Het bericht ‘Iedereen kiest opeens voor dure beugel; orthodontist krikt omzet op ondanks lagere tarieven’ |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Iedereen kiest opeens voor dure beugel; orthodontist krikt omzet op ondanks lagere tarieven» en de bijbehorende NZa-monitor Orthodontie?1 2
Ja.
Hoe komt het dat orthodontisten hun omzet zagen stijgen, terwijl de maximumtarieven in 2011 en 2013 beide jaren met zestien procent verlaagd zijn? Dragen orthodontisten naar uw mening bij aan het betaalbaar houden van goede zorg?
De NZa-monitor Orthodontie laat zien dat de omzet van de orthodontisten in 2013 licht stijgt t.o.v. 2011 terwijl de tarieven zijn verlaagd. In de NZa-monitor worden hiervoor drie redenen genoemd. De eerste reden is dat de variatie in de materialen die worden gebruikt is toegenomen en dit heeft ertoe geleid dat de kosten van materiaal en techniek zijn toegenomen. Daarnaast is er sprake van een volumegroei die kan worden verklaard door de toename van het aantal patiënten (2,6%). De derde reden is dat sprake is van volumegroei doordat behandelingen vaker worden opgeknipt. De NZa geeft aan dat het aantal volledig vaste beugelbehandelingen (het plaatsen van een beugel op het boven en ondergebit in één behandeling) is gedaald en het aantal partieel vaste beugelbehandelingen (het plaatsen van een beugel op het boven of ondergebit) is gestegen.
Deze drie redenen tezamen maken dat de omzet van orthodontisten licht is gestegen.
In hoeverre kan de lichte (2,6%) toename van het aantal patiënten een verklaring zijn voor de groeiende omzet, ondanks de sterke tariefdaling?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan verklaard worden dat patiënten sinds de daling van de maximumtarieven voor meer innovatie, mooiere en duurdere beugels kiezen? In hoeverre heeft innovatie in het aanbod van beugels sinds 2011 een enorme vlucht genomen?
Sinds 2013 zijn de materiaal- en techniekkosten losgekoppeld van de behandelprestaties. Voor de materiaal- en techniekkosten geldt geen maximum tarief. Feitelijk gold er in 2012 ook geen maximum tarief voor de materiaal en techniekkosten omdat in dat jaar de vrije tarieven in de mondzorg van toepassing waren.
Deze verandering maakt dat een orthodontist meerdere typen beugels kan aanbieden met verschillende prijzen. De patiënt heeft hierdoor meer keuzevrijheid en kan dus ook kiezen voor mooiere en duurdere beugels.
Een voorbeeld is dat de patiënt kan kiezen voor een slotjesbeugel bevestigd op de voorkant of aan de achterkant van je tanden. Deze laatste optie is een stuk duurder dan wanneer de slotjesbeugel op de voorkant van de tanden wordt bevestigd. Maar sommige patiënten kiezen toch voor deze optie omdat dit «mooier» wordt gevonden.
Kwam de sterk stijgende vraag naar duurdere beugels dusdanig onverwacht dat orthodontisten voor de tarief- daling vreesden hun praktijk te moeten sluiten?
Uit eerder onderzoek van de NZa naar de kosten en opbrengsten van orthodontisten3 is gebleken dat door taakdelegatie naar onder andere mondhygiënisten en tandartsassistenten en doordat er meer stoelen in een praktijk staan, meer patiënten geholpen kunnen worden. De opbrengsten waren hierdoor aanzienlijk hoger en stonden niet meer in verhouding tot de kosten. In het belang van de betaalbaarheid van de mondzorg heeft de NZa de tarieven daarom verlaagd.
De NZa-monitor orthodontie was erop gericht om te onderzoeken of de zorgen van orthodontisten, dat na deze tariefsdaling de toegankelijkheid van de zorg in het geding zou komen, terecht waren. De conclusie van de monitor is dat de zorgen van de orthodontisten ongegrond zijn. Het gaat goed met de toegankelijk van orthodontiepraktijken. De NZa constateert dat er geen signalen zijn dat wachtlijsten zijn toegenomen. Ook de (potentiële) reistijd is niet toegenomen. Deze conclusie wordt ook onderschreven door de beroepsorganisaties voor tandartsen de ANT en KNMT.
In hoeverre verwacht u dat de meldactie van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Consumentenbond eenduidig inzicht gaat geven in de mate waarin consumenten sinds 2011 bewust zijn gaan kiezen voor innovatie, en voor mooiere en duurdere beugels? In hoeverre komt er met de meldactie ook inzicht in de praktijkvariatie, en de geboden behandeling voor soortgelijke gevallen over de afgelopen vijf jaar? Kan straks uit de meldactie geconcludeerd worden of orthodontisten het aantal verrichtingen per behandelingen omhoog geschroefd hebben?
De Consumentenbond en de NZa hebben een meldpunt opgericht om te inventariseren of consumenten inderdaad bewust kiezen voor een duurdere beugel omdat die beter of mooier is. Consumenten worden gevraagd om hun ervaringen, offertes en rekeningen over beugels (bij hun kinderen) via het meldpunt te delen.
Door deze patiëntenervaringen te verzamelen kan worden bekeken of orthodontisten transparant zijn en of zij de verschillende keuzeopties aan de patiënt hebben voorgelegd.
Met deze meldactie wordt geen inzicht gegeven in de praktijkvariatie. Het gaat erom dat patiënten een bewuste keuze kunnen maken voor een behandeling of materiaal. Het ontstaan van variatie is inherent hieraan omdat patiënten verschillende keuzemogelijkheden hebben.
Het meldpunt zal eind april sluiten. De NZa beziet of op grond van de uitkomsten aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. De NZa en Consumentenbond informeren mij over de uitkomsten van het meldpunt.
Indien de NZa uit de meldactie concludeert dat er maatregelen nodig zijn, welke maatregelen kan zij orthodontisten dan opleggen? Indien de NZa concludeert dat maatregelen noodzakelijk zijn, had zij dit naar uw mening eerder kunnen en moeten concluderen?
Zie antwoord vraag 6.
De Armeense genocide |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden in het schriftelijk overleg over een gesprek met de Federatie Armeense Organisaties Nederland (FAON), die u op 26 maart aan de Kamer stuurde en waarbij u een aantal vragen niet beantwoord heeft die hieronder herhaald worden?1
Ik herinner mij de antwoorden die ik heb gegeven.
Klopt het dat de Armeense genocide drie keer unaniem erkend is door de «International Association of Genocide Scholars»?
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg van 26 maart, bestaat onder wetenschappers, en instellingen zoals door u aangehaald, een grote mate van consensus over deze gebeurtenissen. De vaststelling of hier in juridische zin sprake is geweest van genocide, is evenwel niet aan het kabinet. Ik herhaal in dit kader graag dat een oordeel van het kabinet over de toepasselijkheid van deze term op dit moment niet zou bijdragen aan de noodzakelijke acceptatie en verwerking van het verleden door beide landen.
Klopt het dat de Armeense genocide onderwezen wordt op het Instituut voor oorlogs-, holocaust en genocidestudies (NIOD) als een van drie genocides, naast de holocaust en de Rwandese genocide?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt het kabinet de opvatting dat er een grote consensus is onder genocide wetenschappers dat er in 1915 een genocide heeft plaats gevonden in het Ottomaanse rijk, waarvan de Armeniërs en ook andere christelijke volken het slachtoffer geworden zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat desgevraagd en na veel aandringen ambtenaren die het gesprek voerden met FAON, de naam van slechts één professor wilden noemen die van mening zou zijn dat er geen sprake was van genocide in 1915, namelijk professor Zürcher.?
Zoals gesteld hierboven en in mijn antwoorden op het Schriftelijk Overleg van 26 maart, bestaat er onder wetenschappers een grote mate van consensus over de gebeurtenissen in 1915. Verder doe ik geen uitspraken over gesprekken die ambtenaren gevoerd hebben met derde partijen.
Klopt het dat het ministerie heeft aangegeven dat professor Zürcher, die recent nog een studium generale gegeven heeft over de Armeense genocide, van mening is dat er onvoldoende onderzoek gedaan is om de historische gebeurtenissen als genocide te duiden?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het ministerie niet in staat was om een enkele andere naam te noemen van een vooraanstaande wetenschapper die van mening is dat er onvoldoende bewijs is om het woord genocide te gebruiken?
Zie antwoord vraag 5.
Gezien het feit dat genocide de zwaarste misdaad is die wij kennen in het Nederlandse en het internationale recht, en Turkije zich in zekere mate zeer verwant voelt aan het Ottomaanse Rijk: is er enig andere misdrijf waarbij een vermeende dader of iemand die zich daar zeer verwant mee voelt, mee mag bepalen of het misdrijf heeft plaatsgevonden en nog wel in goed overleg?
Er is geen sprake van het bepalen of een misdrijf heeft plaatsgevonden, hetgeen aan rechters is, maar van het duiden van historische gebeurtenissen. Verder is en blijft het kabinet van mening dat een oordeel van de zijde van het kabinet over de toepasselijkheid van deze term op dit moment niet zou bijdragen aan de noodzakelijke acceptatie en verwerking van het verleden door beide landen.
Ben u bereid de benaming «Kwestie van de Armeense genocide» niet meer te gebruiken en gewoon het historisch correcte «Armeense genocide» te gebruiken?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen een voor een en vóór woensdag 1 april 9 uur beantwoorden, dus vóór het plenaire debat over het verslag van het eerder genoemde Schriftelijk overleg?
Ja. Gelijkluidende antwoorden op vragen zijn geclusterd.
Toenemend aantal schrijnende verhalen door wachtlijsten in de GGZ |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hulplijn slaat alarm om «hulpeloze» GGZ-patiënten»?1 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Inmiddels ontvang ik meerdere signalen die raken aan deze problematiek, zoals onlangs de uitkomsten van de door het Landelijk Platform GGZ georganiseerde meldactie Ambulantisering. Ik neem dergelijke signalen uiterst serieus. Ik vind dat mensen gepaste zorg moeten krijgen en binnen een redelijke termijn geholpen moeten worden. Zorgverzekeraars zijn gehouden voldoende zorg in te kopen, zodat mensen die zorg ontvangen die zij nodig hebben en deze ook binnen een redelijke termijn kunnen krijgen. Met betrekking tot de zorg in de acute GGZ zend ik u binnenkort mijn reactie om hier verbeteringen te realiseren. Daarnaast heb ik met de Minister van VenJ afgesproken in overleg te treden met alle ketenpartners rond de zorg voor verwarde personen. De gehele zorgketen rondom verwarde personen wordt in kaart gebracht. Van belang is om knelpunten te inventariseren en daarbij ook de oplossingen in kaart te brengen.
Signaleert u dezelfde trend waarover alarm wordt geslagen door Sensoor, namelijk dat patiënten door de bezuinigingen niet of te laat hulp krijgen in GGZ-instellingen (geestelijke gezondheidszorg)? Zo ja, hoe komt dit?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het een kwalijke zaak is dat deze kwetsbare mensen nergens terecht kunnen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat mensen tijdig passende zorg ontvangen. De signalen over mogelijke wachttijden zijn echter tegenstrijdig. Zorgverzekeraars Nederland geeft aan dat zorgverzekeraars verzekerden nog steeds goed kunnen bemiddelen.
Wat zijn de meest recente cijfers over het aantal mensen met een hulpvraag, maar die de hulpverlener niet kunnen bereiken, en daardoor tussen wal en schip vallen? Wat vindt u van deze cijfers?
Het LPGGZ heeft gedurende januari-februari 2015 een enquête uitgezet over de ambulantisering in de GGZ. In totaal hebben 334 mensen de enquête ingevuld. Het merendeel van de respondenten (61%) maakt zelf gebruik van de zorg in de GGZ of heeft daarvan gebruik gemaakt. Met de meldactie is een aantal knelpunten naar voren gekomen die cliënten en familie bij de ambulantisering van de zorg in de GGZ ervaren. Het LPGGZ heeft met de meldactie geen cijfers verzameld over de wachtlijsten in de GGZ.
In de Marktscan GGZ van de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza), die ik u op 1 december 2014 heb toegezonden, staan de meest recente gegevens over wachttijden in de GGZ. De Nza is bezig met een nadere analyse van deze wachttijden. Ik verwacht deze analyse in juni te ontvangen en zal u hierover informeren.
Wat zijn de meest recente cijfers van wachtlijsten binnen de GGZ? Welke cijfers zijn hierover verzameld door de patiëntenvereniging Landelijk Platform GGz? Wat vindt u van deze cijfers?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van problemen en onwenselijke situaties die ontstaan doordat cliënten de GGZ niet kunnen bereiken? Waar worden deze gemonitord, en bent u bereid deze gegevens met de Kamer te delen?
Ik neem het signaal van de meldactie uiterst serieus. Het is van groot belang dat mensen die GGZ-zorg nodig hebben, deze zorg tijdig kunnen krijgen om mogelijk ergere klachten te voorkomen. Daarnaast is het van belang dat de geboden zorg tegemoet komt aan de wensen en behoeften van de patiënt/cliënt. Juist met het oog op het laatste punt, is het accent gelegd op de ambulante behandeling. Zoveel mogelijk in de eigen omgeving behandelen van cliënten/patiënten in de GGZ, bevordert het herstel, de zelfredzaamheid en geeft meer perspectief aan de cliënt. Ambulante behandeling vergt echter meer maatwerk en goede samenwerking en afstemming van alle betrokken ketenpartners in de GGZ. Dat is een forse uitdaging, zeker gezien het grote aantal veranderingen dat in de GGZ recent is doorgevoerd. Daarnaast zullen zorgverzekeraars deze vorm van zorg ook in voldoende mate moeten inkopen om deze zorg ten behoeve van hun verzekerden te kunnen waarborgen.
Het is van groot belang dit proces goed te monitoren. Zoals u bekend is, heb ik het Trimbos de opdracht gegeven de ontwikkelingen in de GGZ de komende jaren nauwgezet in beeld te brengen met de Monitor Ambulantisering en hervorming langdurige GGZ. Uiteraard zal ik de Tweede Kamer over de uitkomsten van deze monitor informeren.
Herinnert u zich het Algemeen overleg van 21 januari jl. en de zorgen die daarin zijn geuit over het hoge tempo waarmee de beddenafbouw in de GGZ plaatsvindt en het ontbreken van aansluitende ambulante hulpverlening? Wat is de huidige stand van zaken? Op welke manier zou dit een rol kunnen spelen bij de genoemde problematiek?
In het Algemeen Overleg van 21 januari is veel aandacht besteed aan de ambulantisering en het tempo van de beddenafbouw. Daarbij werd door sommigen de relatie gelegd met de door de politie gesignaleerde toename van het aantal verwarde personen op straat. Ik heb u met mijn brief van 27 maart 2015 nader over deze problematiek geïnformeerd. Een causaal verband met de ambulantisering in de GGZ kan op dit moment niet worden gemaakt. De groep verwarde personen op straat is veel breder dan alleen mensen die GGZ zorg behoeven. Zoals ik bij de beantwoording van de vragen 1 en 2 heb aangegeven, ben ik met betrekking tot dit punt, samen met de Minister van VenJ in overleg met betrokken partijen.
Welke rol speelt Sensoor in het huidige GGZ-systeem? Welk belang hecht u aan deze rol?
Sensoor biedt 24 uur per dag anonieme hulp op afstand met behulp van getrainde vrijwilligers die sociaal-emotionele bijstand kunnen verlenen. Deze vorm van hulp is bedoeld voor mensen die te maken hebben met eenzaamheid, psychische problemen of een ingrijpende gebeurtenis in hun leven en die niet terecht kunnen of willen bij de reguliere hulpverlening of bij hun sociale omgeving. Een gevoel van schaamte of het tijdstip waarop behoefte aan contact bestaat kan hierbij bijvoorbeeld een rol spelen. Vaak is het bieden van een geduldig «luisterend oor» voldoende voor een beller, maar het kan ook gaan om het verstrekken van informatie en advies, het helpen bij het formuleren van een hulpvraag en het eventueel doorverwijzen naar professionele hulp of zorg. Dat zijn belangrijke taken en daarom heb ik deze vorm van dienstverlening verankerd in de Wmo. In de Wmo 2015 is opgenomen dat het college van B&W er in ieder geval zorg voor draagt dat voor ingezetenen op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar is (art. 2.2.4 lid 1 onder b). In de meeste gemeenten wordt hier uitvoering aan gegeven door Sensoor.
Er zijn uiteraard ook situaties waarin een gesprek op afstand niet toereikend is, omdat de hulpvraag bijvoorbeeld te complex is en er langdurige en intensieve begeleiding nodig is. In zo’n geval is telefonische of chathulpverlening te vrijblijvend en wordt de anonieme cliënt gestimuleerd om andere hulpverleners en instanties in te schakelen. Dit laat onverlet dat een gesprek waarin wordt geluisterd naar het verhaal, de beller of chatter op dat moment kan helpen.
Is het u bekend dat Sensoor aangeeft dat in een toenemend aantal gevallen meer moet gebeuren dan een telefoongesprek? Bent u bereid vóór het Algemeen overleg GGZ voorzien op 21 mei a.s. hier met Sensoor over in gesprek te gaan, en de uitkomsten van dit gesprek met de Kamer te delen?
Er heeft inmiddels contact plaatsgevonden met Sensoor en Sensoor heeft duidelijk gemaakt dat steeds vaker de lange wachttijd op de crisisdienst, de wachttijd t.a.v. concrete behandeling in de GGZ en het stopzetten van bepaalde behandelingen, onderwerp van gesprek is. De precieze aantallen van gesprekken waarin deze knelpunten aan de orde kwamen, zijn door Sensoor niet geregistreerd. Deze onderwerpen zijn onderdeel van de set aan oplossingen en maatregelen die ik naar aanleiding van de ketengesprekken met mijn collega van VenJ zal oppakken.
De verslechtering van de treinverbinding tussen Alkmaar en Den Haag/Rotterdam |
|
Betty de Boer (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de veranderingen in de dienstregeling tussen Alkmaar en Den Haag/Rotterdam die de afgelopen jaren plaats hebben gevonden?
Ja, ik ben hiermee bekend. Vanaf 2012 bestaat er geen rechtstreekse Intercity-verbinding meer tussen Alkmaar en Den Haag/Rotterdam. Reizigers vanuit Alkmaar richting Den Haag kunnen in Haarlem of in Amsterdam Sloterdijk overstappen.
De wijzigingen in de dienstregeling zijn nauw verweven met de marktomvang: er zijn op een gemiddelde doordeweekse dag ca. 560 reizigers vanuit de kop van Noord-Holland richting Den Haag en er reizen dagelijks ca. 17.500 reizigers vanuit Amsterdam richting Den Haag. In 2012 heeft NS ingezet op meer en betere kwartierdiensten, zowel voor Sprinters als voor Intercity’s, op de verbinding vanuit Amsterdam.
Deelt u de mening dat gaandeweg deze treinverbinding steeds slechter is geworden door de verlenging van de reistijd met zestien minuten, de toevoeging van de overstap in Haarlem en het inzetten van een sprinter in plaats van een intercityverbinding naar Den Haag/Rotterdam? Zo nee, waarom niet? Hoe verklaart u de langere reistijd?
Een dienstregeling is een complexe puzzel. In het maken van een nieuw dienstregelingsontwerp vinden altijd afwegingen plaats tussen groepen reizigers. Een verandering op de ene plaats heeft meestal effecten op andere plaatsen.
Elke verbetering voor sommige (groepen) reizigers heeft nadelen voor andere (groepen) reizigers. De uitdaging voor NS is de dienstregeling zodanig te optimaliseren dat elke aanpassing zo veel mogelijk voordeel biedt aan zo veel mogelijk reizigers en zo weinig mogelijk nadeel oplevert voor zo weinig mogelijk reizigers.
Om de belangen van de reizigers zo goed mogelijk te dienen, spreken NS en ProRail bij het ontwerpen van de dienstregeling uitvoerig met decentrale overheden en consumentenorganisaties. Tegenwoordig gebeurt dit vooral aan de landsdelige en landelijke OV- en Spoortafels. Vanuit de regio zijn er aan deze tafels geen signalen over de kwaliteit van verbinding Alkmaar-Den Haag/Rotterdam naar voren gebracht.
In de huidige dienstregeling biedt NS meer verbindingen en mogelijkheden dan voorheen om te reizen tussen Alkmaar en Den Haag of tussen Alkmaar en Rotterdam, ook ’s avonds en in het weekend. Door de toegenomen reismogelijkheden, is de verbinding tussen Alkmaar en Den Haag/Rotterdam robuuster geworden: bij verstoringen zijn er alternatieven. Voor sommige reizigers is er soms inderdaad wel sprake van een langere reistijd. De rechtstreekse verbinding uit 2011 had een reistijd van 1:12 uur. In de huidige dienstregeling is het mogelijk om in 1:10 uur van Alkmaar naar Den Haag te reizen, met twee overstappen in Haarlem en Leiden. Daarnaast zijn er vanuit Alkmaar alternatieven ontstaan met een langere reistijd en één overstap in Haarlem (1:16 uur) en één overstap op Amsterdam Sloterdijk (1:21 uur).
Deelt u de mening dat snelle verbindingen van belang zijn voor de aantrekkelijkheid van het openbaar vervoer voor meer dan 100.000 inwoners van Alkmaar (en 300.000 in de directe regio) naar de regio Den Haag en dat zo’n verbinding rechtstreeks danwel met een snelle overstap nodig is? Zo nee, waarom niet?
Conform de LTSA is het doel van alle partijen in de sector dat het openbaar vervoer een aantrekkelijke optie is voor de reizigers. De aantrekkelijkheid van het openbaar vervoer wordt onder andere bepaald door snelheid, betrouwbaarheid en comfort. NS zoekt daarom altijd naar betere verbindingen en optimalisatie in de dienstregeling en neemt daarbij de omvang van vervoerstromen mee in de afwegingen. Als er keuzes nodig zijn, prevaleert voor NS meestal het belang van de grootste groep reizigers. In dit geval is het aantal reizigers die vanaf Amsterdam in de richting van Den Haag/Rotterdam reizen vele malen groter dan het aantal reizigers vanuit Alkmaar (zie de cijfers in antwoord 1). NS heeft daarom de keuze gemaakt voor het beter bedienen van grote groepen reizigers tussen Amsterdam, Haarlem, Leiden en Den Haag boven het blijven aanbieden van een rechtstreekse Intercity-verbinding tussen Alkmaar en Den Haag/Rotterdam.
Deelt u de mening dat door veelvuldige vertraging op het traject Alkmaar-Haarlem (stilstaan voor station Haarlem) het te vaak voorkomt dat de overstap in Haarlem wordt gemist? Kunt u ons informeren hoe vaak deze vertraging optreedt, met name in de spits? Zo nee, waarom niet?
De dienstregeling biedt op dit moment een overstap van drie minuten op station Haarlem. Deze overstap wordt feitelijk in 87,5% van de gevallen gehaald. Dit ligt onder het afgesproken niveau en onder het landelijk gemiddelde van ca. 92%. Ik deel de mening dat de overstap te vaak niet wordt gehaald en verwacht dat NS en ProRail zich inzetten om dit te verbeteren. Ze zijn bezig in de dienstregeling 2016 de Intercity-verbinding tussen Alkmaar en Haarlem in de spits sneller te maken. Hierdoor zal de overstap in Haarlem op de Sprinter richting Den Haag naar verwachting verbeteren.
Deelt u de mening dat NS op basis van de vervoerconcessie dient zorg te dragen voor snelle verbindingen en goede overstapmogelijkheden? Bent u bereid om met NS te zoeken naar een oplossing voor deze overstap in Haarlem zodat reizigers in staat worden gesteld om de overstap van drie minuten naar Den Haag CS/Rotterdam ook te halen, eventueel door eerdere vertrektijden op het kopstation? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Maar zoals hierboven toegelicht is het niet mogelijk op elke denkbare verbinding het aanbod optimaal te maken. NS heeft de opdracht om te zoeken naar de optimale dienstregeling gegeven de vele (en soms tegenstrijdige) wensen van de omgeving en de kaders van de vervoerconcessie. NS doet dit continu, in overleg met de deelnemers aan de OV- en Spoortafels.
In dit specifieke geval meldt NS dat er vanaf 2016 in de spits vier treinen zullen rijden van Alkmaar naar Haarlem: twee Sprinters en twee Intercity’s. In de daluren zullen de Intercity’s niet rijden. Wel blijft de gehele dag een directe verbinding Hoorn-Alkmaar-Haarlem-Amsterdam in stand. De frequentie op het traject Haarlem – Den Haag blijft gelijk. NS reageert hiermee op de veranderende vraag in de markt en op de behoeften van de grootste groepen reizigers in Noord-Holland. Door de aanpassingen in de dienstregeling zal de aansluiting in de spitsrichting in Haarlem naar verwachting verbeteren door een robuustere overstap.
Daarnaast gaan reizigers tussen Alkmaar en Rotterdam profiteren van de vervroegde frequentieverhoging op de HSL. Op dit moment rijdt de Intercity Direct nog twee keer per uur tussen Amsterdam en Rotterdam. In de loop van 2015 zal de frequentie verhoogd worden naar drie keer per uur en in 2016 naar vier keer per uur.
Deelt u de mening dat er dagelijks een grote forensenstroom van Noord-Holland naar de regio Den Haag reist? Onderkent u het probleem dat de steeds slechter wordende verbinding er voor zorgt dat reizigers liever in de auto stappen, wat consequenties heeft voor de filedruk op de A4, de A9 en de A44? Staat deze laatste constatering niet haaks op waarom NS er eigenlijk voor de reiziger zou moeten zijn, namelijk aanbieden van goed, snel en slim openbaar vervoer, zodat reizigers kiezen voor het openbaar vervoer om de filedruk te verminderen?
Ten aanzien van de omvang van de forenzenstromen verwijs ik naar antwoord 1.
Het doel van alle partijen in de sector is inderdaad dat het openbaar vervoer een aantrekkelijke optie is voor de reizigers. Ook NS streeft naar het aanbieden van goed, snel en slim openbaar vervoer. Maar het is niet mogelijk op elke denkbare verbinding het aanbod optimaal te maken. NS zoekt conform de verplichting in de concessie altijd naar betere verbindingen en optimalisatie in de dienstregeling en neemt daarbij de omvang van vervoerstromen mee in de afwegingen. Ook in de dienstregeling 2016 zullen NS en ProRail verbeteringen aanbrengen.
Gedwongen zzp’erschap bij Sensire (Herdruk) |
|
John Kerstens (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sensire wil 600 thuisverzorgenden ontslaan en inhuren als zzp’er»?1
Ja.
Wanneer is naar uw mening sprake van schijnzelfstandigheid?
Van schijnzelfstandigheid is sprake wanneer mensen formeel werkzaam zijn als zelfstandigen, terwijl op grond van feiten en omstandigheden sprake zou moeten zijn van een arbeidsovereenkomst. Met een dergelijke constructie worden vaak loonheffing, premies werknemersverzekeringen en arbeidsrechtelijke bescherming ontweken en kunnen onterecht fiscale (ondernemers)faciliteiten worden geclaimd. Ook kan hiermee de Wet arbeid vreemdelingen voor bepaalde groepen worden omzeild.
Hoe kwalificeert u de in genoemd artikel omschreven handelwijze van zorgaanbieder Sensire waarbij medewerkers zich naar verluidt onder druk gezet voelen om te «kiezen» voor het zelfstandig ondernemerschap?
In algemene zin is het aan de rechter om de feiten en omstandigheden van het individuele geval te beoordelen en daar een uitspraak over te doen. Ik kan in algemene zin aangeven dat het niet wenselijk is dat werkgevers hun werknemers onder druk zetten om hun dienstverband te verruilen voor zelfstandig ondernemerschap. Een werknemer hoeft hier niet mee in te stemmen en hoeft dus niet akkoord te gaan met zijn ontslag. De werkgever zal vervolgens moeten overwegen of hij ontslag wil aanvragen, waarvoor – in geval van een dienstverband voor onbepaalde tijd – voorafgaande toetsing door UWV of de rechter nodig is.
Zou u het een goede zaak vinden als de hier aan de orde zijnde zorg in de toekomst verricht zou worden door al dan niet uit eigen vrije keus «zelfstandige» geworden voormalige medewerkers, die niet langer een beroep kunnen doen op zowel individueel als collectief arbeidsrecht en bijvoorbeeld niet langer verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid en ook niet (automatisch) meer pensioen opbouwen? Zo ja, hoezo? Zo nee, welke concrete stappen bent u dan voornemens te zetten om een en ander te voorkomen?
Voor mij zijn bij deze vraag een drietal zaken – die eerder ook door het kabinet zijn benoemd in de brief Zzp’er in de zorg2 – van belang:
Goede en tijdige zorg voor iedereen die dat nodig heeft. Of deze zorg door werknemers in loondienst of door zzp’ers geleverd wordt, mag daarbij niet relevant zijn. Ook dient de cliënt voldoende keuzevrijheid te hebben om de zorg te kiezen die het best bij zijn of haar zorgvraag past.
De zorgverlener dient een vrije keus te hebben in de wijze waarop hij of zij de zorg wil verlenen. Dat kan in loondienst, maar ook als zelfstandige (al dan niet in opdracht van een zorginstelling).
Echte ondernemers/zelfstandigen dienen te worden onderscheiden van diegenen die zich als ondernemer presenteren, maar dat feitelijk niet zijn. Als de feiten en omstandigheden zodanig zijn dat sprake is van een dienstbetrekking, dan dient de situatie ook als zodanig behandeld te worden.
Zolang deze zaken goed zijn geborgd, is de uitkomst – namelijk wordt de zorg verleend door een zelfstandige of iemand in loondienst – minder van belang.
Hoe beoordeelt u de stelling van de vakbond dat hier sprake is van een «schijnconstructie»? In hoeverre vertoont deze handelwijze van Sensire volgens u overeenkomsten met de eerder door Sensire voorgenomen constructie om werknemers in de thuiszorg te ontslaan om ze vervolgens weer in dienst te nemen als alfahulp?2 Indien u van mening bent dat een en ander ongewenst is, welke middelen heeft u dan om een dergelijke constructie te voorkomen en bent u voornemens om deze middelen in te zetten?
In 2013 had Thuishulp Sensire BV (THS) de beslissing genomen te stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging. Deze bedrijfsbeëindiging leidde tot het aanvragen van collectief ontslag, waarna UWV ontslagvergunningen heeft verleend op grond van bedrijfseconomische redenen. In het debat dat ik op 11 september 2013 hierover met uw Kamer heb gevoerd, is gesuggereerd dat het collectieve ontslag van medewerkers van THS onderdeel zou zijn van een schijnconstructie met als doel de betrokken medewerkers na ontslag gedwongen in te zetten als alfahulp. Uit de reconstructie die ik toen heb laten uitvoeren (Kamerstukken II, 25 544 nr. 106) bleek dat er voor UWV in de ontslagprocedure geen aanwijzingen waren dat THS gebruik zou maken van een constructie waarin de ontslagen werknemers tegen slechtere arbeidsvoorwaarden hetzelfde werk kunnen uitvoeren.
Of er in het onderhavige geval sprake is van een schijnconstructie kan ik niet beoordelen aan de hand van de berichtgeving. Ik veronderstel dat de vakbond in het bericht hiermee bedoelt dat een werkgever werkzaamheden uitbesteed via een daartoe opgerichte organisatie via welke de (ex-)werknemers feitelijk hun zelfde werkzaamheden voortzetten maar dan als zelfstandige en met een slechtere rechtspositie.
Als een werkgever ontslag wil aanvragen (zie onder 3) en een ontslagaanvraag indient bij UWV zal de werkgever moeten toelichten en aannemelijk maken dat hij om redenen van een doelmatige bedrijfsvoering werkzaamheden wil uitbesteden waardoor arbeidsplaatsen structureel komen te vervallen. Als het werk wordt uitbesteed aan een zelfstandige zonder personeel is het van belang of het een echte of schijnzelfstandige betreft. Alleen als het werk wordt uitbesteed aan een echte zelfstandige (VAR-wuo, in fiscale zin ondernemer en inschrijving KvK) kan in beginsel een vergunning worden verleend. Ontbreekt een VAR-wuo dan gaat UWV uit van schijnzelfstandigen, die veelal tegen slechtere voorwaarden werken dan de voorwaarden die voor werknemers gelden terwijl hun positie hiermee in hoge mate vergelijkbaar is.
Echter, als een werkgever de arbeidsovereenkomsten van werknemers wil beëindigen en daarvoor in de plaats contracten wil aangaan met diezelfde werknemers, of met anderen, met als uitsluitend doel werknemerschap te vermijden, dan weigert UWV een vergunning. (Beleidsregels Ontslagtaak UWV, hoofdstuk 7, paragraaf 5)
Hoe beoordeelt u de stelling dat hier sprake is van een reorganisatie waar de vakbond bij betrokken zou moeten worden? Bent u bereid te helpen om overleg in deze tussen werkgevers en werknemers tot stand te brengen?
Of hier sprake is van een reorganisatie kan ik niet beoordelen. Het is aan de vakbonden zelf om hier actie te ondernemen.
In algemene zin kan ik opmerken dat een werkgever voorgenomen collectief ontslag tijdig moet melden bij de betrokken vakbonden en UWV. Het moet dan gaan om een voorgenomen ontslag van 20 of meer werknemers, binnen 3 maanden en binnen een werkgebied van UWV. Het gaat hier niet alleen om een melding maar de werkgever moet de betrokken vakbonden ook hebben geraadpleegd.
Herinnert u zich de motie Kerstens/Azmani (Kamerstuk 33 400 XV, nr. 40) waarin het kabinet wordt opgeroepen met een integrale aanpak te komen, waarbij onder meer wordt ingezet op het terugdringen van schijnzelfstandigheid? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze aanpak verwachten?
Ik heb uitvoering gegeven aan deze motie door op 11 april 2013 het actieplan «bestrijden van schijnconstructies» naar de Tweede Kamer te sturen. (bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 17 050, nr. 428). Dit actieplan maakt onderdeel uit van het op 11 april 2013 gesloten sociaal akkoord tussen het kabinet en werkgevers- en werknemersorganisaties.
In het actieplan zijn maatregelen aangekondigd om schijnzelfstandigheid te bestrijden, betalingen onder het wettelijk minimumloon tegen te gaan, cao-ontduiking aan te pakken, misbruik met de premieafdracht tegen te gaan, gefingeerde dienstverbanden en frauduleuze migratieconstructies te bestrijden en om de informatie-uitwisseling te verbeteren. De Wet Aanpak Schijnconstructies is een belangrijk resultaat van dit actieplan en is op 3 maart 2015 unaniem aangenomen door de Tweede Kamer.
Het bericht dat de aanwas van gespecialiseerde agenten stokt |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat «afbouw van de operationele sterkte» in de praktijk precies hetzelfde betekent als «het in overeenstemming brengen van de bezetting met de formatie uit het inrichtingsplan», namelijk een verminderde operationele sterkte bij de politie? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De formatie van de politie is gebaseerd op de met uw Kamer vastgestelde operationele sterkte van 49.500 fte. Door formatie en bezetting met elkaar in balans te brengen daalt de huidige, tijdelijk te hoge, operationele sterkte naar het afgesproken en betaalbare niveau.
Kunt u voor de specialismen zedenrechercheur, specialistisch schutter, ME'er, financieel rechercheur en cyberrechercheur aangeven hoeveel daarvan in de jaren 2012 tot en met 2019 operationeel inzetbaar zullen zijn?
Op dit moment is deze informatie niet op dit niveau beschikbaar.
Over de realisatie van de doelstellingen voor de instroom van specialisten op het gebied van finec en cybercrime zal ik uw Kamer conform afspraak rapporteren in het kader van de Veiligheidsagenda.
Kunt u voor de specialismen zedenrechercheur, specialistisch schutter, ME'er, financieel rechercheur en cyberrechercheur inzichtelijk maken hoe hoe vaak de opleiding in 2015 is gestart danwel afgerond?
Bij de Politieacademie worden in 2015 in totaal rond de 370 afzonderlijke opleidingen en trainingen aangeboden. Over de maanden januari en februari 2015 zijn door de politie 3221 post-initiële opleidingsplaatsen bij de Politieacademie gereserveerd. Op deze plaatsen zijn 2455 medewerkers ingeschreven.
Het verstrekken van de gevraagde informatie over al deze opleidingen leidt tot een zeer omvangrijk overzicht. Ik ga er echter vanuit dat vraag 4 ziet op de in vragen 3 en 5 met name genoemde opleidingen.
Ten aanzien van finec en cybercrime zal ik uw Kamer zoals afgesproken rapporteren in het kader van de Veiligheidsagenda.
Van de overige genoemde specialistische opleidingen geeft de navolgende tabel aan hoeveel opleidingsplaatsen de politie vooraf heeft gereserveerd en hoeveel politiemedewerkers daarop zijn ingeschreven. De opleidingen voor schutter, ME’er en zeden zijn wettelijk verplicht. Medewerkers moeten deze opleidingen volgen om gecertificeerd of gehercertificeerd te worden.
(daadwerkelijk gevolgd)
Handelen in zedenzaken
Augustus
19
7
Bewaken en beveiligen met Heckler en Koch MP5
Januari*
13
13
Maart*
15
15
September
12
4
November
12
7
Afgeven van een precisieschot
Maart*
12
12
Optreden als ME-lid
Januari en februari*
71
71
Maart*
40
40
April (eind)
36
36
Juni
37
35
September
37
29
November
36
17
* Deze opleidingen zijn inmiddels afgerond.
Kunt u per politie-eenheid aangeven hoe vaak welke opleiding in 2015 door politiepersoneel werd gestart danwel werd afgerond?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u voor de maanden januari en februari van 2015 in absolute aantallen aangeven hoeveel post-initiële opleidingsplaatsen zijn gereserveerd en hoeveel daadwerkelijk zijn ingevuld danwel afgerond? Kunt u dit uitsplitsen naar opleidingen voor zedenrechercheur, specialistisch schutter, ME'er, financieel rechercheur en cyberrechercheur?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de overheid de bouwsector genadeloos uiteen speelt |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Eric Smaling , Farshad Bashir |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Overheid speelt de bouwsector genadeloos uiteen»?1
Ja.
Wat zijn de exacte kostenoverschrijdingen van projecten A15 Maasvlakte-Vaanplein en A2 Maastricht? Hoeveel daarvan wordt gedragen door bouwers en hoeveel door overheden? Wat zijn de nog te verwachte kostenoverschrijdingen?2
Ik kan geen bedragen koppelen aan de door de betrokken bouwondernemingen gemelde kostenoverschrijdingen op deze projecten. Financiële informatie van opdrachtnemers, voor zover ik hierover beschik, kan ik niet openbaar maken. Deze informatie is bedrijfsvertrouwelijk.
Voor zover de verantwoordelijkheid voor een kostenoverschrijding aantoonbaar bij Rijkswaterstaat ligt, zullen deze kosten worden vergoed aan de opdrachtnemer. Rijkswaterstaat stelt zich hierbij redelijk en billijk, maar wel zakelijk, op.
Met betrekking tot het project A15 Maasvlakte – Vaanplein kan ik in dat verband melden dat recentelijk overeenstemming is bereikt tussen Rijkswaterstaat en de opdrachtnemer A-lanes A15 B.V. over de verantwoordelijkheidsverdeling voor een aantal scopewijzigingen en vertragingen en de daarmee verband houdende kosten. De extra kosten voor de overheid worden betaald uit de eerdere aanbestedingsmeevaller, die binnen het taakstellend budget – zoals uw Kamer dat kent – is aangehouden.
A-lanes A15 BV meent daarnaast dat Rijkswaterstaat ook andere kosten nog moet vergoeden. Daar ben ik het niet mee eens. A-lanes A15 B.V. is over dit geschil een arbitrageprocedure gestart.
Wat zijn de consequenties voor lopende projecten waarvan de overheid opdrachtgever is als bouwer Ballast Nedam failliet zou gaan, en welke risico’s loopt de rijksoverheid hierbij?
Voor de lopende projecten waarbij Ballast Nedam consortiumpartner is, is het bij onverhoopt faillissement in eerste instantie aan de overige consortiumpartners om de projecten af te ronden. Het consortium loopt daarbij een risico op vertraging en extra kosten.
Voor de overige projecten waar Ballast Nedam alleen opdrachtnemer is, zal een vervanger moeten worden gezocht. Het risico voor de overheid hierbij is, dat het opnieuw aanbesteden van werken tijd en extra kosten met zich meebrengt.
Bent u het met hoogleraar (TU Delft) de heer de Ridder eens dat «de grootste ramp plaats zal vinden aan de Zuidas»? Klopte het dat de ondertunneling van de A10 uit de hand zal lopen zoals gesuggereerd in het artikel in het Financieel Dagblad en welke risico’s loopt de rijksoverheid hierbij?
Het project ZuidAsDok is een groot project met een complexe bouwopgave in een stedelijke omgeving. Dit brengt risico’s met zich mee, maar deze risico’s zijn beheersbaar. In het artikel wordt de suggestie, dat deze risico’s onvoldoende worden beheerst, niet nader toegelicht, waardoor ik er ook niet specifiek op kan reageren.
Wat is uw reactie op de stelling dat de verliezen in de bouw als gevolg van enkele grote overheidsopdrachten, zoals bij Ballast Nedam, nog maar het begin zijn van de crisis in de sector? Kunt u uw antwoord toelichten?
Net als andere sectoren heeft ook de bouwsector te lijden gehad onder de aanhoudende economische en financiële crisis. Ook al is er ondanks de bezuinigingen de afgelopen jaren een behoorlijke hoeveelheid (ook kleinere) projecten op de markt gebracht en zal dit ook de komende jaren het geval zijn.
Inmiddels gaat het weer enigszins beter met de bouwsector. Het herstel wordt echter met name gedragen door het woningbouwsegment. Het gaat nog steeds niet goed in het infrastructuurdomein. Hiervoor zijn meerdere oorzaken aan te wijzen. Zo gingen bouwondernemingen al financieel zwak de crisis in en hebben sommige partijen door overcapaciteit op de markt risico’s genomen bij inschrijvingen op grote infrastructurele projecten.
Klopt het dat Rijkswaterstaat vrijwel alleen nog maar opdrachten verleent waarbij de bouwers ook verantwoordelijk zijn voor het ontwerp en het onderhoud van een project? Zo ja, wat is hiervoor de reden?
Nee, het klopt niet dat Rijkswaterstaat alleen maar opdrachten verleent waarbij bouwers integraal verantwoordelijk zijn voor het ontwerp, de bouw, financiering en vervolgens ook het onderhoud; de zogenaamde Design, Build, Finance, and Maintain-projecten (DBFM). Dit is alleen het geval bij projecten groter dan € 60 miljoen en indien is aangetoond dat deze integratie van activiteiten meerwaarde oplevert. Wanneer deze meerwaarde niet blijkt, wordt niet gekozen voor private financiering en wordt het onderhoud in een afzonderlijke opdracht op de markt gezet.
Welke oplossingen worden momenteel verkend voor de problemen bij Ballast Nedam en de gevolgen die het heeft voor de overheid?
Rijksvastgoedbedrijf en Rijkswaterstaat voeren op projectniveau overleg met opdrachtnemers over de voortgang van de projecten. Indien Rijksvastgoedbedrijf of Rijkswaterstaat verantwoordelijkheid draagt voor extra kosten die opdrachtnemers in het kader van die projecten moeten maken, worden deze extra kosten vergoed. Rijksvastgoedbedrijf en Rijkswaterstaat stellen zich hierbij redelijk en billijk, maar wel zakelijk, op (zie ook het antwoord op vraag 2). Dit ongeacht de financiële situatie, waarin betreffende bedrijven zich bevinden. Alle opdrachtnemers worden hetzelfde behandeld.
Daarnaast ben ik voortdurend in gesprek met de bouwsector over de wijze waarop projecten worden aangepakt en hoe de samenwerking tussen opdrachtgever en opdrachtnemers verder kan worden verbeterd.
In hoeverre is het gunnen op de laagste prijs in de aanbesteding (mede) oorzaak van de financiële problemen in de bouw en hoe verhoudt zich dat tot een «betere besteding van belastinggeld» zoals de regering wil? 3
Rijkswaterstaat en Rijksvastgoedbedrijf besteden standaard aan op basis van de economisch meest voordelige inschrijving (EMVI). Bij EMVI is kwaliteit, naast prijs, een onderdeel waarop in de aanbesteding gescoord kan worden. De combinatie van prijs en kwaliteit is bedoeld om voor een optimale besteding van belastinggeld te zorgen. Alleen bij losse, kleinere opdrachten wordt soms een uitzondering gemaakt door Rijkswaterstaat en het Rijksvastgoedbedrijf.
Uit cijfers van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) blijkt dat sinds inwerkingtreding van de Aanbestedingswet 2012 circa 70% van de aanbestedingen van werken door publieke opdrachtgevers gegund wordt op basis van EMVI. Het aandeel aanbestedingen waarbij alleen prijs als gunningscriterium dient is daarmee over het geheel genomen beperkt.
Het is primair de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers om zich, ongeacht het gunningscriterium, bij inschrijving bewust te zijn van de kosten en risico’s van hun offerte.
Hoe vaak worden klussen vaak voor een te lage prijs aangenomen, zoals ook bij bouwbedrijf Heijmans vaak het geval is, waardoor bouwbedrijven in de financiële problemen komen en banen verdwijnen?4
Hoe vaak dit voorkomt is niet vast te stellen. Te lage inschrijvingen zijn ongewenst. Indien Rijkswaterstaat of Rijksvastgoedbedrijf het vermoeden hebben dat er te laag wordt ingeschreven op een uitvraag, wordt met de betreffende marktpartij een inhoudelijk gesprek gevoerd om te beoordelen of er sprake is van een reële aanbieding. Als de marktpartij onderbouwt dat het een reële aanbieding is, kan de opdracht worden gegund.
Wanneer worden de uitkomsten van de evaluatie van de nieuwe Aanbestedingswet naar de Tweede Kamer gestuurd? Worden de problemen in de bouwsector hierbij betrokken?
De uitkomsten van de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 en de kabinetsreactie worden uiterlijk in de zomer aan u toegestuurd. Het effect van de wet op de aanbesteding van werken is meegenomen in de evaluatie.
De berichten dat mantelzorgers overbelast raken |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Participatiesamenleving eist tol op de werkvloer»1 en «Vier uur per week zorgen, dat kan net»?2
Ja.
Deelt u de conclusie van het Sociaal en Cultureel Planbureau dat mensen die veel uren per week werken en meer dan vier uur per week mantelzorg verlenen een groter risico hebben op gezondheidsklachten op de werkvloer? Deelt u de mening dat het toegenomen risico op gezondheidsklachten een zorgelijke ontwikkeling is?
Uit de SCP- publicatie «Concurrentie tussen mantelzorg en betaald werk» blijkt dat de ervaren gezondheid van werkenden in het algemeen niet verandert als ze met mantelzorg beginnen. Het aantal ervaren gezondheidsklachten stijgt wel als de mantelzorg intensief is, waarbij de omvang van de werkweek niet uitmaakt. Het ziekteverzuim van werkende mantelzorgers stijgt na het beginnen met mantelzorg, met name als de zorg al minstens twee jaar duurt. Daarbij wordt door de onderzoekers wel aangegeven dat langdurende hulp geen aantoonbare nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid. Volgens de onderzoekers spelen bij de ervaren gezondheid en het verzuim zowel de zorgsituatie als de combinatie arbeid en zorg een rol.
De emotionele en fysieke belasting die de zorgsituatie voor de mantelzorger in combinatie met het werk met zich meebrengt, mag er niet toe leiden dat mantelzorgers eraan onderdoor gaan. Het kabinetsbeleid is er dan ook op gericht te voorkomen dat mensen door de combinatie van werk en zorg oververmoeid en overbelast raken en vervolgens mogelijk stoppen met werken.
Ziet u vanuit de doelstelling van het kabinet om de Participatiesamenleving te bevorderen ook de noodzaak in om te kijken hoe gezondheidsproblemen onder mantelzorgers voorkomen kunnen worden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Zo nee, waarom niet?
Ja, overbelasting kan leiden tot gezondheidsklachten en uitval en kan ook de duurzame inzetbaarheid van werknemers verminderen. Ook kunnen gezondheidsklachten ertoe leiden dat de mantelzorger de zorgtaken voor zijn naaste niet langer kan verrichten. In mei 2014 is het Ministerie van SZW gestart met een vierjarige campagne gericht op preventie van werkstress. Vanuit het programma duurzame inzetbaarheid wordt ingezet op het agenderen van het belang van de preventie van werkstress bij werkgevers en werknemers en op het verspreiden en toegankelijk maken van relevante en beschikbare kennis en praktijkervaring. Dit opdat meer werkgevers en werknemers sneller en beter investeren in mentaal gezond werken. Ten aanzien van werkstress geldt, dat preventie een gezamenlijk belang – en dus ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid – is van werkgevers en werknemers. Van belang is dat werkgever en werknemer met elkaar in gesprek gaan over de combinatie van werk en mantelzorg en eventueel maatregelen nemen om te voorkomen dat de werknemer overbelast raakt.
Middelen die worden ingezet zijn: een communicatiecampagne, de Week van de Werkstress (waarin bedrijven en organisaties worden gemobiliseerd om zelf aan de slag te gaan met het thema), en bijeenkomsten gericht op medezeggenschap en personeelsfunctionarissen. Op 21 mei 2015 wordt, samen met AWVN, De Baak, SBI Formaat, CAOP en het Nederlands Focal Point, een werkconferentie georganiseerd voor OR-leden en HR-medewerkers, over wat bedrijven en organisaties praktisch kunnen doen om werkstress voor te zijn. Het thema werk & privé, waaronder mantelzorg, staat hierbij nadrukkelijk op de agenda.
Daarnaast is het kabinetsbeleid erop gericht dat gemeenten mantelzorgers vroegtijdig in beeld krijgen en indien nodig passende ondersteuning aan mantelzorgers bieden. Daartoe is de positie van de mantelzorger in de Wmo 2015 verstevigd. Voortaan dient de gemeente bij de beoordeling van een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning ook de mogelijkheden en ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger te betrekken. Op deze wijze komt de belastbaarheid van de mantelzorger vroegtijdig bij de gemeente in beeld en kan maatwerk in de ondersteuning worden geboden.
Kunt u aangeven welke belemmeringen er bestaan – ook in wet- en regelgeving – om mantelzorg en betaald werk te combineren?
De Eerste Kamer heeft in december 2014 unaniem ingestemd met het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden.
Met deze wet zijn belemmeringen in de Wet arbeid en zorg en de Wet aanpassing arbeidsduur weggenomen opdat de daarin opgenomen voorzieningen met betrekking tot arbeid en zorg flexibeler kunnen worden gebruikt en beter toegankelijk zijn voor werkende mantelzorgers. Zo kan het kort- en langdurend zorgverlof per 1 juli aanstaande ook worden opgenomen voor de zorg voor huisgenoten, tweedegraads familieleden en anderen in de sociale omgeving (nu alleen voor ouder, kind en partner). Langdurend zorgverlof kan per 1 juli ook worden opgenomen voor de zorg voor een hulpbehoevende (thans uitsluitend bij levenbedreigende ziekte).
Daarnaast wordt op korte termijn aan de SER advies gevraagd over «Werken en leven in de toekomst». Daarin wordt onder andere gevraagd of naar aanleiding van de resultaten van het voornoemde SCP-onderzoek extra facilitering wenselijk is van degene die een grote baan combineert met intensieve of langdurige mantelzorg.
Ten slotte heeft het kabinet in 2013 een arbeid- en zorgbijeenkomst georganiseerd om met het veld knelpunten en kansen in kaart te brengen op het gebied van arbeid en zorg. Op verzoek van de Tweede Kamer wordt een tweede bijeenkomst georganiseerd. Daarna zal ik de Tweede Kamer een brief doen toekomen over de ontwikkelingen en toekomstperspectieven rond het thema arbeid en zorg.
Wat zijn volgens u de oorzaken van de onderbenutting van het gebruik van de bestaande verlofregelingen door mantelzorgers? In hoeverre wordt dit veroorzaakt door onbekendheid van mantelzorgers met de verlofregelingen, of spelen er ook andere oorzaken mee? Bent u bereid met de sociale partners te bezien hoe het gebruik van de verlofregelingen door mantelzorgers verbeterd kan worden?
Uit onderzoek is bekend dat specifieke verlofregelingen betrekkelijk weinig worden gebruikt. Zo maakt 53% van de mantelzorgers – mede vanwege onbekendheid – geen gebruik van wettelijke verlofregelingen ten behoeve van mantelzorg3. Meestal hadden de niet-gebruikers geen behoefte aan verlof. Degenen die daaraan wel behoefte hadden namen dat meestal niet omdat het werk het niet toeliet. Onbekendheid met de verlofregelingen speelde daarnaast ook een grote rol4.
Om de bekendheid met de Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden te vergroten start het Ministerie van SZW in de maand mei een voorlichtingscampagne. Conform een toezegging van de Staatssecretaris van VWS aan de Tweede Kamer d.d. 16 december 2014 (Kamerstuk 30 169, nr. 39) zal de campagne voor zover er raakvlakken zijn met mantelzorg, in samenwerking met het Ministerie van VWS worden vorm gegeven. Ik zal in het overleg met sociale partners aandacht besteden aan genoemde voorlichtingscampagne en het gebruik van verlofmogelijkheden door mantelzorgers.
Het bericht dat het dragen van gevaarlijk krachtige laserpennen niet verboden is |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van de NOS waaruit blijkt dat gevaarlijke laserpennen tot ernstig letsel (kunnen) leiden? Herkent u het beeld dat in deze uitzending wordt geschetst?1
Ik herken het beeld dat in de uitzending wordt geschetst. Aangetoond wordt wat het belang is van een verantwoorde omgang met dergelijke voorwerpen.
Wat doen politie en justitie op dit moment teneinde de handel in zware laserpennen aan te pakken? Hebben zij hier voldoende middelen en mogelijkheden voor? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De politie en het Openbaar Ministerie (OM) beschikken over voldoende middelen om de handel in laserpennen aan te pakken en zij zullen optreden indien sprake is van een strafbaar feit. Daarbij wordt samengewerkt met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Op de wettelijke mogelijkheden en de toereikendheid daarvan ga ik in in antwoord op de vragen 5, 6 en 7.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij het volgende meegedeeld over de NVWA.
De NVWA ziet toe op de verhandeling van laserproducten op Nederlands grondgebied. Daartoe heeft de NVWA voldoende middelen en mogelijkheden. De NVWA ziet echter niet toe op het bezit of gebruik door particulieren en heeft geen toezichtsbevoegdheid op het verhandelen van laserproducten in andere lidstaten of landen buiten Europa. Toezicht op verkoop via niet in Nederland gevestigde webwinkels is niet mogelijk.
De NVWA treedt zowel proactief als reactief op. Proactief worden in samenwerking met de Douane inkomende goederen via water en luchthavens in de gaten gehouden via een permanent zoekprofiel voor «Laserproducten» op de Douane-informatiesystemen. Inkomende goederen die op deze wijze worden geïmporteerd, worden gecontroleerd. Aanvullend zijn medewerkers van de Douane door de NVWA opgeleid in het herkennen van laserproducten die mogelijk niet aan de veiligheidseisen voldoen.
Naast dit toezicht worden consumenten en bedrijven geïnformeerd over de eisen aan en risico’s van te sterke laserproducten via de website van de NVWA.
Reactief wordt toezicht gehouden naar aanleiding van consumentenklachten of -meldingen. Deze meldingen worden gedaan via de meldkamer van de NVWA. Daarnaast komt het voor dat inspectiediensten de NVWA op de hoogte brengen van de verhandeling van mogelijke onveilige laserproducten en wordt er tevens samengewerkt met Europese toezichthouders.
Om de handel zo goed mogelijk tegen te gaan heeft de NVWA de afgelopen jaren productonderzoek en inspecties verricht naar zowel laserpennen als lasergadgets die bestemd of aantrekkelijk zijn voor kinderen. Dit heeft onder meer geleid tot het staken van de verkoop van producten dan wel het weren van producten van de markt (importweigering).
Kunt u meer vertellen over de rol van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de aanpak van de koop en de verkoop van zware laserpennen?2 Treden zij proactief en reactief op? Wat is door deze instantie de afgelopen jaren ondernomen teneinde de handel zo goed als mogelijk tegen te gaan? Hebben zij hier voldoende middelen en mogelijkheden voor? Kunt u op elke vraag afzonderlijk uitgebreid ingaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is na inwerkingtreding van de expliciete strafbaarstelling van de gevaarzetting en het hinderen van het luchtverkeer gebleken dat het onverantwoord gebruik van laserpennen beter aangepakt kan worden? Zo ja, kunt u daarop in gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij gebrek aan feitelijke aantallen – ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 5 en 6 – is hierop geen eenduidig antwoord te geven. Navraag bij het OM leert dat de aanpak door de aangepaste strafbepaling in enige mate eenvoudiger is geworden, omdat een passende strafbepaling voor de verboden gedragingen voorhanden is.
Hoe vaak is van onverantwoord gebruik van krachtige laserpennen aangifte dan wel melding gedaan? Hebben deze aangiftes en meldingen uiteindelijk tot een onderzoek en/of een veroordeling geleid?
In het geval van een incident met een laserpen kan registratie plaatsvinden als het gebruik van de laserpen specifiek in de aangifte wordt gemeld. Veelal richten aangiftes zich echter op een delict, zoals bijvoorbeeld (zware) mishandeling, en niet op het middel waarmee het delict is gepleegd.
De telling van zaken waarin een specifiek delict ten laste is gelegd – bijvoorbeeld de artikelen 164, 165 en 429 van het Wetboek van Strafrecht, die het veroorzaken van gevaar of hinder voor onder meer de luchtvaart strafbaar stellen – geeft bovendien geen reëel overzicht van alle incidenten met enkel laserpennen. De officier van justitie kan er immers voor kiezen om iemand die een laserpen heeft gebruikt, te vervolgen voor bijvoorbeeld (poging tot) zware mishandeling.
Momenteel is er dan ook geen landelijk overzicht beschikbaar van het aantal incidenten met laserpennen.
Gezien het voorgaande en gezien het ontbreken van personalia hebben de politie en het OM mij meegedeeld dat in hun registraties niet te achterhalen valt of de »41 Nederlandse jongeren die een gat in hun oog hebben gekregen», zoals in de eerder bedoelde NOS-uitzending is gezegd, aangifte hebben gedaan bij de politie. Ik kan dan ook niet zeggen of deze zaken onderzocht worden door de politie dan wel of vervolging is ingesteld door het OM.
Bent u bekend met de 41 personen die letsel hebben opgelopen door onverantwoord gebruik van krachtige laserpennen? Worden deze zaken onderzocht door politie of justitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het enkel dragen en voorhanden hebben van een krachtige laserpen niet leidt tot een strafbaar feit op grond van de Wet Wapens en Munitie maar dat tevens moet worden aangetoond dat gelet op de aard of de omstandigheden waaronder de pen is aangetroffen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bestemd is letsel aan personen toe te brengen of te dreigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is een dergelijke minimale strafbaarstelling voldoende voor politie en justitie om het dragen en/of het onverantwoord gebruiken van krachtige laserpennen effectief aan te pakken? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het klopt dat in het geschetste voorbeeld slechts dan sprake is van een strafbaar feit in de zin van de Wet wapens en munitie als aangetoond kan worden dat, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder de laserpen is aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bestemd is letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Ik deel niet de zienswijze dat sprake zou zijn van een minimale strafbaarstelling. De betreffende bepaling uit de Wet wapens en munitie en de in mijn antwoord op vraag 6 genoemde strafbepalingen bieden de politie en het OM voldoende mogelijkheden om het dragen en onverantwoord gebruik van krachtige laserpennen effectief aan te pakken.
Deelt u de mening van de oogarts die in betreffende NOS-uitzending de wens uitsprak dat het dragen van een zware laserpen verboden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het huidig wettig instrumentarium afdoende.
Bent u bereid uw onderzoek naar (zware) luchtdrukwapens uit te breiden met onderzoek naar (zware) laserpennen?3
Nee, ik zie hiertoe geen aanleiding.
Het herstel van aardbevingsschade in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM en Centrum Veilig Wonen dringen eigen aannemers op»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en het Centrum Veilig Wonen (CVW) niet bepalen welke aannemers worden ingezet voor herstel van aardbevingsschade en dat gedupeerden die een eigen aannemer kiezen volledig worden gecompenseerd?
Ja. CVW heeft voor het herstel van schade drie opties ontwikkeld, waarbij bewoners zelf een keuze kunnen maken:
Het is mogelijk om schade via CVW te laten herstellen. CVW werkt met bedrijven en vakmensen die zijn geselecteerd op basis van de Erkenningsregeling van CVW. Deze gecertificeerde vakmensen moeten voldoen aan de door CVW gestelde eisen op het gebied van veiligheid, kwaliteit en communicatie. CVW heeft aangegeven zoveel mogelijk lokale bedrijven te betrekken bij het herstel.
De bewoner kan ervoor kiezen om aardbevingsschade door een bedrijf van eigen voorkeur te laten repareren. CVW betaalt de factuur van deze aannemer.
De bewoner kan er ook voor kiezen om het schadebedrag te laten uitbetalen. In dat geval betaalt CVW het bedrag als genoemd in het rapport van de schade-expert uit.
Deelt u de mening dat het niet zo mag zijn dat de veroorzaker bepaalt welke aannemer de aardbevingsschade aan een woning gaat herstellen en dat de gedupeerde in volledige vrijheid een aannemer moet kunnen kiezen?
Zie het antwoord op vraag 2. In het protocol dat CVW hanteert, is de keuzevrijheid van een inwoner met schade geborgd.
Wat is uw reactie op het advies van Steunpunt Bevingsschade aan gedupeerden om vooral niet in te stemmen met schaderapporten van de NAM en vooral zelfstandig onderzoek te laten doen?
De schadeafhandelingsprocedure is zorgvuldig opgesteld en eind 2014 is de procedure op basis van input van een werkgroep van de Dialoogtafel grondig doorgenomen. Belangrijk daarbij is dat mensen altijd de mogelijkheid hebben om een contra-expertise uit te laten voeren. Claimanten zijn hier altijd vrij in. Slechts een kleine minderheid (6% van de mij laatst bekende cijfers) maakt hiervan gebruik. Daaruit concludeer ik dat het merendeel van de mensen zich kan vinden in taxaties die het CVW door onafhankelijke deskundigen laat uitvoeren. Ik zie daarom geen aanleiding om mensen op te roepen zelfstandig onderzoek uit te laten voeren.
CVW voert een klanttevredenheidsonderzoek uit om de inzet te evalueren. De Commissie van Toezicht van CVW ziet toe op een gedegen uitvoering van de werkzaamheden door CVW. Daarmee is de schadeafhandelingsprocedure goed geborgd.
Heeft u inzicht in de WOZ-waardering in het bevingsgebied?
De vaststelling van de WOZ-waarde is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Ik beschik niet over overzichten van de WOZ-waarde in het bevingsgebied.
Wat is uw mening over de claim van het Steunpunt Bevingsschade dat de WOZ-waarde van woningen in het bevingsgebied veel te hoog is?
Het vaststellen van de WOZ-waarde is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Diverse gemeenten bieden de mogelijkheid om de WOZ-waarde opnieuw te beoordelen op het moment dat er schade is. Daarmee is het mogelijk om de WOZ-waarde aan te passen naar een reëel niveau. Aangezien ik geen overzicht heb van alle WOZ-waarden in het gebied kan ik ten algemene geen uitspraak doen over de claim van het Steunpunt Bevingsschade.
De inpassing van A13 en A16 bij Lansingerland |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de gebiedstafel van Rijkswaterstaat bij Lansingerland inzake de inpassing van A13 en A16 bij Lansingerland?1
Ja. Dit betreft een bericht van de Bewonersgroep Rodenrijs-West van 21 maart 2014.
Heeft u kennisgenomen van het voorstel van de bewoners voor de verdiepte N471?
Ja, de bewonersgroep Rodenrijs-West heeft hun voorstel voor een verdiepte N471 via de gebiedstafel Midden in februari 2014 ingebracht in het participatieproces.
Kunt u aangeven waarom de bewonersgroep niet de kans kreeg om het voorstel te verbeteren en waarom het door Rijkswaterstaat van tafel geveegd is?
Een belangrijk aspect van het participatieproces is dat dit passend is voor de fase waarin het project verkeert. Als het project in de fase zit van de uitwerking van het Standpunt tot ontwerpTracébesluit, dan vormt de scope van het Standpunt de grenzen van de inbreng en ideeën vanuit de omgeving. Dit is in december 2013 aan de gebiedstafels meegegeven via het «Informatieboekje gebiedstafels A13/A16».
De ingebrachte variant voor verlaging van de kruising met de N471 past niet binnen de scope van het Standpunt en dat is in principe reden om deze variant niet nader in beschouwing te nemen. Desalniettemin is in dit geval de ingebrachte bewonersvariant (voorstel uit februari 2014 en door hen bijgesteld in maart 2014) nader bestudeerd. Daaruit blijkt dat de variant van de bewoners circa 36 miljoen euro duurder is dan de variant uit het Standpunt. De bewonersgroep heeft nadien optimalisaties voorgesteld, waarvan is geconstateerd dat ze niet leiden tot wezenlijk andere conclusies. Om deze reden is de variant niet verder meegenomen bij de uitwerking van het ontwerpTracébesluit. De variant kan nog wel een rol spelen bij de besluitvorming over het regionale maatregelenpakket.
Kunt u aangeven hoe het bovenstaande geplaatst moet worden in de context van de Code Maatschappelijke Participatie en de motie De Rouwe2 waarin de regering het verzoek gedaan wordt om er voor te zorgen dat het alle deelnemers aan participatieprojecten vooraf volstrekt duidelijk is wat de verwachtingen kunnen zijn bij deelname aan een project?
In lijn met de Code Maatschappelijke Participatie is op voorhand aangegeven over welke aspecten gedurende de participatie afspraken mogelijk waren, en welke besluiten het vertrekpunt van de participatie vormden. In de gebiedstafels is kennis uitgewisseld, zijn ideeën en wensen ingebracht, uitgewerkt, gewogen en beoordeeld. Over de (tussen)resultaten heeft op gezette tijden terugkoppeling plaatsgevonden aan de deelnemers van de gebiedstafels. De aanpak van de participatie in de fase vanaf het Standpunt (inclusief de geldende kaders) is vooraf beschreven in het Informatieboekje Gebiedstafels A13/A16 van RWS, de stadsregio Rotterdam en de gemeenten Rotterdam en Lansingerland (december 2013; http://www.a13a16rotterdam.nl/Documenten).
Het voorgenomen besluit om gebruik te maken van de aanwijzingsbevoegdheid om het bestuur van de Stichting Scholengemeenschap Bonaire tot aftreden te dwingen |
|
Michel Rog (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten dat voor onderwijs bestemd geld door het bestuur van de Stichting Scholengemeenschap Bonaire (SGB) en/of de directie is aangewend voor niet-onderwijs gerelateerde uitgaven?
Ik ben ermee bekend dat in de media vragen zijn gesteld over de financiële uitgaven van het bestuur van de SGB.
Hebben u en/of uw medewerkers dan wel de Inspectie van het Onderwijs signalen bereikt die daarop duiden?
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft voor het onderzoek in oktober 2014 een signaal ontvangen over mogelijk onrechtmatige bestedingen. De inspectie is in haar onderzoek in oktober 2014 nagegaan of er aanwijzingen voor onrechtmatige bestedingen zijn te vinden in de administratie van de SGB. Daarbij zijn geen aanwijzingen gevonden die duiden op onrechtmatig handelen. Het inspectierapport is openbaar. Daarover heb ik uw Kamer bij brief van 19 maart 2015 (Tweede Kamer, Kamerstuknr. 31 568, nr. 154) geïnformeerd.
Deelt u de mening dat een school de middelen die voor onderwijs zijn bestemd niet voor andere doeleinden behoort aan te wenden, zeker niet als die school ressorterend onder de SGB ondanks de extra middelen die door het ministerie beschikbaar zijn gesteld om de achterstand in de kwaliteit van het onderwijs weg te nemen, in een financieel penibele situatie verkeert?
Ja.
Kunt u bevestigen dat u in een interview in het Antilliaans Dagblad1 onweersproken laat dat voor onderwijs bestemd geld mogelijk gebruikt is voor onder meer reizen in de business class? Heeft u daarvoor aanwijzingen en zo ja, hoe beoordeelt u deze handelwijze?
Dat klopt. Ik heb daarvoor geen concrete aanwijzingen.
Stelt u in hetzelfde interview dat de Inspectie geen specifiek onderzoek heeft gedaan naar mogelijk onjuiste, c.q. onnodig gedane bestedingen door het bestuur en/of de directie? Bent u bereid – mede in het licht van het feit dat het ministerie de school een extra lening van bijna 1 miljoen euro heeft moeten verstrekken om de liquiditeitsproblemen te verhelpen – specifiek onderzoek in te stellen naar mogelijk onrechtmatige, dan wel niet noodzakelijke uitgaven die niet ten goede zijn gekomen aan de hoogst urgente verbetering van de kwaliteit van het onderwijs?
De inspectie is naar aanleiding van een signaal nagegaan of aanleiding bestaat om onderzoek in te stellen naar onrechtmatige bestedingen. De inspectie vond geen concrete aanwijzingen voor onrechtmatige bestedingen. Daarom heeft geen verder onderzoek plaatsgevonden. De accountant zal de rechtmatigheid van de bestedingen over het afgelopen boekjaar nog beoordelen. Het lijkt raadzaam eerst die bevindingen af te wachten, alvorens ons te buigen over de noodzaak van verdergaande onderzoeken.
Bent u bereid de uitkomsten van het vorenbedoelde onderzoek met de Kamer te delen?
Ja.
Mocht het onderzoek bevestigen dat sprake is van onrechtmatige, dan wel uit oogpunt van «good governance» niet te verantwoorden uitgaven, welke instrumenten staan u ter beschikking om het bestuur daarop aan te spreken en bent u ook bereid deze in te zetten?
Er zijn op dit moment geen concrete aanwijzingen dat sprake is van onrechtmatige bestedingen. Mocht dit later blijken, dan is het mijn beleid om iedere onrechtmatig bestede euro terug te vorderen van het bestuur in kwestie.
Het bericht 'Hulplijn slaat alarm om hulpeloze ggz-patienten' |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hulplijn slaat alarm om hulpeloze ggz-patiënten»?1
Ja.
Hoe zorgt u ervoor dat mensen met psychische problemen die hulp nodig hebben, correct doorverwezen zijn en bij de juiste ggz-zorg aankloppen, binnen de Treeknormen worden gezien en geholpen?
Inmiddels ontvang ik meerdere signalen die raken aan deze problematiek, zoals onlangs de uitkomsten van de door de LPGGZ georganiseerde meldactie Ambulantisering. Ik neem dergelijke signalen uiterst serieus. Ik vind dat mensen gepaste zorg moeten krijgen en binnen een redelijke termijn geholpen moeten worden. Zorgverzekeraars zijn gehouden voldoende zorg in te kopen, zodat mensen zorg ontvangen die zij nodig hebben en deze ook binnen redelijke termijn kunnen krijgen. Met betrekking tot de zorg in de acute GGZ, zend ik u binnenkort mijn reactie om hier verbeteringen te realiseren. Daarnaast heb ik met de Minister van VenJ afgesproken in overleg te treden met alle ketenpartners rond de zorg voor verwarde personen. De gehele zorgketen rondom verwarde personen wordt in kaart gebracht. Van belang is om knelpunten te inventariseren en daarbij ook de oplossingen in kaart te brengen.
Herkent u de signalen van Sensoor over capaciteitsproblemen in de ggz en zorgverzekeraars die niet voldoen aan hun zorgplicht waardoor cliënten te lang wachten op hulp? Zo nee, waarop baseert u dat en hoe verklaart u de signalen van Sensoor? Zo ja, welke beleidsveranderingen voert u door om ggz-cliënten tijdig de juiste hulp te bieden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat behandelplannen goed aansluiten op de behoeften van ggz-cliënten en dat zorgverleners zo veel mogelijk rekening houden met de wensen van cliënten?
Hierover zijn mij geen signalen bekend, behoudens het alarmerende bericht van Sensoor herover. Het behandelplan is primair iets wat zich tussen de behandelaar en de cliënt/patiënt afspeelt en vindt zijn basis in de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO).
In het behandelplan worden tussen behandelaar en cliënt/patiënt afspraken gemaakt over zowel te bereiken doel(en) met de behandeling als meer procesmatige zaken. Voor de uitvoering van een behandelplan is (formele) overeenstemming nodig tussen cliënt/patiënt en de behandelaar. Indien het behandelplan niet aansluit bij de wens van de cliënt/patiënt ontbreekt daarmee de nodige overeenstemming om dit plan uit te voeren. Het lijkt mij een goede zaak indien cliëntenorganisaties cliënten/patiënten over hun rechten op dit punt nader informeren.
Het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ is druk bezig met het ontwikkelen van een groot aantal zorgstandaarden en (niet aandoeningsspecifieke) generieke modules. De implementatie van deze standaarden en modules zal de kwaliteit van de GGZ verder verbeteren.
Herkent u de signalen van cliëntenorganisaties over problemen met de kwaliteit van ggz-zorg omdat behandelplannen niet goed aansluiten op de cliënt? Zo nee, waarop baseert u dat en hoe verklaart u de signalen van cliëntenorganisaties? Zo ja, welk beleid zet u in om de kwaliteit van ggz-zorg en het daarbij komend maatwerk te verbeteren?
Zie antwoord vraag 4.
Een verbod op het doorgeven van nog geldige parkeerkaarten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht «Doorgeven parkeerkaartje ongeldig»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het belachelijk is dat het doorgeven van een betaald en reeds belast parkeerkaartje dat nog geldig is, niet mag?
Ik stel voorop dat de rechter tot de conclusie is gekomen dat de geldende wet hier correct is toegepast. Het past mij niet hier een verdere kwalificatie aan te geven. Wel licht ik graag de juridische context toe. Parkeerbelasting wordt op grond van artikel 234 Gemeentewet geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze. In dit zelfde artikel in de Gemeentewet valt te lezen dat voldoening op aangifte uitsluitend is: het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften. Het parkeren van ieder voertuig op een plaats waar parkeerbelasting verschuldigd is voor dat parkeren van het voertuig, leidt op zichzelf tot een belastingplicht voor degene die de auto daar heeft geparkeerd, dan wel de houder van het kenteken. Dit leidt er toe dat het overnemen van een parkeerkaartje niet mogelijk is. De belanghebbende in kwestie had zelf parkeerbelasting moeten voldoen, het overnemen van een kaartje is niet hetzelfde als het voldoen van parkeerbelasting. Het papieren kaartje is slechts het betaalbewijs van de andere parkeerder.
Overigens blijkt na bestudering van deze uitspraak dat hier ging om een parkeerkaartje dat alleen geldig is in combinatie met een bezoekersvergunning, vanwege het verlaagde tarief. Dat stond ook vermeld op het desbetreffende parkeerkaartje. De belanghebbende die in bezwaar was gegaan was niet in het bezit van een dergelijke bezoekersvergunning en had dus een hoger tarief moeten betalen.
Deelt u de mening dat het primair aan de eigenaar van een legaal verkregen goed is, en niet aan de overheid, of hij dit weg wil geven, zeker ook als het gaat om een betaald parkeerkaartje dat nog langer geldig is dan de periode dat de eigenaar er gebruik van zou willen maken?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het papieren kaartje dat uit de parkeerautomaat komt slechts een betaalbewijs. Het is geen goed dat kan worden overgedragen om de parkeerbelasting mee te voldoen.
Deelt u de visie dat, als er al belasting betaald moet worden over een product, dit eenmalig dient te gebeuren? Zo neen, waarom niet?
Het gaat hier om twee afzonderlijke belastbare feiten, op grond van artikel 225 lid 1 sub a Gemeentewet, te weten een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze. Zoals hiervoor reeds in antwoord op vragen 2 en 3 is aangegeven, is het overnemen van een papieren parkeerkaartje niet hetzelfde als het voldoen van de verschuldigde belasting.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om dit absurde verbod teniet te doen?
Dit is het gevolg van het feit dat parkeerbelasting en de naheffingsaanslag onder de fiscale wetgeving vallen.
Bent u bereid de exorbitante stijging van parkeertarieven in gemeenten tegen te gaan door een maximum in te stellen, net als bij de onroerendezaakbelasting? Zo neen, waarom niet?
Allereerst is de vaststelling van de tarieven aan de gemeenten. Het door u aangehaalde artikel uit De Telegraaf noemt een stijgingspercentage van gemiddeld 6% voor een parkeerkaartje in 2015 en een totale opbrengst van 829 miljoen euro. Op basis van de cijfers van het onderzoeksinstituut Coelo uit Groningen, zoals gepubliceerd in de Atlas van de lokale lasten 20152
blijkt dat gemeenten in 2015 verwachten 666 miljoen euro aan parkeerbelasting op te halen. Dit is een stijging van 0,9% ten opzichte van 2014. Dat vind ik een hele redelijke ontwikkeling. Natuurlijk zijn er gemeenteraden die tarieven, hebben vastgesteld die harder stijgen dan het macrobeeld. Dit zijn autonome keuzes van die afzonderlijke gemeenten.
Het bedrag dat in het artikel in De Telegraaf wordt genoemd (€ 829 miljoen) is afkomstig van de financiële functie Verkeer, vervoer en waterstaat in de gemeentelijke begrotingen. Deze functie in de begrotingen van gemeenten bevat echter meer opbrengsten dan alleen de parkeerbelasting, waardoor het beeld van de parkeeropbrengsten niet zuiver is. De cijfers van het Coelo zijn voor het kabinet leidend bij de beoordeling van de ontwikkeling van de lokale heffingen. Ik acht het gezien het bovenstaande niet nodig om een maximum in te stellen voor de parkeerbelastingen, te meer daar gemeenten ook beleid voeren inzake het reguleren van parkeerstromen met de hoogte van de parkeerbelasting.
Het verzwijgen van het aantal Syriëgangers door de burgemeester van Amersfoort |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Stad-zwijgt-over-Syriegangers»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat ook de burgemeester van Amersfoort zijn inwoners dient te informeren over het aantal radicalen en teruggekeerde jihadisten in zijn stad, net zoals dat in andere gemeenten gebeurt?
In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik aangegeven dat het bekend maken van het aantal uitreizigers op gemeentelijk niveau niet aan de Minister van Veiligheid en Justitie is. De gemeenten hebben de regie in de lokale aanpak van radicalisering, deradicalisering en het voorkomen van het uitreizen van jihadisten. Daarbij houden gemeenten zelf het aantal uitreizigers bij, waarbij de wijze van registratie aansluit bij de specifieke aanpak van een gemeente. Conform de verantwoordelijkheidsverdeling in het Nederlandse stelsel is het verder aan gemeenten zelf om te bepalen op welke wijze te communiceren met de inwoners. Gemeenten maken daarbij zelf de afweging of en zo ja, welke cijfers openbaar te maken.
Door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is een Handreiking «Aanpak van Radicalisering en Terrorismebestrijding» opgesteld die tot doel heeft gemeenten te faciliteren bij het inrichten van een integrale aanpak van radicalisering en jihadisme. Daarnaast worden zij ook ondersteund door de VNG en is via de website van de NCTV de Toolbox Extremisme beschikbaar, waarin gemeenten aanvullende informatie en trainingen kunnen vinden. Een en ander past in de lijn zoals omschreven in het actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme.
Deelt u de mening dat het voor de buitenwereld verborgen houden van informatie en maatregelen geen blijk geeft van behoorlijk bestuur en de onrust onder de bevolking alleen maar doet toenemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre vindt u de sterk afwijkende aanpak van de gemeente Amersfoort passen binnen de landelijke aanpak van Syriëgangers?
De aanpak van de gemeente Amersfoort is het resultaat van een lokale bestuurlijke afweging conform de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling zoals ook gemeld in het antwoord op vraag 2 en 3.
Zou het niet veel beter zijn een coherente landelijke aanpak inzake Syriëgangers te ontwikkelen, liefst door vertrokken jihadisten te verbieden ooit nog voet op Nederlandse bodem te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme omvat een brede integrale aanpak mede gericht op de risicoreductie van Jihadreizigers. Het Kabinet werkt binnen het Actieprogramma aan 13 maatregelen om specifiek de risico’s die uitgaan van Jihadgangers met alle mogelijke middelen te beperken. Het gaat hier om strafrechtelijke, bestuurlijke en maatschappelijke maatregelen om Jihadgangers aan te pakken opdat ze geen verdere schade kunnen aanrichten. Vooralsnog is er geen aanleiding om andere maatregelen cq acties aan de reeds genoemde 13 toe te voegen.
In hoeverre bent u, zolang u jihadisten nog steeds terug laat keren, bereid een landelijk, openbaar jihad-register op te zetten waar alle teruggekeerde jihadisten in terug te vinden zijn?
Het Kabinet is van mening dat een openbare lijst niet in overeenstemming is met de beginselen van onze rechtsstaat, zoals ook aangegeven in antwoord op eerdere schriftelijke kamervragen van de leden Van Klaveren en Bontes. Tijdens het debat met uw Kamer op 4 september 2014 heb ik de ingediende motie van het lid Bontes inzake een «nationaal jihad alert» (Kamerstuk 29 754, nr. 265) ontraden en heeft uw Kamer deze motie verworpen.
De verkoop van voetbalkaartjes via Marktplaats |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het aanbod van voetbalkaartjes via websites zoals Marktplaats.nl?1
Ja.
In hoeverre ontstaan met de verkoop van voetbalkaartjes buiten de betaald voetbalorganisaties (bvo's) om veiligheidsrisico’s omdat supporters van de ene club in een vak terechtkomen van een andere club of omdat via die manier hooligans in het stadion komen?
De aanpak van zwarthandel en de illegale (door)verkoop is één van de speerpunten van de KNVB. De KNVB ziet illegale (door) verkoop van toegangskaarten als een ernstig probleem: hogere prijzen, onzekerheid en veiligheidsrisico’s omtrent uitsupporters in thuisvakken. De veiligheidsrisico’s worden door de lokale voetbalpartners (gemeente, politie Openbaar Ministerie, betaalde voetbalorganisaties) voor iedere voetbalwedstrijd meegewogen en benoemd. Daarnaast heeft de KNVB de mogelijkheid om, indien zij ongeldige kaarten signaleert, deze te annuleren.
Bent u bekend met geweldsincidenten in voetbalstadions waarbij bezoekers betrokken waren die kaartjes buiten de bvo’s of de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) om hebben gekocht? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die incidenten?
Ja, ik ben bekend met geweldincidenten in voetbalstadions waarbij bezoekers betrokken waren die kaartjes buiten de bvo’s of de KNVB om hebben gekocht. Het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme (CIV) is een politie-instelling gericht op het uitwisselen van informatie over voetbal en veiligheid en vergaart informatie rond voetbalvandalisme en -geweld. Jaarlijks verschijnt het jaaroverzicht en wordt een landelijk beeld gegeven van wat er in het seizoen is gebeurd op het gebied van openbare orde en veiligheid, gerelateerd aan het voetbal. Bij het signaleren van geweldsincidenten ligt echter de nadruk op het geweldsincident en in mindere mate op de manier waarop de toegangskaarten zijn verkregen. Ik ben dan ook niet bekend met de exacte aard en de omvang van die incidenten waarbij de betrokken bezoekers kaartjes buiten de bvo’s of de KNVB om hebben gekocht.
Weet u of door de verkoop van voetbalkaartjes buiten de bvo’s om sprake is van prijsopdrijving? Zo ja, in welke mate is daar sprake van? Zo nee, weet u dat niet of is er geen sprake van prijsopdrijving?
Ik sluit niet uit dat daar sprake van is. Vooral indien kaarten schaars zijn. Daarnaast is ook sprake van verkoop door personen die te goeder trouw zijn en kaartjes doorverkopen omdat zijzelf verhinderd zijn om de wedstrijd te bezoeken. Soms zelfs tegen een lager tarief.
Hebt u kennis, bijvoorbeeld via het Landelijk Meldpunt Internetoplichting, van de mate waarin bij de verkoop van voetbalkaartjes sprake is van oplichting of wanprestatie door de verkoper? Zo ja, kunt u die kennis delen? Zo nee, kunt u dit dan laten onderzoeken?
De Nationale politie heeft mij bericht dat er meldingen bekend zijn over fraude met voetbalkaartjes. Er wordt echter niet specifiek geregistreerd op fraude met voetbalkaartjes, maar op fraude met toegangsbewijzen in het algemeen.
Dit betekent dat in de registratie ook fraude met bijvoorbeeld kaartjes voor popconcerten en andere evenementen is opgenomen.
Over welke mogelijkheden beschikken de bvo’s en de KNVB om de verkoop van voetbalkaartjes buiten de daarvoor geëigende kanalen tegen te gaan? Zijn die mogelijkheden afdoende om te waarborgen dat alleen goedwillende supporters tegen de normaal daarvoor geldende prijzen veilig voetbalwedstrijden kunnen bijwonen? Zo nee, ziet u voor uzelf een rol weggelegd om in overleg met de KNVB hiervoor te gaan zorgen en zo ja, welke rol?
Nee, dit lijkt vooralsnog niet nodig. De KNVB heeft standaardvoorwaarden opgesteld teneinde een ordelijk en veilig verloop in de ruimste zin van het woord te kunnen bewerkstelligen en een dergelijk onordelijk en onveilig gedrag bij voetbalevenementen tegen te gaan. Daarnaast is doorverkoop buiten de privésfeer niet toegestaan. Bij doorverkoop in de commerciële sfeer kan de KNVB aan de verkopende persoon een landelijk stadionverbod (incl. maximaal € 450 boete) opleggen. Ook kan de bond op basis van artikel 5 van de KNVB standaardvoorwaarden de kaarten blokkeren, wanneer getraceerd is om welk kaartje het gaat. Uitgangspunt is dat een ieder die betrokken is bij de voetbalsport in Nederland, en niet in de laatste plaats de fans, er belang bij heeft dat voetbalevenementen op een ordelijke en veilige wijze verlopen. Gedragingen van personen (alleen of in een groep) die de openbare orde en/of de veiligheid bij voetbalevenementen verstoren dan wel in gevaar brengen, zijn schadelijk voor het aanzien en het belang van het Nederlandse voetbal.
Het bericht ‘Doorgegeven parkeerkaartje ongeldig' |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Doorgegeven parkeerkaartje ongeldig»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de automobilist als melkkoe wordt gebruikt als deze worden beboet voor een «doorgegeven» parkeerkaartje? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de beantwoording van de vragen 2–4 van het lid Van Klaveren reeds is gesteld, betreft het hier geen kwestie van tweemaal betalen voor hetzelfde maar kan juridisch de verschuldigde parkeerbelasting voor een kentekenhouder niet worden voldaan door een papieren parkeerkaartje over te nemen van een andere parkeerder.
Deelt u de mening dat artikel 225, lid 1, sub a van de Gemeentewet, zo gelezen moet worden dat belasting wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd en is daadwerkelijk gedacht aan het doorgeven van parkeerkaartjes? Zo ja, is handhaving op dit gebied in de praktijk niet inconsistent in verschillende gemeenten in Nederland?
Zoals bij de beantwoording van vraag 4 van het lid Van Klaveren is gesteld gaat het hier om twee afzonderlijke belastbare feiten, namelijk het parkeren van een voertuig op een plaats die is aangewezen als plaats waar parkeerbelasting verschuldigd is. Het doorgeven van een parkeerkaartje kan nimmer leiden tot het voldoen van die parkeerbelasting, het is slechts een betaalbewijs. In deze concrete casus komt aan het licht dat de belanghebbende een kaartje gebruikt dat is overgenomen van een ander, omdat het kaartje niet bruikbaar blijkt in haar situatie en zij toegeeft dat ze het kaartje heeft overgenomen. Normaliter is dit niet controleerbaar voor een parkeercontroleur, noch zal extra inzet hierop leiden tot veel extra inkomsten. De parkeercontroleur kan immers niet bij ieder belastbaar feit, het parkeren van een voertuig, aanwezig zijn om te controleren of er mogelijk een betaalbewijs wordt overgedragen.
Kunt u toelichten in welke mate er wordt ingezet op het handhaven van het verbod op het doorgeven van parkeerkaartjes? Hoeveel extra inkomsten door inning van boetes kunnen hier precies worden verwacht?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de consequenties van de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 19 maart 2015?2
Deze uitspraak heeft geen gevolgen voor andere parkeerders. De Rechtbank Gelderland heeft slechts uitgelegd hoe moet worden omgegaan met een overgenomen parkeerkaartje. In dit concrete geval zou belanghebbende sowieso een naheffingsaanslag hebben gekregen omdat het betaalde parkeertarief gold in combinatie met een bezoekersvergunning. Deze bezat belanghebbende niet. Overigens is het mogelijk dat belanghebbende hoger beroep aantekent bij het Gerechtshof.
Deelt u de mening dat het beboeten van het doorgeven van parkeerkaartjes van negatieve invloed is op de participatie, hulpvaardigheid en misschien wel het vertrouwen in de overheid van burgers in Nederland?
Ik verwijs u naar mijn beantwoording hierboven. Een parkeerkaartje doorgeven is niet rechtsgeldig. Het is een afschrift, een kwitantie, niet meer dan dat. Het is zeker niet het voldoen van de verschuldigde parkeerbelasting.
Mogelijke over-subsidiëring van biomassa bijstook |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Biomassa bijstook mag voor 15% uit pitten en schillen bestaan»?1
Ja.
Kunt u het rapport van Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en DNV-GL dat genoemd wordt in het artikel van Energiea van 19 maart jl. naar de Kamer sturen?
Ja, de betreffende notitie van ECN en DNV GL is bijgevoegd bij deze brief2. Deze verkennende notitie hebben ECN en DNV GL op mijn verzoek opgesteld ten behoeve van de vertrouwelijke gesprekken met de energiebedrijven en natuur- en milieuorganisaties over de duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa voor energietoepassingen. De notitie moest in zeer korte tijd opgesteld worden en om die reden heeft er over de bevindingen van ECN en DNV GL geen consultatie van marktpartijen plaatsgevonden. Ook is niet in detail gekeken naar de feitelijke beschikbaarheid en technische inzetbaarheid van verschillende alternatieve brandstoffen.
Wat is het verschil in basisbedrag per kWh zoals berekend door ECN tussen het bijstoken van schone houtpellets in een kolencentrale en het bijstoken van alternatieve brandstoffen zoals i) diermeel, ii) agro residuen, iii) B-hout en iv) pitten, schillen etcetera?
ECN en DNV GL hebben voor de twee categorieën bij- en meestook (bestaande en nieuwe installaties) een basisbedrag per kWh berekend. Het basisbedrag voor bij- en meestook van biomassa in bestaande installaties is 0,108 €/kWh en voor nieuwe installaties is dit 0,115 €/kWh. Er is geen apart basisbedrag berekend voor alternatieve brandstoffen omdat volledige bij- en meestook van alternatieve brandstoffen op dit moment nog niet technisch haalbaar is. ECN en DNV GL hebben gekeken naar het kosteneffect dat het gedeeltelijk gebruik van alternatieve brandstoffen zou hebben op het basisbedrag voor de twee categorieën bij- en meestook. De berekeningen van ECN en DNV GL laten zien dat het effect van de alternatieve biomassaprijzen op het basisbedrag in de orde van enkele procenten ligt en binnen de onzekerheidsmarges valt die bestaan bij het berekenen van de basisbedragen. Overigens rekenen ECN en DNV GL in deze notitie geen kosten voor het aantonen van de duurzaamheid van de gebruikte biomassa.
Kunt u aangeven of het klopt dat indien bedrijven in 2015 subsidie via de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) aanvragen voor het bijstoken van secundaire biomassa (anders dan schone hout pellets) zoals diermeel en agro residuen, ze ook over deze 15% aan goedkope stromen toch een veel hogere SDE+ basisbedrag krijgen (11,5 cent/kWh voor kolencentrales die nog niet eerder biomassa hebben bijgestookt)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als voor de bij- en meestook subsidie wordt aangevraagd en deze aanvraag wordt gehonoreerd, dan wordt voor de gehele productie van hernieuwbare energie subsidie verleend. De vergoeding is dus voor 100% houtpellets hetzelfde als voor houtpellets met 15% alternatieve brandstoffen. De vergoeding is gebaseerd op het basisbedrag voor de SDE+. De verkennende notitie van ECN en DNV GL laat zien dat de effecten binnen de onzekerheidsmarges vallen die bestaan bij het berekenen van de basisbedragen.
Wat is volgens het rapport van ECN en DNV GL de hoogte van de over-subsidiering in geval van het bijstoken van 15% diermeel in de 25 PJ bij en meestook per kWh (voor resp. bestaande en nieuwe bij- en meestook centrales) en op welk totaalbedrag komt dit voor de 25PJ indicatief uit indien deze 15% biomassa dit jaar wordt aangevraagd en uit diermeel bestaat?
ECN en DNV GL hebben geen berekeningen gedaan naar dit specifieke scenario. In algemene zin laten de berekeningen van ECN en DNV GL zien dat het effect van de alternatieve biomassaprijzen op het basisbedrag in de orde van enkele procenten ligt. Tevens vallen deze effecten binnen de onzekerheidsmarges die bestaan bij het berekenen van de basisbedragen. Op basis van de notitie concludeer ik dan ook dat het gebruik van 15% alternatieve brandstoffen niet leidt tot oversubsidiëring.
Wat is het cumulatieve SDE+ basisbedrag (in miljarden euro’s) voor het bijstoken van 25 PJ biomassa in kolencentrales in Nederland over de totale looptijd van de bijstook indien wordt uitgegaan van de door u voor het jaar 2015 vastgestelde SDE+ basisbedragen van respectievelijk 10,8 euro cent/kWh (voor één kolencentrale die al eerder onder de MEP biomassa heeft bijgestookt) en 11,5 eurocent/kWh voor de vier andere kolencentrales?
Het cumulatieve subsidiebedrag over een periode van acht jaar is circa € 3 miljard, waarbij wordt gerekend met het energieprijsscenario uit de Nationale Energie Verkenning 2014. De systematiek van de SDE+ zorgt ervoor dat aanvragers met elkaar concurreren om het beschikbare budget, waardoor dit bedrag in de praktijk lager uit kan vallen. Het is bovendien onwaarschijnlijk dat de volledige 25 PJ al in 2015 zal worden beschikt, omdat bedrijven dan ver onder het door ECN en DNV GL berekende basisbedrag zouden moeten inschrijven.
Hoeveel procent van het cumulatieve bedrag (zie vorige vraag) vallen de werkelijke kosten lager uit indien diermeel wordt bijstookt in plaats van witte houtpellets in geval van 15% inzet van alternatieve biomassa onder de 25 PJ?
Op basis van de notitie kunnen indicatieve percentages gegeven worden voor het kosteneffect van de inzet van 15% alternatieve brandstoffen. Zoals gezegd geeft de notitie effecten op de basisbedragen in de ordegrootte van enkele procenten. Voor nieuwe installaties zou het basisbedrag 3,3% lager uitvallen bij een laag prijs scenario, en 1,1% lager bij een hoog prijs scenario. Voor bestaande installaties is dit 3,8% lager bij een laag prijs scenario, en 1,5% lager bij een hoog prijs scenario. Al deze effecten vallen binnen de onzekerheidsmarges die bestaan bij het berekenen van het basisbedrag. Overigens acht ik het onwaarschijnlijk dat producenten de 15% alternatieve brandstoffen die zij mogen gebruiken in zijn geheel zullen vullen met diermeel, vanwege beperkingen op de feitelijke beschikbaarheid en technische inzetbaarheid van diermeel.
Gaat u de 15% regeling aanmelden bij de Europese Commissie in het kader van de staatsteunrichtlijn? Zo nee, waarom niet?
In 2007 is het Besluit SDE aangemeld bij en goedgekeurd door de Europese Commissie onder steunmaatregel nr. N 478/2007 – Nederland «Stimulering van duurzame energie, wijziging en verlenging van de MEP-regeling (M 707/02) en MEP stimulering warmtekrachtkoppeling (N 543/05)». Daarbij is het Besluit SDE getoetst op staatssteunaspecten. Na enkele wijzigingen in dit besluit, in november 2011, is het Besluit SDE opnieuw aangemeld en goedgekeurd door de Europese Commissie onder steunmaatregel SA.34411 (2012/N)- Nederland SDE+. Begin 2015 is het besluit opnieuw gewijzigd, onder andere vanwege de introductie van de mogelijkheid om biomassa bij- en mee te stoken. Dit gewijzigde besluit is als geheel opnieuw aangemeld, waarbij het bij- en meestoken van biomassa afzonderlijk is vermeld. Omdat de effecten van alternatieve brandstoffen op de basisbedragen binnen de onzekerheidsmarges vallen die bestaan bij het berekenen van de basisbedragen, gaf dit geen aanleiding om de melding aan te passen.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Energie van 9 april 2015 beantwoorden?
Ja.
De onrust en onvrede onder de agenten die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid op het spoor, de snelwegen en het water |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er onrust en onvrede heerst onder de 1.300 agenten die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid op het spoor, de snelwegen en het water?1
In het inrichtingsplan van de nationale politie worden de afzonderlijke diensten Waterpolitie, Verkeerspolitie, Spoorwegpolitie en de afdeling luchtvaartpolitie van het voormalige KLPD samengevoegd in de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid. Dit is het gevolg van keuzes die bij de inrichting van de Nationale Politie zijn gemaakt. De landelijke eenheid is niet zo maar een opvolger van het oude KLPD maar is een eenheid die aanvullend werkt op de regionale eenheden. De samenvoeging is hier het gevolg van en dat brengt noodzakelijkerwijs veranderingen in de werkwijze met zich mee. Een transitie van deze aard en omvang brengt, dat is nauwelijks te vermijden, onrust en zorgen met zich mee. De leidinggevenden gaan hier zorgvuldig mee om en zijn hierover in gesprek met hun medewerkers en met de Ondernemingsraad. Ik heb daar alle vertrouwen in.
Is het wat u betreft verstandig een verkeersagent in te zetten bij de waterpolitie wanneer hij last heeft van zeeziekte? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, een politiemedewerker wordt vanzelfsprekend alleen voor taken ingezet die hij of zij kan uitvoeren. Bij de inrichting van de dienst infra is nadrukkelijk oog voor de specialismes die bewaard moeten blijven en het transitieproces dat nodig is voor medewerkers die wat breder ingezet gaan worden.
Is het wat u betreft verstandig de politie te water in te zetten in een auto op de snelweg terwijl deze agent geen rijopleiding heeft gehad van zes weken? Hoe reageert u in dit verband op de uitspraak van de voorzitter van de Ondernemingsraad van de Landelijke Eenheid van de nationale politie dat er door het meerijden sprake is van opvulling maar dat van het echte werk niets terecht komt?
De politiemedewerker wordt pas volledig zelfstandig op een taak ingezet als hij daartoe voldoende is toegerust. Inzet van collega’s uit de andere domeinen gaat stap voor stap. Tot die tijd kan de politiemedewerker onder begeleiding van een zelfstandig werkende collega zijn werk uitvoeren. Het begeleid optreden past in mijn beleid van het bevorderen van het vakmanschap in en op het werk. Voor de zorg die de voorzitter van de betreffende ondernemingsraad heeft geuit, is voldoende aandacht, maar het spreekt voor zich dat dit onderwerp op de agenda staat van komende overleggen tussen de ondernemingsraad en de leiding van de landelijke eenheid.
Hoe effectief acht u het om politiepersoneel dat is opgeleid als spoorwegagent op het water of op de snelweg in te zetten? Wat is in dit verband uw reactie op de volgende uitspraak: «Mijn kennis, mijn netwerk valt weg omdat ik niet meer op het station kom. Dat gaat ten koste van mijn werk»?
Er liggen verschillende overwegingen ten grondslag aan de keuze om medewerkers bij de dienst Infrastructuur op meer taakvelden in te zetten. Twee belangrijke daarvan zijn dat deze taakveldoverstijgende werkwijze beter aansluit bij het feit dat criminaliteit ook steeds meer grensoverschrijdend plaatsvindt en dat hierdoor de beschikbare capaciteit met meer flexibiliteit kan worden ingezet bij incidenten of ten behoeve van geprioriteerde onderwerpen. De nieuwe werkwijze zal de effectiviteit en efficiëntie hierdoor juist ten goede komen en ik acht het dan ook niet wenselijk om naar de oude werkwijze terug te keren. Het vergaren, onderhouden en borgen van kennis, kunde en netwerken is binnen de nieuwe werkwijze wel een aandachtspunt. Om dit goed en systematisch te doen zal onder andere een kennis- en expertisecentrum worden ingericht.
Deelt u de mening van veel agenten bij de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid dat het geïntegreerd werken nu zo ver is doorgeschoten dat het ten koste gaat van het dagelijks functioneren van politiemensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, gezien mijn antwoord op vragen 1 t/m 4 deel ik deze mening niet.
Bent u gezien het voorgaande van plan politiemensen werkzaam bij de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid weer in te zetten op hun eigen specialisme? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe reageert u op het verhaal van een agente die niet in actie kon komen bij een mishandeling van een buschauffeur op het station omdat de noodhulp is overgegaan naar de regionale eenheden?
Het klopt dat in het Inrichtingsplan Nationale Politie de noodhulp belegd is bij de basisteams van de regionale eenheden. Dit is een inrichtingskeuze, maar dat neemt niet weg dat eenheden van de landelijke eenheid, maar bijvoorbeeld ook eenheden van aanpalende regionale eenheden, zo nodig door de medewerkers van de meldkamer kunnen worden ingezet. Zij beschikken daartoe over de benodigde voorzieningen.
Wat vindt u van de keuze om de Landelijke Eenheid geheel los te koppelen van de meldkamer waardoor zij geen 112-meldingen meer binnen krijgt? Bent u van plan 112-meldingen ook weer binnen te laten komen bij de Landelijke Eenheid? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het artikel 'Luchtalarmsirenes gaan verdwijnen' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Luchtalarmsirenes gaan verdwijnen»?1
Ja
Klopt het dat eind vorig jaar door uw ambtsvoorganger is besloten te stoppen met het luchtalarm? Zo ja, waarom is deze beslissing genomen?
In 2006 heeft een ambtsvoorganger de Tweede Kamer gemeld het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) tot en met 2017 te handhaven en te onderhouden (2005–2006, 29 668 nr. 9)2. In lijn daarmee heeft mijn ambtsvoorganger besloten het WAS gecontroleerd uit te faseren met 1 januari 2018 als voorgenomen ingangsdatum. Over het proces en nadere uitwerking van de uitfasering ben ik in gesprek met het Veiligheidsberaad aangezien burgeralarmering en het beheer en de (door)ontwikkeling van een samenhangend pakket aan crisiscommunicatie-middelen raakt aan de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s. De afgelopen jaren is het gebruik van mobiele communicatieapparatuur verder gegroeid en zijn er ook nieuwe instrumenten zoals bijvoorbeeld NL-Alert ontwikkeld. Hiermee bestaat het totale pakket op dit moment uit de regionale calamiteitenzenders, NL-Alert, het WAS, sociale media, www.crisis.nl en websites van de veiligheidsregio’s, eventueel aangevuld met andere middelen die veiligheidsregio’s zelf hebben ontwikkeld.
Het WAS wordt slechts één à twee keer per jaar ingezet; de drempel voor een daadwerkelijke inzet blijkt hoog te zijn (NL-Alert wordt bijvoorbeeld gemiddeld twee keer per maand ingezet). Het WAS kan bij een beperkt aantal incidenten worden ingezet (voornamelijk industriële branden), gekoppeld aan slechts één vaststaand handelingsperspectief: ga naar binnen, sluit deuren en ramen, en luister naar de calamiteitenzender. Voor het overgrote deel van de bevolking is het gebruik van mobiele communicatieapparatuur nu meer en meer een vast onderdeel van het dagelijkse leefpatroon. Het WAS wordt daarmee overbodig. Dit neemt echter niet weg dat er aandacht moet zijn voor enkele specifieke doelgroepen, zoals ouderen die zelf niet direct gebruik maken van mobiele communicatiemiddelen. In antwoord op vraag 4 ga ik hier verder op in.
Hoe beoordeelt u de stelling dat op deze wijze mensen uitgesloten worden, aangezien niet iedereen toegang of beschikking heeft tot social media, een mobiele telefoon of het internet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de stelling dat dit met name voor veel ouderen zal gelden, aangezien volgens onderzoek van UnieKBO 600.000 ouderen niet meer online zullen zijn?
Met het totaalpakket crisiscommunicatiemiddelen moeten voldoende burgers bereikt kunnen worden bij alle soorten incidenten, rampen of crises. Het WAS wordt zoals gesteld slechts bij een beperkt aantal incidenttypen ingezet. Bij de doorontwikkeling van het pakket crisis-communicatiemiddelen is er aandacht voor de wijze waarop kwetsbare groepen het beste bereikt kunnen worden bij alle incidenttypen. In algemene zin geldt dat het indirecte bereik van een crisiscommunicatiemiddel net zo belangrijk is als het directe bereik. Uit onderzoek dat is uitgevoerd naar het bereik van NL-Alert, komt naar voren dat 86% van de mensen die een bericht ontvangen dit in de omgeving zullen doorgeven. Voor verminderd zelfredzamen geldt nu (en in de toekomst wanneer het WAS niet meer in het pakket crisiscommunicatiemiddelen zit), dat het belangrijk is met naasten (familie, buren en zorgverleners) te bespreken wat zij kunnen betekenen in geval van een (dreigende) noodsituatie. Samen met het Veiligheidsberaad wil ik in aanloop naar 2018 kijken naar de verdere (door)ontwikkeling van het bovengenoemde pakket aan crisiscommunicatiemiddelen, waarbij ook het bereik van kwetsbare groepen aandacht zal krijgen.
Hoe beoordeelt u de stelling dat het afschaffen van het luchtalarm een riskante beslissing is, omdat bij uitval van het internet en/of mobiele telefonie zeer velen niet bereikt worden in een noodsituatie?
Zoals eerder aangegeven is het WAS in een beperkt aantal situaties te gebruiken. In de brief van 2006 is al benoemd dat het WAS niet of minder goed inzetbaar is bij incidenten zoals de Bijlmerramp, de vuurwerkramp in Enschede, grootschalige (veterinaire) epidemieën of grootschalige terroristische aanslagen zoals in Londen, Madrid en New York. Bij dit type incidenten hebben burgers bij uitstek behoefte aan specifieke informatie en een op maat gesneden handelingsperspectief. Om die reden zijn moderne middelen als sociale media en websites uitermate geschikt voor de crisiscommunicatie. Volledige afhankelijkheid van internet voor de crisiscommunicatie acht ik echter onwenselijk en daarom zijn rampenzenders (radio en tv) en NL-Alert belangrijke onderdelen van het pakket. De techniek achter NL-Alert is zo ingericht dat het bericht bij een overbelasting van de telefoon- en internetlijnen nog steeds verstuurd en ontvangen kan worden (cell broadcast-techniek).
Deelt u de mening dat het luchtalarm zeer doeltreffend is, aangezien dit bij de hele bevolking een directe associatie met een gevaarlijke situatie oplevert en het geluid bovendien niet te missen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Neen. Het geluid van de sirenes is doorgaans goed hoorbaar, hoewel dit de afgelopen twintig jaar door verbeterde isolatie van woningen/gebouwen binnenshuis is afgenomen en het geluid niet overal door iedereen wordt gehoord.
Daarnaast zegt het horen van het signaal niet alles over de doeltreffendheid van het signaal. Het is onbekend hoeveel mensen het enige handelingsperspectief dat bij het WAS hoort, daadwerkelijk uitvoeren. Omdat er geen concrete informatie kan worden verstrekt over bijvoorbeeld een bepaalde schadelijke stof in de lucht en de omvang van het verspreidingsgebied, kan het signaal zelfs een tegenovergesteld effect hebben. Veel burgers gaan bij het horen van de sirene naar buiten om te kijken wat er aan de hand is. Tevens worden de sirenes niet in alle gevallen gehoord; zo hebben doven en slechthorenden moeite de sirenes te horen.
Deelt u voorts de mening dat het in vraag 6 gestelde niet geldt voor mobiele telefoons, aangezien deze bij veel mensen de hele dag geluid maakt, of op een stille stand kunnen staan c.q. uitgeschakeld kunnen zijn?
Mobiele telefoons voorzien van de zogenaamde WEA-standaard zorgen ervoor dat burgers tevens gealarmeerd worden als hun mobiele telefoon op stil staat. Dit betekent ook dat mobiele telefoons een herkenbare geluidstoon geven bij het ontvangen van een NL-Alert bericht. De meerderheid van de toestelfabrikanten maakt gebruik van deze standaard. Mede doordat de WEA-standaard internationaal gebruikt wordt, is de verwachting dat de overige fabrikanten spoedig zullen volgen. Wanneer een gebruiker zijn/haar mobiele telefoon zelf heeft uitgeschakeld, zal deze het NL-Alert bericht vanzelfsprekend niet weergeven.
Welke mogelijkheden bestaan er om de bestaande infrastructuur in stand te houden en eventueel ook in te zetten voor andere doeleinden?
In aanloop naar de voorgenomen ingangsdatum van uitfasering in 2018, en afhankelijk van de nadere uitwerking van de planning hieromtrent, zal ik inventariseren welke mogelijkheden er bestaan ten aanzien van de bestaande infrastructuur en eventueel gebruik voor andere doeleinden.