De gemeentelijke plannen om wietteelt te reguleren en andere vragen ten aanzien van het Nederlands drugsbeleid |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van het aantal grote vangsten van XTC en andere synthetische drugs aan de grens, bedoeld om Nederland te verlaten, voor de jaren 2013 en 2014, en zover bekend 2015 met daarbij om hoeveel kilo het in totaal per type product ging? Kunt u daarnaast een overzicht geven van het aantal grote vangsten van hasj en wiet aan de grens, bedoeld om Nederland te verlaten, voor de jaren 2013 en 2014, en zover bekend 2015 met daarbij om hoeveel kilo het in totaal per type product ging?
Bij inbeslagnames van partijen drugs binnen Nederland is niet duidelijk of deze bedoeld zijn voor binnenlandse consumpties of de export. Bovendien zijn er binnen de Europese Unie geen grenscontroles en worden er aan de Nederlandse buitengrenzen dus doorgaans geen smokkelwaren onderschept. Als er in het buitenland partijen Nederlandse soft- of harddrugs worden aangetroffen en inbeslaggenomen, gebeurt dat door buitenlandse opsporingsdiensten. Van deze vangsten zijn ons geen overzichten bekend. In de Criminaliteitsbeeldanalyse Georganiseerde Hennepteelt 2012 (p. 37–39) van de Nationale Politie wordt een aantal onderzoeken genoemd, waarbij criminele samenwerkingsverbanden hennep naar het buitenland exporteerden (waaronder Duitsland en het Verenigd Koninkrijk). Het gaat in deze onderzoeken om partijen met een orde van grootte van honderden tot duizend kilo per week.
Kunt u een overzicht geven van de import van hasj en wiet naar Nederland en van de import van harddrugs naar Nederland voor de jaren 2013, 2014 en voor zover bekend 2015?
De import van soft- en harddrugs betreft een illegale markt, die zich in het verborgene afspeelt. Hiervan zijn geen overzichten beschikbaar.
Kunt u aangeven hoe hoog de jaarlijkse kosten waren van het aftappen van water en elektriciteit ten behoeve van de illegale wietteelt?
Deze cijfers worden door de overheid niet bijgehouden. Volgens cijfers van Netbeheer Nederland werd in 2014 voor ca. 147 miljoen kWh aan stroom illegaal afgetapt voor de hennepteelt. De marktwaarde van deze gestolen energie bedraagt tegen de 200 miljoen euro. Hiervan is 70 miljoen euro het nettoverlies van de netbeheerders. In de overige 130 miljoen euro zit onder meer misgelopen BTW en energiebelastingen. 1
Kunt u aangeven hoeveel een gemiddelde Nederlandse coffeeshop momenteel op jaarbasis omzet?
Zoals vermeld in antwoorden op Kamervragen aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Veiligheid en Justitie, die op 27 augustus 2013 aan de Kamer zijn verstuurd (Kamervragen 2012/2013, 3035), houdt de Belastingdienst omzetcijfers niet per branche bij en kennen de coffeeshops daarnaast geen aparte branchecode. Hierdoor is het niet mogelijk op geautomatiseerde wijze gegeven over de totale omzet of inkoop te genereren (en dus ook geen gemiddelde). Ook in het onderzoek «De export van in Nederland geteelde cannabis» (pagina 114–115), dat op 16 december 2014 aan uw Kamer is gezonden (Kamerstukken 24 077, nr. 339), is getracht op grond van gegevens van de Belastingdienst de omzet van coffeeshops te berekenen. Dit bleek andermaal niet mogelijk.
Kunt u een overzicht geven van de meest dodelijke en verslavende middelen, met inbegrip van zowel verboden als legale middelen, gerangschikt op volgorde van gevaar voor de gezondheid?
In 2009 heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onderzoek gedaan naar de onderlinge (relatieve) schadelijkheid van 19 stoffen. In «Ranking van drugs» werd de schadelijkheid van de stoffen beoordeeld in drie categorieën; de acute toxiciteit en chronische toxiciteit, de verslavingspotentie en de sociale schade2. Hieruit bleek dat crack en heroïne samen met alcohol en tabak relatief gezien als het meest schadelijk werden beoordeeld. Khat, paddo’s en LSD bleken ten opzichte van de andere stoffen lager te scoren. Cannabis en ecstasy vallen in de middencategorie qua schadelijkheid op individueel niveau. Deze scores zijn iets hoger wanneer naar de schadelijkheid voor de gehele bevolking wordt gekeken.
Op Europees niveau is onlangs een vergelijkbaar onderzoek gedaan3. Dit onderzoek liet grotendeels hetzelfde beeld zien als het onderzoek van het RIVM. Alcohol, heroïne, crack en cocaïne werden door Europese experts ten opzichte van andere middelen als meest schadelijk beoordeeld. Paddo’s, de pijnstiller buprenorfine en LSD scoorden in dit onderzoek het laagste. Middelen zoals khat, ecstasy en cannabis vielen in de middencategorie. Ook in dit onderzoek werd zowel naar de schade voor de gezondheid als de sociale schade voor het individu en de maatschappij gekeken.
Hoeveel illegale stokerijen van alcoholische dranken zijn er de afgelopen jaren opgerold?
Volgens informatie van de douane zijn er de afgelopen jaren geen illegale stokerijen opgerold.4
Hoe weegt u het feit dat de meerderheid van de Nederlandse bevolking voorstander is van gereguleerde wietteelt? (Zie bijvoorbeeld onderzoek EénVandaag)1
Ik ben bekend met deze peiling. Voor het kabinetsbeleid met betrekking tot de hennepteelt bestaat een meerderheid in de Eerste en Tweede Kamer. Dit is laatstelijk nog gebleken bij de stemming over de motie-Oskam over experimenten met gereguleerde wietteelt (Kamerstuk 29 911, nr. 104) op 17 mei 2015.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbank in Groningen d.d. 16 oktober 20142, waarin door de strafrechter aan twee telers uit Bierum geen straf werd opgelegd, hoewel zij wel schuldig werden geacht aan de illegale teelt, omdat zij hierbij alle waarborgen in acht hebben genomen die van hen zou mogen worden verwacht? Kunt u reageren op de uitlating van de rechtbank dat «aangezien de verkoop van softdrugs uit coffeeshops nu eenmaal gedoogd wordt, dit ook impliceert dat de coffeeshops bevoorraad worden en mitsdien dat ten behoeve van die aanvoer, ook geteeld wordt, maar het beleid zich niet uitlaat over de vraag hoe die bevoorrading dan plaats moet vinden»?
Het Openbaar Ministerie is tegen de uitspraak van de rechtbank in Groningen in beroep gegaan. Aangezien deze zaak nog onder de rechter is, zal ik hierover geen uitspraken doen.
Kunt u alle bovenstaande vragen separaat beantwoorden?
Ja.
De asbestbrand in Wateringen |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de aanhoudende ongerustheid rond de afhandeling van de asbestbrand in Wateringen?1
Ja, het nieuwsbericht is mij bekend.
Bent u, indachtig het feit dat mensen nu naar individuele oplossingen gaan zoeken terwijl een collectieve oplossing noodzakelijk is en bewoners ook verschillende inboedelverzekeringen hebben waarvan de één wel en de ander geen calamiteiten van deze omvang dekt, bereid al uw invloed aan te wenden richting provincie Zuid-Holland en gemeente Westland om in elk geval op korte termijn nog een zeer grondige sanering te laten uitvoeren, opdat bewoners (waarvan zeker die met kinderen) met een enigszins gerust hart buiten kunnen zitten deze zomer?
Naar aanleiding van de gestelde vragen is inmiddels schriftelijk aan de provincie Zuid-Holland aangegeven dat het van belang is dat het vertrouwen van de burger in de leefomgeving hersteld wordt. De provincie Zuid-Holland is reeds een onderzoek in het kader van het interbestuurlijk toezicht is gestart. Hiervoor volgt de provincie het algemeen beleidskader in de plaatsstelling bij taakverwaarlozing (Kamerstukken II, 323 89, nr. 85). In het beleidskader staat een bestuurlijke interventieladder beschreven. In fase 2 vraagt de toezichthouder gegevens op bij de gemeente en valideert deze. In deze fase verkeert het onderzoek van de provincie nu.
De provincie zal het onderzoek zo snel mogelijk afronden en dan eventueel nodige vervolgstappen ondernemen.
Het boetebeleid dat gemeenten hanteren middels de buitengewoon opsporingsambtenaren, en over het overnemen van een parkeerkaartje |
|
Martijn van Helvert (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Achter elke boom een boa: boetebeleid gemeente chaos»?1
De inzet van handhavers bij de aanpak van overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden betreft een lokale afweging, waarbij het lokale veiligheidsbeleid een belangrijk uitgangspunt vormt. Over de uitvoering van het lokale veiligheidsbeleid, o.a. prioritering en afspraken over capaciteit, worden in de lokale gezagsdriehoek afspraken gemaakt. Gelet op de lokale omstandigheden en verschillen in de aard en omvang van overlast is er geen noodzaak tot (landelijke) eenheid in overheidsoptreden bij de aanpak van lokale overlast. Handhaving van de openbare orde en toezicht op de leefbaarheid is een lokale aangelegenheid en een logisch gevolg is dan dat er lokale verschillen in handhaving voorkomen.
Hoe beoordeelt u het verschil in willekeur zoals beschreven door de heer Timmer, expert publieke veiligheid van de Vrije Universiteit Amsterdam, enerzijds alsmede de opvatting van de woordvoerder van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) anderzijds dat het geen enkel probleem is dat het lokale boetebeleid voor buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) verschilt?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u evenals de VNG dat gemeenten in de toekomst nog meer boetes zouden moeten mogen innen door boa's, waaronder, zoals door burgemeester Van der Laan voorgesteld, boetes voor door rood rijden en fietsen zonder licht?
Ik kan niet reageren op berichten over plannen van de VNG ten aanzien van de handhaving door boa’s, omdat ik die plannen nog niet ken. De door burgemeester Van der Laan genoemde voorstellen heeft mijn ambtsvoorganger het afgelopen najaar afgewogen in de beoordelingsronde van uitbreidingsverzoeken van bevoegdheden in het domein openbare ruimte. Hij heeft vervolgens geoordeeld dat deze niet voldoen aan het leefbaarheidscriterium, waaraan verzoeken om uitbreiding moeten voldoen (zie brief van 1 april 2014, Kamerstukken II, 28 684 nr. 402) zodat deze bevoegdheden dan ook niet zijn toegekend.
De kern van het stelsel van toezicht en handhaving in de openbare ruimte is dat er sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid van gemeenten en politie. Gemeenten zorgen met gemeentelijke boa’s voor ogen en oren op straat en kunnen daar ingrijpen waar «de leefbaarheid» wordt aangetast door overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden. De politie is primair aan zet wanneer het gaat om het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Het is dus niet zo dat gemeenten taken van de politie gaan overnemen, maar dat ze complementair aan elkaar zijn. Een dergelijke ontwikkeling zou ik ook niet toejuichen, omdat het risico bestaat van vermenging van bevoegdheden en verantwoordelijkheden en daarmee onduidelijkheid voor het publiek (Kamerstuk 28 684, nr. 387).
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat boa's in hun boetebevoegdheid steeds meer taken van de politie overnemen? Kunt u aangeven welke risico’s verbonden zijn aan deze mogelijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u voorts kennisgenomen van een uitspraak van de rechtbank Arnhem waarin de overname van een parkeerkaartje niet werd toegestaan?2
Ja, de Minister van BZK heeft hierover reeds vragen beantwoord, onder meer van de heer van Helvert. U refereert aan deze beantwoording bij vraag 7.
Op welke wijze zou (in technische) zin de fiscale wetgeving aangepast kunnen worden waardoor de parkeerbelasting en de naheffingsaanslag zodanig veranderen dat voortaan het overnemen van een parkeerkaartje wel mogelijk is voor burgers?3 Bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid een wettelijk uitzondering maken, dan wel gemeenten via de VNG aan te sporen een gedoogbeleid te voeren, ten aanzien van het overnemen van een parkeerkaartje? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is het betalen voor parkeren op gemeentelijke parkeerplaatsen gefiscaliseerd. Daardoor dient de belastingplichtige (degene die zijn motorrijtuig parkeert) voor ieder belastbaar feit (te weten het parkeren van een motorvoertuig voor een bepaalde tijd op een bepaalde plaats) afzonderlijk parkeerbelasting te betalen. Belastbare feiten (of elementen daarvan, zoals de resterende parkeertijd) zijn niet overdraagbaar. Hetzelfde geldt voor het parkeerkaartje, dat alleen een bewijsstuk is van de betaalde parkeerbelasting voor dat individueel belastbare feit. Wijziging van de fiscale wetgeving zou een breuk betekenen met het algemene principe van belastingheffing dat een belastingplichtige voor ieder belastbaar feit belasting verschuldigd is. De precedentwerking die daarvan kan uitgaan, acht ik onwenselijk.
Kunt bij de VNG, de rechtspraak en eventueel andere relevante partners inventariseren of vaker klachten zijn binnenkomen over een bestuurlijke boete die is opgelegd wegens het overnemen van een parkeerkaartje, aangezien u heeft aangegeven op basis van één casus de geldende regelgeving op dit punt niet te willen veranderen?4
Voor het overnemen van een parkeerkaartje wordt geen bestuurlijke boete opgelegd maar een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Het niet betalen van parkeerbelasting is een fiscaal feit en wordt via het fiscale traject nageheven. Inventariseren of vaker klachten zijn binnengekomen over een bestuurlijke boete vanwege het overnemen van een parkeerkaartje is daarom niet mogelijk.
Kunt u de VNG verzoeken om te inventariseren hoeveel en welke gemeenten een systeem hebben waarin alleen de geparkeerde tijd wordt afgerekend en hoeveel gemeenten voornemens zijn een dergelijk systeem in te stellen en binnen welk tijdspad dat zal gebeuren?
Wanneer iemand op straat parkeert en betaalt bij een parkeermeter, wordt altijd vooraf betaald en moet dus een inschatting worden gemaakt van de tijd dat men wil parkeren. Het precies afrekenen van de werkelijk geparkeerde tijd is dan niet mogelijk. Alleen als er via een applicatie op de mobiele telefoon wordt betaald voor het parkeren wordt afgerekend over de werkelijke parkeerduur. Dat kan inmiddels in een groot aantal gemeenten. In 2014 hieven 155 gemeenten parkeerbelasting5. Waar in 2014 nog in 123 gemeenten kon worden betaald via de mobiele telefoon6, zijn dit inmiddels 130 gemeenten7.
Kunt u aangeven of uiteindelijk alle gemeenten dit systeem zullen voeren of dat er ook gemeenten zijn die het systeem niet willen wijzigen waarin een vastgestelde tijdseenheid de kosten bepaalt? Indien dat laatste het geval is, wat is daarvan de reden?
Mogelijk zal binnen afzienbare termijn in alle gemeenten die parkeerbelasting heffen een dergelijk systeem via de mobiele applicatie worden ingevoerd. Daarnaast worden op steeds meer parkeerautomaten kleinere tijd- of valuta-eenheden gebruikt. Het staat gemeenten binnen de wettelijke kaders echter vrij de wijze van afrekenen van gebruikte parkeertijd middels parkeerbelasting te bepalen.
ZZP-piloten naar aanleiding van de beantwoording van eerdere vragen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Op basis waarvan wordt de conclusie getrokken dat de ZZP-constructie niet op grote schaal wordt gebruikt door Nederlandse maatschappijen, als er geen exacte gegevens beschikbaar zijn over hoeveel ZZP-piloten bij Nederlandse maatschappijen vliegen?1
Er is ambtelijk contact geweest tussen mijn ministerie en een aantal Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en de Vereniging van Nederlandse Verkeersvliegers (VNV). In die contacten is door de partijen aangegeven dat, hoewel er geen exacte gegevens voorhanden zijn, het algemene beeld is dat ZZP contracten niet op grote schaal wordt gebruikt door Nederlandse luchtvaartmaatschappijen.
Op welke wijze kan wel inzicht verkregen worden in de omvang van het aantal ZZP-piloten dat in dienst is bij Nederlandse maatschappijen en wilt u dat achterhalen?
Voor inzicht in de exacte omvang van het aantal ZZP-contracten bij de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen moeten gegevens worden opgevraagd bij de luchtvaartmaatschappijen zelf. Voordat deze gegevens worden opgevraagd, moet echter duidelijk zijn wat het doel is van deze opvraag en of dit doel niet op een andere manier kan worden bereikt. Het streven van dit kabinet is immers om de lasten van bedrijven zoveel mogelijk te beperken.
Wilt u de zorgen omtrent het gebruik van ZZP-constructies ten aanzien van piloten voorleggen aan het Europese Agentschap voor de Veiligheid van de Luchtvaart (EASA)?
De zorgen omtrent het gebruik van ZZP-contracten zijn bekend bij EASA. EASA heeft een speciale werkgroep ingericht die een inventarisatie heeft gemaakt van de mogelijke veiligheidsrisico’s van deze contracten. Uit de nu beschikbare data is geconstateerd dat er geen sprake is van een veiligheidsprobleem. De recente Europese verordening betreffende het verplicht melden van voorvallen (EU 376/2014) maakt gedegen monitoring van de ontwikkelingen mogelijk omdat alle veiligheidsproblemen nu anoniem moeten worden gemeld. In het zogenaamde het European Aviation Safety Plan (EASp) zal nader worden aandacht worden besteed aan hoe aan deze gedegen monitoring invulling kan worden gegeven. De EASA werkgroep, waar ook Nederland zitting in heeft, zal hier dit proces verder volgen.
Deelt u de gedachte dat dergelijke arbeidsrelaties niet zouden moeten voorkomen, zeker niet in een branche waarbij piloten de verantwoording dragen voor de veiligheid van passagiers?
Een ZZP-contract op zich zelf hoeft geen onwenselijke arbeidsrelatie op te leveren of druk te leggen op een piloot waardoor deze niet meer in staat is om de verantwoording te dragen voor de veiligheid van passagiers. Zoals in mijn eerdere brief is aangegeven zijn er harde eisen die aan het verkrijgen en behouden van een vliegbrevet worden gesteld. Deze vormen de garantie dat alleen competente piloten verantwoordelijkheid in een vliegtuig krijgen. Dit systeem is een van de hoekstenen waardoor luchtvaart zo veilig is. De ZZP-contracten hebben, zoals hierboven is toegelicht, reeds de aandacht van EASA en de eventuele gevolgen voor veiligheidsrisico’s wordt nauwlettend in de gaten gehouden.
Ik vind het belangrijk om de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt voor piloten goed in de gaten te houden. In het AO luchtvaart van 4 juni jl heb ik u toegezegd om met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in overleg te treden over de positie van net afgestudeerde piloten op de arbeidsmarkt. In dit overleg zal daarom ook worden gesproken over de ontwikkelingen met ZZP-contracten en de gevolgen die dit kan hebben voor de omstandigheden waaronder een piloot zijn werk moet doen.
Deelt u de visie dat ZZP-piloten die in het nauw gedreven zijn om hun brevet up to date te houden, geen goede basis vormen voor een veilige vlucht?
In algemene zin geldt dat er een bedrijfscultuur moet zijn waarbij een piloot op een goede wijze zijn werk kan doen en zich niet «in het nauw gedreven» voelt. Dit geldt ongeacht of er sprake is van een ZZP-contract of een andere vorm van arbeidscontract.
Welke acties kunt en wilt u ondernemen om de EASA ertoe te bewegen dit onmogelijk te maken?
Zoals hierboven is aangegeven hebben de ZZP-contracten al de aandacht van EASA. Zolang er geen causaal is aangetoond tussen veiligheid en deze vorm arbeidscontacten zie ik geen reden om aan EASA te vragen dit soort contracten voor piloten onmogelijk te maken.
Hoeveel vliegtuigen vlogen afgelopen jaar en vliegen op dit moment boven Nederland met piloten die met dergelijke ongewenste constructies in de cockpit zitten?
Om antwoord op uw vraag te kunnen geven zouden gegevens verzameld moeten worden over alle luchtvaartmaatschappijen die over Nederland vliegen en de precieze inzet van hun piloten per vlucht en de contractvorm waaronder zij werkzaam zijn. Over deze gegevens beschik ik niet.
Het afkopen van een bestuurder voor negen ton door een openbaar lichaam van waterschappen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Negen ton voor ex-baas Hefpunt»?1
Ja.
Binnen welke taak van de deelnemende waterschappen en het opgerichte openbaar lichaam valt deze afkoopsom?
Het afkopen van een bestuurder is, vanzelfsprekend, geen taak van een waterschap of een door waterschappen ingesteld openbaar lichaam. In boekhoudkundige zin zijn de kosten die samenhangen met deze vertrekregeling aan te merken als apparaatskosten van de heffing en invordering van waterschapsbelastingen.
Hoe verhoudt, volgens u, het gunnen van deze afkoopsom zich tot de letter en de geest van de Wet normering topinkomens daar Hefpunt zich nadrukkelijk op die wet beroept?
Uit voorlopig onderzoek is gebleken dat er geen sprake is geweest van een afkoopsom die ineens is uitbetaald. Wel heeft Hefpunt een voorziening getroffen van € 905.000 in verband met het vertrek van de directeur. Dit bedrag bestaat uit verschillende componenten (loondoorbetaling tijdens herplaatsingstermijn, aanvullende uitkering, aansluitende uitkering en uitkering wegens beëindiging dienstverband) zoals bedoeld in de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. Ik laat momenteel door de met het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens (WNT) belaste Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie nader onderzoeken of al deze componenten terecht en op de juiste grondslag zijn toegekend en zal de Kamer informeren zodra dit onderzoek is afgerond.
Hoe zijn het algemeen bestuur en de deelnemers aan dit bij gemeenschappelijke regeling opgerichte openbaar lichaam betrokken bij de besluitvorming die tot deze afkoopsom leidde? Acht u dat vanuit democratisch oogpunt voldoende? Kunt u daarbij meenemen dat een van de fracties, Lagere Lasten Burger, zich niet goed geïnformeerd voelt?
Het dagelijks bestuur van Hefpunt heeft blijkens voorlopig onderzoek in december 2013 besloten om de directeur op non-actief te stellen, en in maart 2014 heeft het algemeen bestuur, op voorstel van het dagelijks bestuur, de directeur van zijn functie ontheven. Zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur van Hefpunt bestaan uit bestuurders van de drie betrokken waterschappen. De Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft voor dat in de gemeenschappelijke regeling afspraken gemaakt moeten worden over de wijze waarop informatie aan de deelnemers verstrekt wordt. Vanuit democratisch oogpunt acht ik deze bestuurlijke inrichting voldoende.
Lagere Lasten Burger is een fractie van het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland. Het is mij niet bekend wanneer het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland door zijn vertegenwoordiging in het bestuur van Hefpunt is geïnformeerd over de getroffen vertrekregeling.
Wat zegt het volgens u over de bestuursstructuur van openbare lichamen en hun houding ten aanzien van een open overheid wanneer afkoopsommen van deze omvang een jaar lang «geheim» gehouden kunnen worden?
Het deel van de totale voorziening dat betrekking had op 2014 is door Hefpunt verantwoord in de WNT-verantwoording die onderdeel uitmaakt van de jaarrekening, en bevat alle wettelijk vereiste gegevens. Het resterende deel van de voorziening (bedoeld voor 2015 e.v.) is separaat opgenomen en toegelicht in de jaarrekening. De WNT voorziet in verplichte openbaarmaking van de bezoldigingsgegevens en ontslagvergoedingen in de jaarstukken – die na afloop van het boekjaar worden opgesteld. Deze openbaarmakingsplicht is naar haar aard dus achteraf, na afloop van het desbetreffende jaar. Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van ontduiking of ontwijking van de rapportageplicht.
Zijn u andere gevallen bekend van afkoopsommen van bestuurders bij gemeenschappelijke regelingen die, of van soortgelijke omvang zijn, of ook enige tijd geheim gehouden zijn? Indien zo, welke gevallen betreft dat en ziet u reden deze nader te onderzoeken?
De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie houdt structureel gericht toezicht op de naleving van de WNT door, onder andere, gemeenschappelijke regelingen en streeft ernaar dergelijke zaken aan het licht te brengen. Van alle formele handhavingszaken die daaruit voortvloeien, doe ik jaarlijks verslag in de WNT-jaarrapportage. In de WNT-jaarrapportage 2013 is in § 4.2 een overzicht van de handhavingsmaatregelen m.b.t. het jaar 2013 opgenomen, waarvan enkele betrekking hadden op gemeenschappelijke regelingen. Op dit moment is er sprake van één handhavingszaak bij een gemeenschappelijke regeling die betrekking heeft op een afkoopsom, te weten bij de Gemeenschappelijke regeling Atlant Groep. De handhaving in de desbetreffende zaak is thans aangehouden in afwachting van een definitieve uitspraak in hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep. In de WNT-jaarraportage 2014 die ik in december 2015 aan de Kamer zal zenden, zal ik verslag doen van de alle handhavingsactiviteiten m.b.t. het jaar 2014.
Ziet u reden om het democratisch gehalte en de transparantie van de besluitvorming binnen gemeenschappelijke regelingen te versterken?
De Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) is recent gewijzigd, onder andere met het oog op de versterking van de controlerende positie van de gemeenteraad en het algemeen bestuur. Deze wijziging van de Wgr kan gedeeltelijk geplaatst worden in het licht van de geuite kritiek op de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen. De wet voorziet nu in voldoende democratische controle en transparantie. Deze casus geeft mij geen aanleiding om de bestuurlijke inrichting van gemeenschappelijke regelingen te heroverwegen. Momenteel werkt de Raad voor het openbaar bestuur aan een advies over de democratische legitimiteit van samenwerkingsverbanden. Dit advies zal voor mij naar verwachting een belangrijke bijdrage kunnen leveren voor het verder versterken van de democratische legitimiteit van samenwerking.
Het bericht dat een oud-directeur van een belastingkantoor voor waterschappen bijna 9 ton als afkoopsom heeft gekregen |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Falende directeur Hefpunt kreeg afkoopsom 9 ton»?1
Ja.
Is het waar dat een oud-directeur van belastingkantoor het Hefpunt tot zijn pensioengerechtigde leeftijd jaarlijks 82.000 à 90.000 euro van het Hefpunt kan blijven ontvangen, en dat dat in totaal tot een bedrag van meer dan 900.000 euro kan oplopen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de vragen van het lid Smaling (SP), ingezonden 3 juni 2015 (vraagnummer 2015Z10155).
Wanneer hebben de onderhandelingen over de ontslagvergoeding plaatsgevonden?
Volgens de mij thans ter beschikking staande informatie vonden de onderhandelingen plaats in januari en februari 2014. De toelaatbaarheid van de vertrekregeling en de wijze waarop beide partijen de op hen rustende verplichting tot het zoeken van andere passende werkzaamheden nakomen, is nog onderwerp van onderzoek. Als het onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk in strijd is met WNT, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. Ik zal u over de uitkomsten van het nader onderzoek nader berichten.
Maakt het in verband met de overgangsregeling en inwerkingtreding van de Wet normering topinkomens (WNT) uit of die onderhandelingen voor november 2011, voor januari 2013, dan wel na januari 2013 hebben plaatsgevonden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Stond er in het contract met bovengenoemde persoon daadwerkelijk dat hij na ontslag recht had op de bovengenoemde bedragen? Zo ja, wanneer zijn deze afspraken gemaakt? Zo nee, op grond waarvan worden deze bedragen dan wel uitgekeerd en hoe verhoudt zich dat tot de WNT?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de genoemde persoon op basis van de afspraken met Hefpunt een sollicitatieplicht? Zo ja, hoe wordt die gehandhaafd? Zo nee, betekent dat dan dat de genoemde persoon tot zijn pensioengerechtigde leeftijd geen inspanningen voor het vinden van ander werk hoeft te leveren?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u geen inzage hebt in het contract of afspraken tussen het Hefpunt en de bovengenoemde persoon, hoe is het dan mogelijk om te controleren of ontslagregelingen en dergelijke in het kader van de WNT zijn toegestaan?
De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie is belast met het toezicht op de naleving van de WNT en heeft inzage in het contract en heeft verder toegang tot alle overige informatie die benodigd is voor het onderzoek.
Is het waar dat de genoemde ontslagregeling een tijd lang willens en weten buiten de publiciteit is gehouden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de gewenste en verplichte transparantie rondom topinkomens? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie het antwoord op vraag 6 van de hiervoor bedoelde vragen van het lid Smaling (SP). Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van ontduiking of ontwijking van de rapportageplicht.
Deelt u de mening dat indien de ontslagvergoeding van een aard en omvang is zoals in het artikel staat, dat dat wel heel ver afligt van de intentie van de WNT om topinkomens en ontslagregelingen in de (semi-)publieke sector te normaliseren? Zo ja, waarom deelt u deze mening en welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Ik wil niet vooruitlopen op de afronding van het onderzoek, waarin ook ruimte moet zijn voor hoor en wederhoor. Zodra het onderzoek is afgerond zal ik u berichten over mijn conclusies en mijn oordeel geven over deze vertrekregeling.
De oproep van de Turkse president Erdogan om Jeruzalem te veroveren |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de toespraak van de Turkse president Erdogan waarin hij oproept tot verovering van Jeruzalem om daar de islamitische vlag te hijsen?1 Wat is uw oordeel over deze uitlatingen, mede in het licht van het feit dat Turkije lid is van de NAVO en kandidaat-lidstaat van de EU?
Ja. Nederland vindt deze uitspraken ongepast.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat het beleid van de Turkse president Erdogan steeds meer versmolten raakt met een uitgesproken islamitische agenda, met alle consequenties van dien voor de persvrijheid, godsdienstvrijheid, vrijheid van vereniging, de opstelling tegenover Israël, de Joden, etc.?
President Erdoğan heeft deze en ook andere uitspraken gedaan in de verkiezingsstrijd op weg naar de parlementaire verkiezingen van 7 juni. Hij heeft zich daarmee gericht op zijn veelal religieus-conservatieve achterban die de ruggengraat vormen van zijn partij. Dit neemt niet weg dat deze uitspraken niet passen.
Wat zegt het naar uw mening over het religieus-culturele klimaat in Turkije als president Erdogan met dergelijke opruiende toespraken de verkiezingen meent te kunnen winnen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inmiddels uw afkeuring uitgesproken over deze kwalijke uitlatingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Turkse regering is zeer wel bekend met de opvattingen van Nederland en de Europese partners over dergelijke uitspraken. Deze zijn al eerder gewisseld in contacten met de Turkse regering en via uitspraken van de HV.
Bent u van mening dat dergelijke uitlatingen – van de president van een NAVO-land en van een kandidaat-lidstaat van de EU – niet zonder consequenties kunnen blijven? Welke consequenties verbindt u hieraan, mede gelet op het feit dat deze uitspraken bepaald niet leiden tot bevordering van het Midden-Oosten vredesproces?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te bevorderen dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije volledig worden gestopt, in ieder geval tot het moment waarop president Erdogan zich royaal heeft verontschuldigd jegens Israël – een bevriende natie voor Nederland – voor zijn ongepaste uitspraken?
Nee. Het kabinet kiest voor een geloofwaardig toetredingsproces dat vasthoudt aan strenge toetredingsvoorwaarden. Deze benadering biedt de beste gelegenheid Turkije aan te spreken en hervormingen te bevorderen op het terrein van de rechtstatelijkheid, specifiek op de terreinen van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Zie verder ook mijn antwoorden op vragen 4 en 5.
De oproep van Turkse president Erdogan tot de verovering van Jeruzalem |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Erdogan roept op tot verovering Jeruzalem»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u Erdogan’s openlijke oproep tot het hijsen van de islamitische vlag boven de Israëlische hoofdstad Jeruzalem?
Nederland vindt dat deze en andere uitspraken niet passen.
Deelt u de mening dat Erdogan’s islamitisch-imperialistische ambities een bedreiging vormen voor democratische rechtsstaten? Zo neen, waarom niet?
President Erdoğan heeft deze en ook andere niet passende uitspraken gedaan in de verkiezingsstrijd op weg naar de parlementaire verkiezingen van 7 juni. Deze uitspraken dragen niet bij aan normalisering van de betrekkingen tussen Turkije en President Erdoğan heeft deze en ook andere niet passende uitspraken gedaan in de verkiezingsstrijd op weg naar de parlementaire verkiezingen van 7 juni. Deze uitspraken dragen niet bij aan een normalisering van de betrekkingen tussen Turkije en Israël, die goed zou zijn voor beide landen en voor de hele regio.
Deze en andere uitspraken passen niet bij een land dat zich gecommitteerd heeft aan Europese waarden en standaarden. Het geeft ook de grote uitdagingen weer die resteren op het gebied van de rechtsstatelijkheid in Turkije, zoals onder meer op de door u aangehaalde terreinen van vrijheid van meningsuiting en persvrijheid die meer en meer in het gedrang zijn gekomen onder de huidige regering. Het kabinet blijft daarom kiezen voor hetzelfde beleid ten opzichte van Turkije, met een geloofwaardig EU-toetredingsproces dat vasthoudt aan strenge toetredingsvoorwaarden. Deze benadering biedt de beste gelegenheid Turkije kritisch aan te spreken en hervormingen te bevorderen op het terrein van de rechstatelijkheid, specifiek op de terreinen van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting.
Deelt u de mening dat islamitische verovering van Jeruzalem een ramp zou zijn voor de Westerse beschaving? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze absurde uitspraken de vrede verder weg brengen dan ooit doordat Erdogan olie op het vuur van Palestijnse terroristen gooit? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verandert de Nederlandse opstelling jegens Turkije, nu wederom blijkt dat Erdogan opjut tegen Israël en de Joodse bevolking?
Zie antwoord vraag 3.
De inzet van clustermunitie in Jemen |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht ««Lukrake luchtaanvallen in Jemen»»?1
Ja.
Kunt u de bevindingen van Human Rights Watch bevestigen dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië clustermunitie inzet in Jemen? Welke informatie heeft u hierover?
Het kabinet kan de bevindingen van Human Rights Watch niet bevestigen. Navraag in Geneve, Riyadh en bij Europese partners heeft geen bevestiging hiervan opgeleverd. Het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten doet op dit moment onderzoek naar deze kwestie. Indien bevindingen worden bevestigd, zal de Hoge Commissaris hierop verdere actie ondernemen. Ook het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken doet onderzoek naar aanleiding van het rapport van Human Rights Watch.
Het kabinet hecht veel waarde aan deze onderzoeken.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de Verenigde Naties dat reeds meer dan duizend burgerdoden zijn gevallen in het conflict, waarvan een aanzienlijk deel door coalitiebombardementen?
De situatie in Jemen is zeer schrijnend en ernstig, de bevindingen van de Verenigde Naties tonen des te meer het belang aan van een politieke oplossing en de start van een onderhandelingsproces. Hoe langer dit conflict voortduurt, hoe meer slachtoffers zullen vallen.
Het kabinet maakt zich zorgen over de vele slachtoffers die vallen als gevolg van het voortdurende oorlogsgeweld in Jemen waaronder veel burgerslachtoffers inclusief vrouwen en kinderen. Zoals in de kamerbrief van 21 mei jl.(32623–151) staat, roept Nederland alle partijen op tot het respecteren van de beginselen van humanitair oorlogsrecht.
Het kabinet beschikt niet over de benodigde feitelijke informatie om in dit specifieke geval een gefundeerd oordeel te kunnen geven over de naleving van het humanitair oorlogsrecht. Dit geldt zowel voor het optreden van de coalitie als voor het optreden van de Houthi’s.
Maakt u zich gezien de inzet van clustermunitie en het hoge aantal burgerdoden zorgen over schendingen van het oorlogsrecht door onder meer Saudi-Arabië? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting van de humanitaire coördinator van de Verenigde Naties voor Jemen, de heer Van der Klaauw, dat de coalitie oorlogsmisdaden heeft begaan?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over de mate waarin de Houthi rebellen zich in Jemen aan het oorlogsrecht houden? Deelt u de zorgen van Human Rights Watch over het optreden van de Houthi rebellen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe de strijdende partijen in Jemen, waaronder Saudi-Arabië, worden aangesproken op schendingen van het oorlogsrecht?
Het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten heeft in april jl. middels een verklaring de strijdende partijen aangesproken op hun handelen. De EU heeft deze oproep ondersteund in raadsconclusies en opgeroepen tot het nemen van alle noodzakelijke maatregelen ter verzekering van de eerbiediging van het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten. De EU heeft in deze zelfde raadsconclusies ook opgeroepen tot onafhankelijk onderzoek naar schendingen van het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten.
Het bericht van Human Rights Watch dat Saoedi-Arabië clusterbommen gebruikt in Jemen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Human Rights Watch dat concludeert dat Saoedi-Arabië clusterbommen gebruikt in Jemen en dat hierbij burgers gewond zijn geraakt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Saoedi-Arabië inderdaad clusterbommen gebruikt in Jemen en dat hierbij burgers gewond zijn geraakt? Zo ja, hoe beoordeelt u het gebruik van clusterbommen door Saoedi-Arabië?
Het kabinet kan de bevindingen van Human Rights Watch niet bevestigen. Navraag in Geneve, Riyadh en bij Europese partners heeft geen bevestiging hiervan opgeleverd. Het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten doet op dit moment onderzoek naar deze kwestie. Indien bevindingen worden bevestigd zal de Hoge Commissaris hierop verdere actie ondernemen. Ook het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken doet onderzoek naar aanleiding van het rapport van Human Rights Watch.
Het kabinet hecht veel waarde aan deze onderzoeken.
Wat is uw reactie op dit onderzoek van Human Rights Watch?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de coalitie en andere partijen in het Jemenitisch conflict te verzoeken om publiekelijk toe te zeggen geen clustermunitie meer te gebruiken? Zo ja, wanneer en bij welke gelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Als actieve verdragspartij bij het clustermunitieverdrag keurt Nederland elk gebruik van clustermunitie af en zal bij gebruik van deze wapens betrokken partijen daarop aanspreken. Op dit moment kan het kabinet de berichtgeving van Human Rights Watch niet bevestigen en dus niet een bepaalde partij daarop aanspreken.
Wel zullen namens Nederland naar aanleiding van dit zeer verontrustende bericht van Human Rights Watch tijdens de eerstvolgende bijeenkomst van het Clustermunitieverdrag (juni 2015) zorgen over dit bericht worden uitgesproken en de betrokken partijen om meer informatie worden gevraagd.
Bent u conform Artikel 21 van het Verdrag inzake Clustermunitie bereid deze niet-partijstaten, zoals Saoedi-Arabië, Marokko, Soedan, Qatar, Bahrein, Koeweit, Jordanië, Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten, aan te sporen toe te treden tot het Verdrag?
Ja, Nederland spoort landen die nog geen verdragspartij zijn bij het clustermunitieverdrag conform artikel 21 bij gelegenheid aan alsnog toe te treden.
Instituten die psychische hulp verlenen aan kankerpatiënten en afhankelijk zijn van goodwill |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Psychische hulp bij kanker afhankelijk van goodwill?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht, waaruit blijkt dat vier instituten die psychische hulp bieden aan kankerpatiënten en hun familie in grote financiële nood verkeren?
1 en 2
De inhoud van het artikel is mij bekend. In het Algemeen Overleg van 21 mei jongstleden heb ik met uw Kamer over dit onderwerp gesproken. Ik heb aangegeven dat het werk dat de inloophuizen op het gebied van psychosociale begeleiding verrichten voor mensen met kanker, en in het bijzonder de vrijwilligers die daar bij betrokken zijn, prachtig is. Daarom heb ik toegezegd te bekijken welke stappen ik kan zetten om dat werk van inloophuizen actiever onder de aandacht te brengen. Inmiddels heb ik de belangrijkste koepelorganisaties zoals Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU), Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) benaderd met de vraag of zij inloophuizen onder de aandacht van hun leden willen brengen. Ook heb ik met IPSO (Inloophuizen en Psycho-oncologische centra Samenwerking en Ondersteuning) gesproken en afgesproken met hen en andere relevante partijen een overleg te organiseren om meer aandacht te genereren voor psychosociale zorg binnen ziekenhuizen en de huisartsenzorg.
In het AO d.d. 21 mei jl. heb ik aangegeven dat psychosociale hulp bij ernstige ziekten onderdeel behoort te zijn van de DBC. In de praktijk wordt deze hulp soms wel, soms niet door arts aangeboden en door verzekeraars vergoed.
De psychologische hulp die nodig is in geval van een somatische aandoening, valt onder de integraal te verlenen medisch-specialistische zorg. Bij kanker, maar ook bij andere somatische aandoeningen. Het is zaak dat die zorg in dat geval goed georganiseerd wordt: het gaat om een goede inbedding in de reguliere zorg door samenwerking en afstemming tussen somatiek en ggz. Ik heb met IPSO afgesproken met hen en met andere relevante partijen in het veld daarover op korte termijn door te praten, zodat helder wordt of er verbeteringen nodig zijn in de organisatie of bekostiging van deze zorg. Ik zal u voor de komende begrotingsbehandeling daarover nader informeren.
Wat is uw reactie op het feit dat de vergoedingen gebaseerd zijn op «normale» ggz-zorg (geestelijke gezondheidszorg), terwijl 10 tot 12% van de kankerpatiënten gespecialiseerde begeleiding nodig heeft?
Aanbieders en zorgverzekeraars maken onderling afspraken over de hoogte van de tarieven. Voor gespecialiseerde ggz gelden maximumtarieven, met de mogelijkheid voor een opslag van maximaal 10%. De NZa heeft een eigenstandige verantwoordelijkheid voor het vaststellen van die maximumtarieven. Daarbij wordt ook rekening gehouden met zeer gespecialiseerde zorg.
Voor het merendeel van de DBC-producten in de msz geldt dat deze volledig vrij zijn.
Kunt u aangeven hoe u deze belangrijke zorg voor kankerpatiënten op dit moment borgt, aangezien er naast deze centra geen landelijke dekking is? Kunt u aangeven waar kankerpatiënten terecht kunnen als deze centra omvallen, bijvoorbeeld door een tekort aan goodwill?
Deze centra zijn niet de enigen die deze zorg kunnen aanbieden. Voor zover het psychosociale zorg betreft kan deze ook door de huisartsen met praktijkondersteuner ggz, het maatschappelijk en, waar nodig, via de medisch specialistische zorg, geboden worden.
Inmiddels beschikt ruim 70% van de huisartsen over een praktijkondersteuner. Voor zover het de behandeling van een psychische stoornis betreft kan deze behandeld worden in de basis of gespecialiseerde ggz.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat zorginstellingen afhankelijk zijn van goodwill? Indien u het onwenselijk vindt, welke stappen kunnen dan van u worden verwacht om te voorkomen dat er in de toekomst onnodig zorginstellingen omvallen als resultaat van ontoereikende financiering?
Ten principale ben ik niet tegen het gegeven dat een zorginstelling, of in dit geval een inloophuis, gedeeltelijk afhankelijk is van private financiering, bijvoorbeeld op basis van giften en «fundraisings». Over hoe groot dat deel moet of kan zijn of wat wenselijk is, heb ik geen oordeel. Ik ga als Minister niet over de bedrijfsvoering van individuele zorgaanbieders.
Wel heb ik inmiddels de belangrijkste koepelorganisaties benaderd met de vraag of zij inloophuizen onder de aandacht van hun leden willen brengen. Ook heb ik met IPSO (Inloophuizen en Psycho-oncologische centra Samenwerking en Ondersteuning) gesproken en afgesproken met hen en andere relevante partijen een overleg te organiseren om meer aandacht te genereren voor psychosociale zorg binnen ziekenhuizen en de huisartsenzorg.
Kunt u toelichten welke rol u voor uzelf weggelegd ziet om ervoor te zorgen dat de uitzonderingen, waarover de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) spreekt, op korte termijn te laten leiden tot adequate vergoedingen voor deze zorginstellingen?
Zie mijn antwoorden op vragen 2, 3, 4 en 5.
Heeft u er zicht op in hoeverre de 10% die meer gedeclareerd kan worden, aldus de NZa, toereikend zal zijn voor zorginstellingen? Zo ja, op welke cijfers en gegevens baseert u deze uitspraak? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de max-max-tarieven voor deze zorginstellingen niet zouden volstaan.
De inzet van Nederland bij de bijeenkomst in Riga tussen de EU en de VS over o.a. terrorismebestrijding, databescherming en migratie |
|
Marit Maij (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom is de Tweede Kamer niet geïnformeerd over de Nederlandse en Europese inzet bij de bijeenkomst van Europese en Amerikaanse ministers van Veiligheid en Binnenlandse Zaken op 2 en 3 juni 2015 in Riga?1
De EU-VS Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) ministeriele bijeenkomst die op 2-3 juni in Riga werd gehouden betreft een regulier overleg op ministerieel niveau tussen de EU en de VS betreffende de terreinen justitie en binnenlandse zaken, dat tweemaal per jaar plaatsvindt. De EU wordt tijdens de bijeenkomsten vertegenwoordigd door de Europese Commissie en het Voorzitterschap van de Raad. Het inkomend Voorzitterschap van de Raad is eveneens aanwezig. Andere EU lidstaten worden voor deze bijeenkomsten normaliter niet uitgenodigd. Er worden geen conclusies aangenomen tijdens deze bijeenkomsten. Het Voorzitterschap zal de JBZ-Raad van 15-16 juni informeren over het verloop van de besprekingen in Riga. Uw Kamer wordt, zoals te doen gebruikelijk, hierover geïnformeerd middels de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad en middels het verslag van de Raad. Daarnaast wordt door het Raadssecretariaat een verslag opgesteld, dat te vinden is op Extranet, de online databank voor Raadsdocumenten. Waar aangewezen wordt uw Kamer op de onderdelen van de samenwerking tussen de EU en de VS specifiek geïnformeerd.
Klopt het dat er een conceptovereenkomst bestaat tussen de EU en de VS over concrete samenwerking op onder andere terrorismebestrijding, migratie en databescherming, die wordt bekrachtigt tijdens deze bijeenkomst? Zo ja, hoe luidt dit concept en welke afspraken worden daarin voorgesteld? Waarom is dit concept niet naar de Kamer gestuurd? Op welke wijze kunt u de Kamer alsnog informeren?
Tijdens het voorbereidende hoogambtelijke EU-VS JBZ overleg van 3-4 februari jl. is afgesproken om de EU-VS JBZ verklaring die sinds 2009 de inhoudelijke basis vormt voor deze reguliere bijeenkomsten (doc. 15184/09), te hernieuwen. In de gebruikelijke EU gremia is vervolgens de EU inzet bij de onderhandeling over deze verklaring bepaald. Hierbij zij wellicht ten overvloede vermeld dat het een politieke verklaring betreft en niet een de Lidstaten of de EU bindende overeenkomst betreffende samenwerking op deze terreinen. Nederland hecht aan voortgang in de relatie tussen de VS en de EU, met inachtneming van de bestaande voorwaarden en kaders voor de afzonderlijke in de verklaring opgenomen onderwerpen. Nederland kon zich vinden in het onderhandelingsmandaat, waarin een conceptverklaring is opgenomen, dat op 28 mei jl. door de Raad is vastgesteld (doc. 8674/15). Op basis van dit mandaat is door de Europese Commissie, EDEO en het Voorzitterschap van de Raad verder gesproken met de Amerikaanse partners, waarna de verklaring «Riga statement on Enhancing transatlantic cooperation in the area of Justice, Freedom and Security» tijdens de ministeriele bijeenkomst in Riga op 3 juni jl. is aangenomen.
De verklaring behelst de onderwerpen gegevensbescherming, terrorismebestrijding, migratie en grensbeheer, witwassen, vuurwapens en explosieven, cybercrime, drugs, gegevensuitwisseling en strafrechtelijke samenwerking en samenwerking met derde landen. De verklaring heeft het karakter van het wederzijds uitspreken van het belang van samenwerking op de genoemde terreinen. Vaak betreft het een bevestiging van reeds lopende trajecten, waarover de Kamer bij verschillende gelegenheden is geïnformeerd. De verklaring is door het Letse Voorzitterschap van de Raad op de eigen website geplaatst en zal tevens te raadplegen zijn op Extranet, de online databank voor Raadsdocumenten (het documentnummer van de verklaring is op het moment van schrijven nog niet bekend).
Wat is de inzet van Nederland geweest bij het tot stand komen van deze afspraken? Op welke wijze is de EU tot één gezamenlijke inzet voor de bijeenkomst gekomen? Welke punten in de Europese inzet zijn overeenkomstig de inzet van Nederland en welke niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u persoonlijk bij de bijeenkomst en onderhandelingen in Riga aanwezig? Zo nee, op welke wijze is Nederland daar vertegenwoordigd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Europese en Amerikaanse ministers van Veiligheid en Binnenlandse Zaken twee keer per jaar met elkaar overleggen? Klopt het dat de Tweede Kamer over de inzet van Nederland bij deze bijeenkomsten niet structureel vooraf en tijdig wordt geïnformeerd? Waarom niet? Op welke wijze kunt u de informatievoorziening en daarmee de parlementaire controle van het parlement voor deze bijeenkomsten verbeteren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen, gelet op de zeer korte termijn waarop deze bijeenkomst in Riga plaatsvindt, per omgaande te beantwoorden?
Ik heb ernaar gestreefd uw vragen op zo kort mogelijke termijn te beantwoorden.
De handelsmissie naar India en het verzoek van een aantal NGO’s om te pleiten voor de vrijheid van organisatie en meningsuiting |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat een aantal maatschappelijke organisaties (Greenpeace, Landelijke India Werkgroep, ICCO, FNV, Amnesty International) een open brief aan de Minister-President heeft geschreven waarin zij oproepen tijdens de aankomende handelsmissie naar India (4 t/m 6 juni a.s.) te pleiten voor vrijheid van organisatie en meningsuiting?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Indiase ambassade een aantal vertegenwoordigers van deze organisaties, die van plan waren mee te reizen met de delegatie, te kennen heeft gegeven geen visa te zullen verstrekken? Wat is uw oordeel over dit besluit?
De handelsmissie naar India bestond naast de Minister-President en twee bewindspersonen ook uit vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en van NGO’s. Het is mij niet bekend dat de Indiase ambassade een aantal vertegenwoordigers van NGO’s die van plan was mee te reizen, te kennen heeft gegeven geen visa te verstrekken. Er is voorafgaand aan de missie besloten de deelname van NGO’s te beperken tot lokale vertegenwoordigers vanuit de overweging dat dit de kans vergroot op een constructieve en effectieve dialoog met de Indiase autoriteiten over de rol van het (Indiase) maatschappelijk middenveld. Dit is ook met een aantal NGO’s besproken.
Bent u ervan op de hoogte dat het Indiase Ministerie van Binnenlandse zaken een reeks NGO’s (niet-gouvernementele organisaties), waaronder Hivos, ICCO en Greenpeace, op een zwarte lijst heeft geplaatst en de bankrekeningen van onder meer Greenpeace India heeft bevroren?2 Bent u ervan op de hoogte dat ook andere internationale NGO’s en een reeks Indiase maatschappelijke en mensenrechtenorganisaties getroffen zijn door de maatregelen? Wat is u oordeel over deze maatregelen?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat het Indiase Ministerie van Binnenlandse Zaken maatregelen heeft genomen waardoor een aantal Nederlandse en andere buitenlandse NGO’s hun werk moeilijker kan uitvoeren in India en de samenwerking met lokale Indiase NGO’s wordt belemmerd. Dit is een tendens die al langer gaande is. India ziet een steeds kleinere rol weggelegd voor buitenlandse actoren. Dat werd al duidelijk met het stopzetten van de OS-relaties met donoren in 2003. Zo nam de vorige regering reeds maatregelen om de buitenlandse financiering van lokale NGO’s te beperken. Tegelijkertijd kent India zelf een groot maatschappelijk middenveld dat een belangrijke rol speelt in het maatschappelijk debat in India.
Het kabinet is van mening dat het maatschappelijk debat gebaat is bij de uitwisseling van expertise, ervaring en kennis tussen binnenlandse en buitenlandse NGOs en bij de samenwerking tussen maatschappelijk middenveld, overheden en bedrijven. Dit komt ook naar voren in het nieuwe beleidskader Samenspraak en Tegenspraak (Kamerstuk 33 625, nr 104). In India, maar ook in andere landen, ziet het kabinet dat de ruimte voor internationale NGO’s om te opereren beperkter wordt. Dit vindt het kabinet een zorgelijke ontwikkeling.
Deelt u de zorg over het verslechterende klimaat voor (kritische) maatschappelijke organisaties in India? Herkent u het beeld dat de New York Times onlangs schetste van premier Modi’s ambitieuze agenda in de strijd tegen armoede en voor India’s rol op het wereldtoneel, die echter contrasteert met «a repressive social order»? Deelt u de mening van de Amerikaanse ambassadeur Richard Verna die in dit verband spreekt van «a potentially chilling effect of recent actions by the Indian government against charities and advocacy groups»?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te voldoen aan de oproep van de Nederlandse NGO’s om tijdens de handelsmissie niet alleen de economische samenwerking te bevorderen, maar ook aandacht te vragen voor de onontbeerlijke rol van maatschappelijke organisaties in India?
Tijdens de missie is niet alleen gesproken over economische onderwerpen en mogelijkheden tot economische en politieke samenwerking, maar is ook aandacht besteed aan de rol van NGO’s in de maatschappij.
Ik heb het belang van samenwerking tussen Nederlandse NGO’s en Indiase NGO’s aan de orde gesteld tijdens mijn onderhoud met de Minister of State for Home Affairs, Mr Haribhai P. Chaudhary. Daarin heb ik tevens de zorg uitgesproken over de verminderde ruimte voor internationale NGO’s om in India te opereren. Er is afgesproken dat de komende maanden wordt besproken hoe internationale NGO's binnen de Indiase wetgeving en context kunnen bijdragen aan sociale en economische ontwikkeling.
Tijdens de lancering van de India-Nederland MVO dialoog is aandacht besteed aan de rol van NGO’s (zie eveneens antwoord op vraag 7). Ik wil voorts benadrukken dat de Nederlandse Ambassade ook al enige tijd met de Indiase autoriteiten in gesprek is om ervoor te zorgen dat NGO’s uit India en Nederland op een goede manier met elkaar kunnen samenwerken.
Bent u bereid de Indiase autoriteiten er specifiek op te wijzen dat de restricties die aan eerdergenoemde NGO’s worden opgelegd in strijd zijn met zowel de grondwettelijke bescherming als met het in internationale verdragen vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering?
De toetsing of de restricties die aan de NGO’s worden opgelegd in overeenstemming zijn met de Indiase Grondwet laat ik over aan de Indiase High Courts en Supreme Court. Ik benadrukte tijdens mijn onderhoud met Minister of State, Mr Haribhai P. Chaudhary dat een vrij, onafhankelijk, actief en kritisch maatschappelijk middenveld via een dialoog met bedrijven en overheden veel kan bijdragen aan inclusieve groei en ontwikkeling. Ook heb ik aangegeven dat internationale samenwerking tussen NGO’s meerwaarde oplevert en kan bijdragen aan de inspanningen om uitvoering te geven aan de ontwikkelingsagenda in India. Ten slotte benadrukte ik het zorgelijk te vinden als restrictieve regelgeving deze constructieve samenwerking in de weg staat.
Op welke wijze is bij de voorbereiding van de handelsmissie naar India invulling gegeven aan het kabinetsbeleid 4 om organisaties op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten te betrekken? In hoeverre zijn gesprekken met of deelname van NGO’s onderdeel van de handelsmissie zelf?
Voorafgaand aan de missie naar India is contact geweest met verschillende Nederlandse NGO’s en vertegenwoordigers van NGO’s maakten deel uit van de missie. Zoals bij andere handelsmissies organiseerden het Ministerie van Buitenlandse zaken en RVO een voorbereidingsbijeenkomst voor de deelnemende bedrijven en NGO’s waarin alle elementen van IMVO zijn opgenomen.
Tijdens de handelsmissie heb ik, samen met een vertegenwoordiger van de Indiase overheid, de eerste bijeenkomst van de India-Nederland MVO dialoog geopend. In de dialoog kunnen bedrijven en NGO’s ervaringen uitwisselen met het implementeren van MVO-richtlijnen. De Indiase counterpart is het Indian Institute of Corporate Affairs (IICA). Ook India is van mening dat voor de effectiviteit van deze dialoog betrokkenheid van maatschappelijke organisaties essentieel is. Maatschappelijke organisaties kunnen bedrijven enerzijds kritisch aanspreken en anderzijds helpen bij het invoeren van en invulling geven aan maatschappelijk verantwoord beleid. Er waren dan ook verschillende NGO’s aanwezig bij de bijeenkomst: Women on Wings, Cordaid, ICCO India Ltd., Solidaridad en IUCN. In mijn openingsspeech heb ik het belang benadrukt van de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties.
Bent u bereid in het verslag van de handelsmissie concreet aan te geven op welke wijze en in welke gesprekken aan bovengenoemde onderwerpen aandacht is geschonken? Kunt u daarbij ook de reacties van de Indiase gesprekpartners vermelden?
In de kwartaalrapportage aan de Tweede Kamer zal, zoals gebruikelijk, over de recente handelsmissies gerapporteerd worden, waaronder de missie naar India. In de rapportage zal ook aandacht worden besteed aan de wijze waarop de NGO problematiek is besproken met de verschillende gesprekspartners in India en de afspraken die zijn gemaakt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de handelsmissie?
Er is voor gekozen deze vragen na afloop van de missie te beantwoorden zodat ik u direct kon laten weten op welke momenten ik de positie van NGO’s heb besproken.
Het artikel “Ik wil niet dood, ik wil alleen hulp” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het artikel «Ik wil niet dood, ik wil alleen hulp» gelezen? Wat vindt u van de daarin geschetste problemen?1
Ja. Ik vind het heel erg dat iemand geen toekomstperspectief meer ziet en uit het leven wil stappen.
Herkent u dit signaal? Zo nee, waarom niet?
Uit het artikel komt het beeld naar voren van iemand die hulp zoekt, daarvoor in contact is met verschillende zorgverleners die de gevraagde hulp bieden of in ieder geval proberen te bieden en tegelijkertijd niet aan de door haar gewenste zorg lijken te kunnen voldoen. De beoordeling van hoe met de hulpvraag van betrokkene in het artikel moet worden omgegaan ligt bij de zorgprofessional. Vrijwillige of gedwongen opname kan daar onderdeel van uitmaken, wanneer dat noodzakelijk is, op basis van het professionele oordeel van een arts (psychiater). Van een gedwongen opname kan alleen sprake zijn wanneer de patiënt voldoet aan de criteria van de Wet bopz, betrokkene vormt daarbij een gevaar voor zichzelf of zijn omgeving en verzet zich tegen een vrijwillige opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Dat neemt overigens niet weg dat onder sommige patiënten de wens leeft om opgenomen te worden vanuit de gedachte dat een bed in de kliniek de definitieve oplossing biedt voor de problematiek, ook wanneer het professionele oordeel anders luidt.
De geschetste aanpak waarbij een korte opname van een paar maanden in de GGZ-instelling, gevolgd wordt door zorg thuis via Assertive community treatment (ACT) of in een polikliniek herken ik. Dat past ook bij de in gang gezette en breed ondersteunde beweging in de GGZ, waarbij mensen alleen dan worden opgenomen wanneer daarvoor uitdrukkelijk de noodzaak toe bestaat.
Het signaal in het artikel dat wordt bezuinigd in de GGZ herken ik niet. In de GGZ is nog steeds ruimte voor een jaarlijkse groei van 1%.
Hoe kan iemand goede zorg krijgen in zo’n situatie? Bij wie kan iemand in zo’n situatie terecht?
De zorgverlener is als professional bepalend voor de behandeling die wordt ingezet. Behandeling van een borderlinestoornis kan ambulant plaatsvinden op een polikliniek, bij vrijgevestigde psychologen/psychiaters of thuis via ACT dan wel via deeltijdbehandeling, waarbij een aantal dagdelen in de week behandeling plaatsvindt.
Bij ernstige problematiek kan het aangewezen zijn behandeld te worden met behulp van een gespecialiseerd programma dat uitgevoerd wordt door een GGZ instelling met vrijwillige opname of onder dwang zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Hoort u meer signalen dat er geen of onvoldoende overbruggingszorg voorhanden is voor mensen met een ggz-problematiek (geestelijke gezondheidszorg)?
Onder het regime van de Zvw is er geen sprake van overbruggingszorg. Bij verzekeraars ligt de wettelijke verplichting om ervoor te zorgen dat verzekerden binnen een bepaalde tijd een behandeling kunnen krijgen. Verzekerden kunnen bij de verzekeraar om bemiddeling vragen voor het ontvangen van de benodigde zorg.
In die gevallen, waar een patiënt moet wachten totdat deze in behandeling kan worden genomen, is sprake van een wachtlijst. Hiervoor zijn zogenaamde Treeknormen afgesproken met de zorgsector GGZ. De Treeknormen gaan uit van een maximale wachttijd van 4 weken tussen aanmelding en intake, 4 weken tussen intake en diagnose en 6 weken tussen het stellen van de diagnose en de aanvang van de behandeling. De instellingen zijn verplicht de informatie over wachttijden op hun website te plaatsen.
Ben u ervan op de hoogte dat door instellingen (zoals dak- thuislozenopvang of ggz-instellingen) eisen worden gesteld aan opname voor overbruggingszorg (tijdelijke zorg)? Wat vindt u daarvan?
Wat betreft toegang tot de maatschappelijke opvang geldt dat gemeenten op basis van de Wmo 2015 een gedegen onderzoek moeten doen naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en de mogelijkheden die benut kunnen worden binnen zijn of haar netwerk. Op basis daarvan wordt een passend ondersteuningsaanbod gedaan door gemeenten. Ik sta achter deze onderzoeksbepaling en merk daarbij op dat de maatschappelijke opvang niet is bedoeld om de wachttijd voor een GGZ-kliniek te overbruggen. Overigens is mij op basis van het artikel niet gebleken dat een aanvraag om ondersteuning is ingediend bij de gemeente.
Wat betreft de GGZ verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u uitgebreid toelichten wie er op welk moment (gemeenten of zorgverzekeraar of instelling) verantwoordelijk is voor overbruggingszorg als mensen wachten op opname voor behandeling, plaatsing in een Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW), of in afwachting zijn van een rechterlijke machtiging?
Wanneer er sprake is van een behandeling in het kader van de Zvw, zal betrokkene moeten wachten op een oproep als er sprake is van een wachtlijst. Daarnaast kan verzekerde de zorgverzekeraar verzoeken om voor deze Zvw-zorg te bemiddelen bij een gecontracteerde aanbieder.
Wanneer iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen, bijvoorbeeld in een RIBW, op basis van de Wmo 2015 is het de verantwoordelijkheid van gemeenten om daarin te voorzien. Wanneer er niet direct een plek beschikbaar is en het wel noodzakelijk is dat deze persoon ondersteuning op basis van de Wmo 2015 krijgt, is de gemeente verantwoordelijk voor overbruggingszorg.
Bij een rechterlijke machtiging moet iemand zo snel mogelijk opgenomen worden. Indien in de eerste week na afgifte van de voorlopige machtiging betrokken niet is opgenomen, kan de officier van justitie, na overleg met de inspecteur, een ziekenhuis bevelen betrokkene op te nemen. Het betrokken ziekenhuis is vervolgens verplicht om degene op te nemen.
Kunt u ook aangeven waar en hoe dat in de huidige wetgeving (Wet maatschappelijke ondersteuning, Wet langdurige zorg en Zorgverzekeringswet) is geregeld?
In de verschillende wetten zijn de volgende regels van toepassing:
Wmo 2015:
In de Wmo 2015 is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders na aanmelding van een cliënt met een ondersteuningsbehoefte een onderzoek moet instellen en moet aangeven waar dat onderzoek aan moet voldoen. Het college moet binnen zes weken na aanmelding de cliënt schriftelijk op de hoogte stellen van de uitkomsten van het onderzoek. Met deze uitkomsten kan een cliënt vervolgens een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening. Het college dient binnen 2 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit te nemen. In de Wmo is geregeld dat in spoedeisende gevallen het college na een melding onverwijld beslist tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de cliënt.
Wlz:
Wanneer er sprake is van een Wlz-indicatie voor zorg met verblijf, of de definitieve toekenning van een persoongebonden budget, een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis, kan er sprake zijn van overbruggingszorg. De zorginstelling waarvoor betrokkene heeft gekozen heeft geen plaats en komt op een wachtlijst te staan. Zolang er geen plaats is, verblijft betrokkene op de plaats van de uitgangspositie. In overleg met het zorgkantoor wordt besproken hoe overbruggingszorg wordt geleverd. Betrokkene houdt recht op een opname in een zorginstelling.
Zvw:
De Zvw kent geen zorg onder de noemer overbruggingszorg. Dit is bij het antwoord op vraag 4 verwoord. De verzekeraar kent dus wel een zorgplicht die onder meer inhoudt dat de zorg tijdig geleverd moet worden.
Het bericht dat een derde jongeren van de zich nog onvoldoende veilig voelt in jeugdzorginstellingen |
|
Marith Volp (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een derde van de jongeren zich nog onvoldoende veilig voelt in jeugdzorginstellingen?1
Ja, ik ken het rapport, «Jongeren in jeugdhulp over veiligheid».
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het onderzoek van de jongerentaskforce naar de veiligheidsbeleving onder 196 jongeren in 15 jeugdzorginstellingen?
Het rapport «Jongeren in jeugdhulp» heb ik 2 juni jongstleden overhandigd gekregen tijdens een overleg dat ik samen met de staatssecretarissen van OCW en VenJ had met de Jongerentaskforce Kindermishandeling.
Jongerenparticipatie is van groot belang ook binnen de jeugdhulp.
In de tweede plaats geeft het onderzoek inzicht in de veiligheidsbeleving van jongeren in instellingen voor jeugdhulp. Hieruit blijkt dat de ondervraagde jongeren overwegend positief zijn in hun oordeel over de veiligheid in de instelling. Een grote meerderheid van de jongeren heeft nooit te maken gehad met fysiek geweld en de meeste jongeren voelen zich ook veilig ten opzichte van andere jongeren. Het rapport laat ook zien waar nog verbeteringen nodig zijn om de situatie voor jongeren nog veiliger te maken. Hiermee kunnen de instellingen waar jongeren verblijven aan de slag. Het is daarom goed dat de Jongerentaskforce het rapport heeft aangeboden aan Jeugdzorg Nederland, die heeft aangegeven dat de tips en adviezen bruikbaar zijn en passen in trajecten die al lopen vanuit Jeugdzorg Nederland.
Hoe verhouden de uitkomsten van het onderzoek zich tot de maatregelen uit «het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg» van de Commissie Rouvoet? Wat vindt u ervan dat binnen jeugdzorginstellingen niet of nauwelijks over seksualiteit en online pesten wordt gepraat?
Ik leid uit het rapport van de Jongerentaskforce niet af, dat binnen jeugdzorginstellingen niet of nauwelijks over seksualiteit wordt gepraat, maar wel dat het bespreekbaar zijn van seksualiteit nog geen gemeengoed is. De acties uit «het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg» zijn inmiddels door de jeugdzorginstellingen geïmplementeerd. Daarin is een belangrijk thema het bespreekbaar maken van het onderwerp seksualiteit. Dit geldt zowel voor de gesprekken tussen begeleiders en jongeren als voor de gesprekken tussen de begeleiders onderling.
Ik kan mij voorstellen dat het nog enige tijd duurt, voordat het in alle instellingen voor alle medewerkers gewoon is om over seksualiteit te praten. Ik ben dan ook blij, dat de commissie Rouvoet in haar Eindbericht aandringt op blijvende aandacht voor dit onderwerp, en dat Jeugdzorg Nederland deze aanbeveling in alle opzichten onderschrijft.
Uit het Jaarbericht van de IJZ blijkt dat in 2014 er sprake is van een stijging van het aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Hoewel de IJZ aangeeft dat de meldingen betrekking kunnen hebben op naar zwaarte uiteenlopende calamiteiten, inclusief experimenteergedrag van jeugdigen onderling, vind ik dit een punt van zorg en van blijvende aandacht. Dit sluit aan bij de conclusies van het onderzoek dat de IJZ in 2014 heeft uitgevoerd bij 27 instellingen. Uit dit onderzoek blijkt, dat de IJZ van oordeel was dat bijna alle onderzochte instellingen voldoende handelen ter voorkoming van seksueel grensoverschrijdend gedrag, maar ook dat bij nagenoeg alle instellingen verbeteringen nodig zijn waar het gaat om het bespreekbaar maken van relaties en seksualiteit, periodieke inschatting van het risico op seksueel grensoverschrijdend gedrag en het structureel scholen van professionals op dit punt.
Hoe verklaart u de toename van het aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) in 2014? Welke maatregelen gaat u treffen als het gaat om verbeteringen rondom het bespreekbaar maken van relaties en seksualiteit, periodieke inschatting van het risico op seksueel grensoverschrijdend gedrag en het structureel scholen van professionals op dit punt?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt de ervaring en deskundigheid van jongeren ingezet om de kennis en vaardigheden over seksualiteit en online pesten in jeugdzorginstellingen te verbeteren?
Het rapport bevat concrete aanbevelingen en tips voor jeugdzorginstellingen waar de instellingen mee aan de slag kunnen om de verschillende aspecten van de veiligheidsbeleving van jongeren te verbeteren.
Het LOC zal samen met jongerenraden en het Jeugdwelzijnsberaad bezien welke mogelijkheden er zijn om, aan de hand van de verbeterpunten uit het onderzoek, de veiligheid in instellingen op dit gebied te verbeteren.
Deelt u de mening dat de aanpak van kindermishandeling expliciet onderdeel behoort te zijn van het beleid omtrent sociale veiligheid op scholen? Zo ja, waarom is daar in het voorstel van wet tot wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen om de sociale veiligheid op school te waarborgen geen rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de aanpak van kindermishandeling op sociaal veilige scholen bespreekbaar moet zijn. Dit expliciet meenemen in onderwijswetgeving is niet nodig, immers daarvoor is er de Wet Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Op grond van de Wet Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is het bevoegde gezag in het onderwijs verplicht om bij het personeel de kennis over en het gebruik van de meldcode te bevorderen. Daarmee zijn scholen verantwoordelijk voor de scholing van zittende leraren.
Een brede aanpak waarbij aandacht wordt besteed aan verschillende vormen van onveiligheid van kinderen is wenselijk. In de lerarenopleidingen wordt de basis gelegd voor het omgaan met sociale veiligheid. Leren signaleren van sociale problematiek als pesten en kindermishandeling en weten wat je daaraan kunt en moet doen, zijn daar essentieel onderdeel van. Met de pabo’s, tweedegraads lerarenopleidingen en de Stichting School en Veiligheid is afgesproken dat zij in het traject versterking sociale veiligheid ook aandacht zullen besteden aan het signaleren en adequaat handelen in gevallen van kindermishandeling.
De oproep van de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) om de waterkwaliteit te verbeteren |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de lijst met 62 concrete maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren die de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) heeft opgesteld en aan u heeft aangeboden?1
Ik waardeer het dat de Vewin laat zien dat zij actief wil meedenken over mogelijke aanvullende maatregelen.
Is het waar dat Vewin op uw verzoek deze lijst met concrete maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren heeft opgesteld?
Er is regelmatig contact met maatschappelijke organisaties over beleidsopgaven. Zo is op 1 mei jongstleden uitgebreid gesproken met vertegenwoordigers van drinkwaterbedrijven, onder meer over de rol van Rijk, regionale overheden en de Europese Commissie bij het nemen van maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren. Daarbij lag ook de vraag voor welke concrete maatregelen kunnen bijdragen om de concentraties van probleemstoffen in het water dat wordt gebruikt voor de bereiding van drinkwater verder te verlagen. Naar aanleiding daarvan heeft de Vewin een lijst met maatregelen opgesteld.
Bent u bereid om het maatregelenpakket dat Vewin heeft opgesteld concreet, en voorzien van doelen, in het Nationaal Waterplan op te nemen, om de doelen van de Kaderrichtlijn water zonder uitstel te halen? Zo nee, waarom niet?
De door de Vewin opgestelde lijst bevat een grote diversiteit aan maatregelen, van aanpassing van Europees beleid, aanvullend nationaal beleid tot regionale gebiedsgerichte maatregelen. Vewin is op 30 juni aanstaande uitgenodigd voor een aanvullend gesprek, om in meer detail in te kunnen gaan op de haalbaarheid en effectiviteit van de maatregelen. Tijdens het AO Water van 24 juni aanstaande zal ik nader met uw Kamer spreken over de aanpak voor het realiseren van de waterkwaliteitsdoelen in Nederland. Het definitieve pakket maatregelen zal worden opgenomen in het Nationaal Waterplan en de stroomgebiedbeheerplannen voor de Kaderrichtlijn Water die daarvan onderdeel uitmaken.
Het bericht dat een falende directeur van een waterschap bijna een miljoen euro heeft meegekregen |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «verbazing over afkoopsom Hefpunt-directeur»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de directeur van Hefpunt (een regionaal belastingkantoor dat belastingen voor drie noordelijke waterschappen en enkele gemeenten int) een ontslagvergoeding van € 950.000 heeft bedongen?
Uit voorlopig onderzoek door de met het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens (WNT) belaste Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie is gebleken dat Hefpunt een voorziening heeft getroffen van € 905.000 in verband met het vertrek van de directeur. Dit bedrag bestaat uit verschillende componenten (loondoorbetaling tijdens herplaatsingstermijn, aanvullende uitkering, aansluitende uitkering en uitkering wegens beëindiging dienstverband) zoals bedoeld in de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. Ik laat momenteel nader onderzoeken of al deze componenten – beoordeeld in het kader van de WNT – terecht en op de juiste grondslag zijn toegekend en zal u informeren zodra dit onderzoek is afgerond.
Klopt het dat voorafgaand aan dit vertrek de directeur in 2013 op non-actief is gesteld en dat de leden van het Algemeen Bestuur van het Waterschap Friesland pas afgelopen week zijn geïnformeerd over deze in de afgelopen zomer getroffen vertrekregeling?
Uit de mij nu ter beschikking staande informatie volgt dat de directeur inderdaad voorafgaand aan zijn vertrek op non-actief zou zijn gesteld door het dagelijks bestuur van Hefpunt. Kort nadien is hij door het algemeen bestuur, op voorstel van het dagelijks bestuur, van zijn functie ontheven per 1 maart 2014. Zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur van Hefpunt bestaan uit bestuurders van de drie betrokken waterschappen. Deze bestuurders zijn zelf verantwoordelijk voor de informatieverstrekking aan de eigen organisatie. Het is mij niet bekend wanneer het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland door zijn vertegenwoordiging in het bestuur van Hefpunt is geïnformeerd over de getroffen vertrekregeling.
Hoe verhoudt zich deze vertrekpremie met de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), waarin voor een topfunctionaris de norm voor een ontslagvergoeding geldt van maximaal één jaarsalaris, met een maximum van € 75.000?
De toelaatbaarheid van de vertrekregeling is, zoals hiervoor opgemerkt, nog onderwerp van nader onderzoek. Als het onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk in strijd is met de WNT, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. Ik zal de Kamer over de uitkomsten van het onderzoek nader berichten.
Hoe kwalificeert u de uitlating door een lid van het dagelijks bestuur van Hefpunt dat stelt dat het vervelend is voor Hefpunt en vervelend voor de betrokken persoon dat dit naar buiten komt»?
Deze uitlating laat ik voor rekening van het desbetreffende lid van het dagelijks bestuur.
Hoe verhoudt zich een dergelijke uitlating tot de afspraken die gemaakt zijn in de Wet Normering Topinkomens (WNT), waarin letterlijk staat: «Instellingen moeten altijd openbaar maken wat (gewezen) topfunctionarissen verdienen en hoeveel ontslagvergoeding zij hebben ontvangen. Of dit nu meer of minder is dan de toepasselijke norm.»?
Het deel van de totale voorziening dat betrekking had op 2014 is door Hefpunt verantwoord in de WNT-verantwoording die onderdeel uitmaakt van de jaarrekening 2014, en bevat alle wettelijk vereiste gegevens. Het resterende deel van de voorziening (bedoeld voor 2015 e.v.) ter grootte van € 766.158 is separaat opgenomen en toegelicht in de jaarrekening. Zoals reeds hiervoor opgemerkt, wordt nog nader onderzocht in hoeverre de vertrekregeling ingevolge de WNT is toegestaan. De bedoelde uitlating doet niet af aan de wettelijke plicht tot openbaarmaking van de desbetreffende gegevens in de jaarstukken ingevolge § 4 van de WNT.
Hoe kwalificeert u de uitlating van de woordvoerder van Hefpunt die stelt dat het geld gereserveerd is om het wegvallen van inkomen van de oud-directeur aan te vullen totdat hij nieuw werk heeft en dat het bedrag valt binnen de cao en binnen de marges blijft die gelden voor topinkomens?
Hefpunt heeft volgens de mij nu ter beschikking staande gegevens de concept-vertrekregeling ter toetsing voorgelegd aan de accountant, die concludeerde dat de regeling verenigbaar is met de WNT. Het onderzoek dat nu gaande is zal uitwijzen of deze conclusie terecht is geweest.
Deelt u de mening dat inkomsten voor de periode tussen twee banen – ook voor de oud-directeur van Hefpunt – geregeld is via de Werkloosheidwet? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Navraag heeft uitgewezen dat Hefpunt is overeengekomen om in eigen beheer een uitkering toe te kennen die naar hoogte, duur en overige voorwaarden overeenkomt met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, alsmede met een aanvullende en aansluitende uitkering op grond van de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. De opgegeven reden hiervoor is dat Hefpunt eigenrisicodrager is voor de Werkloosheidswet, en heeft ingeschat dat de begeleiding naar ander werk effectiever en tegen lagere uitvoeringskosten kan worden uitgevoerd in eigen beheer. De toelaatbaarheid hiervan zal, zoals hiervoor opgemerkt, door mij na afronding van het nader onderzoek worden beoordeeld in het kader van de WNT.
Heeft de instelling de gegevens (betreffende de ontslagvergoeding) verstrekt aan de verantwoordelijke Minister zoals voorgeschreven wordt in de WNT? Zo ja, wat is de motivatie voor de overschrijding?
Ja, de bezoldigingsgegevens over 2014 zijn gemeld in de digitale WNT-meldingsapplicatie van mijn ministerie. Het jaartotaal 2014 volgens de ontvangen melding overschrijdt niet het WNT-maximum en is zodoende niet gemotiveerd. Of deze handelwijze juist is geweest wordt nog onderzocht.
Beschikt u over mogelijkheden om deze ontslagvergoeding (op zijn minst gedeeltelijk) terug te vorderen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Als het nader onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk niet conform de WNT is, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. De betalingen die reeds hebben plaatsgevonden zijn dan onverschuldigd betaald en dienen te worden terugbetaald, zo nodig met inzet van bestuurlijke dwangmiddelen ingevolge § 5 van de WNT.
Wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat in de toekomst dergelijke ontslagvergoedingen bij waterschappen of gelieerde bedrijven worden betaald?
De WNT geldt voor de gehele publieke en semipublieke sector; ik ben niet voornemens om voor waterschappen en gelieerde bedrijven een apart beleid te voeren. De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie houdt toezicht op deze instellingen en ik treed handhavend op indien daarvoor aanleiding is.
Het bericht ‘Angstcultuur bij vervoersbedrijf Hermes’ |
|
Duco Hoogland (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Angstcultuur bij vervoersbedrijf Hermes»?1
Ja. Dit bericht is gebaseerd op een nog geheim onderzoeksrapport over de situatie bij vervoersbedrijf Hermes. Dit rapport is dus niet in ons bezit. Opdrachtgevers van het onderzoek zijn de OR en de directie van het vervoersbedrijf.
Hoe beoordeelt u de in het rapport geconstateerde feiten? Wat is de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid (ministerie, inspecties), de provincie (als opvolger van de stadsregio) en de betrokken gemeentelijke overheden bij deze kwestie?
Het rapport is nog niet gepubliceerd, dus op dit moment kunnen er geen uitspraken worden gedaan over de feiten.
Uitgangspunt van de Wet Personenvervoer 2000 (wp2000) is dat personeelsbeleid een zaak is van de vervoerder. De wp2000 schrijft wel voor dat aan een concessie voorschriften moeten worden verbonden ten aanzien van het waarborgen van een verantwoorde mate van veiligheid ten behoeve van zowel de reizigers als het personeel binnen het openbaar vervoer.
De verantwoordelijkheid voor de concessie van het busvervoer in regio Arnhem-Nijmegen ligt bij de regionale concessieverlener, provincie Gelderland. De provincie gaat niet over de bedrijfsvoering, waaronder arbeidsomstandigheden, van vervoersbedrijf Hermes, maar kan de directie wel aanspreken op de gemaakte concessieafspraken en goed werkgeverschap. De provincie Gelderland meldt dat de verantwoordelijke gedeputeerde naar aanleiding van de berichtgeving in de Gelderlander in gesprek gaat met de directie van vervoersbedrijf Hermes.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet. Bij klachten van de OR over de arbeidsomstandigheden volgt onderzoek door de Inspectie. Het bedrijf is bij de Inspectie bekend op basis van bezoeken in het kader van Inspectieprojecten en klachten van medewerkers in het verleden, maar er is nooit een aanleiding geweest om te handhaven door middel van sancties. De klachten van medewerkers hadden niet betrekking op deze kwestie, maar op andere aangelegenheden. Verder zijn hierover ook nu geen klachten ontvangen.
Hoe beoordeelt u (achteraf) de handelwijze van de Stadsregio in het najaar van 2014, toen de Stadsregio ervoor koos om zich niet te bemoeien met de «sores» van busbedrijf Hermes?2
Personele zaken zijn in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de vervoerder zelf, niet van de concessieverlener. De concessieverlener kan de vervoerder wel aanspreken als de concessieafspraken niet worden nagekomen.
Welke actie gaat u – of een andere overheid – ondernemen om de bedrijfscultuur van de concessiehouder te verbeteren?
Op dit moment is het rapport nog niet gepubliceerd en is het dus nog niet bekend wat de feiten zijn rondom de bedrijfscultuur van het vervoersbedrijf Hermes. In het algemeen geldt dat het in eerste instantie aan de concessiehouder zelf is om stappen te ondernemen om de bedrijfscultuur, indien nodig, te verbeteren.
In het geval van klachten van de OR over het bedrijf vanwege overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet, zal de Inspectie SZW bezien of er een reden is voor handhavende maatregelen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De provincie Gelderland kan, indien uit het rapport blijkt dat er sprake is van het niet nakomen van de concessieafspraken, handhavend optreden.
Kunnen concessieverleners tijdens het aanbestedingsproces vervoerbedrijven ook (mede) selecteren op sociale aspecten, zoals de ziekteverzuimbegeleiding? Zo ja, wordt dit ook gedaan? Zo nee, bent u bereid dit mogelijk te maken?
De concessieverlener stelt ten behoeve van de aanbesteding van een concessie een programma van eisen vast. Het programma van eisen heeft in ieder geval betrekking op aspecten die in artikel 44 (wp2000) staan voorgeschreven. Deze wettelijke aspecten zijn leidend. Dit sluit echter niet uit dat andere aspecten, zoals maatschappelijk verantwoord ondernemen, in aanbestedingen een rol kunnen krijgen.
Het bericht dat de vereiste dekkingsgraad van pensioenfondsen tot één procentpunt te hoog is door een weeffout Financieel Toetsingskader’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van Aon Hewitt «Vereiste dekkingsgraad» tot één procentpunt te hoog door weeffout Financieel Toetsingskader?
Ja.
Deelt u de visie van Aon Hewitt, dat de wettelijk verplichte buffers die pensioenfondsen moeten aanhouden om beleggingsrisico’s af te dekken nu «onnodig hoog» zijn, en dat de vereiste dekkingsgraad met reëlere, minder hoge buffereisen een half tot één procentpunt zou kunnen dalen?
Nee.
Klopt het dat het nieuwe Financiële Toetsingskader (nFTK) voor pensioenfondsen dat sinds 1 januari 2015 van kracht is, fondsen verplicht om hogere reserves aan te houden, met name om renterisico’s op te vangen? Klopt het tevens dat via de Ultimate Forward Rate (UFR) de rente voor looptijden vanaf 20 jaar kunstmatig hoger wordt vastgesteld dan de marktrente? Klopt het tevens dat voor de berekening van het vereiste eigen vermogen met de feitelijke rentedaling rekening moet worden gehouden en dat dit sinds september 2012 ook op de UFR-rente moet worden toegepast? In het nFTK heeft volgens Aon Hewitt géén reparatie plaatsgevonden van het «hiaat» dat per 30 september 2012 is ontstaan door de invoering van de UFR; omdat de UFR-rente hoger ligt dan de marktrente, moeten pensioenfondsen met een hogere rentedaling dan voorheen rekenen; bent u het met Aon Hewitt eens, dat dit een «vreemde situatie» is, omdat rentedaling betrekking heeft op de marktrente en niet op een modelmatig vastgestelde rente?
Het is juist dat pensioenfondsen onder het aangepaste financieel toetsingskader (ftk) een hoger eigen vermogen dienen aan te houden. De aanleiding voor deze hogere buffer was de evaluatie van het ftk in 2010. Een van de bevindingen van de evaluatie was dat met de toenmalige vermogenseis de wettelijke zekerheidsmaat voor de verplichtingen van pensioenfondsen niet werd gerealiseerd.
Vanaf september 2012 is de UFR verwerkt in de rente waarmee pensioenfondsen hun verplichtingen met een looptijd van meer dan 20 jaar moeten waarderen. De UFR maakt de berekening van verplichtingen voor lange looptijden stabieler en minder gevoelig voor verstorende omstandigheden op de financiële markten. Bij de huidige rentestand heeft de UFR een drukkend effect op de waardering van de pensioenverplichtingen; hierdoor stijgen de dekkingsgraden. Dit effect is op dit moment sterker dan bij de introductie van de UFR als gevolg van de toegenomen discrepantie tussen de UFR en de marktrentes voor langere looptijden.
Met oog op consistentie is er bij de introductie van de UFR voor gekozen om de renteschokken voor vaststelling van het vereist eigen vermogen af te leiden van dezelfde rentetermijnstructuur die ook voor de waardering van de verplichtingen wordt gebruikt. Op deze wijze wordt bij de vaststelling van het vereist eigen vermogen uitgegaan van dezelfde renteschokken voor vermogen en verplichtingen. Deze handelwijze is consequent, dus beslist geen «weeffout».
Bij de aanpassing van het standaardmodel voor vaststelling van het vereist eigen vermogen, als onderdeel van de wet «Aanpassing ftk», is deze handelwijze gehandhaafd. Het vereist eigen vermogen (de buffer) wordt op dit moment beperkt hoger vastgesteld doordat de renteschokken aangrijpen bij de rentetermijnstructuur (inclusief UFR) die boven de actuele marktrentes ligt.
Daar staat tegenover dat de toepassing van de rentecurve met UFR leidt tot een verlaging van de technische voorziening, het vermogen dat pensioenfondsen moeten aanhouden voor het dekken van hun verplichtingen. De dekkingsgraden zouden aanzienlijk dalen als de pensioenfondsen hun verplichtingen zouden moeten waarderen tegen een disconteringscurve zonder UFR. In dat geval zouden veel meer fondsen een herstelplan moeten indienen.
Deelt u de mening, dat de «onvolkomenheid» die met de introductie van de UFR is ontstaan, over het hoofd is gezien, waardoor het nFTK nu een «weeffout» bevat? Kunt u uw antwoord motiveren? Bent u bereid de genoemde «weeffout» te herstellen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van Aon Hewitt dat als de «weeffout» hersteld zou worden, pensioenfondsen naar een lagere dekkingsgraad kunnen toegroeien? Deelt u de visie, dat voor een pensioenfonds met een conservatief beleggingsbeleid en een behoorlijke afdekking van het renterisico, de dekkingsgraad nu eigenlijk ongeveer 0,5%-punt te hoog ligt?
Zoals blijkt uit het antwoord op vragen 3 en 4 is geen sprake van een weeffout.
Is het waar, dat voor fondsen die veel in zakelijke waarden beleggen en het renterisico beperkt afdekken, de impact nog groter is, en dat voor die fondsen de benodigde dekkingsgraad bij een realistischere rentedaling bijna een 1%-punt lager zou kunnen uitvallen, en dat voor pensioenfondsen die het renterisico niet voor de lange looptijden afdekken, de impact nog groter is?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u meegaan in de berekeningen van Aon Hewitt, waarbij geschat wordt dat door de genoemde «weeffout» bij alle pensioenfondsen tezamen bijna € 10 mld teveel aan eigen vermogen moet worden aangehouden?
Zie antwoord vraag 5.
De rechtszaak van de Nederlandse Varkenshouders Vakbond (NVV) tegen de provincie Noord-Brabant |
|
Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u er bekend mee dat de Nederlandse Varkenshouders Vakbond (NVV) een rechtszaak heeft aangespannen tegen de provincie Noord-Brabant om de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij (BZV) onderuit te halen?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het feit dat de NVV ervoor kiest om de provincie Noord-Brabant, die poogt om de intensieve veehouderij te verduurzamen middels de BZV, in de wielen te rijden door het aanspannen van deze rechtszaak?
Het is aan de NVV om zijn eigen afwegingen te maken.
Bent u van mening dat de niet-constructieve houding van de NVV in Noord-Brabant overeenkomstig is met de eigen poging van de NVV om de varkenssector te verduurzamen in de vorm van het recept voor duurzaam varkensvlees?
Nee.
Een transitie tot een zorgvuldige en duurzame varkenshouderij, die maatschappelijk gedragen wordt, is noodzakelijk. In de toekomstvisie Recept voor duurzaam varkensvlees heeft de varkensvleesketen zelf haar ambities en doelen geformuleerd voor een duurzame varkenshouderij. Ik heb de toekomstvisie van de varkensketen omarmd, waarmee zij de noodzakelijke transitie de komende jaren op een integrale wijze zal vorm geven. Ik zal de betrokken partijen in de varkensketen vanuit mijn rol en verantwoordelijkheid stimuleren tot een voortvarende aanpak en waar mogelijk en gewenst faciliteren.
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe bestuursakkoord «Beweging in Brabant» van VVD, SP, D66 en PvdA en bent u bereid om spoedig met het nieuwe provinciebestuur in overleg te treden over hoe het Rijk de provincie kan bijstaan in het verduurzamen van de intensieve veehouderij?
Ja.
Ik ben in overleg met de provincie Noord-Brabant in hoeverre er naast de negende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet nog andere maatregelen nodig zijn vanuit de rol en verantwoordelijkheid van het Rijk om de provincie te ondersteunen bij de verdere verduurzaming van de veehouderij (zie ook het antwoord op vraag 5).
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Brabantwet, waarmee de provincie Noord-Brabant meer juridische grondslag krijgt voor de verduurzaming van de intensieve veehouderij en de verbetering van de leefomgeving op het platteland?
De provincie Noord-Brabant heeft ten behoeve van de transitie naar een duurzame veehouderij en een betere bescherming van milieu en volksgezondheid in 2014 een verzoek gedaan om toepassing van de experimenteerbepaling van de Crisis- en herstelwet (Chw). Naar aanleiding van dit verzoek heeft het kabinet in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (negende tranche, 32 127, nr. 197) specifiek voor deze provincie desbetreffende experimenteerbepaling opgenomen, waardoor het Brabantse transitiebeleid naar een zorgvuldige en duurzame veehouderij een betere juridische onderbouwing heeft gekregen. Het besluit is op 17 maart jl. gepubliceerd en daarna in werking getreden. Op grond hiervan heeft de provincie Noord-Brabant in de Verordening ruimte regels gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen met het oog op «een veilige en gezonde fysieke leefomgeving, een goede omgevingskwaliteit, mede met inachtneming van het belang om private inspanningen gericht op een duurzame en zorgvuldige veehouderij te bevorderen.» Gelet op de verruiming van de Verordening ruimte van Noord-Brabant (en de grondslag hiervoor in de Crisis- en herstelwetgeving) kan de provincie Noord-Brabant ook sturen op maatregelen gericht op een verdere verduurzaming van de veehouderij.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid Van Dekken over het aantrekkelijker maken van de stoppersregeling?2
Ik ben met de LTO vakgroep varkenshouderij en de NVV de mogelijkheden aan het onderzoeken om te komen tot een vitaliseringsslag naar een toekomstbestendige varkenshouderij die goed is ingepast in het landelijk gebied. Op initiatief van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) is in samenwerking met de Rabobank en mijn ministerie de Regiegroep vitale varkenshouderij ingesteld onder leiding van de heer dr. U. Rosenthal. De komende periode zal een concrete aanpak worden uitgewerkt met de betrokken partijen. Ik zal uw Kamer nader informeren wanneer er resultaten beschikbaar zijn.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel dierenaantallen en volksgezondheid? Wanneer bent u van plan dit wetsvoorstel ter behandeling aan de Kamer te sturen?
In het debat met uw Kamer van 14 januari jl. heb ik toegezegd dat ik het wetsvoorstel afrond en daarna over de intensieve veehouderij aan uw Kamer zal toezenden. Ik ben momenteel het wetsvoorstel aan het afronden en ben nog in overleg met betrokken partijen. Ik verwacht dat ik uw Kamer na de zomer het wetsvoorstel kan aanbieden.