De gezondheidsrisico’s van de intensieve veehouderij |
|
Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Waarom slaan huisartsen in Reusel-De Mierden alarm over een sterke toename van het aantal veehouders dat besmet is met resistente bacteriën, terwijl u deze toename niet terugziet in de cijfers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1 Bent u van mening dat het RIVM-onderzoek voldoende recht doet aan de lokale context?
Het surveillancesysteem ISIS-AR is door het RIVM in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM) ontwikkeld om zicht te hebben op ontwikkelingen van antibioticaresistentie in Nederland.
Zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere vragen over dit zelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1950) geven de data die worden verzameld door het RIVM een goed beeld van regionale en landelijke trends en zijn de Brabantse laboratoria goed vertegenwoordigd binnen dit surveillancesysteem (ISIS-AR). Samen met het RIVM ben ik van mening dat deze cijfers recht doen aan de lokale context. Een scherp lokaal afwijkend beeld kan op basis van de huidige data niet worden opgemaakt. De kwaliteit van de data en de medewerking van de laboratoria zijn voor ons momenteel geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid.
Acht u de kans groot dat laboratoria sneller geneigd zijn gegevens over resistentie aan het RIVM te leveren indien zij onderzoek doen onder mensen in gebieden waar de problemen groter zijn? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de betrouwbaarheid van dit onderzoek in deze specifieke context? Zo nee, waarom niet?
Nee, het RIVM is van mening dat dit niet het geval is. De bereidheid tot medewerking bij de betrokken laboratoria is groot. Ik hecht eraan dat dit systeem landelijk dekkend wordt en heb daarom de afgelopen jaren extra geld beschikbaar gesteld om dit mogelijk te maken. Eind 2015 zijn alle relevante instellingen aangesloten op ISIS-AR.
Bent u bereid te kijken naar de mogelijkheden om het aanleveren van deze gegevens te verplichten en daarmee een betrouwbaarder onderzoek te creëren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben net als u bezorgd over de antibioticaresistentieproblematiek die wereldwijd toeneemt. Voor de zomer zal ik een brief aan uw Kamer sturen over mijn aanpak om antibioticaresistentie te bestrijden. Hierin zal ik ook aandacht besteden aan landelijke surveillance.
Bent u bereid in overleg te treden met de huisartsen in Reusel-De Mierden die alarm hebben geslagen over de problemen die zij aankaarten en te kijken naar de oplossingen die zij aandragen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ondanks dat de data in het systeem er geen aanleiding toe geven, heeft het RIVM op mijn verzoek contact opgenomen met de GGD Brabant-Zuidoost om te bespreken of en hoe zij kunnen bijdragen aan de duiding van het signaal. Er is in de regio al één en ander in gang gezet om meer inzicht te krijgen in of en wat er speelt. Zo heeft er onlangs overleg plaatsgevonden tussen de betrokken professionals en GGD Brabant-Zuidoost. Hier wordt hier momenteel vervolg aangegeven en het RIVM blijft hierbij betrokken. De GGD Brabant-Zuidoost heeft aangegeven dat zij geen rapport zullen uitbrengen.
Kunt u het onderzoek van de GGD Brabant-Zuidoost dat de dienst naar aanleiding van deze noodkreet gestart is, aan de Kamer doen toekomen zodra het is afgerond?
Zie antwoord vraag 4.
De mogelijkheid tot het geven van dubbele schooladviezen bij het doorstromen van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat het overlegorgaan Primair Onderwijs/Voortgezet Onderwijs in de gemeenten Aalburg, Heusden, Loon op Zand en Waalwijk van basisscholen verlangt dat zij slechts een éénduidig schooladvies geven aan leerlingen en dat gecombineerde schooladviezen (bijvoorbeeld havo/vwo of vmbo-tl/havo) niet mogelijk zijn? Is dit in lijn met het rijksbeleid en uw uitspraken in het plenaire Kamerdebat op 25 februari jl. over het omzeilen van schooladviezen?1 2 3
Ik acht het niet wenselijk dat scholen met elkaar afspreken om alleen enkelvoudige adviezen te geven. Dit heb ik ook met uw Kamer gewisseld in het debat «omzeilen schooladvies» dat op 25 februari jl. plaatsvond. Naar aanleiding van dat debat en de aangenomen motie van de leden Ypma en Rog heb ik een brief gestuurd aan alle scholen en besturen voor primair en voortgezet onderwijs met de duidelijke boodschap dat basisscholen het recht hebben om zelf te beslissen of zij een enkelvoudig of dubbel schooladvies geven.4 Een gecombineerd schooladvies is zinvol en mogelijk voor die leerlingen in groep 8 waarvoor door de school nog niet goed is te determineren welk schooltype het beste bij hen past. Zij zijn gebaat bij dubbele adviezen. Een middelbare school mag een leerling niet weigeren omdat die leerling een dubbel advies heeft.
Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en hun besturen hebben de mogelijkheid om binnen de kaders van de wet- en regelgeving nadere afspraken te maken over de overgang po-vo. De wetgeving is niet bedoeld als een strak keurslijf waarbinnen geen maatwerk mogelijk is. Hoewel ik het niet wenselijk vind, wordt deze ruimte door de scholen binnen het overlegorgaan Primair Onderwijs/Voortgezet Onderwijs in de gemeenten Aalburg, Heusden, Loon op Zand en Waalwijk gebruikt om onderlinge afspraken te maken over het geven van enkelvoudige schooladviezen. Ik moet echter vaststellen dat dergelijke afspraken niet direct strijdig zijn met de wet- en regelgeving.
Welke maatregelen gaat u nemen om het overlegorgaan Primair Onderwijs/Voortgezet Onderwijs in de gemeenten Aalburg, Heusden, Loon op Zand en Waalwijk op andere gedachten te brengen en het ook voor basisscholen in deze regio mogelijk te maken om dubbele schooladviezen te geven? Kunt u dit toelichten?
De inspectie heeft contact opgenomen met het overlegorgaan Primair Onderwijs/Voortgezet Onderwijs in de gemeenten Aalburg, Heusden, Loon op Zand en Waalwijk om te benadrukken dat het niet voor alle leerlingen wenselijk is als de scholen en hun besturen in een regio met elkaar afspreken om alleen enkelvoudige schooladviezen af te geven. Het punt zal nu worden ingebracht in het besturenoverleg van het overlegorgaan.
Het bestemmingsplan in Utrecht omtrent het (Nieuwe) Zandpad |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het door de gemeente Utrecht ter inzage gelegde bestemmingsplan «Het Nieuwe Zandpad»? Bent u er ook mee bekend dat de gemeente Utrecht voornemens is 162 prostitutieramen te (doen) ontwikkelen op deze locatie?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de eerdere prostitutieramen aan het Utrechtse Zandpad en aan de Hardebollenstraat mede zijn gesloten op grond van onderzoek en recherchewerk van het Team Mensenhandel van de politie en de TaskForceMensenhandel, onder andere naar de veroordeelde mensenhandelaar Saban B.? Hoe beoordeelt u in dit licht het aantal ramen (162) dat de gemeente Utrecht wenst te exploiteren?
Het is een verantwoordelijkheid van het lokale gezag om ten aanzien van (toekomstige) raamprostitutie keuzes te maken die zijn toegesneden op de lokale situatie en daarbij gebruik te maken van politie-informatie.
Deelt u de mening dat de mogelijke betrokkenheid van exploitanten bij het faciliteren van mensenhandel zich niet altijd hoeft te vertalen in definitieve daadwerkelijke (strafrechtelijke) veroordelingen maar bevindingen hieromtrent uit opsporingsonderzoeken wel kunnen bijdragen aan beslissingen om exploitatievergunningen in te trekken of te verlenen?
Ja.
Wat is de betrokkenheid van de nationale politie geweest, uitgedrukt in fte per begrotingsjaar van 2008 tot en met 2013, concreet bij het Team Mensenhandel alsmede in de TaskForce Mensenhandel in opsporingsonderzoeken omtrent het Zandpad?
De systemen van de politie en het OM zijn er niet op ingesteld om op een eenvoudige en betrouwbare wijze tot op het gevraagde detailniveau de bestede tijd in fte’s te bepalen.
De TaskForce Mensenhandel heeft geen aandeel in operationele activiteiten. Van rijkswege was er, vanuit de Inspectie SZW, geen betrokkenheid op het vlak van hulpverlening in verband met de voormalige exploitatie van prostitutieramen in Utrecht.
Wat is de te voorziene betrokkenheid in fte volgens u bij de hierboven genoemde teams wanneer de ontwikkeling van het «Nieuwe Zandpad» realiteit wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke andere instanties, zoals het Openbaar Ministerie participerend in de TaskForce Mensenhandel en officieren van justitie in de voorbereiding op strafzaken en inspecties (waaronder hulpverlening), zijn van rijkswege betrokken bij de voormalige exploitatie van prostitutieramen op het Zandpad? Kunt u ten aanzien van deze instanties en organisaties ook de (te verwachten) betrokkenheid in fte weergeven zoals omschreven in de vorige twee vragen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de vorige drie vragen ook beantwoorden ten aanzien van het aantal aanwezige (alsmede toekomstige) fte ten aanzien van de tippelzone op de Europalaan in Utrecht?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bij iedere weergave van het aantal fte in de beantwoording van bovenstaande vragen aangeven welke financiële weerslag dit heeft gehad in de betreffende departementale begrotingen van het betreffende begrotingsjaar?
Gezien mijn antwoord op vragen 4 tot en met 7 ben ik hiertoe niet in staat.
Bent u van mening dat de nieuw te ontwikkelen prostitutiezone (het Nieuwe Zandpad) een aanzienlijk beslag legt op de capaciteit van de nationale politie, de TaskForce Mensenhandel alsmede andere betrokken instanties en inspecties?
Ook hier geldt dat het een verantwoordelijkheid is van het lokale gezag om keuzes te maken die zijn toegesneden op de lokale situatie, onder meer rekening houdend met de beschikbaarheid van capaciteit bij de lokale toezichthoudende en handhavende diensten.
Heeft u contact gehad met de gemeente Utrecht over het genoemde bestemmingsplan? Zo ja, welke boodschap heeft u daar overgebracht?
Nee, aangezien het een lokale aangelegenheid betreft.
Bent u bereid de hierboven genoemde betrokkenheid van het Team Mensenhandel van de nationale politie, de TaskForce Mensenhandel en andere instanties, alsmede de weerslag hierop in de Rijksbegrotingen, ook te zenden aan de Utrechtse gemeenteraad zodat de raad dit kan betrekken in zijn afwegingen over de te ontwikkelen plannen omtrent het Zandpad?
Deze antwoorden zijn openbaar.
De uitbreiding van een nertsenfokkerij in Haps (gemeente Cuijk) |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aanvraag voor een vergunning voor uitbreiding van een nertsenfokkerij in Haps (gemeente Cuijk)?1
Ja. Het betreft een vergunningaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet. Vergunningaanvragen voor een uitbreiding van een veehouderijbedrijf worden ingediend bij de betreffende gemeente in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij de provincie in het kader van de Natuurbeschermingswet.
In dit geval betreft het een besluit van gedeputeerde staten van de provincie Limburg voor de actualisatie van een vergunning in het kader van Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 ten behoeve van opkoop van ammoniakrechten voor de reeds sinds 15 januari 2013 bestaande situatie. Navraag bij deze provincie en de betrokken gemeente levert op dat het hier niet gaat over een uitbreiding in aantal dieren.
Is er overlegd met de omwonenden over deze uitbreiding in het kader van deze Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV)?
Ja. Er is een dialoog gevoerd met de omgeving in het kader van de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij (BZV).
Is het waar dat het, als gevolg van de wet verbod pelsdierhouderij, verboden is uit te breiden voor nertsenfokkers maar dat door de uitspraak van de rechter deze wet buiten werking is gesteld?
Ja.
Hoe is de huidige staat van het hoger beroep tegen deze uitspraak?
De schriftelijke procedure is afgerond. Er is reeds pleidooi gevraagd. Door het gerechtshof is voor de zitting nog geen datum bepaald.
Kunnen vergunde rechten die nog niet feitelijk opgevuld zijn met nertsen, nu opgevuld worden nu de wet buiten werking is gesteld?
De pelsdierhouders hebben bij het van kracht worden van de wet op 15 januari 2013 gegevens over het bedrijf per 15 januari 2013 gemeld bij RVO.nl. Dit is het uitgangspunt voor de overgangstermijn waar NVWA op handhaaft. Omdat de wet buiten werking is kan de NVWA niet handhaven.
Handelen in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij, bijvoorbeeld door het uitbreiden van nertsenhouderijen is echter op eigen risico. Er loopt immers nog een hoger beroepsprocedure, omdat ik van mening ben dat de wet rechtmatig is.
Hoeveel andere vergunningsaanvragen zijn er gedaan voor uitbreiding en nieuwe nertsenfokkerijen sinds deze uitspraak? Bent u, indien nodig, bereid om in overleg te treden met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) om antwoord op deze vraag te kunnen geven? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend hoeveel andere vergunningsaanvragen er zijn gedaan voor uitbreiding en nieuwe nertsenfokkerijen sinds de uitspraak van de rechter waarmee de wet buiten werking is gesteld. Dergelijke informatie is niet bekend bij het Rijk omdat het een bevoegdheid van de provincies en gemeenten betreft. Het verlenen van omgevingsvergunningen is een aangelegenheid met een toetsing op milieu en bouwaspecten welke los staat van de Wet verbod pelsdierhouderij, die op een ethische afweging is gebaseerd. Dergelijke vergunningen kunnen, onafhankelijk van de status van de Wet verbod pelsdierhouderij verleend worden. Zie voor de nadere uitleg ook de antwoorden op eerdere Kamervragen (antwoorden d.d. 18 februari 2013, Vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel).
Of een pelsdierhouderij een uitbreidingsvergunning heeft aangevraagd en heeft gekregen in de periode na 15 januari 2013 en daar in de praktijk naar gehandeld heeft, kan pas blijken op het moment dat de wet weer kan worden gehandhaafd.
De wijze waarop ik op dat moment met eventueel uitgevoerde uitbreidingen om kan gaan, zal afhangen van de uitspraak van de rechter in het hoger beroep.
In hoeveel van deze gevallen is de verwachting dat de uitspraak in het hoger beroep nog op tijd komt om deze uitbreidingen en nieuwe fokkerijen tegen te houden indien de wet weer in werking wordt gesteld?
Het is nog niet bekend wanneer de rechter in hoger beroep uitspraak zal doen en wat daarvan de gevolgen zijn.
Welke andere stappen kunnen omwonenden, gemeente, provincie en Rijk indien nodig nemen om deze en andere uitbreiding en nieuwe nertsenfokkerijen te voorkomen? Bent u bereid om, indien nodig, deze stappen vanuit het Rijk te nemen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Omwonenden, gemeente en provincie kunnen naar aanleiding van vergunningaanvragen de gebruikelijke stappen ondernemen in het kader van het omgevingsrecht en de Natuurbeschermingswet.
Aangezien de Wet verbod pelsdierhouderij momenteel buiten werking is gesteld, kan ik de wet op dit moment niet worden gehandhaafd. Ik wacht de uitspraak van de rechter in hoger beroep af.
Problemen bij de inschrijving voor de Marechaussee opleiding |
|
Fred Teeven (VVD), Karin Straus (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verhoogde instroomeisen die gesteld worden bij de instroom vanuit het vmbo naar de opleiding van de Koninklijke Marechaussee en de problemen die dat tot gevolg heeft?
Ja. Het betreft overigens niet de opleiding van de Koninklijke Marechaussee (KMar), maar een mbo-opleiding Beveiliging niveau 2 in één jaar. Daarmee wordt de leerling voorbereid op instroom in de marechaussee opleiding van de KMar.
Deelt u de mening dat leerlingen, die vmbo-basis met goed gevolg afronden, in principe toegelaten moeten worden tot opleidingen op mbo 2 niveau om zo daadwerkelijk voor een beroep te kunnen gaan leren? Kunt u dat toelichten?
Ja, ik deel de mening dat leerlingen die de basisberoepsgerichte leerweg in het vmbo succesvol hebben voltooid toegelaten moeten worden tot het beroepsonderwijs op niveau 2.
Mbo-instellingen hebben een verantwoordelijkheid om in algemene zin te zorgen voor de toegankelijkheid van het mbo-onderwijs in den brede. Vanuit het Ministerie van Onderwijs wordt gewerkt aan de invoering van een toelatingsrecht tot mbo-opleidingen. Met het toelatingsrecht wordt wettelijk verankerd dat een mbo-instelling voor elke deelnemer die voldoet aan de vooropleidingseisen en zich op tijd aanmeldt, een passend onderwijsaanbod wordt geleverd. Mbo-instellingen moeten dan ook kenbaar maken of een beperking van het aantal deelnemers voor een opleiding geldt, op welke gronden plaatsing gebeurt, en hoe de toelating wordt geregeld. Met het toelatingsrecht moet het weigeren van deelnemers door instellingen en selectie aan de poort worden voorkomen. Het voornemen is om een wetsvoorstel hiertoe in 2016 aan de Kamer te sturen zodat de wet per 1 januari 2017 van kracht zou kunnen worden.
Bij het beschikbaar stellen van opleidingsplaatsen dient het bevoegd gezag overigens rekening te houden met het arbeidsmarktperspectief van die opleidingen. Dit kan resulteren in een beperkt aantal beschikbare opleidingsplekken.
Wat is de reden dat de opleiding brugjaar Koninklijke Marechaussee vanaf komend schooljaar bij een aanmelding het vmbo-basis niveau als onvoldoende beschouwd wordt voor de toelating tot een opleiding op mbo 2 niveau?1 Op wiens verzoek is dat gebeurd en met welke argumentatie?
Leerlingen uit de basisberoepsgerichte leerweg (bb) van het vmbo ronden steeds minder vaak de interne marechaussee opleiding succesvol af. Uit intern onderzoek van de KMar blijkt dat dit voor een groot deel kan worden verklaard door de hogere beroepseisen die aan de KMar worden gesteld.
Om deze uitval te beperken is in overleg tussen de KMar en enkele van de betrokken Regionale Opleidingscentra (ROC’s) afgesproken per schooljaar 2015–2016 de instroomeis te verhogen tot vmbo kaderniveau.
De betrokken partijen hebben hierbij echter onvoldoende oog gehad voor het feit dat verhoging van de instroomeis voor een mbo-2-opleiding niet conform wet- en regelgeving is. De betrokken ROC’s hebben dit feit niet onder de aandacht van de KMar gebracht. Overigens dient een beroepsopleiding door de instelling in het maatschappelijk verkeer te worden aangeduid met de naam van de kwalificatie waarop zij is gericht. «Brugjaar KMar» is geen kwalificatie en kan dan ook niet als zodanig benoemd worden in de communicatie naar buiten toe en als wervingstekst. Dit dient te worden aangepast.
Mogen mbo-opleidingen aanvullende eisen stellen aan de instroom vanuit het vmbo? Zo ja, wie geeft daarvoor toestemming en moeten onderwijsinstellingen hier dan niet heel duidelijk en tijdig over communiceren richting studiekiezers?
Mbo-instellingen hebben de mogelijkheid om aanvullende eisen te stellen voor specifieke opleidingen, maar mogen niet afwijken van het gestelde in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) door deze eisen zwaarder te maken. Het gaat hierbij om bepaalde sectoren waarop het diploma voortgezet onderwijs betrekking moet hebben en vakken en/of programma-onderdelen die deel moeten hebben uitgemaakt van examen voortgezet onderwijs. Dit is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van de mbo-instelling. Wel is het noodzakelijk dat ze over de aanvullende voorwaarden transparant en tijdig communiceren, via de website, opleidingengids en liefst ook met vmbo-scholen in het voedingsgebied van de instelling. Overigens worden instellingen met de invoering van het toelatingsrecht ook wettelijk verplicht om het toelatingsbeleid voor elke opleiding kenbaar te maken op een zodanige wijze dat leerlingen hiervan vóór aanmelding kennis kunnen nemen.
Deelt u de mening dat, zeker in het licht van het feit dat tijdens de informatieavonden deze hogere eisen niet zijn gecommuniceerd, de vmbo-basis leerlingen onterecht zijn geweigerd voor de toelating tot de opleiding van de Koninklijke Marechaussee voor het schooljaar 2015–2016?
Deze leerlingen hadden door het bevoegd gezag (de betrokken ROC’s in deze) meegenomen moeten worden in de gebruikelijke keuring en selectierondes bij het vullen van de beperkt beschikbare plekken in de betreffende niveau-2-opleiding Beveiliging. Ook moet het toelatingsbeleid transparant en openbaar kenbaar worden gemaakt. De deelnemers die worden toegelaten moeten dan ook in principe in staat worden gesteld om de opleiding Beveiliging te kunnen afronden met een mbo-diploma. Daar is de bekostiging op gericht. Zoals in het antwoord op vraag 2 is gemeld hebben mbo-instellingen een verantwoordelijkheid om te zorgen voor de toegankelijkheid van het mbo-onderwijs en het programma zo in te richten dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat de deelnemers de opleiding ook kunnen afronden.
Alle beschikbare plekken in de betreffende mbo-2-opleiding Beveiliging zijn intussen gevuld. Vanuit het Ministerie van OCW is contact gelegd met de Inspectie van het Onderwijs, die de betrokken ROC’s heeft benaderd om informatie aan te leveren over de feitelijke gang van zaken. De inspectie heeft intussen ook een brief aan de betrokken ROC’s gestuurd over de toelatingseisen van deze opleiding en andere punten die uit de informatie naar voren zijn gekomen. In de brief wordt het college van bestuur opdracht gegeven de benodigde aanpassingen te doen, zodat de opleiding aan de wettelijke eisen voldoet. De inspectie houdt hierin vinger aan de pols.
Wat gaat u eraan doen om deze leerlingen alsnog een kans te geven om voor deze opleiding toegelaten te worden voordat het nieuwe schooljaar van start gaat?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat de onduidelijkheid over de toelating tot de opleiding van de Koninklijke Marechaussee in de toekomst niet meer voorkomt?
De betrokken ROC’s zullen de instroomeis terug moeten brengen naar de wettelijke instroomeis vmbo-bb. Daarbij zal duidelijk het door het ROC gehanteerd toewijzingsproces moeten worden toegelicht en geëxpliciteerd. Daarnaast mogen de ROC’s de opleiding niet presenteren als een «brugjaar KMar», maar dient de naam van de kwalificatie zoals deze in het crebo (Centraal Register Beroepsopleidingen) is aangegeven, te worden gehanteerd.
Het bericht over de toenemende kans op hacken van passagiersvliegtuigen van buitenaf |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Adviesorgaan VS waarschuwt voor kans op hacken van vliegtuigen»?1
Ik heb kennis genomen van deze en andere publicaties over het rapport.
Zie verder antwoord vraag 2.
Kunt u reageren op het rapport van de Government Accountability Office (GAO), met name over de verhoogde kans op hacken van passagiersvliegtuigen?
Ik heb kennis genomen van het GAO rapport, dat recent werd gepubliceerd. Het rapport betreft een analyse van potentiële kwetsbaarheden in het kader van cybersecurity die betrekking hebben op de toekomstige invulling van het Amerikaanse Next Generation Air Transport system (NextGen). Daarnaast worden verbeterpunten genoemd ten aanzien van de organisatie van de Amerikaanse luchtvaartautoriteit FAA. Het onderzoek werd uitgevoerd op verzoek van de FAA. NextGen, waarbij onder andere wordt voorzien in een overgang van de «radar-based» naar een «satelite-based» luchtverkeersdienstverlening, heeft tot doel optimalisatie van afhandeling van luchtverkeer in de toekomst. Het is ontwikkeld om de verwachte groei van de burgerluchtvaart in de VS veilig en adequaat te kunnen faciliteren.
Neemt de kans op hacken van een passagierstoestel binnen het Nederlands luchtruim ook toe? Zo ja, kunt u toelichten waar dat aan ligt? Zo nee, waarom niet?
De genoemde kwetsbaarheid betreft op dit moment geen aangetoonde kwetsbaarheid, maar een op termijn verwachte mogelijkheid gezien de ontwikkelingen binnen de luchtvaart. Het rapport roept vooral op tot richtlijnen voor een betere beveiliging van luchtvaartsystemen, bijvoorbeeld op het gebied van testen en gecontroleerde ontwikkeling van systemen voor luchtverkeersdienstverlening.
Ingebruikname van nieuwe toestellen en onderhoud/aanpassingen aan toestellen die reeds in gebruik zijn, wordt in termen van veiligheid bewaakt door een streng systeem van certificatie. Het analyseren, vaststellen en adequaat ondervangen van eventuele kwetsbaarheden wordt in dit proces meegenomen. Hierop wordt door verschillende overheden toezicht gepleegd, en daartoe gelden nationale en internationale regels.
Op Europees niveau werd cybersecurity tot nu toe gezien als onderdeel van security dat wordt meegenomen in het bestaande security management systeem dat luchtvaartmaatschappijen gebruiken om security dreigingen in te schatten. De Europese Commissie heeft 20 maart 2015 per brief aangegeven dat cybersecurity nu meer specifiek zal worden bekeken. Zo gaan specifieke eisen op gebied van cybersecurity gesteld worden aan het netwerk en data waarmee de Europese luchtverkeersdienstverleners en netwerkmanager van Eurocontrol werken.
Is de waarschuwing van de GAO ook toepasbaar op het Nederlandse luchtruim? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de drie maatregelen die door de GAO worden voorgesteld vertalen naar de Nederlandse situatie? Wat zouden de maatregelen voor consequenties hebben voor het Nederlands luchtruim?
Aangezien de burgerluchtvaart een internationale aangelegenheid is, zijn waarschuwingen voor potentiële kwetsbaarheden met betrekking tot dit systeem per definitie ook internationaal relevant. Twee van de aanbevelingen in het GAO rapport betreffen echter organisatorische aanbevelingen die specifiek betrekking hebben op de FAA en daarmee op de Amerikaanse situatie. De aanbeveling inzake het opstellen van een cybersecurity threat model is zeker toepasbaar voor de Nederlandse situatie, en wordt in aangepaste vorm reeds meegenomen in relevante risico-analyses (zie vraag 5). Daarbij geldt tevens dat het huidige regime van bepaling van luchtwaardigheid van een vliegtuig erop is gericht mogelijke kwetsbaarheden te ondervangen.
Daarnaast worden in het voornoemd rapport aanbevelingen gedaan voor het Amerikaanse NextGen programma, die relevant zijn voor het vergelijkbare Europese SESAR programma (Single European Sky Air Traffic Management Research). SESAR, de technologische pilaar om te komen tot één Europees luchtruim, heeft tot doel nieuwe technieken en procedures voor luchtverkeersdienstverlening gecoördineerd Europees breed in te voeren.
Technische oplossingen om dreigingen op gebied van cybersecurity te minimaliseren zijn als onderdeel van het SESAR programma meegenomen.
Welke maatregelen van zowel uzelf als de relevante private en publieke partners zijn er genomen sinds uw antwoorden op de eerdere vragen, waarin u aangaf dat technologische ontwikkelingen versneld zouden worden opgepakt om de hoge mate van veiligheid te bewaken?2
Er worden periodiek in internationaal verband risico-analyses gemaakt met betrekking tot cyberdreigingen in relatie tot de burgerluchtvaart binnen de Internationale luchtvaartorganisatie ICAO en andere relevante (luchtvaart) gremia. In EU verband heeft Nederland meegewerkt aan het creëren van een scherper wetgevend kader (zie ook antwoord onder vraag 3).
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het testen van de systemen in de praktijk, zoals u aangaf in de uw antwoorden? Kunt u aangeven wat er tot nu toe is bereikt?
Zie antwoord vraag 4 en 5.
Kunt u aangeven hoe de berichtgeving zich verhoudt tot de oproep van de Duitse organisatie voor vliegveiligheid (DFS) om vliegtuigen van buitenaf bestuurbaar te maken?3
Deze discussie in Duitsland wordt met name ingegeven door de recente crash met het German Wings toestel. Het eventueel van buitenaf besturen van een vliegtuig in een dergelijke situatie zou dan moeten fungeren als mitigatie voor ongewenst gedrag van een piloot. Aan het van buitenaf besturen van een vliegtuig kleven echter een veelheid aan praktische, wettelijke en andere bezwaren die nadere bestudering vergen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende Algemeen overleg Luchtvaart?
Ja.
Falende hartapparatuur bij de ambulancedienst Gelderland-Zuid |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «falende hartapparatuur ambulancedienst Gelderland-Zuid»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de apparatuur in ambulances in geen geval van onbetrouwbare kwaliteit mag zijn?
Voor het bieden van verantwoorde zorg is het van belang dat de gebruikte apparatuur van goede kwaliteit is. Indien er sprake is van technische problemen is dit een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder en de fabrikant om dit adequaat op te lossen.
Kunt u aangeven hoeveel incidenten er hebben plaatsgevonden bij de ambulancedienst Gelderland-Zuid?
Bij de Regionale Ambulance Voorziening (RAV) Gelderland-Zuid zijn intern meldingen gedaan van problemen die zich voordeden bij het gebruik van de monitoren. De fabrikant is hiervan op de hoogte. RAV Gelderland-Zuid en de fabrikant hebben de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geïnformeerd. Op dit moment behandelt de IGZ de melding over deze casuïstiek. Het is niet mogelijk inhoudelijk in te gaan op deze vraag gedurende de behandeling van de melding.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van de directeur van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid: «Er zijn problemen die gewoon niet te voorkomen zijn, zoals een bloeddrukmeting die niet nauwkeurig op te meten is, zolang de ambulance rijdt. Mensen moeten ook aan het apparaat wennen.»?
Zie antwoord vraag 3.
Kan hieruit worden geconcludeerd dat naast problemen met de hartapparatuur er nog andere technische- of vaardigheidsproblemen spelen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of ook bij andere ambulancediensten soortgelijke incidenten hebben plaatsgevonden?
De IGZ heeft mij geïnformeerd dat zij van één andere ambulancezorgaanbieder vergelijkbare meldingen over de betreffende monitor van deze fabrikant heeft ontvangen. Momenteel behandelt IGZ deze meldingen. Daarnaast gaat de IGZ bij de Europese lidstaten en bij de FDA na of er vergelijkbare meldingen zijn.
Kunt u aangeven op welke termijn de ambulancedienst(en) verwachten deze problemen te hebben opgelost?
De verantwoordelijkheid ligt in deze casus bij zowel de ambulancezorgaanbieder als de fabrikant. Het is aan de ambulancezorgaanbieder om verantwoorde zorg te leveren. Daarnaast moet de fabrikant een veilig product leveren en de prestaties van het product na het op de markt brengen volgen. Beide partijen zijn op hun verantwoordelijkheden aangesproken door de inspectie.
De RAV en de fabrikant zijn met elkaar in contact om de problemen zo spoedig mogelijk op te lossen. De inspectie houdt de voorgang nauwlettend in de gaten en zal indien noodzakelijk passende maatregelen nemen.
Het bericht dat de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika die anti-blanke quota’s promoot |
|
Martin Bosma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de tweet van de Nederlandse ambassadeur in Zuid-Afrika die blijkbaar een avond heeft georganiseerd ter promotie van BBEEE?1
De tweet over de lancering van de helpdesk van de Southern African Netherlands Chamber of Commerce (SANEC) voor het Nederlands bedrijfsleven t.a.v. Broad Based Black Economic Empowerment (BBBEE) is mij bekend.
De BBBEE-wetgeving is een Zuid-Afrikaanse werkelijkheid waarmee Nederlandse ondernemers, die zaken willen doen in Zuid-Afrika, worden geconfronteerd. De helpdesk is opgezet om Nederlandse ondernemers te assisteren bij het omgaan met de regels voor BBBEE om zo hun kansen op de Zuid-Afrikaanse markt te vergroten. SANEC zal deze helpdesk inrichten met steun van de Nederlandse ambassade in Pretoria.
Bent u ervan op de hoogte dat «broad-based black economic empowerment» niets anders behelst dan anti-blanke quota’s?
De Zuid-Afrikaanse overheid stelt dat de doelstelling van de BBBEE-wetgeving is de economische transformatie te bevorderen en de deelname van de zwarte bevolking in de Zuid-Afrikaanse economie te verhogen.
Deelt u de observatie van mevrouw Karin de Hauwere van de universiteit van Nijmegen die in haar onderzoek (Beyond the rainbow, a research among poor white Young adults in Port Elizabeth, Radboud University of Nijmegen, June 2007) stelt dat de Zuid-Afrikaanse rassenwetten bijdragen aan de verpaupering van Afrikaners en andere blanken in Zuid-Afrika?
Het onderzoek van mevrouw de Hauwere is mij niet bekend en blijkt niet beschikbaar op internet.
Is het de taak van Nederlandse ambassades rassenwetten te promoten?
Nee, dat doen zij dus ook niet.
Schadelijke stoffen in veel gekleurde tatoeage-inkten |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Schadelijke stoffen in veel gekleurde tatoeage-inkten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat schadelijke stoffen niet thuis horen in tatoeage-inkten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat schadelijke stoffen niet thuishoren in tatoeage-inkten. Daarom heb ik in het Warenwetbesluit tatoeagekleurstoffen vastgelegd dat alleen tatoeagekleurstoffen mogen worden gebruikt die geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de mens opleveren. Verder is in het Warenwetbesluit tatoeagekleurstoffen expliciet bepaald welke schadelijke stoffen verboden zijn.
Welke effecten op de volksgezondheid kunnen optreden na gebruik van schadelijke inktstoffen?
Naar schatting bevat een derde van alle op de Nederlandse markt gebruikte tatoeage-inkten schadelijke stoffen. Als deze stoffen in het lichaam vrijkomen, vergroot dat de kans op kanker. Of dit risico door deze gevaarlijke stoffen in de inkten ook inderdaad leidt tot meer kankergevallen onder bezitters van tatoeages is op dit moment onbekend. Gezien de eigenschappen van de schadelijke stoffen in de inkten lijkt het onverstandig om een tatoeage lang aan licht van zon of zonnebank bloot te stellen. De reden hiervoor is dat UV-licht het vrijkomen van de kankerverwekkende stoffen uit de tatoeage verhoogt. Ook bij het weglaseren van een tatoeage gebeurt dit. De grootte van de tatoeage, de concentratie van de schadelijke stoffen en de tijd dat het lichaam eraan is blootgesteld, spelen allemaal een rol bij de mogelijke ontwikkeling van kanker. Maar ook andere factoren spelen daarbij mee, zoals leefstijl en genetische aanleg.
Wat is uw oordeel op de wisselende reacties die vanuit de professionele tatoeage- en piercingbranche op basis van de berichtgeving vanuit de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)2 ontstaan op de schadelijke effecten, wat erop lijkt dat niet echt een urgentie wordt gevoeld om zelf de verantwoordelijkheid te nemen om het gebruik van veilige inkt te waarborgen?
Ik vind het belangrijk dat de branche het probleem serieus neemt en ook zelf verantwoordelijkheid neemt om ervoor te zorgen dat tatoeëerders veilige tatoeage-inkten gebruiken. Het is aan hen zelf om na te gaan of hun inkten ook voldoen aan de wettelijke eisen.
De onderzoeksresultaten van de NVWA hebben vooral betrekking op inkten die bemonsterd zijn bij importeurs van inkten die door de professionele tatoeëerders worden gebruikt. Het gaat niet om, zoals in de berichtgeving in de media wordt gesuggereerd, via internet, door illegale (thuis)tatoeëerders geïmporteerde inkten. Hiermee ontstaat ten onrechte het beeld dat alleen illegale (thuis)tatoeëerders onveilige inkten zouden gebruiken. Veel professionele tatoeëerders blijken er zonder meer vanuit te gaan dat hun inkt veilig is, zonder dit daadwerkelijk te verifiëren.
Wat vindt u ervan dat de NVWA ervoor pleit dat de importeurs de vloeistoffen (inkt) die zij verhandelen voortaan gezamenlijk laten controleren in laboratoria?
Ik vind dit een goede zaak. Het is de verantwoordelijkheid van ondernemers om er voor te zorgen dat alleen veilige tatoeagekleurstoffen op de markt worden gebracht en bij het tatoeëren worden gebruikt. Om daar zeker van te zijn zouden Nederlandse importeurs hun krachten kunnen bundelen en actief commerciële laboratoria kunnen benaderen om de inkten op basis van de NVWA analysemethoden of gelijkwaardig te testen.
Is, gelet op het gegeven dat tussen 2008 en 2013 door de NVWA 44 boetes zijn opgelegd voor het verhandelen van inkt die schadelijke stoffen bevat, in alle gevallen overgegaan tot het opleggen van een boete? Zo nee, waarom niet?
Er is in deze jaren, naast 157 schriftelijke waarschuwingen, in 44 gevallen overgegaan tot het opleggen van een boete. Zowel in het geval van een schriftelijke waarschuwing als van een boete haalt de NVWA de desbetreffende partij inkt uit de handel. Sinds november vorig jaar geldt er een verscherpt interventiebeleid voor tatoeagekleurstoffen en tatoeëren en piercen, waarbij bij ernstige overtredingen de NVWA direct een boete oplegt, in plaats van eerst een schriftelijke waarschuwing.
Kunt u aangeven wat de hoogte is geweest van de opgelegde boetes?
De hoogte van de boete is 525 euro en bij herhaalde overtreding (recidive) een verhoging met 50% van dit bedrag.
Bent u van plan in de aangekondigde algemene maatregel van bestuur de hoogte van de boetes voor de handel en het gebruik van schadelijke inktstoffen die gebruikt worden voor het zetten van tatoeages te verhogen?
De aangekondigde algemene maatregel van bestuur ziet op het introduceren van een omzetgerelateerde boete om gevallen van fraude en misleiding effectiever aan te kunnen pakken. Daarvan is hier geen sprake, omdat het hier de borging van de volksgezondheid betreft.
Daarvoor geldt het bestuursrecht met de huidige boetebedragen. Ik ben niet voornemens deze boetebedragen te verhogen. Indien sprake is van opzet met een direct gevaar voor de volksgezondheid schrijft de Warenwet voor dat wordt overgestapt naar het strafrecht.
Ik werk op dit moment samen met de Staatssecretaris van EZ aan een toezichtkader voor de NVWA, dat ik u voor de zomer 2015 heb toegezegd. Dit toezichtkader moet handvatten bieden voor de invulling van een verscherpt en eenduidig interventiebeleid.
Gaat u naar aanleiding van deze berichtgeving en alles wat er is gewisseld met de Kamer tijdens de behandeling van de wijziging van de Warenwet (Kamerstukken 33 775) op 9 april 2015 in gesprek met de professionele tatoeage- en piercingbranche? Zo ja, kunt u de Kamer berichten over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de behandeling van de wijziging van de Warenwet heb ik uw Kamer toegezegd om samen met GGD'en te kijken of er een mogelijkheid is om veilig te tatoeëren met as van overleden personen. Ik zal hier ook de NVWA en de professionele tatoeagebranche bij betrekken en uw Kamer hierover informeren. Het punt van de schadelijke stoffen in tatoeagekleurstoffen zal ik daarbij betrekken. Tevens zal ik u dan informeren over mijn toezegging om nog eens te kijken naar de informatiesite veiligtatoeëren.nl.
Deze site is inmiddels naar aanleiding van de campagne «Think before you ink» uitgebreid met nadere informatie over zaken waaraan consumenten moeten denken als zij een tatoeage willen nemen, hebben of willen verwijderen.
Op welke wijze gaat u zorgdragen voor het breed onder de aandacht brengen van de campagne «Think before you ink!», en hoe gaat u daarbij de professionele tatoeage- en piercingsbranche betrekken?
De campagne «Think before you ink» krijgt zowel via traditionele media (krant, radio, televisie) als via online media aandacht. Aan het Algemeen Dagblad is een exclusief interview gegeven en het nieuwsbericht van de NVWA is door andere media overgenomen.
Via Facebook is een advertentiecampagne opgezet, gericht op de doelgroep M/V, 14–25 jaar met interesse in tatoeages. De komende weken wordt de boodschap in totaal vier keer via wisselende posts bij deze doelgroep onder de aandacht gebracht. De grootte van deze doelgroep is 620.000 mensen. Geschat wordt dat hiermee 60% van deze doelgroep wordt bereikt.
Professionele tatoeëerders en de bekende Nederlandse importeurs zijn door de NVWA op de hoogte gebracht dat de onderzoeksresultaten naar buiten zouden komen en dat hierover informatie aan de consument zou volgen. Ik zal via de NVWA de professionele tatoeagebranche vragen om deze boodschap actief onder de aandacht van haar achterban te brengen.
De werkloosheid onder jonge leerkrachten |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nauwelijks banen voor jonge leerkrachten»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het feit dat een generatie jonge leerkrachten, doordat zij te lang geen baan in het onderwijs kunnen vinden en daarom in andere sectoren een baan zoeken, voor het onderwijs verloren gaat? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit verlies van jonge docenten voor het onderwijs aan te pakken? Zo nee, waarom deelt u de zorgen niet?
Als gevolg van onder andere leerlingdaling is er nu een overschot van jonge leraren, terwijl zij over een paar jaar hard nodig zijn wanneer veel oudere leraren uitstromen. Ik deel uw zorgen dat jonge leerkrachten een baan gaan zoeken in een andere sector. Om dit te voorkomen heeft OCW, op verzoek van de PO-Raad en de VO-raad, in 2013 een incidenteel bedrag van € 150 miljoen beschikbaar gesteld (te besteden in 2014). Met deze afspraak uit het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) kunnen instellingen in het primair en voortgezet onderwijs meer jonge leraren in dienst houden en nemen.
Daarnaast zorgt de regeling «Jong en Oud» uit het sectorplan PO voor stimulering van werkgelegenheid van jonge leraren. Van deze regeling kan gebruik gemaakt worden in de periode 2014–2016. In het kader van de Lerarenagenda en de sectorakkoorden investeer ik in de begeleiding van startende leraren. Verder kunnen via het project Vierslagleren startende leraren samen met een ervaren leraar met de Lerarenbeurs een masteropleiding volgen. Ook dit draagt ertoe bij dat jonge leraren behouden blijven voor het onderwijs.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om scholen erop te wijzen dat zij zelf ook keuzes kunnen maken met betrekking tot het bieden van kansen aan jonge leerkrachten, gezien het feit dat de extra bekostiging van 150 miljoen euro kennelijk voor een deel ook aan andere zaken is besteed? Bent u bereid scholen hierop te wijzen? Hoe kijkt u in dat licht aan tegen de mogelijkheid van het nadrukkelijker labelen van dergelijke middelen?
Vrijwel alle schoolbesturen zien het belang in van een gemêleerd lerarenkorps, dat bestaat uit jonge en oudere, meer ervaren, leraren. Ik zie het dan ook niet als mijn taak om schoolbesturen erop te wijzen dat zij zelf keuzes kunnen maken bij het aanstellen van jonge leraren.
De sectororganisaties hebben zelf gevraagd om deze investering van € 150 miljoen. Ik ga er vanuit dat deze middelen uit het NOA zijn aangewend voor het doel waarvoor de PO-Raad en de VO-raad deze wilden inzetten, namelijk het aannemen en behouden van (jonge) leraren.
Schoolbesturen bepalen hoe zij hun middelen inzetten. Dat is het gevolg van de keuze voor de lumpsumsystematiek die we met elkaar hebben gemaakt. Ik ben geen voorstander van het oormerken van dergelijke middelen. Uw Kamer heeft er ook nadrukkelijk mee ingestemd om deze middelen in te zetten via de lumpsum, zodat het niet leidt tot nieuwe administratieve lasten.2
Het is wel belangrijk dat scholen transparant zijn en laten zien wat zij doen, zodat de eigen medezeggenschapsraden en de inspectie hun controlerende taak goed uit kunnen voeren.
Ik zal uw Kamer in het najaar via de arbeidsmarktbrief nader informeren over de stand van zaken op de onderwijsarbeidsmarkt, waarbij ik ook in zal gaan op de arbeidsmarktpositie van jonge leraren. Op mijn verzoek doen de sectororganisaties specifiek onderzoek naar de effecten van de toekenning van deze middelen. De VO-Raad gebruikt daarbij onder andere de gegevens die schoolbesturen in het voortgezet onderwijs uiterlijk 1 augustus 2015 aan de sociale partners leveren, conform de afspraak in de cao. De PO-Raad voert binnenkort een onderzoek uit onder een aantal schoolbesturen in het primair onderwijs om een beeld te krijgen van de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de effecten van de toekenning van de NOA-middelen. Er wordt gestreefd naar een evenwichtige steekproef van grote schoolbesturen en schoolbesturen die te maken hebben met krimp.
Deelt u de opvatting uit het artikel, dat nieuwe ontwikkelingen en ideeën vaak van jonge leerkrachten afkomstig zijn? Zo ja, deelt u de zorg dat deze vernieuwende impuls op veel scholen achterwege zal blijven, aangezien er nu geen of te weinig jonge leerkrachten aangenomen worden? Hoe gaat u zorgen dat er ondanks de krimp wel vernieuwing op scholen blijft plaatsvinden?
Jonge leerkrachten zorgen vaak voor een frisse blik in een school. Ik ben het echter oneens met de opvatting uit het artikel dat dit vooral vanuit jonge leerkrachten komt. Ook ervaren leraren kunnen in hun school zorgen voor innovaties, bijvoorbeeld via het programma Onderwijs Pioniers. Het volgen van een opleiding via de Lerarenbeurs kan eveneens een belangrijke impuls geven aan vernieuwing.
Deelt u het enthousiasme voor de beschreven projecten waarbij door gericht personeelsbeleid jonge docenten toch de kans krijgen om voor de klas te staan? Zo ja, hoe gaat u scholen aanmoedigen om op een dergelijke manier hun personeelsbestand te verjongen en jonge docenten voor het onderwijs te behouden?
Ik deel het enthousiasme voor de initiatieven die genomen worden om jonge leerkrachten te behouden voor het onderwijs. Ik vind het goed dat er schoolbesturen zijn die de huidige arbeidsmarktproblematiek van jonge leraren gezamenlijk aanpakken. Daarmee is de kans van slagen van deze initiatieven het grootst. Zoals eerder aangegeven bij vraag 3 zie ik het niet als mijn taak om schoolbesturen aan te moedigen om hun personeelsbestand te verjongen.
Wel wordt op andere manieren de arbeidsmarkt voor jonge leraren gestimuleerd. Een goed voorbeeld uit het sectorplan PO, dat opgesteld is door de sociale partners, is het opzetten van regionale transfercentra. Schoolbesturen kunnen via deze centra personeel uit dezelfde regio van werk naar werk bemiddelen. Deze bemiddeling zorgt voor doorstroom en optimale inzet van personeel. Zie verder vraag 2.
Het artikel “Armeense genocide-ontkenner Justin McCarthy geeft lezing aan VU” |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Armeense genocide-ontkenner Justin McCarthy geeft lezing aan VU»?1
Ja. Zoals ook in mijn antwoorden op de vragen van de heer Kuzu (ingezonden 16 april 2015) heb aangegeven, heeft de Vrije Universiteit ruimtes die kunnen worden gebruikt voor externe bijeenkomsten.
De VU heeft ruimte ter beschikking gesteld voor een debat, waarin de verschillende perspectieven van de zogenoemde kwestie van de Armeense genocide zouden worden belicht. De organisatie is in handen van de studentenvereniging Anatolia. Kort geleden is echter duidelijk geworden dat het niet meer om een debat gaat, waarin ook andere opvattingen en perspectieven aan de orde komen, maar om een eenzijdige lezing door de Amerikaanse hoogleraar Justin McCarthy.
De VU heeft aangegeven dat de aanvraag daarmee niet langer voldoet aan het protocol «spelregels reserveren onderwijsruimten». Dat protocol sluit bijeenkomsten zonder oogmerk van een debat of open dialoog of bijeenkomsten met propagandadoeleinden voor één partij, uit. De VU heeft mij te kennen gegeven dat in de opzet van deze lezing geen ruimte was voor een debat, danwel open dialoog, en heeft daarom besloten geen ruimte ter beschikking te stellen. In een eerdere opzet, waarbij ook een hoogleraar van de Universiteit Leiden zou deelnemen, was er volgens de VU wel ruimte voor een debat of open dialoog. Nu er slechts ruimte werd gegeven aan één spreker, heeft de VU geoordeeld dat hierdoor geen evenwichtig debat kon ontstaan en op grond daarvan besloten geen ruimte ter beschikking te stellen.
Ter verbreding van het debatperspectief is de VU, samen met studentenvereniging Anatolia, in overleg geweest om tot een oplossing te komen. Die is niet gevonden, het debat zal aanstaande vrijdag niet op de Vrije Universiteit plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat de Turkse studentenvereniging Anatolia, verbonden aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, Justin McCarthy heeft uitgenodigd voor een lezing op 24 april a.s., de dag waarop de wereld stilstaat bij de 100e herdenkingsdag van deze genocide en de slachtoffers herdenkt?
Ja.
Kunt u aangeven wat u ervan vindt dat Justin McCarthy, die bekend staat als ontkenner van de Armeense genocide, een lezing geeft bij deze studentenvereniging, uitgerekend op de dag van de herdenking?
Het is aan de organisatie, respectievelijk de instelling, om een datum te bepalen en een besluit te nemen over het ter beschikking stellen van de ruimte. Gelet op de gevoeligheid van het onderwerp, komt er wel extra gewicht toe aan de spelregels om zorgvuldig om te gaan met deze besluiten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat McCartney in een aan de Vrije Universiteit gelieerde studentenvereniging komt spreken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben groot voorstander van open maatschappelijk debat, juist over belangrijke onderwerpen. Een dergelijk debat, bijvoorbeeld over de kwestie van de Armeense genocide, kan bijdragen aan de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat, nu McCarthy de enige spreker lijkt te zijn, er geen sprake meer is van een academisch debat? Zo, nee waarom niet?
Voor een academisch debat is over het algemeen een bredere voeding nodig dan de inbreng van één spreker. De inhoudelijke beoordeling daarvan ligt echter bij (het college van bestuur van) de VU.
Is het waar dat de lezing mede georganiseerd en gefinancierd wordt door «Centre for Public Debate»?
Voor zover bekend wordt de lezing georganiseerd door de studentenvereniging SV Anatolia. Een aankondiging van de lezing staat op de website van het Centre for Public Debate, te raadplegen via www.publicdebate.nl. Daaruit blijkt niet dat deze organisatie de lezing (mede) organiseert of financiert.
Het is mij niet bekend of het Centre for Public Debate financiering ontvangt van de Turkse overheid. Tegen de achtergrond van deze gegevens kan niet worden vastgesteld dat de Turkse staat de onderhavige lezing (mede)financiert.
Is het waar dat dit «Centre for Public Debate» gehuisvest is in een pand van de Islamitische Stichting Nederland (Hollanda Diyanet Vakfi), die onderdeel is van de Turkse overheid? Kunt u aangeven of dit centrum financiering ontvangt van de Turkse overheid?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat dit de facto betekent dat de Turkse staat deze lezing mede financiert en hier haar standpunt probeert uit te dragen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het College van Bestuur van de Vrije Universiteit aan te spreken om te voorkomen dat McCarthy deze lezing, uitgerekend op deze dag en in deze vorm, houdt? Zo nee, waarom niet?10
Ik acht dit een zaak van de universiteit en de studentenvereniging zelf. De VU heeft mij aangegeven steeds bereid te zijn om – samen met Anatolia – te komen tot een binnen de voorwaarden van het genoemde protocol passende bijeenkomst. De VU heeft de afgelopen week veelvuldig contact gehad met de organisatoren, daaruit is inmiddels gebleken dat er geen oplossing is gevonden en het debat afgelopen vrijdag niet is doorgegaan op de Vrije Universiteit. Ik zie dan ook geen verdere aanleiding om hierover met de VU in overleg te treden.
Kunt u deze vragen vóór 22 april a.s. beantwoorden?
Dat is, met het oog op de gesprekken tussen het college van bestuur van de VU en de studenten om tot een oplossing te komen, helaas niet gelukt.
De compensatie aan vissers op het IJsselmeer |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Recht op Rechtvaardig»?1
Ja.
Klopt het dat de toegezegde 340.000 euro compensatie voor de vissers tot op heden niet is uitgekeerd? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd en op welke termijn gaat dit gebeuren?
Bij brief van 1 juli 2014 (Kamerstuk 29 664, nr. 121) heb ik u geïnformeerd over de afspraken die zijn gemaakt in het Bestuurlijk Overleg van 26 juni 2014. Daarbij hebben de leden van het Bestuurlijk Overleg onder meer afgesproken dat de reductie voor het visseizoen van 1 juli 2014-1 juni 2015 (het overbruggingsjaar) geflankeerd wordt met een financiële tegemoetkoming uit een Transitiefonds van € 340.000. Dit Transitiefonds moest verder worden uitgewerkt en een belangrijk onderdeel daarvan is de invulling van de tegemoetkoming aan de vissers in het overbruggingsjaar. Dit gebeurt in nauw overleg met de Producenten Organisatie IJsselmeer (PO). Zoals ik uw Kamer bij brief van 10 april jl. (Kamerstuk 29 664, nr. 124) heb laten weten, is het Transitiefonds inmiddels opgericht. Het wordt beheerd door de Stichting Transitie IJsselmeer. Deze Stichting heeft uit dit Transitiefonds op 2 april jl. de eenmalige onverplichte tegemoetkoming van € 340.000 verstrekt die de PO IJsselmeer namens de IJsselmeervissers had aangevraagd voor het overbruggingsjaar. De PO zorgt voor de verdere verdeling daarvan.
Klopt het dat de toegezegde compensatie alleen via een stichting aan de vissers kan worden uitgekeerd? Zo ja, op welke regelgeving is dit gebaseerd? Zo nee, waarom is dan voor deze constructie gekozen?
Deze constructie vloeit voort uit het bestuurlijk akkoord van 26 juni 2014.
Klopt het dat de volgende verdeelsleutel is voorgesteld: 25% van het bedrag verdelen over het aantal vergunningen en 75% over de opbrengst van de vangst? Klopt het dat dit ertoe leidt dat de bedrijven die de grootste verantwoordelijkheid dragen voor de huidige problemen met de schubvisstand (omdat zij de meeste vissen hebben gevangen) de meeste compensatie ontvangen? Kunt u uw reactie hierop geven?
In het bestuurlijk akkoord is afgesproken dat de verdeelsleutel door de PO wordt bepaald.
Bent u bereid te kijken naar de verdeelsleutel zoals hij momenteel is voorgesteld, om te voorkomen dat de partijen die de minste bijdrage hebben geleverd aan het probleem de laagste vergoeding krijgen? Zo ja, welke alternatieve verdeelsleutel stelt u voor? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord onder 4.
Heeft het illegaal vissen op schubvissen gevolgen voor de compensatie voor de bedrijven die dit doen? Zo ja, welke gevolgen? Zo nee, waarom niet?2
Nee. In het Bestuurlijk Overleg van 26 juni 2014 hebben partijen aan het verstrekken van de tegemoetkoming uit het Transitiefonds niet de voorwaarde verbonden dat het illegaal vissen op schubvissen gevolgen moet hebben voor de hoogte van de tegemoetkoming.
De groeiende roep om het aftreden van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Tijd voor een nieuw College van Bestuur», waarin honderden docenten en hoogleraren oproepen tot het vertrek van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam (UvA)?1
Dit artikel vormt een belangrijk signaal. In de Gezamenlijke Vergadering van 17 april is de medezeggenschap tot het oordeel gekomen dat het College van Bestuur in de toenmalige samenstelling niet in staat is om in samenwerking met de academische gemeenschap vorm te geven aan de koers van de Universiteit van Amsterdam. Daarop is de voorzitter van het College van Bestuur afgetreden en heeft de Raad van Toezicht verdere stappen ondernomen.
Deelt u de mening dat de ontruiming van het Maagdenhuis op zaterdag 11 april 2015 onnodig was, omdat de studenten zelf aangaven het pand uiterlijk maandag 13 april te willen verlaten?
Dat oordeel is niet aan mij maar aan de Amsterdamse driehoek van burgemeester, politie en Openbaar Ministerie, het College van Bestuur van de UvA en niet in de laatste plaats aan de Rechter.
Deelt u de mening van rechter Michael Schäfer, die zegt dat het optreden van politie en ME «in zijn hardhandigheid illegitiem» was? Zo nee, waarom niet?2
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam oordeelde op vrijdag 10 april dat de protesterende studenten het Maagdenhuis moesten verlaten. De bezetters die het pand niet vrijwillig wilden verlaten zijn vervolgens uitgezet door de politie. Omdat hier een rechterlijke uitspraak aan vooraf ging, vind ik het optreden van de ME niet illegitiem.
Hoe oordeelt u over het bericht waaruit blijkt dat het «onwaar» is dat studenten voor vijf ton schade hebben aangericht in het Maagdenhuis, terwijl de raadsman van de UvA dit wel degelijk beweerde? Deelt u de mening dat de raadsman onjuiste informatie heeft verstrekt?3
Zoals ik in mijn brief van 29 april jl,. al aangaf, betreft dit bedrag een eerste inschatting van de directe en indirecte kosten die het gevolg zijn van de bezetting. Daarbij gaat het niet alleen om fysieke schade aan het pand en andere zaken zoals meubilair en apparatuur, maar ook om extra kosten voor beveiliging van het Maagdenhuis, voor opruimen en schoonmaak en voor extra interne dienstverlening voor het verhuizen van personeel. Dit heeft de UvA bevestigd. De precieze kosten worden op dit moment nog in kaart gebracht en zullen te zijner tijd door de UvA openbaar worden gemaakt.
Is het waar dat het UvA-bestuur komend jaar «16,5 miljoen euro wil bezuinigen om de kosten van ambitieuze nieuwbouwplannen buiten de binnenstad te betalen»?
Om kwalitatief goed onderwijs en onderzoek te kunnen verzorgen heeft een universiteit adequate huisvesting nodig. Vanaf 1995 zijn universiteiten zelf verantwoordelijk voor hun huisvestingsbeleid. De huisvesting is daarmee integraal onderdeel geworden van het onderwijs- en onderzoeksbeleid van de universiteiten.
In de begroting 2015 staan een aantal mogelijke maatregelen waar de UvA aan denkt om vanaf 2018 een structureel positief resultaat te kunnen realiseren. Hier is nog geen besluit over genomen, het gaat in dit stadium om beleidsvoornemens. De besluitvorming daarover vindt pas in december 2015 plaats en uitgewerkt in de begroting van 2016. De uitwerking moet nog worden besproken met alle partijen binnen de UvA.
Erkent u dat ambitieuze vastgoedplannen ertoe kunnen leiden dat op onderwijs en onderzoek wordt bezuinigd? Wat onderneemt u om te voorkomen dat dure vastgoedplannen «docenten opvreten»?
Mede naar aanleiding van de casus Amarantis is de governance zowel in formele zin (wet- en regelgeving) als in meer informele zin (moreel appél) aangescherpt met onder andere de mogelijkheid tot het geven van een bestuurlijke aanwijzing en de introductie van early warning instrumenten zoals de continuïteitsparagraaf waardoor risicobeheersing in de instellingen meer gewaarborgd is.
Ook is er een commissie onder voorzitterschap van prof. dr. P.L. Meurs in het leven geroepen die onderzoek doet naar ROC Leiden. Naar aanleiding van de casus Amarantis zijn al de nodige maatregelen getroffen op het gebied van onderwijsbestuur. Het doel van de commissie is vooral om te bezien hoe de huisvestingsbeslissingen tot stand zijn gekomen en welke lessen hieruit zijn te trekken. Ook wordt gekeken welke eisen golden ten aanzien van de bestuurders voor de behoorlijke taakvervulling als bedoeld in artikel 9 van Boek 2 BW. Tot slot kijkt de commissie naar mogelijke verbeteringen in het toezichtskader en de werkwijze van de inspectie en naar de mogelijkheden voor de inrichting van een expertisecentrum waar bestuurders en/of toezichthouders van onderwijsinstellingen hun nieuwbouwplannen kunnen laten toetsen door onafhankelijke experts.
Om te voorkomen dat onderwijsinstellingen onverantwoorde risico’s nemen, wat ten koste kan gaan van de kwaliteit van onderwijs, heb ik verder eind 2012 de regels voor het gebruik van derivaten aangescherpt via de regeling Beleggen en Belenen.
Verder heb ik recentelijk de inspectie opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de huidige huisvesting en investeringsplannen, het investeringsvolume voor de komende jaren en eventuele financiële risico’s in het mbo en ho.
Over wat voor eigenschappen beschikken bestuurders met een moreel kompas, waar u zelf veel waarde aan zegt te hechten?
Zoals ik in de Governancebrief (19 april 2013) heb beschreven, hebben bestuurders de opdracht om hun eigen visie te ontwikkelen en te realiseren, samen met studenten, docenten en onderzoekers. Dit legt een verantwoordelijkheid bij bestuurders en vereist een oriëntatie op publieke waarden als soberheid en dienstbaarheid aan de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van onderwijs. Bestuurders moeten leiding kunnen geven aan het gesprek over goed onderwijs. Ze zijn open en geven betrokken partijen de kans om een tegengeluid te laten horen en om invloed uit te oefenen op de richting van het onderwijs. Dat vraagt om een cultuur waarin een kritische houding en tegenspreken worden gewaardeerd. Het vraagt om een moreel kompas om eigen gedrag te verbinden met (veranderende) maatschappelijke normen.
Vindt u dat de bestuurders van de UvA – gezien hun optreden van de afgelopen weken – beschikken over een moreel kompas? Zo ja, kunt u toelichten waaruit dit blijkt?
Het bestuur van de UvA heeft laten zien open te staan voor de tegengeluiden die vanuit studenten, docenten en onderzoekers naar voren zijn gebracht. Het College van Bestuur heeft in het tienpuntenplan een aantal belangrijke toezeggingen gedaan en er zijn afspraken gemaakt over het instellen van twee onafhankelijke commissies die zich gaan buigen over financiën en huisvesting resp. besturingsmodel en medezeggenschap. Maar dergelijke vernieuwingen kosten vanzelfsprekend tijd. De komende tijd is dan ook cruciaal dat het gesprek over goed onderwijs blijft plaatsvinden in een cultuur waarin een kritische houding wordt gewaardeerd.
Om mij een compleet beeld te vormen van de situatie op de UvA heb ik de afgelopen weken met verschillende geledingen gesproken. Niet alleen met het College van Bestuur en de Raad van Toezicht, maar ook met studenten en docenten van de Faculteit Geesteswetenschappen, met onderzoekers, met leden van de medezeggenschap en met vertegenwoordigers van De Nieuwe Universiteit, Humanities Rally en Rethink UvA. Daarnaast heb ik op 23 april deelgenomen aan het debat over kwaliteit en rendement dat door de medezeggenschap in het Maagdenhuis werd georganiseerd.
Is het waar dat studenten en docenten mogen pleiten voor het aftreden van het College van Bestuur, maar dat zij formeel geen enkel middel hebben om het bestuur te doen aftreden?
De bevoegdheid tot ontslag van bestuurders ligt bij de benoemende instantie, de Raad van Toezicht, waarin wettelijk een lid is opgenomen dat in het bijzonder het vertrouwen van de medezeggenschap geniet. Studenten en docenten mogen pleiten voor het aftreden van het College van Bestuur. Het formele middel daarvoor is via de vertegenwoordiging in de medezeggenschap, die op grond van de wet rechtstreekse toegang tot de Raad van Toezicht heeft. De medezeggenschap heeft in het geval van de UvA van die weg de afgelopen weken gebruik gemaakt.
Is het waar dat de medezeggenschap evenmin iets heeft te zeggen over het aanblijven van het bestuur, omdat uitsluitend de Raad van Toezicht hierover gaat?
De taak van benoemen en ontslaan van bestuurders ligt inderdaad bij de Raad van Toezicht. De medezeggenschap heeft daar echter wel degelijk ook iets over te zeggen en de Raad van Toezicht moet dat oordeel meewegen in zijn beslissing. De Raad van Toezicht van de Universiteit van Amsterdam heeft dat ook gedaan toen de medezeggenschap de Raad verzocht om stappen te ondernemen.
Deelt u de mening dat het nogal ondemocratisch is als een groeiende groep studenten en docenten roept om het aftreden van het College van Bestuur, maar dat het bestuur dat eenvoudig naast zich neer kan leggen?
Ik heb al eerder benadrukt dat het beleid van een instelling vormgegeven moet worden in voortdurende dialoog met de volledige academische gemeenschap. De medezeggenschap heeft hier een belangrijke rol in, omdat de stem van de gemeenschap daarin formeel is verankerd. De medezeggenschap wordt democratisch gekozen en weegt alle geluiden uit de academische gemeenschap mee. Dat heeft de medezeggenschap van de UvA op 17 april gedaan en dat oordeel heeft geleid tot het aftreden van de voorzitter van het College van Bestuur.
Vindt u het niet arrogant om zeggenschap over bestuurders «een romantisch beeld» te noemen, omdat je «soms ook gewoon een beslissing moet kunnen nemen»? Vindt u de Tweede Kamer ook een «romantisch beeld van nog voor de jaren 70»?4
Medezeggenschap is net als de Tweede Kamer een democratisch gekozen vertegenwoordiging van de gemeenschap. Ik vind medezeggenschap geen romantisch beeld maar een eigentijds en cruciaal onderdeel van de governance van een onderwijsinstelling.
Bent u bereid het voorstel te steunen om bestuurders voortaan democratisch te kiezen, zodat zij over draagvlak beschikken? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat bestuurders langdurig kunnen aanblijven, terwijl zij nauwelijks nog over draagvlak beschikken?
De verantwoordelijkheid om bestuurders te benoemen en te ontslaan hoort bij de Raad van Toezicht. Zo is dat in de wet vormgegeven. Tegelijkertijd constateer ik dat de selectieprocedure niet in steen gebeiteld in de wet staat. Het staat universiteiten vrij om binnen de kaders en de geest van de wet, de inspraak van studenten en personeel bij benoemingen te vergroten. Om dit te bevorderen krijgt de medezeggenschap met wetsvoorstel Versterking Bestuurskracht daarom ook in de wet meer inspraak bij nieuwe bestuursbenoemingen. Ik vertrouw erop dat de Raad van Toezicht van de UvA ook in de selectie van nieuwe bestuurders het oordeel van de medezeggenschap betrekt in haar keuze.
Het bericht dat de kwaliteit van het Olympisch water een schande is voor Brazilië |
|
Remco Dijkstra (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kwaliteit Olympisch water is schande voor Brazilië»?1
Ja, het nieuwsbericht is mij bekend.
Erkent u het probleem waar onze Olympische topsporters voor gesteld worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Welke oplossing kan Nederland bieden bij het schoonmaken van de baai, opdat niet alleen de Nederlandse medaille kandidaten zo veel mogelijk kans hebben op eremetaal en Nederlandse bedrijven Braziliaanse orders binnen kunnen halen vanwege onze uitstekende kennis en expertise van «cleantech», maar ook de lokale bevolking kan profiteren doordat een schone baai zorgt voor meer kansen voor het toerisme en de werkgelegenheid?
Op initiatief van het Ministerie van IenM hebben Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen, NGO’s en overheidsinstanties op 10-12 maart deelgenomen aan een factfinding missie om met de autoriteiten in de Staat Rio de Janeiro de mogelijkheden te verkennen en te bezien hoe we met specifieke projecten de Brazilianen kunnen bijstaan: (1) in de «cleanup» van de baai en de lagune, (2) in het voorkomen van verdere vervuiling van de baai en de lagune door investeringen in de inzameling en zuivering van afvalwater en afvalmanagement en het hiermee stimuleren van de circulaire economie (het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen via rioolwaterzuivering en afvalmanagement). Dit met het perspectief dat de bewoners een gezonde leefomgeving krijgen, en meer banen en bedrijven gecreëerd worden in de afval(water)- en recycling sector.
Welke Nederlandse bedrijven zouden in aanmerking kunnen komen om dit soort opdrachten naar tevredenheid en met goed resultaat binnen te halen?
Het is aan de Braziliaanse overheid om zich als opdrachtgever daarover een oordeel te vormen. Ik voeg daar aan toe, dat door het eind 2013 door 55 partijen getekende Ketenakkoord Kunststofkringloop (www.kunststofkringloop.nl) veel bedrijven, kennisinstellingen, NGO’s en overheden de krachten gebundeld hebben om de plastic kringloop in Nederland en de rest van de wereld te sluiten. Uit dit netwerk is de bovengenoemde Nederlandse «factfinding» missie naar Rio de Janeiro voortgekomen.
Welke vorm van diplomatie kunt u aanwenden om tot een positief resultaat te komen voor zowel ons bedrijfsleven als voor onze Olympische topsporters?
Met de gezamenlijke inzet van de ministeries van IenM, EZ (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) en BZ en onze diplomatieke posten in Brasilia en Rio de Janeiro, is het mogelijk om een integrale aanpak te presenteren aan de autoriteiten in Rio de Janeiro. Deze aanpak past ook in de follow-up van mijn reis die ik vorig jaar aan Brazilië heb gebracht, waar ik onder meer heb gesproken over de economische diplomatie (vergroten van marktkansen van het Nederlandse bedrijfsleven in Brazilië) en de kabinetsambities rond Water Internationaal.
Ik ben uiteraard bereid om samen met Minister Schultz van Haegen en mijn collega’s van EZ, BZ en BHOS mij in te zetten om met Nederlandse bedrijven en met inzet van in Nederland ontwikkelde duurzame innovaties een succesvolle bijdrage te leveren aan de terugdringing van vervuiling van de Guanabara Bay en de opbouw van een circulaire economie in Rio de Janeiro. Uiteindelijk is het echter de Braziliaanse overheid die besluit over de investeringen en de samenwerking met het Nederlandse consortium.
Bent u bereid deze vorm van diplomatie in te zetten?
Zie antwoord vraag 5.
Jeugdzorg voor gezinnen die in het buitenland wonen, maar werken en/of schoolgaan in Nederland |
|
Mona Keijzer (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat u tijdens de behandeling van de Jeugdwet in de Eerste Kamer hebt toegezegd met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te bespreken hoe om te gaan met het specifieke probleem van de aanspraak op jeugdhulp door gezinnen die in het buitenland wonen?1
Tijdens de behandeling van de Jeugdwet in de Eerste Kamer is aan de orde geweest of kinderen van ouders die in het buitenland wonen (grensgebieden), in aanmerking komen voor jeugdhulp onder de Jeugdwet. De regeling in de Jeugdwet brengt mee dat deze kinderen geen aanspraak kunnen maken op jeugdhulp onder de Jeugdwet: voor iedereen geldt het woonplaatsbeginsel van de Jeugdwet.
Dit ligt anders als het om verzekerde zorg gaat, zoals voortvloeiend uit Zorgverzekeringswet en Wet langdurige zorg; deze valt onder de werking van Verordening (EG) nr. 883/2004. Dat betekent dat in het buitenland wonende kinderen van ouders die in Nederland werken en een zorgverzekering hebben alsmede verzekerd zijn ingevolge Wlz, in het woonland recht hebben op de zorg zoals die in de wettelijke ziektekostenverzekering van dat land is voorzien, maar daarnaast ook in Nederland gebruik mogen maken van de aanspraken als bedoeld in de Zvw en de Wlz. De Jeugdwet (en de Wmo) vallen niet onder de werkingssfeer van de verordening.
Met de invoering van de Jeugdwet geldt de verordening dus niet voor aanspraken die thans behoren tot de jeugdhulp. Dit is met de VNG overlegd.
Kunt u aangeven wanneer het door u aangekondigde overleg met de VNG heeft plaatsgevonden en welke afspraken hier uit zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen of een gezin, dat net over de grens woont, maar waarvan de kinderen in Nederland naar school gaan en de ouders in Nederland werken en belasting betalen, recht heeft op jeugdhulp in Nederland? Zo nee, waar kan zo'n gezin dan terecht voor jeugdhulp?
Ingezetenen van een ander land zijn op grond van het territorialiteitsbeginsel in beginsel onderworpen aan de wetgeving en de voorzieningen die de overheid van dat land aan zijn ingezetenen biedt, tenzij hierover andere afspraken zijn gemaakt in internationale regelingen. Dat is het geval voor wat betreft verlening van medische zorg in het kader van de Europese socialezekerheidsverordening 883/2004, op grond waarvan verdragsgerechtigden aanspraak hebben op de zorg zoals is voorzien in de wettelijke ziektekostenverzekering van het woonland. Daarnaast mogen zij gebruik maken van de zorg als bedoeld in de Zvw en de Wlz.
Doordat er geen internationale coördinerende regeling is die van toepassing is op jeugdhulp, betekent dit dat een in het buitenland wonend gezin geen aanspraak kan maken op jeugdhulp onder de Jeugdwet: voor deze kinderen geldt het woonplaatsbeginsel van de Jeugdwet.
Indien in het buitenland wonende kinderen jeugdhulp nodig hebben, hebben zij toegang tot op de hulp en zorg die het woonland aan zijn inwoners biedt. Waar zij terecht kunnen, is afhankelijk van de wijze waarop het woonland dit georganiseerd heeft.
Via de Invoeringswet Jeugdwet, die op 4 november 2014 door uw Kamer is aangenomen, is in artikel 10.2a een overgangsregeling toegevoegd aan de Jeugdwet. Hierin wordt geregeld dat deze kinderen indien zij op 1 januari 2015 jeugdzorg ontvingen die thans niet meer verzekerd is, een overgangsrecht hebben voor de duur van de verwijzing dan wel afgegeven indicatie maar maximaal voor een jaar. Het Zorginstituut, dat in dit artikel belast is met de uitvoering, heeft dit gemandateerd aan zorgverzekeraar Achmea die op grond van de Europese socialezekerheidsverordening ook verantwoordelijk is voor de uitvoering van taken met betrekking tot overige verdragsgerechtigden of buitenlandse verzekerden die tijdelijk in Nederland verblijven. Deze overgangsregeling geldt niet voor nieuwe gevallen.
Welke rol kan het Zorg- en Adviesteam van de Nederlandse school spelen in het zorgen voor adequate en integrale jeugdhulp voor leerlingen die voor de gemeente uit beeld zijn omdat zij net over de grens wonen?
Kinderen die in het buitenland wonen, vallen volgens het woonplaatsbeginsel niet onder verantwoordelijkheid van een Nederlandse gemeente. Het Zorg- en Adviesteam moet deze ouders en kinderen verwijzen naar hun woonland voor jeugdhulp.
Indien gezinnen die net over de grens wonen geen recht hebben op jeugd-GGZ via de gemeente, kan dit dan betekenen dat deze gezinnen met de decentralisatie van de jeugdhulp toegang tot Nederlandse jeugd-GGZ zijn kwijtgeraakt terwijl zij voorheen via de Zorgverzekeringswet (Zvw) hiervoor wel verzekerd waren?
Dat is juist: de werking van de Verordening (EG) nr. 883/2004 beperkt zich tot het verzekerde pakket in Nederland. Tot 1 januari 2015 werd in de aanspraak op ggz in de Zvw geen onderscheid gemaakt naar leeftijd. Sinds 1 januari 2015 is de jeugd-GGZ ondergebracht in de Jeugdwet, waarmee de jeugd-GGZ geen onderdeel meer uitmaakt van het verzekerde pakket. Na afloop van het overgangsrecht moeten deze ouders en kinderen zich wenden tot de relevante instanties en zorgaanbieders in hun woonland voor dergelijke zorgvragen.
Waar kunnen ouders die over de grens wonen, maar veronderstellen dat ze mogelijk wel recht hebben op zorg uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en/of jeugdhulp terecht met vragen hierover?
Op www.hoeverandertmijnzorg.nl zijn enkele vragen en antwoorden opgenomen over grenszorg. Deze hebben de strekking van de antwoorden op deze Kamervragen. Het Informatiepunt Langdurige zorg en Jeugd is er ook om dergelijke vragen van ouders te beantwoorden.
Bent u bereid met de VNG in overleg te gaan om te bekijken hoe onduidelijkheden over de specifieke problematiek rond «grenskinderen» weggenomen kunnen worden?
Zoals ik hierboven uiteengezet heb, is er overleg met de VNG geweest, en bestaat er geen onduidelijkheid over de positie van «grenskinderen».
Ik zal met de VNG wel nagaan of er bij de uitvoering van het overgangsrecht specifieke knelpunten zijn.
De lucratieve jacht op jeugdige voetbalspelers |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de handelwijze van buitenlandse voetbalclubs die steeds vaker jongere kinderen binnen halen als talent en hiermee de regelgeving omzeilen vanwege de grote concurrentie?1
Ik ben van mening dat kinderen zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving moeten opgroeien en dat waar het sport betreft voor jeugdige sporters het plezier voorop moet staan. Als de ouders een baan aangeboden krijgen in het buitenland en besluiten om met hun kind(eren) te verhuizen, is dat een verantwoordelijkheid van de ouders.
Op basis van FIFA Regulations on the Status and Transfer of Players kunnen er geen internationale overschrijvingen van spelers onder de 18 jaar plaatsvinden, behoudens de daarin vastgestelde uitzonderingen. Met ingang van 1 maart 2015 hebben alle clubs toestemming nodig van de FIFA, als ze spelers die tien of elf jaar oud zijn uit het buitenland willen halen. Voorheen lag die grens bij talenten van twaalf jaar oud. De constructie waarbij de ouders een baan krijgen aangeboden in een ander land en het kind daarbij een nieuwe voetbalclub vindt, is één van die uitzonderingen.
In het geval van Bobby Adekanye hield Barcelona zich niet aan de FIFA Regulations. Zowel Barcelona als de Spaanse bond zijn hierom bestraft en de Spaanse voetbalbond heeft zijn overschrijvingsprocedure zodanig moeten aanpassen dat dit niet meer kan gebeuren.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat jonge kinderen naar buitenlandse voetbalclubs worden gehaald? Vindt u dat hier in feite sprake kan zijn van kinderhandel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel Nederlandse kinderen zijn ondanks het verbod om tussen 10 en 18 jaar in een ander land te spelen, toch naar het buitenland vertrokken om daar te kunnen voetballen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Van de KNVB heb ik begrepen dat er vanaf 2011 rond de 5600 internationale amateuroverschrijvingen hebben plaatsgevonden waarvan zo’n 800 spelers tussen de 12 en 18 jaar. Deze voldeden allemaal aan de door de FIFA gestelde uitzonderingsvoorwaarden. Bij spelers die jonger waren en naar het buitenland zijn vertrokken, is de KNVB niet betrokken geweest. Immers voor deze jonge spelers jonger was geen internationaal transfercertificaat vereist. Of en om hoeveel van deze jongeren het gaat, is daarom door de KNVB niet te achterhalen.
Kunt u de Kamer meer informatie doen toekomen over het onderzoek van de FIFA met betrekking tot transfers naar het buitenland van 10- en 11-jarige spelers? Zo nee, waarom niet?
In beginsel is de regel dat er geen internationale overschrijvingen van spelers onder de 18 jaar plaatsvinden. Voor minderjarige spelers die wel een internationale overschrijving wensen, moet door de nationale voetbalbond toestemming worden gevraagd aan de FIFA. Bij deze aanvraag dient de nationale voetbalbond diverse documenten te overleggen om te bewijzen dat een uitzondering gerechtvaardigd is. Bij een meeverhuizing met de ouders betreft het documenten als kopie van de paspoorten van de speler en zijn ouders, een uitreksel uit het geboorteregister van de speler, een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie van de nieuwe woonplaats van het complete gezin, ouderlijke toestemming en een verklaring met daarin de reden van de verhuizing van de ouders, werkvergunningen en arbeidscontracten van de ouders bij de nieuwe werkgevers. De FIFA neemt al deze documenten mee in het onderzoek alvorens toestemming te verlenen. Zonder deze toestemming kan een speler niet spelen voor zijn nieuwe club in een ander land. De behandeling van de aanvraag door de FIFA neemt minimaal vijf weken in beslag.
Wat is uw reactie op de zorg van de internationale spelersvakbond FIFPro die vreest dat de jacht op de jeugdige talenten zich zal verleggen naar nog jongere spelers die buiten de nieuwe regels vallen? Wat is uw reactie op het voorstel dat clubs voortaan toestemming nodig hebben voor iedere jeugdspeler die ze uit het buitenland halen, om te voorkomen dat men net onder de leeftijdsgrens van (nu) 10 jaar gaat zitten?
Ik sluit niet uit dat de grens verlegd gaat worden naar nog jongere spelers. Immers van spelers jonger dan 10 jaar zal geen internationaal transfercertificaat zijn vereist. We moeten ons echter realiseren dat het dan om erg jonge spelers gaat waarvan het nog moeilijk is te voorspellen of het inderdaad grote talenten zijn en blijven. Desondanks ben ik er met de KNVB voorstander van dat ook voor de spelers jonger dan 10 jaar de goedkeuringsprocedure zou gelden.
Welke mogelijkheden ziet u om samen met betrokken voetbalorganisaties en zo nodig ook uw buitenlandse ambtgenoten te zoeken naar oplossingen om deze vorm van kinderhandel te voorkomen tot en met 18 jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland kan zelfstandig dit probleem niet oplossen. We hebben te maken met het vrij verkeer van personen binnen Europa dat mede van invloed is op de onderhavige aangelegenheid. Immers restricties ten aanzien van dit vrij verkeer (al dan niet in reglementen van de voetbalorganisaties) zullen al snel op gespannen voet staan met de regels inzake het vrij verkeer van personen.
De kosten van asielzoekers |
|
Harm Beertema (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat waren in 2014 de totale kosten van asielzoekers? Kunt u hierbij, naast de reeds bekende kosten voor het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), in ieder geval ook het voor (afgewezen) asielzoekers bestemde deel van de Dienst Terugkeer en Vertrek, van rechtsbijstand en van subsidies meenemen, evenals de kosten die gemoeid zijn met gegeven onderwijs aan asielzoekerskinderen zonder verblijfsrecht?
Hieronder treft u een overzicht van de kosten die de rijksoverheid in 2014 gemaakt heeft ten behoeve van asiel en asielzoekers.
Kosten vanuit VenJ-begroting
De kosten die de IND in 2014 heeft gemaakt voor asiel bedragen circa 197,7 mln. euro.
De kosten die het COA in 2014 naar inschatting heeft gemaakt voor asiel bedragen circa 485 mln. euro. Alle kosten die COA maakt, zijn gerelateerd aan asiel.
De DT&V heeft in 2014 naar inschatting circa 72 mln. euro aan kosten gemaakt. Hierbij gaat het om de kosten van terugkeer en vertrek van alle categorieën vreemdelingen zonder verblijfsrecht. Er vindt geen registratie plaats naar categorieën vreemdelingen.
De Raad voor de Rechtsbijstand meldt dat in 2014 de kosten van toevoegingen in asielzaken 26 mln. euro bedragen.
Verder hebben in 2014 de volgende aan vreemdelingenbeleid gelieerde instellingen een subsidie ontvangen: Vluchtelingenwerk Nederland 6,3 mln. euro, NIDOS circa 23,8 mln. euro en overige organisaties 2014 circa 0,7 mln. euro.
In dit bedrag zitten ook de niet asiel gerelateerde subsidies.
Kosten vanuit OCW-begroting
Alle kinderen in Nederland tussen de 5 en 18 jaar hebben recht op onderwijs en zijn leerplichtig.
Specifieke gegevens over kinderen zonder verblijfsrecht zijn niet beschikbaar en kunnen dan ook niet worden verstrekt. Er zijn wel gegevens beschikbaar over het onderwijs aan asielzoekers. Onderstaand worden deze cijfers gegeven.
In het primair onderwijs worden scholen per schooljaar bekostigd. De onderstaande cijfers hebben betrekking op het schooljaar 2014–2015.
In april 2015 ontvangen ongeveer 2.5001 asielzoekerskinderen in Nederland primair onderwijs. De reguliere bekostiging die scholen voor deze kinderen ontvangen bedraagt per kind circa € 4.250,00. Daarnaast ontvangen scholen voor de meeste asielzoekerskinderen gemiddeld een extra bedrag uit de gewichtenregeling van € 3.300,00 per leerling. De reguliere en de extra bekostiging in het primair onderwijs voor deze kinderen bedraagt circa 18,8 mln. euro.
Daarnaast zijn er in het primair onderwijs drie regelingen voor aanvullende bekostiging van asielzoekerskinderen. In het schooljaar 2014–2015 is er een toename van ongeveer 1.000 asielzoekerskinderen. Dit schooljaar hebben scholen via deze drie aanvullende regelingen voor asielzoekerskinderen circa 4,5 mln. euro ontvangen. Dit brengt de totale kosten van asielzoekerskinderen in het schooljaar 2014–2015 in het primair onderwijs op circa 23,3 mln. euro.
In het voortgezet onderwijs worden scholen per kalenderjaar bekostigd. In 2014 waren er gemiddeld 2.063 asielzoekers in Nederland in de leeftijdscategorie 12 tot 18 jaar. Uitgaand van deze cijfers, ontvingen scholen in 2014 circa 15,5 mln. aan reguliere bekostiging voor deze leerlingen.
Er zijn voor het voortgezet onderwijs – naast de reguliere basisbekostiging – twee regelingen voor aanvullende bekostiging van nieuwkomers van toepassing. Dit zijn de regeling Eerste opvang vreemdelingen en de nieuwkomersregeling. In 2014 hebben scholen via deze regelingen circa 17,5 mln. euro ontvangen. Naast de twee regelingen voor aanvullende bekostiging, is er een opstartregeling voor scholen die voor het eerst les gaan geven aan deze groep kinderen. Hiervoor ontvangt een school eenmalig 16 duizend euro. Vier scholen hebben in 2014 gebruik gemaakt van deze opstartregeling.
Dit brengt de totale kosten van asielzoekers in het voorgezet onderwijs in 2014 op circa 33 mln. euro.
Het bericht dat de JSF faalt bij luchtsteun |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Joint Strike Fighter faalt bij luchtsteun»?1
Zoals al in de voortgangsrapportages is gemeld, doorloopt de F-35 een stapsgewijs ontwikkelingstraject. Van het toestel en de software worden enkele tussenversies ontwikkeld (aangeduid met block nummers) waarmee de operationele capaciteiten van het toestel gefaseerd beschikbaar komen. Dit voorjaar wordt de ontwikkeling van de block 2B software en een beperkt wapenpakket voltooid. Met deze configuratie beschikt het toestel over initiële operationele capaciteiten, waaronder die om luchtsteun aan grondtroepen te bieden. Met het beschikbaar komen van de block 3F configuratie (naar verwachting in 2017) zal de F-35 alle operationele capaciteiten op het vereiste niveau hebben.
In de berichtgeving worden de capaciteiten van de block 2B software op het gebied van luchtsteunverlening vergeleken met de capaciteiten van de A-10. Dat toestel is speciaal ontworpen voor luchtsteun en alleen de Amerikaanse luchtmacht beschikt erover. De A-10 is echter zeer beperkt in staat zich te verdedigen tegen vijandige jachtvliegtuigen en is daarvoor afhankelijk van andere toestellen. In tegenstelling tot de A-10, die alleen voor luchtsteun effectief inzetbaar is, is de F-35 een multirole toestel. Dat wil zeggen dat de F-35 kan worden ingezet in zeer uiteenlopende dreigingsscenario’s en naast luchtsteun ook andere complexe taken kan uitvoeren. De Amerikaanse Director Operational Test & Evaluation, dr. Gilmore, maakte overigens ook duidelijk onderscheid tussen de tijdelijk gebruikte block 2B software en de mogelijkheden van de uiteindelijke block 3F software. De F-35 kan luchtsteun aan grondtroepen geven, maar de uitvoering van die taak zal anders zijn vormgegeven dan grondsteun door een A-10. Dat geldt overigens ook voor luchtsteun met de F-16.
Wat vindt u ervan dat chef testoperaties Michael Gilmore heeft gezegd dat de JSF niet beter presteert dan de A10 Thunderbolt II uit de jaren 70?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de JSF problemen heeft met bepaalde wapens die het vliegtuig (niet) mee kan voeren? Om welke wapens gaat het?
In de block 2B configuratie kan de F-35 een beperkt aantal lucht-grond en lucht-luchtraketten gebruiken. In de block 3F configuratie zal een F-35 over een uitgebreider wapenpakket beschikken waarmee missies effectiever kunnen worden uitgevoerd.
Is het waar dat de JSF problemen heeft met het vliegen bij nacht? Hoe wordt dit probleem veroorzaakt?
De block 2B configuratie is geschikt voor nachtvluchten, maar het toestel kan nog geen complexe nachtmissies uitvoeren. Met de block3F software zal dat wel mogelijk zijn. In die softwareversie zal meer informatie van de sensoren kunnen worden geprojecteerd op het vizier van de vlieger.
Is het waar dat de JSF problemen heeft met het kiezen van het doelwit en de tijd dat het toestel boven een doelwit kan blijven? Hoe wordt dit probleem veroorzaakt?
De F-35 in de block 2B configuratie is in staat om een doelwit te kiezen. Ook hier geldt dat de mogelijkheden met de block3F software uitgebreider zullen zijn. De tijd dat het toestel boven een doelwit kan blijven, wordt bepaald door de beschikbare hoeveelheid brandstof.
Is het waar dat de JSF tegenvalt als het gaat om het geven van luchtsteun aan grondtroepen?
Nee. Voor de Amerikaanse mariniers is de F-35B een grote verbetering ten opzichte van de AV-8B, het type dat wordt vervangen. In vergelijking met een A-10 zijn er verschillen in operationele capaciteiten. Omdat het om twee totaal verschillende toestellen gaat, kan geen goede vergelijking tussen beide toestellen worden gemaakt. Met het beschikbaar komen van de block 3F configuratie (naar verwachting in 2017) zal de F-35 alle operationele capaciteiten op het vereiste niveau hebben.
Deelt u de mening dat deze problemen fundamenteel zijn en dat het nogal onthullend is dat uitgerekend de chef testoperaties deze kritiek levert? Welke conclusie trekt u hieruit?
Nee, deze mening deel ik niet. In tegenstelling tot wat het artikel suggereert, is ons geen brief bekend van dr. Gilmore, de Director Operational Test & Evaluation van het Pentagon. Hij heeft deze uitspraken gedaan tijdens een hoorzitting voor het Amerikaanse Congres op 14 april jl. Op 7 mei jl. heb ik de Kamer een brief gezonden (kenmerk BS2015010378) met in bijlage de tekst van de afgelegde verklaring.
Kan de Kamer beschikken over de brief van Michael Gilmore aan het Amerikaanse Congres?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de exacte gevolgen van deze problemen voor de kosten en het aanschaftraject van de JSF? Leiden deze problemen tot nieuwe vertragingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen gevolgen voor het aanschaftraject van de F-35. De ontwikkeling van de F-35 verloopt stapsgewijs. Gedurende die ontwikkeling komen steeds geavanceerdere technieken en operationele mogelijkheden beschikbaar. De mogelijkheden van block 2B, die nu beschikbaar zijn, worden gevolgd door uitgebreidere operationele mogelijkheden van block 3F. Nederland zal in 2019 de eerste toestellen in een block 3F configuratie afnemen, waarmee eind 2021 een eerste operationele capaciteit beschikbaar komt.
De megabonus voor de topman van Schiphol |
|
Arnold Merkies , Farshad Bashir |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kunt u uitleggen dat de topman van Schiphol dat geheel in handen van de overheid is een astronomische bonus ontvangt?1
Het contract van Jos Nijhuis dateert uit 2008 en is afgesloten in lijn met het toen vigerende beloningsbeleid dat voor de directieleden van Schiphol een variabele beloning van 100% van het vaste salaris toestaat, onderverdeeld in een korte termijn variabele beloning van 47,5% en een lange termijn variabele beloning van 52,5%. Dit heb ik ook gemeld in de beantwoording van de Kamervragen over het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen.2
Vindt u het normaal dat een bonus bijna gelijk is aan het basissalaris van de Schiphol-topman? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind een variabele beloning van 100% van het vaste salaris te hoog. In de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid heb ik aangekondigd dat ik in het beloningsbeleid van alle staatsdeelnemingen wil laten vastleggen dat de variabele beloning van bestuurders maximaal 20% van hun vaste salaris bedraagt. Het nieuwe beloningsbeleid van Schiphol, dat in 2014 is vastgesteld, is in lijn met deze uitgangspunten van het deelnemingenbeleid. In het nieuwe beloningsbeleid van Schiphol geldt dus een maximale variabele beloning van 20%. De contracten van twee van de vier directieleden van Schiphol vallen reeds onder dit beleid.
Hoe staat het salaris van de topman van Schiphol incl. bonus en andere toeslagen in verhouding tot het salaris van de medewerkers die ook elke dag bijdragen aan het succes van de luchthaven?
De AvA heeft de bevoegdheid om het beloningsbeleid voor de directie van Schiphol vast te stellen. De directie van Schiphol, daarop toegezien door de raad van commissarissen, gaat over het loongebouw voor de overige medewerkers van Schiphol.
Binnen het loongebouw van Schiphol, dat wordt opgesteld onder verantwoordelijkheid van de directie en RvC van Schiphol, bedraagt de maximaal te behalen variabele beloning voor senior management 15–20%. Binnen het cao-domein kent Schiphol een collectieve winstdelingsregeling, met een maximale waarde van 12% van het vaste inkomen.
Is het voor een medewerker op Schiphol ook mogelijk om zijn of haar salaris bijna te verdubbelen door een bonus wanneer deze een jaar lang het werk goed uitvoert? Zo nee, waarom geldt dit dan wel voor de Schiphol-topman?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er fors wordt bezuinigd op de beveiliging van Schiphol? Zo ja, hoe past dit dan bij de enorme bonus van de Schiphol-topman?2
Nee, Schiphol stapt volledig over van decentrale beveiliging (aan de gate) naar centrale beveiliging. Als gevolg hiervan verbetert de kwaliteit voor passagiers en wordt het beveiligingsproces efficiënter en effectiever.
In hoeverre deelt u de mening dat het goed zou zijn wanneer de topman afziet van zijn bonus en genoegen zou nemen met de nieuwe norm van maximaal 20% van het salaris?
Het is de bevoegdheid van de aandeelhouder om een beloningsbeleid vast te stellen voor de directie. De raad van commissarissen stelt daarbinnen de bezoldiging van de verschillende directieleden vast. Daarbij hoort ook het vaststellen van de jaarlijkse doelstellingen voor de variabele beloning, de beoordeling of deze doelstellingen zijn gehaald en het op basis daarvan vaststellen van de jaarlijkse variabele beloning. De staat stelt jaarlijks kritische vragen over de vaststelling van de doelstellingen door de RvC en de beoordeling daarvan.
Daarnaast heb ik aan Schiphol laten weten dat ik van mening ben dat de variabele beloning van de CEO van Schiphol in lijn moet worden gebracht met het vigerende beloningsbeleid.
Heeft u acties ondernomen om de Schiphol-topman te laten afzien van zijn forse bonus? Zo ja, wat heeft u hieraan gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Herhaaldelijke censuur bij de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «VU wil lezing genocide-ontkenner verbieden»?1
Ja. Zoals in mijn antwoorden op uw vragen van 21 januari aangegeven, heeft de Vrije Universiteit ruimtes die kunnen worden gebruikt voor externe bijeenkomsten.
De VU heeft ruimte ter beschikking gesteld voor een debat, waarin de verschillende perspectieven van de kwestie van de Armeense genocide zouden worden belicht. De bijeenkomst wordt georganiseerd door de studentenvereniging Anatolia. Kort geleden is echter duidelijk geworden dat het niet meer om een debat gaat, waarin ook andere opvattingen en perspectieven aan de orde komen, maar om een eenzijdige lezing door de Amerikaanse hoogleraar Justin McCarthy.
De VU heeft aangegeven dat de aanvraag daarmee niet langer voldoet aan het protocol «spelregels reserveren onderwijsruimten». Dat protocol sluit bijeenkomsten zonder oogmerk van een debat of open dialoog of bijeenkomsten met propagandadoeleinden voor één partij, uit. De VU heeft mij te kennen gegeven dat in de opzet van deze lezing geen ruimte was voor een debat, danwel open dialoog, en heeft daarom besloten geen ruimte ter beschikking te stellen. In een eerdere opzet, waarbij ook een hoogleraar van de Universiteit Leiden zou deelnemen, was er volgens de VU wel ruimte voor een debat of open dialoog. Nu er slechts ruimte werd gegeven aan één spreker, heeft de VU geoordeeld dat hierdoor geen evenwichtig debat kon ontstaan en op grond daarvan besloten geen ruimte ter beschikking te stellen.
Ter verbreding van het debatperspectief is de VU, samen met studentenvereniging Anatolia, in overleg geweest om tot een oplossing te komen. Die is niet gevonden, het debat zal aanstaande vrijdag niet op de Vrije Universiteit plaatsvinden.
Vindt u dat een lezing over de Armeense Kwestie valt binnen de «bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef», zoals gesteld in de antwoorden op eerdere vragen over censuur bij de VU voor een lezing over Palestina?2 3 Zo nee, waarom niet?
Ik ben groot voorstander van open maatschappelijk debat, juist over belangrijke onderwerpen. Een debat, bijvoorbeeld over de kwestie van de Armeense genocide, kan bijdragen aan de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef.
Deelt u de mening dat een lezing over de Armeense Kwestie valt binnen de vrijheid van meningsuiting, ook wanneer hier kritiek wordt geleverd op de zienswijze waarbij zonder gedegen onderzoek de kwestie als «genocide» bestempeld wordt? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet?
Ja. De vrijheid van meningsuiting en het mogen uiten van kritieken is een belangrijk recht.
Komt met het annuleren van de lezing door druk van «organisaties en mensen van buiten» de academische vrijheid in het geding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft u hiertegen ondernomen?
De Vrije Universiteit heeft mij te kennen gegeven dat de lezing niet is geannuleerd onder druk van organisaties en mensen van buiten.
Hoe beoordeelt u het dreigement van de VU deze lezing te annuleren?
De VU heeft aangegeven de beslissing om geen zaal ter beschikking te stellen niet te hebben genomen om te censureren maar vanwege het niet voldoen aan het criterium uit de eigen «spelregels reserveren onderwijsruimten». Overwegingen van «censuur» zijn daarbij niet aan de orde. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Gaat u het bestuur van de VU aanspreken op het censureren van deze lezing op de VRIJE Universiteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Voert de VU een beleid op zogeheten «eenzijdige» lezingen? Zo ja, waar staat dit? Zo nee, waarom wordt in deze kwestie de «eenzijdigheid» opgevoerd als argument om de lezing te verbieden?
Ja, de VU kent richtlijnen voor het ter beschikking stellen van ruimtes ten behoeve van debatten en lezingen. Dit protocol is openbaar en voor iedereen toegankelijk op internet. In dit protocol is een aantal heldere criteria geformuleerd aan de hand waarvan toetsing van de onderhavige aanvrage heeft plaatsgevonden.4 Zie ook mijn antwoord op vraag 1, 5 en 6.
Kan de bijeenkomst – naar voorbeeld van de VU International Day 2014 – doorgang vinden met de mogelijkheid tot het stellen van kritische vragen aan de Amerikaanse professor Justin McCarthy?
Over de vormgeving van de bijeenkomst is afgelopen dagen overleg geweest tussen de organisatoren en de VU. Daaruit is inmiddels gebleken dat er geen oplossing is gevonden en het debat aanstaande vrijdag niet zal doorgaan.
Bent u bereid om -gezien het ontstane patroon van weigeringen vanuit de VU- met de studentenvereniging Anatolia en het bestuur van de VU in overleg te treden om de lezing alsnog plaats te laten vinden? Zo nee, waarom niet?
Ik acht dit een zaak van de universiteit en de studentenvereniging zelf. De VU heeft mij aangegeven steeds bereid te zijn geweest om – samen met Anatolia – te komen tot een binnen de voorwaarden van het genoemde protocol passende bijeenkomst.
Als u de vrijheid van meningsuiting en het mogen uiten van kritiek zeker in de academische wereld een belangrijk recht vindt, gaat u zich dan hard maken om dit patroon van weigeringen van de VU te doorbreken?
De VU hanteert in onderhavige gevallen een principiële, open en breed gedragen set van spelregels, die garanties moet bieden voor een open debat, dat in vrijheid kan worden gevoerd. Er is voor mij geen reden om te twijfelen aan de zuiverheid van die uitgangspunten, noch aan de zorgvuldigheid, waarmee die uitgangspunten door de VU in de praktijk worden gebracht. Ik zie dan ook geen aanleiding om hierover met de VU in overleg te treden.