Het artikel 'Amateurclubs rekenen op taaie winter door hoge gasprijzen: ‘Sommige leden douchen júíst hier’' |
|
Rudmer Heerema (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Amateurclubs rekenen op taaie winter door hoge gasprijzen: «Sommige leden douchen júíst hier»»?1
Ja.
Bent u bekend met het effect dat de stijgende energieprijzen zullen hebben op sportaccommodaties en dan met name zwembaden en ijsbanen?
Ik ben op de hoogte van het feit dat de stijgende energieprijzen een grote impact hebben op sportaccommodaties, en met name op zwembaden en ijsbanen vanwege de grote energievraag van deze gebouwen.
Heeft u Minister zicht op hoeveel sportaccommodaties afhankelijk zijn van gas? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Het CBS verzamelt cijfers over het energieverbruik van verschillende gebouwen, waaronder sportaccommodaties. Alle circa 10.500 sportaccommodaties die in 2019 bij het CBS bekend waren, hadden op dat moment een gasaansluiting. Het gemiddelde gasverbruik per accommodatie of accommodatietype verschilt wel sterk, en daarmee ook de mate van afhankelijkheid van gas. IJsbanen verbruiken bijvoorbeeld vooral elektriciteit, terwijl veel zwembaden juist in grotere mate afhankelijk zijn van gas.
Heeft u zicht op hoeveel sportaccommodaties ernstig in de problemen dreigen te komen vanwege de stijgende energieprijzen? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Ik heb zicht op de omvang van de problematiek op macroniveau. Echter door de enorme verschillen in accommodaties betreffende bouwjaar, grootte, exploitatievorm (privaat of gemeentelijk) en de diversiteit in energiecontracten zijn er geen harde cijfers beschikbaar over de concrete gevolgen per accommodatie. Wel volgt uit een inventarisatie van het Mulier Instituut dat de impact van stijgende energieprijzen al merkbaar is voor veel sportclubs en -aanbieders. Veertig procent van de sportaanbieders geeft aan momenteel of binnen een jaar een variabel energiecontract te hebben en daardoor te maken te krijgen met hogere energielasten. De helft van de sportaanbieders geeft aan te overwegen om contributies te verhogen om deze energiekosten op te vangen. Daarnaast ben ik bekend met de inventarisatie van NOC*NSF waaruit volgt dat voor 200 zwembaden sluiting dreigt. Die cijfers zijn niet concreet te onderbouwen, maar geven wel een inzicht in de omvang van de problematiek.
Bent u op de hoogte van het feit dat ijsbanen en openbare zwembaden over 2022 en 2023 opgeteld te maken krijgen met een lastenstijging van 378 miljoen euro?
Zoals aangegeven in antwoord 3 ben ik bekend met de impact van de stijgende energietarieven voor de grote accommodaties als ijsbanen en openbare zwembaden. Daarom heb ik exploitanten van sportaccommodaties gevraagd om een berekening te maken van de omvang van de lastenstijging, waaruit het door u genoemde getal volgt. Samen met deze exploitanten breng ik momenteel in kaart welk deel van deze lastenstijging resteert na toepassing van de door het kabinet aangekondigde maatregelen.
Hoe worden sportaccommodaties ondersteund om te verduurzamen zodat zij de energiekosten kunnen beperken?
Verduurzaming van de sport is op lange termijn de belangrijkste oplossing om de kosten te drukken en de afhankelijkheid externe factoren als de energieprijs te minimaliseren. Om die reden heb ik extra ingezet op informatie over besparingen en op ondersteuning bij verduurzaming. Zo krijgen sportclubs en exploitanten besparingstips die ook op korte termijn impact kunnen maken via de website www.duurzamesportsector.nl. Aanvullend heb ik begin dit jaar financiering beschikbaar gesteld voor ontzorgingstrajecten om verduurzaming toegankelijk te maken voor sportclubs en accommodaties. Via het online platform www.sportnlgroen.nl kunnen gemeenten, sportclubs en -bedrijven, en exploitanten gratis professionele begeleiding inschakelen bij het verduurzamen van de accommodatie.
Staat u in contact met gemeenten over hoe sportaccommodaties zo goed mogelijk kunnen worden ondersteund?
Om de veranderende situatie zo goed mogelijk in de gaten te houden blijf ik in gesprek met sportclubs en -aanbieders maar ook zeker gemeenten. Hierbij ligt de focus op hoe de sportsector zelf kostenstijgingen kan opvangen en hoe mijn ondersteuning en aanvullende maatregelen vanuit het kabinet hieraan kunnen bijdragen.
De dreigende sluiting van 200 zwembaden. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Energierekening van 250.000 euro per jaar: sluiting dreigt voor 200 zwembaden»?1
Ja.
Klopt het dat sluiting dreigt voor 200 zwembaden vanwege de onbetaalbare energierekeningen?
NOC*NSF en POS hebben op basis van een eigen inventarisatie gemeld dat sluiting dreigt voor 200 van de in totaal 637 openbare zwembaden. Deze cijfers zijn niet concreet te onderbouwen, maar ik deel wel de zorgen omtrent de impact van de stijgende energiekosten voor openbare zwembaden.
Wat doet u om dit te voorkomen?
Openbare zwembaden zijn maatschappelijk van groot belang, bijvoorbeeld vanwege het aanbieden van zwemlessen die een belangrijke bijdrage leveren aan de zwemveiligheid. Daarnaast verzorgen zwembaden belangrijke sportmomenten voor kwetsbare groepen, zoals ouderen en mensen met een beperking.
In de kamerbrief «Budgettaire impact APB» heeft het kabinet u geïnformeerd dat er uitvoering wordt gegeven aan de motie Heerma c.s. Daarnaast bent u door de Minister van Economische Zaken en Klimaat bent u geïnformeerd over de Tegemoetkoming Energie Kosten voor het energie-intensief mkb. Naar verwachting zal een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders, waaronder de zwembaden, daarop aanspraak kunnen maken om de gestegen energielasten voor een deel te compenseren. In het kader van de uitwerking van de motie Mohandis c.s. onderzoek ik momenteel in hoeverre ook de sportsector en daarmee ook de zwembaden voldoende geholpen zijn middels de bovengenoemde maatregelen en waar eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik informeer uw Kamer in november verder over de stappen die ik zet om de sport te ondersteunen.
Hoeveel kinderen die zwemles volgen zullen hier de dupe van worden?
Daar zijn geen concrete cijfers over beschikbaar, omdat ook niet te zeggen is voor hoeveel en voor welke zwembaden precies sluiting zou dreigen. Wel is duidelijk dat jaarlijks ongeveer 280.000 kinderen een zwemdiploma halen.
Hoeveel sportaanbieders in Nederland komen dit jaar nog in de knel door de stijgende energielasten?
Ik heb zicht op de omvang van de problematiek op macroniveau. Echter door de enorme verschillen in accommodaties betreffende bouwjaar, grootte, exploitatievorm (privaat of gemeentelijk) en de diversiteit in energiecontracten zijn er geen harde cijfers beschikbaar over de concrete gevolgen per accommodatie. Wel volgt uit een inventarisatie van het Mulier Instituut dat de impact van stijgende energieprijzen al merkbaar is voor veel sportclubs en -aanbieders. Veertig procent van de sportaanbieders geeft aan momenteel of binnen een jaar een variabel energiecontract te hebben en daardoor te maken te krijgen met hogere energielasten. De helft van de sportaanbieders geeft aan te overwegen om contributies te verhogen om deze energiekosten op te vangen.
Hoe zorgt u ervoor dat sport betaalbaar en toegankelijk blijft voor iedereen nu steeds meer sportaanbieders zich genoodzaakt zien om de kostenstijgingen door te berekenen in de tarieven die ze bij sporters en verenigingen in rekening brengen?
Het opvangen van de energiecrisis is een gedeelde verantwoordelijkheid, en ik wil samen met de sport, gemeenten en exploitanten kijken hoe de sportsector hier aan kan bijdragen. Ik vraag de sportsector om te kijken hoe de stijgende kosten kunnen worden opgevangen door energie te besparen en om, in overleg met leden, sponsoren en gemeenten, op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. De maatregelen vanuit het kabinet om de koopkracht te versterken dragen verder bij om ook de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Bovendien kunnen minder energie-intensieve sportaanbieders profiteren van het ingestelde tariefplafond om zo de kostenstijging deels op te vangen. Aanvullend zal naar verwachting een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders binnen de Tegemoetkoming Energie Kosten regeling vallen waardoor de gestegen energielasten deels worden gecompenseerd.
De verliezen in de wijkverpleging. |
|
Wieke Paulusma (D66), Fonda Sahla (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de wijkverpleging en de verliezen die daar worden geleden?1 2
Ja.
Herkent u het beeld dat in de berichtgeving naar voren komt? Zo ja, kunt u aangeven hoe het kan dat veel wijkzorgorganisaties nu in de problemen zitten?
Ik herken de boodschap van krapte uit de IZA-gesprekken met aanbieders van wijkverpleging. Aanbieders geven aan onvoldoende ruimte te ervaren om vorm te geven aan zaken als goed werkgeverschap, innovatie en samenwerking. Zorgverzekeraars delen dat beeld en hebben in het kader van het IZA afspraken gemaakt om via de contractering in te zetten op het gezond maken van de sector.
Hoe verhoudt de berichtgeving over de verliezen in de wijkverpleging zich tot eerdere berichtgeving over het Integraal zorgakkoord (IZA) en het neerwaarts bijstellen van de budgetten in de wijkverpleging?3
De neerwaartse bijstelling van het budgettair kader, volgt op een meerjarige onderschrijding die is opgelopen tot ruim 1 miljard euro. Daarop is het kader neerwaarts bijgesteld met 600 miljoen euro. Daarmee blijft een aanzienlijk deel van de onderschrijding beschikbaar voor de inkoop van wijkverpleging door de zorgverzekeraars. Voor de financiële situatie van zorgaanbieders is het van groot belang dat er in het IZA met ZN, ActiZ en Zorgthuis.nl afspraken zijn gemaakt om de groei van het budgettair kader ten opzichte van de uitgaven in 2022 direct door te vertalen naar de inkoop. De zorgverzekeraars hebben toegezegd dat zij per 2023 IZA-conform gaan inkopen en contracteren. Zij verwachten daardoor ten minste € 250 miljoen (bijna 8%) aan extra omzet in de wijkverpleging 2023 te realiseren ten opzichte van de realisatie in 2022. Voor een deel (€ 175 miljoen) in de vorm van extra middelen middels IZA-conforme contractering en inkoopafspraken (in het reguliere inkoopproces) voor o.a. vitalisering van de sector, passende zorg en meer ruimte in de wijk. Voor het andere deel (€ 75 miljoen, gegarandeerd) in een IZA-fonds voor wijkverpleging onder gezamenlijke aansturing van ZN en de sector. Daarnaast wordt over de reeds bestaande IZA-werkagenda voor wijkverpleging afgesproken dat de gezamenlijke kostentool met bijbehorend proces in het eerste kwartaal van 2023 beschikbaar komt en dus ingezet kan worden voor IZA-conforme contractering en verdere investering in de sector per 2024. Ik zal deze afspraken die in het IZA gemaakt zijn nauwgezet volgen.
Deelt u het gevoel van de Nederlandse zorgautoriteit (NZa) dat de situatie in de wijkverpleging «zorgelijk» is?
De NZa noemt het «zorgelijk» dat zorgaanbieders niet alle benodigde zorg aan hun cliënten kunnen bieden en ziet dat zorgaanbieders in de wijkverpleging aanlopen tegen de grenzen van de toegankelijkheid. De NZa heeft deze zorg recent opnieuw benadrukt in haar publicatie Stand van de Zorg. Ik neem dit signaal van de NZa serieus. Ik ga dan ook, in lijn met en vooruitlopend op de resultaten die de IZA en WOZO-akkoorden moeten gaan opleveren, samen met IGJ en NZa bezien wat kan helpen om casuïstiek in het hier en nu op te lossen en daarbij handvatten te bieden aan alle zorgprofessionals, zorgaanbieders en zorginkopers. Het is belangrijk dat voor iedereen die het nodig heeft de zorg toegankelijk blijft.
Kunt u de onderbouwing van de NZa met de Kamer delen waarop is gebaseerd dat de situatie «zorgelijk» is en kan een definitie van «zorgelijk» worden gegeven?
Zoals in antwoord 4 is aangegeven heeft de NZa dit oordeel in het rapport Stand van de Zorg geduid. Dit rapport wordt jaarlijks gepubliceerd. De NZa heeft aangegeven op dit moment geen uitspraken te kunnen doen over het aantal meldingen dat zij binnenkrijgt.
Kunt u aangeven wat de rol van de inkoop is en welke stappen de zorgverzekeraars nemen om de continuïteit van wijkverpleging te blijven garanderen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 delen zorgverzekeraars beeld dat er via de contractering investering nodig is om vorm te geven aan zaken als goed werkgeverschap, innovatie en samenwerking. Voor de afspraken die in het IZA met ZN, ActiZ en Zorgthuis.nl hierover zijn gemaakt verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
In hoeverre zijn volgens u te krappe contracteringsafspraken met zorgverzekeraars en budgetplafonds het probleem voor de verliezen die geleden worden in de wijkverpleging? Kunt u hier een analyse van delen?
De zorgverzekeraars hebben aan de IZA-tafel erkend dat de wijze van contractering in de afgelopen jaren mogelijk te eenzijdig georiënteerd was op doelmatigheid. Hiervan is geen kwantitatieve analyse gemaakt. De te ontwikkelen kostentool (zie het antwoord op vraag 3) zal meer inzicht gaan geven in de juiste match tussen kosten en gehanteerde tarieven.
Kunt u cijfers delen over de ontwikkeling van de macro-uitgaven in de wijkverpleging?
(Verwachte) realisatie
Onderschrijding t.o.v. beschikbaar kader
53
195
125
233
497
371
656
Kunt u cijfers delen over gemiddelde tarieven in de wijkverpleging tussen 2017–2022?
In de wijkverpleging is sprake van een groot aantal verschillende en uiteenlopende tarieven. Om die reden kan ik geen cijfers geven over gemiddelde tarieven. Echter heb ik in een brief van 16-09-2022 aan ZN4 aangegeven dat er over de reeds bestaande IZA-werkagenda voor wijkverpleging wordt afgesproken dat een gezamenlijke kostentool met bijbehorend proces in Q1 2023 beschikbaar komt en dus ingezet kan worden voor IZA-conforme contractering en verdere investering in de sector per 2024.
Kunt u een analyse delen waar de tekorten in de sector zouden zitten?
Deze analyse is op dit moment niet beschikbaar. Wel is de NZa aan het onderzoeken of het mogelijk is om inzicht te krijgen waar de tekorten in de sector zouden zitten, en als dat mogelijk is, hoe daar inzicht op kunnen krijgen.
In hoeverre is het personeelsverzuim in de wijkverpleging hoger dan in andere sectoren, en wat zijn de oorzaken van het verzuim?
Bij het CBS valt wijkverpleging onder thuiszorg samen met de WMO-ondersteuning en kraamzorg. CBS heeft geen cijfers van alleen wijkverpleging over personeelsverzuim.
Onderstaande tabel geeft cijfers over de thuiszorg ten opzichte van de totaalcijfers van zorg en welzijn in 2021 en de eerste helft van 2022.
In aanvulling op de cijfers van 2021 en 2022 geeft onderstaande tabel de cijfers over de thuiszorg ten opzichte van de totaalcijfers van zorg en welzijn voor het tweede kwartaal van 2018 t/m 2022. Hier is duidelijk te zien dat de stijging tussen 2021 en 2022 uitzonderlijk hoog is in vergelijking met de afgelopen jaren.
Kunt u aangeven of er in de wijkverpleging relatief meer gebruik wordt gemaakt van zzp’ers ten opzichte van andere sectoren en welke consequenties dat heeft voor de totale uitgaven in de wijkverpleging? In aanvulling op eerdere vragen over hetzelfde onderwerp van het lid Mohandis (PvdA) d.d. 6 september 2022.
Onderstaande tabel geeft het percentage zelfstandigen zonder personeel van de thuiszorg ten opzichte van het totaal binnen de sector zorg en welzijn.
Het feit dat aanbieders van wijkverpleging miljoenen euro’s verlies lijden en de toegankelijkheid van de zorg in gevaar is |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat aanbieders van wijkverpleging miljoenen euro’s verlies lijden en de toegankelijkheid van de zorg in gevaar is?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel in de Volkskrant.
Denkt u dat de manier van financieren van wijkverpleging de oorzaak is van de financiële problemen bij zorgorganisaties? Zo nee, waarom niet, zo ja, wat kan daarin veranderd worden?
Alle gecontracteerde zorgaanbieders in de wijkverpleging doen mee met het huidige bekostigingsexperiment, waarin vrije tarieven gelden. Het is aan zorgverzekeraars en aanbieders om in de contractering passende afspraken te maken over kwaliteit, volume en tarief. De manier van financieren is daarmee op zich geen oorzaak voor financiële problemen bij aanbieders. Wel erkennen ook zorgverzekeraars dat de laatste jaren scherp op de prijs is ingekocht. Daarom zijn in het IZA ook aanvullende afspraken gemaakt.
Vindt u dat het systeem van «uurtje factuurtje» past bij de zorgverlening in de wijkverpleging? Zo ja, waarom?
Nee, dit systeem past niet optimaal bij de huidige doelen van de wijkverpleging waarbij meer aandacht uitgaat naar het stimuleren van samenwerking, coördinatie en preventie, inzetten op zelfredzaamheid, beperken van risicoselectie alsmede het toegankelijk houden van de zorg voor iedereen. Er loopt daarom een vijfjarig experiment met cliëntprofielen in de wijkverpleging om een bekostigingsmodel te ontwikkelen dat bovenstaande doelen stimuleert. Cliëntprofielen maken differentiatie mogelijk in het bekostigen van zorg voor cliënten. Dit moet er bijvoorbeeld voor zorgen dat er geen «cherry picking» plaatsvindt en de zorg voor iedereen toegankelijk blijft. Daarnaast wordt bekeken hoe samenwerking, preventie en technische wijkverpleging via systeemfuncties een plek in de bekostiging kunnen krijgen.
Op welke wijze kan op dit moment worden geïnvesteerd in opleiding, innovatie en samenwerking met andere zorgpartijen? Op welke manier worden deze bekostigd? Is er in de tarieven die betaald worden per uur zorgverlening voldoende ruimte voor opleiding, innovatie en samenwerking met andere zorgpartijen?
Alle gecontracteerde zorgaanbieders in de wijkverpleging doen mee met het huidige bekostigingsexperiment, waarin vrije tarieven gelden. Het is aan zorgverzekeraars en aanbieders om in de contractering passende afspraken te maken over kwaliteit, volume en tarief. Daarin kunnen afspraken gemaakt worden over opleiding, innovatie en samenwerking met andere zorgpartijen.
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) hebben zorgverzekeraars, Actiz en V&VN afspraken gemaakt over investeringen in de wijkverpleging om de sector toekomstbestendig te maken. Er wordt een werkagenda opgesteld, die onder meer gaat over werkplezier, opleiden en de ontwikkeling van een model om de individuele contractering te ondersteunen met objectivering van de kosten in de wijkverpleging. Daarnaast wordt er via het nog nader uit te werken opleidingsakkoord VVT in de komende jaren drie maal € 50 miljoen geïnvesteerd in de ontwikkeling van een opleidingsstructuur, die in belangrijke mate ten goede komt aan de wijkverpleging.
In hoeverre zijn zorgverzekeraars volgens u op de hoogte van de ontoereikende tarieven in de wijkverpleging? Wat doen zij er aan?
Over het signaal van zorgaanbieders over ontoereikende tarieven is in het kader van het IZA intensief gesproken. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht voor al hun verzekerden. Passende zorg moet het uitgangspunt zijn bij contractering. Enerzijds gaat dat over betaalbaarheid: de zorg mag niet te duur worden en de solidariteit onder druk zetten. Anderzijds zijn kwaliteit, werkplezier en innovatie van groot belang, zeker met de steeds krappere arbeidsmarkt. De zorgverzekeraars hebben toegezegd dat zij per 2023 conform het Integraal Zorgakkoord gaan inkopen en contracteren. Zij verwachten daardoor in 2023 ten minste € 250 miljoen (bijna 8%) aan extra omzet in de wijkverpleging te realiseren ten opzichte van de realisatie in 2022. Daarnaast is het nuttig dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders aan de slag gaan met de ontwikkeling van een systematiek en/of model om tot objectivering en onderbouwing van de kosten in de wijkverpleging te komen ter ondersteuning van de individuele contractering. Dit is onderdeel van de werkagenda wijkverpleging waarover in het IZA afspraken zijn gemaakt.
Hoe kan het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) kennelijk van mening is dat zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden, terwijl zorgorganisaties aangeven dat niet iedereen die dat nodig heeft nu thuiszorg kan krijgen?
Bij het beoordelen van het voldoen aan de zorgplicht beoordeelt de NZa of een zorgverzekeraar voldoende zorg heeft ingekocht voor zijn verzekerden. Het gaat hierbij om het totaal aan ingekochte zorg. Het kan daarbij voorkomen dat er op enig moment bij één zorgaanbieder geen ruimte meer is om nieuwe cliënten in zorg te nemen, maar bij een andere zorgaanbieder nog wel. Dat is niet in alle gevallen een reden voor de zorgverzekeraar om bij te contracteren. In die situatie voldoet de zorgverzekeraar nog steeds aan de zorgplicht.
Het is bekend dat niet alle cliënten die aangemeld worden voor wijkverpleging direct zorg kunnen krijgen. Zorgaanbieders en transferverpleegkundigen geven aan dat zij regelmatig cliënten niet meer in de wijkverpleging kunnen plaatsen, met name de zorgaanbieders van buiten de grote steden geven aan moeilijker de gevraagde zorg te kunnen leveren. De NZa heeft hierover recent een beleidssignaal afgegeven2. Het inzicht in de oorzaken hiervan is op dit moment niet volledig. Zowel de toename van de (complexe) zorgvraag als het ziekteverzuim in de wijkverpleging (na de piek van de Covid-pandemie) spelen in elk geval een rol. Ook het (nog) niet voldoende inzetten op doelmatigheid is een van de oorzaken. Voor een beter inzicht is nadere analyse nodig. Daarover ben ik met de NZa en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in gesprek.
Bent u het eens met gezondheidseconoom Xander Koolman dat zolang de NZa geen aanwijzing of last onder dwangsom oplegt, zorgverzekeraars dit zullen interpreteren als instemming met hun huidige inkoop van zorg en de daarbij behorende wachtlijsten? Zo nee waarom niet, Zo ja, wat kunt en gaat u hier aan doen?
Nee, dat ben ik niet met Xander Koolman eens. Er spelen bovendien verschillende vraagstukken rond de beschikbaarheid van voldoende wijkverpleging. Het is niet juist om te suggereren dat wachtlijstproblematiek alleen voortkomt uit de wijze van contracteren. Dat is ook de reden dat er in het IZA afspraken zijn gemaakt over een brede werkagenda.
Wat zou er volgens u in de wijkverpleging moeten gebeuren voordat de NZa overgaat tot het geven van een aanwijzing of het opleggen van een last onder dwangsom? Met andere woorden, waar ligt voor u de grens?
De NZa ziet toe op de uitvoering van de zorgplicht door verzekeraars. De NZa heeft de mogelijkheid om in te grijpen op het moment dat de verzekeraar niet voldoet aan zijn zorgplicht. Het is aan de NZa, als onafhankelijke toezichthouder, om hierbij een passende interventie te kiezen.
Hoeveel meldingen zijn er bij de NZa binnengekomen van zorgorganisaties die tegen de grenzen van toegankelijkheid aanlopen en continuïteit van zorg niet meer kunnen garanderen?
De NZa geeft aan hierover geen specifieke meldingen te hebben ontvangen anders dan het algemene hiervoor geschetste beeld bij het antwoord op vraag 6.
Hoe denkt u voldoende zorg thuis te kunnen bieden, terwijl er tot 2040 geen verpleeghuisplekken bij komen en de zorgvraag groeit? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Met het WOZO-programma (Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen) wil ik samen met betrokken partners bereiken dat ondersteuning en zorg zich aanpassen aan de voorkeur van ouderen om zo lang mogelijk regie op het eigen leven te houden en dat zware, complexe zorgvragen zo lang mogelijk worden uitgesteld of zelfs worden voorkomen. Omdat het aantal mensen dat zorg nodig heeft sterk stijgt, is het nodig om nu een omslag te maken en gezamenlijk te werken aan deze maatschappelijke opgave. Met WOZO zet ik in op een ander perspectief op ouderenzorg met een nieuwe norm: zelf als het kan, thuis als het kan en digitaal als het kan. In het WOZO-programma wordt samen met het veld gekeken naar wat nodig is. We hebben via verschillende actielijnen aandacht voor alles wat ertoe doet: voor een sterke sociale basis en «samen vitaal ouder worden», voor voldoende en juiste woningen voor ouderen, voor goede basiszorg voor ouderen in de eerste lijn, voor nieuwe woonvormen tussen thuis en het verpleeghuis, voor innovatie en technologie en voor verpleeg(huis)zorg van goede kwaliteit. De inzet in het WOZO en de inzet in het IZA versterken elkaar waar het gaat om aandacht en investeringen in de versterking van lichte vormen van zorg en ondersteuning, zodat zware zorg en ondersteuning voorkomen of uitgesteld kan worden. Overigens is voorzien dat de komende jaren nog 4800 verpleeghuisplekken bijkomen, vergelijkbaar met de groei in afgelopen jaren.
Het buitenspeelbeleid in gemeenten |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van de bevindingen van het Mulier Instituut die stelt dat structurele aandacht voor buitenspelen in het beleid van het Rijk en gemeenten ontbreekt?1
Begin september heeft het Mulier Instituut een factsheet uitgebracht waarin we zien dat 65 procent van de gemeenten buitenspeelbeleid heeft, waarvan 40 procent specifiek op dit onderwerp en 25 procent als onderdeel van een breder beleidsplan2. We zien dus de aandacht voor dit onderwerp ook bij gemeenten toeneemt. Echter zien we ook dat een groot deel van de gemeenten moeite heeft met het formuleren van beleid en het stellen van doelstellingen en dat monitoring/evaluatie van dit beleid bij weinig gemeenten prioriteit krijgt. Om dit te verbeteren heb ik een aantal acties lopen:
Wat vindt u ervan dat slechts 40 procent van de gemeenten specifiek beleid heeft voor buitenspelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat slechts 21 procent van de gemeenten het buitenspeelbeleid monitoren of evalueren? Wat kunt u doen om dit te bevorderen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te kijken naar het buitenspeelbeleid in andere landen en te kijken welke succesvolle maatregelen in Nederland kunnen worden overgenomen? Zo neen, waarom niet?
Uit de beleidsverkenning van Mulier in een aantal Europese landen blijkt dat beleid gericht op buitenspelen divers is. Ik blijf hiervan op de hoogte en laat me hierdoor inspireren.
Op welke wijze kunnen nieuwe impulsen ter bevordering van buitenspelen voor kinderen opgenomen worden in het afgesloten Sportakkoord, Preventieakkoord en SamenSpeelAkkoord?
Het Ministerie van VWS ondersteunt de ambities van het Samenspeelakkoord en financiert het Samenspeelnetwerk5. Dit Samenspeelnetwerk draagt bij het verbinden van partijen die zich willen inzetten voor inclusief spelen, toegankelijke speeltuinen en aan het verspreiden van kennis over inclusief spelen.
Vanuit sport heb ik bijgedragen aan de totstandkoming van de Buitenspeelcoalitie6 en zijn we voornemens dit jaar nog vier verschillende pilots te draaien waarin de Buitenspeelcoalitie meer wil leren over het vergroten van de groep kinderen die buitenspelen. Ik heb de ambitie om buitenspelen, en specifiek inclusief buitenspelen, breder op te pakken en gedurende deze coalitieperiode in te zetten op een intensievere buitenspeelaanpak die past binnen het nieuwe beweegbeleid7. We zijn hierin echter afhankelijk van de VWS brede inzet en de beschikbaarheid van preventiegelden. Ik verwacht dat we hier tegen het eind van 2022 meer duidelijkheid over hebben.
Een ander mooi voorbeeld van een nieuwe impuls is het programma Gezonde Buurten, onderdeel van het Nationaal Preventieakkoord, waarbij buitenspelen voor kinderen centraal staat. Een Gezonde Buurt is een fijne, groene plek waar kinderen creatief kunnen spelen, waar bewoners elkaar ontmoeten en iedereen voldoende kan bewegen. Initiatiefnemers Jantje Beton, IVN Natuureducatie en JOGG ontwikkelen in samenwerking met gemeentes en bewoners plekken die voldoen aan de behoeften van de buurt. Inmiddels zijn er 13 Gezonde Buurten in Nederland en daar komen er de komende periode 9 buurten bij.
VWS levert daarnaast op het bredere thema leefomgeving een bijdrage via stimuleringsmiddelen en ondersteuning van het kennisbeleid hieromtrent bij gemeenten en provincies.8
Met de Minister van VRO, LNV en IenW zet ik in op het bevorderen van een gezonde groene leefomgeving in de steden die ook ruimte biedt om te bewegen en – voor de kinderen – om buiten te spelen. De concrete invulling van de openbare ruimte in een wijk vraagt echter steeds maatwerk en is ook afhankelijk van de bevolkingssamenstelling, de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de gemeente. Zoals aangegeven ondersteun ik de gemeenten met kennis en door de ontwikkeling van een toolbox om gemeenten te helpen om op een goede wijze invulling te geven aan hun verantwoordelijkheid in deze.
Bent u bereid om met uw collega Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening te kijken op welke wijze buitenspeelruimte een plek krijgt binnen de toegenomen verstedelijking?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u uw plannen kenbaar maken hoe u zich deze periode gaat inzetten voor buitenspeelbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Problemen met tolkenvoorzieningen in de zorg |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de bureaucratische werkwijze van het UWV voor het aanvragen van tolkvoorzieningen door mensen met een auditieve beperking en door belangenorganisaties voor mensen met een auditieve beperking? Kunt u uw antwoord toelichten?1, 2
In 2021 heeft onderzoeksbureau Ruigrok NetPanel in opdracht van UWV onderzoek gedaan naar de ervaringen van tolkgebruikers met de tolkvoorziening. Hierin beoordelen tolkgebruikers de dienstverlening van UWV gemiddeld met een 7,7 en is het merendeel van de gebruikers tevreden (60%) of zeer tevreden (30%). Daarnaast is in 2021 door Berengroep in opdracht van UWV een tevredenheidsonderzoek uitgevoerd onder tolken Nederlandse Gebarentaal en onder schrijftolken over de dienstverlening van UWV en Tolkcontact. Hierin geeft 64% van de respondenten de dienstverlening van UWV een 8 of hoger en wordt de dienstverlening gemiddeld met een 7,58 beoordeeld. De ervaringen van tolkgebruikers en tolken met de dienstverlening van UWV kunnen derhalve als overwegend positief beschouwd worden.
De uitvoering van de tolkvoorzieningen is bij een bestuursorgaan belegd, om rechtsbescherming van gebruikers bij een aanvraag, en daarmee de mogelijkheid om in bezwaar en beroep te gaan, te garanderen. Ten tijde van de behandeling Wet centraliseren tolkvoorzieningen auditief beperkten leef- en werkdomein is in 2019 gekozen voor UWV als uitvoerder, omdat UWV reeds de tolkvoorzieningen voor het werk- en onderwijsdomein uitvoerde. Hierdoor was UWV het bestuursorgaan met de meeste ervaring met zowel de doelgroep als met het uitvoeren van vergelijkbare regelingen. UWV heeft daarbij een deel van de werkzaamheden belegd bij de Berengroep (Tolkcontact). Gezien de genoemde tevredenheid van tolkgebruikers en tolken, ben ik nog steeds van mening dat UWV het meest geschikte bestuursorgaan is om de tolkvoorziening te beleggen.
Waarom duurt de aanvraag voor een tolkvoorziening tussen de tien werkdagen en acht weken? Deelt u de mening dat dit een veel te lange periode is? Zo ja, kunt u deze periode laten verkorten? Zo neen, waarom niet?
De termijn van 8 weken betreft een wettelijke termijn, waarbinnen UWV verplicht is een aanvraag verwerkt te hebben.3 Het is wenselijk dat aanvragen sneller verwerkt worden dan deze wettelijke termijn en daarom hanteert UWV een streeftermijn van 10 dagen. Bij spoedsituaties kunnen gebruikers via Tolkcontact direct een tolk regelen en wordt de aanvraag achteraf behandeld. In het onderzoek van Ruigrok NetPanel geeft 69% van de respondenten aan tevreden of zeer tevreden te zijn met de snelheid waarmee UWV beslist over aanvragen en geeft 25% van de gebruikers aan de behandelsnelheid van UWV neutraal te beoordelen of hier geen mening over te hebben. Ik acht het daarom niet noodzakelijk de periode te laten verkorten.
Met welke reden kunnen extra tolkvoorzieningen buiten de standaard-uren niet in het buitenland gebruikt worden, waardoor het voor mensen onmogelijk wordt om een uitstapje te maken of bijvoorbeeld een congres bij te wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gebruikers van de tolkvoorziening hebben standaard recht op 30 uren aan tolkdiensten per jaar in het leefdomein en in het geval van zowel een auditieve als visuele beperking 168 uren per jaar. Deze tolkuren kunnen naar wens van de gebruiker worden ingezet. Tolkgebruikers hebben daarnaast de mogelijkheid om extra tolkuren aan te vragen als maatwerk.
Per 1 januari 2022 zijn de kaders voor de maatwerkaanvragen van de tolkvoorziening leefdomein aangepast, waarbij er voor maatwerkaanvragen een maximum van acht uur per dag gesteld is en aanvragen voor het buitenland in principe niet gehonoreerd worden. Deze kaders zorgen ervoor dat UWV de maatwerkaanvragen op een transparante wijze kan beoordelen. Daarnaast dragen de kaders bij aan de houdbaarheid van de tolkvoorziening met het oog op het aantal beschikbare tolken, evenals de financiële houdbaarheid.
Als er door de kaders schrijnende situaties ontstaan, dan blijft maatwerk mogelijk. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het inzetten van een tolk bij een ziekenhuisbezoek in het buitenland.
Om welke reden stelt het UWV dat schrijftolken niet meer dan acht uur per dag kunnen declareren als er sprake is van extra tolkvoorzieningen buiten de standaard uren in het buitenland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom er voor schrijftolken in het leefdomein en voor organisaties pas vanaf twee uur en vijf minuten een teamtolk ingezet kan worden en in het werkdomein pas vanaf anderhalf uur, waardoor schrijftolken in die situaties respectievelijk twee uur en vijf minuten of anderhalf uur non-stop moeten tolken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Afhankelijk van de duur, intensiteit en complexiteit van een tolkopdracht is de inzet van een teamtolk mogelijk. In het werkdomein is dit mogelijk bij tolkopdrachten die langer duren dan één uur. Ik ben voor het leefdomein op dit moment bezig met het verkennen van de impact van het verlagen van de minimumduur van teamtolkopdrachten van twee uur naar opdrachten die langer dan één uur duren.
Bent u nog steeds van mening dat het UWV geschikt is om de tolkvoorzieningen te beheren, aangezien belangenorganisaties kritische geluiden hebben geuit over het beleggen van de uitvoering van de tolkvoorziening bij het UWV ten tijde van de behandeling van de Wet centraliseren tolkvoorzieningen auditief beperkten leef- en werkdomein? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen gaat u nemen om de bureaucratische werkwijze van tolkvoorzieningen bij het UWV te verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de tevredenheidsonderzoeken genoemd in het antwoord op de vragen 1 en 6 blijkt dat de ervaringen van tolkgebruikers en tolken met de dienstverlening van UWV overwegend positief zijn. Dit laat onverlet dat ik samen met UWV en de Ministers van OCW (tolkvoorziening onderwijsdomein) en SZW (werkdomein) doorlopend werk aan het optimaliseren van de tolkvoorziening. Bijvoorbeeld inzake de inzet van de teamtolk. Daarbij nemen we de signalen vanuit de belangenorganisaties uiterst serieus.
Het uitsluiten van de uitvaartbranche van de zorgbonus |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is de reden dat medewerkers in de uitvaartzorg in tegenstelling tot andere zorgverleners geen bonus hebben ontvangen voor hun inzet tijdens de pandemie en de risico’s die zij daarbij hebben gelopen voor hun eigen gezondheid?
Het kabinet stelde in 2020 via de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 (hierna: subsidieregeling) een bonus beschikbaar van netto € 1.000 voor zorgprofessionals en pgb-zorgverleners die een uitzonderlijke prestatie hebben verricht in de strijd tegen COVID-19 in de periode 1 maart 2020 tot 1 september 2020. De subsidieregeling komt voort uit de breed aangenomen Kamermotie die de regering verzocht «de mogelijkheid te onderzoeken om de zorgverleners van wie nu extra inzet wordt gevraagd in de bestrijding van het coronavirus, als blijk van waardering, een bonus toe te kennen, en de Kamer over de uitkomst te informeren»1. In 2021 stelde het kabinet opnieuw een bonus beschikbaar voor het verrichten van een uitzonderlijke prestatie van ten hoogste € 500 netto, ditmaal voor werkzaamheden verricht in de periode 1 oktober 2020 tot 15 juni 2021. De bonus voor 2021 betrof een gebudgetteerde regeling waarbij het bonusbedrag afhankelijk is van het aantal aanvragen. In totaal was er € 720 miljoen beschikbaar voor de zorgbonus 2021. Rekening houdend met het aantal aanvragen is het definitieve bonusbedrag op € 384,71 netto vastgesteld. Het kabinet heeft met de subsidieregeling zijn waardering uitgesproken voor zorgprofessionals werkzaam in de sector Zorg en Welzijn. Deze waardering is bovenop de reguliere beloningsmogelijkheden die elke werkgever in Nederland heeft conform hun eigen cao’s.
Voor deze subsidie kwamen zorgaanbieders binnen de sector zorg en welzijn in aanmerking die (bedrijfsmatig) zorg verlenen bij of krachtens de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet, de Wet publieke gezondheid, de Jeugdwet of de Wet maatschappelijke ondersteuning én die op 1 september 2020 in het handelsregister stonden ingeschreven met ten minste twee werkzame personen en met een hoofd- of nevenactiviteit met een SBI-code die in de bijlage van de bonusregeling is opgenomen. Voor personeel werkzaam bij deze zorgaanbieders kon, indien de zorgaanbieder van mening is dat de zorgprofessional een uitzonderlijke prestatie heeft verricht subsidie worden aangevraagd voor het uitkeren van een bonus. Zorgaanbieders konden voor de voor hen werkzame zorgprofessionals bij de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (hierna: DUS-i) subsidie aanvragen voor de bonus. Budgethouders konden een bonus aanvragen voor de voor hen werkzame pgb-zorgverleners bij de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB). De verrichte werkzaamheden werden bekostigd uit de Wmo 2015, Jeugdwet of Wlz.
De coronacrisis heeft onze samenleving voor grote uitdagingen gesteld en van ons allemaal een bijzondere inspanning gevraagd, ook buiten de sector zorg en welzijn. Dit geldt ook voor medewerkers in de uitvaartbranche en andere sectoren buiten zorg en welzijn waarin belangrijk werk is verricht in de coronacrisis. Ik heb grote waardering voor de wijze waarop wij ons allen in de coronacrisis aan deze moeilijke situatie hebben aangepast. De subsidieregeling is echter specifiek bedoeld voor de sector zorg en welzijn. De uitvaartbranche valt niet onder de deze sector en kwam om die reden niet in aanmerking om een subsidieaanvraag in te dienen. Het verder uitbreiden van de subsidieregeling naar sectoren buiten de sector zorg en welzijn is niet aan de orde.
Klopt het dat uw ministerie in augustus 2020 een brief heeft ontvangen van de Vereniging Toeleveranciers Uitvaartbranche (VTU) over dit onderwerp, maar dat hier geen reactie op is gekomen? Zo ja, waarom is er niet op deze brief gereageerd?
Vanuit verschillende branches is aandacht gevraagd voor de inzet die is geleverd tijdens de coronacrisis. Ook vanuit de uitvaartbranche heb ik vragen ontvangen over de subsidieregeling, die ik waar mogelijk beantwoord heb. Daaronder kan inbegrepen zijn een brief van de Vereniging Toeleveranciers Uitvaartbranche. In mijn communicatie over de subsidieregeling heb ik aan branches buiten zorg en welzijn benadrukt dat ik ieders inspanning in covid tijd enorm waardeer, maar de subsidieregeling niet openstaat voor andere sectoren dan de sector zorg en welzijn.
Bent u bereid om alsnog met de uitvaartsector in gesprek te gaan over de mogelijkheden voor een zorgbonus voor werknemers in de uitvaartzorg?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘ADO Den Haag vindt in Funland nieuwe hoofdpartner jeugdopleiding’ en over het aangekondigde verbod op sponsoring van sportclubs door aanbieders van kansspelen in het algemeen |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u op de hoogte dat ADO Den Haag voor de sponsoring van de jeugdopleiding en de wedstrijdshirts in kindermaten een samenwerking is aangegaan met Hommerson Funland? Bent u tevens op de hoogte dat Sir Winston Fun & Games broeksponsor is van zowel de volwassen- als de kindermaten van ADO Den Haag?
Ja.
Bent u ermee bekend dat deze bedrijven beiden onder diezelfde naam aanbieders zijn van casino’s en gokautomatenhallen?
Ja, ik ben ermee bekend dat onder de namen Hommerson en Sir Winston naast arcadehallen ook speelautomatenhallen worden geëxploiteerd.
Herinnert u zich de antwoorden op onze vragen bij het schriftelijk overleg Besluit Kansspelen op afstand waarin de regering aangaf: «Het is vergunninghouders die de meer risicovolle kansspelen aanbieden verboden hun werving- en reclameactiviteiten te richten op jongeren. Geen enkele vergunninghouder mag die activiteiten op minderjarigen richten. Sponsoring is een vorm van reclame. Het sponsoren van jeugdteams en logo’s van kansspelvergunninghouders op producten die door kinderen worden gedragen, valt duidelijk onder dit verbod.»?1
Ja.
Hoe kan deze sponsoring en affichering plaatsvinden, terwijl artikel 2, derde lid, van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen, kansspelreclame gericht op minderjarigen verbiedt, en met het oog op de uitleg van de Kansspelautoriteit in artikel 2.5, tweede lid, sub a, van de Beleidsregels verantwoord spelen die deze passage zo uitlegt dat ook logo’s of namen van een kansspel of een vergunninghouder die vermeld staan op producten die voor een aanmerkelijk deel door minderjarigen worden gedragen of gebruikt hieronder vallen?
Het klopt dat sponsoring door vergunninghouders van kansspelen niet gericht mag zijn op minderjarigen. De wet- en regelgeving voor kansspelen bevat reeds strenge regels voor reclameactiviteiten door aanbieders die een vergunning hebben voor het organiseren van kansspelen. Daarbij is een belangrijke regel dat deze reclame- en wervingsactiviteiten niet gericht mogen zijn op kwetsbare groepen, waaronder met name minderjarigen. Om die reden mogen vergunninghouders niet aan sponsoring op shirts in kindermaten doen. Indien een vergunninghouder zich niet houdt aan deze regels kan de Kansspelautoriteit (Ksa) als toezichthouder ingrijpen.
Dit wordt anders wanneer de sponsoringactiviteiten ontplooid worden door een onderneming waarover de vergunninghouder geen enkele vorm van zeggenschap heeft. De Wet op de kansspelen en het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen (Besluit wrvk) bieden grondslag om de vergunninghouder van kansspelen aan te spreken, omdat die in de wet- en regelgeving de normadressaat is. Of de vergunninghouder in onderhavige gevallen aan te spreken is, is aan de Ksa als toezichthouder.
In zijn algemeenheid vind ik het vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid niet passend dat bedrijven, niet zijnde vergunninghouders, bij hun reclameactiviteiten (deels) dezelfde naam gebruiken als kansspelaanbieders die ook in hun bedrijfsstructuur zitten. Zij nemen daarmee het risico op de koop toe dat kwetsbare groepen, in het bijzonder minderjarigen, indirect op kansspelen worden geattendeerd.
Bent u met ons van mening dat de sponsoring door gokbedrijven van kindervoetbalkleding, en welke jeugdsportkleding dan ook, niet in lijn is met de regels voor shirtsponsoring en de waarborgen die zijn opgesteld om minderjarigen te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusie verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid bij de sportbonden te informeren naar de omvang van deze sponsoring en daarover de Kamer te rapporteren? Wilt u daarbij ook onder de aandacht brengen dat juist sponsoring door gokbedrijven in de jeugdsport geweerd moet worden, omdat een gezonde generatie zo belangrijk is?
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft bij NOC*NSF onder de aandacht gebracht dat sponsoring door vergunninghouders van kansspelen niet op minderjarigen gericht mag zijn en dat wij het in algemene zin niet passend vinden dat jongeren direct of indirect op kansspelen worden geattendeerd. NOC*NSF zal op hoofdlijnen inventariseren in welke mate sponsoring door kansspelaanbieders in de jeugdsport een rol speelt.
Klopt het dat het aangekondigde verbod op sponsoring door gokbedrijven enkel ziet op aanbieders van online gokken, en niet op land-based casino’s en speelautomatenhallen? Bent u bereid deze hier ook onder te laten vervallen? Welke aanvullende beleidsvoornemens heeft u daarnaast, gezien deze ontwikkeling?
Het klopt dat de voorgenomen wijzigingen van het Besluit wrvk op reclame- en wervingsactiviteiten zien op reclame voor online kansspelen. Dat is om de volgende redenen. De zorgen omtrent reclame komen voort uit de grote hoeveelheid ongerichte reclame die voor online kansspelen is gemaakt sinds oktober 2021. Onderzoeken laten ook zien dat de verslavingsrisico’s bij online gokken groter zijn dan bij de landgebonden varianten, onder andere omdat er 24/7 online aanbod is en er minder direct klantcontact is dan bij landgebonden aanbod.
De voorgenomen wijzigingen zetten aanvullend neer dat aanbieders die (ook) over een vergunning beschikken voor landgebonden kansspelen moeten voorkomen dat de consument die reclame als reclame voor online kansspelen kan opvatten. Daarmee kan worden voorkomen dat indirect alsnog ongerichte reclame voor online kansspelen wordt gemaakt.
De consultatie van de voorgenomen wijzigingen van het Besluit wrvk is inmiddels afgerond en na de voorhang zal ik het Besluit voorbereiden voor advies van de Raad van State.
Bent u bereid het verbod op het aangaan van nieuwe sponsorcontracten met aanbieders van (online) kansspelen op zo kort mogelijke termijn in te laten gaan om verdere reeds aangegane contractuele verplichtingen te voorkomen? Welke inzet heeft u bij de reeds aangedane contracten?
Bij de uitwerking van de voorgenomen wijzigingen van het Besluit wrvk is rekening gehouden met het bijzondere belang van de sport voor de volksgezondheid. Een verbod op sponsoring heeft voor de sport verstrekkende financiële implicaties vanwege de reeds aangegane contracten die niet zo snel kunnen worden vervangen voor gelijkwaardige contracten met andere sponsoren. Daarom is voor de ingang van een verbod sportsponsoring een termijn van twee jaar voorzien. Dit acht ik gezien het zwaarwegende belang van verslavingspreventie en het bijzondere belang van de sport een korte, maar redelijke termijn.
Het bericht ‘Zorgpersoneel met long covid radeloos, vakbonden stellen ultimatum aan kabinet’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zorgpersoneel met long covid radeloos, vakbonden stellen ultimatum aan kabinet»?1
Het kabinet is zich bewust van de ingrijpende gevolgen die alle mensen met langdurige post-COVID klachten ondervinden. Daarom heb ik, samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (P&VO), deze zomer verkend hoe mensen met langdurige post-COVID klachten extra ondersteund kunnen worden. Het kabinet heeft besloten het beoogde vervolg op de uitkomsten van de verkenning juridisch breder te laten wegen door eerst voorlichting in te winnen bij de Afdeling Advisering van de Raad van State. Na ontvangst van de voorlichting van de Raad van State beslist het kabinet over het vervolg op de verkenning en zal uw Kamer daarover zo spoedig mogelijk per brief worden geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat de groep zorgverleners die nu door het Post Covid Syndroom thuis zit een enorm belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de strijd tegen het coronavirus?
Alle zorgmedewerkers die zorg hebben verleend aan COVID-patiënten of daar nauw bij betrokken waren, hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de strijd tegen het virus. Dat sommigen van hen langdurige post-COVID klachten hebben ontwikkeld met als gevolg dat zij minder of zelfs niet meer kunnen werken, vind ik heel schrijnend.
Herinnert u zich de oproep van uw ministerie om een applaus te geven voor de zorg: «Onze dank aan hen is groot, daarom klappen we straks om 20 uur voor de zorg (en al die anderen).»?2
Ja.
Herinnert u zich de stelling van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving dat «Ruimhartigheid is geboden bij de omgang met zorgmedewerkers die in de frontlinie hebben gestaan om de samenleving draaiende te houden»?3
Ja. Ik heb kennisgenomen van het rapport «(Maat)werk bij langdurige klachten na COVID». Op 16 september heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de door uw Kamer bij brief van 12 juli jl. (kenmerk 2022Z14973) gevraagde beleidsreactie op het rapport «(Maat)werk bij langdurige klachten na COVID» van de Raad voor de Samenleving, onderdeel zal uitmaken van de brief die volgt.
Wat vindt u ervan dat zorgverleners in de beginperiode van de pandemie vaak onbeschermd werkten met besmette patiënten als gevolg van de toen geldende richtlijnen van de overheid en daardoor een groot risico liepen op besmetting en het Post Covid Syndroom?
Tijdens de eerste golf (maart – juni 2020) werd de wereld overvallen door een pandemie die ongekend was in zijn aard. Een nieuw en onbekend virus overspoelde de Nederlandse samenleving en de zorg, terwijl er nog geen vaccin beschikbaar was en zorg verleend moest worden op basis van de toen beperkte beschikbare kennis. Door de toegenomen kennis over het virus, weten we nu veel beter hoe we de risico’s op besmetting kunnen beperken en over de behandeling van COVID-patiënten.
De beroepsgroepen hebben, samen met het RIVM, op basis van de toen beschikbare kennis richtlijnen opgesteld voor het verlenen van zorg. Deze richtlijnen waren evidence based en gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten. Ik deel uw conclusie niet dat als gevolg van de toen geldende richtlijnen mensen onbeschermd hebben gewerkt met besmette patiënten en daardoor post-COVID klachten hebben ontwikkeld. Veiligheid op de werkvloer is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de werkgever.
Bent u het ermee eens dat dit uw ministerie een enorme verantwoordelijkheid geeft om de groep zorgverleners die nu door het Post Covid Syndroom thuis zitten zo goed mogelijk te ondersteunen?
Post COVID-klachten doen zich breed in de samenleving voor. Zoals toegelicht in de brief van 27 juni jl.4 biedt het kabinet via drie sporen ondersteuning aan eenieder met post-COVID klachten. Het eerste spoor richt zich onder andere op het doen van onderzoek om beter beeld te krijgen van de klachten en effectieve behandeling van post-COVID. Het tweede spoor ziet op het verbeteren van het ondersteuningsaanbod voor mensen met post COVID, middels het tijdelijk vergoeden van paramedische herstelzorg en het financieren van C-support. Het derde spoor ziet op de ondersteuning bij het werk. Hierover blijft het kabinet ook in gesprek met sociale partners om werkenden met langdurige post COVID voor de arbeidsmarkt te behouden.
Bent u van mening dat de ondersteuning die uw ministerie momenteel aan deze groep biedt voldoende is om aan deze verantwoordelijkheid te voldoen?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Wat vindt u ervan dat een deel van deze groep momenteel in financiële problemen komt, doordat zij hun baan en (een deel) van hun inkomen zijn verloren als gevolg van het Post Covid Syndroom? Bent u het ermee eens dat dit een onacceptabel gevolg is van hun inzet in de strijd tegen het virus?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en vraag 2.
Waarom duurt het zo lang voordat deze groep zorgverleners een fatsoenlijke financiële schadevergoeding krijgt? Waarom heeft u het tot een ultimatum van de vakbonden laten komen?
Ik ben mij zeer bewust van de urgentie van de financiële problemen van sommige zorgmedewerkers. Deze zijn in de persoonlijke gesprekken die ik met een aantal van hen had, expliciet onder mijn aandacht gebracht. Tegelijkertijd vraagt deze kwestie om zorgvuldigheid. Juist vanwege die zorgvuldigheid heb ik het voorstel dat naar aanleiding van de gezamenlijke verkenning met OCW en SZW is opgesteld, in een verzoek tot voorlichting voorgelegd aan de Afdeling Advisering van de Raad van State. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk adviseren over de uitkomsten daarvan.
Bent u bereid om zo snel mogelijk een fatsoenlijke financiële schadevergoeding te geven aan deze groep en hiervoor niet de deadline van de vakbonden af te wachten?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en mijn antwoord op vraag 9.
Het nieuws dat de National Health Service (NHS) Tavistock kliniek, de enige genderidentiteitskliniek voor kinderen en jongeren in het Verenigd Koninkrijk, heeft gesloten |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het nieuws dat de National Health Service (NHS) in het Verenigd Koninkrijk besloten heeft om Tavistock and Portman Trust’s Gender Identity Development Service clinic (Tavistockkliniek) te sluiten omdat de veiligheid van minderjarigen gevaar loopt?1 2
Ik ben op de hoogte van de sluiting van de Tavistockkliniek.
Hoe verhoudt het medische traject van de Tavistockkliniek zich tot de zorg die in Nederlandse klinieken geleverd wordt aan kinderen en jongeren met genderdysforie?
De NHS in Engeland heeft een onafhankelijke review laten uitvoeren met als doel om te horen hoe het de zorg aan kinderen en jongeren met vragen over hun genderidentiteit of genderincongruentie zou kunnen verbeteren. In het rapport van deze review, het Cass rapport, wordt onder andere geconcludeerd dat er significante verschillen zijn tussen de «Dutch approach» en de werkwijze van de Tavistock kliniek. In de Tavistock kliniek is de «Dutch Approach» – multidisciplinaire zorg, aandacht voor psychische comorbiditeit en langdurig volgen en monitoren (psychologische begeleiding) – losgelaten.3
Het Radboudumc Expertisecentrum Geslacht en Gender heeft mij laten weten dat in het Radboudumc alle kinderen en jongeren volgens een goed gedocumenteerd zorgpad worden begeleid. Alle stappen in de begeleiding en behandelingen vinden plaats na intensieve psychologische evaluatie waar ook rekening wordt gehouden met psychiatrische co morbiditeit. Hiervoor wordt ook samengewerkt met andere hulpverleners en GGZ. Alle beslissingen worden in een multidisciplinair team samen besproken. Elke stap in de behandeling wordt nauwkeurig gedocumenteerd en de follow up is gestandaardiseerd ingericht. Patiënten en ouders worden zowel mondeling als ook schriftelijk uitvoerig ingelicht over de voor- en nadelen van de behandeling. Voor lange termijn monitoring is een biobank opgezet, aldus het Radboudumc.4
Is er in Nederland wel voldoende sprake van «holistische zorg» voor kinderen en/of tieners met genderdysforie, en zo ja, hoe wordt deze gewaarborgd?
Ik heb voor de beantwoording van deze vraag input gevraagd aan het Radboudumc Expertisecentrum geslacht en gender. Het Radboudumc heeft mij laten weten dat transgenderzorg bij uitstek multidisciplinaire zorg is. De zorg wordt gedragen door een team professionals (kinderartsen, psychologen, psychiater, fertiliteitsartsen en anderen) die intensief samenwerken om gepersonaliseerde zorg op hoog niveau te bieden. Alle voor- en nadelen worden steeds voor een individuele patiënt zorgvuldig afgewogen in het team. Hierbij worden ook systeem en ontwikkelingsfactoren naast mogelijke co-morbiditeit meegenomen. De manier van werken wordt beschreven in de kwaliteitsstandaarden voor transgenderzorg. Hormonale behandeling voor kinderen en adolescenten wordt alleen geboden in hooggespecialiseerde centra met ervaring op gebied van transgenderzorg. Dit zijn op dit moment het Radboudumc Expertisecentrum geslacht & gender in Nijmegen, het Zaans Medisch centrum en zorgcentrum genderdysforie Amsterdam Universitair Medisch Centrum.
Wordt er in Nederlandse klinieken ook gewerkt vanuit het principe van genderaffirmatie, zoals in de Tavistockkliniek?
In het Cass rapport wordt onder het «affirmatieve model» verstaan dat sprake is van een wijze van het verlenen van transgenderzorg waarbij de subjectieve genderbeleving van een jongere wordt bevestigd.5 Het gaat om «een bevestigende en niet verkennende benadering, vaak gedreven door verwachtingen van ouders en kind zelf».6 In het rapport wordt aangegeven dat er onder meer onvoldoende werd stil gestaan bij andere mogelijke oorzaken van het psychisch lijden.
Van het Radboudumc Expertisecentrum Geslacht en Gender en een wetenschapper van Amsterdam UMC heb ik begrepen dat dit niet de manier is waarop in Nederland momenteel transgenderzorg aan kinderen en jongeren wordt verleend. In Nederland wordt niet volgens het genderaffirmatieve model zoals beschreven in het Cass rapport gehandeld. In plaats van de subjectieve genderbeleving zonder nader onderzoek te bevestigen, worden in Nederland in een brede evaluatie alle aspecten van de psychosociale en seksuele ontwikkeling van het kind / de jongere meegenomen en in een bredere context gezet (verkennende benadering). Daarbij wordt er bijvoorbeeld ook gekeken naar andere mogelijke oorzaken van het psychisch lijden.
Overigens heb ik in mijn antwoorden op de vragen van de leden Van der Staaij en Bisschop (beiden SGP) over antwoorden op vragen van het lid Sylvana Simons over genderdysforie bij GGD’s, huisartsenpraktijken en apotheken (2022Z15099), d.d. 29 augustus 2022, aangegeven dat er «in de wetenschappelijke en klinische gemeenschap rondom transgenderzorg consensus [bestaat] dat een affirmatieve benadering de beste psychologische gezondheidsuitkomsten geeft.» Om te voorkomen dat nu onterecht de indruk zou ontstaan dat met de «affirmatieve benadering» waarover ik in die antwoorden heb gesproken wordt gedoeld op genderaffirmatie (het «affirmatieve model» waarover wordt gesproken in het Cass rapport), hecht ik eraan hier expliciet te benoemen dat dit niet het geval is. Zoals ik in de antwoorden op de Kamervragen van de leden Van der Staaij en Bisschop (beiden SGP) aangaf, doelde ik hiermee op het ondersteunen van kinderen en jongeren in hun psychoseksueel ontwikkelingsproces (waar het hebben van vragen over je genderidentiteit regelmatig een onderdeel van vormt), waarbij ik ook heb benadrukt dat dit niet hetzelfde is als het kritiekloos accepteren of aanmoedigen.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe zou de voorliggende wetswijziging, waardoor de leeftijdsgrens voor het wijzigen van het geslacht in de geboorteakte komt te vervallen, de zorgtrajecten voor kinderen en jongeren met genderdysforie kunnen beïnvloeden?
Het wetsvoorstel tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het veranderen van de voorwaarden voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte (35 825) maakt het mogelijk dat ook kinderen jonger dan zestien jaar hun geslachtsregistratie kunnen wijzigen in de geboorteakte. Dit wetsvoorstel onderkent dat genderidentiteit een belangrijk aspect is van iemands identiteit. Dat geldt zeker ook voor kinderen. Dit neemt niet weg dat genderidentiteit van kinderen vaak nog veranderlijk – fluïde – is. De wens tot wijziging dient daarom ook zorgvuldig te worden bekeken. Het kind verdient ondersteuning in zijn/haar/diens keuze. Het wetsvoorstel voorziet daarom in een rechterlijke toets voor kinderen jonger dan zestien jaar. Dit leidt ertoe dat kinderen alleen kunnen overgaan tot wijziging, als zij daarover goed hebben nagedacht. De rechter zorgt ervoor dat de wens van het kind met enige afstand wordt bekeken en in breder perspectief wordt geplaatst.
Deze wetswijziging heeft geen gevolgen voor het zorgtraject voor kinderen met genderdysforie. Artsen hebben een eigen professionele verantwoordelijkheid, gelet op de lichamelijke en psychische gevolgen van een medische behandeling. De juridische duiding van geslacht of gender in de geboorteakte van het kind is in dit medische kader niet van belang. Ook na een wetswijziging zal individueel per patiënt geëvalueerd worden welke stappen in de medische behandeling passend en verantwoordelijk zijn.
Is het voor artsen nog mogelijk om een klinische transitie op basis van medische redenen te ontraden, als er al sprake is van juridische wijziging op basis van zelfidentificatie?
Ja, artsen hebben een eigen professionele verantwoordelijkheid, gelet op de lichamelijke en psychische gevolgen van een medische ingreep. Een medische behandeling staat in dit licht los van een wijziging van de geboorteakte.
Zijn in Nederlandse klinieken opvallende stijgingen te zien van aanmeldingen van kinderen en tieners met genderdysforie, zoals bij Tavistockkliniek waar sprake was van een stijging van wel 5000 procent?3
De cijfers uit The Times spreken over een tijdspad van 7 jaar. Omdat de cijfers gaan over 7 jaar is de vergelijking met de situatie in Nederland lastig te maken. De kwartiermaker transgenderzorg houdt sinds eind 2018 bij wat de vraag naar en wachttijden voor transgenderzorg zijn.
In december 2018 waren er in Nederland 883 aanmeldingen van kinderen en jongeren onder de 18 jaar voor psychologische transgenderzorg (waar o.a. de indicatiestelling voor somatische zorg plaatsvindt). In januari 2022 (het laatste meetmoment) was sprake van 2.500 aanmeldingen. Dit is een toename van 183%. Bij de interpretatie van deze cijfers is het overigens belangrijk om er rekening mee te houden dat een deel van de personen die wachten op zorg zich bij meer dan één aanbieder op de wachtlijst inschrijft. Het daadwerkelijk aantal personen dat wacht op een intake is dus naar verwachting lager. Daarnaast rapporteert de kwartiermaker de informatie zoals aangeleverd door de aanbieders die in beeld zijn. Het kan zijn dat er (kleine) aanbieders van transgenderzorg zijn die de kwartiermaker niet in beeld heeft, en die daardoor niet zijn meegenomen in deze cijfers.
Zoals ik aangaf in de beantwoording van eerdere Kamervragen van de leden Van der Staaij en Bisschop (beiden SGP) over antwoorden op vragen van het lid Sylvana Simons over flyers over genderdysforie bij GGD’s, huisartsenpraktijken en apotheken (2022Z15099), maak ik mij op dit moment overigens geen zorgen over de toename van het aantal behandelverzoeken voor genderdysforie door minderjarigen. Deze toename kan verschillende oorzaken hebben, die ook positief kunnen zijn. Om er achter te komen of er reden is tot zorg, is eerst meer inzicht nodig in de oorzaken van deze toename. Zoals u weet wordt dit momenteel, met subsidie van VWS, onderzocht door onderzoekers van de Radboud Universiteit. Het streven is dat dit onderzoek eind 2022 wordt afgerond. Uiteraard zal ik uw Kamer te zijner tijd over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Ik verwacht dit najaar de meest recente ontwikkelingen op gebied van de wachttijden transgenderzorg te ontvangen van de kwartiermaker transgenderzorg. Ik zal uw Kamer daar te zijner tijd uiteraard over informeren.
Als van een stijging van genderdysforie zoals in het Verenigd Koninkrijk in Nederland geen sprake is, wat zijn dan wel de getallen en trends met betrekking tot dergelijke aanmeldingen van Nederlandse jongeren?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat in Zweden en in Finland de protocollen met betrekking tot klinisch wijzigen van geslacht zijn aangescherpt op basis van wetenschappelijke bevindingen, met als doel om kinderen en jongeren te beschermen?4 5
De overheid bemoeit zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Ik ben dan ook niet op de hoogte van de precieze situatie in Zweden en Finland. Het is aan veldpartijen om gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg is.
Er vindt er op dit moment, in opdracht van VWS, een evaluatie plaats van de bestaande Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. In de reeds uitgevoerde oriënterende (literatuur)search ten behoeve van de evaluatie is ook gekeken naar richtlijnen/protocollen van andere landen. Deze richtlijnen, zoals o.a. die van Zweden en de Standards of Care for the Health of Transsexual, Transgender, and Gender Nonconforming People10 (versie 7, versie 8 wordt volgende maand verwacht), en wetenschappelijke literatuur worden meegenomen in de actualiteitsbepaling van de huidige kwaliteitsstandaard.
Zijn er signalen dat dezelfde zaken die in het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland gebeurd zijn met betrekking op veiligheid van minderjarigen, ook in Nederland plaats kunnen vinden? Hoe wordt daar op gelet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (de inspectie) houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg in Nederland. De inspectie heeft mij laten weten niet bekend te zijn met dergelijke signalen, en overigens ook in bredere zin geen signalen te hebben ontvangen dat de veiligheid van de transgenderzorg in het geding is.
Bent u bereid, omwille van een zorgvuldig en weloverwogen proces, de Kamer te verzoeken de behandeling van de Transgenderwet aan te houden, zodat eerst van terzake deskundigen (zoals endocrinologen, kinderartsen en psychologen) meer informatie kan worden verworven over ontwikkelingen op dit terrein?6
Nee, ik zie geen aanleiding om de behandeling van het wetsvoorstel 35 825 aan te houden. Het medische traject is een traject waarin artsen de verantwoordelijkheid hebben voor de medische behandeling van een kind.
In de (juridische) wijziging van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte van een kind jonger dan zestien jaar hebben artsen geen rol. Ook in deze procedure staat het belang van het kind centraal. Dit belang wordt in het wetsvoorstel gewaarborgd door de rechter. De voorgestelde rechterlijke toets leidt ertoe dat een wijziging van de geboorteakte alleen mogelijk is na een zorgvuldige beoordeling van het belang van het kind. Zie verder ook mijn antwoord op de vragen 5 en 6.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden in verband met de aanstaande behandeling van de Transgenderwet?
Ja.
Het bericht Agressie aan de balie leidt tot uitstroom apotheekpersoneel |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Agressie aan de balie leidt tot uitstroom apotheekpersoneel»?1
Ja.
Welke oorzaken liggen volgens u hoofdzakelijk ten grondslag aan de toenemende agressie en intimidatie van cliënten tegen apothekers en apothekersassistenten?
Uit de ledenpeiling van de KNMP waar in het bericht van de NOS van 28 juli jl. aan gerefereerd wordt, blijkt dat zeven op de tien apotheekteams dagelijks te maken heeft met frustratie en onbegrip van patiënten aan de apotheekbalie. Deze frustratie kan leiden tot het uiten van verbale of fysieke vormen van agressie en intimidatie. Ruim veertig procent van de medewerkers heeft wekelijks te maken met verbale en/of fysieke agressie door patiënten, twintig procent heeft hier dagelijks mee te maken. Het medicatiebeleid van zorgverzekeraars en de geneesmiddelentekorten worden in het onderzoek genoemd als hoofdoorzaken.
Beroepsverenigingen KNMP en Optima Farma hebben daarnaast bij VWS aangegeven dat onder meer het elke dag opnieuw uitleg geven aan patiënten over (wijzigingen in) het inkoopbeleid van zorgverzekeraars die van invloed zijn op het preferentiebeleid, het bekostigingssysteem, de onduidelijkheid over vergoedingen, medische noodzaak, machtigingen die vaak nodig zijn bij duurdere medicijnen en de uitstroom van medicatie en medische hulpmiddelen uit de apotheek, voor frustratie en eventueel daaruit voortvloeiende (non)verbale agressie zorgen.
Vinden gesprekken plaats tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de relevante veldpartijen omtrent het aanpakken van geweld tegen apotheekteams? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS is op ambtelijk niveau in gesprek met de beroepsverenigingen voor apothekers (KNMP) en apothekersassistenten (Optima Farma) over de aanpak van agressie en geweld tegen apotheekteams. Zij benadrukken dat de achterliggende oorzaken aangepakt moeten worden. In de apotheek moet het volgens de beroepsverenigingen hoofdzakelijk over de farmaceutische inhoud van het vak gaan en niet over uitleg over het inkoopbeleid van zorgverzekeraars en wijzigingen in wet- en regelgeving die zorgdragen voor opbouwende frustratie bij patiënten. VWS neemt dit mee in de gesprekken die gevoerd worden over geneesmiddelentekorten met vertegenwoordigers van de
volgende stakeholders: apothekers, artsen, groothandels, fabrikanten/leveranciers, zorgverzekeraars, patiënten en toezichthoudende instellingen.
Welke stappen zijn gezet om geweld tegen eerstelijns zorgpersoneel in algemene zin aan te pakken sinds de Kamerbrief die u eerder over dit onderwerp met de Kamer heeft gedeeld? In hoeverre ziet u een toename van agressie en intimidatie tegen eerstelijns zorgverleners?2
Aandacht voor preventie, goede opvang en nazorg op de werkvloer zijn essentieel bij de aanpak van agressie tegen eerstelijns zorgpersoneel. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de werkgevers. Om hen hierbij te ondersteunen continueer ik de branchegerichte aanpak die tijdens de vorige kabinetsperiode is ingezet.
Zoals ik uw Kamer op 6 april jl. per brief heb laten weten, hebben bijna alle branches in zorg en welzijn inmiddels concrete plannen voor de (door)ontwikkeling van hun brancheaanpak. Een deel hiervan maakt daarvoor gebruik van de subsidiemogelijkheden die VWS hen biedt. Zo zijn de subsidieaanvragen van de arbeidsmarktfondsen voor de jeugdzorg en sociaal werk, de algemene ziekenhuizen en de umc’s inmiddels verleend. De subsidieaanvraag voor de ggz zit momenteel nog in de beoordelingsprocedure. Via bestuurlijk overleg met sociale partners houd ik vinger aan de pols wat betreft de voortgang op de uitvoering van de aanpakken.
Als het specifiek gaat over de eerstelijnszorg dan is het goed om te melden dat de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in de huisartsenzorg via een andere weg de eigen brancheaanpak verder doorontwikkelen. Zo is recent een bredere subsidie in het kader van de MDIEU-regeling van het Ministerie van SZW aan het arbeidsmarktfonds van de huisartsenzorg toegekend. Een integrale aanpak van agressie en ongewenst gedrag maakt hier onderdeel van uit. Komend najaar wordt gestart met de uitvoering van het activiteitenplan dat onder andere bestaat uit het aanbieden van webinars en workshops op locatie, het ontwikkelen en begeleid uitrollen van een gesprekskaart voor medewerkers, het inzetten van een digitale scan voor het toetsen van agressiebeleid en het aanbieden van maatwerkprogramma’s voor organisaties. Daarnaast is ook de campagne «stop agressie tegen zorgmedewerkers» van de Nederlandse Vereniging voor Praktijkmanagement (NVvPM) veelvuldig gedeeld en gedownload via sociale media kanalen. De huisartsenzorg neemt op brancheniveau bovendien ook deel aan het lerend netwerk dat dit najaar van start gaat, zodat verschillende branches in zorg en welzijn optimaal kennis kunnen delen en van elkaar kunnen leren.
Voor wat betreft de ontwikkeling van agressie en intimidatie tegen zorgverleners in de eerste lijn: er zijn geen meerjarige cijfers beschikbaar op basis waarvan een algemene uitspraak gedaan kan worden over de hele groep eerstelijns zorgverleners. Wel zijn er cijfers voor de branche huisartsenzorg en gezondheidscentra beschikbaar die afkomstig zijn uit de jaarlijkse werknemers-enquête van het CBS in opdracht van het AZW onderzoeksprogramma. Deze cijfers laten over 2019–2021 geen duidelijke toe- of afname zien als het gaat om de ervaren prevalentie van verschillende vormen van agressie (zie tabel 1 hieronder). Tegelijkertijd blijkt uit dezelfde enquête dat in 2021 een grotere groep medewerkers het idee heeft dat intimidatie, agressie en geweld door patiënten of cliënten het afgelopen jaar is toegenomen ten opzichte van 2019 (zie tabel 2 hieronder).
De komende kabinetsperiode blijf ik de ontwikkelingen op het gebied van agressie en ongewenst gedrag volgen. In Q4 van 2022 zijn er naar verwachting nieuwe cijfers over de ervaren agressie onder medewerkers uit verschillende branches in zorg en welzijn beschikbaar.
Q2 2019
Q4 2020
Q4 2021
% werknemers in de branche huisartsenzorg en gezondheidscentra dat in de afgelopen 12 maanden te maken heeft gehad met.
Fysieke agressie door patiënten of cliënten
10%
9%
8%
Verbale agressie door patiënten of cliënten
66%
64%
67%
Bedreiging of intimidatie door patiënten of cliënten
15%
12%
15%
Bron: CBS Statline, AZW werknemersenquête 2019, 2020 en 2021
Q2 2019
Q4 2020
Q4 2021
% werknemers in de branche huisartsenzorg en gezondheidscentra dat het idee heeft dat intimidatie, agressie en geweld door patiënten of cliënten het afgelopen jaar is.
Toegenomen
54%
46%
62%
Gelijk gebleven
45%
52%
37%
Afgenomen
1%
2%
1%
Bron: CBS Statline, AZW werknemersenquête 2019, 2020 en 2021
Deelt u de mening dat dat geen enkele factor ertoe mag leiden dat apothekers, apothekersassistenten en alle andere zorgverleners in de eerstelijnszorg hun werk niet meer op een goede manier kunnen uitoefenen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat apothekers, apothekersassistenten en alle andere zorgverleners in de eerstelijnszorg hun werk op een goede en veilige manier kunnen uitoefenen. Agressie en intimidatie richting zorgverleners zijn in geen enkele situatie toelaatbaar en mogen er in mijn optiek nooit toe leiden dat zij hun werk niet meer op een goede manier kunnen uitoefenen.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om ervoor te zorgen dat eerstelijns zorgverleners waaronder apothekers en apothekersassistenten minder met agressie en intimidatie te maken krijgen, ook met het oog op de personeelstekorten in de zorg die er al zijn?
VWS is momenteel op ambtelijk niveau in gesprek met de KNMP en Optima Farma. Hierin wordt geïnventariseerd op welke wijze VWS vanuit de branchegerichte aanpak ondersteuning kan bieden aan werkgevers en werknemers in de branche openbare apotheken. Zo wordt de mogelijkheid verkend voor cofinanciering van de (door)ontwikkeling van een brancheaanpak zoals dat ook aan andere branches in zorg en welzijn is aangeboden. Hoewel er de nodige voorzieningen bestaan voor apotheekpersoneel om te leren omgaan met agressie en geweld, wordt momenteel bekeken of er nog andere (preventieve) maatregelen mogelijk zijn. De concrete invulling hiervan is aan de desbetreffende branche zelf.
Daarnaast ben ik van plan om ook met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in de paramedische zorg in gesprek te gaan over de aanpak van agressie en de mogelijkheden die zij zien voor de ontwikkeling van een brancheaanpak gericht op deze groep eerstelijns zorgverleners.
Tot slot ben ik voornemens om de regionale bijeenkomsten waarin kennis en informatie wordt uitgewisseld over de Eenduidige Landelijke Afspraken en het aangifteproces breed open te stellen voor werkgevers in zorg en welzijn. Daarbij is extra aandacht voor de deelname van werkgevers in de eerstelijnszorg.
Het bericht 'Toezichthouder verzamelt ongevraagd info over 800.000 ggz-patiënten' |
|
Rens Raemakers (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zonder nadrukkelijke toestemming van patiënten medische gegevens verzamelt?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Ik wil in de eerste plaats opmerken dat de NZa informatie uitvraagt bij zorgaanbieders om te zorgen voor een toegankelijke en betaalbare geestelijke gezondheidszorg (ggz) in Nederland. Dit doen zij als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO), waarbij zij primair zelf gaan over de invulling van hun rol als toezichthouder en in dit kader de mogelijkheid hebben om de hiertoe benodigde informatie te vergaren en verwerken. Daarbij moeten zij vanzelfsprekend voldoen aan de privacy- wet- en regelgeving. De kaders voor uitvraag van gegevens en verwerking door de NZa liggen in de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Patiënten hebben altijd de mogelijkheid om via een privacyverklaring bij hun behandelaar aan te geven dat zij bezwaar hebben tegen het aanleveren van informatie.
Specifiek voor de ggz werkt de NZa de komende jaren aan een verbetering van de zorgvraagtypering in samenwerking met branchepartijen. In dit kader vraagt de NZa gegevens uit over zorgzwaarte en behandelinzet om een beter beeld te krijgen welke zorg voor welke groep patiënten passend is. De NZa mag, gelet op haar taken, gezondheidsgegevens verwerken zonder uitdrukkelijke toestemming van de patiënt. De NZa stelt hierbij alles in werking om de privacy van patiënten te borgen.
Hebben er al ggz-behandelaars of ggz-instellingen geweigerd of nagelaten de betreffende gegevens aan te leveren? Zo ja, om hoeveel gaat het?
De verplichting om aan te leveren gaat in per oktober 2022. Er zijn daarom nog geen ggz-behandelaars of ggz-instellingen die hebben geweigerd of nagelaten om de gevraagde gegevens aan te leveren.
Hoeveel sancties zijn er tot op heden vanuit de NZa opgelegd vanwege het niet aanleveren van de betreffende gegevens?
Tot op heden heeft de NZa haar handhavingsinstrumenten niet ingezet. Zie ook de beantwoording van vraag 2.
Kunt u uiteenzetten op welke wettelijke grondslag het delen van deze gegevens en het eventueel opleggen van sancties zijn gebaseerd?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 heeft de NZa de wettelijke taak om markttoezicht en marktontwikkeling uit te voeren en heeft de NZa de bevoegdheid om informatie op te vragen die van belang is voor de uitvoering van haar wettelijke taken in het kader van de Wmg. Op grond van de Wmg kan de NZa regels stellen over het verstrekken van gegevens en inlichtingen. De NZa neemt hierbij de onder meer de Regeling categorieën persoonsgegevens Wmg in acht. Voor de geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg heeft de NZa in de Regeling geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg voorschriften gegeven op het gebied van registratie, administratie, declaratie en informatie. In deze Regeling heeft de NZa ook de informatieverplichting opgenomen over de periodieke aanlevering zorgvraagtypering. De doorbreking van het medisch beroepsgeheim van de zorgaanbieder kan geschieden indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht. Die verplichting is in dit geval de Wmg in combinatie met de Regeling geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg (NR/REG-2214d) zoals hierboven benoemd.
In de Wmg zijn eveneens bepalingen opgenomen over handhaving.
De NZa heeft in haar brief van 28 oktober 2021 (kenmerk 0412002/1050507) gericht aan voormalig Staatssecretaris Blokhuis aangegeven dat noodzakelijkheid, proportionaliteit, subsidiariteit en mogelijke risico’s die voortvloeien uit beleidskeuzes zorgvuldig zijn afgewogen en getoetst. De NZa is op basis van deze toets en de bijbehorende onderbouwing tot de conclusie gekomen dat het zorgprestatiemodel en de bijbehorende zorgvraagtypering voldoen aan de eisen die worden gesteld vanuit de AVG.
Voldoet de werkwijze van de NZa aan de voorwaarden die gelden voor het delen van deze gegevens? Zo ja, waar is dat oordeel op gebaseerd en is deze werkwijze ooit juridisch getoetst?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uiteenzetten hoe de NZa de eisen uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) dat informatiedeling proportioneel en doelgebonden moet zijn, heeft gewogen met het kiezen voor deze werkwijze?
Voor de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering is gedetailleerde informatie nodig. Een aanzienlijk deel van het verder ontwikkelen van zorgvraagtypering heeft betrekking op het juiste verband tussen zorgvragen (individuele patiënten) en zorgvraagtypes. Mogelijke verbeteringen van het systeem zijn te vinden in het samenvoegen of opsplitsen van zorgvraagtypes, of het verschuiven van de verwachte grens tussen zorgvraagtypes op basis van de individuele scores op de HoNOS+-vragenlijst. Voor deze analyses moet de NZa voor een individuele zorgbehoefte kunnen achterhalen of de zorgvraagtypes goed passen. Om die reden vraagt de NZa de scores op patiëntniveau uit. Het gaat niet zozeer om de patiëntinformatie, maar om informatie over de zorgzwaarte en het zorgverloop daarvan. Bij het verzamelen van voornoemde informatie vraagt de NZa niet meer gegevens op dan noodzakelijk en weegt zij af of een andere wijze van informatie verzamelen in de rede ligt. Met de wijze van onderzoek zoals aangegeven in vraag 8 en 9 kan de NZa niet voldoende informatie genereren. Ik zal geen opdracht geven tot nader onderzoek zoals omschreven in vraag 8 en 9, omdat zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 1 de NZa als ZBO haar eigen afwegingen maakt over de wijze waarop zij informatie genereert.
Bij de huidige werkwijze ontvangt de NZa overigens geen gegevens die direct tot personen herleidbaar zijn en deze informatiestroom bevat op zichzelf geen persoons identificerende kenmerken. De NZa ontvangt via Vektis gepseudonimiseerde gegevens over gedeclareerde zorgprestaties, inclusief de informatie die bij de declaratie op de factuur moet worden vermeld zoals het gekozen zorgvraagtype en de DSM-diagnosehoofdgroep. Daarnaast ontvangt de NZa informatie van zorgaanbieders over de zorgvraagtypering. De NZa zal geen koppeling tussen deze informatiestromen maken. Na gebruik zal de NZa de verzamelde gegevens vernietigen.
De grondslag toestemming is niet goed toepasbaar in de relatie tussen overheid en burger, omdat een voorwaarde voor rechtsgeldige toestemming is dat deze in vrijheid gegeven is. Gelet op de ongelijke machtsverhouding tussen overheid en burger wordt verondersteld dat toestemming niet vrijelijk kan worden gegeven (overweging 43 AVG). Bovendien wordt het aan de wetgever overgelaten om de rechtsgrond voor gegevensverwerkingen door overheidsinstanties te creëren (overweging 47 AVG). Toestemming als verwerkingsgrondslag is niet uitgesloten, maar er dient wel zeer terughoudend mee om te worden gegaan.
Zou het onderzoek ook doorgang kunnen vinden indien mensen proactief gevraagd wordt om toestemming te verlenen voor het delen van hun gegevens en is deze optie onderzocht?
Zie antwoord vraag 6.
Is er onderzocht of het onderzoek van de NZa ook doorgang zou kunnen vinden zonder het opvragen van medische informatie die onder het beroepsgeheim valt? Zo ja, waarom is daar niet voor gekozen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Is onderzocht of het onderzoek van de NZa ook doorgang zou kunnen vinden als de informatie geaggregeerd per zorginstelling of zorgverlener aangeleverd zou worden en daarmee meer bescherming zou bieden voor de privacy van patiënten? Zo ja, waarom is daar niet voor gekozen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven op welke wijze de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) betrokken is?
In de brief van de NZa gericht aan voormalig Staatssecretaris Blokhuis d.d. 28 oktober 2021 (kenmerk 0412002/1050507) heeft de NZa de betrokkenheid van de AP met betrekking tot het zorgprestatiemodel en de zorgvraagtypering uitvoerig omschreven. De NZa heeft alle relevante stukken verstuurd aan de AP en deze heeft geen voorwaarden of kritiekpunten meegegeven. Het staat een ieder vrij om een klacht in te dienen bij de AP.
Met betrekking tot de aanlevering van gegevens ten behoeve van de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering heeft de AP aangegeven dat zij de onderbouwing van de gegevensaanlevering aan de NZa alsnog goed wil bekijken.
De NZa heeft bekend gemaakt dat zij de verplichte aanlevering van gegevens in verband met de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering zal uitstellen tot 1 januari 2023.
De NZa heeft inmiddels een aanvullende toelichting gegeven aan branchepartijen met betrekking tot de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering. (informatiekaart informatiestromen in het zorgprestatiemodel en privacy versie 2 – Nederlandse Zorgautoriteit (overheid.nl).
Heeft de AP ingestemd met deze werkwijze, of heeft deze nog voorwaarden of kritiekpunten meegegeven?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke manier voldoet de NZa aan eventuele voorwaarden of kritiekpunten vanuit de AP en is hierover voldoende contact geweest tussen de NZa en de AP?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft een medisch-ethische toetsingscommissie een oordeel gegeven over deze werkwijze? Zo ja, hoe is dit oordeel opgevolgd?
Nee. Dit is niet noodzakelijk en niet gebruikelijk.
Beschikbaarheid van nachtzorg |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de resterende 37 procent van de regio’s afspraken gaat maken over onplanbare nachtzorg?1
ActiZ, V&VN, Zorgthuisnl en Zorgverzekeraars Nederland hebben gezamenlijk een kader opgesteld om te komen tot een toekomstbestendige wijkverpleging2. In de route naar herkenbare en aanspreekbare teams is prioriteit gegeven aan het versterken van de onplanbare nachtzorg. Het primaat voor het maken van afspraken over onplanbare nachtzorg ligt in de regio. Zorgaanbieders maken per regio organisatorische afspraken over het verbeteren van de organisatie en de efficiëntie van de onplanbare nachtzorg. Wanneer zorgaanbieders niet tot overeenstemming komen, pakt de zorgverzekeraar zijn rol en geeft opdracht om te komen tot een afspraak. Het is dus aan partijen om te komen tot afspraken over de onplanbare nachtzorg.
Wat verwacht u van de inspanning van zorgverzekeraars om zorgaanbieders aan te laten sluiten bij een samenwerkingsverband en welke instrumenten heeft u om dit af te dwingen?
Ik verwacht van de inspanningen van zorgverzekeraars dat steeds meer aanbieders zich aansluiten bij een samenwerkingsverband. Ik vind het belangrijk dat dit gebeurt. Juist vanwege de schaarste aan personeel ben ik voorstander van samenwerking in de wijkverpleging en dus ook op het gebied van onplanbare nachtzorg. Samen met partijen van het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging monitor ik de landelijke uitvoering van de afspraken door middel van evaluatieonderzoek (zie het antwoord op vraag3 en de Monitor contractering wijkverpleging van de NZa. We analyseren samen het beeld dat is opgehaald en gaan na welke belemmeringen er zijn in de situaties dat er geen of weinig adequate afspraken zijn gemaakt. We bekijken tevens hoe we mogelijke belemmeringen kunnen verhelpen. Zo heb ik, op verzoek van partijen, het mogelijk gemaakt dat per 2022 de systeemfunctie «onplanbare nachtzorg» kan worden gedeclareerd.
Ik verwacht van partijen dat zij zich maximaal inspannen om de afspraken die gemaakt zijn te implementeren en zal, indien de implementatie achterblijft, bestuurlijke druk uitoefenen om dat te bewerkstelligen.
Wat is het doel van «een herhaling van het onderzoek van Berenschot naar landsdekkendheid» en wat gaat u doen met eventuele aanbevelingen?
Berenschot evalueert de implementatie van het kader «Samen op weg naar een toekomstbestendige wijkverpleging» over de onplanbare nachtzorg en de effecten daarvan. Daarnaast biedt het onderzoek inzicht in de kostendekkendheid van de onplanbare nachtzorg. Dit onderzoek is op 12 juli 2021 met de Tweede Kamer gedeeld4. Uit de resultaten blijkt dat zorgaanbieders positieve punten zien zoals een verbeterde samenwerking door een duidelijke gedeelde visie, hogere efficiëntie vanwege vermindering van het aantal zorgmedewerkers in de nacht, het voorkomen van onnodige zorg en de toename van kwaliteit van zorg. De negatieve punten hebben vooral betrekking op de bekostiging en administratieve lasten.
Aanbevelingen zijn gericht op de partijen die het kader hebben opgesteld. Een belangrijke aanbeveling van Berenschot aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars is om samen op te trekken voor een zo groot mogelijke verbreding van het samenwerkingsverband voor de onplanbare nachtzorg in een regio. Berenschot is nu bezig met een herhaalmeting; ik verwacht de resultaten daarvan dit najaar aan de Tweede Kamer te kunnen versturen.
Hoe gaat u «landsdekkendheid» met een resultaatverplichting afdwingen richting betrokkenen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke middelen heeft u om de afspraken die in het «Kader toekomstbestendige wijkverpleging» zijn gemaakt over onplanbare zorg na te laten komen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er tot nu toe sprake van het niet nakomen van afspraken door (enkele) partijen?
Uit het onderzoek van Berenschot blijkt dat voor dertien van de 23 regio’s die onderzocht zijn sprake is van freerider gedrag van zorgaanbieders. Dit zijn zorgaanbieders die wel gebruik maken van de organisatie van de onplanbare nachtzorg, maar hier niet vooraf aan bijdragen. Er wordt dan door de zorgaanbieder een beroep gedaan op een noodmelding voor onplanbare nachtzorg, zonder dat deze is aangesloten bij de organisatie van de onplanbare nachtzorg en betrokken is bij de samenwerkingsafspraken. De geleverde zorg wordt dan eenmalig gefactureerd tegen een vast bedrag. Ook komt het voor dat, parallel aan het samenwerkingsverband, andere zorgaanbieders een eigen bereikbaarheids- en beschikbaarheidsfunctie hebben ingericht om de onplanbare nachtzorg te organiseren. Dit is niet efficiënt omdat dan meerdere teams beschikbaar zijn voor een bepaald werkgebied terwijl het werk gemakkelijk door één team gedaan zou kunnen worden.
Welke inspraak en zeggenschap hebben cliënten en patiënten om te bepalen of bepaalde zorg planbaar of onplanbaar is?
Cliënten worden door de wijkverpleging zoveel mogelijk in staat gesteld om zelfredzaam te blijven en de eigen regie over het leven thuis voort te zetten. De wijkverpleegkundige stelt in overleg met de cliënt een zorgplan op en zorgt voor de afstemming met het team, de verslaglegging en de evaluatie van de zorg. De cliënt wordt gemonitord en bij signalering van veranderingen wordt het plan in afstemming met de cliënt (en diens mantelzorger) aangepast. De wijkverpleegkundige beoogt zich potentieel voordoende onplanbare zorg te voorkomen door de planbare zorg zo goed mogelijk te organiseren en uit te voeren.
Heeft u enig beeld of er zorgaanbieders in de wijk zijn die volgens het principe «geen samenwerking- geen contract» geen contract hebben gekregen?
Ik heb hier geen zicht op.
Welke voordelen levert gezamenlijke inkoop door zorgverzekeraars op, indien dit wel mogelijk zou zijn geweest, voor cliënten, patiënten en zorgaanbieders?
Samenwerking tussen zorgaanbieders is dé manier om de wijkverpleging in de toekomst toegankelijk te houden. De realisatie van samenwerkingsafspraken tussen zorgaanbieders is dus belangrijk, niet zozeer een gezamenlijke inkoop door zorgverzekeraars. In de Leidraad herkenbare en aanspreekbare wijkverpleging hebben zorgverzekeraars afgesproken met hun inkoopbeleid aan te sluiten op de ontwikkeling om meer samen te werken in de wijk. Wanneer samenwerkingsafspraken zijn gemaakt, kopen zorgverzekeraars deze zoveel mogelijk in. De inkoop gebeurt voor alle zorgverzekeraars afzonderlijk. Ik heb geen signalen dat de inkoop belemmerend werkt voor de realisatie van de afspraken over de onplanbare nachtzorg. Gezamenlijke inkoop voegt dus weinig toe en ik zie geen reden om dat af te dwingen. Daar komt bij dat het afdwingen van gezamenlijke inkoop ook nadelen kent. Het onderscheidend vermogen van zorgverzekeraars op de inkoop van (bepaalde delen van de) zorg wordt immers weggenomen. Door het afdwingen van gezamenlijke inkoop worden prikkels voor zorgverzekeraars om zich te onderscheiden op kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid beperkt. Effectieve concurrentie tussen zorgverzekeraars is van belang om de doelen uit de Zorgverzekeringswet te realiseren ten aanzien van toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van de gezondheidszorg.
Wat kunnen de voor- en nadelen zijn van het wel afdwingen van volgbeleid?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Fraude met valse diploma’s in zorg neemt toe: cashen over de rug van kwetsbare patiënten' |
|
Harry Bevers (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fraude met valse diploma’s in zorg neemt toe: cashen over de rug van kwetsbare patiënten»?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd voldoende instrumenten en capaciteit om deze zorgelijke vorm van fraude te bestrijden?
Misbruik van diploma’s en Verklaringen omtrent het Gedrag (VOG’s) in de zorg is een ernstige zaak vanwege mogelijke gezondheidsrisico’s voor cliënten. Deze vorm van fraude heeft niet alleen de aandacht van het Ministerie van VWS en de IGJ, maar ook van diverse andere partijen zoals het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
Het vervalsen van diploma’s is een strafbaar feit en dient dan ook via het strafrecht (valsheid in geschrifte) te worden aangepakt.
De IGJ ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Ongekwalificeerd personeel brengt (grote) risico’s met zich mee voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Jeugdwet blijven zorgaanbieders te allen tijde eindverantwoordelijk voor het leveren van goede zorg. De IGJ kan eenmanszaken en bestuurders van zorginstellingen daarop aanspreken en in voorkomend geval een aanwijzing geven. Wanneer de IGJ in haar toezicht een redelijk vermoeden van valsheid in geschrifte tegenkomt, dan kan de IGJ daarvan aangifte doen. In de praktijk is het echter meestal de betrokken zorgaanbieder die aangifte doet. Zij zijn immers op grond van de Wkkgz eindverantwoordelijk.
Is de zorg- of jeugdhulpverlener die diplomafraude pleegt geregistreerd in het BIG- of SKJ-register, dan kan de IGJ een tuchtrechtelijk procedure tegen de betreffende zorgverlener starten.
De IGJ heeft mij laten weten dat het ten aanzien van vervalsen van diploma’s in de meeste gevallen om eenmanszaken gaat en om personen die niet BIG- of SKJ-geregistreerd zijn. Daarnaast gaat het om uitzendbureaus die zich specialiseren in zorgpersoneel, waarbij regelmatig blijkt dat diploma’s niet kloppen. De IGJ ziet evenwel niet toe op deze bureaus. De interventie-mogelijkheden voor de IGJ zijn in deze gevallen beperkt. Ook omdat de betrokken zorg- of jeugdhulpverlener opnieuw kan starten, bijvoorbeeld onder de naam van een andere eenmanszaak. Verder is de IGJ bij onderzoek naar vervalste diploma’s afhankelijk van de informatie van de melder en/of betrokken zorgverlener en van andere instanties. Alleen wanneer er aangifte wordt gedaan van fraude kan er opsporing plaatsvinden en kunnen daders vervolgd worden.
Is bekend welke consequenties fraude met valse diploma’s voor het leveren van zorg heeft gehad? Zijn er bijvoorbeeld consequenties geweest voor de patiëntveiligheid?
Het is evident dat de inzet van ongekwalificeerd zorgpersoneel risico’s met zich mee kan brengen voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. De vraag welke consequenties fraude met valse diploma’s voor het leveren van zorg kan hebben gehad of nog kan hebben kan ik niet eenduidig beantwoorden.
De IGJ heeft de tussen 2017 en 2022 ontvangen signalen en meldingen over mogelijk vervalste diploma’s geanalyseerd. Uit deze analyse blijkt dat het voornamelijk gaat over situaties waarin betrokken zorgaanbieders, bemiddelingsbureaus of zorgverleners opmerken dat de mogelijke fraudeur geen of onvoldoende kennis en vaardigheden heeft voor het verlenen van kwalitatief goede en veilige zorg. De signalen en meldingen zijn vooral afkomstig uit de sectoren gehandicaptenzorg, jeugdzorg en wijkverpleging.
Is de lijst van malafide uitzendbureaus waar men zonder diploma kan aankloppen om aan de slag te gaan in de zorg bij u bekend? Zo ja, welke stappen worden er tegen hen ondernomen?
Ook wanneer zorgaanbieders personeel via een uitzendbureau werven dragen zij de verantwoordelijkheid om de bekwaamheid en bevoegdheid van deze zorgmedewerkers te controleren en zich ervan te vergewissen dat zij over de juiste diploma’s beschikken. De zorgaanbieder blijft altijd verantwoordelijk op grond van de Wkkgz voor het leveren van goede zorg.
Toch ben ik van mening dat malafide uitzendbureaus waar men zonder diploma kan aankloppen om aan de slag te gaan in de zorg ook aangepakt moeten worden. Echter, dergelijke uitzendbureaus vallen niet onder het toezicht van de IGJ, omdat zij geen activiteiten uitvoeren die onder de reikwijdte van zorg zoals bedoeld in de Wkkgz vallen. Bij onrechtmatig handelen van uitzendbureaus, die niet onder het toezicht van de IGJ staan, staat wel de weg naar een civiele rechter open.
Welke gesprekken vinden er op dit moment plaats met relevante (veld)partijen om fraude met valse diploma’s tegen te gaan?
Begin dit jaar is DUO gestart met een actieve voorlichtingscampagne gericht op de zorgsector over het gebruik van Mijn diploma’s (voorheen het Diplomaregister) met als doel diplomafraude tegen te gaan. Daarnaast kan ik melden dat er momenteel verkennende gesprekken gaande zijn tussen DUO, Justis, de IGJ, Inspectie onderwijs en de Regionale Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) over mogelijke samenwerking bij het tegengaan van diplomafraude.
Bent u bereid om online platforms zoals Google op hun verantwoordelijkheid aan te spreken en ze te verzoeken om malafide aanbieders van zorgdiploma’s actiever te weren van hun platforms?
Online platforms die valse diploma’s aanbieden hebben de aandacht. DUO scant actief online platforms en doet aangifte als diploma-aanbieders hun producten online aanbieden. Daarnaast is eenieder verantwoordelijk om aangifte te doen wanneer zij een dergelijk platform tegenkomen. Het aanbieden van vervalste diploma’s is een strafbaar feit. Alleen wanneer er hiervan aangifte wordt gedaan kan opsporing plaatsvinden en kunnen daders vervolgd worden.
Wordt het bestrijden van deze vorm van fraude meegenomen bij de opstelling van de aankomende Wet integere bedrijfsvoering zorgaanbieders? Zo nee, waarom niet?
Onlangs heb ik de doelstelling, de onderdelen en de reikwijdte van het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) toegelicht in de brief over de aanpak van niet-integere zorgaanbieders (Kamerstukken II 2021–2022 28 828, nr. 133). Deze vorm van fraude valt niet onder de reikwijdte van de Wibz. Diplomafraude valt onder het Wetboek van Strafrecht (artikel 326 Wetboek van Strafrecht).
Hoe bent u in algemene zin van plan om fraude met zorgdiploma’s tegen te gaan in de toekomst?
Ik wil vooropstellen dat zorgaanbieders op grond van de Wkkgz en de Jeugdwet te allen tijde eindverantwoordelijk blijven voor het leveren van goede zorg. Zij zijn als werkgever verantwoordelijk voor het aannemen van voldoende gekwalificeerd zorgpersoneel. Door het verplicht stellen van een DUO-uittreksel bij de sollicitatieprocedure kan voorkomen worden dat personen met valse diploma’s en verkeerde bedoelingen in de zorg aan de slag gaan.
Diplomafraude in de zorg |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Welke concrete acties zijn er tot nu toe ondernomen om diplomafraude in de zorg tegen te gaan?1
Misbruik van diploma’s en Verklaringen omtrent het Gedrag (VOG’s) in de zorg is een ernstige zaak vanwege mogelijke gezondheidsrisico’s voor cliënten. Deze vorm van fraude heeft niet alleen de aandacht van het Ministerie van VWS en de IGJ, maar ook van diverse andere partijen zoals het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Naast eventuele strafrechtelijke interventies wordt in samenwerking met de verschillende instanties gekeken op welke manier er barrières kunnen worden opgeworpen om diplomafraude in de zorg tegen te gaan.
Begin dit jaar is DUO gestart met een actieve voorlichtingscampagne gericht op de zorgsector over het gebruik van Mijn diploma’s (voorheen het Diplomaregister) met als doel diplomafraude tegen te gaan. In Mijn diploma's staan diplomagegevens van de meeste, door OCW erkende Nederlandse opleidingen. Werkgevers kunnen bij een sollicitatieprocedure aan de sollicitant vragen een DUO-uittreksel te overleggen. Dit uittreksel is gratis te downloaden en is een officieel bewijs dat het diploma behaald is. Een sollicitant hoeft enkel in te loggen op www.duo.nl of www.mijn.overheid.nl en kan dan via de diplomahulp direct het uittreksel downloaden.
Het vervalsen van diploma’s is een strafbaar feit (valsheid in geschrifte) en dient dan ook primair via het strafrecht te worden aangepakt. Zorgaanbieders zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het controleren van diploma’s op juistheid en het doen van aangifte wanneer er een vermoeden is dat een diploma vervalst is.
De IGJ ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Ongekwalificeerd personeel brengt mogelijk (grote) risico’s met zich mee voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Jeugdwet blijven zorgaanbieders te allen tijde eindverantwoordelijk voor het leveren van goede zorg. De IGJ kan eenmanszaken en bestuurders van zorginstellingen daarop aanspreken en in voorkomend geval een aanwijzing geven. Wanneer de IGJ in haar toezicht een redelijk vermoeden van valsheid in geschrifte tegenkomt, dan kan de IGJ daarvan aangifte doen. In de praktijk is het echter meestal de betrokken zorgaanbieder die aangifte dient te doen. Zij zijn immers op grond van de Wkkgz eindverantwoordelijk.
Is de zorg- of jeugdhulpverlener die diplomafraude pleegt geregistreerd in het BIG- of SKJ-register, dan kan de IGJ een tuchtrechtelijke procedure tegen de betreffende zorgverlener starten.
De IGJ heeft mij laten weten dat het ten aanzien van vervalsen van diploma’s in de meeste gevallen om eenmanszaken gaat en om personen die niet BIG- of SKJ-geregistreerd zijn. Daarnaast gaat het om uitzendbureaus die zich specialiseren in zorgpersoneel, waarbij regelmatig blijkt dat diploma’s niet kloppen. De interventie-mogelijkheden voor de IGJ zijn in die gevallen beperkt. Ook omdat de betrokken zorg- of jeugdhulpverlener opnieuw kan starten, bijvoorbeeld onder de naam van een andere eenmanszaak. Bij onrechtmatig handelen van uitzendbureaus, die niet onder het toezicht van de IGJ staan, staat wel de weg naar een civiele rechter open.
Hoeveel onderzoeken naar diplomafraude zijn er de afgelopen tien jaar geweest en wanneer verwacht u dat het laatste onderzoek is afgerond?
Er zijn meerdere partijen die onderzoek doen naar diplomafraude in de zorg zoals het Openbaar Ministerie (OM), zorgverzekeraars, gemeenten en de IGJ. Er is geen landelijk sluitende registratie over het aantal onderzoeken naar diplomafraude in de zorg over de laatste tien jaar. Ik beschik dan ook niet over informatie over wanneer het laatste onderzoek over dit tijdvak is afgerond. Wel beschik ik over de volgende gegevens afkomstig van de IGJ. Deze zijn mijns inziens illustratief. In 2017 nam de IGJ 8 meldingen over mogelijke diplomafraude en/of vervalste VOG’s in behandeling. In 2018 waren dat er 14. Vervolgens 43 in 2019, 22 in 2020 en 58 in 2021. Over 2022 zijn tot op heden 29 meldingen ontvangen. Eén melding kan overigens betrekking hebben op meerdere personen die mogelijk diploma’s en/of VOG’s hebben vervalst. De IGJ heeft mij voorts laten weten dat zij op dit moment nog onderzoek heeft lopen naar 22 meldingen over mogelijke diplomafraude en/of vervalste VOG’s.
Hoeveel malafide ondernemers in de zorg die frauderen met diploma’s zijn strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld?
De gevraagde cijfers worden door het OM niet bijgehouden. De Minister van J&V laat weten dat onder het gezag van het Functioneel Parket (FP) van het OM een strafrechtelijk onderzoek loopt in samenwerking met de IGJ, met bijstand van de NLA. Dit onderzoek omvat meerdere zorgondernemingen en zorgverleners en het gaat in totaal om tientallen verdachten. Het betreft een lopend onderzoek, waarover in dit stadium geen verdere inhoudelijke mededelingen kunnen worden gedaan.
Hoe gaat u deze gevaarlijke ontwikkeling – ongekwalificeerd personeel dat medicijnen toedient of een infuus aanlegt – stoppen? Aan welke oplossing wordt nu gewerkt om deze situatie te gaan voorkomen?
Ik vind het zorgelijk dat mensen handelingen uitvoeren zonder de juiste opleiding en dit kan tot onveilige zorg leiden. Het is goed dat werkgevers in de zorg snelle procedures hebben zodat mensen snel aan het werk kunnen, echter werkgevers moeten ook goed opletten of zij voldoende gekwalificeerd personeel voor de functie aannemen. Zorgaanbieders zijn ten alle tijde eindverantwoordelijk voor het leveren van goede zorg. Zoals ik hierboven heb aangegeven is het overleggen van een DUO-uittreksel tijdens een sollicitatieprocedure een middel om diplomafraude tegen te gaan. Een werkgever kan het overleggen van een DUO-uittreksel een verplicht onderdeel van de sollicitatieprocedure maken. Omdat het uittreksel gemakkelijk te downloaden is voor een sollicitant, hoeft deze verplichting niet tot belemmeringen te leiden.
Wanneer er een vermoeden van fraude is, kunnen werkgevers aangifte doen, eventueel gecombineerd met een melding bij de IGJ. Alleen wanneer er aangifte wordt gedaan van fraude kan opsporing plaatsvinden en kunnen daders vervolgd worden.
Een diplomaregistratie is minder fraudegevoelig dan het vervalsen van een diploma, in hoeverre wordt in de zorg standaard met DUO-uittreksels gewerkt?
Bij BIG-geregistreerde zorgberoepen vindt altijd een controle plaats naar de echtheid van een diploma. De diplomagegevens zoals deze in Mijn diploma’s van DUO zijn vermeld worden via een geautomatiseerde koppeling direct opgenomen in het BIG-Register. Registratie in het BIG-register betekent dat de zorgverlener voldoet aan de wettelijke eisen (zoals het hebben van het juiste diploma) om de beschermde beroepstitel te mogen gebruiken en zelfstandig in het beroep te mogen werken.
Echter niet elk diploma, elk zorgberoep en elke zorgverlener staat geregistreerd in het BIG-register. Aanvullend op het BIG-register kan het gebruik van het standaard uittreksel uit Mijn Diploma’s van DUO diplomafraude verder bestrijden. Werkgevers kunnen de kandidaat vragen de digitaal beveiligde diploma-Pdf te delen voordat tot aanstelling over wordt gegaan. De werkgever kan vervolgens deze beveiligde PDF controleren en opnemen in het Persoonsdossier van betrokkene. Ook bestaat de mogelijkheid van een directe geautomatiseerde koppeling (EMREX) van de werkgever met het register van DUO. Uiteraard dient hierbij de toestemming van de kandidaat te zijn geborgd.
Voor jonge ZZP’ers is het aantrekkelijk om «snel» veel geld te verdienen, bent u het ermee eens dat het opvragen van een DUO-uittreksel kan helpen om dit probleem tegen te gaan?
De voorziening «Mijn diploma’s» van DUO kan zeker bijdragen aan het bestrijden van diplomafraude in de zorg. Het uittreksel dient als officieel bewijs dat het diploma daadwerkelijk behaald is. Bovendien levert het uittreksel geen belemmeringen in de sollicitatieprocedure op en kan een zorgverlener snel aan het werk.
Bent u bereid om met uw collega’s van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in gesprek te gaan om te onderzoeken of een verklaring omtrent behaalde kwalificatie/diploma kan bijdragen aan het voorkomen van fraude, zodat patiënten en cliënten kunnen rekenen op goed gekwalificeerde zorgmedewerkers?
Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven is DUO begin dit jaar gestart met een actieve voorlichtingscampagne gericht op de zorgsector over het gebruik van Mijn diploma’s met als doel diplomafraude tegen te gaan. Met het overleggen van een DUO-uittreksel kan een sollicitant aantonen dat hij zijn kwalificatie/diploma daadwerkelijk behaald heeft. Op deze manier kan een zorgaanbieder zich ervan verzekeren dat hij voldoende gekwalificeerd personeel in dienst neemt en kunnen patiënten en cliënten rekenen op goed gekwalificeerde zorgmedewerkers.
De GGZ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Na twee jaar wachten op psychische hulp stapt Yvettes vriend uit het leven»?1
Ja.
Wordt bijgehouden hoeveel mensen uit het leven stappen terwijl ze wachten op een passende GGZ-behandeling? Zo ja, hoeveel mensen zijn dit? Zo nee, kunt u een inschatting maken?
Het is niet bekend hoeveel suïcides er plaatsvinden onder mensen die op de wachtlijst staan voor de ggz in Nederland. Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om een adequate inschatting te maken.
Herkent u de uitspraak van de huisarts die in het artikel over het stelsel zegt 'het was net Kafka»? Zo ja, wat gaat uw lange termijnvisie hier concreet aan veranderen?2
In het debat van 11 mei jl. hebben wij het reeds met elkaar gehad over de wachttijden in de ggz en het feit dat de toegankelijkheid van de ggz ernstig onder druk staat. Ik herken tevens de door de huisarts geuite frustratie over de obstakels die zij ervaart bij (door)verwijzing tussen verschillende domeinen. Tijdens het debat over de ggz van 11 mei jl. en in het VSO wachttijden3 heb ik met u gedeeld welke stappen ik nu al neem om de toegankelijkheid van de ggz te verbeteren samen met de landelijk stuurgroep toegankelijkheid en wachttijden.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 7 juli jl. verwacht ik daarnaast op de korte termijn van zorgaanbieders dat zij patiënten die te lang op zorg moeten wachten actief wijzen op de mogelijkheid van zorgbemiddeling via hun zorgverzekeraar, zodat deze patiënten sneller in zorg komen. Ik zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen hier actief op toe te zien4.
Daarnaast wil ik binnen het Integraal Zorgakkoord met de eerstelijnszorg en de ggz-sector afspraken maken om de toegankelijkheid van de ggz verder te verbeteren. Het doel van deze afspraken is onder andere om mensen die te maken hebben met zowel (lichte) psychische klachten als ook problemen in andere levensdomeinen sneller en beter naar passende ondersteuning en zorg toe te kunnen leiden. Ik zal samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport u zo spoedig als mogelijk infomeren over het IZA, zoals eerder ook aan uw Kamer toegezegd5.
Wat gaat uw lange termijnvisie veranderen voor situaties zoals beschreven in het artikel?
Zoals ik het antwoord op vraag 3 heb aangegeven zet ik via verschillende sporen in op het verbeteren van de toegankelijkheid van de ggz. Over de afspraken in het Integraal Zorgakkoord zal ik u zal samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zo spoedig als mogelijk infomeren.
In aanvulling hierop vind ik het van belang om het volgende te benadrukken. Mensen met suïcidale gedachten die nog geen behandeling hebben of alleen in behandeling zijn bij de huisarts of POH-GGZ kunnen te allen tijde gebruik maken van de online therapie die 113 Zelfmoordpreventie biedt. Tijdens de online therapie worden zij door een vaste behandelaar begeleid om anders om te gaan met problemen en gedachten aan zelfdoding.
Is het onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd naar deze tragische gebeurtenis inmiddels afgerond? Zo ja, bent u bereid dit openbaar te maken?
In verband met de vertrouwelijkheid (o.a. beroepsgeheim) van de informatie en de privacy van betrokkenen heeft de IGJ mij laten weten niet over de inhoud van het onderzoek te publiceren.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat meer dan 80.000 mensen in Nederland wachten op psychische hulp? Zo ja, wat zijn uw concrete plannen om de wachtlijsten weg te werken? Bent u bereid streefcijfers te noemen?
Uit de laatste informatiekaart wachttijden in de ggz van de NZa6 komt naar voren dat er in Nederland 80.505 wachtenden op psychische zorg zijn geregistreerd. Dit aantal is in de werkelijkheid lager omdat deze registratie dubbeltellingen bevat. Uit kwalitatief onderzoek van de NZa komt naar voren dat ongeveer 22% van de wachtenden vanwege dezelfde zorgvraag op meerdere wachtlijsten staat. Van deze groep staat 82% op twee wachtlijsten, en 15% op drie. Van het totaal aantal wachtenden wacht ongeveer 64% te lang op een intake en ruim 30% te lang op een behandeling7. Ik heb in het laatste debat wat wij met elkaar voerden over de ggz ook met u gedeeld dat ik het aantal wachtenden veel te hoog vind.
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven zet ik via verschillende sporen in op het verbeteren van de toegankelijkheid van de ggz. Ik zal ik uw Kamer binnenkort informeren over de afspraken die met betrokken partijen zijn gemaakt in het IZA. Hierin zal ik met partijen ook afspraken maken over concrete doelstellingen voor de ggz.
Kunt u uitleggen wat de wettelijke zorgplicht precies inhoudt? Klopt het dat de wet wordt overtreden als ondanks deze zorgplicht 80.000 mensen op de wachtlijst staan? Zo ja, wie is daarvoor juridisch verantwoordelijk?
De zorgplicht houdt bij een naturapolis in dat verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Het gaat hierbij om zowel de inhoud en omvang van de zorg als om kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de verzekerde zorg8. Bij een restitutiepolis dient de zorgverzekeraar de kosten van de zorg te vergoeden. De NZa is verantwoordelijk voor het toezicht op zorgverzekeraars met betrekking tot de zorgplicht9. De wettelijke zorgplicht is een grotendeels open norm en het bestaan van een wachttijd is op zichzelf geen overtreding van de wet. Wachttijd wordt als problematisch ervaren als deze hoger is dan de Treeknorm. Om aan de zorgplicht te voldoen, moet de zorgverzekeraar (bij een naturapolis) voldoende zorg inkopen en sturen op gepast gebruik van zorg. Als het nodig is, moet een verzekerde naar zorg bemiddeld worden (zorgbemiddeling). Daarnaast verwacht de NZa dat zorgverzekeraars invulling geven aan een signalenproces: het achterhalen van behoeften en knelpunten in het zorgaanbod, het bepalen van mogelijke gevolgen voor verzekerden en het bedenken van manieren om dit op te lossen. Tenslotte kijkt de NZa of afspraken die zorgverzekeraars hebben met zorgaanbieders, resultaten van zorgbemiddelingen en (oplossingen voor) probleemsituaties worden gemonitord en er periodiek geëvalueerd en zo nodig wordt bijgestuurd.
Wat gaat u concreet doen om hulpverleners voor de sector te behouden?
Het mag niet zo zijn dat patiënten – zeker patiënten met een specialistische en/of (hoog)complexe zorgbehoefte – verstoken blijven van zorg als gevolg van personeelstekorten. Het is in dit licht opvallend dat het aantal gezondheidszorg (GZ) psychologen de afgelopen vijf jaar met meer dan twintig procent is toegenomen. We zien steeds vaker dat personeel er voor kiest om (al dan niet als ZZP’er) lichtere zorg aan te bieden in plaats van te (blijven) werken bij de ggz-instellingen die complexe specialistische en intensieve zorg bieden. Ik vind dit zorgwekkend.
Het is in de eerste plaats aan werkgevers om in te zetten op het behoud van hun zorgpersoneel, juist ook binnen de (intramurale) complexe en specialistische ggz.
De werkgever is immers primair verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid en zal vanuit die rol samen met medewerkers voor het behoud van die medewerkers moeten zorgen. Dit betekent stevig inzetten op goed werkgeverschap en werkplezier, onder andere door het vergroten van zeggenschap van medewerkers, minder regeldruk, aandacht voor de werk-privé balans en een gezonde en veilige werkomgeving.
Echter, we moeten er ook aandacht voor hebben dat de prikkels in het systeem de juiste beweging ondersteunen. Ik wil dit stimuleren vanuit de sector brede arbeidsmarktaanpak «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ)», waarover ik uw Kamer eerder dit jaar op hoofdlijnen heb geïnformeerd10. Samen met alle belanghebbende partijen – werkgevers, vakbonden, zorginkopers en brancheorganisaties – ben ik aan de slag om deze hoofdlijnen verder uit te werken tot een concreet programmaplan waarin ook de afspraken uit het Integraal Zorgakkoord over de arbeidsmarkt worden meegenomen. Uw Kamer ontvangt deze concretisering na de zomer.
Bent u bereid deze vragen ieder afzonderlijk en binnen een maand te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Mogelijke corruptie in Zwols Isala-ziekenhuis groter dan gedacht’ |
|
Judith Tielen (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mogelijke corruptie in Zwols Isala-ziekenhuis groter dan gedacht»?1
Ja.
Welke rol hebben interne en externe toezichthouders bij zorgorganisaties als het gaat om toezicht, onderzoek en aanpak van mogelijke fraude of onrechtmatigheden binnen de organisatie?
De raad van commissarissen of de raad van toezicht heeft ingevolge het Burgerlijk Wetboek (BW) tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de onderneming. Indien zorgaanbieders zich committeren aan de Governancecode zorg 2022 en deze implementeren in hun organisatie, dan is dit ook een instrument om niet-integere activiteiten te voorkomen. Zo moet er aandacht zijn voor eventuele (schijn van) belangenverstrengeling en dat te allen tijde de belangen van de zorgorganisatie en haar patiënten voorop staan. Dit zijn elementen die, indien van toepassing, ook in de statuten van de organisatie terug moeten komen.
De raad van bestuur moet zorgdragen voor zorgvuldige besluitvorming naar procedure, proces en inhoud. De besluitvorming moet toetsbaar zijn voor de raad van commissarissen of raad van toezicht. Een besluit, de adviezen daarover en daar waar van toepassing de goedkeuring, worden goed vastgelegd en moeten later traceerbaar zijn. Zie over de Governancecode zorg 2022 ook antwoord 4.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet erop toe dat zorgaanbieders verplichtingen gesteld bij of krachtens de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) naleven. Het gaat dan om voorschriften ten aanzien van prestaties, tarieven, declaraties, administratie en de verstrekking van gegevens. Zo kan een zorgaanbieder bijvoorbeeld alleen rechtmatig declareren indien een goede administratie aanwezig is. Dit geeft inzicht en is een goed instrument om fraude of onrechtmatigheden te herkennen dan wel te voorkomen. Hieraan gerelateerd zijn de formele en materiële controles die zorgverzekeraars achteraf uitvoeren in het kader van rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De NZa en zorgverzekeraars gaan zowel risico gestuurd (proactief) als incidenteel (reactief, bijvoorbeeld naar aanleiding van signalen) te werk.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt in de eerste plaats toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorg en niet op de rechtmatigheid van zorg. De IGJ houdt wel toezicht op de meldplicht, de vergunningplicht en de bijbehorende bestuursstructuureisen zoals neergelegd in de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). De eisen met betrekking tot de bestuursstructuur houden onder andere in dat de zorgaanbieder een interne toezichthouder moet hebben. De interne toezichthouder houdt toezicht op het beleid van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling en de algemene gang van zaken binnen de instelling en staat de dagelijkse of algemene leiding van de instelling met raad ter zijde. Het hebben van een intern toezichthouder helpt zorgaanbieders bij het voorkomen dan wel aanpakken van niet-integer gedrag. De toezichthouder ziet toe op het verantwoord afwegen en beheersen van kansen en risico’s en houdt zowel het organisatiebelang als het maatschappelijk belang voor ogen.
Hoeveel zorgorganisaties, zowel absoluut als relatief, beschikken over een meldpunt, gegeven het feit dat de Governance Code Zorg 2022 stelt dat een zorgorganisatie moet beschikken over een vertrouwenspersoon als meldpunt voor afwijkend gedrag, zorg over integriteit en/of misstanden? Hoeveel meldingen zijn er via een dergelijk meldpunt uiteindelijk bij de externe toezichthouder terecht gekomen in 2021 en 2022?
Ik heb geen overzicht van het aantal zorgaanbieders dat beschikt over een vertrouwenspersoon als meldpunt voor afwijkend gedrag of zorg over integriteit dan wel van het aantal meldingen dat via een meldpunt bij de externe toezichthouder terecht komt. De Governancecode zorg 2022 is een door Brancheorganisaties Zorg (BoZ) opgestelde privaatrechtelijke vorm van zelfregulering. De leden van ActiZ, de Nederlandse ggz, NFU, NVZ en VGN verplichten zichzelf met hun lidmaatschap tot toepassing en naleving van de Governancecode Zorg. De code geldt in ieder geval voor iedere zorgorganisatie die lid is van één van deze brancheorganisaties en de daarmee verbonden groeps- en dochtermaatschappijen die zorg verlenen. Daarnaast kunnen zorgaanbieders die niet lid zijn van één van bovenstaande brancheorganisaties ook gebruik maken van de Goverancecode Zorg.
Welke instrumenten hebben zorgorganisaties nog meer tot hun beschikking om mogelijk niet-integere activiteiten binnen de organisatie te voorkomen en/of aan te pakken?
Het is van belang dat zorgaanbieders investeren in een integere en professionele bedrijfsvoering en in mechanismen die borgen dat hun bedrijfsvoering transparant, integer en beheerst is. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf.
Zoals bij antwoord 2 aan de orde kwam, is het committeren aan en implementeren van de Governancecode zorg 2022 door een zorgaanbieder een instrument om niet-integere activiteiten te voorkomen. Hieronder valt ook de bepaling dat zorgaanbieders voor medewerkers beschikken over een vertrouwenspersoon als meldpunt voor afwijkend gedrag, zorg over integriteit en/of misstanden. Tevens dienen ze dan ook te beschikken over een klokkenluidersregeling. Wanneer een zorgaanbieder 50 werknemers of meer heeft, dient er sowieso een klokkenluidersregeling te zijn.2
Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) dient de zorgaanbieder de zorgverlening op zodanige wijze te organiseren dat dit leidt tot het verlenen van goede zorg. Dit betekent – naast zorg voor personele, materiële en bouwkundige voorzieningen – ook dat de zorgaanbieder zorgdraagt voor een zodanige toedeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden, alsmede afstemmings- en verantwoordingsplichten, dat een en ander redelijkerwijs moet leiden tot het verlenen van goede zorg. In de rol van werkgever heeft de zorgaanbieder bovendien op grond van de Wkkgz een aantal specifieke verplichtingen ten aanzien van de zorgverleners die in zijn instelling werken. Zo heeft de zorgaanbieder de verplichting zich ervan te vergewissen dat de wijze waarop zorgverleners in het verleden hebben gefunctioneerd, niet in de weg staat aan het inzetten van die zorgverleners bij het verlenen van zorg in hun instelling. Ook heeft de zorgaanbieder op grond van deze wet de verplichting de opzegging, ontbinding of niet-voortzetting van een dienstverband met een zorgverlener op grond van zijn oordeel dat de zorgverlener ernstig tekort is geschoten in zijn functioneren, te melden bij de IGJ. De IGJ doet nader onderzoek naar een dergelijke melding wanneer er mogelijk sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg of een bedreiging kan betekenen.
Daarnaast kan de zorgaanbieder in de rol van werkgever van een geregistreerde zorgverlener een tuchtklacht indienen. Het tuchtcollege toetst aan twee tuchtnormen uit de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De eerste tuchtnorm betreft het handelen of nalaten in strijd met de zorg die de beroepsbeoefenaar behoort te verlenen en de tweede tuchtnorm omvat enig ander handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Het Tuchtcollege oordeelt of de klacht van de werkgever moet leiden tot maatregelen.
Deelt u de mening van de Algemene Rekenkamer dat toezichthouders voldoende instrumenten tot hun beschikking hebben om hun rol in het voorkomen en herkennen van fraude te vervullen en dat het vooral een kwestie is van handhaven door de toezichthouders? Kunt u aangeven hoe u de toezichthouders hier op aanspreekt en dit terugkoppelt aan de Kamer?
Naar aanleiding van het rapport over zorgfraude van de Algemene Rekenkamer heb ik u mijn kabinetsreactie gestuurd.3 Daarin heb ik uiteengezet dat het beter kan en moet. De huidige mogelijkheden moeten maximaal worden benut: doen wat nu al kan. Vanuit mijn ministerie wil ik een impuls geven aan de goede voorbeelden uit de praktijk. In de Kamerbrief heb ik ook toegelicht hoe ik vanuit mijn verantwoordelijkheid de toezichthouders onder meer met nieuwe wetgeving beter in staat wil stellen hun werk te doen in het tegengaan van niet-integere zorgaanbieders.
Welke inzet plegen Medisch Specialistische Bedrijven op dit moment in de transitie richting passende zorg, het verbeteren van de bestuurbaarheid van ziekenhuizen en het tegengaan van perverse prikkels? Is deze inzet voldoende? Zo nee, wat bent u bereid te doen om deze inzet te helpen vergroten?
Om iets over de inzet van de medisch specialistische bedrijven te kunnen zeggen, moet daarvoor eerst inzicht verkregen worden in de stand van zaken en de vorderingen daarop. Dit zal moeten blijken uit de monitoring die wordt vormgegeven. De Minister van VWS zal de Tweede Kamer in het najaar in een brief informeren over het tijdspad met alle relevante aspecten en stappen rondom de transformatie naar passende zorg van medisch specialistische bedrijven.
De sponsordeal van Ajax en Unibet |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «GGZ niet blij met sponsordeal Ajax en online gokbedrijf Unibet»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de sponsorovereenkomst tussen Ajax en Unibet?
Volgens de geldende wet- en regelgeving mogen vergunde online kansspelaanbieders binnen deze wettelijke kaders de sport sponsoren. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van die regels. Ik heb als Minister voor Rechtsbescherming geen opvatting over individuele sponsorovereenkomsten.
Welke risico’s ziet u bij deze sponsorovereenkomst voor jongeren die beïnvloed worden doordat hun sportieve rolmodellen zich verbinden aan de online gokindustrie? Hoe beoordeelt u dergelijke sponsorovereenkomsten in het licht van het aanstaande verbod op de inzet van rolmodellen in gokreclames?
De inzet van rolmodellen kan – juist op jongeren – een aanzuigende werking hebben. Om die reden heb ik de inzet van rolmodellen bij reclames voor risicovolle kansspelen met ingang van 30 juni 2022 verboden. Dit verbod heeft geen gevolgen voor sponsoring. Sponsoring levert minder directe risico’s op voor kwetsbare groepen, maar dient ook te worden bezien in de bredere context van het beoogde verbod op ongerichte reclame. Gezien het voorstel om een verstrekkend verbod op ongerichte reclame in te voeren, acht ik het nodig om sponsoring aan banden te leggen. Een eventuele uitzondering van sponsoring op het verbod op ongerichte reclame zal naar verwachting leiden tot een toename van sponsoring. Daardoor zouden kwetsbare groepen, waaronder met name jongeren regelmatig geconfronteerd worden met kansspelreclame. Dit vind ik onwenselijk en daarom ben ik voornemens op termijn sponsoring te verbieden, zoals opgenomen in de voorgenomen wijzigingen van het Besluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen (Besluit Wrvk) dat ik in consultatie heb gegeven. Dat neemt overigens niet weg dat reclame- en wervingsactiviteiten voor risicovolle kansspelen, zoals online kansspelen, nu al niet gericht mogen zijn op maatschappelijk kwetsbare groepen of op jongeren tot 24 jaar.
In hoeverre voorkomt het aanstaande wettelijk verbod op ongerichte reclames voor risicovolle kansspelen reclame door online gokbedrijven via sponsoring?
Bij het uitwerken van het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen is uitdrukkelijk gekeken naar sponsoring als bijzondere vorm van ongerichte reclame. Sportsponsoring kan een negatieve invloed hebben op de bescherming van kwetsbare groepen. Het kansspelbeleid is erop gericht om kansspelverslaving te voorkomen en in het bijzonder kwetsbare groepen te beschermen tegen de risico’s van kansspelen. Daarom is bij de voorgenomen wijzigingen van het Besluit Wrvk besloten om ook sponsoring door online kansspelaanbieders stapsgewijs te verbieden. In het gewijzigde besluit is uitgewerkt dat sportsponsoring twee jaar na inwerkingtreding van het besluit verboden wordt. Alle andere vormen van sponsoring worden één jaar na inwerkingtreding van het besluit verboden.
Deelt u de inschatting van GGZ Nederland dat de overeenkomst tussen Ajax en Unibet haaks staat op alle inspanningen om gokverslaving tegen te gaan? Zo ja, welke instrumenten heeft u en gaat u inzetten om sponsordeals die ingaan tegen de publieke gezondheid aan banden te leggen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het niet aan mij om individuele sponsorovereenkomsten te beoordelen. Wel deel ik in het algemeen de zorgen over de invloed van sponsoring voor online kansspelen op de bescherming van kwetsbare groepen. Het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen strekt zich daarom ook uit tot sponsoring.
Deelt u de zorg dat de stapeling van sponsorovereenkomsten door betaalde voetbalclubs met online gokbedrijven bijdraagt aan de normalisering van gokken, juist ook bij een jonge generatie? Op welke wijze voert u hier het gesprek over met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) en de betaaldvoetbalorganisaties (BVO)?
(Sport)sponsoring kan bijdragen aan normalisering van kansspelen. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport en ik zijn in gesprek geweest met de bvo’s, topcompetities en de KNVB over deze sponsoring en het plan dat de sector zelf opstelt om negatieve effecten van deze overeenkomsten weg te nemen. We blijven graag in gesprek met de sport om te kijken hoe de sector zich kan inspannen om kansspelverslaving te helpen voorkomen en kwetsbare groepen te beschermen.
Wat vindt u van de uitingen van Unibet dat zij zich met Unibet Impact willen inzetten op voorlichting over verantwoord spelen, preventie van matchfixing en initiatieven van supporters, en dat zij zich met Ajax willen richten op verantwoord spelen in relatie tot mentale gezondheid? Hoe zou u deze vraag beantwoorden als zij ging over de tabaksindustrie?
In algemene zin juich ik toe dat kansspelaanbieders initiatief tonen om voorlichting te geven over de risico’s van kansspelen. Dit hoort ook bij de zorgplicht die aanbieders hebben om kansspelverslaving tegen te gaan.
De vergelijking met de tabaksindustrie gaat niet op. Voor het merendeel van de spelers blijft deelname aan kansspelen recreatief en vormt dit geen probleem voor de gezondheid. Desalniettemin kan het voor een gedeelte van de spelers wel tot problematisch speelgedrag leiden. Enige mate van reclame acht ik nodig om spelers te attenderen op het legale aanbod, waarbij spelers beschermd worden tegen de risico’s van problematisch speelgedrag.
Bent u het eens met de stelling dat het verreweg te prefereren is dat betaald voetbalorganisaties zich helemaal niet verbinden aan online gokbedrijven omdat dit problemen voorkomt in plaats van nieuwe creëert?
De Minister voor Langdurige Zorg en ik zien het belang van sponsoring als inkomstenbron voor de sport, maar ook van het beschermen van de publieke gezondheid. Dat bvo’s zich verbinden aan aanbieders van kansspelen kan daarmee in lijn zijn, op voorwaarde dat dat gebeurt binnen de kaders van de wet. Het doel van de wet is om te voorkomen dat reclameactiviteiten van aanbieders van online kansspelen leiden tot risicovol speelgedrag en kansspelverslaving, in het bijzonder bij kwetsbare groepen. Daarom is de inzet van rolmodellen in reclames al verboden, en ben ik voornemens om ongerichte reclame voor online kansspelen te verbieden.
Hoe beoordeelt u het risico dat clubs zich steeds meer genoodzaakt zullen zien om door middel van sponsorovereenkomsten ook miljoenen bij de online gokindustrie op te halen omdat ze anders niet mee kunnen in de «ratrace» met andere voetbalclubs.
Met name in het betaald voetbal worden veel clubs al gesponsord door aanbieders van online kansspelen. De voorgenomen wijzigingen van het Besluit Wrvk zorgen ervoor dat deze sponsorovereenkomsten twee jaar na inwerkingtreding van het besluit niet meer zijn toegestaan. Door deze overgangstermijn van twee jaar hebben clubs ook de ruimte om andere overeenkomsten met andere sponsoren te sluiten, zodat het financiële belang van de clubs voldoende geborgd kan worden.
Volgt u de ontwikkelingen in andere betaalde Europese voetbaldivisies ten aanzien van de al dan niet toegestane promotie van online gokken? Zo ja, welke lessen zijn daar uit te leren? Zo nee, zou het niet verstandig zijn om dat wel te doen omdat besluiten in het ene land gevolgen hebben voor de aanwas in het andere land?
Niet alleen in Nederland wordt uitvoering gegeven aan of nagedacht over een verbod van sponsoring door online kansspelaanbieders. In veel landen is het op dit moment de vraag hoeveel en welke vorm van reclame voor risicovolle kansspelen nog verantwoord is. De ontwikkelingen hieromtrent volg ik. Bij de uitwerking van het verbod op ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen is bijvoorbeeld gekeken naar de situatie in België, waarbij ook een overgangstermijn geldt voor het verbod op sponsoring. Internationaal gezien zullen de effecten van een verbod naar verwachting dan ook beperkt zijn.
De lange wachttijden bij de ggz |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zware depressie? 17 maanden wachten op hulp»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat zorgverzekeraars in het verleden ieder jaar 300 miljoen euro overhielden en er dus sprake was van onderbesteding, terwijl dit geld ook gebruikt kon worden voor bijvoorbeeld zogenoemde wachttijdmonitors?
Het klopt het dat een aantal jaren (tot en met 2018) sprake is geweest van een forse onderuitputting van het macrokader voor de geneeskundige ggz, terwijl er tegelijkertijd sprake was van wachttijden. Ik vind dat een onwenselijke combinatie, maar het laat ook zien dat de wachttijden een taai probleem vormen – waar meerdere factoren aan ten grondslag liggen – en dat de aanpak van wachttijden niet alleen een geldkwestie is. Sindsdien zijn er dan ook diverse maatregelen in gang gezet om de wachttijden aan te pakken. Zorgverzekeraars pakken met het in het gang zetten van die maatregelen duidelijk hun rol. Op dit moment is onderuitputting van het macrokader niet langer aan de orde. Over de ggz financiën voor de komende jaren worden nieuwe afspraken gemaakt in het IZA.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat geestelijke gezondheidszorg (ggz)-instellingen moeten sluiten vanwege een personeelstekort, terwijl hier patiënten opgevangen worden met dusdanig hoogcomplexe problemen die nergens anders opgevangen kunnen worden?
Ik deel uw zorgen op dit punt, het mag inderdaad niet zo zijn dat patiënten met een specialistische, complexe en intensieve zorgbehoefte verstoken blijven van zorg als gevolg van personeelstekorten. In dit licht is het opvallend dat het aantal gezondheidszorg (GZ) psychologen de afgelopen vijf jaar met meer dan twintig procent is toegenomen. Dit zou juist voor meer behandelcapaciteit moeten zorgen. Een verklaring voor deze twee tegengestelde bewegingen is dat we vaak zien dat personeel er voor kiest om (al dan niet als ZZP’er) lichtere zorg aan te bieden in plaats van te werken binnen de instellingen die complexe specialistische en intensieve zorg bieden. Dat vind ik zorgwekkend. Ik ben daarom op dit moment met het veld in gesprek over de vraag wat ervoor nodig is om het werken binnen de instellingen zelf aantrekkelijker te maken. Ik zie daarbij een grote rol weggelegd voor de werkgevers zelf, maar we moeten ook nagaan of de prikkels in het systeem nu goed staan. Het is van belang om het zorgpersoneel en instellingen te stimuleren om zich te (blijven) ontfermen over complexe(re) patiënten. Ik wil daarom in het kader van het Integraal Zorg Akkoord (IZA) afspraken maken met zorgaanbieders, professionals en zorgverzekeraars op dit punt, om te zorgen dat ook patiënten met een complexe(re) zorgvraag op goede en passende zorg kunnen blijven rekenen.
Hoe kijkt u aan tegen het omvormen van grote ggz-instellingen tot kleine ggz-instellingen, om het voor personeel aantrekkelijker te maken hier te gaan werken?
Ook binnen grotere organisaties kan goed werkgever- en werknemerschap zorgen voor een aantrekkelijke werkomgeving. Wat de beste schaalgrootte is om de gestelde doelen – waaronder het aantrekkelijker maken van de werkomgeving – te bereiken is een afweging die ggz-instellingen zelf kunnen maken.
Bent u bereid om de wachtlijsten in de ggz voor zorgverzekeraars beter inzichtelijk te maken?
Het verbeteren van transparantie op het gebied van de wachtlijsten is vanaf het begin één van de belangrijkste speerpunten van de wachttijdenaanpak geweest. Er zijn sinds 2020 dan ook grote stappen in gezet. Zo zijn aanbieders door de aanpassing van de Transparantieregeling2 verplicht om de gemiddelde wachttijden door te geven aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en hebben we sinds begin 2021 ook inzicht in het aantal wachtenden. In vervolg op deze stappen maakt de NZa problemen in de toegang tot- en wachttijden in de ggz verder inzichtelijk, bijvoorbeeld door onderzoek te doen naar het aantal dubbel- en voorkeurswachtenden.3
Ook wil ik in het IZA afspraken maken over de structurele vragen die in de ggz moeten worden aangepakt, toegankelijkheid en wachttijden zijn daarbij voor mij belangrijke thema’s. Uw Kamer zal hierover op een later moment nader worden geïnformeerd.
Hoe gaat u, aangezien in het artikel staat beschreven dat een zorginstelling niet de verplichting heeft om aan te schuiven bij een regiotafel hoogcomplexe ggz (waar gesproken wordt over hoe cliënten met een hoogcomplexe zorgvraag het best geholpen kunnen worden), de deelname van zorginstellingen aan de regiotafels bevorderen, zodat samen naar oplossingen gezocht kan worden?
De deelname aan een bovenregionale casuïstiektafel hoogcomplexe ggz is inderdaad geen harde verplichting voor ggz-aanbieders, hoewel partijen zich er – via koepelpartijen de Nederlandse ggz en MeerGGZ – wel aan gecommitteerd hebben. Ik spreek partijen dan ook op hun verantwoordelijkheid aan wanneer dat nodig is.
Ook kunnen zorgverzekeraars deelname aan de bovenregionale casuïstiektafels onderdeel maken van de contractuele afspraken die zij met ggz-aanbieders maken.
Bent u al in gesprek gegaan met de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) over het probleem dat mensen niet bij instelling A behandeld kunnen worden omdat ze te complex zijn en vervolgens ook moeten wachten bij instelling B? Zo ja, welke oplossing is daar uit voortgekomen?
Zie mijn antwoord op vraag 5 ten aanzien van het verbeteren van transparantie op het gebied van wachttijden in de ggz. Daarnaast zal ik het genoemde punt meenemen in de gesprekken die nu lopen in het kader van het IZA, waarbij zoals vermeld de toegankelijkheid van de ggz en de wachttijden belangrijke aandachtspunten zijn. Overigens zal een afspraak hierover breder zijn dan de NVvP; het zijn de aanbieders en verzekeraars die ik primair aanspreek waar het over de wachttijden in de ggz gaat.
Wanneer kunnen we de tijdens het commissiedebat GGZ / Maatschappelijke opvang / Suïcidepreventie door u toegezegde brief over de handhavingsmogelijkheden met betrekking tot de zorgplicht van de zorgverzekeraars verwachten?
Deze brief is op 22 juni 2022 naar de Tweede Kamer verzonden4.
Heeft het tijdens het commissiedebat GGZ / Maatschappelijke opvang / Suïcidepreventie door u toegezegde gesprek met Zorgverzekeraars Nederland en de NZa, om duidelijkheid te verschaffen over het inkopen van de zorgbehoefte, al plaatsgevonden en wat kwam daaruit?
Naar aanleiding van het commissiedebat van 11 mei jl. heb ik de signalen van verschillende Kamerleden over het niet verhogen van omzetplafonds bij bepaalde (kleinere) zorgaanbieders die zorg leveren waarvoor wachttijden bestaan gedeeld met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en NZa. Het contact over deze signalen met ZN en de NZa is nog gaande. Dit omdat ik het van belang vind dat deze specifieke signalen zorgvuldig en in een bredere context worden bekeken.
Kwetsbare ouderen die vaak geen gebruik maken van inkomensvoorzieningen |
|
Lucille Werner (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Deelt u de analyse van de Nationale ombudsman dat veel ouderen in een financieel kwetsbare positie onnodig onder het sociaal minimum leven omdat wetten en regels te ingewikkeld zijn, de afstand tot de overheid te groot is en er vaak een gebrek aan vertrouwen in de overheid is?1
Ik deel de analyse van de Nationale ombudsman in grote lijnen. Ik vind ook dat het beter moet en zie de analyse van de Nationale ombudsman als aansporing daarmee door te gaan.
Deelt u de mening dat het niet zo zou moeten zijn dat financieel kwetsbare ouderen geen gebruik maken van inkomensvoorzieningen omdat de overheid het initiatief bij henzelf neerlegt? Deelt u tevens onze mening dat dit des te onwenselijker is doordat de informatievoorziening vaak ook nog eens alleen via internet te vinden is en veel formulieren van de overheid online moeten worden ingevuld?
Het is onwenselijk dat er financieel kwetsbare ouders zijn die geen gebruik maken van inkomensvoorzieningen doordat zij dit zelf – al dan niet online – moeten aanvragen. Digitaal een aanvraag invullen kan makkelijk zijn, maar dit geldt niet voor iedereen. Ik vind dat het huidige beleid beter moet. Daarom maakt het tegengaan van niet-gebruik deel uit van de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden, die ik in mijn brief aan uw Kamer van 12 juli jongstleden uiteen heb gezet (Kamerstuk 24 525, nr. 643). In deze aanpak van geldzorgen, armoede en schulden benoem ik de benodigde inzet voor een meer proactieve overheid: betere communicatie over maatregelen, het beter benutten van digitale hulpmiddelen en het versterken van kennis bij professionals en vrijwilligers.
Hebt u inzicht in het aantal en/of aandeel mensen dat de Algemene ouderdomswet (AOW-)gerechtigde leeftijd bereikt en geen of onvoldoende aanspraak maakt op inkomensvoorzieningen waar zij wél recht op hebben? Zo ja, kunt u ook aangeven hoeveel niet-gebruikers van deze voorzieningen zich in een financieel kwetsbare situatie bevinden?
Ik heb hier geen volledig inzicht in, omdat het ook gaat om voorzieningen die niet specifiek voor ouderen gelden, maar waarop ouderen wel een beroep kunnen doen. Denk daarbij aan fiscale instrumenten, bijzondere bijstand, toeslagen en kwijtscheldingsregelingen.
Een indicator is het niet-gebruik van de Aanvullende Inkomensvoorziening voor Ouderen (AIO). In 2021 heeft het CBS met de SVB en het Ministerie van SZW onderzoek gedaan naar het niet-gebruik van de AIO. Daaruit kwam naar voren dat in het peiljaar circa 20.000 huishoudens potentieel recht op AIO hadden, maar daar geen gebruik van maakten. Dat stemt overeen met een potentieel niet-gebruik van ongeveer 30%. Het gaat daarbij nadrukkelijk om potentieel recht en niet-gebruik, omdat het ook met alle informatie die het CBS heeft, niet eenduidig vast te stellen is of in alle gevallen ook daadwerkelijk sprake is van een recht op AIO. Dat blijkt erg moeilijk, omdat sommige benodigde gegevens niet voor handen zijn en andere gegevens vaak voor andere doelen verzameld zijn en daardoor net iets anders zijn dan waarop de AIO van toepassing is. Het gaat met andere woorden om een benadering.
Omdat het om de AIO gaat, mag ervanuit gegaan worden dat het hierbij om kwetsbare ouderen gaat. De AIO is immers een bijstandsvoorziening die juist bedoeld is voor ouderen die zelf onvoldoende middelen hebben om in een inkomen boven het sociaal minimum te voorzien.
Onlangs is de motie Palland2 overgenomen om gegevensuitwisseling te verbeteren tussen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)/Belastingdienst met als doel meer ouderen te bereiken met de voor hen bedoelde inkomensondersteuningsmaatregelen, wanneer denkt het kabinet dit te kunnen realiseren en welke aanvullende maatregelen ziet het kabinet om te monitoren welke ouderen in financieel kwetsbare positie nog geen gebruik maken van inkomensvoorziening en hoe dat te verhelpen?
Ik heb deze motie in uitvoering genomen. Ik verwacht dat SVB en UWV nog dit jaar met de pilot voor gegevensuitwisseling kunnen beginnen. Als het gaat om monitoring zullen deze uitkomsten ook een nieuw beeld geven over niet-gebruik van de AIO. Ondertussen blijft het belangrijk dat voortdurend wordt gewerkt aan verbetering van de bestaande uitvoeringsprocessen. Denk bijvoorbeeld aan verduidelijking van brieven, vereenvoudiging van aanvragen, betere samenwerking tussen organisaties en verbetering van aanvraagprocedures, maar ook aan andere pilots als telefonische ondersteuning bij het indienen van een aanvraag of het telefonisch benaderen van mensen die niet op brieven hebben gereageerd. Wat dat betreft, is het tegengaan van niet-gebruik een continu aandachtspunt, zet de SVB daar ook voortdurend op in en wordt de Kamer daar ook over geïnformeerd in de rapportages over de Stand van de uitvoering in de sociale zekerheid.
Op welke wijze worden mensen op het moment dat zij recht krijgen op AOW proactief geïnformeerd over alle nieuwe regels, rechten en plichten waar zij mee te maken krijgen? Ziet u hier zelf mogelijkheden om deze informatievoorziening vanuit de overheid te verbeteren?
Wie met pensioen gaat, heeft eigenlijk zonder uitzondering te maken met een grote levensgebeurtenis. Ik heb dat ook in mijn brief over de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden aangegeven. Het is een gebeurtenis die niet standaard voor iedereen hetzelfde is, waarin je met verschillende overheidsorganisaties te maken krijgt, die op verschillende manieren doorwerkt op je inkomenspositie, rechten en plichten en waarvoor je ook het nodige zelf moet regelen. Op de website van de rijksoverheid staat een checklist die daar inzicht in geeft: Met pensioen: wat moet ik regelen? | Rijksoverheid.nl.
Bij pensionering kan men te maken krijgen met UWV of gemeente die de eventuele werknemersverzekering en/of uitkering moet beëindigen, met de gemeentelijke overheid die wijst op voorzieningen voor ouderen in de gemeente, met pensioenfondsen, banken en pensioenverzekeraars voor het tweede of derde pijlerpensioen, met de Belastingdienst en Toeslagen bij veranderingen in inkomen en vermogen en niet in de laatste plaats met de Sociale Verzekeringsbank die al maanden voor de AOW-datum begint met het informeren van desbetreffende burgers om te bevorderen dat ze tijdig een AOW-aanvraag indienen en waar dat aan de orde kan zijn ook een AIO-aanvraag. Daarbij wijst de SVB ook op andere inkomensvoorzieningen als toeslagen en gemeentelijke voorzieningen. Brieven zijn daarbij het belangrijkste communicatiemiddel, aangevuld met uiteenlopende initiatieven als internetcommunicatie, voorlichtingsbijeenkomsten, informatie via de lokale media, verspreiding van folders, telefonische contacten en huisbezoeken, al dan niet in samenwerking met verschillende intermediairs. De Nationale ombudsman heeft in zijn onderzoek verschillende voorbeelden beschreven.
Met nader onderzoek naar pensionering als levensgebeurtenis ben ik op zoek naar mogelijkheden om deze gebeurtenis en de vele veranderingen die dat met zich meebrengt voor financiële voorzieningen voor mensen te versimpelen. Ook de bij vraag 4 genoemde pilot over de AIO draagt bij aan een verdere verbetering van het gericht en proactief kunnen benaderen van ouderen die daar mogelijk recht op hebben.
Op welke wijze bent u bereid uitvoering te geven aan de aanbeveling van de Nationale ombudsman om voor eenvoudige mondelinge en visuele communicatie en een laagdrempelige toegang tot informatie en deskundigheid voor ouderen te zorgen? Op welke wijze kan de overheid zich hierbij specifiek ook beter richten op ouderen die de Nederlandse taal niet of niet goed beheersen?
Deze aanbevelingen van de Nationale ombudsman zijn in lijn met de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden die ik in mijn brief aan uw Kamer van 12 juli jongstleden uiteen heb gezet (kenmerk: 2022Z14985). Het gaat hier onder meer om proactieve dienstverlening en de inzet van intermediairs. Ik zie dat de Nationale ombudsman daar in de praktijk ook verschillende voorbeelden heeft aangetroffen. De Nationale ombudsman heeft bovengenoemde aanbevelingen gericht aan de uitvoeringsdiensten en gemeenten. Ik vind dat daar ook de uitvoeringsexpertise ligt en begrijp dus goed dat de Nationale ombudsman deze aanbevelingen juist aan hen heeft gericht. In mijn reactie op het rapport van de Nationale ombudsman heb ik ook aangeven dat de uitvoeringsorganisaties en gemeenten daarop hebben ingezet. Ik kan dit vooral ondersteunen door het in mijn contacten met gemeenten en uitvoeringsorganisaties onder de aandacht te blijven brengen.
Bent u bereid in kaart te (laten) brengen welke intermediairs zich inzetten voor ouderen in een financieel kwetsbare positie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van de ombudsman voor het bieden van meer hulp aan ouderen op meer plaatsen bij het aanvragen van inkomensondersteuning, bijvoorbeeld via een speciaal loket in het gemeentehuis, buurtcentrum of bibliotheek (zoals onlangs ook de Minister president in de praktijk heeft gezien op uitnodiging van Kamerlid Inge van Dijk)?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de Nationale ombudsman om een samenwerkingsverband op te bouwen met alle intermediairs, die financieel kwetsbare ouderen ondersteunen? Bent u bereid hier werk van te maken?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de Nationale ombudsman om automatisch inkomensvoorzieningen toe te kennen als er geen verplichtingen zijn verbonden aan de voorzieningen? Bent u bereid in kaart te brengen voor welke inkomensvoorzieningen dat kan gelden en daarbij te kijken hoe het mogelijk gemaakt kan worden deze automatisch toe te kennen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de gedachte achter de aanbeveling heel goed, maar wil hier wel aandacht vragen voor de complexiteit die er in de praktijk achter schuil gaat. Aan veel inkomensvoorzieningen zijn verplichtingen verbonden en voor veel inkomensvoorzieningen is ook informatie van betrokkenen zelf nodig. Dan is er een aanvraag nodig waarmee aanvrager aangeeft de voorziening te willen ontvangen, zich committeert aan de verplichtingen, de juiste gegevens aanlevert, de juistheid en volledigheid van reeds bekende gegevens controleert en wijzigingen op tijd doorgeeft. Automatische toekenning betekent ook dat mensen ongevraagd bedragen zouden krijgen uitgekeerd, waarvan het kan zijn dat het voor de ontvanger niet duidelijk is op grond waarvan dat is en wat er zou moeten gebeuren als daarin iets niet goed zou zijn gegaan. Desondanks wil ik blijven zoeken naar mogelijkheden om aanvragen te vereenvoudigen of automatisch te kunnen toekennen.
Soms is het wel mogelijk om een voorziening automatisch toe te kennen en dan gebeurt het ook. Recentelijk was dat het geval bij de energietoeslag, die gemeenten ambtshalve aan onder anderen bijstandsgerechtigden (inclusief AIO) kunnen toekennen.
Bij elke nieuwe regeling wordt getoetst welke administratieve lasten deze voor burgers met zich meebrengt en of die wel noodzakelijk zijn. Daarbij gaat het ook over de wijze waarop een aanvraag kan worden ingediend. Voor toekomstige (wijzigingen in) financiële regelingen wordt de optie van automatische toekenning langs deze weg meegenomen.