de vergroting van het stemrecht van de Franse Staat in Air France? Zo ja, wat is de uitkomst van dat gesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er een afspraak uit het verleden ligt dat de Nederlandse en Franse Staat gezamenlijk op zouden trekken als het gaat om investeringen in Air France- KLM? Zo nee, wat is er dan wel afgesproken? Zo ja, in hoeverre is daar hier sprake van geweest?
Er zijn tussen de Nederlandse en Franse staat ten tijde van de fusie geen afspraken gemaakt over bijkopen van aandelen AF-KLM. Er zijn destijds alleen afspraken gemaakt over het evenredig afbouwen van de aandelenbelangen van de Nederlandse en Franse Staat in respectievelijk KLM en AF-KLM. Dit is gemeld in een brief aan uw Kamer van 30 september 2003 over de fusie AF en KLM.2
In hoeverre kan de uitbreiding van het belang van de Franse Staat in Air France- KLM een opsplitsing van de luchtvaartmaatschappij in de toekomst blokkeren?
Opsplitsing van Air France-KLM is niet aan de orde. Overigens zou de uitbreiding van haar aandelenbelang van 15,88 procent naar 17,58 procent de Franse staat niet meer mogelijkheden geven in een dergelijk scenario.
Wat is uw visie op de aangekondigde wijzigingen in de governancestructuur van Air France-KLM? Wat zijn de voor- en nadelen van deze wijzigingen voor de positie van KLM binnen de holding?
Gezien de ontwikkelingen van de laatste tijd en de uitdagingen waar het bedrijf voor staat, is het van groot belang dat de onderlinge samenwerking goed is en versterkt wordt. Het ligt daarbij voor de hand dat zowel binnen de holding als bij beide airlines de structuur wordt geoptimaliseerd. Een rol als toehoorder van de voorzitter van de RvC KLM in de board van AF-KLM en van de CFO van AF-KLM bij de RvC van KLM past daar ons inziens goed bij. Ook het toetreden van Hans Smits tot de board van AF-KLM in 2016 kan in het licht daarvan worden gezien.
Klopt het dat er een zogenaamd plan B is voor een (gedeeltelijke) verkoop van KLM aan andere luchtvaartmaatschappijen? Zo ja, wat zijn de gevolgen van een dergelijk plan? Wat is uw reactie op dit zogenoemde plan B?
In de media (Volkskrant en Telegraaf van 21 mei) wordt gespeculeerd over een plan B, wat volgens die media een gehele of gedeeltelijke verkoop van KLM zou zijn aan een andere luchtvaartmaatschappij. Het gaat hier om speculaties op basis van anonieme bronnen. Ik heb geen enkele indicatie dat een dergelijk plan B aan de orde is.
Wat is uw reactie op het besluit van de Franse overheid om landingsrechten op de luchthaven van Nice te verlenen aan Qatar Airways en wat zijn de gevolgen voor de positie van Air France-KLM?
Het besluit om additionele landingsrechten aan Qatar te verlenen is een verantwoordelijkheid van de Franse overheid waar Nederland niet in wil treden. Het betreft beperkte rechten voor vluchten op de regionale luchthavens Nice en Lyon en niet naar de hubluchthaven van Parijs Charles de Gaulle.
Kunnen deze vragen beantwoord worden vóór het Algemeen overleg staatsdeelnemingen (voorzien op 3 juni) en het Algemeen overleg luchtvaart (voorzien op 4 juni)?
Ja.