Het bericht ‘Fikse rekening voor lopen naar station’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fikse rekening voor lopen naar station?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat iemand die vanwege zijn zware epilepsie gebruik mag maken van de bovenregionale vervoersdienst Valys Vrij, die zuinig wil omgaan met belastinggeld, dat die persoon een rekening krijgt omdat hij geen verplichte taxirit van 800 meter naar het station zou hebben besteld omdat hij dit ook lopend af kan?
Ik heb bij de vervoerder navraag gedaan over de reis van de cliënt waaraan in dit artikel wordt gerefereerd. De vervoerder heeft aangegeven dat de informatie in het artikel niet correct is en dat er sprake is van een misverstand. De betreffende cliënt heeft met de Valys Treinpas reizen gemaakt met het (reguliere) OV waarvoor deze pas niet bedoeld was. Dit betrof reizen, zonder voorafgaand en/of aansluitend Valys taxivervoer, dus geen ketenrit door toedoen van de Valys uitvoerder, waarvoor de cliënt dan ook zelf voor een vervoersbewijs had moeten zorgen. De kosten voor trein-, bus-, tram- en metroreizen die deze cliënt daadwerkelijk (ten laste van de Valyspas) heeft gemaakt zijn bij hem in rekening gebracht. Er is dus geen sprake van dat een rekening is gestuurd omdat de cliënt lopend naar het station is gegaan. De cliënt was zich naar eigen zeggen niet bewust dat hij de Valys treinpas foutief gebruikte. Inmiddels is dit, na contact tussen de vervoerder en de cliënt, duidelijk geworden voor hem.
Deelt u de mening dat het juist te prijzen is wanneer gebruikers van belastinggeld hier spaarzaam mee om willen gaan?
Die mening deel ik.
Kunt u aangeven of er nog meer voorbeelden zijn van mensen die zuinig willen omgaan met de vervoersdienst Valys Vrij en/of hun treinpas bij de NS, maar daarvoor wel een hoge rekening krijgen? Zo ja, hoeveel voorbeelden kent u precies?
Deze voorbeelden zijn niet bekend bij de uitvoerder van Valys. Ik ben overigens van mening dat de Valys vervoersregeling eenduidig is voor wat betreft voorwaarden en tarifering. Het feitelijk gebruik wordt volgens de geldende voorwaarden in rekening gebracht.
Kunt u aangeven op welke manier u kan voorkomen dat dergelijke rekeningen niet meer verstuurd worden?
Gezien het feit dat er volgens de uitvoerder geen sprake is van een onterechte rekening zie ik geen noodzaak om hier verdere actie in te ondernemen.
Bent u bereid om Valys en de NS te vragen om tafel te gaan zitten, om zo tot een betere afstemming te komen en zo fikse rekeningen voor zuinige gebruikers te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ' Stafmedewerker Haagse Hogeschool krijgt 4 ton mee' |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stafmedewerker Haagse Hogeschool krijgt 4 ton mee»?1
Ja.
Wat vindt u van deze kwestie en welke actie onderneemt u hierop?
Ik ben van mening dat onderwijsgeld zo effectief en efficiënt mogelijk moet worden ingezet. Daarom heeft het Kabinet ook ingezet op wetgeving voor de topinkomens waardoor de inkomens en vertrekregelingen van bestuurders worden gemaximeerd.
Het gaat in dit geval niet om een topfunctionaris, maar om een (staf)medewerker. Om die reden is de normering van een maximale ontslagvergoeding van € 75.000 uit de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) niet van toepassing. De Inspectie van het Onderwijs heeft inmiddels bij de instelling informatie opgevraagd. Uit deze informatie heeft de inspectie helaas moeten concluderen dat er geen reden is voor handhaving op grond van de WNT, want het gaat niet om een topfunctionaris in de zin van de WNT. De inspectie heeft tevens geconcludeerd dat de toegekende ontslagvergoeding de kantonrechtersformule niet overschrijdt en dat de Haagse Hogeschool in dit geval op basis van een doelmatigheidsafweging de meest voordelige oplossing heeft gekozen. De inspectie ziet dan ook geen mogelijkheid voor handhaving op doelmatige besteding van de rijksbijdrage. Mij rest niets anders dan me hier bij neer te leggen.
Hoewel de onderhavige ontslagvergoeding niet door de WNT wordt gemaximeerd, staat deze wel op gespannen voet met het doel en de geest van de wet. Ik kan u melden dat het kabinet voornemens is het bereik van de WNT uit te breiden naar alle medewerkers (WNT3), zodat de WNT-norm breder van toepassing wordt. Met die uitbreiding kunnen dit soort situaties worden voorkomen en ontslagvergoedingen van deze omvang zullen tot het verleden gaan behoren.
De berichten “Top Universiteit Utrecht knoeit met dienstauto” en ”Overtreedt Universiteit Utrecht de Balkenendenorm?” |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Top Universiteit Utrecht knoeit met dienstauto» en «Overtreedt Universiteit Utrecht de Balkenendenorm?»?1
Ja.
De universiteit zegt volgens RTL dat alle ritten van de collegeleden zich bevonden op de route tussen woon en werkplek, klopt dat? Zo nee, moeten ook de andere twee collegeleden bijtelling betalen?
Volgens de geldende richtlijnen van de Universiteit Utrecht mag de instelling voor de leden van het college van bestuur woon-werkvervoer aanbieden. Dit betreft ook vervoer voor het zo goed mogelijk uitoefenen van de functie als collegelid. De Universiteit Utrecht heeft mij meegedeeld dat bij één collegelid sprake was van enkele ritten in het kader van een commissariaat in Almelo (commissariaat vanaf april 2014). Hiervoor heeft een verrekening plaatsgevonden over 2014.
Kunt u bevestigen dat de Universiteit Utrecht (UU) de Wet Normering Topinkomens (WNT) overschrijdt met het aan de bestuursvoorzitter toekennen van een brutoloon en pensioenbijdrage à € 228.000 per jaar en daarnaast een dienstauto met chauffeur ter beschikking stellen die ook voor privégebruik wordt gebruikt?
Volgens de opgave (de gecertificeerde jaarrekening 2014) van de Universiteit Utrecht is over 2014 sprake geweest van de overschrijding van de WNT bij de beloning van de voorzitter van het college van bestuur. Deze overschrijding over 2014 is door de universiteit teruggevorderd op de voorzitter van het college van bestuur. De voorzitter heeft in 2015 terugbetaald. Hiermee is die overschrijding door de universiteit zelf gecorrigeerd.
Kunt u bevestigen dat als een dienstauto met chauffeur naast woon-werkverkeer en werk-werkverkeer ook gebruikt wordt voor (betaalde) nevenfuncties, er sprake is van privégebruik, en hierover bijtelling dient plaats te vinden?
Indien een auto gebruikt wordt voor meer dan 500 kilometer op jaarbasis voor privégebruik, is conform vigerende fiscale regelgeving sprake van bijtelling. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Waarom wordt onderwijsgeld ingezet voor vervoer ten behoeve van commissariaten bij beursgenoteerde ondernemingen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Toezichthouder Elmo Meijer stelt dat dergelijke regels omtrent dienstauto’s in het bedrijfsleven niet bestaan; klopt deze stelling?
De fiscale regels voor dienstauto’s gelden ook voor het bedrijfsleven. Uit navraag bij de universiteit begrijp ik dat de voorzitter van de raad van toezicht niet bedoelde te zeggen dat dergelijke regels voor het bedrijfsleven niet bestaan, maar dat hij heeft willen benadrukken dat de interpretatie van nevenactiviteiten niet eenduidig is.
Uit het bericht van RTL Nieuws blijkt dat de voorzitter van het College van Bestuur (CvB) van de UU na de eerdere berichtgeving van RTL Nieuws een deel van haar salaris terugbetaalt, kunt u precies aangeven welke bedragen door welke CvB leden van de UU zijn terugbetaald over de periode 2013, 2014, 2015? Indien de dienstauto met chauffeur wél zou moet worden meegerekend in verband met de WNT, hoe verhouden de inkomens van de CvB leden van de UU zich na terugbetaling van een deel van het salaris zich tot de WNT in de jaren 2013, 2014 en 2015?
Over 2013 was er geen sprake van bijtelling. Over 2014 heeft zoals gezegd fiscale bijtelling plaatsgevonden. Als gevolg hiervan heeft de voorzitter van het college van bestuur een bedrag van € 16.191 teruggestort. Voor de overige leden was er in 2014 geen sprake van bijtelling. Over 2015 is halverwege het jaar nog geen conclusie te trekken. De Universiteit Utrecht moet vigerende regelgeving aangaande de WNT toepassen.
Hoe tonen universiteiten doelmatig gebruik van dienstauto's aan? Kunt u aangeven of bij meer universiteiten de grens van de WNT overschreden wordt of dreigt te worden?
In het stelsel van hoger onderwijs is de raad van toezicht onder meer belast met het vaststellen van de beloning van de leden van het college van bestuur en het toezien op de doelmatige en rechtmatige besteding van middelen uit de rijksbijdrage. Dat betekent dat de raad ook toezicht moet houden op het declaratiegedrag van bestuurders. Het uitgangspunt daarbij moet zijn dat deze uitgaven sober, doelmatig, eenduidig en transparant zijn.
Instellingen in het hoger onderwijs moeten de WNT gegevens opnemen in hun jaarverslag. Deze worden gecontroleerd door de instellingsaccountants. De Inspectie van het Onderwijs controleert de jaarrekeningen en wanneer daarbij blijkt dat de WNT mogelijk wordt overschreden voert zij onderzoek uit. Bij overschrijding treedt de inspectie handhavend op. De inspectie geeft aan dat in 2013 drie keer sprake was van onderzoek naar mogelijke overschrijding van de WNT in het hoger onderwijs. Uw Kamer is hier destijds van op de hoogte gesteld. Over 2014 worden de (mogelijke) onderzoeken binnenkort opgestart op basis van de signalen van de accountants zoals opgenomen in de jaarrekeningen 2014. Voor 2015 is halverwege het jaar vooralsnog geen conclusie te trekken.
Is dit aanleiding voor breder onderzoek in onderwijs / publieke sector?
Ik heb daarover contact opgenomen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Wonen en Rijksdienst. Daarnaast heb ik de inspectie inmiddels gevraagd om een onderzoek naar het declaratiegedrag van de bestuurders in het hoger onderwijs. Ook ga ik met de VSNU en de Vereniging Hogescholen in gesprek over hoe we deze uitgaven zo eenduidig, transparant, sober en doelmatig mogelijk krijgen.
De toenemende problemen in Nederland met rondtrekkende Britse en Ierse zigeunerbendes |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politie wil golf foute klussers indammen?»1
Ja.
Erkent u de toenemende problemen in Nederland met Irish Travellers, die zich voordoen als klusjesmannen?
Het probleem doet zich reeds langer voor. Het is echter moeilijk vast te stellen of er thans sprake is van een toename; in het zomerseizoen zijn er gemiddeld meer meldingen inzake Irish Travellers dan in het winterseizoen. Ook zijn er grote verschillen per regio. In het VAO van 2 juli jl. gaf ik al aan dat de aangiftebereidheid van slachtoffers vaak gering is, waardoor de omvang van het probleem moeilijk vast te stellen is. Overigens moeten niet alle Irish Travellers als problematisch worden gezien; een deel van hen voert de werkzaamheden uit waarvoor zij worden betaald.
In hoeverre klopt het dat er geen specifiek beleid bestaat voor de bestrijding van deze frauduleuze klusjesmannen, die bange klanten bedreigen, intimideren en oplichten voor duizenden euro’s?
De aanpak van de door deze groepen gepleegde strafbare feiten wordt gezien als onderdeel van de vaste werkwijze van de politie en is niet apart beleidsmatig belegd. Specifieke zaken rond bijvoorbeeld oplichting worden als zodanig afgedaan.
In diverse regio’s wordt – onder meer door de politie – aandacht besteed aan deze problematiek in de vorm van voorlichting en tips voor preventie, bijvoorbeeld op (sociale) media. Dit heeft geleid tot grotere alertheid van burgers.
Is het waar dat deze gewetenloze criminelen vaak kwetsbare groepen, zoals ouderen, kiezen als geliefd doelwit om kaal te plukken?
Zoals bij andere problematiek die «aan de deur» gebeurt, bijvoorbeeld bij babbeltrucs en huis- aan- huis verkoop, zijn kwetsbare groepen gemakkelijker te benaderen. Ook hier worden veelal kwetsbare groepen benaderd, waaronder ouderen.
Welke concrete en effectieve maatregelen gaat u nemen om de explosief toegenomen problemen met deze rondtrekkende zigeunerbendes keihard aan te pakken?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 al aangaf, is het moeilijk vast te stellen of er sprake is van een toename, mede omdat de aangiftebereidheid gering is. In het antwoord op vraag 3 gaf ik aan wat de aanpak van deze strafbare feiten is wanneer deze ter kennis van de politie komen. Ik verwijs verder naar die antwoorden.
Mogelijke belastingontwijking door Walmart |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «The Walmart web, how the world’s biggest corporation secretly uses tax havens to dodge taxes»?1
In het rapport duiden de auteurs Nederland als een tax haven. Volgens de auteurs zijn tax havens: «jurisdictions with no or nominal taxes and/or whose laws enable companies to avoid taxation by escaping or undermining the laws, rules and regulations of other jurisdictions, using secrecy as a prime tool.»
Naar mijn mening is Nederland volgens deze definitie geen belastingparadijs. Nederland is immers een jurisdictie die een normale winstbelasting van ondernemingen heft en die ondernemingen niet stiekem in staat stelt om de belastingheffing in andere jurisdicties te ontgaan. In mijn brief van 2 juni 2015 over internationale belastingen en belastingontwijking (Kamerstukken II 2014/15, 25 087, nr. 102) gaf ik aan dat Nederland een voortrekkersrol ambieert op onder andere het terrein van transparantie. Transparantie met betrekking tot fiscale structuren van ondernemingen wil het kabinet verder bevorderen met de ondertekening van een overeenkomst over de automatische uitwisseling van informatie over rulings met Duitsland. Daarnaast steunt het kabinet – zoals al uitgedragen is in het BNC-fiche behorende bij de brief van 24 april 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1963) – ten volle het voorstel COM(2015) 135 final van de Europese Commissie van 18 maart 2015 om de bestaande richtlijn tot automatische inlichtingenuitwisseling uit te breiden tot informatie over rulings. Vergelijkbare voorstellen tot vergroting van de transparantie worden met Nederlandse steun binnen de OESO in het kader van het BEPS-project ontwikkeld. De verwachting is dat de OESO in oktober met voorstellen tot automatische uitwisseling van informatie over rulings komt. Ook merk ik op dat volgens het Global Forum on transparency and exchange of information for tax purposes Nederland voldoet aan alle internationaal geldende eisen voor transparantie en uitwisseling van informatie. In de brief van 26 oktober 2011 heeft mijn voorganger u geïnformeerd over de positieve beoordeling van Nederland door het Global Forum (Kamerstukken II 2011/12, 25 087, nr. 28). Derhalve verwerp ik de aanduiding van tax haven die de auteurs geven aan Nederland.
Wat vindt u ervan wanneer dochterondernemingen van een multinational zelfs voor experts op het terrein van belastingontwijking niet zichtbaar zijn? Vindt u dit gewenst?
Nederland is groot voorstander van transparantie en meent dat fiscale autoriteiten over de voor relevante informatie moeten kunnen beschikken voor een juiste vaststelling van de te betalen belasting. Voor het verkrijgen van zicht op fiscale structuren kunnen belastingdiensten allereerst eisen stellen aan de informatie die de in hun land belastingplichtige ondernemingen dienen te verstrekken.
Aan een verbetering van het zicht van belastingdiensten op fiscale structuren van belastingplichtige ondernemingen wordt binnen de OESO hard gewerkt. Als gevolg van actiepunt 13 van het BEPS-project heeft de OESO voorstellen gedaan voor een nieuwe documentatieverplichting voor multinationale ondernemingen. Volgens deze verplichting dienen multinationale ondernemingen met een omzet van 750 miljoen en meer jaarlijks een country-by-country rapport opstellen (zie ook mijn brief van 11 november 2014 aan uw Kamer). Een country-by-country rapport bevat ondermeer informatie over de wereldwijde fiscale winstverdeling, alsmede de betaalde belasting in de landen waarin de multinationale onderneming een vestiging heeft. Binnen de OESO/G20 is afgesproken dat deze verplichting per 1 januari 2016 zijn beslag krijgt. In het Belastingplan 2016 zal ik een voorstel doen om dit voor Nederland mogelijk te maken. Daarnaast kunnen belastingdiensten daar waar nodig aan anderen – financiële instellingen en buitenlandse belastingdiensten -het verzoek doen om informatie te verstrekken teneinde een volledig beeld te krijgen op de fiscale positie van de belastingplichtige concernonderdelen.
Deelt u de mening dat het gewenst is dat van multinationals bekend is waar zij dochterondernemingen hebben en hoeveel dat er per land zijn en dat deze informatie publiek moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor een juiste vaststelling van de in Nederland te betalen belasting door belastingplichtige multinationale ondernemingen dient de belastingdienst over de voor Nederlandse belastingheffing relevante informatie te beschikken. De verplichtingen en voorzieningen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en internationale regelingen waar Nederland partij bij is dragen ertoe bij dat de Nederlandse belastingdienst goed in staat is zijn controletaak uit te oefenen.
Voor wat betreft de inzichtelijkheid van de fiscale planning van multinationale ondernemingen voor anderen dan belastingdiensten werkt de Europese Commissie momenteel aan een impact assessment voor publieke country-by-country reporting. Deze studie onderzoekt de wenselijkheid van het publiek maken van deze informatie. Het lijkt mij verstandig deze studie af te wachten alvorens nader in te gaan op de wenselijkheid van het publiek maken van voornoemde informatie.
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven wat een bedrijf ertoe zou kunnen brengen om vijf dochterondernemingen te vestigen in Nederland, terwijl het hier geen reële activiteiten ontplooit?
De opstellers van het rapport noemen in de tabellen 2, 3 en 4 vier van de vijf Nederlandse dochterondernemingen van Walmart bij naam. Deze vier dochterondernemingen hebben de coöperatie als rechtsvorm. Uit de tabellen 2 en 3 volgt verder dat in ieder geval drie van de vier Nederlandse coöperaties een belang zouden houden in buitenlandse dochterondernemingen van Walmart. Tot slot wordt in het rapport gesteld dat de bezittingen van deze vijf Nederlandse dochterondernemingen een waarde hebben van $ 12,4 miljard. Het rapport vermeldt niet waaruit deze bezittingen bestaan en evenmin hoe deze bezittingen worden gefinancierd, d.w.z. met vreemd of eigen vermogen. Voorts kan ik vanwege de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 AWR niet ingaan op uw vraag waarom Walmart in Nederland over vijf dochterondernemingen beschikt en welke activiteiten zij ontplooien. In algemene zin geldt dat er tal van overwegingen ten grondslag kunnen liggen aan de vormgeving van de juridische structuur van een onderneming. Hierbij kunnen geografische, infrastructurele, vennootschapsrechtelijke alsmede fiscale aspecten van belang zijn. Het staat overigens een ieder vrij eigen keuzes te maken voor de rechtsvorm en de structuur van activiteiten.
Deelt u de mening dat het gegeven dat Nederland opnieuw in één adem wordt genoemd met een berucht belastingparadijs als Luxemburg voor velen een nieuwe bevestiging is dat Nederland belastingontwijking door multinationals faciliteert?
Ik weet niet of velen in dit rapport een bevestiging zien dat Nederland belastingontwijking door multinationals faciliteert. Zelf kijk ik daar anders tegen aan. In de brief van 30 augustus 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 25 087, nr. 60) reageerden de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en mijn ambtsvoorganger op de onderzoeksrapporten van SEO, het IBFD en het CPB over de Nederlandse rol in internationale schakelstructuren. In deze brief staat dat het kabinet de ogen niet sluit voor de kritiek die wordt geleverd op de rol van Nederlandse schakelvennootschappen in de structuren van internationale concerns en voor de opvallende omvang van de geldstromen waar Nederlandse bijzondere financiële instellingen bij betrokken zijn. Zoals in deze brief verwoord, betreft dit een mondiaal vraagstuk dat een mondiale oplossing vraagt. Aan deze oplossing wordt binnen OESO-, G20- en EU-verband gewerkt. Over de stand van zaken heb ik u bericht in mijn brief van 2 juni 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 25 087, nr. 102). Voorts schreven we dat ondanks onze duidelijke voorkeur voor een gecoördineerde mondiale aanpak, het kabinet vindt dat Nederland een eigen verantwoordelijkheid heeft bij het voorkomen van onbedoeld gebruik van Nederlandse belastingverdragen. We hebben toen diverse maatregelen aangekondigd. Met betrekking tot ontwikkelingslanden is toen aangegeven dat Nederland deze zou benaderen om aan de bestaande belastingverdragen een antimisbruikbepaling toe te voegen. Over de huidige stand van zaken met betrekking tot de benadering van deze ontwikkelingslanden hebben de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en ik u laatstelijk bericht bij brief van 18 juni 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 25 087, nr. 104). Ook zijn de eisen wat betreft substance en informatieverstrekking die worden gesteld aan schakelvennootschappen, tussenhoudsters en tophoudsters aangescherpt. De aanscherping komt tot uitdrukking in de besluiten van 3 juni 2014 met de nrs. DGB 2014/3099, DGB 2014/3101 en DGB 2014/3102, art. 8, vijfde lid, Wet Internationale Bijstandsverlening en art. 3a Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.
Verwacht u dat het feit dat 90 procent van de activa van Walmart International is gestald in brievenbusbedrijven in Nederland en Luxemburg is ingegeven door fiscale motieven?
Uit de pagina’s 4 en 10 van het rapport blijkt dat er $ 12,4 miljard aan activa door de Nederlandse dochters wordt gehouden. Het totaal aan Walmart bezittingen bedraagt $ 204,7 miljard. Op de overwegingen die aan de gekozen rechtsvorm en structuur ten grondslag liggen, kan ik uit hoofde van mijn geheimhoudingsplicht verder niet ingaan.
De buitensporige declaraties van bestuurders van de hogeschool Windesheim |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bestuurders Windesheim declareerden tonnen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat 88.000 euro aan declaraties, waarvan 54.000 euro voor vervoerskosten, buitensporig is? Zo ja, deelt u ook de mening dat er op hoger onderwijsinstellingen te weinig besef is dat het declaratiegedrag sober hoort te zijn, ook gezien eerdere berichtgeving over hoge declaraties in het hoger onderwijs?2
Bestuurders mogen kosten declareren die zij maken in het kader van hun functie. In 2011 heeft mijn ambtsvoorganger geregeld dat alle instellingen in het hoger onderwijs vanaf 2012 over voor de gehele organisatie geldende declaratievoorschriften moeten beschikken. Daarnaast is geregeld dat alle instellingen in het hoger onderwijs vanaf het verslagjaar 2011 declaraties van individuele leden van het college van bestuur openbaar moeten maken in het jaarverslag en vanaf 2012 ook op de website van de instelling. Bij de jaarlijkse accountantscontrole controleert de instellingsaccountant of de instelling voor de gehele organisatie geldende voorschriften heeft met betrekking tot te declareren vergoedingen. In deze voorschriften nemen instellingen op welke declaraties mogen worden vergoed. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat deze uitgaven sober, doelmatig, eenduidig en transparant zijn. Inmiddels heb ik de Inspectie van het Onderwijs opdracht gegeven het declaratiegedrag van bestuurders in het hoger onderwijs te onderzoeken. De inspectie betrekt in haar onderzoek ook de declaraties van de bestuurders van Hogeschool Windesheim.
Deelt u de mening dat het onmogelijk is dat er geen goedkopere manieren van vervoer waren? Zo ja, deelt u ook de mening dat bestuurders in hun afweging voor vervoer de hoogte van de kosten altijd een grote rol moeten laten spelen?
In het stelsel van hoger onderwijs is de raad van toezicht onder meer belast met het vaststellen van de beloning van de leden van het college van bestuur en het toezien op de doelmatige en rechtmatige besteding van middelen uit de rijksbijdrage. Dat betekent dat de raad ook toezicht moet houden op het declaratiegedrag van bestuurders. Net als u ben ik van mening dat instellingen sober, doelmatig en transparant moeten zijn als het gaat om declaraties.
In hoeverre zijn de declaraties van de bestuurders op de hogeschool Windesheim rechtmatig? Als er onrechtmatige declaraties zijn, bent u dan bereid de bestuurders deze onrechtmatige declaraties terug te laten betalen?
Ik wacht de resultaten van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs af. Mocht daaruit blijken dat er sprake is van onrechtmatige declaraties, dan zal ik in overleg treden met de raad van toezicht van Hogeschool Windesheim en deze verzoeken adequate maatregelen te treffen.
Bent u bereid om in gesprek met de sector om een uniforme en op soberheid gerichte declaratiecode op te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierin de doelmatigheid en de redelijkheid – ook in de hoogte van de kosten- van declaraties centraal stellen?
Op basis van de uitkomst van het onderzoek van de inspectie zal ik bekijken of nadere maatregelen nodig zijn om het toezicht op de naleving of de regels zelf aan te scherpen. Ook ga ik met de Vereniging Hogescholen en de VSNU in gesprek over hoe we deze uitgaven zo eenduidig, transparant, sober en doelmatig mogelijk krijgen.
Het bericht ‘Inval pgb-kantoor in Appingedam’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Inval pgb-kantoor in Appingedam»?1
Ja, ik ken dat bericht.
Deelt u de mening dat in deze zaak de daders en niet de cliënten moeten worden gestraft?
Op grond van enkel dit artikel heb ik te weinig informatie om op deze specifieke zaak in te gaan. In de beantwoording van eerdere Kamervragen2 over mogelijk frauduleuze praktijken van een zorgverlener heb ik aangegeven dat ik van mening ben dat wanneer een budgethouder te goeder trouw heeft gehandeld hij niet moet worden geconfronteerd met een terugvordering van het zorgkantoor.
Kunt u aangeven in hoeverre er voor de cliënten sprake is van ondermaatse zorg?
Het betreffende zorgkantoor heeft mij gemeld dat zij op grond van huisbezoeken heeft geconstateerd dat er geen zorg is verleend aan de budgethouders door dit pgb-kantoor. Het zorgkantoor is met alle budgethouders in gesprek gegaan over de benodigde zorg. Sommige budgethouders zijn bemiddeld naar zorg in natura, anderen ontvangen de zorg nog steeds via het pgb maar van andere zorgverleners. Een aantal budgethouders heeft aangifte gedaan tegen dit pgb-kantoor.
Kunt u voorts aangeven in hoeverre de zorg voor de cliënten is gegarandeerd? Op welke manier wordt voorkomen dat deze mensen dubbel slachtoffer worden?
Voor mij staat voorop dat budgethouders de zorg moeten krijgen die zij nodig hebben. Door het huisbezoek van het zorgkantoor aan de budgethouder is deze situatie aan het licht gekomen. Door het zorgkantoor werd geconstateerd dat er geen zorg werd geleverd, waarop het zorgkantoor direct met de budgethouders in gesprek is gegaan over het verkrijgen van passende zorg. Ik ben van mening dat wanneer een budgethouder te goeder trouw heeft gehandeld hij niet moet worden geconfronteerd met een terugvordering van het zorgkantoor. In de beantwoording van de Kamervragen over Fundament, dragers in zorg, heb ik daarom aangegeven dat VWS, ZN en de zorgkantoren een uniforme aanpak zullen ontwikkelen hoe frauderende zorgaanbieders kunnen worden aangepakt. Tot de mogelijkheden behoren een civielrechtelijk en/of strafrechtelijk traject tegen de zorgverlener.
Helaas verneem ik regelmatig berichten over budgethouders die niet weten dat zij een pgb hebben. Het pgb is juist bedoeld voor mensen die zelf de regie kunnen voeren over hun zorg. In de Wet langdurige zorg (Wlz) heb ik reeds meer eisen gesteld aan de toegang tot een pgb, juist om te voorkomen dat kwetsbare mensen in deze positie terecht komen.
Kunt u duiden welke mogelijkheden er zijn om de daders in dit geval aan te pakken en te straffen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u voorts duiden of het mogelijk is de daders een beroepsverbod op te leggen? Zo ja, door wie? In welk geval kan dat verbod worden opgelegd? Zo nee, bent u bereid met spoed een voorstel uit te werken waardoor deze mogelijkheid er komt?
De rechter heeft op basis van artikel 28, lid 1, sub 5 van het wetboek van Strafrecht de mogelijkheid om, in de bij de wet bepaalde gevallen, de schuldige de bijkomende straf van ontzetting van het recht een bepaald beroep uit te oefenen («beroepsverbod») op te leggen. Of een verbod daadwerkelijk wordt opgelegd is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, en ter beoordeling van de rechter.
Heeft u signalen dat deze vorm van fraude ook op andere plaatsen speelt? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen? Zo nee, bent u bereid met gemeenten en zorgkantoren in gesprek te gaan om signalen over deze vorm van fraude boven tafel te krijgen?
Deze vraag kan pas worden beantwoord op het moment dat duidelijk is wat zich in dit geval heeft voorgedaan. In algemene zin geldt dat de Minister en ik inzetten op én het voorkomen van fraude én het aanpakken van fraude. Het boven tafel krijgen van concrete signalen van fraude, onder andere van zorgkantoren en gemeenten, is in dit kader belangrijk. Vanuit het programmaplan Rechtmatige Zorg werken wij daarom aan een centraal meldpunt waar signalen van zorgfraude kunnen worden gemeld en opgepakt. Vooruitlopend op het centraal meldpunt zal ik bevorderen dat gemeenten en zorgkantoren met elkaar in gesprek gaan over het delen van informatie over fraudesignalen.
Het bericht ‘OM trekt verklaring over dode arrestant in’ |
|
Nine Kooiman (SP), Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de mededeling die in eerste instantie door het Openbaar Ministerie (OM) werd gedaan over een arrestatie bij Night at the Park1 waarin stond dat de intussen overleden arrestant onderweg naar het politiebureau onwel werd, door het OM is ingetrokken?2, 3, 4
Wanneer sprake is van een overlijden na gebruik van geweld door de politie is het van groot belang daar snel duidelijkheid over te geven. De Rijksrecherche zal in deze zaak alle gebeurtenissen vanaf de eerste melding tot en met het overlijden onderzoeken.
Indien dit inderdaad het geval is, waarom heeft het OM dan uitspraken gedaan over het moment van onwel worden terwijl de feiten hierover nog onduidelijk zijn en de toedracht nog dient te worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kwam het OM aan de informatie dat de intussen overleden man onwel werd tijdens het vervoer naar het bureau? Bent u op de hoogte van het bestaan van videobeelden die gemaakt zijn ten tijde van de arrestatie van de intussen overleden man waarbij hij duidelijk in beeld is? Zijn het OM alsook de Rijksrecherche inmiddels op de hoogte van deze beelden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een dergelijke voorbarige uitlating van het OM het vertrouwen beschadigt van de samenleving in de onafhankelijkheid van onderzoek dat nu nog moet plaatsvinden? Zo ja, hoe bent u van plan dit vertrouwen te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek af voordat ik hierover uitspraken doe.
Wanneer zijn de resultaten van het onderzoek door de Rijksrecherche bekend?
Het onderzoek van de Rijksrecherche zal naar verwachting zeker nog enkele maanden duren. Alsdan zal over de uitkomsten ervan worden gecommuniceerd.
Welke protocollen/procedures hanteren agenten in het geval dat een arrestant onwel wordt? Worden agenten hiervoor getraind en bijgeschoold? Zo ja, hoe vaak?
Iedere politiefunctionaris in de basisopleiding wordt getraind in levensreddend handelen met de training Eerste Hulp door Politie. Er worden handvatten gegeven aan de politiefunctionaris op straat om eerste hulp te verlenen en daarbij te bepalen in hoeverre medische zorg noodzakelijk is. De training is een afgeleide van een EHBO-opleiding en bevat de meest voorkomende medische situaties waar een politiefunctionaris in de uitvoering van zijn werkzaamheden mee te maken kan krijgen.
Het proces tegen Leyla en Arif Yunus in Azerbeidzjan |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat begin juli het proces tegen de gewetensgevangenen Leyla en Arif Yunus in Azerbeidzjan begint? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
De verwachting was dat de zittingsdagen vanaf 13 juli zouden plaatshebben. Echter, de eerste zitting is door de Azerbeidjaanse autoriteiten, zonder opgave van redenen verplaatst naar 15 juli.
Deelt u de opvatting dat het belangrijk is dat hier buitenlandse waarnemers bij aanwezig zijn om toe te zien op een eerlijke rechtsgang?
De Nederlandse ambassade in Bakoe volgt de rechtsgang rond mensenrechtenverdedigers nauwgezet en is waar mogelijk, in samenspraak met gelijkgestemde staten, aanwezig bij rechtszaken.
Is het proces tegen Leyla en Arif Yunus openbaar? Indien ja, bent u bereid de autoriteiten in Azerbeidzjan te verzoeken of het mogelijk is dat Nederlandse waarnemers, bijvoorbeeld personeel van de ambassade in Bakoe, bij het proces tegen Leyla en Arif Yunus aanwezig zijn? Indien neen, waarom niet?
De verwachting is dat het proces tegen Leyla en Arif openbaar zal zijn. In lijn met de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers zal de Nederlandse ambassade in samenwerking met gelijkgestemde staten en onder coördinatie van de EU-delegatie onderdeel uitmaken van het roulatieschema van buitenlandse waarnemers bij het proces tegen Leyla en Arif Yunus.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden in verband met de spoedige aanvang van de rechtszaak?
Ja.
Genitale verminking in Guinée |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat er voor de stelling in het ambtsbericht van 2014 inzake Guinée dat er tegenwoordig minder sprake zou zijn van genitale verminking van meisjes geen nadere onderbouwing wordt gegeven op basis van harde cijfers? Erkent u bovendien dat de signalen uit anonieme bronnen waarop men zich verlaat bovendien beperkt blijven tot hoger opgeleiden in de grote steden?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het algemeen ambtsbericht Guinée van 2014 is opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Buitenlandse Zaken en is tot stand gekomen op basis van uitgebreid, zorgvuldig en afgewogen bronnenonderzoek, onder andere ter plaatse. De bevindingen zijn gebaseerd op meerdere schriftelijke bronnen, inclusief cijfermateriaal en gesprekspartners waarbij de verkregen informatie zoveel mogelijk aan elkaar wordt getoetst. De identiteit en achtergrond van de gesprekspartners wordt in de regel niet openbaar gemaakt om hun veiligheid en daardoor hun betrouwbaarheid niet in gevaar te brengen.
Wat is de reden dat u van minderjarige vrouwelijke asielzoekers uit Guinée verlangt2 dat zij aannemelijk maken dat een specifiek persoon concrete plannen heeft hen genitaal te laten verminken, nu uit de officiële cijfers blijkt dat nog altijd 96,9% van de vrouwen genitaal is verminkt?3
De Vreemdelingencirculaire 2000 voorziet in specifiek beleid ten aanzien van meisjes en vrouwen, die het risico lopen genitaal verminkt te worden bij terugkeer naar het land van herkomst. Dit is algemeen, niet landgebonden, beleid. Hierin is bepaald dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend als de betrokkene een reëel risico loopt op genitale verminking in het land van herkomst. Voor de toepassing van het beleid wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen van besnijdenis (1–4). Bij de beoordeling worden zowel de verklaringen van de betrokkene meegewogen als de algemene informatie over genitale verminking, zoals deze bijvoorbeeld blijkt uit het algemeen ambtsbericht. Of in een specifiek geval bescherming in Nederland aangewezen is, hangt derhalve af van het samenstel van factoren in de zaak. Dit beleid biedt voldoende ruimte om bescherming te bieden daar waar dat nodig is, ook voor vrouwen en meisjes afkomstig uit Guinée. Ik zie dan ook geen aanleiding om dit aan te passen.
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni jongstleden, waarnaar wordt verwezen in noot 2 bij uw vragen, geeft daar evenmin aanleiding toe. De Afdeling heeft daarin geoordeeld dat in de betreffende individuele zaak en onder verwijzing naar het ambtsbericht, het beleid juist is toegepast.
Erkent u dat uit het ambtsbericht blijkt dat voorlichtingscampagnes over genitale verminking bij meisjes vooralsnog niet het gewenste effect hebben gehad?4 Kunt u daarbij aangeven waarom u zich in rechtszaken over dit onderwerp desondanks op deze voorlichtingscampagnes beroept als argument om jonge meisjes terug te kunnen sturen naar Guinée?5
Uit het algemeen ambtsbericht betreffende Guinée van de Minister van Buitenlandse Zaken van 2014 blijkt dat het gewenste effect van de voorlichtingscampagnes, namelijk de uitbanning van genitale verminking, nog niet is bereikt. Wel blijkt uit het ambtsbericht dat er in Guinée een toenemende bewustwording is van de gevaren en risico’s van vrouwenbesnijdenis.
In het ambtsbericht wordt beschreven dat het onder omstandigheden mogelijk is voor een meisje om zich te onttrekken aan besnijdenis en dat dit onder andere afhankelijk is van de attitude van haar familie en de woonplaats. Zo blijkt dat het in de regel de moeder van een meisje is die bepaalt of haar dochter wordt besneden en dat het in een stad gemakkelijker is om zich te onttrekken aan de druk van een gemeenschap, dan in een dorp.
Overigens wordt in het ambtsbericht niet gesteld dat een kleine snee geen genitale verminking zou zijn; de tekst kwalificeert dit juist als de lichtste vorm van besnijdenis.
Erkent u dat, ook indien de ouders geen voorstander zijn van genitale verminking, deze alsnog kan voorkomen omdat bijvoorbeeld een ander familielid dit regelt6 of omdat een vroedvrouw ondanks andere instructie toch een volledige «besnijdenis» uitvoert?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u bovendien dat «geen genitale verminking» volgens het ambtsbericht ook kan inhouden dat aan de vroedvrouw wordt gevraagd slechts een klein sneetje te maken?7 Wat is uw oordeel daarover?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze houdt u er in uw beleid rekening mee dat het ambtsbericht eveneens meldt dat «ook waar het mes in het openbaar is afgezworen», gemeenschappen hier in het geheim vaak toch mee doorgaan?8
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, in het licht van de genoemde feiten, het asielbeleid ten aanzien van minderjarige meisjes uit Guinée nog eens tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te vragen om een thematisch ambtsbericht over genitale verminking in landen met een verhoogd risico daarop, waarbij nadrukkelijker wordt gezocht naar verifieerbare bronnen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van landen waarvan bekend is dat genitale verminking voorkomt, geldt dat in de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken hier standaard aandacht aan wordt besteed, zoals ook in het aangehaalde ambtsbericht betreffende Guinée. Een thematisch ambtsbericht ontbeert een toegevoegde waarde.
Het dood schieten van honden door jagers |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jager (49) uit Middelbeers schiet hondje dood, vergist zich tijdens reeënjacht»?1
Ja.
Kent u het bericht «hond doodgeschoten door jager tijdens buitenspelen»?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat jagers die honden verwarren met reeën respectievelijk vossen een gevaar voor hun omgeving vormen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vormen beide gebeurtenissen voor u aanleiding de wetgeving voor vuurwapengebruik voor hobbydoeleinden aan te scherpen?
De in de berichten beschreven voorvallen beschouw ik als zeer betreurenswaardig. Voor zover mij bekend komen dergelijke incidenten slechts sporadisch voor. Het Openbaar Ministerie heeft beide zaken in onderzoek. In afwachting van de resultaten van het onderzoek van het Openbaar Ministerie zie ik op dit moment geen aanleiding om wetgeving aan te passen.
Kunt u zeggen of in beide gevallen de daders inmiddels geverbaliseerd zijn en/of tot vervolging is/ zal worden overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat beide voorvallen niet los gezien kunnen worden van het feit dat jagers zich kennelijk met regelmaat vergissen bij het schieten van hun prooidieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat jagers gemiddeld 3 hagelpatronen nodig hebben om 1 dier dodelijk te raken tijdens de jacht op hazen, konijnen, fazanten, houtduiven en wilde eenden, zoals blijkt uit het onderzoek van Van Bon en Boersma3 en Deltares/TNO?4 Zo nee, is er ander onderzoek beschikbaar? Welke?
Ik heb geen reden om de uitkomsten van het genoemde onderzoek in twijfel te trekken. Zoals aangegeven in het antwoord op eerdere vragen heeft het Openbaar Ministerie beide zaken in onderzoek. Ik zie op dit moment geen aanleiding om het onderzoek zoals genoemd in de vraagstelling te herhalen of uit te breiden.
Bent u bereid nader onderzoek in te stellen naar het aantal gemaakte fouten in het jachtveld, waaronder het aantal hagelpatronen dat jagers nodig hebben om een dier te schieten, uitgesplitst per diersoort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid te bevorderen dat beide jagers die verdacht worden van het doden van honden zullen worden vervolgd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen heeft het Openbaar Ministerie beide zaken in onderzoek. Het is aan het Openbaar Ministerie of er al dan niet tot vervolging wordt overgegaan en aan de rechter een eventuele strafmaat te bepalen.
Deelt u de mening dat jagers die een hond aanzien voor een ree respectievelijk een vos en een dodelijk schot afvuren op zo’n hond, per direct hun jachtacte en vuurwapenvergunning zouden moeten inleveren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘In nieuwe tunnel Delft geen 06-bereik’ |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «In nieuwe tunnel Delft geen 06-bereik»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over gebrekkige dekking door telefoonproviders in spoor- en metrotunnels?2
Ja.
Klopt het dat treinreizigers tot zeker volgend jaar geen bereik op hun mobieltje hebben als ze de nieuwe Delftse spoortunnel in rijden? Zo nee, wat klopt er niet aan de berichtgeving?
Dit klopt, bij de bouw is er overleg geweest met de providers om dekking te realiseren maar zij hebben destijds van de investering afgezien. Later zijn wederom gesprekken tussen ProRail en de providers gestart. De gesprekken over het ontwerp zijn inmiddels in een afrondende fase. Dit ontwerp moet eerst goedgekeurd zijn alvorens met de bouw kan worden gestart. Het streven is om dit najaar te starten met de bouw, afhankelijk van de beschikbaarheid van een treinvrije periode.
Waarom hebben ProRail en telefoonproviders nog steeds geen concrete afspraken gemaakt om een mobiel netwerk in de spoortunnel Delft aan te leggen? Deelt u de mening dat dit nu al veel te lang op zich laat wachten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de beschikbaarheid van telefoonnetwerken een belangrijke factor is voor reizigers in het openbaar vervoer?
Ja.
Waarom is een goed werkend mobiel netwerk niet tijdens de bouw van de tunnel aangelegd?
ProRail heeft samen met de NS een aanbod gedaan aan de providers om een deel van de kosten te dragen maar de providers hebben destijds van realisatie afgezien vanwege de in hun ogen te hoge kosten.
Acht u – in het licht van de in het artikel geschetste problematiek – de systematiek waarbij telecomproviders het initiatief dienen te nemen voor het indienen van een vergunningaanvraag de meest optimale? Ligt het – in ieder geval bij nieuwe spoortunnels – niet voor de hand om ProRail een proactieve rol te geven bij het aanleggen van een mobiel netwerk in tunnels?
In het geval van de Spoortunnel Delft heeft ProRail proactief contact gezocht en ondersteuning aangeboden. De providers hebben echter van realisatie afgezien vanwege de in hun ogen te hoge kosten. Ten principale blijven de providers verantwoordelijk voor de aanleg en investering in mobiele infrastructuur. Als verantwoordelijke partij voor deze investering zijn zij ook initiatiefnemer van de vergunningaanvraag. Ik acht dit geen overheidsverantwoordelijkheid.
Is het waar dat het treinverkeer tijdens bouwwerkzaamheden geheel moet worden stilgelegd? Zijn er nog andere werkzaamheden nodig in de tunnel die gecombineerd kunnen worden met deze, zodat de overlast voor de reiziger zo beperkt mogelijk blijft?
Ja, het treinverkeer moet stilgelegd worden om een deel van de systemen te plaatsen. Afhankelijk van de gekozen oplossing en eventuele combinatie met andere werkzaamheden om de dekking te realiseren is die periode langer of korter. ProRail streeft naar een oplossing die geen of minimale hinder oplevert voor de reizigers.
Welke acties hebben u en ProRail genomen sinds maart 2014 (de beantwoording van de vorige set vragen over dit thema) om in den brede de dekking van telefoonproviders in spoortunnels te verbeteren?
Er wordt overlegd door ProRail met providers om hen te ondersteunen bij de besluitvorming.
De dood van een arrestant te Den Haag |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de onrust in de Haagse Schilderswijk van de door de politie gearresteerde en inmiddels overleden man?
Ja.
In hoeverre zijn deze onlusten een uiting van een mogelijke vertrouwensbreuk tussen de inwoners van Den Haag enerzijds en de politie anderzijds? Wat is er tot nu toe ondernomen teneinde het vertrouwen tussen de bewoners en de politie te herstellen en/of te versterken?
De gemeente Den Haag en de politie in Den Haag zetten zich in voor het behouden en versterken van de relatie met verschillende groeperingen in de stad en in de Schilderswijk in het bijzonder. Dit gebeurt onder andere door bijeenkomsten te organiseren met vertegenwoordigers van deze groeperingen. Verbinding met de bewoners wordt verder vorm gegeven via de verschillende Buurt Preventie Teams, waarmee de politie nauw samenwerkt; een Jongerenpanel; een wekelijks open spreekuur voor jongeren; straatcoaches en het project Politiekids, waarin circa 55 kinderen uit de Schilderswijk van zeven tot tien jaar oud informatie geven aan bewoners en verkeersdeelnemers. Daarnaast krijgen politieagenten training gericht op verbinding en bejegening.
Gemeente en politie hebben daarnaast onmiddellijk na de recente ongeregeldheden contact gezocht met bewoners, ondernemers en besturen van religieuze en maatschappelijke instellingen om de handen ineen te slaan om de situatie te normaliseren en te voorkomen dat de goedwillende bewoners en ondernemers in de wijk het slachtoffer worden van relschoppers. Daarbij is brede steun vanuit de wijk ondervonden en vele wijkbewoners hebben een steentje bijgedragen in de aanpak. Speciale vermelding vragen daarbij de tientallen, met name jongere wijkbewoners die als rolmodellen samen met de politie de wijk in zijn gegaan om een bijdrage te leveren aan behoud en herstel van de rust op straat door waar nodig het gesprek aan te gaan. Verder bestaat in de wijk nadrukkelijk steun voor optreden door de politie dat erop is gericht om de orde in de wijk te handhaven en schade aan eigendommen van bewoners en ondernemers te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat een derde van de niet-westerse migranten volgens een onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) het gevoel hebben dat ze gediscrimineerd worden? Is bekend in hoeverre dat ook geldt voor de wijze waarop politiefunctionarissen optreden? Deelt u de mening dat deze gevoelens serieus genomen moeten worden? Zo ja, hoe vertaalt zich dat in de lokale en nationale politieaanpak?
Het SCP-onderzoek kent een brede benadering en heeft betrekking op verschillende discriminatiegronden (leeftijd, religie, geslacht, etnische herkomst, ras, handicap en seksuele gerichtheid) en terreinen waar discriminatie is ervaren (de openbare ruimte, in het contact met instanties, op de arbeidsmarkt en in het onderwijs). Voor een reactie op het rapport verwijs ik u naar de aan uw Kamer gezonden brief daarover van 24 januari 2014 (Kamerstuk 30 950, nr. 68). Van degenen die contact hebben gehad met een instantie uit het onderzoek, noemt 7% discriminatie-ervaringen in contacten met de politie. Van de niet-westerse migranten die het afgelopen jaar in contact met de politie zijn geweest, voelde een derde van de Turkse en Marokkaanse Nederlanders zich gediscrimineerd, 25% van de Surinaamse en 20% van de Antilliaanse Nederlanders.
Het gaat hierbij om ervaren discriminatie, niet om feitelijk vastgestelde discriminatie. In onderzoeksrapporten zijn geen aanwijzingen gevonden voor stelselmatig discriminerende profilering door de Nederlandse politie. Ook de Nationale ombudsman is in 2014 tot de conclusie gekomen dat het beeld dat agenten in de Schilderswijk structureel discrimineren en disproportioneel geweld gebruiken, niet door onderzoek wordt bevestigd.
Dit laat onverlet dat ik de uitkomsten van het SCP onderzoek serieus neem en de bestrijding van discriminatie erg belangrijk vind. Ik zet me hier doorlopend voor in, zoals is toegelicht in onder meer de brief van 8 juli 2014 (Kamerstuk 29 628, nr. 463), de Voortgangsbrief discriminatie van 11 februari jl. (Kamerstuk 30 950, nr. 76) en de brief van 30 juni jl. in reactie op het proefschrift «A Public Anthropology of Policing: Law Enforcement and Migrants in the Netherlands» (Kamerstuk 29 628, nr. 541).
Bent u bereid de Nationale ombudsman te vragen aanbevelingen te doen hoe de gevoelde politiediscriminatie kan worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het politieoptreden op het festival breder te laten evalueren, bijvoorbeeld door de Inspectie voor Veiligheid en Justitie? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de Kamer regelmatig te informeren over de voortgang in en de bevindingen van het Rijksrechercheonderzoek naar de dood van deze man? Zo nee, waarom niet?
Ik heb, zoals ik uw Kamer op 10 juli jl. per brief heb gemeld, de Inspectie Veiligheid en Justitie verzocht een onderzoek in te stellen naar het gebruik van de nekklem door de politie. Tevens onderzoekt de Inspectie de opleiding en training van politiemedewerkers in het gebruik van fysieke verwurgingstechnieken in de basispolitiezorg om aangehouden personen onder controle te brengen. Zodra de Inspectie haar bevindingen oplevert, zal ik uw Kamer hierover informeren.
De arrestatie en het overlijden van de heer Henriquez worden momenteel onderzocht door de Rijksrecherche. In het belang van het onderzoek kan ik daarover geen uitspraken doen.
Het bericht dat via een Nederlands handelsbedrijf afgedankte Duitse legertrucks terecht zijn gekomen bij het Sudanese leger |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichtgeving1 dat via een Nederlands handelsbedrijf afgedankte Duitse legertrucks terecht zijn gekomen in het leger van de omstreden Soedanese president Omar al-Bashir?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving omtrent de gedemilitariseerde vrachtwagens die door een Nederlands handelsbedrijf gekocht zijn van het Duitse Ministerie van Defensie en vervolgens zijn doorverkocht aan een Sudanese private partij. Aangezien deze trucks gedemilitariseerd zijn en qua eigenschappen gelijk zijn aan civiele voertuigen, hoeft voor de uitvoer ervan volgens de Nederlandse exportcontrolewetgeving geen vergunning aangevraagd te worden. Om deze reden is er geen speciale controle geweest bij de uitvoer van deze trucks, en beschikt het kabinet niet over exacte cijfers van het aantal gedemilitariseerde trucks dat de afgelopen tien jaar is verkocht door Nederlandse handelaren.
Heeft de Nederlandse regering vooraf van deze transfers geweten? Zo nee, kunt u verklaren waarom bij de Douane noch inlichtingendiensten alarmbellen zijn afgegaan bij de uitvoer van dergelijke toch vrij omvangrijke transporten? Zo ja, op basis waarvan heeft de regering hiervoor groen licht gegeven en kennelijk gemeend dat er geen risico op militair gebruik bestond, in het bijzonder met het oog op het feit dat de EU een wapenembargo heeft afgekondigd tegen Soedan?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u een idee hoeveel oud-legertrucks de afgelopen tien jaar door Nederlandse handelaren aan Soedan zijn verkocht? Zo ja, kunt u een zo precies mogelijk overzicht geven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beschouwt u deze affaire achteraf? Worden maatregelen overwogen om een vergelijkbare affaire te voorkomen, mede ook in het licht van eerdere affaires?2
Het kabinet is bezorgd over de veiligheidssituatie in onder meer de door u genoemde bestemmingen. Vergunningplichtige export wordt, wanneer aangemeld bij Ministerie van Buitenlandse Zaken, secuur en op een case-by-case-basis bekeken om zoveel mogelijk uit te sluiten dat te exporteren goederen voor onwenselijke doeleinden worden ingezet. Daarnaast is er contact tussen het ministerie en het bedrijfsleven over beperkingen op export naar gevoelige bestemmingen.
Het beleid sinds 2008 heeft betrekking op overtollige vrachtwagens die door het Nederlandse Ministerie van Defensie worden verkocht. De vrachtwagens die in Sudan zijn aangetroffen, waren gekocht van het Duitse Ministerie van Defensie. Het in 2008 verruimde beleid voor de afstoting van vrachtwagens van het Nederlandse Ministerie van Defensie is in dit kader niet van toepassing, aangezien dit geen betrekking heeft op de verkoopprocedures voor trucks van het Duitse Ministerie van Defensie.
Het toezicht op te exporteren goederen is afhankelijk van het al dan niet vergunningplichtig zijn van die goederen. Duitsland en Nederland hanteren evenals de andere EU-lidstaten de (EU) Gemeenschappelijke lijst van militaire goederen als controlelijst. Navraag bij de Duitse autoriteiten leert echter dat er een interpretatieverschil is tussen Duitsland en Nederland van deze lijst. De Nederlandse exportautoriteiten beschouwen vrachtwagens die na demilitarisatie qua eigenschappen niet te onderscheiden zijn van civiele voertuigen als civiel en derhalve niet vergunningplichtig en dus niet vallend onder het EU-wapenembargo. Duitsland blijft voertuigen die specifiek ontworpen zijn voor militair gebruik beschouwen als militair en dus vergunningplichtig, ook als zij gedemilitariseerd zijn.
Vanwege de uiteenlopende interpretaties van dit specifieke onderdeel van de militaire lijst, is Duitsland ertoe overgegaan expliciet in zijn contracten op te nemen dat ook bij doorverkoop na demilitarisatie aan derde landen toestemming aan Duitsland moet worden gevraagd. Deze aanpassing van zijn contractteksten heeft Duitsland al in 2014 doorgevoerd, overigens niet naar aanleiding van deze specifieke casus.
Een eventuele aanscherping van de vergunningplicht door Nederland op deze goederen overeenkomstig de Duitse interpretatie dient zorgvuldig te gebeuren in overleg niet alleen met Duitsland maar ook met de andere EU-lidstaten, in het licht van het Nederlandse streven naar verdergaande harmonisatie van het EU-wapenexportbeleid. Wij zullen de mogelijkheden onderzoeken om het Nederlandse beleid nauwer af te stemmen op het Duitse beleid. Tevens zullen wij nagaan hoe andere Europese lidstaten hier tegenaan kijken.
Herinnert u zich het in 2008 aangekondigde beleid3, mede naar aanleiding van eerdere incidenten met (al dan niet gedemilitariseerde) oud-legervoertuigen om ongewenste wederverkoop van voormalige legervoertuigen tegen te gaan? Zou het niet logisch en wenselijk zijn dat Nederland ook zulk/vergelijkbaar toezicht houdt op dergelijke goederen die niet door Defensie, maar andere, Nederlandse of buitenlandse, bedrijven of overheden worden verkocht aan Nederlandse bedrijven, zoals in het geval als bij Bureau Buitenland naar voren kwam?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te overwegen om met het bedrijfsleven opnieuw, en betere afspraken te maken over handel met een ruim handvol bijzonder gevoelige bestemmingen (zoals Syrië, Noord-Korea, Soedan, Birma en Iran), zodat beter voorkomen kan worden dat potentieel gevoelige, doch niet-strategische goederen niet militair aangewend worden? Kan daarmee, zonder al te grote administratieve lasten, bijvoorbeeld ook het «catch-all mechanisme» (dat voor embargolanden en potentiële proliferatie van MVW geldt) versterkt worden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u ook vernomen dat Duitsland inmiddels stappen heeft ondernomen om het gat in haar exportcontrole te dichten door alle afnemers van overtollige legertrucks toestemming voor wederuitvoer te laten vragen?4 Zou het niet goed zijn op EU-niveau maatregelen te nemen om de controle op gedemilitariseerde voertuigen (en vergelijkbare zaken) voor gevoelige bestemmingen te verbeteren en harmoniseren, bijvoorbeeld zoals Duitsland nu heeft voorgesteld?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met berichten5 over bombardementen op de school en ziekenhuis van de bisschop in Kauda, Nuba Mountains in Zuid-Kordofan op 25 mei j.l. en het rapport van Human Rights Watch6 over schendingen in Blue Nile en Zuid-Kordofan? Bent u van mening dat er sprake is van een strategie van Sudanese strijdkrachten waarbij zij bewust geweld gebruiken richting burgers in Zuid-Kordofan en Blue Nile, onder andere middels seksueel geweld en bijna dagelijkse bombardementen?
Deze berichten zijn ons bekend. Er lijkt inderdaad sprake van een strategie van de Sudanese strijdkrachten om bewust geweld tegen burgers in Zuid-Kordofan en Blue Nile te gebruiken, zoals beschreven in het desbetreffende HRW-rapport.
Deelt u de zorg dat bij het ontbreken van afdoende regionale en internationale politieke druk op de regering in Khartoum de mensenrechtenschendingen door blijven gaan er de komende tijd meer bombardementen op burgers zullen plaatsvinden?
Wij delen uw zorgen over de mensenrechtenschendingen in Sudan. Nederland brengt die ook over aan de Sudanese regering. De internationale gemeenschap zal de druk op de Sudanese regering maximaal moeten houden, ook al leert de ervaring dat dit geen garantie geeft op het voorkomen van nieuwe schendingen.
Bent u bereid om in EU- en VN-verband te pleiten voor veroordeling van het regime in Khartoum voor het bewust en gericht bombarderen van haar burgers in Blue Nile en Zuid-Kordofan?
Ja.
Klopt het dat burgers in de door rebellen gecontroleerde gebieden zijn nog altijd verstoken van humanitaire hulp omdat de Soedanese regering hulporganisaties hier niet toe laat en cross border hulp enkel mondjesmaat plaats vindt? Bent u bereid alsnog te overwegen over te gaan tot cross border hulp aan deze gebieden, hetzij met directe hulp of door middel van ondersteuning van hulpverleners, mensenrechtenactivisten en monitors, hiervoor de mogelijkheden te onderzoeken en hierover te rapporteren aan de Kamer?
Ondanks druk van de internationale gemeenschap laat de Sudanese overheid formeel geen hulp toe tot gebieden die door rebellen worden gecontroleerd. In de praktijk wordt echter wel hulp geboden. Dit gebeurt deels door grensoverschrijdende activiteiten (o.a. naar Zuid-Kordofan) en deels door activiteiten over de strijdlijnen heen. Omdat het leveren van deze hulp voor betrokken organisaties en hun medewerkers een riskante activiteit is in het licht van de veiligheidssituatie en de houding van de Sudanese overheid is de regering zeer terughoudend ten aanzien van openbare rapportage hierover. Nederland geeft dit jaar 2 mln. euro aan directe humanitaire steun via het Common Humanitarian Fund. Daarnaast draagt Nederland indirect bij aan humanitaire hulp in Sudan via de algemene ongeoormerkte bijdragen aan ICRC, WFP, UNHCR en OCHA.
Deelt u de teleurstelling dat Rusland en China de mening zijn toegedaan dat VN-gezant Menkerios niet het mandaat heeft om aan de VN-Veiligheidsraad te rapporteren over de situatie in Soedan? Bent u bekend met VN-Veiligheidsraad Resolutie 2046 waarin de VNVR aangeeft dat zij «actively seized of this matter» blijft?
Resolutie 2046 en het mandaat van Haile Menkerios, Speciaal Gezant van de Secretaris Generaal voor Sudan en Zuid-Sudan zijn ons bekend. Dit mandaat behelst rapportage over de situatie in Sudan en Zuid-Sudan. De gespannen situatie in relatie tussen Sudan en Zuid-Sudan vereist zorgvuldige rapportage aan de VN-Veiligheidsraad. Op 8 juli jl. vonden consultaties plaats in de VN-Veiligheidsraad over Sudan en Zuid-Sudan en de implementatie van het mandaat van de United Nations Interim Security Force for Abyei (UNISFA). Zowel Speciaal Gezant Menkerios als Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal voor UNISFA Gebremariam heeft de VN-Veiligheidsraad geïnformeerd over deze onderwerpen.
Bent u bereid met gelijkgestemden leden van de Veiligheidsraad de mogelijkheden te onderzoeken om aan de hand van resolutie 2046 alsnog mandaat te verzorgen voor VN gezant Menkerios om te rapporteren over de situatie in Soedan, waaronder in Zuid-Kordofan en Blue Nile?
Het is in principe aan Speciaal Gezant Menkerios om invulling te geven aan zijn mandaat, in overleg met de SGVN en de leden van de VN-Veiligheidsraad. Nederland vraagt wel op verschillende manieren aandacht voor de situatie in Zuid-Kordofan, Blue Nile en Darfur, onder meer in onze rol als co-voorzitter van de humanitaire donorwerkgroep in Sudan en door de situatie te agenderen in internationale fora waaronder de VN.
Bent u bekend met de uitspraken van president Bashir dat Soedan de gewapende opstand zal neerslaan en een nationale dialoog opzet die wordt gerund door de overheid en de National Congress party (NCP)?7 In het licht van deze uitspraken en gezien de Nederlandse en Europese steun aan het African Union High Implementation Panel (AUHIP), die de dialoog probeert de faciliteren maar hierin door Bashir dus wordt tegengewerkt, kunt u aangeven hoe u denkt dat de door AUPSC’s September 2014 Communique 456 gestelde voorwaarden8 aan de dialoog gerealiseerd zouden moeten worden?
De door u genoemde documenten zijn ons bekend, evenals de weergave van president Bashirs woorden in het door u aangehaalde artikel.
De internationale gemeenschap (AU, EU, VN) blijft van mening dat alleen politieke oplossingen een antwoord op Sudans crises kunnen zijn. Daartoe is echter politieke wil en medewerking vereist van de betrokken partijen, die op dit moment lijkt te ontbreken. De AUPSC heeft in het genoemde Communiqué het belang van de voorwaarden benadrukt, maar het is onwaarschijnlijk dat deze in de huidige opzet van de dialoog worden gerealiseerd.
Bent u van mening dat de EU, de VN en de Afrikaanse Unie de dialoog niet zouden moeten steunen wanneer aan deze voorwaarden niet wordt voldaan?
Ja, zeker voor wat betreft de huidige Nationale Dialoog in de door de overheid gekozen vorm. Tegelijk geldt dat een oprechte dialoog en een politieke oplossing voor de verschillende conflicten en crises van onverminderd groot belang blijven. Hier dringen Nederland en de EU dan ook voortdurend op aan.
De gezette stappen een jaar na de moord op de Libische mensenrechtenactiviste Salwa Bugaighis |
|
Harry van Bommel (SP), Marit Maij (PvdA), Michiel Servaes (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Wassila Hachchi (D66), Han ten Broeke (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u net als uw voorganger van mening dat de moordenaars van Salwa Bugaighis niet ongestraft mogen blijven? Zo ja, welke stappen zijn gezet en welke resultaten zijn geboekt na de toezegging van uw voorganger op 10 juli 2014 om zowel in bilaterale contacten als in EU-verband bij de Libische autoriteiten en de Libische ambassade in Den Haag aan te dringen op «een gedegen onderzoek» naar de moord op Salwa Bugaighis?1
Het kabinet blijft van mening dat de moordenaars van de Libische mensenrechtenactiviste Salwa Bugaighis niet ongestraft mogen blijven en heeft in EU-kader aangedrongen op een gedegen onderzoek. De toenmalige Libische regering toonde zich oprecht zeer geschokt en was er op gebrand een onderzoek in te stellen, maar had destijds geen controle over de stad Benghazi. De snel daarop volgende politieke en militaire ontwikkelingen – leidend tot het noodgedwongen uitwijken van regering en parlement naar het oosten van het land en het daarop geheel ontbreken van een effectief centraal staatgezag – heeft er toe geleid dat het beoogde gedegen onderzoek niet van de grond is gekomen. Dit geldt evenzeer voor onderzoek naar aanleiding van de moord op Fariha Al-Barqawi.
Wat zijn de conclusies van het door uw voorganger toegezegde onderzoek naar «verdere mogelijkheden om de veiligheid van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers [in Libië] te ondersteunen» waarbij «ondersteuning van een hotline» tot de onderzochte mogelijkheden zou behoren? Welke stappen zijn naar aanleiding van het onderzoek concreet gezet? 2
De mogelijkheid om een «hotline» op te richten voor (vrouwelijke) mensenrechtenverdedigers is op lokaal niveau in EU-kader besproken in Tripoli, maar een dergelijke hotline is na de evacuatie van de EU-delegatie niet tot stand gekomen. De Nederlandse ambassade in Libië heeft de afgelopen jaren veel vrouwenorganisaties gesteund en daarmee een breed netwerk opgebouwd. Toen de situatie in juli 2014 ernstig verslechterde, heeft de ambassade zich ervoor ingezet om Libische vrouwelijke mensenrechtenverdedigers in nood te helpen. Eén van hen is tijdelijk opgevangen in Nederland en aan een andere vrouwelijke mensenrechtenverdediger is een visum aangeboden. Ook vanuit verschillende Nederlandse en internationale NGO’s is er aandacht voor het lot van Libische vrouwelijke mensenrechtenverdedigers. Enkele van deze organisaties worden gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Er is regelmatig contact met partnerorganisaties over de situatie van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers in Libië.
Op welke wijze heeft Nederland gevolg gegeven aan de toezegging om «wanneer de mogelijkheid zich aandient» als Nederland «de bescherming van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers (in Libië) verder aan de orde stellen»?
Nederland heeft zowel bilateraal, als in EU- en VN-kader, bescherming van (vrouwelijke) mensenrechtenverdedigers in Libië aan de orde gesteld, alsmede gewezen op de noodzaak van «accountability». Zo heeft Nederland tijdens de recente VN Mensenrechtenraad in maart jl. als ook tijdens de VN «Universal Periodic Review» hiervoor aandacht gevraagd. Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade in Tripoli, tijdelijk opererend vanuit Tunis, via diverse publieke activiteiten aandacht gevraagd voor vrouwelijke mensenrechtenverdedigers en accountability. Dit gebeurde o.m. op 10 december 2014 tijdens de Internationale Dag voor de Rechten van de Mens, op 8 maart 2015 tijdens de Internationale Dag voor de Rechten van de Vrouw en op 12 maart 2015 via een mede door de Nederlandse ambassade georganiseerde bijeenkomst met als thema Accountability and human rights in Libya. Daarnaast ondersteunt Nederland diverse projecten op het gebied van «women empowerment»/vrouwenrechten in Libië en zet Nederland zich in voor de versterking van de positie van de vrouw in de politieke en veiligheidsdialoog in Libië, op basis van VNVR-resolutie 1325.
Bent u bereid om op dezelfde wijze als na de moord op Salwa Bugaighis ook aan te dringen bij de Libische autoriteiten op gedegen onderzoek naar de moord op voormalig parlementariër en activiste Fariha Al-Barqawi? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, in het kader van uw toezegging de bescherming van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers in Libië waar mogelijk aan de orde te stellen, om deze twee moorden en het tegengaan van straffeloosheid van mensenrechtenschendingen tegen vrouwelijke activisten en (ex-)politici in Libië aan te kaarten tijdens de viering bij de VN-Veiligheidsraad van het 15-jarig bestaan van resolutie 1325 in oktober 2015? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Een uitspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) d.d. 29 april jl. |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) dat de Van der Hoeven Kliniek artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zou hebben geschonden door feitelijke informatie over een tbs-er in een inrichtingsblad te vermelden?1
Ja.
Kunt u aangeven, aan de hand van het openbaar te raadplegen vonnis, op welke wijze de RSJ een toets heeft aangelegd naar de toepasselijkheid van artikel 8 EVRM, behalve dan dat enkel de in het vonnis genoemde stellingnames dat deze schending van de privacy niet gegrondvest is op een uitzonderingsgrond als vermeld in artikel 8 EVRM en de behandelfilosofie van de Van der Hoeven kliniek deze schending niet rechtvaardigt?
Uit de uitspraak blijkt dat de beroepscommissie van de RSJ (hierna: de beroepscommissie) aanneemt dat de privacy van de betrokken patiënt is geschonden door regelmatig in het inrichtingsblad te vermelden dat hij niet naar arbeid gaat en laat naar bed gaat. Verder blijkt uit de uitspraak dat de beroepscommissie de mededelingen in het inrichtingsblad over de (voorgenomen) beslissing dwangbehandeling toe te passen bij de betrokken patiënt een grove schending van de privacy van betrokkene acht. Daarnaast is het vermelden van de (voorgenomen) beslissing tot a-dwangbehandeling volgens de beroepscommissie een schending van het medisch beroepsgeheim.
Artikel 8 EVRM beschermt, onder meer, het recht op respect voor het privéleven. Het begrip «privéleven» dient volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ruim te worden uitgelegd. De beroepscommissie heeft, hoewel niet expliciet overwogen in de uitspraak, aangenomen dat informatie over het werk- en slaapgedrag van betrokkene en informatie over een (voorgenomen) dwangbehandeling binnen de reikwijdte van dit begrip vallen en heeft het verspreiden van die informatie aangemerkt als een inmenging in dit recht. Dat is overigens ook niet betwist. In het geval van een inmenging dient de rechter te toetsen of deze gerechtvaardigd is. Bij die toets dient de rechter te beoordelen of in het concrete voorliggende geval voldaan is aan de in het tweede lid van artikel 8 EVRM neergelegde eisen: de inmenging moet voorzien zijn bij wet, een legitiem doel dienen en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dit vergt een individuele toets en hierbij spelen het proportionaliteitsvereiste en het subsidiariteitsvereiste een rol. De beroepscommissie heeft langs die lijn geoordeeld.
Wat is uw reactie op de constatering van de RSJ dat geen beroep kan worden gedaan op de genoemde uitzonderingsgrond, gelet op in de in het tweede lid van artikel 8 EVRM genoemde uitzonderingsgrond «het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten»?
De beroepscommissie oordeelt dat de Van der Hoeven Kliniek onvoldoende heeft gemotiveerd dat het voor de handhaving van de orde en veiligheid in het concrete geval noodzakelijk was de informatie te verspreiden. Met de RSJ ben ik van mening dat het verspreiden van dergelijke privacy-gevoelige informatie alleen toelaatbaar is wanneer dit voldoende gemotiveerd is.
In hoeverre komt deze laatste genoemde uitzonderingsgrond niet op hetzelfde neer als – zoals de RSJ zelf stelt in het vonnis – dat het belang van het delen van informatie in het kader van de openbare orde en veiligheid in de kritiek evident is?
De in artikel 8, tweede lid EVRM opgenomen beperkingsclausule kan niet zo worden uitgelegd dat het verspreiden van privacygevoelige informatie van een terbeschikkinggestelde in alle gevallen is gerechtvaardigd wanneer een legitiem doel wordt nagestreefd. Bij de vraag of in het belang van de orde en veiligheid dergelijke informatie mag worden verspreid, zullen het evenredigheids- en proportionaliteitsbeginsel in acht moeten worden genomen. Dat vergt een belangenafweging aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval.
Kunt u zich voorstellen dat de vraag rijst in hoeverre hier sprake is van een daadwerkelijke schending van privacy van de tbs-er, gelet op de behandelfilosofie van de kliniek en dat de vermelde informatie feitelijk correct is, geen beschuldiging bevat en niet vertrouwelijk van aard is?
Ja, dat kan ik mij voorstellen. De omstandigheid dat de informatie feitelijk juist is, geen beschuldiging bevat en niet vertrouwelijk van aard is, gezien in het licht van de omgeving van de kliniek waarin de ter beschikking gestelde zich bevindt, zijn omstandigheden die betrokken dienen te worden bij de beoordeling van de noodzaak voor en de ernst van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Voor medische gegevens is dat anders. Deze gegevens vallen onder het medisch beroepsgeheim en zijn vertrouwelijk van aard.
Kunt u meer uitleg geven over de achtergrond van de behandelfilosofie die de Van der Hoeven Kliniek hanteert en de mate waarin deze behandelfilosofie uniek is voor het tbs-stelsel en zowel nationaal als internationaal op grote belangstelling en waardering kan rekenen?
De Van der Hoeven Kliniek geeft aan dat de behandelfilosofie onder meer is geënt op de meest recente evidence based behandelmethodieken. De kliniek hanteert daarbij een prosociaal behandel- en leefklimaat. Doelstelling is de patiënt (zijn of haar) verantwoordelijkheidsgevoel (terug) te geven. In de kliniek wordt geoefend met het dragen van verantwoordelijkheid voor de patiënt zelf, voor anderen en voor de maatschappij als geheel. Het uiteindelijke doel van de behandeling is dat de patiënt in staat is aan het maatschappelijk leven deel te nemen zonder een gevaar (voor anderen) te vormen. Om dit doel te bereiken is eigen inzet en eigen streven van de patiënt essentieel, maar even belangrijk daarbij is dat aan de patiënt medewerking en steun wordt verleend door medewerkers van de kliniek en medepatiënten. Voor de Van der Hoeven Kliniek is dan ook typerend dat van de patiënten niet alleen wordt verwacht dat zij zich inzetten voor hun eigen behandeling, maar dat zij ook een bijdrage leveren aan een veilig leef- en behandelingsklimaat en daarmee medeverantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid binnen en buiten de kliniek.
In hoeverre acht u het wenselijk dat door deze uitspraak de Van der Hoeven Kliniek in het kader van haar eigen behandelfilosofie niet de eigenstandige bevoegdheid toekomt dergelijk informatie te delen in het inrichtingsblad?
Uit de uitspraak blijkt dat in deze zaak de kliniek het in het inrichtingsblad opnemen van dergelijke privacygevoelige informatie niet heeft kunnen rechtvaardigen.
Ik heb de kliniek daarom gevraagd te zoeken naar alternatieven die minder ver gaan dan vermelding in het inrichtingsblad. De kliniek heeft mij laten weten op zoek te gaan naar alternatieven waarmee zowel de privacy als een veilig leef- en behandelklimaat zijn gediend. Zij zal hierbij indien nodig actief in overleg gaan met betrokken partijen, zoals de RSJ, het departement en de patiëntenvertegenwoordiging.
Kunt u de kaders schetsen waarbinnen tbs-instellingen en justitiële inrichtingen volgens u wél de ruimte toekomt om wél feitelijk informatie te verspreiden over tbs-ers en gedetineerden door onder andere het intranet en/of een inrichtingsblad?
Voor het toetsingskader verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2, 4 en 7.
Scholen in het voortgezet onderwijs die enkelvoudige schooladviezen verplicht stellen |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat er nog steeds scholen in het voortgezet onderwijs zijn die het geven van enkelvoudige schooladviezen verplicht stellen aan basisscholen?1
Basisscholen hebben het recht om, als zij dat op grond van hun professionele oordeel in het belang van leerlingen vinden, ook dubbeladviezen te geven. In deze vraag wordt echter verwezen naar een aantal scholen voor voortgezet onderwijs dat met het basisonderwijs vrijwillige afspraken heeft gemaakt in het kader van de Friese Plaatsingswijzer. Er is hier dan ook geen sprake van een verplichtstelling van enkelvoudige adviezen door het voortgezet onderwijs. Het gaat hier om gezamenlijk overeengekomen beleid waar de basisscholen akkoord mee zijn. Dergelijke afspraken zijn niet strijdig met de wet- en regelgeving. Wel ben ik van mening dat scholen goed moeten overwegen of het wenselijk is dat zij voor al hun leerlingen zo’n afspraak maken. Het is bij sommige leerlingen immers nog niet goed te zeggen in welk schoolsoort zij het beste thuis horen. Deze leerlingen kunnen gebaat zijn bij een breed advies en een brede brugklas.
Bij de Friese Plaatsingswijzer wordt overigens uitgegaan van vier verschillende «profielen» per geadviseerd onderwijsniveau: het Basis-, Plus-, Bespreek- en Disharmonisch profiel.2 Het Basisprofiel is het vereiste niveau voor het betreffende onderwijsniveau. Het Plusprofiel is het profiel voor leerlingen die met betrekking tot het betreffende onderwijsniveau wat over lijken te hebben en misschien in de toekomst kunnen opstromen naar een hoger niveau. Het Bespreekprofiel is het profiel voor leerlingen die niet geheel voldoen aan de eisen voor het betreffende onderwijsniveau, maar waarvan de basisschool onderbouwd van mening is, dat de leerling toch een plek zou moeten krijgen binnen het betreffende onderwijsniveau. Het Disharmonisch profiel is het profiel voor leerlingen die, op basis van het leerlingvolgsysteem, niet aan de eisen voor het betreffende onderwijsniveau lijken te voldoen, maar waarvoor de verklaring gevonden wordt in een gediagnosticeerde leerstoornis (bijv. dyslexie) of een diagnose op sociaal-emotioneel gebied (bijv. pdd-nos). Ook hierbij geldt, dat de basisschool een schriftelijke onderbouwing aanlevert. Op deze manier wordt, ook al worden er enkelvoudige adviezen gegeven, wel degelijk een gedifferentieerd beeld gegeven op basis waarvan de VO-school een goede afweging kan maken over de voor leerlingen meest geschikte brugklas.
Realiseert u zich dat scholen in het voorgezet onderwijs vanwege de afrekencultuur die is ontstaan door de onderwijsinspectie bang zijn om afgerekend te worden wanneer leerlingen afstromen? Is het verplicht stellen van enkelvoudige schooladviezen in uw ogen een negatief bijeffect van deze afrekencultuur? Welke maatregelen gaat u nemen om deze afrekencultuur een halt toe te roepen?
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom basis- en middelbare scholen er gezamenlijk al dan niet voor kiezen om met enkelvoudige adviezen dan wel dubbeladviezen te werken. Wanneer dit professionele afwegingen zijn in het belang van leerlingen is hier niets op tegen. Ik heb geen aanwijzingen dat VO-scholen enkelvoudige adviezen eenzijdig verplicht stellen.
Hoeveel scholen in het voortgezet onderwijs stellen nog enkelvoudige schooladviezen verplicht aan het basisonderwijs? Welke maatregelen gaat u nemen om hier voor eens en altijd een einde aan te maken?
Bij de Inspectie van het onderwijs zijn geen signalen bekend van scholen die dit eenzijdig verplichten. Waar nodig zal ik de VO-scholen er via de VO-raad, de website www.vanponaarvo.nl en de Nieuwsbrief VO op blijven aanspreken dat zij hun (informatie over het) toelatingsbeleid in lijn dienen te brengen met de vigerende wet- en regelgeving.
Het bericht dat mantelzorgers steeds moeilijker op vakantie kunnen |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat mantelzorgers steeds moeilijker in de vakantieperiode zorg kunnen krijgen voor hun familieleden als zij er even tussenuit willen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Mezzo, de landelijke vereniging voor mantelzorgers en vrijwilligerswerk, in het tweede kwartaal een verdubbeling van het aantal meldingen en vragen over vervanging tijdens vakantie ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar heeft waargenomen? Wat vindt u van deze cijfers?
Mezzo heeft mij laten weten dat de informatielijn in het tweede kwartaal van 2014 21 bellers had die een melding of vraag hadden over respijtzorg. In 2015 waren dat in het 2e kwartaal 46 meldingen of vragen, waaronder ook vragen over vervanging tijdens vakantie. Hoewel hieruit geen harde conclusies kunnen worden getrokken, vind ik het belangrijk om rekening te houden met de signalen die daarmee worden opgepikt. In combinatie met andere kwalitatieve en kwantitatieve informatie helpt het mij en gemeenten om zicht te houden op de uitvoering van het beleid. Ik heb met Mezzo afgesproken dat zij mij op de hoogte brengen van concrete casussen, zodat ik kan bezien of daar concrete actie nodig is. De signalen die ik ontvang uit de praktijk en uit andere bronnen betrek ik in mijn contacten met de VNG en – in concrete gevallen – waar nodig in rechtstreeks contact met de betreffende gemeente. In de voortgangsbrief informele zorg van 24 juni 20152 ben ik nader ingegaan op de signalen van Mezzo en informatie uit andere bronnen.
Bent u het ermee eens dat mantelzorgers een vakantie heel hard nodig hebben om overbelasting te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Respijtzorg is de tijdelijke en volledige overname van de zorg met het doel om de mantelzorger «vrijaf» te geven. Voor effectieve respijtzorg is het van belang dat de vervangende zorg daadwerkelijk een adempauze voor de mantelzorger betekent, zodat deze de zorg voor een naaste kan blijven volhouden. Tot de verantwoordelijkheid van gemeente voor mantelzorgondersteuning behoort zorgvuldig onderzoek naar de wensen van cliënt en mantelzorger. Of een mantelzorger behoefte heeft aan vakantie verschilt van persoon tot persoon. Het is goed mogelijk dat er eerder behoefte is aan andere vormen van respijt of mantelzorgondersteuning, zoals thuisopvang, dagopvang, kortdurend verblijf of inzet van informele zorg.
Wat klopt er van het bericht dat gemeenten en zorgverzekeraars steeds zwaardere eisen stellen aan zorgvervanging voor respijtzorg? Welke eisen zijn dit, en vanuit welke wet- en/of regelgeving worden deze eisen opgelegd?
Zoals ik in het antwoord bij vraag 2 heb aangegeven, heb ik met Mezzo afgesproken dat ik aan de hand van concrete casussen zal bezien of er verdere actie nodig is en kan ik bij gemeenten en zorgverzekeraars toetsen of zij zwaardere eisen stellen. In mijn brief van 21 november 2014 heb ik u geïnformeerd over kortdurende zorg met verblijf en respijtzorg, waarin ik u een overzicht biedt van de verschillende wet- en regelgeving3.
De gemeenten hebben op basis van de Wmo2015 en de Jeugdwet beleidsruimte om invulling te geven aan het respijtbeleid. Daarbij wordt niet uitgegaan van alleen kortdurend verblijf, dat in de AWBZ als aanspraak was opgenomen, maar worden ook andere mogelijkheden van vervangende zorg verkend en geboden, waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke situatie van betrokkenen.
Zorgverzekeraars bieden soms aanvullende verzekeringen met de mogelijkheid van «vervangende mantelzorg». In de polissen zijn de hiervoor geldende voorwaarden opgenomen. Dit kan verschillen per zorgverzekeraar. Mezzo heeft samen met de Consumentenbond een overzicht gemaakt van de dekking die de aanvullende verzekeringen bieden.4
Voor verzekerden met een Wlz-indicatie die thuis wonen kent de Wlz de aanspraak logeeropvang voor maximaal 104 etmalen per jaar.
Klopt het bericht dat er minder logeerplekken beschikbaar zijn voor mensen? Zo ja, om hoeveel plekken gaat het? Hoeveel logeerplekken zijn er nodig om voldoende respijtzorg voor mensen in de langdurige zorg te kunnen bieden? Hoe gaat u borgen dat er voldoende logeerplekken en voldoende respijtzorg beschikbaar is in de langdurige zorg?
Respijtzorg in de vorm van logeren is mogelijk in de Wlz en in het gemeentelijke domein5. Logeerplekken in deze domeinen worden niet apart geregistreerd. De Wlz biedt verzekerden de mogelijkheid van logeren tot een maximum van 104 etmalen per jaar. Wlz-uitvoerders hebben een zorgplicht om hiervoor voldoende logeeropvang in te kopen. Bij de invoering is in de Wlz opgenomen dat logeeropvang bij een op grond van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) toegelaten instelling moet worden genoten, wil de budgethouder naast de zorgkosten ook de verblijfskosten kunnen vergoeden uit het pgb. Met mijn brief van 15 juli 20156 heb ik u geïnformeerd dat uit evaluatie blijkt dat de WTZi-eis, die misbruik beoogde te voorkomen, ongewenste neveneffecten heeft voor met name kleinschalige logeervoorzieningen. De WTZi-eis is komen te vervallen om te voorkomen dat het kleinschalige aanbod van logeeropvang in de Wlz verschraalt.
De Jeugdwet en Wmo2015 bieden de gemeente de mogelijkheid om ook andere voorzieningen te treffen die respijt bieden. Dit past bij de maatwerkgedachte waarbij het gewenste resultaat centraal staat: ondersteunen van de mantelzorger. Het aantal logeerplekken is daarom geen juiste graadmeter voor het vaststellen van de beschikbaarheid van voorzieningen om respijtzorg te bieden.
Uit de inventarisatie van de VNG7 onder gemeenten blijkt het huidige aanbod aan respijtzorg als volgt te zijn: 88% biedt dagbesteding, 84% biedt kortdurende opvang, 75% biedt een zorgvrijwilliger aan huis, 52% biedt crisisopvang, 35% biedt vakantieopvang en 29% een logeergezin, of een combinatie hiervan. Gemeenten geven ook aan dat sommige respijtvoorzieningen nog in ontwikkeling zijn. Ik zal in mijn overleg met gemeenten bevorderen om mantelzorgers hierin goed mee te nemen en te informeren over de ondersteuning die voor hen beschikbaar is.
Samen met de VNG is een handreiking gemaakt over respijtzorg met concrete suggesties hoe respijtzorg vorm kan krijgen in beleid en uitvoering8. De digitale handreiking wordt actueel gehouden en aangevuld met goede en innovatieve voorbeelden uit de praktijk. Daarnaast ga ik dit jaar samen met Mezzo de respijtwijzer als instrument voor mantelzorgers herzien, zodat respijtvoorzieningen makkelijker vindbaar worden.
Wat vindt u van het oordeel van Mezzo dat het moeilijker geworden is vervangende zorg die wel geregeld is beschikbaar te krijgen, omdat verzekeraars, het Rijk en gemeenten eigen regels opstellen voor respijtzorg, en vervolgens naar elkaar wijzen wanneer iemand vervangende zorg nodig heeft? Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en het Rijk voldoende samenwerken om adequate respijtzorg aan te kunnen bieden aan mantelzorgers, zodat zij niet overbelast raken?
Over deze signalen ben ik zoals gezegd in gesprek met Mezzo, waarna ik kan bezien waar de uitvoering nog geoptimaliseerd kan worden. In de tussentijd zal ik deze signalen meenemen in het periodieke, landelijke overleg dat ik samen met de VNG, ZN, cliëntorganisaties en de koepels van aanbieders heb over het totaalbeeld aan signalen dat zij binnenkrijgen en mogelijke vervolgacties. Zo heeft de VNG ter verheldering, in afstemming met VWS, ZN, VGN en CIZ, een informatiekaart verspreid over spoedzorg en daarin ook informatie over de afbakening met respijtzorg meegenomen. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4 en 5.
Het verhogen van de maximumsnelheid op de A2 en de inwerkingtreding van de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) per 1 juli a.s. |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich de antwoorden herinneren op eerdere vragen, waarin u stelt dat de maximumsnelheid op circa 28 kilometer van de A2, waaronder het gedeelte Holendrecht-Vinkeveen, met de inwerkingtreding van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) verhoogd kan worden naar 130 kilometer per uur?1
Ja, bij deze beantwoording heb ik tevens aangegeven dat de verhoging getoetst moet worden aan de normen voor luchtkwaliteit en moet passen binnen de geluidproductieplafonds.
Kunt u, nu de PAS in werking treedt op 1 juli 2015, aangeven wanneer de snelheid op dit traject (Holendrecht-Vinkeveen) verhoogd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 9 september 2013 heb aangegeven verwacht ik dat op termijn, met uitzondering van trajecten waar de veiligheid een verhoging belemmert (ringwegen van de grote steden aan de A2), op een groot deel van de A2 de maximumsnelheid naar 130 km/h kan worden verhoogd. Het tempo waarin dat mogelijk is wordt bepaald door de ontwikkeling van de luchtkwaliteit en de mate van benutting van de geluidproductieplafonds.
Bij de behandeling van mijn begroting heb ik aangegeven dat ik wacht op een besluit van de rechtbank Midden – Nederland, inzake de verhoging van de snelheid op het deel Vinkeveen- Maarsen, voordat ik een besluit neem over verdere harmonisering van de snelheid op de A2 tussen Amsterdam en Utrecht. Ik informeer uw Kamer hierover dit jaar.
Deelt u de mening dat, als de verkeersveiligheid dat toelaat, de maximumsnelheid op de gehele Rijksweg A2 naar 130 kilometer per uur zou kunnen worden verhoogd? Zo ja, wanneer gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom nog niet en wanneer dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Is er op het A2-traject sprake van overschrijdingen van de Europese normen voor luchtkwaliteit? Wordt inmiddels voldaan aan de gestelde Europese normen voor stikstof en fijnstof? Zo nee, wat is er dan nog nodig en wanneer wordt hieraan voldaan? Worden de normen voor wat betreft de geluidsoverlast behaald? Zo nee, wat is er dan nog voor nodig?
Uit de NSL monitoring (MT2014) welke aan uw Kamer is verzonden op 16 december 2014, blijken geen overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de huidige maximumsnelheden op het traject A2 Holendrecht-Oudenrijn (Amsterdam – Utrecht).
In het nalevingsverslag geluidproductieplafonds rijkswegen 2013, dat op 16 december 2014 aan uw Kamer is aangeboden, is aangegeven dat er bij de huidige maximumsnelheid geen overschrijdingen van de geluidproductieplafonds zijn op het traject A2 Holendrecht-Oudenrijn (Amsterdam – Utrecht). De afwezigheid van milieuknelpunten, betekent echter niet in alle gevallen dat de maximumsnelheid ook binnen de normen kan worden verhoogd. Zoals ik mijn antwoord opvraag 2 en 3 heb aangegeven informeer ik u nog dit jaar over de mogelijkheden om de snelheid op de A2 te harmoniseren.
Deelt u de mening dat, daar waar de verkeersveiligheid en de inwerkingtreding van de PAS het toelaten, een verhoging van de maximumsnelheid zo spoedig mogelijk gerealiseerd dient te worden? Zo ja, bent u bereid om hiervoor de noodzakelijke procedures in gang te zetten? Kunt u een overzicht van de trajecten die in aanmerking komen voor een snelheidsverhoging naar de Kamer sturen?
Op 9 november is een ontwerpverkeersbesluit gepubliceerd om de snelheid te verhogen (februari 2016) op wegen langs natura 2000 gebieden waarvoor de inwerkingtreding van de PAS een belangrijke randvoorwaarde is. Op deze wegen wordt ook voldaan aan de overige wet en regelgeving. In de bijlage vindt u een kaartje met daarop aangegeven de trajecten uit het ontwerpverkeersbesluit.
Bijlage: Kaartje trajecten uit ontwerpverkeersbesluit 9 november 20162.
Het groot manifest der Nederlandse taal |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het groot manifest der Nederlandse taal tegen de verengelsing van het hoger onderwijs – het zogenaamde «globish»?1
De verengelsing van het hoger onderwijs vloeit voort uit de toenemende internationalisering van het hoger onderwijs. Daarbij spelen ook de (internationale) aard van de betreffende studie en/of het specifieke (internationale) profiel van een instelling een belangrijke rol. Eerder heb ik het belang van die ontwikkelingen sterk onderstreept.2
Het manifest sluit goed aan bij de zorg die ik ook al in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs3 heb geuit ten aanzien van de positie van het Nederlands als cultuur- en wetenschapstaal. In het manifest wordt overigens het belang van Engelstaligheid erkend, zij het dat ik het met de opstellers ervan eens ben, dat dat belang niet hoeft te gelden voor de volle breedte van het hoger onderwijs. Bij disciplines zoals geschiedenis of Europese talen ligt het gebruik van Engels wellicht minder voor de hand dan bijvoorbeeld bij economie. Ook kan er sprake zijn van differentiatie naar geografische gebieden, zoals bij studies met een sterke oriëntatie op ontwikkelingslanden.
Is het waar dat «de meerderheid van de masteropleidingen in het universitair onderwijs wordt aangeboden in het Engels, zonder goede redenen»? Om welk percentage gaat het precies?2
Het Engelstalig opleidingsaanbod op universitair masterniveau is tussen 2009 en 2013 gestegen van 64% naar 80%.5 Voor het aanbieden van Engelstalige opleidingen zijn goede redenen te geven, zie het antwoord op vraag 1.
Is het waar dat «in het hbo inmiddels zo’n twintig procent van de opleidingen in het Engels wordt aangeboden en dat dit percentage toeneemt»? Om welk percentage gaat het precies?
Ten aanzien van de opleidingen in het hbo is mij alleen bekend dat in 2013 15% van het aantal bacheloropleidingen in het Engels werd aangeboden.6
Deelt u de mening dat artikel 7.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) – waarin staat dat het onderwijs in het Nederlands dient plaats te vinden, tenzij er goede redenen zijn daarvan af te wijken – weinig accuraat wordt nageleefd?
De wet biedt ruimte voor maatwerk, waar dat functioneel en passend is. In ieder geval vereist de keuze voor Engelstalige opleidingen dat instellingen kunnen aangeven op welke wijze hun taalbeleid dienstbaar is aan hun onderwijs- en kwaliteitsdoelen.
Op wat voor manier wordt toezicht gehouden op naleving van artikel 7.2 WHW? Wat zijn de sancties indien het artikel niet wordt nageleefd?
Eerder7 heb ik aangegeven dat ik voor wat betreft de naleving en interpretatie van artikel 7.2 WHW uit wil gaan van vertrouwen en autonomie. Centraal staat bij mij in ieder geval de overweging dat het aanbieden van Engelstalige opleidingen niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van het onderwijs. Ook de VSNU en de Vereniging Hogescholen hebben in hun visie op internationalisering die kwaliteit benadrukt.8 Zo nodig kan de Inspectie van het Onderwijs nader onderzoek ter zake verrichten.
Hoe verklaart u de verengelsing van het hoger onderwijs? Deelt u de mening dat het te maken heeft met economische redenen, zoals de wens om zoveel mogelijk buitenlandse studenten binnen te halen of omhoog op de ranglijsten te komen?
Zie het antwoord op vraag 1. Zoals ik in de eerdergenoemde Strategische Agenda heb aangegeven, acht ik het aanbod aan Engelstalige opleidingen niet opportuun, wanneer het daarbij uitsluitend zou gaan om het aantrekken van meer buitenlandse studenten ter compensatie van een verminderde instroom van Nederlandse studenten, of wanneer het uitsluitend zou gaan om een hoge(re) positionering op de relevante ranglijsten.
Deelt u de mening dat door de verengelsing van het hoger onderwijs een «gesegregeerde intellectuele elite ontstaat die letterlijk en figuurlijk niet meer een zelfde taal spreekt als de mensen»?3
Neen. Ik zie een dergelijke ontwikkeling niet voor me. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Hoe rijmt u de verengelsing van het hoger onderwijs met de nadruk op het leren van de Nederlandse taal in het kader van de integratie?
Ik heb me aangesloten bij de door de Kamer uitgesproken wens dat buitenlandse studenten die hier langer verblijven zich een betere beheersing van de Nederlandse taal eigen gaan maken.10
Om dat te stimuleren en te vergemakkelijken bestaat inmiddels een gevarieerd aanbod van taalcursussen Nederlands aan de universitaire talencentra, is een zgn. «serious game Nederlands» ontwikkeld door EP-Nuffic, alsmede een MOOC Nederlands (van het talencentrum van de Rijkuniversiteit Groningen), die gratis beschikbaar is via het internationale platform Future-Learn.
Deelt u de mening dat het hoger onderwijs een bijzondere verantwoordelijkheid heeft inzake het Nederlands en dat de cultivering van het Nederlands als de instructietaal om die reden een kerntaak is van hogeschool en universiteit?
Ja, het hoger onderwijs heeft niet alleen een bijzondere, maar wat mij betreft ook een vanzelfsprekende verantwoordelijkheid ten aanzien van het Nederlands als cultuur- en wetenschapstaal. In de Strategische Agenda heb ik nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het waarborgen van de Nederlandse taal als onderdeel van een rijke leeromgeving, waarbij hoge verwachtingen de standaard moeten zijn. Dit mede in reactie op het advies van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren over taalvaardigheid in het hoger onderwijs.11 De aanbevelingen van de Raad zullen nader worden uitgewerkt samen met het veld, waarbij ik me voorstel dat de instellingen zullen komen tot een integraal taalbeleid, passend bij hun profilering.
Bent u het eens met de ondertekenaars van het manifest dat een fundamenteel debat op gang moet komen op universiteiten en hogescholen over de manier waarop men invulling geeft aan artikel 7.2. WHW? Op wat voor manier gaat u dit ondersteunen?
In de Strategische Agenda heb ik benadrukt dat de instellingen en ook andere betrokkenen zich rekenschap dienen te geven van de vraag hoe ver «verengelsing» kan gaan, binnen welke studies en binnen welk instellingsprofiel. Als die reflectie op een integrale taalbenadering het karakter krijgt van een fundamenteel en openbaar debat juich ik dat van harte toe.
Ik zal met de VSNU en de VH overleggen op welke wijze die reflectie kan worden gestimuleerd. Ik zal daarop binnenkort terugkomen mede in het licht van het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om een kabinetsreactie te geven op een artikel in NRC-Handelsblad van 20 juni 2015 over hetzelfde thema.12