Het bericht ‘Oeganda handhaaft een van de strengste antihomowetten ter wereld’ |
|
Roelien Kamminga (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oeganda handhaaft een van de strengste antihomowetten ter wereld»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Grondwettelijk Hof in Oeganda heeft uitgesproken de «antihomoseksualiteitswet 2023» niet terug te draaien?
Het kabinet is zeer teleurgesteld dat het Grondwettelijk Hof in Oeganda de Anti-Homosexuality Act niet onconstitutioneel heeft verklaard. Hoewel enkele elementen uit de wet ongrondwettelijk zijn verklaard en dus zullen worden verwijderd uit de wetstekst, blijft de Anti-Homosexuality Act verder van kracht. De wet is discriminerend, leidt tot uitsluiting en kan leiden tot geweld.
Deelt u de mening dat dit een zeer zorgwekkende ontwikkeling is en het des te meer van belang is om kritisch te wegen of en welke steun we vanuit het ontwikkelingssamenwerkingsbudget geven aan Oeganda?
Ja, het kabinet is van mening dat dit een zeer zorgelijke ontwikkeling is. Vorig jaar heeft het kabinet, in reactie op het invoeren van de wet, dan ook aanpassingen doorgevoerd in de ontwikkelingssamenwerking met Oeganda.
Zo heeft het kabinet de directe steun aan de centrale Oegandese overheid stopgezet door af te zien van financiering van het Justice Law and Order(JLOS) programma en door beurzen voor overheidsvertegenwoordigers onder het Orange Knowledge Programma op te schorten. Zie verder de antwoorden op vragen 5–7.
Is het kabinet, dan wel de ambassade, nu of eerder in het traject in contact getreden met de Oegandese regering naar aanleiding van deze aangenomen wet? Zo ja, wat is er uit dit contact voortgekomen? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Nederland is veelvuldig in contact getreden met de Oegandese regering in aanloop naar de totstandkoming van de wet (zie ook antwoorden op Kamervragen van het lid Klink met kernmerk 2023Z05176 d.d. april 2023).
Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in september 2023, en marge van de AVVN in New York, haar zorgen over deze wetgeving kenbaar gemaakt aan de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken. Ook in de periode tussen aanname van de wet en de uitspraak van het Hof heeft de waarnemend Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dit gedaan in een gesprek met de Oegandese Minister van Justitie in februari 2024. Daarnaast heeft de Minister van Buitenlandse Zaken daags na de uitspraak van het Hof de teleurstelling van het kabinet in persoon kenbaar gemaakt aan de vice-president van Oeganda. Ook op ambtelijk niveau wordt in contact met Oegandese overheidsvertegenwoordigers doorlopend aandacht gevraagd voor de negatieve gevolgen van de wet en worden onze zorgen overgebracht. Tevens is samen met andere EU-lidstaten na de uitspraak van het Hof een verklaring gepubliceerd waarin wordt benadrukt dat de wet tegen internationale mensenrechtenwetgeving in gaat en de EU zich zal blijven inzetten voor alle Oegandezen, ongeacht seksuele oriëntatie of gender identiteit.
De betreffende vertegenwoordigers van de Oegandese overheid hebben aangegeven dat ze ons standpunt begrijpen en accepteren, maar dat ze ook te maken hebben met een parlementair proces en de uitspraak van hun rechterlijke macht. Zij zijn ook kritisch op de reacties van Nederland en andere Westerse landen op het instellen van de wet. In diplomatiek contact wordt gewezen op de invloed van Westerse groepen die lobbyen voor de totstandkoming van deze wetgeving en tevens op de «dubbele standaarden» die Westerse landen zouden hanteren door zich kritisch uit te spreken over de wet.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland financieel steun verleent aan Oeganda en zo ja, om hoeveel euro per jaar dit gaat? Kunt u daarnaast aangeven hoeveel er door de Nederlandse overheid de afgelopen 10 jaar geïnvesteerd is in de rechtsstaat van Oeganda? Welke positieve resultaten heeft dit opgeleverd?
Het kabinet heeft, middels de voorgenoemde aanpassingen in de ontwikkelingssamenwerking, de directe steun aan de centrale Oegandese overheid stopgezet. Zo is, als ook genoemd in het antwoord op vraag 3, de financiering van het Justice Law and Order(JLOS) programma stopgezet en zijn de beurzen voor overheidsvertegenwoordigers onder het Orange Knowledge Programma opgeschort.
Nederland investeerde over de periode van 2013–2023 gemiddeld 60 miljoen euro per jaar in Oeganda. Deze investeringen worden gedaan via multilaterale instellingen, de Wereldbank, internationale ngo’s, lokale ngo’s en de private sector. De bijdragen aan VN organisaties die ook actief zijn in Oeganda (bijv. UNHCR) zijn hierin niet meegenomen.
In de periode 2013–2023 heeft Nederland in totaal 73,3 miljoen euro geïnvesteerd op het gebied van veiligheid en rechtsorde. 17,8 miljoen euro hiervan betrof directe steun aan de centrale Oegandese overheid door middel van het Justice Law and Order(JLOS) programma. De Nederlandse investeringen op het gebied van veiligheid en rechtsorde hebben over de jaren positieve resultaten opgeleverd. Bijvoorbeeld, in 2021 hebben bijvoorbeeld 352.000 mensen toegang tot recht verkregen via met Nederlandse steun tot stand gekomen centra waar politie, openbaar aanklagers en rechtbanken samenkomen en beschikbaar zijn voor publiek. In een brief aan uw Kamer op 19 oktober 2022 zijn u de laatst behaalde resultaten van het JLOS-programma toegekomen.
Heeft Nederland in het kader van de «antihomoseksualiteitswet 2023» projecten in Oeganda stopgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3 en 5. In reactie op de aanname van de Anti-Homosexuality Act heeft het kabinet in 2023 het Orange Knowledge Programme beurzen voor Oegandese overheidsvertegenwoordigers gepauzeerd, alsook de gesprekken met de Oegandese overheid over mogelijke vervolgsteun aan JLOS gestaakt.
Door de steun aan JLOS te stoppen heeft het kabinet het signaal afgegeven dat Nederland opkomt voor het waarborgen van mensenrechten en in het bijzonder van lhbtiq+-personen. Ook wordt hiermee voorkomen dat Nederland instituties steunt die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van deze wet.
Bent u voornemens om na dit bericht (meer) projecten in Oeganda stop te zetten?
Nee. Het kabinet is van mening dat het stopzetten van andere programma’s (die de Oegandese centrale overheid niet rechtstreeks steunen) de Oegandese bevolking juist zal benadelen. O.a om die reden vindt het kabinet het stopzetten van programma’s met lokale en internationale organisaties gericht op andere thema’s, zoals de opvang in de regio, de private sector en voedselzekerheid, niet wenselijk. Dit zou ook niet in het belang zijn van Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om het bieden van perspectief aan migranten en vluchtelingen in de regio om de noodzaak om door te reizen te verkleinen. Het kabinet vindt het belangrijk om het maatschappelijk middenveld (waaronder organisaties die opkomen voor de rechten van lhbtiq+), ngo’s en multilaterale organisaties zoals de Verenigde Naties te blijven steunen. Zij werken onder andere aan projecten die de negatieve effecten van deze wet mitigeren of die bijdragen aan inclusieve toegang tot recht en gezondheid. Ook zijn deze organisaties actief op het gebied van andere prioriteiten als het voorkomen van radicalisering of illegale geldstromen.
Het kabinet heeft de projecten met directe (financiële) steun aan de centrale Oegandese overheid reeds stopgezet in 2023.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland de LHBTIQ+-gemeenschap in Oeganda steunt? Gaan er bijvoorbeeld middelen vanuit het Mensenrechtenfonds naar partnerorganisaties in Oeganda?
Ja, het kabinet steunt de lhbtiq+-gemeenschap in hun streven naar een menswaardig bestaan in Oeganda. Het kabinet blijft daartoe ook projecten steunen die de positie lhbtiq+-gemeenschap en het maatschappelijk middenveld versterken.
Zowel het ministerie in Den Haag als de Nederlandse ambassade in Kampala overleggen doorlopend met partners die in de Oegandese context werken om de situatie van de lhbtiq+-gemeenschap te verbeteren. Hierbij staan de behoeften van de Oegandese lhbtiq+-gemeenschap voorop.
Vanuit verschillende partnerschappen ondersteunt het kabinet diverse activiteiten in Oeganda, die zich richten op het verbeteren van de positie en gelijke rechten van de lhbtiq+-gemeenschap in Oeganda, alsmede hun toegang tot gezondheid, incl. op hiv/aids. Zo ondersteunt Nederland vanuit het budget voor Mondiale Gezondheid en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten twee programma’s die bijdragen aan toegang voor de lhbtiq+-gemeenschap tot de publieke gezondheidszorg en aan de gecoördineerde reactie van het maatschappelijk middenveld op de wet en de bredere anti-lhbtiq+-sentimenten in de samenleving.
Vanuit het Mensenrechtenfonds werkt de Nederlandse ambassade in Oeganda nauw samen met mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor het beschermen van mensenrechtenverdedigers, door o.a. financiële, juridische en logistieke steun te verlenen aan deze mensenrechtenverdedigers die in direct gevaar verkeren.
Hiernaast staat de Nederlandse ambassade in Kampala in contact met de lhbtiq+-gemeenschap in Oeganda en steunt deze. Zo reikte de Nederlandse ambassade in december nog een ambassade Mensenrechtentulp met bijgaande financiële ondersteuning uit aan een lhbtiq+-mensenrechtenverdediger die samenwerkt met ouders van lhbtiq+-personen om meer begrip en bondgenoten voor de gemeenschap te genereren.
Daarnaast steunt de ambassade, samen met andere donoren, een programma dat zich richt op het bredere maatschappelijk middenveld. Dit programma levert een bijdrage aan de versterking van de democratische waarden en de bescherming en bevordering van de maatschappelijke ruimte en de mensenrechten. Gezien de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld en na aanname van de Anti-Homosexuality Act heeft Nederland eind 2023 besloten om de bijdrage aan dit programma te verhogen.
Deelt u de mening dat het juist nu van groot belang is om de LHBTQI+ gemeenschap in Oeganda te steunen en kunt u er in dit kader alles aan doen om te voorkomen dat middelen die ten goede komen aan LHBTQI+-projecten in Oeganda worden stopgezet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe staat het met het besluit van de Wereldbank om het verlenen van nieuwe leningen aan Oeganda op te schorten als reactie op het invoeren van de «antihomoseksualiteitswet 2023»? En kunt u aangeven wat het effect van dit laatste bericht hierop gaat zijn? Zijn er daarnaast nog andere maatregelen mogelijk die de Wereldbank kan nemen in dit kader? Zo ja, waar bestaan deze maatregelen uit?
Het besluit van de Wereldbank van 8 augustus 2023 is nog altijd van kracht. De Wereldbank werkt samen met de Oegandese overheid aan maatregelen om discriminatie en uitsluiting in door de Wereldbank gefinancierde projecten te voorkomen. Die onderhandelingen zijn grotendeels afgerond. De uitspraak door het Hof zal hierop enige invloed hebben, omdat sommige problematische clausules van de oorspronkelijke wet nu ongrondwettelijk zijn verklaard. De Wereldbank werkt ook aan een mechanisme om te toetsen of de te nemen maatregelen in de praktijk ook effectief zijn.
Het kabinet wil deze onderhandelingen en de toets afwachten, zodat kan worden vastgesteld of deze in voldoende mate bescherming bieden.
Ziet u nog mogelijkheden voor andere internationale organisaties om hun steun aan de Oegandese regering te verminderen in reactie op het invoeren van de «antihomoseksualiteitswet 2023»? Zo ja, op welke wijze zou dit kunnen worden geïmplementeerd?
Alle internationale organisaties en bilaterale ontwikkelingspartners in Oeganda nemen het risico op discriminatie en uitsluiting als gevolg van de anti-homoseksualiteit wet serieus. Onder leiding van de Wereldbank en VN stemmen zij onderling af hoe zij discriminatie en uitsluiting het beste kunnen voorkomen in hun programma’s. Daarbij worden ook mensenrechten- en lhbtiq+-organisaties actief betrokken. Ook internationale en bilaterale ontwikkelingspartners houden, net als Nederland, rekening met het niet benadelen van de Oegandese bevolking in de afweging tot het eventueel stopzetten van programma’s.
Is er vanuit de Equal Rights Coalition, waar Nederland onderdeel van uitmaakt, druk uitgeoefend op Oeganda om de «antihomoseksualiteitswet 2023» in te trekken? Zo ja, waar bestond deze druk uit?
In antwoord op uw eerdere vragen, dat u op 4 juli 2023 is toegekomen (2023Z09656), is het kabinet hier reeds op ingegaan. Sindsdien is de situatie in Oeganda binnen de Equal Rights Coalition meermaals besproken, meest recent tijdens de internationale diplomatie-werkgroep van 20 maart jl.
Leden van de Equal Rights Coalition hebben onder andere afspraken gemaakt over het bilateraal adresseren van de zorgen over de wet en het onderling delen van de uitkomsten hiervan. Zo is ook informatie uitgewisseld tussen een aantal lhbtiq+-gezanten en mensenrechtenambassadeurs van gelijkgezinde landen.
Is het instellen van de «antihomoseksualiteitswet 2023» in strijd met internationale verdragen waar Oeganda partij is? Zo ja, om welke verdragen gaat het en zal Nederland dit bij Oeganda onder de aandacht brengen?
Ja, de Anti-Homosexuality Act is, zoals ook de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten verklaard heeft, in strijd met diverse internationale verdragen op het gebied van mensenrechten waar Oeganda partij is. In het bijzonder het strafbaar stellen van consensuele seksuele relaties, en de mogelijke toepassing van de doodstraf daarop. Nederland heeft de zorgen hierover op diverse momenten en niveaus opgebracht – zie tevens het antwoord op vraag 4 – en zal dit blijven doen.
Hoe wordt er met de Verenigde Staten of andere landen samengewerkt om Oeganda te bewegen om haar antihomowet in te trekken?
Er is doorlopende intensieve samenwerking met gelijkgezinde bilaterale partners en multilaterale partners en VN over de druk op de lhbtiq+-gemeenschap en de gevolgen van de wet. Daarbij gaat het om gezamenlijke analyses, delen van informatie over de gevolgen van de wet en ondersteuning aan de lhbtiq+-gemeenschap, en over de dialoog met de overheid.
Ziet u een risico op eventuele precedentwerking van antihomowetgeving in andere landen? Zo ja, wat kan Nederland of de internationale gemeenschap doen om dit te voorkomen?
Ja, het kabinet ziet het risico op precedentwerking. In verscheidene landen zijn homoseksuele handelingen strafbaar onder het strafrecht. Daarnaast neemt het aantal landen met antihomowetgeving helaas niet af, maar juist toe. Voorbeelden van landen waar discussies worden gevoerd over dergelijke wetten of uitsluiting van lhbtiq+ in zijn algemeenheid zijn Burundi, Ghana, Ethiopië, Kenia, Malawi, Mali, Niger, Senegal, Tanzania en Zambia.
Het meest recente voorbeeld in Afrika, vergelijkbaar met Oeganda, betreft Ghana. De Ghanese bevolking ontvangt ontwikkelingshulp via maatschappelijke organisaties. In Ghana ligt het voorstel tot deze wetgeving nog bij de rechterlijke macht. In dit proces moet nog een uitspraak worden gedaan en moet de wet nog worden ondertekend door de President.
Het kabinet is van mening dat elke actie afgestemd moet worden met de betreffende lhbtiq+-gemeenschap. Zij kennen zowel hun eigen behoeften als de lokale contexten het beste en derhalve weegt hun advies zwaar voor het kabinet.
Zijn er meer landen in Afrika die ontwikkelingssteun ontvangen en tegelijkertijd ook antihomowetten willen invoeren of afgelopen periode hebben ingevoerd?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht dat ouders alarm slaan over demonenuitdrijvingen en mishandelingen bij kinderen met autisme op een zorgboerderij in Wekerom |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ouders slaan alarm over extreme zorgboerderij: «Dit is geestelijk misbruik»» van Omroep Gelderland1 en is dit de eerste keer dat u kennis heeft genomen van misstanden bij deze zorginstelling?
Ja
Zijn er al eerder meldingen gedaan over misstanden bij United Souls? En hoe zijn deze opgepakt?
De IGJ ontving recent vijf meldingen over de zorgboerderij United Souls. De IGJ onderzoekt op dit moment de inhoud van deze meldingen. Zij zal op basis van haar onderzoek eventuele vervolgacties bepalen.
Wat is uw reactie op de signalen dat de aard en kwaliteit van zorg sterk veranderde nadat de eigenaar van de zorginstelling een opleiding volgde bij de Kingdom Business School van Frontrunners Ministries?
De berichtgeving over deze zorgboerderij heeft mij verontwaardigd. De signalen zijn zorgwekkend. Kinderen horen veilig te zijn in de jeugdhulp en zij verdienen kwalitatief goede zorg. Zorginstellingen moeten zich houden aan de wetgeving waarin eisen worden gesteld aan de kwaliteit. Bij de inkoop van jeugdhulp is het aan de gemeente welke zorgaanbieders zij contracteren. De IGJ ziet toe op de kwaliteit van jeugdhulp en zorg.
Zijn er voor zover bekend andere zorg- of onderwijsinstellingen die in verband staan met Frontrunners Ministries? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen?
De vrijheid van godsdienst en organisatie is een groot goed. Relaties met godsdienstige of religieuze instellingen behoren tot die grondwettelijke vrijheden. Ik ben daarom ook niet voornemens hier onderzoek naar te laten doen. De inspecties zijn de aangewezen partij om op te treden wanneer de kwaliteit van jeugdhulp of onderwijs in het geding is.
Heeft u nader onderzoek gedaan naar de trauma’s en schade van uitdrijvingen en gebedsgenezingen na de brief van Leerlingbelang-VSO (LBVSO) vorig jaar dat 70% van de jongeren trauma’s ontwikkelt na zulke gebedsgenezingen?
In de beantwoording op de Kamervragen van het lid Raemakers (D66)2 over gebedsgenezers die claimen dat zij autisme kunnen genezen van afgelopen juli heb ik geantwoord dat ik niet voornemens was om onderzoek te laten doen naar schade bij jongeren naar aanleiding van gebedsgenezingen.
Bent u nu wel bereid om te onderzoeken of demonenuitdrijvingen bij kinderen waarbij gesuggereerd wordt dat het ziektes en kwalen helpt te genezen, verboden kunnen worden?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland zichzelf kan zijn. Mensen met autisme of ADHD ervaren de wereld anders. Daar hoeft iemand niet van genezen te worden. Bovendien kan dat ook niet. Tegelijkertijd hebben mensen het recht om dit anders te zien of iets anders te geloven. Dat is hun recht. Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst zijn vrijheden die wij in onze Grondwet hebben vastgelegd.
Vanuit die grondwettelijke rechten kan en wil ik gebedsgenezing niet verbieden. Daarom ben ik ook niet voornemens hier onderzoek naar te laten doen.
Wanneer er vermoedens zijn van kindermishandeling, lichamelijk of geestelijk, dient een melding te worden gemaakt bij Veilig Thuis. Indien er (mogelijk) sprake is van strafbare feiten kunnen mensen terecht bij de politie.
Wat is uw reactie op de oproep van de Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA) en LBVSO om gebedsgenezingen gericht op autisme te verbieden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met D66 dat zorginstellingen die vanuit publiek geld gefinancierd worden hun cliënten niet dienen aan te sporen om deel te nemen aan gebedsgenezingen of uitdrijvingen, zeker waar het (jonge) kinderen betreft?
Ja
Bent u nu wel voornemens om (verscherpt) toezicht te laten uitvoeren op gebedsgenezers die claimen autisme of andere mentale stoornissen te kunnen genezen, zeker waar het minderjarigen betreft en het gefinancierd wordt vanuit de Jeugdwet, Wlz of Wmo, zoals het geval was bij United Souls?
Het toezicht door de IGJ is gebaseerd op diverse informatie over de kwaliteit van deze zorg. Deze informatie ontvangt de IGJ bijvoorbeeld via signalen en meldingen. De IGJ bezoekt zorgaanbieders, zoals zorgboerderijen aan de hand van een risico-inschatting. Dit risico wordt ingeschat op basis van de verzamelde informatie uit meldingen, signalen en klachten, uitkomsten van eerdere inspectiebezoeken, jaarverslagen en berichten uit de actualiteit.
De IGJ onderzoekt op dit moment de inhoud van de meldingen die zij ontving over deze zorgboerderij en zal op basis van haar onderzoek eventuele vervolgacties bepalen.
Klopt het dat zorgboerderij United Souls als eenmansbedrijf over de afgelopen vijf jaar een winst van 1,3 miljoen euro heeft gemaakt en waarom is dit op geen enkel niveau aanleiding gebleken om intensiever toezicht uit te voeren of anderszins in te grijpen?
In de jeugdhulp hoort geen plaats te zijn voor (excessieve) winstuitkeringen die ten koste gaan van de kwaliteit, beschikbaarheid of toegankelijkheid van de jeugdhulp. Of de zorgboerderij United Souls buitensporige winst maakt kan ik niet beoordelen. Dit is van meerdere factoren afhankelijk, zoals de juridische vorm van de organisatie, hoe het (bedrijfs)resultaat zich verhoudt tot de jeugdhulpinkomsten en eventuele andere inkomsten en activiteiten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de rechtmatigheid van de jeugdhulp. De gemeente Ede heeft aangegeven dat uit de formele controle bij de hoofdaannemer van zorgboerderij United Souls, te weten de Coöperatie Boer en Zorg, geen signalen zijn geconstateerd die het noodzakelijk maakten voor de gemeente om over te gaan op een materiële of verdiepende controle op de financiën van genoemde zorgboerderij.
Bent u van mening dat instellingen zoals United Souls en Frontrunners Ministries geen ANBI-status horen te hebben indien hun activiteiten dermate sterk gericht zijn op het maken van geldelijke winst?2 Zo nee, waarop baseert u dan dat minstens 90% van hun activiteiten het algemeen nut dienen?
In het ANBI-register op de website van de Belastingdienst is vermeld dat Frontrunner Ministries sinds 22 september 2015 beschikt over de ANBI-status. Om als ANBI te kunnen worden aangemerkt moet een instelling onder andere het algemeen nut beogen en daarnaast uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%) het algemeen nut dienen. Een andere voorwaarde voor de ANBI-status is dat de instelling geen winstoogmerk heeft met het geheel van haar activiteiten die het algemeen belang dienen. Een ANBI mag winst maken uit commerciële fondsenwervende activiteiten. De voorwaarde daarbij is dat de winst ten goede komt aan de hoofdactiviteiten van de ANBI. Voor de volledigheid merk ik op dat United Souls niet vermeld staat in het ANBI-register op de website van de Belastingdienst.
Is het kabinet voornemens de bepalingen rondom ANBI-statussen te wijzigen indien instellingen zoals United Souls en Frontrunners Ministries zelfs na al deze misstanden nog steeds hun ANBI-status zouden kunnen behouden?
Om als ANBI te kunnen worden aangemerkt moet een instelling onder andere het algemeen nut beogen en daarnaast uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%) het algemeen nut dienen. Het begrip «algemeen nut» is in de wet neutraal vormgegeven en wordt, zoals ook uit de jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. Dit is een belangrijke eigenschap van de ANBI-regelgeving maar kan soms ongemakkelijk voelen als sprake is van gedrag van ANBI’s dat conflicteert met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen. Dit is echter inherent aan het neutrale karakter van de ANBI-regelgeving. Het kabinet vindt het belangrijk dat burgers die zich voor maatschappelijke doelen willen inzetten, voldoende keuze hebben en ook kunnen bepalen welke activiteiten van ANBI’s zij wenselijk vinden. Tegelijkertijd vindt het kabinet het belangrijk zich uit te spreken over wat het kabinet als wenselijk maatschappelijk gedrag ziet en dit uit te dragen. Daarom wordt langs verschillende lijnen gewerkt aan het bestrijden van ongewenst gedrag door maatschappelijke organisaties. De grens van de vrijheid van ANBI’s om hun doelen na te streven ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets binnen de ANBI-regeling in beeld komt) of daar waar een instelling door de rechter verboden wordt. Verdenkingen, niet-vervolgbare activiteiten of handelingen die simpelweg niet aansluiten bij eenieders overtuiging van wat behoort tot het «algemeen nut» zijn geen redenen een instelling de ANBI-status te ontnemen.
Het bericht in diverse media dat drinkwaterbedrijf Vitens de noodklok luidt vanwege het toenemende tekort aan drinkwater in Nederland. |
|
Barry Madlener (PVV), Hidde Heutink (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen in het Financieele Dagblad1 en de NOS2 over dat drinkwaterbedrijf Vitens waarschuwt voor een scenario waarin nieuwbouwwijken niet aangesloten kunnen worden op het drinkwaternet?
Ja.
Was u ervan op de hoogte dat Vitens vijf jaar geleden al kenbaar maakte dat het vijf Twentse bedrijven heeft moeten weigeren als klant vanwege een tekort op het drinkwaternetwerk? Zo ja, welke acties heeft u concreet genomen om dit te verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de zorgen over voldoende beschikbaarheid van drinkwater worden herkend. In de Kamerbrief Water en Bodem Sturend3 hebben we onze inzet daarvoor geduid. We willen betere bescherming van bestaande drinkwaterbronnen, meer duurzaam aanbod van drinkwater en minder laagwaardig gebruik van drinkwater.
Concrete acties die daar uit voortvloeien zijn o.a. het «Actieprogramma beschikbaarheid drinkwaterbronnen 2023–2030» waarin IPO en Vewin in samenwerking met IenW maatregelen treffen om de waterbeschikbaarheid voor de bereiding van drinkwater voor de periode tot en met 2030 te borgen. Ook wordt onder regie van IenW samen met de partners gewerkt aan een Nationaal Plan van Aanpak voor Drinkwaterbesparing (een maatregel onder «Zuinig met water» uit Water en Bodem Sturend) om uiteindelijk te komen tot een reductie van drinkwatergebruik van 20% in 2035.
Hoe kan het dat het aantal bedrijven dat door Vitens geweigerd is de afgelopen vijf jaar met factor negen is toegenomen? En wat gaat u er concreet aan doen om verdere toename te voorkomen?
Op het moment dat een drinkwaterbedrijf een aanvraag krijgt voor een zakelijke klant, terwijl het bedrijf onzekerheden heeft ten aanzien van de levering aan huishoudens en bestaande contracten, dan kan het helaas voorkomen dat een nieuwe zakelijke klant niet wordt aangesloten. Daarom wordt gewerkt aan het «Actieprogramma beschikbaarheid drinkwaterbronnen 2023–2030» en het «Nationaal Plan van Aanpak Drinkwaterbesparing» om vraag en aanbod van drinkwater in balans te brengen.
Bent u het met de terugtredend bestuursvoorzitter van Nederlands grootste drinkwaterbedrijf Vitens eens dat we hier te maken hebben met een «crisis in slow motion»? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen om, na de gas- en elektriciteitscrisis, een aanstaande drinkwatercrisis te bezweren? Zo nee, waarom niet?
De zorgen die door de terugtredende bestuursvoorzitter van Vitens en ook door zijn collega’s geuit zijn, worden herkend. Het tempo waarmee de drinkwatervraag groeit en dat waarmee de productiecapaciteit zich ontwikkelt, lopen niet synchroon. Naast technische vraagstukken zoals de impact van een winning op de omgeving maar ook de beschikbaarheid van voldoende energie voor de productielocatie, is het ook nodig dat het bevoegd gezag scherpe keuzes maakt over het gebruik van de boven- en ondergrond. Ingrijpen door het Rijk sluit ik niet uit, maar dit heeft gezien de bestuurlijke verhouding niet de voorkeur.
Kampen er naast de gebieden in Twente, rond Utrecht, Amersfoort, Den Haag en het noorden van Groningen nog meer gebieden met deze problemen? Zo ja, welke gebieden zijn dit?
Bekend is dat er in de Achterhoek en West Brabant ook knelpunten zijn. Met de toenemende vraag zal elk drinkwaterbedrijf scherp moeten zijn op het beoordelen van nieuwe aansluitingen van zakelijke klanten.
Heeft het tekort aan drinkwaterinstallaties een effect op de nieuw te bouwen woningen en brengt dit de daarbij behorende doelstelling in gevaar? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat we woningen bouwen waar geen wateraansluiting op zit?
De drinkwaterbedrijven hebben de plicht om huishoudens te voorzien van drinkwater. Daarbij is het belangrijk te weten wat wanneer wordt gebouwd en moet rekening worden gehouden met de uitgangspunten uit de Kamerbrief Water en Bodem Sturend en de motie Van der Plas4.
In de regionale woondeals zijn de aantallen woningen opgenomen die tot en met 2030 worden gerealiseerd en hebben gemeenten aangegeven welke locaties zij daarvoor geschikt achten. Hierbij is door de gemeenten, voor een deel van hun nieuwbouwopgave, al gekeken naar de randvoorwaarden voor woningbouw. Als er projecten zijn waar de levering van drinkwater op gespannen voet staat met de woningbouwopgave, dan kunnen deze aan de regionale versnellingstafels of landelijke versnellingstafel worden geagendeerd om te bezien wat mogelijkheden zijn om toch versnelling in de woningbouw te houden. Ook het ruimtelijk afwegingskader klimaat adaptieve gebouwde omgeving besteedt aandacht aan de beschikbaarheid van voldoende drinkwaterbronnen voor de woningbouwopgave.
Op dit moment zijn knelpunten bekend in Twente, de Achterhoek, rond Utrecht, Amersfoort, Den Haag en het noorden van Groningen. Om te voorkomen dat woningen niet kunnen worden aangesloten, krijgen in eerste instantie de zakelijke gebruikers daar geen nieuwe aansluiting.
We werken met de drinkwaterbedrijven en de provincies aan het Actieprogramma Beschikbaarheid Drinkwaterbronnen tot 2030. In januari is de Signaalrapportage ten aanzien van de bestuurlijke prioriteit voor de drinkwatervoorziening bij provincies ook met de Kamer gedeeld.5 Deze is voor mij reden geweest om in het Bestuurlijk Overleg Water de provincies aan te sporen om de behoeften per provincie goed in kaart te brengen. Afgesproken is dat de provincies in het volgende Bestuurlijk Overleg hun beelden opleveren. Ook onderhoud ik nauw contact hierover met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).
Waarom worden de vergunningen voor nieuwe waterbronnen geweigerd? Bent u bereid om hier zo snel mogelijk iets aan te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het bevoegd gezag om vergunningaanvragen te beoordelen. Op het moment dat het bevoegd gezag van oordeel is dat een voorgenomen onttrekking tot onacceptabele schade voor de omgeving leidt, zal een aanvraag moeten worden geweigerd. Op het moment dat het bevoegd gezag concludeert dat de gevolgen van een onttrekking op een bepaalde plaats niet te verenigen is met de belangen die het bevoegd gezag beoogt te beschermen, en daarom een vergunningaanvraag weigert, dan voert dit bevoegd gezag haar taken zuiver en correct uit. De drinkwatervoorziening is aangemerkt als dwingende reden van groot openbaar belang. Dat maakt dat het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft om in individuele casussen de afweging te maken, in de volle wetenschap wat dat betekent voor bijvoorbeeld Natura 2000 gebieden, om schade als gevolg van een onttrekking te accepteren. Dat is een afweging die per casus gemaakt zal moeten worden.
Bent u het eens met de stelling dat drinkwater een eerste levensbehoefte is waarvan te allen tijde voldoende dient te zijn? Zo ja, vindt u dan ook dat bij een naderende drinkwatercrisis vergunningen voor extra drinkwaterwinning makkelijker afgegeven dienen te worden vanwege het feit dat andere belangen ondergeschikt zijn aan deze primaire levensbehoefte? En hoe gaat u dit organiseren? Zo nee, waarom niet?
Het is niet voor niets dat het waarborgen van de toegang tot voldoende drinkwater, een van de doelstellingen van de Europese Drinkwaterrichtlijn en één van de «sustainable development goals» is. De oproep om andere belangen in alle gevallen ondergeschikt te maken aan het waarborgen van de drinkwatervoorziening, onderschrijf ik echter niet in algemene zin.
Het is aan het bevoegd gezag om de afweging te maken over een voorziene onttrekking, en te duiden of de gevolgen die deze onttrekking heeft, gezien de dwingende reden van groot openbaar belang, geaccepteerd moeten worden. Een drinkwaterwinning kan immers ook grote gevolgen hebben op de omgeving.
Het is aan het bevoegd gezag om de ingrijpende en moeilijke keuzes te maken over de wijze waarop een gebied gebruikt wordt, en hoe de drinkwatervoorziening gewaarborgd wordt. In de brief over Water en bodem sturend heeft het Rijk aangegeven dat nieuwe drinkwateronttrekkingen toegestaan kunnen worden mits ze duurzaam inpasbaar zijn, ook in relatie tot verdrogingsproblematiek en effect op bestaand gebruik. Voor de korte termijn krijgt het drinkwaterbelang daar waar nodig en onder strikte voorwaarde prioriteit, vanwege de leveringsplicht van drinkwaterbedrijven en de zorgplicht van overheden.
De ontwikkeling van de AIQ |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Centraal Economisch Plan 2024 van het Centraal Planbureau (CPB)?1
Ja.
Klopt het dat de arbeidsinkomensquote (aiq) in 2023 en in de daarop volgende jaren in deze meest recente raming van het CPB structureel lager ligt dan de aiq ten tijde van de vorige raming (concept Macro Economische Verkenning)?
De AIQ is bedoeld als maatstaf voor het aandeel van het nationale inkomen dat als beloning naar de productiefactor arbeid gaat. Uit de gepubliceerde cijfers blijkt het volgende:
Een overzicht van de cijfers is opgenomen in Tabel 1.
jaar
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
…
2032
MEV 2024
71,5
70,6
71,5
72,4
72,6
72,8
73,2
CEP 2024
71,5
70,0
70,8
71,3
71,1
71,9
72,2
73,9
Bijstelling in CEP t.o.v. MEV
0
–0,6
–0,7
–1,1
–1,5
–0,9
–1,0
Bron: CPB.
Voor de beantwoording van deze vragen zijn de verzamelde bijlagen met lange reeksen gebruikt die het Centraal Planbureau tegelijk met haar ramingen publiceert. Voor het CEP 2024 zijn deze bijlagen hier te vinden: https://www.cpb.nl/raming-februari-2024-cep-2024. Bij de MEV 2024 waren de bijlagen al gepubliceerd met de concept-MEV: https://www.cpb.nl/augustusraming-2023.
Hoe duidt u deze ontwikkeling? Wat is de mogelijke oorzaak van de lagere raming?
De bijstelling van de AIQ in 2023 (dit is ook in het CEP 2024 nog steeds een raming) wordt veroorzaakt door een hogere productiviteitsstijging en hogere prijsstijging van de toegevoegde waarde dan bij de MEV geraamd. De hogere stijging van de prijs van de toegevoegde waarde komt voornamelijk door een sterkere stijging van de ruilvoet. Dit houdt in dat de prijs van uitgevoerde goederen en diensten meer stijgt dan de prijs van de ingevoerde goederen en diensten.
In 2025 en 2026 neemt het verschil met de MEV verder toe. In deze jaren is het vooral een neerwaartse aanpassing van de loonraming die het verschil verklaart.
Kunt u een overzicht geven van wanneer de aiq is gedaald?
Onderstaande figuur toont de ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote van 1980–2024. In die periode daalde de arbeidsinkomensquote in de volgende jaren:
Bron: CPB, CEP 2024.
Kunt u een overzicht geven van de ramingen waarin de aiq prognose neerwaarts is bijgesteld?
Tabel 2 geeft een overzicht van bijstellingen van de cijfers die het Centraal Planbureau in de ramingen rapporteerde voor de arbeidsinkomensquote. Van de 48 ramingen die het Centraal Planbureau sinds de eeuwwisseling heeft gepubliceerd bevatten 39 publicaties voor één of meer jaarcijfers een neerwaartse bijstelling. Van de 48 publicaties bevatten 31 publicaties voor één of meer jaarcijfers een opwaartse bijstelling.
Tellen we elk jaarcijfer dat ten opzichte van de vorige raming is aangepast als één bijstelling, dan is het totaal van neerwaartse bijstellingen 89, en het totaal van opwaartse bijstellingen 71. Tot en met 2011 rapporteerde het Centraal Planbureau voor een periode van 5 jaren cijfers op over de arbeidsinkomensquote. Vanaf 2012 is dit uitgebreid naar 6 jaren.
Publicatie
Jaren neerwaarts bijgesteld
Jaren opwaarts bijgesteld
Totaal jaren bijgesteld
CEP 2024
2
2
MEV 2024
4
4
CEP 2023
2
2
MEV 2023
4
4
CEP 2022
2
2
MEV 2022
3
2
5
CEP 2021
2
2
MEV 2021
2
2
4
CEP 2020
1
1
2
MEV 2020
4
4
CEP 2019
2
2
MEV 2019
6
6
CEP 2018
2
2
MEV 2018
N.v.t. vanwege herziening methode AIQ
CEP 2017
1
1
2
MEV 2017
5
1
6
CEP 2016
3
2
5
MEV 2016
5
5
CEP 2015
2
2
MEV 2015
2
3
5
CEP 2014
1
1
MEV 2014
5
5
CEP 2013
1
1
2
MEV 2013
3
3
CEP 2012
1
1
2
MEV 2012
2
3
5
CEP 2011
2
2
MEV 2011
4
4
CEP 2010
2
2
MEV 2010
5
5
CEP 2009
1
1
2
MEV 2009
3
2
5
CEP 2008
1
1
2
MEV 2008
3
2
5
CEP 2007
1
1
2
MEV 2007
2
3
5
CEP 2006
1
1
MEV 2006
5
5
CEP 2005
2
2
MEV 2005
2
3
5
CEP 2004
2
2
MEV 2004
2
3
5
CEP 2003
2
2
MEV 2003
3
1
4
CEP 2002
1
2
3
MEV 2002
2
3
5
CEP 2001
1
1
MEV 2001
1
4
5
CEP 2000
2
2
Bron: eigen analyse SZW.
Klopt het dat de aiq momenteel onder het langjarig gemiddelde ligt?
Het klopt dat de AIQ momenteel onder het langjarige gemiddelde ligt. In het Centraal Economisch Plan 2024 is een AIQ geraamd van 70,8 procent in 2024. Het langjarig gemiddelde van de AIQ hangt af van de gehanteerde periode:
Hoeveel is de aiq gedaald sinds 1980? Kunt u in euro’s uitdrukken hoeveel dit scheelt per werknemer?
De AIQ is sinds 1980 gedaald van 79,5 procent naar 70,8 procent in 2024. Dit betekent een daling van 8,7 procentpunt. Zie voor het volledige verloop over deze periode.
Uitgaand van een modaal jaarinkomen van € 44 duizend euro bruto per werknemer in 2024 (bron: CEP 2024) komt een daling van 8,7 procentpunt overeen met circa € 3,8 duizend euro bruto per werknemer. Deze berekening is gestoeld op de nodige aannames. Namelijk dat de arbeidsinkomensquote momenteel op hetzelfde niveau zou liggen als in 1980, dat het nationale inkomen hetzelfde zou zijn wat het momenteel is, en dat de beloning voor de factor arbeid evenredig met de verdeling in 2022 over werkenden wordt verdeeld.
Bent u bekend met het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) over het sociaal-economisch beleid van 1998–2002?
Ja.
Wist u dat de SER heeft geadviseerd de aiq op 80 procent te handhaven?
Ja.
Deelt u de opvatting van de SER dat een aiq van 80 procent duidt op een verantwoorde loonkostenontwikkeling en dat bij een arbeidsinkomensquote van 80 procent een voorspoedige ontwikkeling van de werkgelegenheid hoort?
Uitgaand van de structuur en de prestaties van de Nederlandse economie eind jaren ’90, kan ik me voorstellen dat de SER destijds haar opvatting uitsprak. Die opvatting luidde dat «een verantwoorde en gedifferentieerde loonkostenontwikkeling» belangrijk was. Hetgeen vroeg om, onder andere, «het in de komende jaren vasthouden van een niveau van de arbeidsinkomensquote van rond de 80 procent».2
Uit de zinsnede «de komende jaren» maak ik op dat de SER niet de bedoeling had om met de «rond de 80 procent» een doelstelling te formuleren die in 2024 nog even actueel zou zijn als in 1998.
Verder geldt een overweging van technische aard: in 2017 heeft het CBS de methode voor het berekenen van de AIQ herzien.3 De nieuwe definitie levert een lagere AIQ op dan de oude methode waar de SER haar advies op baseerde. Dit verschil bedroeg in 1998 5,5 procentpunt.4 Het advies van de SER uit 1998 valt daarom vandaag de dag te lezen als het in de jaren na 1998 vasthouden van een niveau van de arbeidsinkomensquote van rond de 74,5%.
Deelt u de opvatting dat een gezonde aiq hoger moet liggen dan de huidige stand?
Ja, die opvatting deel ik. Ik vind het noodzakelijk dat het herstel van de reële lonen de komende jaren doorzet. Een dergelijk verder herstel van de lonen zal de arbeidsinkomensquote, onder verder normale omstandigheden, doen stijgen ten opzichte van het huidige niveau.
Sinds het laatste kwartaal van 2023 is sprake van groei van de reële lonen. Dat herstel van reële lonen volgt op diverse oproepen van het kabinet aan werkgevers om de lonen te laten stijgen waar daar gezien de winsten ruimte voor bestaat, en om dat tijdig te doen.5 Zodat economische voorspoed eerlijk wordt verdeeld over werkenden en verschaffers van kapitaal. Ik constateer dat de lonen nu inderdaad stijgen, al gebeurt dat zoals gebruikelijk met enige vertraging. Dat komt mede omdat het tijd kost voordat nieuwe cao’s worden afgesloten. Dit maakt dat het herstel van lonen tijd kost.
Het Centraal Planbureau raamt dat het herstel van de reële lonen de komende jaren zal doorzetten. Dat komt doordat de cao-lonen de komende jaren harder zullen groeien dan de consumentenprijzen (zie). liet al zien dat dit herstel van de reële lonen de komende jaren naar verwachting gepaard zal gaan met een opwaartse trend van de arbeidsinkomensquote.
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
Consumentenprijsindex (cpi)
10,0
3,8
2,9
2,8
2,4
2,3
2,3
Cao-loon bedrijven
3,0
6,0
5,7
3,8
3,7
3,6
3,5
Loonvoet bedrijven
2,1
6,9
6,3
4,2
4,1
4,1
3,8
Bron: CEP 2024.
Om te beoordelen of de lonen in voldoende mate stijgen zal ik, ook in de toekomst, blijven nagaan of de reële loonkosten de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit voldoende volgen. Daarnaast ga ik regelmatig na hoe lonen zich ontwikkelen ten opzichte van de consumentenprijzen.
Figuur 2 laat zien dat rond 2022 een gat is ontstaan tussen de arbeidsproductiviteit en de reële loonkosten. Dit is een gevolg van de stijgingen van de prijs van de toegevoegde waarde in die periode. Die prijsstijgingen hebben de loonkosten in reële termen doen dalen. De raming van het Centraal Planbureau in het CEP 2024 suggereert dat de reële loonkosten de komende jaren weer terug zullen bewegen in de richting van de arbeidsproductiviteit. Het is aan sociale partners om te zorgen dat deze ontwikkeling tijdig en in voldoende mate plaatsvindt.
Bron: berekeningen SZW o.b.v. CEP 2024.
Wat is de oorzaak van een afnemende aiq? Welke redenen worden hiervoor genoemd in de literatuur? In welke mate heeft winstgestuurde inflatie bijgedragen aan de gedaalde aiq sinds 2021?
In het antwoord op vraag 3 gaf ik aan dat de afname van de raming van de AIQ in het CEP 2024 een gevolg is van een hogere productiviteitsstijging, van een hogere stijging van de prijs van de toegevoegde waarde en van een neerwaartse aanpassing van de loonraming. Ook de gebruikelijke vertraging waarmee cao-lonen reageren op veranderingen in prijzen kan tot uiting komen in een tijdelijk lagere AIQ.
Los van dergelijke voor de raming relevante zaken, suggereerden eerdere onderzoeken dat de onderstaande factoren mogelijk een drukkend effect op de AIQ kunnen hebben:6
Als aanvullende, mogelijk relevante, factoren zijn in de literatuur genoemd: een toename van flexibele arbeid, globalisering, technologische ontwikkeling, crisiseffecten, verandering in de structuur van de economie, de aard van het Nederlandse pensioenstelsel (kapitaaldekking tweede pijler) en het saldo op de lopende rekening.7
Empirisch onderzoek heeft echter vooralsnog voor geen van deze factoren geconcludeerd dat deze een duidelijke oorzaak vormen voor de ontwikkeling van de AIQ in Nederland.
Ik acht het waarschijnlijk dat de prijsstijgingen in 2022 en 2023 hebben bijgedragen aan de daling van de AIQ in die jaren. Die prijsstijgingen gingen gepaard met een toename van bedrijfswinsten in de energiesector. Ik kan niet kwantificeren in welke mate de prijsontwikkelingen hebben bijgedragen aan de totale ontwikkeling van de AIQ sinds 2021.
Kunt u beleidsopties in kaart brengen om de aiq te verhogen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 11 aangaf vind ik van belang dat het herstel van de reële lonen de komende jaren doorzet. Om te beoordelen of dat verdere herstel in voldoende mate en tijdig plaatsvindt, blijf ik volgen hoe de reële loonkosten zich ontwikkelen ten opzichte van de arbeidsproductiviteit. De arbeidsinkomensquote is hierbij ook relevant, ook al zie ik de AIQ niet als een grootheid waar ik mijn beleid op stuur.
De loonontwikkeling is beperkt of indirect te beïnvloeden door het kabinetsbeleid. De contractloonstijging wordt in de marktsector bepaald door de sociale partners in cao’s. De overheid kan sociale partners wel aanmoedigen om, daar waar ruimte is voor loonsverhogingen, deze loonsverhogingen te realiseren en dat tijdig te doen. Verder kan de overheid het wettelijk minimumloon verhogen. Beide instrumenten heeft het kabinet de afgelopen jaren ingezet. Ook heeft het kabinet per 1 januari 2024 het minimumuurloon ingevoerd.
Op welke manier kunnen rechtstreekse (directe) dienstverbanden en vaste contracten bijdragen aan een verhoging van de aiq?
Over het effect van contractvormen op de AIQ kan ik geen harde uitspraken doen.
Een analyse van DNB vond in 2018 een verband tussen de omvang van de flexibele schil en de AIQ.8 Het betreft hier een correlatie, niet zonder meer een oorzakelijk verband. Dat betekent dat niet zonder meer verwacht mag worden dat een groter aandeel dienstverbanden voor onbepaalde tijd de AIQ zou doen stijgen. Niettemin zijn er ook andere studies die suggereren dat striktere regels voor flexibele werkvormen de AIQ doen stijgen.9
Het Centraal Planbureau concludeerde verder dat een groter aandeel tijdelijke werknemers de loonontwikkeling minder volatiel maakt. In een neergaande conjunctuur doet de aanwezigheid van tijdelijke werknemers de loongroei minder snel afnemen. En in een opgaande conjunctuur doet de aanwezigheid van tijdelijke werknemers de loongroei minder toenemen.10
Hoe hoog ligt de aiq als het minimumloon met 1,2 procent, 5 procent, 10 procent en 20 procent wordt verhoogd?
Uit de publicatie van beleidsvarianten met het macromodel van het CPB (Saffier 3.0) blijkt dat een verhoging van het minimumloon met 10 procent de AIQ na een periode van vier jaar met 0,1 procentpunt doet stijgen.11 Het gaat hier om een verhoging inclusief doorwerking op de uitkeringen. Een kanttekening bij deze schatting is dat de structurele arbeidsaanbodeffecten van een hoger minimumloon en hogere uitkeringen niet zijn meegenomen. Dit betekent dat het effect op de hoogte van de AIQ inclusief structurele arbeidsaanbodeffecten anders uit zou kunnen vallen. Effecten van andere maatvoeringen zijn niet onderzocht.
De berichten ‘Vitens: mogelijk geen drinkwateraansluiting bij nieuwe woningen’ en ‘Al tientallen bedrijven krijgen geen aansluiting op drinkwater’ |
|
Jan Paternotte (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u de uitspraak, gedaan door de terugtredend bestuursvoorzitter van Vitens, dat het tekort aan drinkwater «een crisis in slow motion» is?1, 2
De zorgen die door de terugtredende bestuursvoorzitter van Vitens en ook door zijn collega’s geuit zijn, worden herkend. Het tempo waarmee de drinkwatervraag groeit en dat waarmee de productiecapaciteit zich ontwikkelt, lopen niet synchroon. Naast technische vraagstukken zoals de impact van een winning op de omgeving maar ook de beschikbaarheid van voldoende energie voor de productielocatie, is het ook nodig dat het bevoegd gezag scherpe keuzes maakt over het gebruik van de boven- en ondergrond. Ingrijpen door het Rijk sluit ik niet uit, maar dit heeft gezien de bestuurlijke verhouding niet de voorkeur.
Hoeveel nieuwbouwwoningen lopen de komende jaren naar verwachting vertraging op doordat er niet tijdig voldoende drinkwatercapaciteit beschikbaar is?
De drinkwaterbedrijven hebben de plicht om huishoudens te voorzien van drinkwater. Daarbij is het belangrijk te weten wat wanneer wordt gebouwd en moet rekening worden gehouden met de uitgangspunten uit de Kamerbrief Water en Bodem Sturend en de motie Van der Plas3.
In de regionale woondeals zijn de aantallen woningen opgenomen die tot en met 2030 worden gerealiseerd en hebben gemeenten aangegeven welke locaties zij daarvoor geschikt achten. Hierbij is door de gemeenten, voor een deel van hun nieuwbouwopgave, al gekeken naar de randvoorwaarden voor woningbouw. Als er projecten zijn waar de levering van drinkwater op gespannen voet staat met de woningbouwopgave, dan kunnen deze aan de regionale versnellingstafels of landelijke versnellingstafel worden geagendeerd om te bezien wat mogelijkheden zijn om toch versnelling in de woningbouw te houden. Ook het ruimtelijk afwegingskader klimaat adaptieve gebouwde omgeving besteedt aandacht aan de beschikbaarheid van voldoende drinkwaterbronnen voor de woningbouwopgave.
Op dit moment zijn knelpunten bekend in Twente, de Achterhoek, rond Utrecht, Amersfoort, Den Haag en het noorden van Groningen. Om te voorkomen dat woningen niet kunnen worden aangesloten, krijgen in eerste instantie de zakelijke gebruikers daar geen nieuwe aansluiting.
We werken met de drinkwaterbedrijven en de provincies aan het Actieprogramma Beschikbaarheid Drinkwaterbronnen tot 2030. In januari is de Signaalrapportage ten aanzien van de bestuurlijke prioriteit voor de drinkwatervoorziening bij provincies ook met de Kamer gedeeld.4 Deze is voor mij reden geweest om in het Bestuurlijk Overleg Water de provincies aan te sporen om de behoeften per provincie goed in kaart te brengen. Afgesproken is dat de provincies in het volgende Bestuurlijk Overleg hun beelden opleveren. Ook onderhoud ik nauw contact hierover met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).
Hoeveel opstartende of uitbreidende bedrijven lopen de komende jaren naar verwachting vertraging op doordat er niet tijdig voldoende drinkwatercapaciteit beschikbaar is?
Zoals in het Wetgevingsoverleg van 29 januari jl. aangegeven, zijn we de vanzelfsprekendheid al geruime tijd voorbij dat er altijd voldoende water beschikbaar is voor alle activiteiten in Nederland. Het is zaak voor alle bedrijven, bestaand, opstartend of uitbreidend, om na te gaan hoeveel water van welke kwaliteit voor de bedrijfsvoering echt nodig is.
In het werken aan drinkwaterbesparing voeren de drinkwaterbedrijven gesprekken met hun zakelijke klanten, vooral ook met de grootzakelijke gebruikers, om inzicht te krijgen in de zogenaamde waterprofielen. We zijn in overleg met de betrokken brancheorganisaties ook op zoek naar sectoren waar niet dat hele schone drinkwater nodig is, juist ook om daarmee de voorwaarden voor dit soort bedrijven te waarborgen om zich duurzaam in Nederland te vestigen, dan wel ze in Nederland gevestigd te houden.
Wat is het effect op onze economie van het tekort aan drinkwatercapaciteit voor nieuwbouw en bedrijven? Leidt dit bijvoorbeeld tot een minder aantrekkelijk vestigingsklimaat en daarmee minder investeringen in Nederland?
Het tekort aan drinkwatercapaciteit leidt er in sommige regio’s toe dat bedrijven onderzoeken waar water van minder goede kwaliteit ook zou volstaan voor het productieproces. Het is een positieve ontwikkeling dat veel bedrijven nu zelf in beweging komen, door te kijken naar eigen verbruik en benchmarks te doen per branche. De vereniging van grote industriële watergebruikers, de VEMW, is zelf ook al bezig om op zoek te gaan naar bedrijven die kunnen volstaan met een lagere kwaliteit.
Daarbij is de beschikbaarheid van voldoende water altijd een overweging geweest die bedrijven in ogenschouw namen bij het kiezen van locaties. Dat het niet meer vanzelfsprekend is dat het drinkwaterbedrijf alle vragen van zakelijke klanten kan accommoderen, zal bij die bedrijven mogelijk tot andere keuzes leiden.
Voor het effect op de nieuwbouw van woningen: zie het antwoord bij vraag 2.
Kunt u garanderen dat ziekenhuizen, scholen en vitale infrastructuur altijd toegang hebben tot de benodigde hoeveelheid drinkwater?
De Drinkwaterwet verplicht de drinkwaterbedrijven tot het leveren van drinkwater aan consumenten en andere afnemers, daar waar het gaat om water dat is bestemd of mede bestemd om te drinken, te koken of voedsel te bereiden dan wel voor andere huishoudelijke doeleinden. De Drinkwaterwet kent geen bijzondere doelgroepen of typen gebouwen.
Welke rol speelt het feit dat de toegang tot schoon drinkwater een mensenrecht is in het kabinetsbeleid?
Het is essentieel dat iedereen voldoende drinkwater heeft. Dat moet nu, morgen en verder in de toekomst goed geregeld zijn. Daar is het beleid van het kabinet op gericht, zoals verwoord in de Beleidsnota Drinkwater 2021–20265.
Hoe staat het met de uitvoering van de D66-motie over het starten van een publiekscampagne voor meer waterbewustzijn?3
De uitvoering van de motie is onderdeel van het Nationaal Plan van Aanpak Drinkwaterbesparing. Dit plan is recent vastgesteld in het Bestuurlijk Overleg Water. Op korte termijn wordt u hierover nader geïnformeerd.
Hoe zorgt u ervoor dat er voldoende drinkwater kan worden opgepompt zonder dat de natuur wordt geschaad?
Het beschikbare zoetwater in de ondergrond dat zonder problemen kan worden opgepompt is beperkt. Daarom is in de Water en Bodem Sturend-brief opgenomen dat het van belang is om zowel zuinig om te gaan met water en om water beter vast te houden en te bergen. Daarom worden in de gebiedsprocessen in het kader van het NPLG alle grondwateronttrekkingen in beeld gebracht. Het doel is inzicht te krijgen in de totaal onttrokken volumes. Ook moeten afspraken worden gemaakt over de hoeveelheid grondwater die er per jaar in totaal onttrokken mag worden en over de verdeling hiervan. Ook bepalen provincies een grondwaterplafond, waarbij ook de kleine onttrekkingen mee worden genomen. Dit geldt zowel op provinciale schaal, als op het schaalniveau van verdrogingsgevoelige natuurgebieden.
In het Actieprogramma Beschikbaarheid Drinkwaterbronnen tot 2030 werken we samen met IPO en Vewin onder andere uit wat de juridische doorwerking is van het benoemen van drinkwater als dwingende reden van groot openbaar belang bij de afweging met andere belangen. Ik ga er vanuit dat het altijd een casus-afhankelijke afweging zal zijn, die het bevoegd gezag moet maken. Het grondwaterplafond kan hierbij helpen.
Wat zou een verhoging van het grondwaterpeil kunnen bijdragen aan het terugdringen van het zoetwatertekort?
Een effect van het verhogen van het grondwaterpeil op het terugdringen van het zoetwatertekort is locatieafhankelijk. Op de hogere zandgronden bijvoorbeeld, waar geen of beperkte aanvoer van oppervlaktewater is, heeft het verhogen van de grondwaterstanden zeker een positief effect op de zoetwaterbeschikbaarheid. Daarom is in de Water en Bodem Sturend-brief ook opgenomen dat in deze gebieden de grondwaterstanden omhoog gebracht moeten worden. Dit ophogen van de grondwaterstanden kan door in natte periodes, waarin er veel regen valt, het water lokaal vast te houden en te laten infiltreren.
Hoe stuurt het kabinet op de eigen ambitie om in 2035 20% drinkwaterbesparing te realiseren? Wordt dit gemonitord en wanneer vindt u het tijd om aanvullende maatregelen te nemen?
Onder regie van IenW wordt samen met stakeholders gewerkt aan een Nationaal Plan van Aanpak voor Drinkwaterbesparing (een maatregel zoals genoemd onder «Zuinig met water» uit de Kamerbrief Water en Bodem Sturend) om uiteindelijk te komen tot een reductie van drinkwatergebruik van 20% in 2035. De maatregelen richten zich op: (1) huishoudens, (2) nieuwbouw en renovatie, en (3) zakelijke gebruikers. Monitoring vindt jaarlijks plaats en het plan wordt elke twee jaar met de stakeholders geactualiseerd en aangescherpt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 wordt u hierover op korte termijn nader geïnformeerd.
Te lage schooladviezen voor bijna de helft van de Drentse basisschoolleerlingen |
|
Anita Pijpelink (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat we onderadvisering het beste te lijf kunnen gaan door jongeren voortaan pas na de derde klas van de middelbare school een leerling een definitief schooladvies te geven? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo neen, waarom niet?1
Het onderwijs en de inrichting van het onderwijsstelsel moeten er aan bijdragen dat elk kind de kans krijgt om zich optimaal te ontplooien. Het Ministerie van OCW werkt daartoe op verschillende andere manieren aan de versoepeling van de overgang van po naar vo.2 Bijvoorbeeld door de nieuwe maatregel rond de bijstelling van het schooladvies: van leerlingen met een hoger toetsadvies dan het voorlopig schooladvies, wordt het schooladvies in principe bijgesteld. Alleen als het in het belang van de leerling is, mag de school hier gemotiveerd vanaf wijken. Deze maatregel is, op initiatief van uw Kamer, dit schooljaar ingesteld om (structurele) onderadvisering tegen te gaan van verschillende groepen, zoals leerlingen uit gezinnen met een lage SES en leerlingen uit niet-stedelijke gebieden.3 Via de jaarlijkse DUO Monitor schooladvies en doorstroomtoets houden we scherp in de gaten hoe deze nieuwe maatregel uitwerkt op de doorstroom en kansen van leerlingen.
Daarnaast wordt, zoals aangegeven in de kamerbrief Visie kansengelijkheid funderend onderwijs, momenteel onderzoek gedaan om in een volgende fase te komen tot een toekomstvisie over de inrichting van de overgang van primair naar voortgezet onderwijs en de brede brugklas.4 In een ex-ante beleidsevaluatie worden verschillende beleidsopties onderzocht op mogelijke gevolgen. Dit naar aanleiding van het advies van de Onderwijsraad «Later selecteren, beter differentiëren», dat adviseert om een driejarige brugperiode in te stellen.5 Ook wordt er een aantal leertrajecten uitgevoerd via het NRO, om samen met wetenschap en scholen duidelijkheid te krijgen welke interventies bijdragen aan meer kansengelijkheid in de overgang van po naar vo. De resultaten van deze onderzoeken geven een volgend kabinet meer inzichten over de noodzakelijke voorwaarden, de mogelijke gevolgen en bijbehorende dilemma’s van een dermate grote wijziging van het onderwijsstelsel zoals geadviseerd door de Onderwijsraad.
Ik benadruk dat groep 8 en het schooladvies geen eindstation vormen voor de ontwikkeling van een leerling. Ook in het vo dient er voldoende ruimte te zijn voor leerlingen om van onderwijstype te wisselen. Om scholen hier in de toekomst in te kunnen ondersteunen, is er een onderzoek gestart naar de invoering van een verplicht leerlingvolgsysteem in de onderbouw van het vo.6
Hoe beoordeelt u in dit licht de bevindingen van Trendbureau Drenthe dat schooladviezen van bijna de helft van de basisschoolleerlingen in Drenthe lager uitvallen dan resultaten bij de eindtoets?
Deze bevindingen schetsen een herkenbaar beeld. In jarenlang monitoringsonderzoek naar doorstroom van leerlingen zien we de afgelopen jaren dat leerlingen in niet-stedelijke gebieden op de toets vaker hoger scoren dan het voorlopig schooladvies, dan in stedelijke gebieden. Ook zien we dat het schooladvies van leerlingen uit niet-stedelijke gebieden minder vaak wordt bijgesteld dan dat van leerlingen uit bijvoorbeeld de zeer stedelijke gebieden.7
Het is onwenselijk als een leerling een schooladvies krijgt dat niet past bij diens wensen, talenten en capaciteiten. Daarom geldt dit jaar de maatregel bijstellen schooladvies, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1. Met behulp van monitoringsonderzoek wordt het effect van deze maatregel bijgehouden. Daarnaast besteden we op verschillende manieren aandacht aan het belang van bijstellen, zoals in webinars, in de handreiking schooladvisering en recentelijk in een brief aan scholen.8
Hoe beoordeelt u dat basisscholen nauwelijks een dubbel schooladvies geven, waarmee zij de betreffende kinderen kansen onthouden die recht doen aan hun werkelijke capaciteiten?
Dat is onwenselijk. Onder meer in de handreiking schooladvisering sturen we er juist ook op aan dat scholen dubbele schooladviezen geven. Ook de toetsadviezen zijn sinds schooljaar 2018/2019 dubbel. Als gevolg van de nieuwe maatregel rond de bijstelling van het schooladvies, stellen scholen sinds dit schooljaar schooladviezen in principe bij naar een dubbel advies (tenzij het gaat om het enkelvoudige advies vwo). We zien dat er de afgelopen jaren steeds meer dubbele schooladviezen worden gegeven.9 Dat is een positieve ontwikkeling.
Deelt u de mening dat het geen geldig excuus voor onderadvisering vormt als er geen concurrentie bestaat van andere middelbare scholen, zoals vaak op het platteland het geval is? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo neen, waarom niet?
Leerlingen verdienen een plek in het voortgezet onderwijs waar zij tot hun recht komen. Het schooladvies van de basisschool hoort daar bij aan te sluiten. Indien een po-school nog extra informatie wil meegeven over de precieze invulling van het advies, gezien bijvoorbeeld het aanbod van scholen in de regio, dan kan daarvoor bijvoorbeeld nog een plaatsingsadvies worden gegeven. Juist ook in plattelandsregio’s is het van belang dat middelbare scholen een breed onderwijsaanbod hebben. Als leerlingen dan vanwege onderadvisering in het voortgezet onderwijs niet op de juiste plek blijken te zitten en op een ander niveau beter tot hun recht zouden komen, dan kunnen die dan op hun eigen school naar dat andere niveau doorstromen zonder van school te moeten wisselen. Als het niet mogelijk is om alle schoolsoorten op één locatie te organiseren is het wenselijk dat scholen regionaal afspraken maken zodat leerlingen in elk geval «op fietsafstand» van hun ouderlijk huis naar een school kunnen gaan waar zij onderwijs kunnen volgen dat bij hen past.
Welke mogelijkheden ziet u specifiek om in Noord-Nederland waar in Groningen in 44% van de gevallen, in Drenthe waar in 45% van de gevallen en in Fryslân waar in zelfs 49% van de gevallen sprake blijkt van onderadvisering ten opzichte van de eindtoets het gesprek aan te gaan met de scholen?
We weten al een aantal jaren uit verschillende onderzoeken dat leerlingen in niet-stedelijke gebieden vaker te maken hebben met onderadvisering. Hier hebben we dan ook specifiek aandacht voor bij de verschillende maatregelen die we nemen tegen onderadvisering en rondom het belang van bijstellen, zoals in webinars, in de handreiking schooladvisering en recentelijk ten tijde van de vaststelling van het definitieve schooladvies in een brief aan scholen.10 De komende jaren bekijken we de effectiviteit van deze inspanningen op onderadvisering, inclusief regionale verschillen, met behulp van de jaarlijkse monitor schooladvies en doorstroomtoets (DUO).11 We werken daarbij samen met de Inspectie van het Onderwijs. Ook besteden we in een aparte evaluatie van de wet doorstroomtoetsen po aandacht aan de effectiviteit van de maatregel. Wanneer we goed zicht hebben op de uitwerking van de nieuwe maatregel, is het mogelijk om vervolgbeleid te maken. Bijvoorbeeld door verdiepend onderzoek te laten doen naar motivaties van scholen die niet of maar gedeeltelijk bijstellen, of door in specifieke gebieden meer aandacht te besteden aan het belang van bijstellen.
Speelt deze discrepantie tussen schooladvies en resultaten van de eindtoets ook elders in het land? Welke cijfers kunt u hierover melden?
De meest recente cijfers over de verschillen tussen de voorlopige schooladviezen, de toetsadviezen en de definitieve schooladviezen van schooljaar 2022–2023 zijn te vinden in de jaarlijkse monitor schooladvies en doorstroomtoets van DUO12 en de jaarlijkse Staat van het Onderwijs13. DUO rapporteert dat er afgelopen schooljaar landelijk sprake was van een half niveau of meer verschil tussen het voorlopig schooladvies en het resultaat van de eindtoets bij 34% van de leerlingen. Ongeveer een derde van die leerlingen kreeg naar aanleiding van die toetsresultaten een bijstelling van het schooladvies. Dagblad van het Noorden stelt dat er in de verschillende regio’s sprake was van een hoger toetsadvies dan het voorlopig schooladvies bij 49% van de leerlingen in Fryslân, 45% in Drenthe en 44% in Groningen. Dit sluit aan bij de bevinding van DUO dat er in niet-stedelijke gebieden vaker sprake is van een discrepantie tussen het schooladvies en het toetsadvies. Ook wordt er in niet-stedelijke gebieden minder vaak bijgesteld. Bijna de helft van de scholen (landelijk) stelt geen enkel advies bij.14 Dat zijn teveel leerlingen die een advies krijgen dat niet past bij hun cognitieve capaciteiten. Daarom is de verplichte bijstelling ook een noodzakelijk middel om leerlingen de kans te geven op een passende plek in het vo te starten. We houden de ontwikkelingen van deze cijfers en de effectiviteit van de nieuwe maatregel nauwlettend in de gaten.
De vervolging van enkele hulpverleners in Letland |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat in Letland het onderscheid tussen hulpverlener en mensensmokkelaar minder duidelijk is vastgelegd dan in Nederland? Klopt het dat daardoor hulpverleners die in Letland hulpverlenen aan vluchtelingen aldaar vervolgd kunnen worden?1
Het Letse strafrecht kent geen speciale status voor hulpverleners. Mensen die irreguliere migranten assisteren in illegaal oversteken van landsgrenzen kunnen daarvoor berecht worden volgens het Letse strafrecht. Op 20 oktober 2023 zijn de straffen hiervoor aangescherpt, en kunnen variëren van 2 tot 8 jaar.
Ook in Nederland is het onderscheid tussen hulpverlener en mensensmokkelaar niet expliciet in de strafbepaling van mensensmokkel (artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht) vastgelegd.
Het kabinet is daarmee niet voor het strafbaar stellen van hulp aan mensen in nood door organisaties, maar wil de strafrechtelijke aansprakelijkheid niet principieel expliciet bij wet uitsluiten.
Tenslotte hangt het van de individuele omstandigheden van een geval af of vervolging aangewezen is. Indien in voorkomend geval wordt vastgesteld dat de betrokkene heeft gehandeld op humanitaire gronden kan worden besloten om niet over te gaan tot strafvervolging. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat humanitaire hulpverlenging onder omstandigheden op grond van een algemene strafuitsluitingsgrond in de weg kan staan aan de strafbaarheid van de in artikel 197a Sr omschreven mensensmokkel of van de dader daarvan. De Hoge Raad wijst, mede op grond van de wetsgeschiedenis, op situaties waarin een beroep op een dergelijke strafuitsluitingsgrond kan worden aanvaard, in het bijzonder op «gevallen van humanitaire bijstand zonder enig oogmerk van eigen bevoordeling aan een vreemdeling van wie aannemelijk is dat hij in een zijn leven of veiligheid bedreigende noodsituatie verkeert en aan wie bij zijn vlucht redelijkerwijze niet op andere wijze hulp kan worden geboden dan door hem wederrechtelijk over de grens met Nederland te brengen of in Nederland verder te brengen» (ECLI:NL:HR:2017:888).
Bent u ervan op de hoogte dat de Commissaris voor de Rechten van de Mens van de Raad van Europa vorig jaar protest heeft aangetekend tegen het feit dat individuen en organisaties die vitale hulp aan vluchtelingen bieden worden gecriminaliseerd in Letland?2
Ik ben bekend met de brief van de Commissaris voor de Rechten van de Mens aan de voormalig Minister van Binnenlandse Zaken van Letland, Māris Kučinskis. In deze brief, d.d. 27 januari 2023, uitte de Commissaris haar zorgen over het strafrechtelijk onderzoek dat destijds is gestart naar twee medewerkers van de Letse NGO «I want to help refugees». Het onderzoek naar een van de medewerkers is inmiddels gestaakt. Het andere onderzoek loopt nog en is overgedragen aan de Letse rechter. Bij een rechtszaak in een andere EU-lidstaat is het oordeel aan de desbetreffende rechter. Nederland mengt zich niet in de rechtsgang van andere landen.
Kunt u uiteenzetten wat de status van deze kritiek van de Commissaris voor de Rechten van de Mens is en hoe de regering van Letland met deze kritiek tot nu toe om is gegaan?
Op 3 februari 2023 heeft de voormalig Letse Minister van Binnenlandse Zaken een reactie gestuurd op de brief van de Mensenrechtencommissaris.3 In deze brief beargumenteert de Minister dat de kritiek van de Mensenrechtencommissaris in Letse ogen niet gegrond is. Zo stelt hij dat de Letse regering handelt (ook t.a.v. voorgestelde wetsamendementen) in volledige overeenstemming met de rechten en plichten van een staat, het beginsel van non-refoulement en met in achtneming van mensenrechten (bijvoorbeeld met betrekking tot de gezondheid van individuen en medische hulp).
Op 21 juni 2023 bracht de Mensenrechtencommissaris een verklaring4 uit, waarin ze haar zorgen uitte over de amendementen, omdat ze in de praktijk zouden leiden tot het legaliseren van pushbacks en mishandeling van personen die internationale bescherming nodig hebben. De Mensenrechtencommissaris deed daarbij een oproep om de amendementen te verwerpen. Het Lets parlement heeft op 12 oktober 2023 de amendementen aangenomen. De Mensenrechtencommissaris heeft hier geen reactie op geleverd.
Bent u ervan op de hoogte dat momenteel ook twee Nederlanders in Letland vervolgd worden voor het helpen van een groep vluchtelingen?3
Het ministerie is met de zaak van beide Nederlanders bekend, volgt deze nauwgezet en verleent waar gevraagd en mogelijk consulaire bijstand.
Heeft u of heeft enige andere Nederlandse organisatie voor zover u weet contact met de in vraag 4 genoemde Nederlanders en/of met de Letse autoriteiten over deze zaak?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent de twee Nederlanders consulaire bijstand. Medewerkers van de Nederlandse ambassade hebben contact gehad met betrokkenen en er is regelmatig contact geweest met familie van betrokkenen. In het kader van de consulaire bijstand aan betrokkenen heeft de Nederlandse ambassade in Riga gedurende de periode van detentie meermaals contact gehad met de Letse autoriteiten. Daarbij dient rekening gehouden te worden met het gegeven dat Nederland zich niet mag en kan mengen in de strafrechtsgang van een Nederlandse burger in een andere staat.
Met het oog op privacy van de betrokkenen deelt het ministerie geen informatie over consulaire zaken met derden. Het staat de betrokkenen vrij om andere (Nederlandse) organisaties te informeren over hun zaak en desgewenst te betrekken.
Welke mogelijkheden zijn er om eventueel ondersteuning te bieden aan de in vraag 4 genoemde Nederlanders? Bent u bereid hen voor zover mogelijk deze ondersteuning te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Een fiscaal neutraal pensioenkader in de tweede en derde pijler |
|
Joost Sneller (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Deelt de mening dat – zoals geconstateerd in de memorie van toelichting van de Wet Toekomst Pensioenen1 – er een toenemend belang is van een arbeidsvormneutraal pensioenkader?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat een fiscaal gelijk speelveld voor pensioenopbouw in de tweede en derde pijler bewerkstelligd wordt, voor zowel werknemers als ondernemers?
Zoals in de memorie van toelichting op de Wet toekomst pensioenen is opgenomen, is het kabinet van mening dat er een toenemend belang is van een arbeidsvormneutraal pensioenkader. Dit betekent echter niet dat het fiscale kader voor pensioenopbouw voor werknemers en ondernemers identiek zou moeten zijn. Sommige verschillen zijn er vanwege het verschillende karakter van de arbeidsvormen (bij ondernemers met een eenmanszaak is er bijvoorbeeld geen sprake van diensttijd). Wel ben ik van mening dat waar wenselijk en mogelijk, een zo arbeidsvormneutraal pensioenkader zou moeten bestaan.
Klopt het dat voor ondernemers in de tweede pijler «pensioenaanspraken volgens een verplichte bedrijfs- of beroepspensioenregeling» vrijgestelde winstbestanddelen zijn2 en dus het arbeidsinkomen verlagen met gevolg voor de hoogte van de arbeidskorting?
Dat klopt.
Klopt het dat pensioenopbouw in de derde pijler voor ondernemers het arbeidsinkomen niet verlagen en daarom een verschillend effect hebben op de hoogte van de arbeidskorting ten opzichte van pensioenopbouw in de tweede pijler?
Dat klopt.
Klopt het dat voor werknemers een soortgelijk verschil in doorwerking op de arbeidskorting bestaat voor pensioenopbouw in de tweede en derde pijler?
Dat klopt.
Klopt het dat dit in de praktijk betekent dat zelfstandigen, die vaker pensioen opbouwen in de derde pijler, niet dezelfde behandeling genieten als werknemers?
Dat klopt wat betreft de uitwerking op de hoogte van de arbeidskorting. Voor zowel de tweede als de derde pijler geldt dat de premieruimte in principe gelijk is. Voor beiden geldt een maximale premie-inleg van 30% van de grondslag (waarbij de compensatieruimte in de tweede pijler vanwege de Wet toekomst pensioenen buiten beschouwing wordt gelaten). Hierbij wordt de fiscale ruimte in de derde pijler verminderd met de reeds benutte ruimte in de tweede pijler (ook wel imputatie genoemd).
Welke andere fiscale verschillen bestaan tussen pensioenopbouw in de tweede of derde pijler vanwege deze definitie van arbeidsinkomen?
Wij hebben geen andere fiscale verschillen tussen pensioenopbouw in de tweede of derde pijler vanwege deze definitie van arbeidsinkomen in beeld.
Welke andere verschillen ziet u in de behandeling van pensioenopbouw in de tweede of derde pijler?
De meest in het oog springende fiscale verschillen tussen de tweede en derde pijler zal ik hieronder opsommen.
Naast bovenstaande fiscale verschillen zijn er nog andere fiscale verschillen die vooral samenhangen met de aard van de tweede of derde pijler. Zo wordt voor de tweede pijler de pensioenopbouw gebaseerd op het inkomen van het jaar van pensioenopbouw. Voor de derde pijler wordt vanwege administratieve redenen het inkomen uit het voorafgaande jaar aan het jaar van opbouw gehanteerd. Ook een fiscaal verschil is dat een lijfrente bijvoorbeeld door een bank kan worden uitgevoerd, voor een pensioenregeling is dat niet het geval. Niet fiscale verschillen zijn er ook vanwege van toepassing zijnde civiele wetgeving. Voor de tweede pijler is bijvoorbeeld, met uitzondering van de directeur-grootaandeelhouder, de Pensioenwet van toepassing. Deze wet kent onder andere regels ter bescherming van werknemers (informatieplichten, gelijke behandeling, premievaststelling en dergelijke). Deze verschillen raken echter niet de maximale premie-inleg voor pensioenopbouw of de opbouw van een lijfrente. Deze verschillen worden hier dan ook niet verder uitgewerkt.
Welke andere verschillen ziet u in de behandeling van pensioenopbouw voor werknemers of zelfstandige ondernemers?
Zie voor de beantwoording van deze vraag het antwoord op vraag 8.
Vindt u het wenselijk om het onderscheid tussen de tweede en derde pijler in de definitie van het arbeidsinkomen weg te nemen?
Vanuit het perspectief van het streven naar een arbeidsvormneutraal pensioenkader zou het voor de hoogte van de arbeidskorting geen verschil moeten maken of een belastingplichtige voor de oude dag spaart in de tweede of derde pijler. Het aanpassen van de definitie van arbeidsinkomen is echter niet in alle gevallen gunstig voor belastingplichtigen die in de derde pijler sparen: in sommige gevallen is het voor de hoogte van de arbeidskorting gunstiger om een hoger arbeidsinkomen te hebben. Dit heeft te maken met de wijze waarop de hoogte van de arbeidskorting wordt berekend. Anderzijds zal in de meeste gevallen een gelijke behandeling van de tweede en derde pijler op dit punt ertoe leiden dat de hoogte van de arbeidskorting hoger zal zijn voor belastingplichtigen die in de derde pijler sparen. Vanuit het perspectief naar het streven naar een arbeidsvormneutraal pensioenkader is dit verschil niet goed te onderbouwen wanneer de ene werknemer pensioen opbouwt in de tweede pijler en de andere werknemer in de derde pijler. Hier staan geen andere verschillen in fiscale behandeling tegenover. Ook wanneer een werknemer pensioen opbouwt in de tweede pijler en een ondernemer in de derde pijler is dit specifieke verschil niet goed te onderbouwen vanuit het perspectief naar het streven naar een arbeidsvormneutraal pensioenkader. Tegelijkertijd zijn er ook andere verschillen in de fiscale behandeling van werknemers en ondernemers die juist in het voordeel uitvallen voor ondernemers, zoals de fiscale ondernemersfaciliteiten en de Aof-premie. Ook zal voor een eventuele aanpassing nader gekeken moeten worden naar de impact op uitvoering van het stelsel. Voor een antwoord op deze vraag is het dan ook belangrijk deze andere perspectieven mee te wegen in de afweging om tot een wetswijziging over te gaan.
Zo ja, op welke manier wilt u dit onderscheid wegnemen?
Als ervoor wordt gekozen om dit onderscheid weg te nemen, zullen de uitgaven voor inkomensvoorzieningen (zoals premies voor lijfrenten, maar ook voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen), het arbeidsinkomen verminderen voor de toepassing van de arbeidskorting. Hierna zal de arbeidskorting gelijk zijn, ongeacht in welke pijler voor pensioen wordt gespaard. Een dergelijke maatregel heeft echter budgettaire gevolgen: het meetellen van de uitgaven voor inkomensvoorzieningen voor bepaling van de arbeidskorting kost (afgerond) 110 miljoen euro per jaar. Daarnaast zal nog bezien moeten worden welke uitvoeringsgevolgen dit heeft voor de Belastingdienst. Een eerste inschatting van de impact op de systemen van de Belastingdienst is dat voor implementatie van deze maatregel (middel) grote structuuraanpassingen nodig zijn.
Een andere mogelijkheid is om de arbeidskorting niet af te bouwen met het inkomen. In dat geval is het verschil in inkomensbegrip niet meer relevant. Ook leidt deze optie tot een transparanter belastingstelsel. In het Rapport Belastingen in maatschappelijk perspectief3 en de Evaluatie Heffingskortingen en Tariefstructuur4 is deze optie ook uiteengezet. Ook het verlagen van de arbeidskorting kan leiden tot minder verschillen.
Het aanpassen van het verschil in de wijze waarop pensioenopbouw in de tweede en derde pijler doorwerkt in de hoogte van de arbeidskorting zou ook onderdeel kunnen zijn van een groter pakket met ook andere maatregelen (afbouw ondernemersfaciliteiten, verlagen Aof-premie), zodat het per saldo leidt tot een meer gelijke fiscale behandeling van werkenden.
Ik laat het aan een volgend Kabinet of een dergelijke wetswijziging plaats dient te vinden en hoe deze gedekt dient te worden.
De prognose dat dit jaar een kwart van alle in Europa verkochte elektrische auto’s uit China afkomstig zullen zijn |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gerrit van Leeuwen |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat uit een prognose van het Europese klimaatbureau «Transport & Environment» blijkt dat dit jaar uit China afkomstige elektrische auto’s tot wel een kwart van de verkoopcijfers zouden kunnen opeisen?1
Ja.
Deelt u de mening dat Europa niet te eenzijdig afhankelijk van China moet worden voor grondstoffen en producten, aangezien China eerder heeft aangetoond bereid te zijn om deze afhankelijkheden geopolitiek in te zetten?
Het kabinet is zich bewust van de risico’s die strategische afhankelijkheden met zich mee kunnen brengen. Het ontstaan van dit soort risicovolle strategische afhankelijkheden van derde landen moet zoveel mogelijk voorkomen worden.
Op nationaal niveau draagt de interdepartementale Taskforce Strategische Afhankelijkheden bij aan het in kaart brengen en mitigeren van risicovolle strategische afhankelijkheden. In de Kamerbrieven over de kabinetsaanpak voor risicovolle strategische afhankelijkheden van 12 mei en 21 december 2023 licht het kabinet nader toe hoe het zich hiervoor inzet, zowel op nationaal als op Europees niveau.2
Voor kritieke en strategische grondstoffen, zoals verwerkt in elektrische voertuigen, zet het kabinet zich via de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS) in om de leveringszekerheid te vergroten en risicovolle strategische afhankelijkheden hieromtrent af te bouwen.3 Het kabinet verwelkomt in dat kader ook de Europese Critical Raw Materials Act (CRMA). Deze zet, net als de NGS, erop in om de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen voor heel Europa te vergroten. Dit gebeurt onder andere via het afsluiten van internationale strategische partnerschappen en het monitoren van risicovolle strategische afhankelijkheden. Voorts worden via de CRMA circulariteit en substitutie van kritieke en strategische grondstoffen gestimuleerd. Het kabinet steunt tevens het Europese beleid dat inzet op de-risking en diversificatie van handelsketens.
Deelt u de mening dat daarom voorkomen moet worden dat de Europese auto-industrie wordt weggeconcurreerd door goedkope Chinese import, met als gevolg dat Europa uiteindelijk te eenzijdig afhankelijk wordt van China op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Ja, gelet op de hoge maatschappelijke kosten bij het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden verdient het de voorkeur om in te zetten op het waar mogelijk voorkomen van dit soort afhankelijkheden. De automobielindustrie in Europa is zelf hoogstaand en heeft niet alleen een direct positief economisch effect, maar ook een positief indirect effect op verschillende high-tech toeleverketens, zoals de batterij-sector, chips industrie en mechatronica, waar Nederland ook in voorop loopt en deze positie verder wil uitbreiden.4 In de EU is de gehele automobielsector goed voor 7% van het Europees Bruto Binnenlands Product. 13,8 miljoen Europese banen en 31% van de R&D-investeringen komen uit deze sector.5 De EU is op dit moment wereldwijd, na China, de tweede speler op de automarkt.6 Dankzij dit «multiplier effect» is de Europese auto-industrie een belangrijk onderdeel van de Europese economie en welvaart.
De Europese automarkt staat op dit moment niet alleen onder druk vanwege concurrentie uit derde landen, zoals China, maar ook door de complexiteit en hoge investeringskosten van de overgang naar elektrisch rijden en tegenvallende verkoopcijfers. In dit kader is het van groot belang dat bedrijven binnen de industrie op gelijke voet met elkaar kunnen concurreren. Eerlijke internationale concurrentie stimuleert innovatie en kosteneffectiviteit, en kan zo de toegang tot betaalbare elektrische voertuigen vergroten. Met toegenomen eerlijke concurrentie zal het bedrijfsleven tijdig stappen moeten ondernemen om de eigen marktpositie te behouden.
Zoals aangegeven in de brief over eerlijke concurrentie en gelijk speelveld industriële subsidies die op 2 april jl. met uw kamer is gedeeld, zet het kabinet zich op meerdere manieren in voor behoud en versterking van een Europees en mondiaal gelijk speelveld. In de EU staan hiervoor verschillende instrumenten tot onze beschikking, zowel van handelsdefensieve als handelsbevorderende aard. Aan de handelsdefensieve kant wordt door de Europese Commissie reeds actie genomen door middel van het ingestelde anti-subsidieonderzoek naar elektrische auto’s uit China. Tegelijkertijd verkent Nederland momenteel bij andere EU lidstaten die onderdeel zijn van de toeleveringsketen, of zelf een sterke auto-industrie hebben, wat hun positie ten aanzien van het vraagstuk is hoe de Europese sector beter in positie gebracht zou kunnen worden om met aanbieders uit derde landen te concurreren. Nationaal wordt het innovatie- en concurrentievermogen van de automobielsector direct en indirect versterkt via meerdere Groeifondsprojecten (NXTGEN Hightech, 450 miljoen euro; Circular Batteries & Materials Independence, 296 miljoen euro; Charging Energy Hubs, 58 miljoen euro) en de Green Transport Delta projecten voortvloeiend uit de coronaregeling R&D Mobiliteitssectoren.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het onderzoek dat de Europese Commissie in oktober 2023 is gestart naar de vraag of er geen marktverstoring plaatsvindt door Chinese subsidies op elektrische auto’s? Op welke termijn verwacht u resultaten van dit onderzoek?2
Het onderzoek is nog in volle gang. De Europese Commissie kan uiterlijk 4 juli 2024 voorlopige antisubsidiemaatregelen nemen. Een beslissing over definitieve maatregelen volgt uiterlijk 2 november 2024. Vanwege de toegenomen invoer na de start van het antisubsidieonderzoek, heeft de Europese Commissie de nationale douane autoriteiten opdracht gegeven om met ingang van 7 maart 2024 de import van elektrische auto’s te registreren.8 Dit geeft de mogelijkheid om de antisubsidieheffingen met ingang van de datum van registratie (met terugwerkende kracht) op te leggen, als uit het onderzoek blijkt dat er sprake was van massale invoer van gesubsidieerde voertuigen die ernstige schade aan de EU-industrie heeft berokkend.
Welke maatregelen zouden wat u betreft genomen kunnen worden voor de bescherming van de Europese auto-industrie, als bijvoorbeeld blijkt dat er marktverstoring plaatsvindt? Vindt u hogere importtarieven of quota’s in dat geval gerechtvaardigd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht groot belang aan een gelijk speelveld. Vanuit dat perspectief verwelkomt het kabinet het antisubsidieonderzoek naar de import van elektrische auto’s uit China. Antisubsidiemaatregelen kunnen worden opgelegd als uit het onderzoek van de Commissie blijkt dat er sprake is van marktverstorende subsidiëring, dat dit schade veroorzaakt aan de EU-industrie, en dat het opleggen van maatregelen in het belang van de Unie is. Hierbij moet worden gekeken naar de mogelijke impact van maatregelen op de EU-industrie, gebruikers en consumenten. Mocht dat het geval zijn, dan zijn maatregelen geoorloofd en kan de EU maatregelen instellen tegen elektrische auto’s uit China die worden geïmporteerd, of op invoer van elektrische auto’s afkomstig van specifieke bedrijven. Maatregelen in het kader van anti-subsidieonderzoeken kunnen de vorm aannemen van een aanvullende heffing als percentage van de invoerwaarde van een product, een vaste heffing per product, een minimum importprijs, of een zogenaamde price undertaking, waarbij een exporteur zich verbindt aan het verkopen van het product boven een minimumprijs.
Deelt u tevens de zorgen dat veel Nederlanders niet beseffen dat hun data – zoals wat, waar en wanneer je rijdt – mogelijk in China terecht komen? Zijn er wat u betreft bepaalde doelgroepen die aangeraden zouden moeten worden geen Chinese elektrische auto’s te gebruiken? Zo nee, waarom niet?3
De zorgen die u schetst deel ik. Het dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 schetst deze zorgen ook, en stelt vast dat er mogelijkheid bestaat dat statelijke actoren de grootschalige verzameling van persoonsgegevens gebruiken voor gerichte beïnvloedingsdoeleinden om bijvoorbeeld tegenstanders van een regime in diskrediet te brengen, of sociale spanningen te vergroten door polarisatie aan te wakkeren.
Tegelijkertijd hebben individuen en organisaties eigen verantwoordelijkheid voor hun aankopen. Binnen de Europese Unie worden kaders en regelgeving opgesteld die eisen stellen aan producten die op de EU markt komen, zoals voertuigen. De EU stelt onder andere strenge eisen aan de (cyber)veiligheid van het voertuig. Wanneer een voertuig op de Europese markt wordt geïntroduceerd, moet aan Europese typegoedkeuringseisen worden voldaan, ongeacht uit welk land het voertuig komt. Zo moeten fabrikanten maatregelen beschrijven en nemen om de cyberveiligheid van het voertuig(systeem) te garanderen. Dit wordt vervolgens gecontroleerd door een typegoedkeuringsautoriteit, zoals de RDW, voordat het voertuig de markt op gaat.
Sommige voertuigsystemen zijn verplicht, en kunnen niet functioneren zonder het verzamelen van data. Huidige wettelijke kaders daarbij zijn o.a. de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Dataverordening. Dat betekent dat voertuigfabrikanten zich moeten houden aan principes zoals dataminimalisatie en doelbinding.
Als China zo actief de Europese automarkt weet te betreden, kan u dan ook toelichten welke vooruitgang er wordt geboekt in gesprekken met de Chinezen ten aanzien van onze markttoegang in China? Voor welke sectoren die voor Nederland van belang zijn, wilt u snel vooruitgang zien in de Europese dialoog met China?
De Europese Unie heeft regelmatig overleg met China over markttoegang en eerlijke concurrentie met als doel de toegang tot de Chinese markt voor Europese bedrijven te vergroten. Ook in bilaterale gesprekken wordt gesproken met China over markttoegang en handelsbelemmeringen. Daarbij wordt regelmatig voortgang geboekt; zo werd recentelijk de markttoegang voor enkele agrarische producten versoepeld. Tijdens het recente bezoek van leden van het kabinet aan China is o.a. met de Minister van handel gesproken over handelsbelemmeringen en gewezen op het jaarlijkse rapport van de Europese Kamer van Koophandel in China. Daarin staat een groot aantal aanbevelingen om markttoegang te verbeteren.
Russische desinformatiecampagnes |
|
Songül Mutluer (PvdA), Mikal Tseggai (PvdA), Glimina Chakor (GL), Barbara Kathmann (PvdA), Kati Piri (PvdA), Jesse Klaver (GL), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Gräper-van Koolwijk , Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van de leden van GroenLinks-PvdA over Russische desinformatiecampagnes?1
Bent u van mening dat de in uw antwoord vermelde maatregelen en acties afdoende zijn om Nederland te beschermen tegen Russische desinformatie, of ziet u noodzaak aanvullende maatregelen te treffen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het artikel «Tsjechisch desinformatie-netwerk met Russische inmenging werd opgericht in Nederland» van De Groene Amsterdammer van 28 maart jongstleden?2
Heeft u de Tsjechische regering verzocht om de informatie over Russische financiering van Nederlandse politici met u te delen? Zo ja, bent u bereid die informatie openbaar te maken? Zo nee, gaat u dat alsnog doen?
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat er geen tekenen waren van buitenlandse inmenging bij de verkiezingen? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de onthulling van de Tsjechische geheime dienst dat de Voice of Europe een Russische desinformatie-outlet blijkt te zijn dat fungeerde als doorgeefluik voor financiële transacties tussen het Kremlin en Nederlandse politici?
Deelt u de zorgen dat Rusland via dit soort outlets het Nederlandse publieke debat verstoort en daarmee onze verkiezingen beïnvloedt?
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen of er meerdere soortgelijke outlets in Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie bestaan?
Wanneer ontvangt de Kamer van het kabinet de voortgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie?
Is het kabinet naar aanleiding van de onthulling over Voice of Europe en met het oog op de aanstaande Europese verkiezingen bereid aanvullende investeringen doen in de capaciteit van de Rijksoverheid om de dreiging van desinformatie tegen te gaan?
Bent u bereid om deze schriftelijke vragen te beantwoorden voorafgaand aan het plenaire debat over het bericht dat volgens de Tsjechische geheime dienst Rusland cash betaalde aan Nederlandse en Europese politici van dinsdag 2 april aanstaande?
De inzet van weerbeïnvloedingstechnieken / geo-engineering |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ambities van het World Economic Forum (WEF) om zonlicht te blokkeren?1
Het kabinet is niet bekend met een ambitie van het World Economic Forum om daadwerkelijk zonlicht te blokkeren, geformuleerd in een officieel document. Wel zijn er communicatie-uitingen zoals op https://www.weforum.org.
In het artikel van 29 september 2022 wordt het onderwerp juist in vraagvorm benaderd: «Could solar geoengineering be the answer to slowing global warming?»2
Kunt u aangeven of het Nederlandse kabinet op enigerlei wijze betrokken is bij de verwezenlijking van deze ambitie door het WEF? Zo ja, op welke wijze?
Het kabinet is niet bekend met een dergelijke ambitie en dus ook niet op enige wijze daarbij betrokken.
Kunt u eventueel vastgelegde afspraken of toezeggingen van het Nederlandse kabinet aan het WEF inzake deze of andere geo-engineeringstechnieken met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen afspraken of toezeggingen met het kabinet; het kabinet is niet bekend met een dergelijke ambitie en hierbij niet betrokken.
Hoe waarborgt het Nederlandse kabinet de veiligheid en gezondheid van haar burgers, gelet op de inzet van geo-engineeringstechnieken in naburige landen en gegeven het feit dat in de lucht geïnjecteerde stoffen, waaronder chemicaliën, via luchtstromen ook het Nederlandse luchtruim kunnen bereiken? Welke monitoring wordt toegepast om dergelijke effecten tijdig te kunnen detecteren?2
Het kabinet zet in op internationale regulering, bij voorkeur via het United Nations Environment Program (UNEP). Hier heeft Nederland zich o.a. tijdens de United Nations Environment Assembly (UNEA) in februari jl. voor ingezet via de EU. Zie verder ook het antwoord op vraag 6.
De atmosfeer wordt intensief gemonitord via de internationale waarnemingssystemen vanuit de Wereld Meteorologische Organisatie en ook door de diverse kennisinstellingen in Nederland om tijdig veranderingen te kunnen detecteren.
Hoe verhouden de in het verdrag inzake het Verbod van militair of enig ander vijandelijk gebruik van milieuveranderingstechnieken, dat Nederland op 10 december 1976 in Genève ondertekende, vastgelegde toezeggingen zich tot het gebruik van milieuveranderingstechnieken binnen eigen landsgrenzen zonder uitdrukkelijke toestemming van de Nederlandse bevolking?
Conform dat verdrag worden deze technieken niet in Nederland toegepast.
Welke internationale afspraken zijn er, gelet op de uiteenlopende internationale onderzoeken, technologische ontwikkelingen en initiatieven gericht op het inzetten van geo-engineering ter beïnvloeding van het klimaat, alsook de reeds in gebruik zijnde uiteenlopende geo-engineeringstechnieken, gemaakt en/of welke hieraan gerelateerde verdragen zijn door het Nederlandse kabinet ondertekend?
In sommige verdragen zijn nu al enkele specifieke afspraken gemaakt over geo-engineering, met name voor toepassingen in het mariene milieu. Partijen bij het VN-Biodiversiteitsverdrag (CBD), waaronder Nederland, hebben staten unaniem opgeroepen te borgen dat er geen klimaatgerelateerde geo-engineering (grootschalige Carbon Dioxide Removal en Solar Radiation Modification) activiteiten plaatsvinden die een effect kunnen hebben op de biodiversiteit, totdat deze op wetenschappelijke basis gerechtvaardigd zijn. Hierbij moet rekening worden gehouden met de daarmee gepaard gaande risico’s voor het milieu en biodiversiteit, en de sociale, economische en culturele gevolgen (COP Besluit X/33 Biodiversiteitsverdrag). Daarmee geldt er een (niet juridisch bindend) moratorium op klimaatgerelateerde geo-engineeringactiviteiten en grootschalige veldexperimenten.
Voor mariene geo-engineering, zoals oceaanbemesting, is een juridisch kader opgesteld middels een wijziging van het London Protocol (2013).4 Deze wijziging is internationaal nog niet in werking getreden. Nederland heeft de wijziging al wel goedgekeurd en geïmplementeerd in de Waterwet. Dit betekent dat alle oceaanbemestingsactiviteiten in Nederland verboden zijn, met uitzondering van legitiem wetenschappelijk onderzoek.
Ook is het mogelijk dat specifieke geo-engineeringtechnieken onder de reikwijdte vallen van bestaande verdragen zonder dat dit destijds bij de opstelling van die verdragen was voorzien. Een voorbeeld is de Convention on the Prohibition of Military or Any Hostile Use of Environmental Modification Techniques(ENMOD Convention (1977)) waarbij Nederland partij is.
Algemene randvoorwaarden aan de ontwikkeling en toepassing van geo-engineering zijn ook opgenomen in internationaal gewoonterecht en algemene beginselen van internationaal milieurecht. Van belang is verder dat op grond van internationaal recht iedere schending van een internationale verplichting die aan de staat kan worden toegerekend, leidt tot staatsaansprakelijkheid. Staten kunnen elkaar hiervoor onderling aansprakelijk stellen. Individuen zullen voor geleden schade veelal slechts een rechtsingang hebben als daarvoor in het nationale recht een basis bestaat, of als inbreuk wordt gemaakt op hun mensenrechten. Het adviescomité van de VN-Mensenrechtenraad publiceerde in juli 2023 een rapport over de implicaties van o.a. SRM-technologieën voor mensenrechten.5
Voor meer informatie over de Nederlandse inzet t.a.v. aanvullende internationale afspraken over governance van geo-engineering, zie ook het antwoord op vraag 4.
Zijn er buitenlandse partijen (regeringen en/of partijen uit de private sector) die gebruik maken van het Nederlands luchtruim om hier uitvoering te geven aan geo-engineeringstechnieken? Zo ja, welke partijen zijn dit precies en om welke technieken gaat het precies? Kunt u ook bij elke in het Nederlandse luchtruim toegepaste techniek aangeven wat de status ervan is (onderzoeksfase of «reguliere» toepassing)?
Nee.
Wat is het standpunt van het Nederlandse kabinet voor wat betreft de inzet van dergelijke technologie?
Zoals verwoord in de Internationale Klimaatstrategie is het kabinet geen voorstander van de ontwikkeling en inzet van «Solar Radiation Modification» (SRM). Dit standpunt komt voort uit de grensoverschrijdende, generatieoverstijgende milieurisico’s van grootschalige SRM en de mogelijke effecten op water- en voedselzekerheid, biodiversiteit, volksgezondheid, en internationale veiligheid. Het pakt daarnaast de oorzaak van klimaatverandering niet bij de bron aan (broeikasgasuitstoot) en zou kunnen afleiden van de noodzakelijke mitigatie-actie. Tot slot, er zijn nog belangrijke openstaande ethische vragen en hiaten in de internationale governance.
Hoe beoordeelt u het feit dat dergelijke initiatieven met deels onbekende resultaten en potentieel onherroepelijke impact op de aarde en de mensheid, tevens ontwikkeld worden door de private sector (zoals Bill Gates3, 4, 5, Jeff Bezos en Elon Musk) en NGO’s6?
Die ontwikkelingen baren ons zorgen en onderstrepen het belang van een internationaal rechtelijk kader voor governance van SRM, waar Nederland op inzet. Zie ook het antwoord op vragen 4 en 6.
Bent u ermee bekend dat bijvoorbeeld in de Verenigde Arabische Emiraten weerbeïnvloedingstechnieken op grote schaal worden toegepast ter bevordering van wolken- en regencreatie?7, 8
Ja.
Is het inzetten van weerbeïnvloedingstechnieken in Nederland toegestaan? Zo ja, op basis waarvan?
Nee.
Worden er op dit moment weerbeïnvloedingstechnieken toegepast in Nederland?
Nee.
Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle op dit moment toegepaste technieken, waarbij tevens voor elke techniek aangegeven wordt sinds wanneer deze wordt toegepast, wat het doel is, welke partijen (uit publieke en/of private sector) daarbij betrokken zijn, of daarbij bepaalde stoffen in de lucht gespoten worden en indien dat het geval is, welke stoffen dat zijn? Kunt u tevens per techniek aangeven op welke wijze eventuele risico’s worden gemonitord en geëvalueerd en door welke autoriteit?
Niet van toepassing.
Zijn er in het verleden in Nederland weerbeïnvloedingstechnieken toegepast die inmiddels gestaakt zijn? Zo ja, kunt u daarvan een overzicht geven, inclusief de periode van toepassing, de gebruikte componenten en de reden van staking?
Nee, deze technieken zijn in Nederland niet toegepast.
Bent u bekend met het in 2023 door TU Delft en Cambridge University gestarte onderzoek naar climate engineering, waarbij gedurende zes jaar wordt onderzocht hoe middels «marine cloud brightening» zonlicht weerkaatst kan worden, met als doel de aarde één tot enkele graden te laten afkoelen?9
Ja.
In hoeverre is het kabinet (financieel, als opdrachtgever of anderszins) betrokken bij de realisatie van dit onderzoek?
Het kabinet is niet betrokken bij de realisatie van dit onderzoek.
Ontvangt u tussentijdse resultaten en/of rapportages van dit lopende onderzoek?
Nee.
Kunt u aangeven of dit onderzoek in laboratoriumsetting wordt uitgevoerd, in een luchtruim buiten Nederland of in ons Nederlandse luchtruim?
Het onderzoek wordt uitgevoerd in een laboratoriumsetting.
Welke autoriteit heeft, indien dit onderzoek in ons luchtruim wordt uitgevoerd, hiervoor toestemming gegeven?
Niet van toepassing.
Worden in het onderzoek, naast het eventuele effect op temperatuursverandering, ook (onbedoelde) neveneffecten onderzocht? Zo ja, op welke wijze?
Ja, met modellen.
Bent u bekend met het pleidooi van hoogleraar atmosfeeronderzoek Herman Russchenberg van de TU Delft, tevens betrokken bij solar engineering research projecten, voor de inzet van de windmolenparken op de Noordzee voor de creatie van wolken?10
Russchenberg doet onderzoek naar dergelijke technieken, waarbij zijn pleidooi is de Noordzee als testlocatie te gebruiken. Eventuele toepassing zou wat hem betreft echter niet in Nederland maar in snel verdrogende gebieden op aarde zijn.
Gebeurt dit inmiddels of zijn er toezeggingen gedaan ter realisatie van dit idee?
Nee.
In hoeverre is het kabinet (financieel, als opdrachtgever of anderszins) betrokken bij de realisatie van dit idee?
Het kabinet is niet betrokken bij de realisatie van dit idee.
Bent u bekend met de in een aflevering van Nieuwsuur in 2022 geuite noodzaak van «meer onorthodoxe maatregelen om de klimaatcrisis af te wenden, zoals de inzet van vliegtuigen om aerosolen in de stratosfeer te brengen waarmee een permanent wolkendek gecreëerd kan worden»?11
Ja.
Wordt met de door Nieuwsuur beschreven «onorthodoxe maatregelen» reeds in Nederland geëxperimenteerd? Zo ja, welke maatregel(en) is of zijn dat precies? Wanneer en door welke autoriteit is hiervoor toestemming gegeven? Zo nee, kunt u aangeven of het kabinet een dergelijk experiment zou afwijzen dan wel in overweging zou nemen?
Nee. Het kabinet zou een dergelijk experiment afwijzen (zie antwoord 8).
Bent u bekend met de uitspraak van diplomate en lid van de Climate Overshoot Commission Laurence Tubiana (mede-facilitator van het Parijse Klimaatakkoord in 2015) in de Nieuwsuur reportage van 2022, waarin ze stelt dat «regeringen al moleculen naar de wolken sturen om het plaatselijk te laten regenen», dat «als een land zoiets doet, dat ook invloed heeft op andere landen» en dat «sommige technologische oplossingen riskant zijn en de commissie dat in openbaarheid moet brengen; dit kan landen aanmoedigen om minder uit te stoten.»?
Ja.
Deelt u de zorgen met Mw. Tubiana dat technologische oplossingen om het het klimaat te beïnvloeden, riskant zijn?
Het kabinet deelt de zorgen dat technologische oplossingen om het klimaat te beïnvloeden, riskant zijn.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat het Nederlandse tot degenen behoort die, volgens Mw. Tubiana, middels inbrengen van «moleculen» in de wolken, het neerslagpatroon trachten te beïnvloeden?
Nederland past geen technieken toe om het neerslagpatroon te beïnvloeden.
Bent u bekend met de in de IJsland gebruikteDirect Air Capture (DAC) technologie om CO2 uit de lucht te halen middels zogenoemde CO2-stofzuigers?12
Ja.
Hoe realistisch is volgens u het mondiaal afzuigen van de wenselijke hoeveelheid CO2, gelet op de schatting dat een dergelijke operatie halverwege deze eeuw maar liefst ⅓ van de wereldwijde energievraag zal kosten?13
Koolstofverwijdering zal nodig zijn om de klimaatdoelen na 2030 te behalen en een netto negatieve uitstoot na 2050 te realiseren. Daarvoor zijn veel verschillende technieken denkbaar, zowel industrieel als via biologische processen, zoals opslag in bossen en bodems. Direct Air Capture (DAC) is één van de mogelijkheden hiervoor. Om DAC op grotere schaal toe te kunnen passen, zal deze techniek nog verder ontwikkeld moeten worden.
Bent u bekend met de ontwikkeling van zuinigere en goedkopere CO2-stofzuigers door de TU Eindhoven, welke naar verwachting in 2025 op de markt gebracht zullen worden en waarvan er volgens de TU Eindhoven wereldwijd miljoenen nodig zullen zijn?
Ja.
In hoeverre is het kabinet (financieel, als opdrachtgever of anderszins) betrokken bij de ontwikkeling van deze CO2-stofzuigers?
Het kabinet is niet als opdrachtgever betrokken. TU Eindhoven ontvangt geen R&D-geld van het kabinet voor een dergelijk project. Het is mogelijk dat de vraag refereert aan Carbyon. Carbyon is niet verbonden aan de universiteit maar opgericht onder de vleugels van de incubator High TechXL en gevestigd op de High Tech Campus in Eindhoven. Carbyon heeft een TSE-subsidie voor een haalbaarheidsstudie ontvangen, in 202017.
Zijn er al (bindende) afspraken gemaakt met de TU Eindhoven over afname (aantallen, kosten) van deze CO2-stofzuigers?
Nee.
Zo ja, kunnen deze afspraken met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, is het kabinet voornemens dergelijke bindende afspraken te maken? Zo ja, op welke termijn?
Het kabinet heeft hier geen afspraken over gemaakt.
Waar zullen, indien het kabinet voornemens is dergelijke CO2-stofzuigers te gaan inzetten, deze geplaatst gaan worden en op welke schaal?
Niet van toepassing.
Bent u bekend met de zorgen van burgers die in toenemende mate aanvankelijk blauwe luchten waarnemen, die gedurende de dag transformeren tot «dichte» luchten met een melkachtige waas, nadat eerst een dicht raster van vliegtuigstrepen is getrokken die niet verdampen maar blijven hangen, uitwaaieren en uiteindelijk de lucht lijken dicht te trekken?14
Ja.
Hoe verklaart u deze melkachtige waas als gevolg van rastervorming door achtergebleven vliegtuigstrepen?
Dat heeft te maken met de luchtvochtigheid. Als de strepen enkele uren blijven bestaan en op een dergelijke manier uitwaaieren is de lucht relatief vochtig19.
Wilt u alle vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Verspreiding van medische misinformatie op sociale media. |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Pia Dijkstra (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met en wat is uw reactie op het onderzoek van Radar waarin staat dat ongefundeerde en onjuiste medische informatie steeds vaker wordt verspreidt op sociale media, met name op apps zoals TikTok, Instagram, LinkedIn en X en dat dit ernstige schadelijke gevolgen kan hebben voor de gezondheid en veiligheid van Nederlanders?1
Des- en misinformatie is een groeiend probleem in de samenleving. Het is belangrijk om in het kader van deze vragen en antwoorden onderscheid te maken tussen desinformatie en misinformatie. Het doelbewust verspreiden van misleidende informatie, vaak met kwade bedoelingen wordt desinformatie genoemd. Desinformatie wordt verspreid om meningen te beïnvloeden. Misinformatie is valse of misleidende informatie die niet goed begrepen wordt en wordt verspreid zonder schadelijke bedoelingen.2 Een belangrijk goed is de bescherming van de vrijheid van meningsuiting; dat elke mening mag bestaan tot op een bepaalde hoogte. Ondanks dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is, kunnen de effecten van het verspreiden van onjuiste informatie, of dat bewust of onbewust gebeurt, nog steeds schadelijk zijn.
Des- en misinformatie zijn een complex probleem waar niet een kant-en-klare oplossing voor is. Online platformen hebben hierin verantwoordelijkheid. Onder de Digital Services Act (DSA) hebben Very Large Online Platforms (VLOPs) de verplichting systeemrisico’s te mitigeren. Het verspreiden van medische misinformatie kan zo een systeemrisico zijn. Het is aan Europese Commissie om toezicht te houden op naleving van de DSA. Wat zij ook actief doen. Dat blijkt uit de formele procedure die zij zijn gestart tegen Facebook en Instagram3, TikTok4 en X5.
Nederland zal de problematiek van desinformatie in gremia als de Health Security Committee aankaarten. In het beschermen van de integriteit van online informatie is een belangrijke rol weggelegd voor zowel de overheid als de internetsector. Daarom zal Nederland een dialoog met de sector stimuleren. En ervoor pleiten dat namens de EU gesprekken worden gevoerd met Big Tech bedrijven over handelingsperspectieven met betrekking tot mis- en desinformatie op sociale media die een negatieve impact kan hebben op de volksgezondheid.
Sinds een aantal jaar neemt het kabinet maatregelen om de impact van mis- en desinformatie te verminderen, o.a. met de Rijksbrede strategie voor een effectieve aanpak van desinformatie. Ook op het gebied van vaccineren is desinformatie aanwezig en dit vormt een mogelijke bedreiging voor de volksgezondheid. Daarom gaat er met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Reclame Code Commissie en de KNMG6 verkend worden hoe toegankelijkheid tot juiste informatie kan worden vergroot en mis- en desinformatie kan worden verminderd. De Staatssecretaris van VWS is voornemens uw Kamer hierover in de zomer te informeren middels de brief over de voortgang op de aanpak Vol vertrouwen in vaccinaties.
Kunt u een reactie geven op de huidige trend betreft groeiend aantal «influencers» die medische misinformatie verspreiden op sociale media?
Het bestempelen van mis- en desinformatie is geen taak van de overheid. Vrijheid van meningsuiting moet voorop staan. En het controleren van de juistheid van informatie ligt bij professionals, factcheckers en onafhankelijke media. We herkennen dat bij online informatie en informatie gepresenteerd op sociale media het vaak niet transparant is wat de bron is van deze informatie, wat de betrouwbaarheid onduidelijk maakt. Daar willen we dan ook gepast op reageren door middel van het stimuleren van het online delen van betrouwbare medische informatie door zorgprofessionals.
We weten uit onderzoek dat het beschikbaar stellen van de juiste informatie vele malen beter werkt in het tegengaan van mis- en desinformatie dan het ontkrachten van desinformatie (prebunken in plaats van debunken)7 8. Daarnaast weten we dat voor een grote groep mensen de zorgverlener een belangrijke en betrouwbare bron van informatie is. Vanuit de COVID-pandemie hebben we geleerd dat het vertrouwen in zorgprofessionals hoog is en dat mensen zich het meest gehoord voelen door zorgprofessionals. We zijn dan ook zeer verheugd over initiatieven zoals «Dokters Vandaag», waarbij zorgprofessionals via sociale media de juiste medische informatie verspreiden.
We hebben goede gesprekken gevoerd met deze initiatieven. Hierbij is geconstateerd dat het belangrijk is dat we op korte termijn deze hoogwaardige en betrouwbare informatie vanuit artsen gaan opschalen. We zien dat de informatiebehoefte groot is en dat een zeer groot aantal zorgorganisaties en -professionals wil aansluiten om betrouwbare informatie te delen. Ook wordt onderzocht hoe het opschalen van initiatieven waarbij onafhankelijke artsen op sociale media antwoord geven op medische vragen gefaciliteerd kan worden.
Bent u het ermee eens dat verspreiding van medische misinformatie bijdraagt aan wantrouwen jegens onder andere vaccinaties, anticonceptiemiddelen en geboortezorg?
Ja, wij vinden de verspreiding van medische misinformatie en gebrek aan transparantie en duidelijkheid over de betrouwbaarheid van deze informatie een probleem. Maar of dit ook daadwerkelijk bijdraagt aan wantrouwen jegens onder andere vaccinaties, anticonceptiemiddelen en geboortezorg is niet bekend.
We zien dat mensen in toenemende mate hun informatie ten aanzien van vaccinaties, anticonceptiemethoden en geboortezorg vergaren via sociale media9. Omdat de informatie die hier door individuen wordt verspreid niet altijd klopt en het lastig is om juiste van onjuiste informatie te onderscheiden kan dit mogelijk bijdragen aan een wantrouwen jegens bovengenoemde onderwerpen. Deze signalen ontvangen we ook van zorgverleners. Uiteraard staat het iedereen vrij om zelf te beslissen of je kiest voor een bepaalde vaccinatie of anticonceptiemethode, maar het is daarbij belangrijk dat deze afweging op basis van juiste of betrouwbare informatie kan worden gemaakt. Tevens is het delen van informatie over hormoonvrije anticonceptiemethodes (zoals de kalendermethode), vaccinaties en geboortezorg in principe niet illegaal en dus beschermd onder de vrijheid van meningsuiting.
Kunt u toelichten wat de huidige maatregelen zijn om deze misinformatie tegen te gaan?
De strategie van het kabinet tegen des-en misinformatie10 kent diverse actielijnen, waaronder preventie en het verstevigen van de informatiepositie. Preventieve acties hebben als doel te voorkomen dat desinformatie impact heeft en zich verspreidt. Een voorbeeld hiervan is www.isdatechtzo.nl. Deze website publiceert artikelen met het doel mensen te informeren over hoe desinformatie werkt. Zij besteden daarbij extra aandacht aan speciale thema’s zoals verkiezingen en medische berichten.11 Maar ook de samenwerking met het Rathenau in de vorm van een meerjarig dialogen programma heeft als doel om bewustzijn over online informatie en online gedrag te vergroten.
Daarnaast wordt er op verschillende manieren geïnvesteerd in betrouwbare informatie over gezondheid, onder andere via websites zoals die van de rijksoverheid en het RIVM bieden we deze informatie. Ook wordt juiste informatie beschikbaar gesteld door het initiatief «Dokters Vandaag». Het is belangrijk dat op korte termijn betrouwbare informatie over diverse medische onderwerpen vanuit artsen voor een groter publiek toegankelijk wordt. Er wordt onderzocht hoe het opschalen gefaciliteerd kan worden.
Wat betreft de verspreiding van onjuiste informatie over specifiek vaccinaties, anticonceptie en geboortezorg wordt er ook in specifieke beleidsinzet aandacht besteedt aan des-en misinformatie. In de Kamerbrief van 3 april 202412 is uitgebreid ingegaan op des- en misinformatie in relatie tot vaccinaties. Hierbij is aangekondigd dat er verkend gaat worden welke handelingsperspectieven de Reclame Code Commissie, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en KNMG hebben om de toegankelijkheid van de juiste informatie te vergroten en mis- en desinformatie te verminderen. Ook wordt gekeken naar de mogelijkheid of vrijwillige afspraken met techplatforms zinvol kunnen zijn. Ook zal Nederland het probleem van des- en misinformatie in relatie tot vaccinaties aankaarten in gremia als de Health Security Committee.
Wat betreft misinformatie rondom anticonceptie zetten we via het Stimuleringsprogramma Relaties en Seksualiteit in op collectieve preventie van onbedoelde zwangerschappen middels brede relationele en seksuele vorming op school. Hierbij komen alle thema’s op het gebied van relaties en seksualiteit aan bod. Anticonceptie is hier vanzelfsprekend onderdeel van. Sinds 1 juli 2023 is anticonceptiecounseling geïntensiveerd in de abortusklinieken. Samen met de abortusarts en/of verpleegkundige en de vrouw wordt er bekeken welke anticonceptiemethode het beste past bij de situatie en wensen van de vrouw of het stel. Tevens ondersteunen we organisaties zoals Sense, Soa Aids Nederland en Rutgers in het geven van algemene betrouwbare informatie over anticonceptie. Zo zijn er verschillende websites met informatie over anticonceptie: sense.info; seksualiteit.nl; anticonceptievoorjou.nl. En jongeren kunnen terecht bij de GGD voor een Sense consult.
In de geboortezorg is het uitgangspunt dat de cliënt centraal staat en dat de (aanstaande) moeder gelijkwaardig partner is in de zorgverlening. Het gaat dan nadrukkelijk over samen beslissen, dus tijdig het gesprek tussen zorgverlener en zwangere over de wensen tijdens de zwangerschap en de bevalling. Beroeps- en patiëntorganisaties werken daar al jaren aan en het College Perinatale Zorg faciliteert dit voor de sector. Zo zijn er diverse hulpmiddelen ontwikkeld om zorgverleners hierin te ondersteunen en/of zwangeren te informeren.
Vindt u dat tech-bedrijven en sociale mediabedrijven voldoende maatregelen nemen om deze misinformatie te bestrijden, in lijn met de Europese Digital Services Act (DSA)?2
De Digital Services Act («DSA») heeft onder meer ten doel om de bestrijding van illegale inhoud te verbeteren, en een kader te bieden voor de omgang met zeer schadelijke des- of misinformatie door de allergrootste online platformen en zoekmachines. Dit onderscheid is belangrijk omdat des- en misinformatie veelal niet illegaal is en daarom een terughoudende en andersoortige aanpak vraagt dan illegale inhoud. Dit ter bescherming van de vrijheid van meningsuiting.
De DSA verplicht zogenaamde zeer grote online platforms en zoekmachines om tenminste jaarlijks een risico-analyse te verrichten om te onderzoeken of hun diensten vatbaar zijn voor zogenaamde systeemrisico’s. De verspreiding van medische misinformatie kan zo’n systeemrisico vormen als de verspreiding daarvan via een online platform leidt tot «werkelijke of voorzienbare negatieve effecten met betrekking tot (...) de volksgezondheid (...)» (artikel 34, eerste lid, onder d, DSA). Eenzelfde risico-analyse moeten ze ook laten verrichten door externe onafhankelijke auditors (artikel 37 DSA), en erkende onderzoekers toegang tot data geven ten behoeve van onafhankelijk onderzoek (artikel 40).
Als zeer grote online platforms en zoekmachines of de auditors vaststellen dat er systeemrisico’s zijn dan moet het platform of de zoekmachine maatregelen treffen (artikel 35 DSA). Het is vervolgens aan de Europese Commissie als bevoegde toezichthouder om daar toezicht op te houden. Die kan daarbij een beroep doen op de nationale onafhankelijke DSA-toezichthouder in het land waar een zeer groot online platform is gevestigd. Zo zijn AliExpress, Booking.com en Snap bijvoorbeeld in Nederland gevestigd waardoor wij daar mede verantwoordelijk voor zijn. Terwijl bijvoorbeeld Meta, TikTok en X in Ierland zijn gevestigd en onder die jurisdictie vallen.
De DSA is sinds 25 augustus 2023 van toepassing op zeer grote online platforms en zoekmachines. Zij hebben inmiddels een eerste systeemrisico-analyse verricht. Zodra de externe audits ook zijn verricht worden die systeemrisico-analyses (deels) openbaar. Het is nu nog te vroeg om te kunnen beoordelen of zeer grote online platforms en zoekmachines voldoende maatregelen nemen om dat risico te mitigeren. Dat oordeel is in de eerste plaats aan de onafhankelijk toezichthouders op de DSA, en niet aan ons. De toezichthouders kunnen ook handhavingsmaatregelen nemen als ze van mening zijn dat de DSA niet wordt nageleefd. Zo kan de Europese Commissie bijvoorbeeld een maximale boete opleggen tot 6% van de globale omzet van een zeer groot online platform.
In hoeverre bent u van plan om actie te ondernemen richting deze bedrijven, bijvoorbeeld door de toezichthouder, een onderzoek in te laten stellen?
De Europese Commissie is toezichthouder voor zeer grote online platforms en zoekmachines. Voldoen online platformen niet aan de DSA, dan kunnen zij een boete krijgen die kan oplopen tot 6% van hun wereldwijde jaaromzet. Uit onderzoek blijkt dat verschillende platformen hun verantwoordelijkheid in naleving van de DSA onvoldoende nemen. De Europese Commissie is daarom inmiddels een formele procedure gestart tegen Facebook en Instagram14, TikTok15 en X16.
Bent u het er mee eens dat maatregelen betreft het tegen gaan van deze misinformatie niet alleen overgelaten kan worden aan de organisaties van deze sociale mediabedrijven en de overheid hierin verantwoordelijk is voor ingrijpen? Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent om dit te doen?
Het uitgangspunt is dat de overheid niet bepaalt welke informatie geclassificeerd kan worden als desinformatie. Onafhankelijke media, factcheckers en wetenschappers hebben hierin een belangrijke taak. Het kabinet erkent dat het voor jongeren onduidelijk kan zijn of influencers een medische achtergrond hebben en dat zij daardoor moeite kunnen hebben om onderscheid te maken tussen medische informatie en des- of misinformatie op sociale media. De overheid zet zich dan ook actief in om de digitale weerbaarheid bij burgers en jongeren te vergroten en hen te helpen kritischer te zijn ten opzichte van de informatie die ze online tegenkomen. Voorbeelden zijn www.isdatechtzo.nl of de campagne «Goed in gesprek over verkeerde informatie» van Netwerk Mediawijsheid.
De overheid definieert desinformatie als het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie, met het doel om schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open en kenniseconomie of volksgezondheid. Daarmee kan het de nationale veiligheid raken. Het is een vorm van schadelijk, maar vaak legaal, gedrag. Wanneer de nationale veiligheid, de volksgezondheid of het verkiezingsproces in het geding is, kan de overheid reageren op des- of misinformatie. Het ministerie dat verantwoordelijk is voor het onderwerp waar deze misleidende informatie over wordt verspreid, is ook verantwoordelijk voor een passende reactie.
In de voortgangsbrief Rijksbrede strategie desinformatie die voor de zomer naar de kamer wordt verzonden, staan verschillende initiatieven met betrekking tot mis- en desinformatie die invloed kan hebben op de volksgezondheid.
Wat vindt u van de oplossing om de uitingen en content van influencers betreft medische informatie net als bij financiële informatieverspreiding op sociale media te laten binden aan regels?3
Het is een oplossing die wordt meegenomen in een onderzoek naar mogelijke handlingsperspectieven in relatie dot misinformatie en volksgezondheid. Dit wordt aangekondigd in de voortgang van de aanpak desinformatie die in het voorjaar wordt gepresenteerd. Hierin worden nieuwe acties voorgesteld om de negatieve impact van desinformatie tegen te gaan. Daarnaast wordt er specifiek actie ondernomen om het vertrouwen in het Rijsvaccinatieprogramma te vergroten. Zoals het inzetten van sleutelfiguren in de gemeente, samenwerking tussen het RIVM en de Twijfeltelefoon en het versterken van relevante en betrouwbare online informatie. Onder andere door middel van uitbreiding van de digitale Groeigids.18
Wat vindt u van de oplossing om mensen die (via sociale media) informatie willen verspreiden over zorg en gezondheid verplicht over een BIG-registratie moeten beschikken?
Hoewel wij het verspreiden van desinformatie op social media zeer onwenselijk vinden, is de vrijheid van meningsuiting een groot goed en achten wij regulering hiervan niet wenselijk. De Wet BIG is hiervoor niet bedoeld. Een BIG-registratie geldt voor een aantal in de Wet BIG genoemde beroepen en geeft de betreffende zorgverleners het recht op het voeren van een wettelijk beschermde beroepstitel en de bevoegdheid om werkzaam te zijn (voorbehouden handelingen) op bepaalde gebieden van de individuele gezondheidszorg. Zorg die rechtstreeks betrekking heeft op een persoon en niet op het verspreiden van informatie over de zorg. Met de Wet BIG wordt beoogd om alleen beroepen te reguleren als dit vanwege de risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van patiënten noodzakelijk is. Uitgangspunt is dat die risico’s de noodzaak bepalen voor de mate van regulering. Dit geeft invulling aan het proportionaliteitsbeginsel, wat inhoudt dat er bij minder risico ook minder noodzaak is om te reguleren. Onnodige restricties kunnen immers het aantal potentiële beoefenaars en de mobiliteit beperken en dit kan weer leiden tot arbeidsmarkttekorten en prijsopdrijvende effecten. In het kader van de huidige krapte op de arbeidsmarkt is het daarom wenselijk om zo min mogelijk te reguleren. Gezien het voorgaande is het dan ook niet wenselijk om een BIG-registratie als voorwaarde te stellen voor het verstrekken van informatie over zorg en gezondheid.
Kunt u aangeven welke rol toezichthouders zoals de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse voedsel-en warenautoriteit kunnen spelen in het voorkomen van het verspreiden van (medische) misinformatie?
De IGJ handelt als volgt in geval van signalen over onjuiste informatievoorziening:
De IGJ ziet daarnaast onder meer toe op de reclameregels in de Geneesmiddelenwet. Die reclameregels gelden voor iedereen, dus niet alleen voor zorgverleners, maar ook voor influencers. De gegeven (medische) onjuiste informatie mag sowieso niet in strijd zijn met deze reclameregels.
De NVWA gebruikt de bevoegdheden van de Geneesmiddelenwet alleen in specifieke gevallen. De NVWA houdt toezicht in geval van medische claims op producten die deze medische werking in de meeste gevallen niet hebben. Een medische claim is een aanprijzing van een product die iets zegt over het genezen of voorkomen van een ziekte, gebrek, wond of pijn bij de mens. De NVWA acteert alleen op medische misinformatie die gelinkt is aan producten. De NVWA werkt samen met de IGJ aan een strategie om influencers zich te laten realiseren dat ze zichzelf aan regels moeten houden bij het reclame maken voor producten.
Bent u het er mee eens dat de huidige mediawet ook kan bijdragen aan het tegen gaan van (medische) desinformatie door regels hierin aan te scherpen?4
De Mediawet bevat geen aanknopingspunt om inhoudelijke eisen te stellen aan content, daar dit op gespannen voet kan staan met de vrijheid van meningsuiting. De Mediawet biedt een kader voor de bescherming van minderjarigen tegen mogelijk schadelijke content en voor transparantie over reclame. Influencers die als mediadienst kunnen worden aangemerkt, moeten zich aan de Mediawet houden. Het Commissariaat voor de Media houdt hier toezicht op.
Wat vindt u van de oplossing om hierin ook artsen te ondersteunen die zich inzetten tegen desinformatie op sociale media?5
Wij waarderen het enorm als artsen niet alleen in de spreekkamer in gesprek gaan over desinformatie, maar ook op sociale media desinformatie weerleggen. We zullen dan ook in onze communicatie en via onze sociale media kanalen ondersteunende aandacht geven aan initiatieven van artsen die desinformatie tegengaan.
Het bericht ‘In ruim 400 woonwijken ligt tot 10.000 kilo vuurwerk opgeslagen: “Dat is 400 keer heel gevaarlijk”’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «In ruim 400 woonwijken ligt tot 10.000 kilo vuurwerk opgeslagen: «Dat is 400 keer heel gevaarlijk»»?1 Wat is uw reactie hierop?
Kunt u voor het commissiedebat nationale veiligheid, brandweer en crisisbeheersing op 15 mei 2024 met een reactie komen op in ieder geval het onderdeel van het rapport en onderzoek «Leren van twee vuurwerkrampen»2 van de Universiteit Twente dat hier specifiek betrekking op heeft; in het bijzonder de conclusies dat «licht» geclassificeerd vuurwerk bij brand veel gevaarlijker is dan gedacht, het Vuurwerkbesluit een onterecht beeld van veiligheid creëert, de huidige zoneringseisen voor consumentenvuurwerkopslag te soepel zijn en de blusinstructies voor de brandweer ontoereikend?
Hoe reageert u op de opmerking van brandweerman Marcel Dokter (voorzitter Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers) dat de brandweer niet altijd weet waar een opslagplek ligt, en dat ze in grotere gemeenten voor verrassingen komt te staan als het gaat om opslagplaatsen? Hoe kan dat voorkomen worden?
Wat is nu de stand van zaken met het voorstel om, in het geval van calamiteiten zoals brand bij vuurwerk(opslag), niet meer te blussen vanwege de onvoorspelbare gevolgen, maar te ontruimen, om de veiligheid van mensen in de omgeving en brandweermensen te waarborgen? Is dat nu al de landelijke instructie die overal dient te worden toegepast?
Wat vindt u ervan dat op dit moment is toegestaan dat woningen op slechts acht meter afstand van de opslag staan en dat deze afstandseis niet eens geldt voor woningen pal boven, naast of achter de opslag?
Bent u bereid om de regels van het Vuurwerkbesluit te wijzigen zodat vuurwerkopslag helemaal niet meer in woonwijken plaats mag vinden? Zo nee, waarom niet?
Het artikel “Cultuursector wil veiligheidsprotocol na verstoring concert Lenny Kuhr” |
|
Ulysse Ellian (VVD), Claire Martens-America (VVD) |
|
Gräper-van Koolwijk |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Cultuursector wil veiligheidsprotocol na verstoring concert Lenny Kuhr»1 en de verklaring van VSCD2, NAPK3 en VNPF4?
Ja.
Deelt u de mening dat elke vorm van intimidatie, geweld en andere ordeverstoringen bij optredens van Joodse artiesten volstrekt onacceptabel zijn?
Zoals ik aan heb gegeven tijdens het vragenuur van 26 maart en de Minister-President namens het gehele kabinet heeft benadrukt in zijn brief van 28 maart, heeft antisemitisme geen plaats in onze samenleving. Ik vind het zeer zorgelijk als culturele evenementen worden afgelast vanwege antisemitisme. Als dat wel gebeurt, moeten we daar krachtig tegen optreden.
Er is een toename van zorgen onder de Joodse gemeenschap in Nederland over hun veiligheid. Die zorgen neemt het kabinet zeer serieus. Het mag niet zo zijn dat dreiging ertoe leidt dat artiesten niet meer vrij zijn in het doen van culturele uitingen.
In Nederland vormen vrijheid van expressie, vrijheid van meningsuiting en de vrijheid voor vreedzaam protest, de basisvoorwaarden voor een open en democratische samenleving. Deze culturele vrijheid is van groot belang. Juist de culturele sector is daarbij een plek waar we elkaar ontmoeten en dichter bij elkaar kunnen komen. Culturele uitingen kunnen bovendien bijdragen aan wederzijds begrip voor verschillende bevolkingsgroepen in de samenleving. Het is dit wederzijds begrip en het gesprek dat we moeten koesteren.
Ik heb met de sector gesproken over wat nodig is om te zorgen dat artiesten, kunstenaars en culturele instellingen veilig hun werk kunnen doen. Het uitgangspunt is dat de culturele sector een openbare plek is en dat moet worden voorkomen dat activiteiten vanwege hun inhoud of persoonskenmerken van de artiest niet kunnen doorgaan. Antisemitische incidenten mogen nooit leiden tot beïnvloeding van de programmering. Daar is ook met de vertegenwoordigers van de sector over gesproken en zij benadrukken dit. We delen met elkaar de overtuiging dat een voorstelling of concert of andere culturele activiteit niet geannuleerd wordt vanwege een Joods thema of de Joodse achtergrond van artiesten. Afgesproken is dat partijen in de cultuursector in overleg met mij komen tot een algemene handreiking en specifieke protocollen met een eenduidige richtlijn. Ook ga ik in gesprek met de VNG om te verzekeren dat de toegang tot de lokale driehoek gewaarborgd is.
Deelt u de mening dat in de culturele sector nooit ruimte voor antisemitisme mag zijn, en dat elke vorm van antisemitisme bestreden moet worden?
Ja.
Kunt u toezeggen dat u alles op alles gaat zetten om de veiligheid van Joodse artiesten te garanderen?
De bestrijding van antisemitisme, ook in de cultuursector, heeft de volle aandacht van het kabinet en de gehele Nederlandse overheid. Uw kamer ontvangt op korte termijn een brief van het kabinet over dit onderwerp.
Sluit u zich aan bij de verklaring van VSCD, NAPK en VNPF dat een veiligheidsprotocol moet worden vastgesteld?
Net zoals de VSCD, NAPK en VNPF hebben verklaard ben ik van mening dat iedereen, van makers tot medewerkers en publiek, veilig moeten zijn binnen onze huizen en op onze podia. Er is – ook in deze door tegenstellingen gekenmerkte tijd – geen plek voor acties of intimidaties ingegeven door antisemitisme, xenofobie, moslimdiscriminatie, genderdiscriminatie of iedere andere uiting die strijdig is met onze Grondwet. Zoals hierboven aangegeven, heb ik met de sector gesproken over wat nodig is om te zorgen dat artiesten, kunstenaars en culturele instellingen veilig hun werk kunnen doen. Afgesproken is dat partijen in de cultuursector in overleg met mij komen tot een algemene handreiking en specifieke protocollen met een eenduidige richtlijn. Ook ga ik in gesprek met de VNG om te verzekeren dat de toegang tot de lokale driehoek gewaarborgd is.
Welke stappen gaat u nemen om preventieve veiligheidsmaatregelen te nemen?
Ik vind het waarborgen van de veiligheid bij culturele evenementen en het bestrijden van antisemitisme en andere vormen van racisme belangrijk. Zoals hierboven aangegeven, is tijdens mijn gesprek met de sector afgesproken dat partijen in de cultuursector samen komen tot een algemene handreiking en specifieke protocollen met een eenduidige richtlijn. Ook ga ik in gesprek met de VNG om te verzekeren dat de toegang tot de lokale driehoek gewaarborgd is.
Op welke manier zorgt u ervoor dat geen voorstellingen met Joodse artiesten geannuleerd worden om veiligheidsbezwaren?
Zoals ik eerder tijdens het vragenuur aangaf is het aan de sector zelf om invulling te geven aan de inhoud van voorstellingen. Vrijheid van expressie en vrijheid van meningsuiting zijn een groot goed in onze open en democratische samenleving. We moeten ervoor waken dat deze niet in het geding komen. De sector gaf tijdens ons gesprek aan dat we met elkaar de overtuiging delen dat een voorstelling of concert of andere culturele activiteit niet geannuleerd wordt vanwege een Joods thema of de Joodse achtergrond van artiesten. De gemaakte afspraken onderstrepen dat we met elkaar vanuit deze overtuiging handelen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat cultuur en media op 11 april?
Ja.
Het bericht ‘Maastricht en provincie Limburg slepen Vlaanderen definitief voor rechter en eisen miljoenen voor schrappen tramlijn’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Maastricht en provincie Limburg slepen Vlaanderen definitief voor rechter en eisen miljoenen voor schrappen tramlijn»?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Klopt het dat de Vlaamse regering zonder overleg (dus eenzijdig) heeft besloten het tramproject Maastricht-Hasselt te beëindigen? Wat is uw rol in dit dossier geweest?
De provincie Limburg heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in september 2022 per brief geïnformeerd dat Vlaanderen het project van de tram eenzijdig heeft beëindigd.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en provincie Limburg hebben sinds 2010 een overeenkomst op grond van het Actieprogramma Regionaal Openbaar Vervoer (AROV). Onderdeel van deze AROV-overeenkomst is de aanleg van het Nederlandse deel van de tram Hasselt-Maastricht. Hiervoor is vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat ongeveer € 36,7 miljoen aan rijksmiddelen beschikt (via een Brede Doeluitkering). De rol van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is daarmee die van subsidieverstrekker voor de tram aan de provincie Limburg.
Klopt het dat Maastricht en de provincie Limburg 19,6 miljoen aan investeringen hebben gedaan hiervoor? Deelt u de mening dat dit voor deze beide partijen erg nadelig is dat zij zoveel geld hebben geïnvesteerd, terwijl hier nooit enig beoogd resultaat mee is bereikt?
Het is bovenal erg jammer voor de reizigers tussen Hasselt en Maastricht dat het niet is gelukt om dit tramproject te realiseren. De provincie Limburg heeft in december 2023 op grond van de AROV-overeenkomst haar project- en financiële verantwoording aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gegeven over het project. Zij heeft daarin opgenomen dat de provincie Limburg samen met de gemeente Maastricht € 22,6 miljoen kosten heeft gemaakt op het project, waarvan Vlaanderen inmiddels een voorwaardelijk voorschotbedrag van € 3 miljoen heeft teruggestort.
Klopt het dat de Vlaamse regering tot op heden nog geen afspraken heeft gemaakt om dit op een fatsoenlijke manier te regelen? Welke inzet is er van u in dit dossier geweest?
De afspraken tussen de provincie Limburg en Vlaanderen over het Vlaamse deel van het tramproject Hasselt-Maastricht hebben zij vastgelegd in een eigen overeenkomst. Het is daarmee aan hen om er gezamenlijk uit te komen hoe zij het project afronden. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft hierin geen formele rol.
Klopt het dat het Rijk een subsidie van 36,7 miljoen euro heeft verstrekt en dat de provincie Limburg u heeft verzocht om deze middelen voor andere regionale mobiliteitsprojecten in te kunnen gaan zetten? Zo nee, hoe zit dit dan wel?
Ja, dat klopt. Via de AROV-overeenkomst die in 2010 is afgesloten is ongeveer € 36,7 miljoen aan rijksmiddelen toegekend aan de provincie Limburg ten behoeve van de tram Hasselt-Maastricht. Deze middelen zijn via een Brede Doeluitkering aan de provincie Limburg beschikt.
De provincie Limburg heeft eind 2023 verzocht of zij de gemoeide rijksmiddelen in kan zetten voor andere regionale projecten. Zij deed dit in een brief waarin zij ook de verantwoording gaf over het Nederlandse deel van het tramproject: zowel financieel als inhoudelijk.
Bent u voornemens deze middelen in de regio aan andere bereikbaarheidsprojecten te verbinden en dit op korte termijn met de provincie Limburg af te spreken? Zo nee, waarom niet?
Helaas gaat het project van de tram niet door en is er geen zicht op het realiseren van de doelen van AROV: actiegericht de regionale bereikbaarheid verbeteren. Daarom is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat genoodzaakt om de overeenkomst met Limburg af te hechten en moeten de betreffende middelen à € 36,7 miljoen terug naar het ministerie. Wel blijft het ministerie met de provincie Limburg in gesprek, na afhechting van de AROV-overeenkomst, over de mobiliteitsopgaven in de regio en kansen voor het verbeteren van de regionale bereikbaarheid. Randvoorwaarden voor een eventuele afspraak zijn financiële tegenvallers en knelpunten in dit gebied die het verbeteren van de regionale bereikbaarheid in de weg staan. Ook mogen de afspraken niet leiden tot een grotere opgave voor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De verwachting is dat er richting het MIRT in het najaar tot een gezamenlijk en passend pakket gekomen wordt.
Antisemitisme. |
|
Sandra Palmen (NSC), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u het bij de regeling van werkzaamheden van afgelopen dinsdag gevraagde overzicht van alle antisemitische incidenten van de afgelopen vier weken aan de Kamer doen toekomen?1
Zonder te kunnen garanderen dat het een volledig overzicht betreft, hebben de meldpunten van de gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) van Discriminatie.nl in de periode van woensdag 6 maart tot en met 3 april 34 meldingen van antisemitisme ontvangen.
Gesorteerd naar terrein vielen deze meldingen onder:
Het College voor de Rechten van de Mens meldt dat binnen de gevraagde termijn van vier weken, tussen 6 maart en 3 april, twee meldingen van antisemitisme ontvangen te hebben. Deze meldingen gaan over individuele ervaringen op het werk en in het onderwijs in de vorm van bejegening/pesterijen. Op 9 april is er nog een melding bij gekomen van een Joodse student die geen vrij krijgt op religieuze feestdagen, wat voorheen geen probleem was.
Het was niet mogelijk om binnen de door u gestelde termijn het gevraagde overzicht van de concrete acties en verdere opvolging te leveren. Discriminatiecijfers worden jaarlijks in twee verschillende rapportages gepubliceerd: 1) «Discriminatiecijfers; Een rapport over registraties van discriminatie-incidenten door de politie, en meldingen bij antidiscriminatievoorzieningen en andere organisaties in Nederland» en 2) «Cijfers in beeld; Overzicht discriminatiecijfers Openbaar Ministerie». De rapportages over het jaar 2023 verschijnen later deze maand.
Het door u gevraagde volledige overzicht met de wijze van opvolging vergt onderzoek op zaaksniveau. Ik acht het een disproportionele aanwending van capaciteit en middelen om uitvoeringsdiensten, buiten de regulier geplande processen van de jaarrapportages, te vragen om dit aanvullende onderzoek nu te verrichten.
Het CIDI heeft mij, naar aanleiding van het verzoek van het lid Omtzigt bij de regelingen van 26 maart jl. en 9 april jl., laten weten dat zij overzichten van antisemitische incidenten hebben en kunnen aanleveren. De verzoeken van het lid Omtzigt heb ik derhalve aan het CIDI doorgeleid.
Tot welke concrete acties hebben deze meldingen geleid?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen zijn beboet, aangehouden of worden vervolgd voor deze incidenten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden in verband met het debat over antisemitisme en het feit dat het overzicht gisteren in de Kamer had moeten zijn?
Ik heb ervoor gekozen de antwoorden op de vragen 2 en 3 in één antwoord te combineren.
De invloed van Russisch geld op de Nederlandse politiek |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u aan de Tsjechische regering verzocht om de informatie over Russische financiering voor Nederlandse politici te declassificeren? Zo ja, op welk moment en wat was het antwoord? Zo nee, waarom niet?
De AIVD is door zijn Tsjechische collega’s voorafgaand aan deze publicatie geïnformeerd over het voornemen om op woensdag 27 maart hierover publiekelijk door de Tsjechische regering een verklaring naar buiten te brengen. Het betreft hier een eigenstandige afweging van Tsjechische zijde om hiertoe over te gaan. Aangezien het Tsjechische inlichtingen betreft is het aan hen om te besluiten wat wel en niet openbaar gemaakt mag worden. Het is dan ook aan de Tsjechische geheime dienst om hier tekst en uitleg bij te geven.
Het kabinet heeft afgelopen weekend contact gelegd met de Tsjechische autoriteiten om te vragen of ze voornemens zijn meer informatie openbaar te maken. Daarop is geantwoord dat dat nu niet het geval is. Hierbij wordt verwezen naar de verklaring die is afgelegd door de premier op 27 maart jl. en de verklaringen die op de websites van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en BIS zijn geplaatst. Naast Tsjechië zelf zijn er in de verklaringen geen specifieke Europese landen genoemd en daarmee ook Nederland, Nederlandse personen of Nederlandse organisaties niet.
De AIVD werkt in zijn onderzoeken nauw samen met diverse collega-diensten. Waar nodig wordt nadere informatie in de vorm van vragen en antwoorden met de Tsjechische dienst uitgewisseld. Over wat in de inlichtingenkanalen wordt besproken kunnen in de openbaarheid geen uitspraken worden gedaan.
Indien deze informatie nu niet openbaar gemaakt kan worden, welke manier ziet u dan om dat op enige wijze wel openbaar te maken?
Een groot deel van het werk van de AIVD verhoudt zich slecht tot de openbaarheid. Dit deel van het werk van de dienst is gebaat bij geheimhouding en bronbescherming, ook in het onderzoek naar heimelijke beïnvloedingsactiviteiten door statelijke actoren. Ingaan op specifieke zaken kan daarom het werk van de diensten schaden en daarmee de nationale veiligheid.
Wat ook speelt, is dat eventuele opvolging van door de AIVD verricht onderzoek bemoeilijkt kan worden door openbaarmaking van persoonsgegevens. Mocht in een later stadium de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging aan de orde zijn dan kan het onderzoek dat voor dergelijke vervolging noodzakelijk is ernstig worden gehinderd door het feit dat iemand op de hoogte is van het feit dat hij of zij in verband wordt gebracht met een strafbaar feit. Het is in een dergelijk geval aan het OM om al dan niet iemand als verdachte aan te merken en daarover – via een dagvaarding – te informeren.
Zou het tot daadwerkelijke vervolging komen en een naam van een verdachte is door de overheid al eerder openbaar gemaakt, dan kan een rechter eventueel overgaan tot strafvermindering. Dit soort redenen verklaart dat parlementaire verantwoording hierover plaatsvindt in de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD).
Indien de informatie niet openbaar is, kan het Openbaar Ministerie (OM) dan vervolging instellen indien er geheime informatie is over Russische financiering?
Mocht de AIVD in zijn onderzoek naar heimelijke beïnvloeding informatie tegenkomen die van belang is voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten, kan de AIVD een ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie (OM) uitbrengen zodat zij in staat worden gesteld om eigenstandig een strafrechtelijk onderzoek op te starten. Indien het komt tot een rechtszaak wordt het onderliggende ambtsbericht van de AIVD openbaar.
Indien het OM een ambtsbericht ontvangt waarbij het vermoeden ontstaat dat een ambtsdelict is gepleegd door een Kamerlid of bewindspersoon, treedt een protocol van Ministerie van Justitie en Veiligheid in werking. Op basis van de gevolgde stappen in het protocol kan de regering besluiten om een opdracht tot vervolging te geven aan de procureur-generaal van de Hoge Raad. Voorbeelden van ambtsmisdrijven zijn: (passieve) omkoping, verduistering, lekken van staatsgeheime informatie.
Kunt u een overzicht geven van de signalen en bewijzen van (directe of indirecte) financiering uit Rusland voor Nederlandse politici en/of politieke partijen, die u bezit en wat u daarmee gedaan heeft?
Waar het gaat over financiering van politieke partijen is de Wet financiering politieke partijen leidend. Door het aanscherpen van deze wet is het sinds 1 januari 2023 voor politieke partijen verboden om giften van niet-Nederlanders te ontvangen. Giften van Nederlanders uit het buitenland zijn nog wel toegestaan. Bij de verantwoordingsstukken over 2023, die partijen voor 1 juli 2024 moeten indienen, is dit verbod dus voor het eerst van kracht. Ten aanzien van de verantwoording van politieke partijen op basis van de Wfpp heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd dat uit de vanaf 1 mei 2013 jaarlijks openbaar gemaakte overzichten van giften en schulden van politieke partijen geen directie gift of schuld blijkt uit de Russische Federatie.1
De praktijk zal moeten uitwijzen of de omzeiling van dit verbod een reële mogelijkheid is. Als de regels uit de Wfpp worden overtreden, ben ik als toezichthouder op de Wfpp bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Als Minister van BZK houd ik geen toezicht op fracties in de Tweede Kamer of individuele Kamerleden. Toezicht op fracties in de Tweede Kamer of op individuele Kamerleden is geregeld in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer.
Waar het gaat over het inlichtingendomein, kan ik u geen overzicht geven van signalen en bewijzen die zich binnen dat domein bevinden. Dit is in overeenstemming met de eisen die de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2017 stelt aan de omgang met de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten, waaronder de bescherming van bronnen en het actuele kennisniveau van de diensten.
De AIVD heeft evenwel voortdurend aandacht voor diverse vormen van heimelijke beïnvloeding door statelijke actoren. De AIVD verricht hier op grond van haar wettelijke opdracht onderzoek naar. In algemene zin kan ik in dit kader verwijzen naar wat in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren2 is opgenomen over heimelijke (politieke) beïnvloedingsactiviteiten van diverse statelijke actoren in het Westen, waaronder in Nederland. Deze activiteiten zetten de cohesie binnen de Nederlandse samenleving, de EU en de NAVO onder druk.
Met name Rusland houdt zich bezig met heimelijke beïnvloeding gericht tegen het Westen. Russische inspanningen richten zich onder meer op het creëren van een voor Rusland welgevallig beeld: zowel in het publieke debat als in het politiek-bestuurlijke stelsel. Daarnaast zijn de Russische inspanningen erop gericht de politieke eenheid in het Westen te ondermijnen, onder meer door bestaande tegenstellingen te versterken.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het plenaire debat over het bericht dat volgens de Tsjechische geheime dienst Rusland cash betaalde aan Nederlandse en Europese politici?
Ja.
De Nederlandse bijdrage aan openbare hoorzittingen bij Internationaal Gerechtshof |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Welke intentie had Nederland met de bijdrage aan de openbare hoorzittingen bij het Internationaal Gerechtshof van 19–26 februari 2024 voor een advies van het Hof over wettigheid van het beleid en de praktijken van de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden, waaronder ook Oost-Jerusalem?1
Een verzoek om advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) ziet, volgens de jurisprudentie van het IGH, op het verkrijgen van een opvatting van het IGH die voor de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) van belang kan zijn voor haar functioneren. Met zijn bijdrage heeft Nederland het IGH willen assisteren bij het beantwoorden van de vragen die door de AVVN gesteld zijn door het identificeren van het toepasselijke recht en het presenteren van zijn rechtsopvatting over de status en interpretatie daarvan.
Kunt u toelichten waarom de Nederlandse regering in haar bijdrage koos voor een algemene uiteenzetting van de basale regels van het internationaal recht, en niet voor een appreciatie van de bezetting, gebaseerd op diezelfde regels?2
Nederland heeft ervoor gekozen zijn bijdrage te houden over een identificatie van het toepasselijke recht en de presentatie van de Nederlandse rechtsopvatting over de status en interpretatie daarvan. Op basis van de bijdragen van alle deelnemende staten kan het Hof vervolgens eerst bepalen welk recht van toepassing is en hoe dit geïnterpreteerd moet worden, en dit vervolgens toepassen op de feiten. Dat laatste kan alleen het Hof op een overtuigende wijze doen op basis van alle geleverde bijdragen. Eenzelfde benadering heeft Nederland gevolgd in zijn bijdrage in de adviesprocedure over de rechtsgevolgen van de afscheiding van de Chagos Archipel van Mauritius. Deze benadering is in het bijzonder prudent indien aan het verzoek om advies (ook) een bilateraal geschil ten grondslag ligt waarbij Nederland niet is betrokken en geen of geen volledig beeld heeft van de feiten.
Kunt u toelichten waarom in de Nederlandse bijdrage aan de hoorzittingen de namen «Israël» en «Palestijnse Gebieden» niet werden genoemd?
De vraag over de rechtsgevolgen van het beleid en de praktijken van de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden, waaronder ook Oost-Jerusalem, is gesteld aan het IGH, niet aan Nederland. Het is dus niet aan Nederland om de gestelde vraag te beantwoorden, maar aan het IGH. Nederland heeft er daarom voor gekozen het Hof te assisteren door in te gaan op de identificatie van het toepasselijke recht en op zijn rechtsopvatting over de status en interpretatie van dit recht.
Bent u het eens dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) een opinie van het Internationaal Gerechtshof heeft gevraagd over concrete vragen die betrekking hebben op een specifieke situatie, en dat het uitleggen van basale regels van het internationaal recht in algemene termen aan de rechters van het Internationaal Gerechtshof de kleinst mogelijke bijdrage aan deze rechtszaak is, en nagenoeg betekenisloos in het conflict in kwestie?3
Nee. De Nederlandse bijdrage is niet de «kleinst mogelijke bijdrage». Het is juist dat de AVVN een concrete vraag heeft gesteld over de rechtsgevolgen van een specifieke situatie. Het is aan het IGH om te bepalen of het beantwoorden van die vraag binnen zijn bevoegdheid valt en passend is. Indien het IGH dit bevestigend beantwoordt, is het vervolgens aan het IGH om de vraag te beantwoorden op basis van alle geleverde bijdragen. Nederland heeft hieraan bijgedragen door zijn visie te geven op de identificatie van het toepasselijke recht en zijn rechtsopvatting te delen over de status en interpretatie van dit recht, met inbegrip van een visie over rechtsgevolgen.
Kunt u, bij gebrek aan een inhoudelijke Nederlandse appreciatie van de juridische gevolgen van de bezetting van de Palestijnse Gebieden sinds 1967 tijdens de hoorzitting bij het Internationaal Gerechtshof, deze appreciatie alsnog met de Kamer delen en daarbij specifiek ingaan op de vragen gesteld in A/RES/77/247?
Nee. Het verzoek om advies is nu onder de rechter. Het is nu aan het IGH om over het verzoek een advies uit te brengen.
Kunt u in deze appreciatie ook de consequenties van het gedrag van Israël voor de Nederlandse staat betrekken, gezien het feit dat de consequenties voor andere staten en de VN ook deel zullen uitmaken van het advies van het Internationaal Gerechtshof?
Nee. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5. Indien het IGH zich bevoegd acht, en het ook passend acht advies uit te brengen, dan wordt zijn advies uitgebracht aan de AVVN. Het is vervolgens aan de AVVN om het advies te bespreken en daaraan eventuele gevolgen te verbinden.
Het artikel 'Serious security breach hits EU police agency' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Serious security breach hits EU police agency»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat afgelopen zomer een reeks zeer gevoelige bestanden met de persoonlijke informatie van topfunctionarissen en gesprekken van Europol zijn verdwenen terwijl ze achter slot en grendel werden bewaard in een beveiligde opslagruimte in het hoofdkantoor van Europol in Den Haag?
Ik betreur dat bestanden met de persoonlijke informatie van topfunctionarissen van Europol zijn verdwenen. Dit is altijd zorgelijk. Het schaadt niet alleen het vertrouwen in de instelling, maar het brengt ook de privacy en veiligheid van topfunctionarissen in gevaar. Momenteel wordt door Europol onderzocht hoe dit heeft kunnen gebeuren zodat passende maatregelen genomen kunnen worden om herhaling te voorkomen en de integriteit van haar gegevens te waarborgen.
Sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Europol heeft mij laten weten dat op 7 september 2023 de Veiligheidscoördinator van Europol op de hoogte is gesteld dat personeelsdossiers van Europol-medewerkers verdwenen waren. Europol heeft in oktober 2023 de Raad van Bestuur van Europol, waarvan Nederland deel uitmaakt, op de hoogte gebracht van het datalek.
Wordt hier onderzoek naar gedaan? Wanneer is dat onderzoek klaar?
Het verdwijnen van de bestanden met persoonlijk informatie van topfunctionarissen van Europol is een interne aangelegenheid. De antwoorden die ik hier geef zijn op basis van informatie van Europol. Na melding aan de Veiligheidscoördinator van Europol op 7 september 2023 heeft Europol direct een veiligheidsonderzoek gestart. Daarnaast heeft Europol de politie in Den Haag ingelicht. Europol heeft alle relevante stakeholders geïnformeerd en betrokken, inclusief de bevoegde autoriteiten in Nederland, de Raad van Bestuur van Europol en de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming (EDPS). Ook werden de individuele Europol-medewerkers die door het incident zijn getroffen op de hoogte gebracht. Het veiligheidsonderzoek zal in de loop van 2024 worden afgerond.
Kunt u aangeven of hierbij ook wordt gekeken naar de invloed hiervan op de huidige en toekomstige aanpak van (internationale) criminaliteit en de bescherming van persoonsgegevens en gesprekken van medewerkers van Europol?
Europol geeft aan dat het veiligheidsonderzoek zich ook richt op het niet naleven van professionele verplichtingen door Europol-medewerkers. Dit betreft met name de toegangscontrole tot de betrokken administratieve personeelsdossiers en de tijdigheid van de incidentmelding. Operationele informatie van de kernactiviteiten van Europol werd nooit beïnvloed door het incident.
Welke acties worden in de tussentijd ondernomen om ervoor te zorgen dat dit soort lekken van gesprekken en persoonsgegevens van medewerkers van Europol als wethandhavingsautoriteit niet plaatsvinden?
Volgens Europol zijn er organisatorische verbeteringsmaatregelen in de HR-afdeling in gang gezet. Meer specifiek is er een uitgebreide beoordeling van HR-processen gestart, waarbij ook het beheer van personeelsdossiers wordt doorgelicht.
Het bericht ‘Incassobedrijf gebruikt AI om kwetsbare schuldenaar te spotten: ‘Kan bizarre situaties opleveren’’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Incassobedrijf gebruikt AI om kwetsbare schuldenaar te spotten: «Kan bizarre situaties opleveren»»?1
Ja.
Zijn er bij u meer voorbeelden bekend van incassobureau’s en andere organisaties die toezien op (problematische) schulden die gebruik maken of willen maken van kunstmatige intelligentie? Om hoe veel bedrijven gaat dit?
Het kabinet acht het aannemelijk dat steeds meer incassodienstverleners gebruik zullen maken van kunstmatige intelligentie (hierna: AI) tijdens het minnelijke of buitengerechtelijke incassotraject. Bijvoorbeeld de PAIR Finance Group doet dit al.2 Het kabinet tekent hier in het algemeen bij aan dat de toepassing van AI zorgvuldig en binnen de kaders van (privacy)wetgeving moet gebeuren. Voorts blijkt uit de praktijk ook steeds meer dat de consument te woord wordt gestaan door een chatbot die de eerste vragen afvangt. Deze ontwikkeling beperkt zich dan ook niet tot incassodienstverleners.
Gebruik van chatbots en in het algemeen «het opnemen van contact» waar het buitengerechtelijke incassoactiviteiten betreft, sluiten aan bij het kwaliteitskader dat sinds 1 april 2024 geldt voor buitengerechtelijke incassodienstverlening op grond van de Wet kwaliteit incassodienstverlening (hierna ook: WKI). De kwaliteit van de incassodienstverlening staat centraal, ongeacht de techniek die daarbij wordt ingezet. Het aantal incassodienstverleners dat daadwerkelijk gebruikmaakt van AI wordt niet bijgehouden en is niet bekend.
Is het u bekend welke techniek precies zal worden toegepast door Intrum voor het scannen van correspondentie van mensen met schulden? Op welke data is dit systeem getraind en wat gebeurt er met de input van mensen met schulden? Voldoet het bedrijf hiermee aan dataminimalisatie?
Uit het artikel worden de precieze methoden of werkwijzen van Intrum mij niet duidelijk. Datzelfde geldt voor het gebruik van data door Intrum en wat er gebeurt met de input van mensen met schulden. Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties (BZK) is er contact met incassobureau Intrum. Medewerkers van het Ministerie van BZK en van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) plannen een gesprek in met incassobureau Intrum om rond het zomerreces over de breedte van dit thema te spreken met elkaar. In het contact met uw Kamer worden de relevante opbrengsten van het gesprek betrokken.
In hoeverre Intrum voldoet aan de vereisten, waaronder die met betrekking tot dataminimalisatie,3 die op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) gelden is ter beoordeling van diens Functionaris Gegevensbescherming en aan de toezichthouder, te weten de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Dat is mij op dit moment niet bekend.
Ziet u risico’s bij het inzetten van zelflerende kunstmatige intelligentie door incassobureau’s, zoals het aanleren van discriminerende vooroordelen, gebrek aan transparante besluitvorming en inbreuk op privacy bij het scannen van mogelijk gevoelige correspondentie?
Ja, het kabinet ziet dat de inzet van AI door incassobureaus gepaard kan gaan met bepaalde risico’s. Hier wijst de organisatie Bits of Freedom in het aangehaalde bericht ook op. Gelet op voornoemde vindt het kabinet het belangrijk om erop te wijzen dat bij de toepassing van AI al de nodige waarborgen en regels gelden. De risicogebaseerde aanpak van de Europese AI-verordening, met als vuistregel hoe hoger de (potentiële) impact van een AI-systeem op de burger hoe strenger de eisen, sluit hierbij aan. Als daarnaast bij het trainen of gebruiken van algoritmes persoonsgegevens worden verwerkt, bijvoorbeeld afkomstig uit gevoelige correspondentie, dan is de AVG van toepassing. Het is aan de toezichthouder om op de naleving toe te zien en hierop te handhaven.
Deelt u de mening dat organisaties in de schuldenindustrie uiterst terughoudend moeten zijn met het inzetten van kunstmatige intelligentie en algoritmes? Kunt u onderbouwen waarom?
Te allen tijde moet voorkomen worden dat mensen met schulden verder in de problemen komen door toepassing van AI. Zoals het kabinet hiervoor al aangeeft dient de professionaliteit en de kwaliteit van incassodienstverlening voorop te staan. Dit om in het verleden geconstateerde misstanden bij de inning van geldvorderingen tegen te gaan. Daarbij dienen de belangen van zowel de schuldeisers bij inning van de vordering als de bescherming van de schuldenaren tegen het ontstaan van problematische schulden in balans te zijn. De genoemde balans gaat ook op bij het doel van de inzet van AI. De verantwoordelijkheid voor het naleven van de geldende wet- en regelgeving, bijvoorbeeld op grond van de AVG en WKI, ligt bij de incassodienstverleners en andere ondernemingen die incassowerkzaamheden verrichten. In gesprekken met de branche besteedt het kabinet hier aandacht aan.
Kunt u garanderen dat het gebruik van kunstmatige intelligentie voor consumenten altijd optioneel is en dat consumenten nooit onder druk gezet mogen worden om de persoonlijke correspondentie door een dergelijk systeem te laten controleren?
Nee, dat kan het kabinet niet garanderen. Dat laat onverlet dat er eisen gelden voor de wijze van benaderen van de schuldenaar op grond van de WKI.4 Ook in het geval door een incassodienstverlener AI wordt ingezet, zal deze partij zich moeten verhouden tot de WKI. Mensen met schulden mogen bijvoorbeeld niet oneigenlijk onder druk worden gezet. Daarbij geldt dat ten aanzien van persoonlijke correspondentie incassodienstverleners gehouden zijn aan de AVG die bescherming biedt bij de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens van alle betrokkenen. Aan de inzet van AI zullen op termijn expliciete eisen worden gesteld ten aanzien van de techniek die wordt gebruikt.
Intrum geeft aan dat deze AI-toepassing «een bewezen succes is in het Verenigd Koninkrijk,» kunt u toelichten op welke manier het Verenigd Koninkrijk AI-toepassingen in de schuldenindustrie momenteel gebruikt? Welke invloed heeft dit gehad op personen met schulden, hoe is hun privacy geborgd en hoe is het toezicht daarop geregeld?
Het onderzoek naar de praktijk uit het Verenigd Koninkrijk is mij onbekend. Daarom is er contact met Intrum voor een toelichting en om hierover van gedachten te wisselen. Dat gesprek zal tussen in ieder geval medewerkers van BZK, van JenV (JenV is verantwoordelijk voor de WKI) en Intrum plaatsvinden. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Welke kaders gelden er momenteel voor het gebruik van kunstmatige intelligentie door incassobureau’s en schuldeisers? Zijn er bestaande kaders voor het gebruik van algoritmes, die ook van toepassing zijn op kunstmatige intelligentie?
Om te beginnen moet het gebruik van AI als daarin persoonsgegevens worden verwerkt voldoen aan de AVG, bovendien treedt vanaf de zomer de AI-verordening gefaseerd in werking. De AI-verordening bevat regels voor het gebruik van AI in de EU en regelt ook het toezicht op die regelgeving.
Past de voorgestelde AI-toepassing van Intrum binnen de kabinetsvisie Generatieve AI en de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren? Zo ja, kunt u toelichten op welke punten deze AI-toepassing in de schuldenindustrie bijdraagt aan maatschappelijk waardevolle digitalisering? Zo niet, kunt u uiteenzetten op welke vlakken deze AI-toepassing in strijd is met het kabinetsstandpunt? Welke consequenties verbindt u daar aan?
In algemene zin kunnen AI-toepassingen die mensen helpen om hun positie te versterken – zeker mensen in meer kwetsbare posities – op bijval van het kabinet rekenen. Uiteraard dienen deze AI-toepassingen met waarborgen omkleed te worden. Dat wil zeggen dat aan bestaande wet- en regelgeving (zie ook het antwoord op vraag 8) en aan nieuwe eisen die voortvloeien uit de AI-verordening (zie het antwoord op vraag 11) moet worden voldaan, maar ook dat bredere morele overwegingen over de inzet van dergelijke toepassingen aan de orde moeten zijn.
Welke instrumenten zal de Europese AI-verordening bieden om zo nodig in te grijpen of op de rem te trappen als kunstmatige intelligentie op een onwenselijke manier te werk gaat in de publieke- en private sector?
Op 21 mei jl. heeft de Telecomraad van de EU de AI-verordening aangenomen waarna de implementatie van de AI-verordening in gang wordt gezet en fasegewijs in werking zal treden. De AI-verordening stelt eisen aan de ontwikkeling van risicovolle AI-systemen, nog voordat ze op de markt worden gebracht of in gebruik worden genomen met als doel om ervoor te zorgen dat ze veilig zijn en mensenrechten respecteren. De verordening stelt een risicogebaseerde benadering voor en stelt verplichtingen aan aanbieders en gebruikers afhankelijk van het risiconiveau dat een AI-systeem met zich meebrengt. De AI-verordening zal van toepassing zijn op alle sectoren, waaronder ook de schuldenindustrie. De verordening heeft een algemeen karakter en is niet beperkt tot een specifieke branche. Alleen bij inzet voor opsporings- en veiligheidsdiensten gelden aangepaste regels.
Bent u bereid om nu al te werken aan duidelijke kaders voor het gebruik van kunstmatige intelligentie, vooruitlopend op de AI-verordening, bij organisaties die verstrekkende financiële besluiten maken over mensen en gevoelige persoonsgegevens verwerken?
Verschillende bepalingen uit de AI-verordening worden na inwerkingtreding gefaseerd van kracht, te beginnen met de bepalingen over verboden praktijken na een half jaar. Het streven is dat in juni 2025 verplichtingen gaan gelden voor aanbieders van generieke AI-toepassingen (die ten grondslag liggen aan concrete AI-toepassingen). Daarbij is de verwachting ook dat dan het nationale toezicht op AI is geregeld. Weer een jaar later, in juni 2026, treden de vereisten voor hoog risico in werking. Vanwege de fasegewijze invoer neemt het kabinet daarom verschillende stappen om de implementatie van deze verordening optimaal te laten verlopen. Het kabinet is in gesprek met bedrijven en (mede)overheden om de impact van de AI-verordening in kaart te brengen. Het kabinet zal een uitvoeringswet maken en waar nodig bestaande wetgeving daarop aanpassen. Het toezicht op de AI-verordening wordt verder ingericht in samenwerking met toezichthouders.
Kunt u aan de hand van de verboden categorieën, zoals beschreven in artikel 5, lid 1c, van de AI-verordening2 beoordelen of de AI-screening door een incassobureau van mensen met (mogelijk) problematische schulden gerechtvaardigd is? Kunt u afzonderlijk ingaan op hoofdartikel 5, lid 1c en sub-onderdelen i en ii?
De AI-verordening kent een aantal verboden, waaronder een verbod op social scoring waar u naar refereert met artikel 5. Dan gaat het om AI-toepassingen met de intentie om die in de handel te nemen, of om door, of namens, overheidsinstanties ingezet te worden op basis van data afgeleid uit sociaal gedrag, om mensen te classificeren en te beoordelen. Een toevoeging in lid 1c en subonderdelen i en ii, is dat de toepassingen leiden tot ongunstige of onrechtvaardige benadeling van groepen. Het kabinet geeft geen oordeel of een toepassing geoorloofd is of niet. Dat is aan de toezichthouders en in voorkomend geval uiteindelijk aan de rechter.
Valt de schuldenindustrie onder het toepassingsbereik van het verbod op emotieherkenning op de werkplek en in het onderwijs, die de AI-verordening voorschrijft? Zo niet, bent u bereid om een dergelijke uitbreiding van het toepassingsbereik te onderzoeken en indien mogelijk in de nationale uitvoeringswet te verwerken?
De schuldenindustrie valt onder het toepassingsbereik van het verbod op emotieherkenning indien gebruik wordt gemaakt van AI-technieken voor social scoring en het gebruik daarvan nadelige en ongunstige gevolgen heeft voor personen zoals omschreven in artikel 5 lid 1c i en ii.
Wordt er in de schuldenindustrie en soortgelijke sectoren waar veel gevoelige persoonsgegevens worden verwerkt actief meegekeken door de Autoriteit Persoonsgegevens op het gebruik van AI? Welke rol speelt de Inspectie Justitie en Veiligheid bij het toezicht op algoritme- en AI-toepassingen in de sector, nu de Wet kwaliteit incassodienstverlening per 1 april 2024 in werking treedt?
Hoewel de AI-verordening nog niet in werking is getreden is de AVG wel van toepassing en is een toezichthouder (AP) actief die op de juiste toepassing van deze wetgeving toeziet. Dit geldt ook waar het de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens betreft door incassodienstverleners. De AVG is bovendien van toepassing indien (bijzondere) persoonsgegevens worden verwerkt bij het gebruik van AI. De AP is coördinerend toezichthouder op algoritmes en AI die risico’s met zich meebrengen voor publieke waarden en grondrechten.6Bijna alle algoritmes verwerken persoonsgegevens en vallen daarmee onder het toezicht van de AP. Verder heeft de AP in haar «Focus AP 2020–2023» aangegeven dat «algoritmes & AI» één van haar focusgebieden is.7, 8 Het belangrijkste aandachtsgebied binnen dit focusgebied is het stelsel van toezicht op AI en algoritmes waarin persoonsgegevens worden gebruikt. De AP stelt dat het hierbij van belang is dat bedrijven en organisaties die geautomatiseerd besluiten nemen aan de eisen uit de AVG voldoen, zoals de informatieplicht, transparantie, uitlegbaarheid en menselijke tussenkomst.
Naast eisen uit de AVG gelden de regels uit de Wet kwaliteit incassodienstverlening. De WKI regelt de verplichte registratie in het Register incassodienstverlening9 door en stelt kwaliteitseisen aan buitengerechtelijke incassodienstverleners. Het toezicht en de handhaving op de naleving van de kwaliteitseisen van de WKI zijn primair belegd bij de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie).10 De Inspectie kan via regulier toezicht langsgaan bij incassodienstverleners of informatie opvragen. De Inspectie kan geen individuele klachten van schuldenaren of schuldeisers in behandeling nemen. Op haar website kan via het «Klachtenformulier Wet kwaliteit incassodienstverleners» wel een melding worden gemaakt. De Inspectie gebruikt deze meldingen om keuzes te maken in haar toezicht en om te bepalen welke incassodienstverleners worden onderzocht.
Op welke termijn verwacht u aan de Kamer wet- en regelgeving voor te leggen die kaders stelt en normen bepaalt voor de toepassingen van kunstmatige intelligentie in de publieke- en private sector?
De AI-verordening is op 21 mei jl. door de Europese Telecomraad aangenomen en treedt naar verwachting vanaf de zomer fasegewijs in werking. Zie antwoord op vraag 11 voor de inwerkingtreding van alle categorieën van AI.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja. Zie voorgaand.