Maatwerkprofielen en herindicering in de Wet langdurige zorg (Wlz) voor ernstig meervoudig gehandicapte kinderen |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het vooronderzoek dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) gestart is naar de «vergeten groep» van ernstig meervoudig gehandicapte kinderen die onder de Wlz gaan vallen?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel cliënten en hun ouders/vertegenwoordigers nu geconfronteerd worden met een vraag naar een grote hoeveelheid informatie over hun zorgvraag, diagnose, zorgplannen en andere gevoelige en vertrouwelijke informatie, die in veel gevallen al meerdere keren bij (her)indicaties gevraagd is en die vaak vastgelegd is in bestaande dossiers bij het CIZ? Bent u ervan op de hoogte dat deze informatie in zeer korte tijd (twee weken) door cliënten of ouders/vertegenwoordigers dient te worden aangeleverd bij het CIZ?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat cliënten en hun ouders/vertegenwoordigers door het CIZ om informatie worden gevraagd. Ik heb met het CIZ afgesproken dat zij gerichte vragen zullen stellen, dus alleen zullen vragen om die informatie die niet uit de bestaande dossiers is op te maken. Dat niet altijd alle informatie in het dossier aanwezig is, heeft te maken met het feit dat de destijds gevraagde informatie gericht was op de beoordeling van een aanvraag voor extramurale AWBZ-zorg. Het proces van herindiceren dient zorgvuldig te gebeuren. Het is daarom niet te vermijden dat cliënten en hun ouders/vertegenwoordigers om informatie wordt gevraagd die gericht is op de beoordeling van de toegang tot de Wlz en het indiceren van een zorgprofiel. De toegang tot de Wlz is immers voor onbepaalde tijd en daarom is het van belang dat de beoordeling plaatsvindt op basis van recente inzichten. Vooral als het gaat om kinderen is het voor een zorgvuldige indicatiestelling van belang te weten hoe de ontwikkeling van het kind is verlopen en hoe het ontwikkelperspectief zal zijn. Hiervoor is aanvullende en actuele informatie nodig. Het CIZ stelt gerichte vragen na bestudering van de bestaande dossiers. Dit voorkomt overbodige vragen. Ik weet dat cliënten of hun ouders/vertegenwoordigers wordt gevraagd om binnen twee weken informatie aan te leveren. Het is mij ook bekend dat dit een krappe termijn is. Ik ben hierover in overleg met het CIZ en betrokken partijen. Een periode van vier weken lijkt redelijk.
Wat is uw oordeel over deze gang van zaken? Wat vindt u ervan dat cliënten en hun ouders/vertegenwoordigers geconfronteerd worden met deze extra administratieve handelingen in zeer korte tijd? Hoe draagt dit bij aan een systeem met minder bureaucratie en regeldruk in de langdurige zorg?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de ontwikkeling van maatwerkprofielen, inclusief een passende bekostigingssystematiek voor de toegang tot de Wlz, zoals gevraagd in moties7?1 Wanneer zijn de maatwerkprofielen beschikbaar, en hoe en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
In mijn voortgangsrapportage HLZ, 2e kwartaal 2015 van 25 juni jongstleden (Kamerstukken 2014 -2015, 34 104, nr. 63) heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken rond beide moties gericht op de ontwikkeling van een maatwerkprofiel binnen de Wlz. In de voortgangsrapportage heb ik tevens aangegeven dat ik voornemens ben om het overgangsrecht voor Wlz-indiceerbaren met een jaar te verlengen. Dat geeft meer tijd voor een zorgvuldige uitvoering. In mijn voortgangsrapportage heb ik aangegeven dat ik graag meer inzicht wil in de specifieke omstandigheden van cliënten waarvoor de bekostiging die gekoppeld is aan een zorgprofiel aanmerkelijk lager is dan de bekostiging op basis van functies en klassen. Ik heb aangegeven dat ik met betrokken partijen goed naar deze situaties wil kijken. Tevens heb ik aangegeven dat het wenselijk is om met de zorgkantoren nader te bezien of de huidige meerzorgregeling en de bijbehorende procedures rond aanvraag en advies aanpassing verdienen alvorens deze toe te passen voor Wlz-indiceerbaren.
Is al bekend op welke wijze de meerzorgregeling zal worden vormgegeven? Hoe wordt ervoor gezorgd dat uitvoering van de meerzorgregeling gemakkelijk te begrijpen is, en de meerzorgregeling goed toegankelijk wordt? Hoe wordt ervoor gezorgd dat er voldoende tijd is de regeling uit te voeren voor de indicaties per 2016?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt in de overgang van de huidige bekostigingssystematiek van functies en klassen naar een maatwerkprofiel een passende bekostiging voor zorg voor deze groep cliënten geborgd?
De cliënten die blijvend voor Wlz-zorg in aanmerking komen, krijgen passende zorg binnen de regels die in de Wlz gelden. Alhoewel voor bijna alle Wlz-cliënten de bestaande zorgprofielen en de daarbij behorende ZZP-bekostiging toereikend zijn om adequate zorg te organiseren, kan voor sommige van deze cliënten de overgang van functies en klassen naar een profiel niet passend zijn.
In de Wlz is maatwerk mogelijk doordat voor een aantal met name genoemde groepen (in artikel 5.3 van de Regeling langdurige zorg) geldt dat tot maximaal 25% extra kosten mogelijk zijn. Daarnaast wordt binnen de meerzorgregeling op maat onderzocht wordt welke zorg noodzakelijk is. De meerzorgregeling is zowel toegankelijk voor mensen die verblijven in een instelling als voor mensen die zorg thuis ontvangen (via VPT, MPT of pgb). Het maatwerk(profiel) zal ook worden betrokken bij de ontwikkeling van nieuwe zorgprofielen.
Waarom moeten cliënten en/of hun vertegenwoordigers nu in zeer korte tijd opnieuw informatie aanleveren voor een herindicatie? Kan hier een toelichting op gegeven worden? Moeten deze cliënten, wanneer de maatwerkprofielen voor de Wlz beschikbaar zijn, wederom de papiermolen in en op basis van de maatwerkprofielen opnieuw geïndiceerd worden door het CIZ?
Zie voor het antwoord op de eerste twee deelvragen mijn antwoorden op vraag 2 en 3. Voor wat betreft de derde deelvraag merk ik op dat op dit moment nog niet precies is aan te geven op welke manier het maatwerk(profiel) wordt uitgewerkt en wat dit precies betekent voor genoemde cliënten. Voor de Wlz-indiceerbaren met een zorgvraag die hoger ligt dan de zorg die behoort bij het best passend profiel waarin zij worden geïndiceerd, zijn vooral de mogelijkheden van de 25% extra kosten thuis relevant, alsmede de nieuwe meerzorgprocedure zoals die thans wordt uitgewerkt.
Is het mogelijk deze groep cliënten nu op basis van bestaande informatie beschikbaar in bestaande dossiers bij het CIZ toegang te verlenen tot de Wlz, en wanneer de maatwerkprofielen beschikbaar zijn op basis daarvan cliënten toegang tot Wlz te verlenen, zodat cliënten nu niet met extra bureaucratische rompslomp geconfronteerd worden?
Niet altijd is op basis van de reeds verzamelde informatie te beoordelen of cliënten blijvend zijn aangewezen op permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Daarom zal het CIZ dit nu gaan toetsen. Cliënten die toegang krijgen tot de Wlz krijgen een indicatie voor onbepaalde tijd. Het is niet te verwachten dat cliënten met allerlei bureaucratische rompslomp worden geconfronteerd zodra nieuwe profielen beschikbaar zijn.
Kunnen deze vragen voor het zomerreces beantwoord worden, gezien de druk die nu bij cliënten en hun ouders/vertegenwoordigers ligt om de informatie aan te leveren aan het CIZ?
Dat is helaas net niet gelukt.
Het bericht dat Nederland een ‘claimwalhalla’ is voor multinationals |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat Nederland een «claimwalhalla» is voor buitenlandse investeerders? Kunt u uw antwoord onderbouwen?1
Nederland is geen claimwalhalla. Nederland wil een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden aan binnenlandse en buitenlandse investeerders. Een uitgebreid netwerk van investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) maakt daarvan onderdeel uit. In deze verdragen zijn basisregels vastgelegd voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om regels voor non-discriminatoire, eerlijke en billijke behandeling en onteigening, zoals Nederland die ook onder het nationale recht kent. Een investeerder kan hierop een beroep doen indien hij meent schade te hebben geleden aan zijn investering door ongerechtvaardigd overheidsingrijpen. Een mogelijke betaling van compensatie zal alleen van toepassing zijn indien er sprake is van schending van die basisregels.
Het is bekend dat er veel zaken via het geschillenbeslechtingsmechanisme van de Nederlandse investeringsverdragen aanhangig worden gemaakt. Aandacht verdient in dit kader het gebruik van deze verdragen door Nederlandse investeerders die hier geen substantiële bedrijfsactiviteiten verrichten. Op dit moment kunnen alle bedrijven die zich in Nederland als rechtspersoon hebben gevestigd en een investering hebben gedaan in een land waarmee Nederland een verdrag over investeringsbescherming heeft afgesloten, een beroep doen op dat verdrag. De huidige Nederlandse IBO’s stellen hieraan verder geen specifieke voorwaarden. Zoals ik in de brief van 25 juni 2014 in reactie op de motie Van Ojik (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397) heb aangegeven, acht ik het gebruik van een IBO door een bedrijf dat geen substantiële bedrijfsactiviteiten verricht onwenselijk. Nederland wil dit herzien.
Waarom is de CPB-studie naar bilaterale investeringsverdragen (BITs) van 16 september 2014 pas op 27 mei jl. gepubliceerd?2
De bespreking van de onderzoeksresultaten liep vertraging op omdat de beschikbare ambtelijke capaciteit eerst is ingezet voor de aanzwellende Europese discussie over de vormgeving en modernisering van investeringsbescherming. De bespreking van de studie met het Centraal Planbureau heeft niet geleid tot een aanpassing van de versie van 16 september 2014.
Waarom is in de bovengenoemde studie, evenals in het discussion paper 298 van het CPB3, de impact van Investor-State Dispute Settlement (ISDS)-zaken die gevoerd zijn op basis van Nederlandse bilaterale investeringsverdragen op derde landen niet onderzocht? Bent u bereid het CPB te verzoeken om aanvullend onderzoek te doen naar de impact op derde landen als gevolg van ISDS-zaken die gevoerd zijn op basis van Nederlandse bilaterale investeringsverdragen en het Energy Charter Treaty?
De UNCTAD- en CPB-onderzoeken zijn uitgevoerd om de juridische en economische impact van Nederlandse IBO’s te onderzoeken. In het UNCTAD onderzoek dat is meegestuurd met de beantwoording van de Kamervragen Thieme (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2313) wordt ingegaan op de arbitragezaken die gevoerd zijn op basis van Nederlandse bilaterale investeringsverdragen en het Energiehandvest verdrag. Alle relevante beschikbare informatie is in deze onderzoeken verwerkt. Een aanvullende onderzoeksvraag zal derhalve geen nieuwe informatie opleveren.
Hoe verklaart u het feit dat BITs geen significante positieve effecten hebben op buitenlandse investeringen indien de gastlanden behoren tot de categorie lage- en lagemiddeninkomenslanden die gelegen zijn in Latijns-Amerika of Subsahara-Afrika?4 Wat zijn de implicaties hiervan voor uw visie op de herziening van de Nederlandse BITs?
Op basis van data van OESO-landen, concludeert het CPB dat IBO’s investeringen bevorderen. Op bilateraal niveau kunnen investeringen door een IBO met ongeveer 30% toenemen. Gemiddeld nemen vanuit Nederland uitgaande investeringen door een IBO met circa 5% toe.
Hoewel de investeringen naar hoge inkomenslanden door een IBO niet significant hoger zijn, kunnen de investeringen naar hoge-middeninkomenslanden toenemen tot 75%. Dit verschil is te verklaren uit het feit dat het bestaande investeringsklimaat in hoge inkomenslanden al zorgt voor investeringen. Het gemiddelde effect op de buitenlandse investeringen in lage-midden en lage-inkomenslanden is iets meer dan 50%, waarmee een IBO ten positieve bijdraagt aan de bevordering van investeringen in deze landen. Het CPB geeft aan dat het verschil tussen de toename in investeringen tussen hoge-middeninkomenslanden en lage-(midden)inkomenslanden onder andere verklaard kan worden door het verschil in bestaande investeringsmogelijkheden en randvoorwaarden tussen deze landengroepen. In relatie tot de lage en lage-middeninkomenslanden in Latijns-Amerika en Sub Sahara-Afrika suggereert het CPB dat geografische locatie meer uitmaakt dan het inkomen per capita voor het aantrekken van investeringen.
Wat is uw oordeel over het feit dat de UNCTAD-studie naar ISDS-zaken onder internationale investeringsovereenkomsten door Nederlandse investeerders geen volledig overzicht van toegekende en niet-toegekende claims en bijbehorende proceskosten heeft kunnen geven vanwege een gebrek aan beschikbare data? Deelt u de mening dat voor een afgewogen oordeel over het gebruik van de ISDS-clausule in Nederlandse BITs deze data noodzakelijk is? Bent u bereid alsnog onderzoek in te stellen om deze data te achterhalen?5
Het gebrek aan data onderstreept het belang van transparantie in arbitrageprocedures. Met de stijging van het aantal arbitragezaken in de afgelopen jaren is de noodzaak gegroeid om de kwaliteit van arbitragetribunalen te waarborgen. Dit is ook een van de vier punten die de Europese Commissie noemt in haar paper over verbetering in investeringsbescherming dat als bijlage bij het verslag Raad Buitenlandse Handel van 7 mei jl. is gevoegd (Kamerstuk 21 501-02, 1499).
Wat is uw reactie op de volgende conclusie van de UNCTAD-studie: «Another possible explanation is the frequent use of Dutch-incorporated entities as intermediaries in making transnational investments by non-Dutch companies. Indeed, this report has shown that in around three quarters of Dutch cases the ultimate owners of the claimants are not Dutch themselves»?
Ik zie deze conclusie als een bevestiging van het aantrekkelijke vestigingsklimaat voor binnenlandse en buitenlandse investeerders in Nederland. Ons vestigingsklimaat is belangrijk voor onze economie en werkgelegenheid. Dit laat onverlet dat het kabinet zich inzet om oneigenlijk gebruik van onderdelen van het vestigingsklimaat te voorkomen.
Zijn er bedrijven op de UNCTAD-lijst die volgens u gekwalificeerd kunnen worden als brievenbusfirma? Zo ja, welke? Kunt u daarbij aangeven welke definitie van brievenbusfirma u hanteert, gezien het feit dat er geen substance-eisen verbonden zijn aan het gebruik kunnen maken van Nederlandse BITs?6
In de UNCTAD-studie is de volgende definitie voor het vaststellen van een brievenbusmaatschappij gebruikt: «A company is considered to have substantial business activity if (1) it has a production facility, research laboratory and/or office in the Netherlands, and (2) employs at least 10 employees. When a company does not meet these requirements it is considered not to have substantial business activity.»
Zoals ik in de brief van 25 juni 2014 in reactie op de motie Van Ojik (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397) heb aangegeven, acht ik het gebruik van een IBO door een bedrijf dat geen substantiële bedrijfsactiviteiten in Nederland verricht onwenselijk. Ik heb ook aangegeven te onderzoeken hoe in IBO’s een bepaling kan worden opgenomen, waarbij alleen bedrijven die substantiële economische activiteiten ontplooien in Nederland, gebruik kunnen maken van de door het verdrag geboden investeringsbescherming.
Gegeven uw toezegging om te onderzoeken in hoeverre het mogelijk is om in IBO’s (investeerdersbeschermingsovereenkomsten) een bepaling op te nemen waarbij alleen bedrijven die substantiële economische activiteiten ontplooien gebruik zouden kunnen maken van verdragsvoordelen, kunt u aangeven welke substance-eisen u wilt opnemen in de herziening van de Nederlandse BIT’s?7
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze gaat u treaty shopping in de herziening van Nederlandse IBO’s voorkomen?8
Zie antwoord vraag 7.
Hoe duidt u de uitspraak van deskundigen dat het herzien van ISDS-clausules in Nederlandse BITs tientallen jaren kan gaan duren? Wat gaat u doen om misbruik van IBO’s te voorkomen totdat de Nederlandse BITs herzien zijn?
Zoals ik heb aangegeven in de brief van 9 april jl. in reactie op de motie Maij c.s. inzake de ratificatie van TTIP (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1481), wil Nederland de IBO’s moderniseren en herzien. In de beantwoording van de Kamervragen Thieme (Kamerstuk 2015.212864) heb ik uiteengezet hoe dat proces eruit ziet. Hierbij dient met een aantal zaken rekening gehouden te worden, waaronder de toestemming van de Europese Commissie en de instemming van de wederpartij. Tot die tijd bieden Nederlandse IBO’s de mogelijkheid tot consultaties over de interpretatie of toepassing van de IBO, waarmee oneigenlijk gebruik van het verdrag aangekaart kan worden. In de kabinetsreactie op het AIV-advies Internationale Investeringsbeslechting – van ad hoc arbitrage naar een permanent investeringshof heb ik tevens aangegeven dat het kabinet de optie in overweging neemt om via interpretatieve verklaringen van het verdrag acute vragen te beantwoorden die spelen naar aanleiding van een specifiek geschil onder een IBO.
Hoe staat het inmiddels met de mogelijkheid van een aanvullende toets binnen TTIP voor bepaalde sectoren, waarbij de lidstaten, de EU en de VS gezamenlijk eerst bepalen of een claim gegrond is of niet, alvorens een investeerder zijn claim mag doorzetten?9
Inzet van Nederland is om in TTIP een uitzonderingsgrond op te nemen voor prudentiële maatregelen, zoals nationalisatie van een bank in een financiële crisissituatie. Bij een claim tegen dergelijke maatregelen door een investeerder kan de verdedigende verdragspartij zich op voorhand beroepen op deze uitzonderingsgrond. Een beroep op deze uitzonderingsgrond is geldig indien het gaat om proportionele en gerechtvaardigde discriminatoire prudentiële maatregelen. Het zijn de verdragspartijen die de voorwaarden over toepassing van de uitzonderingsgrond vastleggen in het verdrag. Een vergelijkbare uitzonderingsgrond is al opgenomen in het handels-en investeringsakkoord tussen de EU en Canada (CETA). De EU-voorstellen voor investeringsbescherming in TTIP worden op dit moment uitgewerkt en de inzet is om in TTIP ook een dergelijk mechanisme op te nemen.
Het inschrijfgeld voor een master aan de Erasmus Universiteit |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Weet u dat de Erasmus Universiteit in Rotterdam 100 euro inschrijfgeld1 («application fee») vraagt aan alle studenten die zich inschrijven voor een master, met de uitzondering van kandidaten die aan de Erasmus Universiteit studeren of daar zijn afgestudeerd?
Van de Erasmus Universiteit Rotterdam heb ik begrepen dat ze in de onderstaande gevallen een «application fee» van 100 euro vragen voor de inschrijving voor een masteropleiding:
Bent u nog steeds van mening2 dat er geen extra drempels mogen worden opgeworpen voor het inschrijven voor een master of andere opleidingen, waardoor studenten op kosten worden gejaagd?
Ja.
Deelt u de mening dat het geëiste inschrijfgeld in strijd is met het wettelijke uitgangspunt dat studenten met een Nederlandse bachelor in beginsel geen andere eigen bijdragen hoeven te betalen dan het collegegeld?
Zoals ik eerder heb aangegeven (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1967), is het wettelijke uitgangspunt dat studenten in beginsel geen andere eigen bijdrage voor initiële masteropleidingen betalen dan het collegegeld. Aan studenten die met een bacheloropleiding kunnen aantonen aan een bepaald kennisniveau te voldoen, mag geen inschrijfgeld in rekening gebracht worden. In het geval van studenten die geen Nederlands bachelordiploma hebben, kan het redelijk zijn dat een instelling (deels) de kosten in rekening brengt, binnen de grenzen van de redelijkheid en billijkheid, die zij maakt om te toetsen of een student voldoet aan de (kennis)vereisten om te mogen beginnen aan een masteropleiding.
Ik stel vast dat de Erasmus Universiteit Rotterdam, met het onder vraag 1 genoemde beleid ten aanzien van de «application fee», voor zover het ziet op initiële masteropleidingen, afwijkt van bovengenoemd uitgangspunt.
Ik heb van de Erasmus Universiteit Rotterdam begrepen dat het College van Bestuur de decanen van de faculteiten bij brief van 9 juni jl. op het wettelijke uitgangspunt heeft geattendeerd. Ik neem dan ook aan dat de Erasmus Universiteit Rotterdam overeenkomstig de regels zal gaan handelen.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel universiteiten inschrijfgeld vragen naast het wettelijke collegegeld? Zo nee, kunt u aangeven waarom u dit niet wilt onderzoeken, terwijl uit de praktijk blijkt dat er wel degelijk inschrijfgeld geëist wordt van studenten?
Ik zal de instellingen voorzien van een nadere toelichting op het wettelijke uitgangspunt (zie ook het antwoord op vraag 5), zodat onduidelijkheden worden weggenomen. Om die reden zie ik geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek.
Bent u bereid in gesprek te gaan met universiteiten, zoals de Erasmus Universiteit, over alle vormen van inschrijfgeld (zoals de «application fee» of «handling fee») en hen op te dragen hier per direct mee te stoppen? Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat universiteiten via inschrijfgeld studenten een onredelijke financiële drempel kunnen opleggen? .
Er wordt een algemene maatregel van bestuur opgesteld met daarin voorschriften voor het hanteren van een eigen bijdrage voor studenten door instellingen bij de selectie voor bacheloropleidingen. In de toelichting op deze algemene maatregel van bestuur zal ik tevens de eigen bijdrage bij inschrijvingen voor masteropleiding toelichten.
Het opnieuw in de fout gaan van visverwerker Foppen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het feit dat visverwerker Foppen jarenlang het verboden middel natriumnitriet in visworsten verwerkte?1
Ik heb kennis genomen van het genoemde bericht.
Waarom is Foppen in 2010 gewaarschuwd voor het gebruik van deze stof, en is pas in 2014 opnieuw hierop gecontroleerd?
In 2010 heeft de NVWA tijdens een audit bij Foppen het conserveermiddel natriumnitriet (E250) aangetroffen. Het daadwerkelijk gebruik van dit middel voor de productie van visproducten werd niet geconstateerd. Het op voorraad hebben van nitriethoudend zout is op zich geen overtreding. Daarom is Foppen in 2010 gewezen op de betreffende regelgeving en op het feit dat dit middel in de visverwerking een niet toegelaten additief is.
In november 2014 heeft de NVWA tijdens een audit vastgesteld dat Foppen natriumnitriet op voorraad had en daadwerkelijk gebruikte bij de productie van zalmworst. Dit is een overtreding. In de Kamerbrief over de situatie bij Foppen, die u separaat ontvangt, licht ik toe dat uit de risicobeoordeling bleek dat er geen sprake was van een risico voor de volksgezondheid. Het terughalen van de zalmworst uit de winkelschappen was niet aan de orde. Foppen heeft de partijen die het bedrijf op voorraad had vernietigd.
Mede omdat het bedrijf eerder in 2010 erop was gewezen dat het middel voor toepassing in visproducten niet was toegestaan heeft het bedrijf direct de maximale boete van € 1.050,– gekregen.
Is het jarenlang gebruik van natriumnitriet, ondanks een waarschuwing, reden het beleid van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op dit gebied te herzien? Zo ja, welke veranderingen zullen plaatsvinden, en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het interventiebeleid van de NVWA houdt in dat na een geconstateerde overtreding vervolginspecties plaatsvinden om zeker te stellen dat de geconstateerde tekortkomingen zijn verholpen. Het is niet uit te sluiten dat een bedrijf opnieuw in dezelfde fout vervalt. Ook in dat geval neemt de NVWA maatregelen conform het geldende interventiebeleid.
Ik heb eerder aangegeven dat ten algemene het interventiebeleid van de NVWA scherper moet. De NVWA werkt hieraan. De Staatssecretaris van Economische Zaken en ik stellen een toezichtkader op. Dit moet richting geven voor het aan te scherpen interventiebeleid. Daarnaast is recent het wetsvoorstel dat het boeteplafond optrekt naar een veel hoger niveau door het parlement goedgekeurd.
Kunt u reageren op de reactie van Foppen op het nieuws «Foppen heeft op dit gebied de wetgeving verkeerd geïnterpreteerd, omdat Foppen ervan uitging dat het gebruik van natriumnitriet verboden was in visproducten en het in dit geval halffabricaat betrof» en daarbij in ogenschouw nemen dat de NVWA hiervoor in 2010 al waarschuwde?
De additievenwetgeving verbiedt geen additieven, maar staat deze voor specifieke producten toe. Ze maakt daarbij geen onderscheid tussen de toegelaten stoffen voor halffabricaten of eindproducten. Natriumnitriet is in combinatie met visproducten niet toegelaten. Iedere andere interpretatie van deze wetgeving is niet correct. De NVWA heeft Foppen al in 2010 gewezen op het feit dat de toepassing van deze stof in visproducten niet is toegestaan. Het bedrijf beschikte dus al sinds 2010 over de kennis dat het gebruik van het middel natriumnitriet voor visverwerking niet was toegelaten.
Ligt de fout voor het gebrek aan kennis bij Foppen over het gevaar van natriumnitriet bij deze toepassing bij de NVWA of bij Foppen? Welke stappen zullen worden genomen om dit en soortgelijke kennishiaten in de toekomst, ongeacht de oorzaak, bij Foppen en andere bedrijven te voorkomen?
De producent heeft de wettelijke verantwoordelijkheid om over voldoende kennis over zijn producten en productieprocessen te beschikken. De NVWA neemt deze verantwoordelijkheid niet over.
NVWA heeft regelmatig overleg met het bedrijfsleven over de toepassing van de regelgeving. Hiermee helpt de NVWA de bedrijven met het up-to-date houden van de kennis over de relevante regelgeving. De regelgeving over de toepassing van natriumnitriet is duidelijk en niet nieuw.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg NVWA voorzien op 30 juni a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Integratiesubsidies weggesluisd’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat integratiesubsidies zijn weggesluisd naar een rekening die werd gebruikt voor privéuitgaven?1
Aangezien deze specifieke zaak onderwerp is van onderzoek door het Openbaar Ministerie onthoud ik mij van commentaar over de beschuldigingen van fraude die geuit zijn in dit bericht. Dit in afwachting van de vervolgstappen van het Openbaar Ministerie en eventuele rechtelijke uitspraken.
Wanneer was u op de hoogte van het fraudeonderzoek naar privégebruik van subsidies door medewerkers van Forum? Was dit al voor 7 april 2015? Welke maatregelen heeft u toen genomen?2 3
De toenmalige voorzitter van de Raad van Bestuur van FORUM heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in juli 2014 geïnformeerd over de aangifte van mogelijke fraude met subsidiemiddelen die door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikbaar waren gesteld aan FORUM. Op basis van de aangifte is door de directie Opsporing van de Inspectie SZW, onder gezag van het Openbaar Ministerie, besloten om over te gaan tot een strafrechtelijk onderzoek.
De voorzitter van de Raad van Bestuur van FORUM heeft in de week van 23 juni 2014 de voorzitter van de Raad van Toezicht van FORUM ingelicht voordat hij op 3 juli 2014 aangifte heeft gedaan.
In het overleg op 21 juli 2015 tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Raad van Toezicht is het fraudeonderzoek op ambtelijk niveau aan de orde geweest. Er is toen gesproken over de wijze van verantwoording van de subsidie aan FORUM over 2014 in relatie tot dit fraudeonderzoek.
Wanneer was de Raad van Toezicht van Forum op de hoogte van het fraudeonderzoek? Heeft u hier over gesproken met de Raad van Toezicht? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben signalen van fraude of onregelmatigheden bij de besteding van subsidies door (medewerkers van) Forum een rol gespeeld bij het besluit om Forum te ontmantelen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze signalen hebben geen rol gespeeld. Het besluit om FORUM te ontmantelen is, zoals eerder gemeld in mijn brief van 6 juni 2014 (TK 2013–2014, 32 824, nr. 63, pag. 2), ingegeven doordat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Raad van Toezicht van FORUM gezamenlijk tot de conclusie waren gekomen dat FORUM zich binnen de gestelde kaders niet zal kunnen ontwikkelen tot een kwalitatief hoogwaardige, flexibele kennismakelaar zoals beoogd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Verwacht u dat de komende tijd nog meer feiten over de financiën van Forum naar buiten komen? Zo ja, welke? Zo nee, waarop baseert u dit vermoeden?
Er zijn tot dusverre geen signalen die duiden op mogelijk andere fraudezaken bij FORUM.
Zijn er in het (recente) verleden meldingen van (voormalig) medewerkers van Forum bij uw ministerie binnengekomen over onregelmatigheden in de uitgaven van Forum? Zo ja welke? Wat is hiermee gedaan?
Ja. In april van dit jaar heb ik u reeds geïnformeerd (TK 2014–2015, 34 000 XV, nr. 59) over het onderzoek van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid naar de opdrachtverlening van FORUM aan stichting Co-Ex naar aanleiding van de melding van een klokkenluider. Naar aanleiding daarvan heb ik u gemeld dat zich geen onregelmatigheden hebben voorgedaan.
Bent u bereid om een breed onderzoek in te stellen naar rechtmatigheid van de inkomsten en uitgaven van Forum?
Aan de subsidietoekenning aan FORUM is de eis verbonden dat de uitgaven in overeenstemming met de verantwoordingsvoorwaarden geschieden. FORUM moet zich daarover verantwoorden aan het ministerie. Over de inrichting van de subsidierelatie en de kwaliteit van de verantwoording van FORUM heb ik in 2014 een intern onderzoek laten verrichten door de Auditdienst Rijk. Dit heeft de nodige verbeterpunten opgeleverd. Zo is van het belang dat bij toekomstige overkomst van beleidsterreinen en hun financiële relaties vanuit andere departementen naar het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de subsidierelatie wordt aangepast aan het subsidieregime van dit ministerie. Daarnaast moeten er duidelijke afspraken gemaakt worden over kwantitatieve en kwalitatieve factoren die worden gebruikt bij subsidievaststelling (output waar mogelijk, inspanningverplichtingen waar output minder goed kan). In dat licht is het niet opportuun om nog een ander onderzoek in te stellen.
Het bericht ‘UWV schoolt werklozen om tot helderzienden’ |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «UWV schoolt werklozen om tot helderzienden»?1
Klopt het dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) subsidies heeft verstrekt voor paranormale activiteiten, zoals het lezen van tarotkaarten en het kijken in een glazen bol?
Is een baangarantie voor het UWV het enige criterium of zijn er beroepen waarvoor ondanks baangarantie geen subsidies ten behoeve van scholing worden verstrekt? Zo ja, op basis van welke criteria worden deze bepaald?
Bent u bereid voortaan af te zien van het verstrekken van deze subsidies?
Het bericht "De PGB-affaire 3: Uitweg uit de crisis" |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De PGB-affaire 3: uitweg uit de cisis»?1
Ja.
Zijn gedane betalingen geautomatiseerd te linken aan declaraties?
Zoals ik u op 27 mei jl. heb gemeld in antwoord op Kamervragen (Kamerstuk 25 657, nr. 174) is er geen geautomatiseerd productiesysteem dat op basis van oorspronkelijke ontvangstdatum en uiteindelijke betaaldatum vaststelt wat de doorlooptijd van een declaratie is. Zoals gemeld in dezelfde antwoorden, willen zowel ik als de SVB op termijn het huidige systeem van steekproeven voor het bepalen van de doorlooptijd van declaraties vervangen door een volledig overzicht, waarbij declaraties die binnenkomen door het gehele productieproces gevolgd kunnen worden. De prioriteit ligt op dit moment echter bij wijzigingen die noodzakelijk zijn ten behoeve van het herstelplan, het verbeteren van de batchverwerking en het verbeteren van MijnPgb. In de tussentijd wordt door de SVB gewerkt aan een meer gedetailleerd productieoverzicht. Dit heeft nog niet de maximale volg- en zoek functie, maar biedt handvatten voor productiesturing.
Zijn declaraties geautomatiseerd te linken aan zorgovereenkomsten en geautomatiseerd te linken aan zorgverleners?
Declaraties die via MijnPgb worden ingediend, worden automatisch verwerkt en gelinkt aan de desbetreffende zorgovereenkomst en zorgverlener. Declaraties die via bijvoorbeeld de post binnenkomen moeten eerst worden gedigitaliseerd voordat zij worden verwerk. De koppeling met de zorgovereenkomst en zorgverlener wordt daarna handmatig aangelegd.
Deelt u de analyse dat een realistische oplossing begint bij een erkenning dat de Treks-applicatie waarmee de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de persoonsgebonden budgetten (PGB’s) afhandelt een total loss is, in die zin dat repareren technisch en financieel wel kan, maar opnieuw bouwen verstandiger zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u heb gemeld in mijn antwoord op uw Kamervragen op 19 mei jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2280), heeft het huidige systeem wel degelijk een basis voor verdere doorontwikkeling, zoals M&I/Partners in haar onderzoek hiernaar onderstreept wanneer zij concludeert dat «volledige nieuwbouw niet aan de orde is». Door de SVB is gebruik gemaakt van een bestaand ICT-systeem, dat de taken in voldoende mate ondersteunt, maar dat wel verder ontwikkeld dient te worden om aan alle eisen van het stelsel te voldoen.
Wordt er momenteel gewerkt aan documentatie van het Trekkingsrecht-computerprogramma?
Zoals ik u ook heb gemeld in mijn antwoord op uw Kamervragen op 19 mei jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2280) is hiermee gestart. Ik onderschrijf bovendien de noodzaak voor een gedegen architectuur voor verdere doorontwikkeling de komende jaren. De SVB werkt aan het specificeren van een hernieuwde architectuur, die zal worden besproken in de stuurgroep trekkingsrechten pgb. Dit heeft mijn expliciete aandacht.
Wordt er momenteel aan een binnengekomen declaratie een uniek nummer gehangen dat gedurende de volledige workflow aan de declaratie verbonden blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er gewerkt aan aanpassingen van het Trekssysteem, die erin voorzien dat niet bij elk wissewasje de gegevensverwerking stil komt te liggen?
Zoals gemeld in mijn brief van 28 april jl. (Kamerstuk 25 657, nr. 162) is uit de uitgevoerde ICT-audit gebleken dat het systeem technisch in staat is om het werkproces te ondersteunen. Tegelijkertijd is in deze brief ook gemeld dat er wordt gewerkt aan versteviging van de ICT-systemen van de SVB. De prioriteit ligt daarbij op dit moment bij wijzigingen die noodzakelijk zijn ten behoeve van het herstelplan, het verbeteren van de batchverwerking en het verbeteren van MijnPgb.
Deelt u het standpunt van de auteur dat informatie uit het Trekssysteem ten behoeve van de eigen medewerkers in beginsel ook zichtbaar moet zijn voor de betrokken pgb-houders en zorgverleners, en dat dit voor nu dient te geschieden via MijnPGB? Zo ja, binnen welke termijn is dit gerealiseerd?
Ik ben van mening dat alle bij de SVB beschikbare informatie die de budgethouder nodig heeft om eigen regie te voeren over zijn zorg zichtbaar zou moeten zijn voor de budgethouder. Met die informatie kan de budgethouder ook de zorgverlener adequaat informeren. Het verbeteren van MijnPgb acht ik van groot belang. In mijn brief van 28 april jl. (Kamerstuk 25 657, nr. 162) heb ik u geïnformeerd over het aanpassen van vijf belangrijke functionaliteiten voor budgethouders in MijnPgb en het actualiseren van de portal MijnPgb. Deze wensen zijn in een gezamenlijke sessie met budgethouders, Per Saldo, SVB en VWS geïnventariseerd. Ook toekomstige verbeteringen van MijnPgb worden in overleg met PerSaldo doorgevoerd. Hierbij wordt gekozen voor een gefaseerde doorvoering van verbeteringen, omdat de herstelwerkzaamheden en het op orde brengen van het reguliere proces de hoogste prioriteit heeft
Welke reden resteert er nu nog om het computerprogramma Treks niet open source te maken; m.a.w. de broncode te openbaren, aangezien het eigendom bij de SVB ligt, de Minister de SVB aanwijzingen kan geven en privacygevoelige informatie gefilterd kan worden?
Zoals ik u ook heb gemeld in mijn antwoord op uw Kamervragen op 19 mei jl (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2280) ligt het eigendom van de broncodes bij de Sociale Verzekeringsbank en daarmee ook het intellectuele eigendom van de in eigen beheer ontwikkelde software. Door het openbaar maken van de broncode wordt het risico vergroot dat onbevoegden mogelijkheden vinden in het systeem privacygevoelige informatie op te zoeken en te manipuleren. Algehele openbaarmaking is daarmee niet aan de orde. Ik heb de Kamer het voorstel gedaan om een briefing te organiseren door de Sociale Verzekeringsbank waarbij kan worden aangegeven hoe het zit met zaken rondom de broncodes en ICT. Ik herhaal bij deze die toezegging.
Bent u bereid een PGB Data Autoriteit te beleggen bij het Ministerie van VWS met de taken en verantwoordelijkheden, zoals opgesomd in dit artikel? Zo nee, waarom niet?
Het oprichten van een PGB Data Autoriteit zou betekenen dat een extra ketenpartner wordt toegevoegd aan de keten. Daar ben ik geen voorstander van. Over de tijdige gegevensuitwisseling tussen de ketenpartners zijn binnen de keten afspraken gemaakt. In het kader van het verbeterplan wordt gekeken naar mogelijke verbeteringen in het stelsel. In het verbeterplan zal – mede op verzoek van de Kamer – de nadruk liggen op mogelijke vereenvoudiging in het stelsel. Dat heb ik de Kamer toegezegd in het debat van 4 juni jl. Zoals ik u heb toegezegd in mijn brief van 24 februari (Kamerstuk 25 657, nr. 134) zal daarbij ook worden gekeken naar de gegevensstroom.
Indien u niet bereid bent een tijdelijke Data Autoriteit te beleggen bij VWS, op welke wijze en door wie wordt dan gegarandeerd dat ketenpartners tijdig de gegevens op elkaar afstemmen?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze wordt voorkomen dat de SVB te zijner tijd zelf mag oordelen over de kwaliteit van zijn werk, wetende dat door hem gemelde uitvoeringsfouten zullen leiden tot hoge incassokosten en tot claims van benadeelde partijen?
De SVB rapporteert via de planning- en controlcyclus op transparante wijze over productie en rechtmatigheid aan haar opdrachtgevers. Deze informatie is openbaar. Specifiek voert de Audit Dienst SVB jaarlijks controles uit op de rechtmatigheid van alle wetten en regelingen die de SVB uitvoert, waaronder sinds 2015 ook het pgb. Dit is de reguliere praktijk. De Audit Dienst SVB rapporteert daar ook over naar de opdrachtgevers, veelal door middel van een controleverklaring bij verantwoording daarover. De Audit Dienst SVB is een onafhankelijke overheidsaccountant en bij de uitvoering van de werkzaamheden is de Audit Dienst SVB gehouden aan de geldende beroepsregels van accountants, IT-auditors en operational auditors. De Audit Dienst SVB wordt een aantal keren per jaar door verschillende organisaties gereviewed, bijvoorbeeld door de Inspectie SZW, de Audit Dienst Rijk (ADR) en externe accountants. Ook wordt de Audit Dienst SVB door de beroepsgroepen vaktechnisch getoetst of zij zich houdt aan de geldende beroepsregels.
Was u op de hoogte van de wijze van werken op het gebied van ICT zoals deze bij de SVB lijkt te zijn als geschetst in het artikel op geenstijl.nl d.d. 15 juni 2015?
De geschetste werkwijze was mij niet bekend. De Raad van Bestuur van de SVB geeft aan te staan voor een veilige en stimulerende werkomgeving voor haar medewerkers, waarin ruimte is voor kritisch geluid. De SVB beschikt over een meldingsprocedure integriteit, zoals past bij een publieke organisatie. Medewerkers van de SVB kunnen zich rechtstreeks wenden tot hun leidinggevende, tot Human Resources of tot de Commissie Integer Handelen. In de door u genoemde berichtgeving ziet de Raad een aantal signalen waarbij, conform de «SVB gedragscode en regels voor integriteit», beoordeling aan de orde is. De Commissie Integer Handelen heeft de meldingen via de Raad van Bestuur ontvangen en zal beoordelen of vervolgonderzoek noodzakelijk is.
In de brief van de Staatssecretaris van SZW van 2 september 2014 over SVB Tien is aan uw Kamer aangegeven dat binnen de SVB in het lopende cultuurtraject ook aandacht wordt besteed aan besluitvorming en kritisch vermogen. Met dit traject zet de SVB onder andere in op een cultuur waarin ruimte is voor kritische interne geluiden. Voorts houdt de SVB na de zomer haar tweejaarlijkse medewerkerstevredenheidonderzoek.
Dit onderzoek biedt medewerkers de ruimte om (anoniem) hun mening te geven over het reilen en zeilen van de SVB. De Raad van Bestuur van de SVB kan op basis van de resultaten desgewenst bijsturen.
Heeft u nog vertrouwen in de SVB en de cultuur binnen die organisatie, zoals die lijkt op te stijgen uit het artikel op geenstijl.nl d.d. 15 juni 2015? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 13.
Wilt u deze vragen uiterlijk de dag voor een nog voor het aanstaande zomerreces te plannen Algemeen overleg PGB/SVB beantwoorden?
Ja.
Het artikel “Betalingsachterstand zet zorgaanbieders klem” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de schatting dat driekwart van de gemeenten de rekening niet of niet op tijd betaalt aan zorginstellingen? Herkent u deze ontwikkeling?1
Op 1 januari 2015 zijn de Wmo2015 en de Jeugdwet in werking getreden. Als gevolg hiervan hebben gemeenten een bredere verantwoordelijkheid gekregen en is hun relatie met zorgaanbieders verbreed en geïntensiveerd. Gemeenten en zorgaanbieders hebben prioriteit gegeven aan de continuïteit van zorg en ondersteuning; gemeenten en aanbieders waren per 1 januari 2015 nog in beperkte mate aangesloten op de daartoe ontwikkelde infrastructuur die digitale uitwisseling van berichten tussen aanbieders en gemeenten mogelijk maakt. Ik heb hen – samen met VNG en koepels van aanbieders – opgeroepen zo spoedig mogelijk die aansluiting te realiseren en additionele afspraken te maken voor de periode waarin dat nog niet het geval is. Voor aanbieders moet helder zijn aan wie zij namens de gemeente voorzieningen moeten verstrekken en aanbieders moeten die dienstverlening ook snel kunnen factureren en betaald krijgen. Gemeenten zijn opgeroepen om waar nodig afspraken over bevoorschotting met aanbieders te maken, teneinde de liquiditeit van die aanbieders te borgen. Naar mijn mening moeten aanbieders en gemeenten lokaal met elkaar afspraken maken om eventuele problemen op te lossen.
Uw Kamer heeft op 25 juni 2015, als bijlage bij de voortgangsrapportage Hlz, de werkagenda «informatievoorziening en administratie 2015–2017» ontvangen. Ik heb gemeenten en aanbieders opgeroepen om tot deze gezamenlijke, door het veld gevoede, actuele werkagenda te komen en ondersteun de totstandkoming daarvan, ook financieel. Uitgangspunt van de werkwijze is dat op landelijk niveau actie wordt ondernomen die partijen op lokaal en regionaal niveau helpen hun administratie zo goed mogelijk in te richten, waaronder een zorgvuldige implementatie van de nieuwe digitale infrastructuur. VNG en koepels van aanbieders hebben de inhoud van de werkagenda, de daarin benoemde verbeterpunten onderschreven. De werkagenda is daarmee dan ook de basis om tot de beoogde optimalisatie in de uitvoering te komen. Voor een meer uitgebreide toelichting verwijs ik u naar mijn eerdergenoemde brief van 25 juni jl.
Bent u het ermee eens dat deze ontwikkeling de liquiditeitspositie van zorginstellingen in gevaar brengt, en daarmee zorgverlening aan kwetsbare mensen? Hoe wordt de continuïteit van deze zorg geborgd?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft dit ook te maken met falende ICT-systemen bij gemeenten, waar enkele maanden geleden ook al sprake van was? Welke overige oorzaken kunt u aanwijzen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de vrees van zorginstellingen dat nog niet eens duidelijk is of gemeenten wel gaan betalen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo2015 en de Jeugdwet. In dit kader gaan zij overeenkomsten aan met aanbieders van zorg en ondersteuning voor de mensen binnen hun gemeente die deze zorg en ondersteuning nodig hebben. Daar waar gemeente en aanbieder nog niet zijn aangesloten op de digitale infrastructuur, dienen zij tijdelijk op een andere wijze elkaar van de benodigde communicatie te voorzien. In geval van bevoorschotting dient op enig moment verrekening plaats te vinden. Dit is, gegeven de tempoverschillen, maatwerk in de uitvoering. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten en aanbieders deze verantwoordelijkheid niet voelen of daar geen inhoud aan geven. De hiervoor genoemde werkagenda benoemt nog een aantal punten die op landelijk niveau aandacht vragen; daar waar nodig en mogelijk worden gemeenten en aanbieders daarin gefaciliteerd.
Meer specifiek voor de Jeugdwet geldt dat aanbieders die in de financiële problemen komen zich kunnen melden bij de Transitieautoriteit Jeugd. Deze kan vervolgens bemiddelen tussen de aanbieder en de betreffende regio en eventueel mij van advies voorzien over het verstrekken van een voorschot of bijdrage in de bijzondere transitiekosten.
Bent u bereid met de VNG te gaan praten om te bezien of er gezamenlijk tot een snelle verbetering van de situatie gekomen kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op uw vragen 1, 2 en 3 en de voortgangsrapportage Hlz die ik op 25 juni jl. aan uw Kamer heb gezonden. Ik ben het eens met de inzet om daar waar nodig en mogelijk een adequate inrichting van de administratie in de uitvoering van zorg en ondersteuning te bevorderen. De werkagenda «informatievoorziening en administratie 2015–2017» – die ik mede faciliteer – fungeert als basis hiervoor. Ik zal toezien op de voortgang van de daarin benoemde acties.
Herkent u het gevoel van zorginstellingen dat zij door gemeenten op afstand worden gehouden omdat zij te duur zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik herken dit gevoel niet. Gemeenten en zorgaanbieders komen op lokaal niveau tot afspraken over de te leveren zorg en ondersteuning en de daarbij passende tarieven. Gemeenten zijn gehouden om mensen passende zorg en ondersteuning te leveren, dit vormt de basis voor de inkoop. Passende zorg en ondersteuning betekent inderdaad niet primair de prijs van de dienstverlening, allereerst dient bezien te worden aan welke inhoudelijke eisen die zorg en ondersteuning in de betreffende situatie moet voldoen. Op grond van de wetgeving dient door gemeenten geëxpliciteerd te worden aan welke kwaliteitseisen de voorzieningen dienen te voldoen, deze worden doorvertaald in de door aanbieders te leveren diensten en daarvoor benodigde deskundigheid van hun medewerkers. Samenvattend biedt de wetgeving zowel de cliënten, daar waar het gaat om passende zorg en ondersteuning, als de aanbieders, daar waar het gaat om reële tarieven, voldoende waarborgen voor een reële tariefstelling.
Deelt u de mening dat dit onwenselijk is, aangezien zorg op maat moet worden geleverd, en dat niet per definitie de goedkoopste zorg is? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u het bericht dat instellingen zich gedwongen voelen tot overproductie, omdat zorgverzekeraars een forse vermindering van te leveren zorg opleggen, daar zorgverzekeraar CZ bijvoorbeeld om een vermindering van maar liefst 20% de geleverde persoonlijke verzorging en verpleging vraagt? Welke garanties bestaan er dat dit geen gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en beschikbaarheid van zorg? Kunt u een toelichting geven?
Het betaalbaar houden van de zorg is één van de pijlers van de hervormingen van de langdurige zorg. Voor wijkverpleging geldt een financiële taakstelling. Met aanbieders, de beroepsgroep, verzekeraars en de cliëntenorganisaties heb ik een onderhandelaarsresultaat verpleging en verzorging gesloten, onder andere over het realiseren van de taakstelling en de inspanningsverplichting die ermee samenhangt. Hiermee komt tot uitdrukking dat we het met elkaar eens zijn dat het anders en goedkoper kan. In dit onderhandelaarsresultaat is tevens vastgelegd dat verzekeraars in 2015 niet boven de financiële omvang van 2014 minus de afgesproken taakstelling 2015, aanbieders contracteren voor wijkverpleging, met ruimte voor differentiatie tussen zorgaanbieders. De taakstelling is hiermee zo veel mogelijk bij de inkoop van wijkverpleging gerealiseerd. Dit kan een (grote) impact hebben op zorgaanbieders. Verzekeraars zijn hier verschillend mee omgegaan. Zo zijn er verzekeraars die er voor hebben gekozen om organisaties die in het verleden al sterk hebben ingezet op het beperken van het zorgvolume, nu een relatief kleiner deel van de taakstelling toe te delen dan organisaties die deze omslag nog niet gemaakt hebben. Voor wat betreft de kwaliteit en beschikbaarheid van zorg, wil ik wijzen op de zorgplicht van zorgverzekeraars. In de Zorgverzekeringswet is vastgelegd dat zorgverzekeraars moeten zorgen dat verzekerden toegang hebben tot voldoende, kwalitatief goede en betaalbare zorg. Tevens zijn er normen vastgesteld voor wachttijden. Verzekerden hebben recht op tijdige hulp. De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de Zvw door zorgverzekeraars en handhaaft wanneer noodzakelijk. Daarbij zijn met het onderbrengen van de wijkverpleging in de eerste lijn de juiste (financiële) prikkels voor zorgverzekeraars ontstaan. Zij zijn nu – samen met gemeenten – verantwoordelijk voor de zorg voor mensen thuis tot en met het ziekenhuis. Zorgverzekeraars kunnen dus goed sturen op het zo kort mogelijk bezet houden van een (duurder) ziekenhuisbed.
Gedurende 2015 wordt via de zorgkostenmonitor gevolgd wat daadwerkelijk wordt gefactureerd aan gecontracteerde, ongecontracteerde zorg en PGB-zorg. Ik verwacht de zorgkostenmonitor over de eerste maanden van 2015 van ZN zeer binnenkort. Indien de uitkomsten daartoe aanleiding geven, zal ik hierover met partijen in gesprek gaan.
De uitspraak van de burgemeester van Hilversum, die "de noodzakelijke emancipatieslag voor moslims" waarnaar wordt verwezen, vergelijkt met " emancipatiebeweging van de Rooms-Katholieke arbeidersbeweging rond de oorlog |
|
Enneüs Heerma (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de burgemeester van Hilversum, die de noodzakelijke emancipatieslag voor moslims, waarnaar dhr. Abou Hafs verwijst, vergelijkt met de emancipatiebeweging van de Rooms-Katholieke arbeidersbeweging rond de oorlog?
Ik heb kennis genomen van deze uitspraak.
Kunt u aangeven of het verstandig is om iemand die zich opruiend heeft uitgelaten, een anti-westerse boodschap heeft verkondigd en aanwezig is geweest bij demonstraties met ISIS-vlaggen als moslimleider te bestempelen, zoals de burgemeester deed in zijn tweet van 11 juni 21.09 uur en juist zijn emancipatieslag te vergelijken met de Rooms-Katholieke emancipatie?
De Nederlandse overheid heeft vrijheid van meningsuiting hoog in het vaandel. Het staat de burgemeester van Hilversum vrij om – binnen de grenzen van de wet – zijn mening te uiten. Daarnaast zijn bestuurders verantwoording schuldig aan een vertegenwoordigend lichaam. De gemeenteraad van Hilversum heeft schriftelijke vragen gesteld en de burgemeester heeft aan de raad zijn standpunt toegelicht en verduidelijkt.
Kunt u aangeven in hoeverre de vergelijking van betreffende burgemeester opgaat dat Rooms-Katholieken ten tijde van die emancipatie rond de oorlog of rond de oprichting van de volkskrant (1919) naar andere landen zouden zijn vertrokken als zelfmoordterrorist?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem is van radicalisering in de gemeente Hilversum in aantal mensen die vanuit Hilversum naar Syrië/Irak zijn uitgereisd en naar potentiële uitreizigers?
In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik aangegeven dat het bekend maken van het aantal uitreizigers op gemeentelijk niveau niet aan de Minister van Veiligheid en Justitie is. De relevante diensten monitoren op landelijk niveau de ontwikkeling van het aantal uitreizigers. Periodiek worden deze landelijke totaalcijfers als richtgetal door de AIVD openbaar gemaakt. Indien daar aanleiding toe is, zullen de landelijke diensten zoals de AIVD gemeenten informeren.
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) verstrekt aanvullend via diverse kanalen informatie over onder andere mogelijk handelingsperspectief in het geval van eventuele uitreis(pogingen). Daarnaast investeert de NCTV actief de ondersteuning van gemeenten die te maken hebben uitreisproblematiek, onder andere door advies over interventiemogelijkheden, opzetten van samenwerkingsverbanden en informatieknooppunten en versterken van kennis en kunde over aanpak en fenomeen.
Wordt de burgemeester van Hilversum hierover geïnformeerd door diensten zoals de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het verstandig wanneer burgemeesters bij hun optreden ook de rechtstaat benadrukken inclusief het handelen binnen de kaders daarvan in plaats van de onbeperkte vrijheid van meningsuiting?
Ja, het staat eenieder vrij zijn mening te uiten zolang binnen de wettelijke kaders aanvaardbaar en toelaatbaar.
De misstanden bij de Europese Octrooi Organisatie |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Staat voor de rechter om misstanden octrooibureau»?1 Is het waar dat de Nederlandse staat aangeklaagd is door vakbond Suepo?
Ik ken dit bericht, maar mij zijn geen juridische acties van de vakbond jegens de Staat bekend.
Klopt het dat langdurige arbeidsongeschiktheid voortaan alleen door een door de President van de Europese Octrooi Organisatie (EOO) benoemde arts kan worden vastgesteld?
Nee. Arbeidsongeschiktheid is primair een aangelegenheid van de werknemer en diens behandelend arts. In het geval van «extended sick leave» (tot een maximum van 125 en soms 250 werkdagen) moet de door de arts vastgestelde ongeschiktheid worden bevestigd via een check van een onafhankelijke arts die door het Europees Octrooibureau (het uitvoerend orgaan van de Europese Octrooiorganisatie) wordt benoemd. In het geval de opinies uiteenlopen, is voorzien in een arbitrageprocedure. Deze nieuwe aanpak geldt ook als de bedoelde «extended sick leave» overgaat in (nog) langduriger arbeidsongeschiktheid en zelfs invaliditeit. Dan bestaat daarenboven de mogelijkheid dat een second en zelfs third opinion wordt gevraagd, door hetzij het bureau hetzij de werknemer. Bij de medische beoordelingen wordt ook meegewogen of de werknemer al dan niet gedeeltelijk arbeidsgeschikt zou zijn en of deze nog vergelijkbaar of eventueel ander werk zou kunnen verrichten, in het belang van zowel de werknemer als van het Europees Octrooibureau.
Herinnert u zich eerdere vragen over de arbeidsomstandigheden bij de EOO?2
Hebt u de kwestie aan de orde gesteld in de Beheersraad van het Europees Octrooi Verdrag? Zo ja, wat zijn de uitkomsten? Zo nee, wanneer stelt u de kwestie aan de orde?
Nederland is voorstander van modernisering van het arbeidsvoorwaardenbeleid, waaronder het beloningsbeleid, het pensioenstelsel en een meer op re-integratie gerichte regeling voor ziekte en arbeidsongeschiktheid. Daarbij hecht Nederland eraan dat hervormingen zorgvuldig ten uitvoer worden gelegd. Met het oog daarop heeft Nederland in de Beheersraad van de Europese Octrooiorganisatie aangegeven dat de praktische implementatie van de nieuwe regeling met zorg moet gebeuren, dat de Beheersraad via rapportages goed zicht moet blijven hebben op de implementatie van het nieuwe regime en dat een periodieke evaluatie belangrijk is. De President van het Europees Octrooibureau heeft dat toegezegd, waarna het voorstel is aangenomen door de Beheersraad.
Bent u de dialoog aangegaan met de EOO? Zo ja, wat zijn de uitkomsten? Zo nee, wanneer gaat u de dialoog aan?
Nederland heeft, met enige andere landen, zorgen geuit over het sociale klimaat binnen het Europees Octrooibureau en de wederzijdse verharding in de verhouding tussen het topmanagement en het personeel en zijn vertegenwoordigers. Mede naar aanleiding van deze signalen is er een «social dialogue» tussen management en personeelsvertegenwoordigers gestart. De voorzitter van de Beheersraad neemt hieraan als waarnemer deel. Naast de geschillen die zijn gerezen over de uitwerking van de hervormingsagenda, vormt ook de positie van de vakbonden onderwerp van bespreking. Nederland hecht sterk aan een succesvolle uitkomst van deze dialoog.
Deelt u de mening dat het gedrag van de EOO, waaronder het niet naleven van een gerechtelijke uitspraak, een negatieve uitstraling heeft op Nederland als het gaat om de bescherming van werknemersrechten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland hecht grote waarde aan het beschermen van werknemersrechten, en zet zich binnen zijn mogelijkheden daarvoor in, ook in het kader van de Beheersraad (zie ook vragen 4 en 5). Nederland heeft echter onder internationaal recht niet de bevoegdheid handhavend op te treden jegens de EOO. De bescherming van werknemersrechten is dan ook in de eerste plaats aan de EOO, waarbij het Administratief Tribunaal van de Internationale Arbeidsorganisatie in Genève fungeert als beroepsinstantie.
Kan de staat andere middelen inzetten om de misstanden bij de EOO te doorbreken, nu de EOO een gerechtelijke uitspraak niet naleeft en de gespannen verhoudingen binnen de organisatie blijkbaar nog altijd bestaan, gelet op het feit dat u in antwoord op eerdere vragen verwijst naar de diplomatieke immuniteit in deze kwestie?2
Ja, en deze worden ook gebruikt (zie het antwoord op vragen 4 en 5).
Het bericht ‘Integratiesubsidies weggesluisd’ |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Integratie subsidies weggesluisd»?1 Hoe waardeert u deze berichtgeving?
Ja, ik ben op de hoogte van dit bericht. Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op de eerste vraag van mw. Karabulut (2015Z11515)
Wat is de relatie tussen de verschillende genoemde organisaties en de rijksoverheid? Hoeveel subsidie hebben het Marokkaans Nederlands Interactieteam Jeugd en Forum gekregen? Van wie? Voor welk doel dienden de gelden te worden gebruikt?
De rijksoverheid gaf in 2002 het integratiebeleid vorm met behulp van verschillende organisaties, zoals FORUM als expertisecentrum, organisaties die op basis van de in de inmiddels ingetrokken Wet Overleg Minderhedenbeleid (Staatsblad 1997, 335) vastgelegde representativiteitscriteria werden toegelaten tot het Landelijk Overleg Minderheden (LOM) en het Nederlands-Marokkaans Interactieteam Jeugd.
FORUM vervulde een vraagbaakfunctie voor zowel individuen als organisaties waar het ging om multiculturele vraagstukken en organiseerde debatten, verzorgde trainingen en publicaties.
Het op de Wet Overleg Minderhedenbeleid gebaseerde Landelijk Overleg Minderheden vervulde vier functies, te weten:
Met verwijzing naar het instellingsbesluit van het Marokkaans-Nederlands Interactieteam Jeugd (Staatscourant 1 mei 2002, nr. 82 / pag. 9) werd dit Interactieteam Jeugd in 2002 voor twee jaar ingesteld door de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid en de Staatssecretaris van Justitie. Overeenkomstig artikel 3 van het instellingsbesluit had dit Interactieteam de volgende taken:
Op grond van artikel 6 van het instellingsbesluit werd gedurende deze twee jaar jaarlijks een bedrag van 68.067,03 euro (inclusief btw) beschikbaar gesteld aan dit Interactieteam.
In 2002 werd FORUM, die in 1996 nog een bundeling was van negen landelijke minderhedenorganisaties, met elk hun eigen achterban en doel, gebundeld in een kennis- en expertisecentrum. In 2004 werd de subsidiëring van FORUM (een bedrag van rond zes miljoen euro op jaarbasis) overgedragen van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur naar de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
In 2002 was er voor de organisaties die toegelaten werden tot het Landelijk Overleg Minderheden, een bedrag van 2,3 mln. euro beschikbaar op jaarbasis.
Wat zijn de regels rondom de toegang tot rekeningen van de denktank door betrokkenen? Hoe heeft het kunnen gebeuren dat individuen overheidsgelden voor privédoeleinden gebruiken? Hoe worden organisaties die subsidies ontvangen voor antiradicaleringsprojecten geselecteerd? Op basis van welke overwegingen is gekozen met de genoemde organisaties te werken? Hoe en door wie is vervolgens gecontroleerd dat de gelden goed zijn besteed?
Het financieel beheer bij gesubsidieerde instellingen dient zo te zijn geregeld dat misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidiegelden wordt voorkomen. Dat de betreffende rekening van het in 2002 door de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid en de Staatssecretaris van Justitie ingestelde Interactieteam met de uiteindelijk van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afkomstige subsidiemiddelen gebruikt zou zijn voor frauduleuze doeleinden met de beschikbaar gestelde middelen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2014, is thans onderwerp van onderzoek door het Openbaar Ministerie. De uitkomsten daarvan moeten worden afgewacht om te kunnen verklaren of en zo ja hoe frauduleuze handelingen hebben kunnen plaatsvinden.
De selectie van de organisaties om in opdracht van FORUM radicalisering tegen te gaan berustte bij FORUM. FORUM was gerechtigd om externe partijen in te schakelen voor het uitvoeren van activiteiten die gericht waren op antiradicalisering.
De overweging van FORUM om met lokale externe organisaties samen te werken was ingegeven door het lokale netwerk van deze organisaties.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ziet toe op rechtmatigheid en doelmatigheid van de aan FORUM verstrekte subsidie op basis van de door FORUM in te dienen verantwoording en het daaraan gepaard gaande financieel beheer. In dat kader keurt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het werkplan goed en verleent goedkeuring aan eventuele wijzigingen van het werkplan, voert het departement periodiek en nader overleg over de voortgang van het werkplan met de subsidieontvanger, beoordeelt rapportages en jaarverslag. Voorts baseert het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich op de verklaring van de accountant bij de jaarrekening.
Wat gaat u doen om het probleem op te lossen? Hoe worden eventueel wederrechtelijk verkregen gelden teruggehaald?
Met verwijzing naar het antwoord op de derde vraag van mw. Karabulut (2015Z11515) zal de uitkomst van de gerechtelijke procedures worden afgewacht alvorens een beslissing te nemen over het terugvorderen van eventueel onrechtmatig bestede deel van de subsidie.
Deelt u de mening dat dergelijk misbruik het draagvlak voor het verlenen van overheidssubsidies in den brede en voor integratie in het bijzonder ondermijnt?
In algemene zin kan gesteld worden dat misbruik van subsidies het maatschappelijk draagvlak voor subsidies niet ten goede komt.
Hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
Bij elke subsidietoekenning stelt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eisen ten aanzien van de rechtmatigheid, tevens vindt een toets plaats op de eventuele registratie van de subsidieontvanger in het misbruikregister van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarmee is in opzet zo goed mogelijk geborgd dat fraude wordt voorkomen. Dit laat onverlet dat de kans op fraude nooit helemaal is uit te sluiten.
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de opleiding tot helderziende |
|
Paul Ulenbelt |
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Reporter Radio over het betalen door het UWV van een «opleiding» tot helderziende?1
Hoeveel mensen zijn de afgelopen jaren met financiële steun van het UWV door Paradidakt «opgeleid»?2 Hoeveel geld was hiermee gemoeid?
Heeft het UWV de afgelopen jaren ook soortgelijke opleidingen door andere bedrijven gesteund? Zo ja, welke opleidingen? Voor hoeveel mensen? Hoeveel geld was daar mee gemoeid?3
Op basis van welke regelingen is het geld beschikbaar gesteld?
Bij gebruik van scholingsvouchers van het UWV moet de aanvrager aangeven dat het volgen van een opleiding opgeven de kans op werk wordt vergroot? Hoe is dat gebeurd bij deze «opleidingen»?
Hoeveel mensen hebben werk gevonden in de sector waarvoor de «opleiding» is bedoeld?
Werken de mensen die door Paradidakt zijn «opgeleid» ook voor dat bedrijf? Op welke arbeidsvoorwaarden? Is het waar dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst? Zo, ja wat is dan wel de overeenkomst?
Bent u bereid om financiële steun van het UWV aan «spirituele opleidingen» te beëindigen? Zo nee waarom niet?
Het bericht ‘UWV leidt werklozen op tot helderzienden’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht «UWV leidt werklozen op tot helderzienden»1 en de uitzending «Het UWV en de opleiding tot helderziende»?2
Waarom stelt het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) 1.000 euro per persoon beschikbaar voor een opleiding tot «spiritueel belconsulent», die nota bene wordt gegeven in een luxe kasteel in de Ardennen3, terwijl er de laatste jaren juist enorm is bezuinigd op de ondersteuning door het UWV bij omscholing?
Waaruit bestaat de baangarantie bij de cursus tot «spiritueel belconsulent»? Klopt het dat mensen die een «baan krijgen», lid kunnen worden van een bellijn waar zij als «spiritueel belconsulent» alleen 0,29 euro per gebelde minuut krijgen?
Hoeveel mensen hebben op kosten van het UWV een cursus gevolgd bij de stichting Paradidakt? Hoeveel van deze mensen hebben daadwerkelijk een baan gevonden waarmee zij structureel uit de uitkering zijn geraakt?
Waarom heeft het UWV in eerste instantie aanvragen voor subsidiëring van de opleiding tot spiritueel belconsulent afgewezen, maar is het uiteindelijk toch overstag gegaan?
Bent u er mee bekend dat de opleiding wordt georganiseerd door de eigenaar van de Helderziendelijn waar de cursisten na afloop van de cursus aan de slag kunnen? Is het gebruikelijk dat het UWV opleidingen subsidieert die georganiseerd worden door de toekomstig werkgever, waarbij de toekomstig werkgever nut en noodzaak van de cursus beoordeelt?
Wordt een baan als «spiritueel belconsulent» als passend werk gezien? Kunnen mensen met een WW-uitkering worden verplicht om (eventueel na een gesubsidieerde cursus) helderziende te worden en een baan als «spiritueel belconsulent» te aanvaarden?
Het artikel ‘Pension Funds Can Only Guess at Private Equity’s Cost’ |
|
Roos Vermeij (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Pension Funds Can Only Guess at Private Equity’s Cost»?1
Ja, wij zijn bekend met beide artikelen.
Wat vindt u ervan dat voor pensioenfondsen niet inzichtelijk is wat de kosten zijn van hun private equity-investeringen? Deelt u de mening dat voor pensioenfondsen inzichtelijk dient te zijn welk bedrag wordt besteed aan private equityfirma’s en hun managers?
Er rust allereerst een verantwoordelijkheid op pensioenfondsen zelf om het aan hen toevertrouwde vermogen in het belang van de deelnemers te beleggen. Het behalen van optimale nettorendementen, met inachtneming van factoren als kosten, risicocategorieën, activaklassen, volatiliteit, geografische spreiding en beleggingsrestricties, is daarbij van groot belang.
In het geval van Nederlandse pensioenfondsen vereisen de toezichthouders dat pensioenfondsen volledig inzicht hebben in hun vermogensbeheerkosten en dat zij vermogensbeheer enkel uitbesteden aan partijen die volledig zicht verschaffen in de gemaakte vermogensbeheerkosten. In de Pensioenwet is sinds 2014 verankerd dat pensioenfondsen in het jaarverslag de kosten van pensioenbeheer, vermogensbeheer en transactiekosten moeten presenteren. De Wet Pensioencommunicatie verplicht pensioenfondsen daarnaast om deze kosten op de website te publiceren. Ook vereist DNB op basis van het Financieel Toetsingskader in de jaarstaten van pensioenfondsen een uitsplitsing naar beleggingscategorie van algemene kosten, prestatieafhankelijke vergoedingen en transactiekosten en een kostendoorkijk van de onderliggende vermogensbeheerlagen. Een deel van deze regelgeving vloeit voort uit initiatieven die de sector zelf neemt, waaronder de aanbevelingen op het gebied van kostenrapportage die de Pensioenfederatie sinds 2011 uitbrengt.
Aangezien deze regels niet met terugwerkende kracht zijn opgelegd en contracten met private equityfondsen soms een looptijd van tien tot twaalf jaar hebben, hebben pensioenfondsen op dit moment niet in alle gevallen inzicht in de kosten van investeringen in private equityfondsen (zie ook het antwoord op vraag 10). Op het moment dat deze oude contracten aflopen en eventueel worden vervangen door nieuwe contracten, zal deze duidelijkheid wel worden vereist.
Het kabinet verwacht dat de voorgenoemde regelgeving in combinatie met zelfreguleringinitiatieven zullen leiden tot een beter inzicht in de vermogensbeheerkosten. Er is op dit moment dan ook geen aanleiding om de regelgeving voor pensioenfondsen verder aan te passen.
Idealiter worden niet alleen pensioenfondsen, maar ook alle wereldwijde investeringsfondsen verplicht om volledig inzicht in kosten te bieden. De markt van private equityfondsen is echter mondiaal met internationaal bepaalde «market practices» die zich niet gemakkelijk laten wijzigen.5 In de praktijk blijken Nederlandse pensioenfondsen op basis van de genoemde aanbevelingen vanuit de sector en de Nederlandse regelgeving doorgaans meer informatie te vragen en te ontvangen dan internationale regelgeving en zelfregulering ten aanzien van private equity voorschrijven.
Nederlandse pensioenfondsen vervullen internationaal in die zin een voortrekkersrol. Uit onderzoek van AFM en DNB6 blijkt dat betrokken partijen meer aandacht hebben voor kosten en kostenrapportages en dat pensioenfondsen kostenbewuster handelen. Doordat Nederlandse pensioenfondsen een steeds beter beeld van kosten weten te geven, dragen zij in internationale context bij aan een verbetering van kostentransparantie. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek van CEM Benchmarking7 waar het NYT artikel naar verwijst, waarin de kosten die Nederlandse pensioenfondsen rapporteren over hun private equityinvesteringen als benchmark worden genomen voor pensioenfondsen in de VS.
In hoeverre moeten private equityhuizen inzicht bieden in de kosten die zij in rekening brengen? Vindt u dat de huidige vereiste mate van inzicht voldoende is? Bent u bereid na te denken over versterking van de informatiepositie van pensioenfondsen ten opzichte van de private equityfondsen waarin pensioenfondsen beleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel stelt dat private equityfondsen ongeveer 1 a 2% van de inleg alsmede 20% van de winst inhouden als kosten; kunt u deze kostenstructuur bevestigen als gangbaar? Deelt u de mening dat dit bizarre percentages zijn? In hoeverre kan gesproken worden van kosten als er de facto sprake is van een winstdeling? Deelt u de mening dat een dergelijke tariefstructuur niets te maken kan hebben met daadwerkelijk gemaakte kosten?
Wat betreft kosten verbonden aan investeringen in private equityfondsen, blijkt uit de literatuur dat de in het artikel van de New York Times genoemde percentages van 1 à 2% beheervergoeding en 20% winstinhouding internationaal gangbaar zijn.3 Dit is bevestigd door de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen. De exacte percentages kunnen per investering in een private equityfonds verschillen, omdat de beheervergoeding en de winstdelingsvergoeding de uitkomst zijn van onderhandelingen tussen de fondsmanagers en de beleggers.
De 1 à 2% beheervergoeding betreft een vergoeding van de algemene operationele kosten van de fondsbeheerder (zoals bijvoorbeeld salarissen en kantoor) met een marge die daarop door beheerders in rekening kan worden gebracht en die van geval tot geval zal verschillen.4 De 20% gaat om een verdeling van winst tussen beleggers en fondsbeheerders, waarbij fondsbeheerders in de regel door beleggers contractueel worden verplicht om ook zelf in het fonds te investeren. Daarbij is het gebruikelijk om verschillende voorwaarden te verbinden aan de uitkering van het rendement aan de beheerder. Een voorbeeld van een voorwaarde is dat de beheerder voor de beleggers een van te voren vastgesteld gerealiseerd cumulatief netto rendement heeft behaald (vaak 8% per jaar over het totaal van de inleg van de beleggers en alle aan de beleggers in rekening gebrachte kosten en beheersvergoedingen). Als het afgesproken netto rendement voor de pensioenfondsen niet wordt behaald, heeft de fondsmanager geen aanspraak op winstdeling. Als het afgesproken basisrendement wel wordt behaald, is er wel sprake van winstinhouding. Deze zogenoemde «overwinst» wordt vervolgens op een dusdanige manier verdeeld om uit te komen op een verhouding 80% voor beleggers en 20% voor de beheerder. Het is aan pensioenfondsen om passende voorwaarden voor de beheervergoeding overeen te komen.
Het artikel stelt dat naast bovengenoemde kosten allerlei verborgen kosten in aftrek komen op het rendement; in hoeverre is dit rechtmatig? Is er sprake van misleiding als de helft van de kosten niet als zodanig worden weergegeven, maar wel in mindering worden gebracht op het rendement zoals het artikel stelt? Wie betaalt daarvan uiteindelijk de rekening?
Pensioenfondsen maken in het geval van private equity bij elke investering in een fonds contractuele afspraken met de fondsmanager over welke kosten ten laste van het private equityfonds mogen worden gebracht en welke kosten het fondsmanagement zelf draagt. Ten aanzien van onder meer beheervergoedingen en management fees worden daarbij doorgaans afspraken gemaakt over de hoogte daarvan. Er zijn ook kosten waarvan de hoogte niet vooraf wordt vastgelegd, omdat de omvang van de kosten zich vooraf niet laat vaststellen. Een voorbeeld zijn auditkosten en advieskosten, die afhankelijk zijn van het aantal en type transacties dat wordt uitgevoerd.
Over de manier waarop pensioenfondsen geïnformeerd worden, worden afspraken gemaakt met het betreffende private equityfonds. Daarbij kan net als bij andere beleggingscategorieën worden afgesproken dat bepaalde kosten in mindering op de winst mogen worden gebracht. In het geval private equityfondsen het vermogensbeheer verder uitbesteden, kan bijvoorbeeld worden overeengekomen dat sommige kosten die in de zogenoemde vermogensbeheerlagen worden gemaakt, niet mogen leiden tot een verhoging van de totale beheerkosten en/of direct ten laste mogen worden gebracht van het rendement.
De exacte invulling verschilt per contract en is binnen de geldende wet- en regelgeving afhankelijk van de preferenties van beide partijen. Pensioenfondsbeheerders en investeerders kunnen er voor kiezen om bij het vastleggen van de afspraken te worden bijgestaan door gespecialiseerde (juridische) deskundigen en adviseurs. Als fondsen het niet eens zijn met de contractvoorwaarden van een private equityfonds, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende inzicht verkregen kan worden in de kosten, dan kan het fonds er voor kiezen om niet in het betreffende private equityfonds te investeren.
Het is voor het kabinet niet inzichtelijk wat de onderzochte pensioenfondsen die in het artikel worden genoemd met de betreffende private equityfondsen hebben afgesproken over de allocatie, hoogte en rapportage van de verschillende kosten en hoe dit zich verhoudt tot de daadwerkelijk in rekening gebrachte kosten. Wij kunnen daarom niet beoordelen in hoeverre de kosten rechtmatig zijn.
Bent u bekend met het artikel «Ruim helft beleggingskosten zorgfonds PFZW naar private equity»?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het buitengewoon ongewenst is dat de helft van de beheerskosten van een pensioenfonds opgaan aan private equity, terwijl private equity maar 6% van de portefeuille behelst?
Het beleggingsbeleid van individuele pensioenfondsen is een verantwoordelijkheid van de betreffende fondsbesturen en hierover doen wij geen uitspraken. Meer in het algemeen vinden we het primair aan de pensioenfondsen om de belangen van deelnemers centraal te stellen en bij de vaststelling van hun beleggingsbeleid een geïnformeerde afweging maken tussen rendement, risico, complexiteit en kosten van de verschillende investeringsmogelijkheden. Daarbij rust er op zichzelf geen verplichting op pensioenfondsen om de vermogensbeheerkosten te minimaliseren.
DNB ziet er samen met de AFM op toe dat dit binnen de geldende wet- en regelgeving gebeurt. Intern toezicht op de fondsbesturen is verstevigd door governance- en communicatiewetgeving. Deelnemers hebben er recht op te weten wat er met hun inleg gebeurt.
Klopt het dat Zorgfonds PFZW EUR 445 miljoen aan kosten heeft betaald aan private equitybeheerders op een belegd vermogen in private equity van ongeveer EUR 9,5 miljard? Hoe beziet u deze hoge kosten in het licht van het achterblijvende rendement op private equity-investeringen?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre vindt u het verantwoord dat Nederlands pensioengeld wordt besteed aan de extreme zelfverrijking van private equitymanagers? Welke mogelijkheden ziet u om deze gigantische kosten te beteugelen?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre speelt deze problematiek bij andere pensioenfondsen, en in hoeverre bestaat bij de andere pensioenfondsen inzicht in de kosten die private equityfondsen in rekening brengen? Zijn er reeds pensioenfondsen die hun beleggingsbeleid met betrekking tot private equity hebben aangepast wegens de hoge kosten?
Uit resultaten van de eerder genoemde studie van AFM8 kan geconcludeerd worden dat bij Nederlandse pensioenfondsen een relatief groot deel van de totale vermogensbeheerkosten aan private equity kan worden toegeschreven en dat een significant deel van deze kosten deling van «overwinst» betreft.
Een kleine steekproef van de toezichthouders9 naar de kostenrapportage in 2014 toont aan dat nog niet alle pensioenfondsen aan de recent aangescherpte rapportageverplichting voldoen. Uit het onderzoek blijkt dat sommige fondsen nog geen volledig inzicht hebben in de kosten gemaakt in de onderliggende vermogensbeheerlagen. Een van de redenen is dat sommige oudere contracten nog niet in een volledige doorkijk van kosten voorzien.
Volgens de toezichthouders is er bij Nederlandse pensioenfondsen geen trend waarneembaar als het gaat om aanpassingen van het beleggingsbeleid met betrekking tot private equity. Wel zijn pensioenfondsen zich in toenemende mate bewust van de kosten en de rendementen die hier tegenover staan.
De chip in de kentekenplaat |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Is het waar dat er een proef wordt gedaan met een chip in kentekens? Wat is de doelstelling van deze proef?1
Het klopt dat er een proef wordt gedaan met chips in kentekens. Deze proef vindt niet plaats op de openbare weg, maar bij het Opleidings- en Trainingscentrum van het Ministerie van Defensie in Oirschot. De drie ontwikkelaars van de nieuwe RFID-chip in kentekenplaten voeren gedurende ruim een jaar een praktijktest uit. Het doel van de praktijktest is om te zien of de nieuwe chip onder alle omstandigheden goed is uit te lezen. De drie ontwikkelaars van de RFID-chip in kentekenplaten hebben aangegeven dat aanvullend op de praktijktest een privacy impact assessment zal worden gedaan. Ook wordt de RFID-kentekenplaat aan een veiligheidsanalyse onderworpen. De periode van de proef loopt van 1 juni 2015 tot 30 juni 2016.
Zijn er ook andere bedrijven betrokken bij deze ontwikkeling? Komt er bij invoering een aanbesteding?
De proef is een zelfstandig en volledig privaat initiatief van de drie ontwikkelaars van de RFID-chip in kentekenplaten. De proef geschiedt niet in opdracht van de overheid. Van invoering van de RFID-chip in kentekenplaten is nog geen sprake. Pas als zou worden besloten om de RFID-chip in te voeren, wordt bekeken of dit dient te worden aanbesteed.
Is het waar dat de invoering is bedoeld om kentekenfraude, autodiefstal en benzinediefstal bij tankstations tegen te gaan?
De ontwikkelaars van de RFID-chip in kentekenplaten geven aan dat met het gebruik van de chip kentekenfraude, autodiefstal en benzinediefstal bij tankstations kan worden tegengegaan. Op het moment dat de resultaten van de praktijktest bekend zijn, zal het kabinet bezien of de RFID-chip in kentekenplaten hier inderdaad een geschikt instrument voor is. Bij de afweging om de RFID-chip in kentekenplaten al dan niet in te voeren, zal echter naar meer aspecten worden gekeken dan enkel de technische werking, zoals naar privacy en kosten.
Waarom moet er iets tegen kentekenfraude worden gedaan, terwijl uw ambtsvoorganger in maart 2015 nog verklaarde dat er in heel 2014 geen enkele aangifte van kentekenfraude is geweest?
De brief over valse kentekenplaten die ik op 10 april 2015 naar uw Kamer heb gestuurd2, is opgesteld naar aanleiding van een mondelinge vraag van het lid Oskam over het gebruik van valse kentekenplaten. In de brief heb ik aangegeven dat er al veel maatregelen worden genomen om het gebruik van valse kentekenplaten te voorkomen en dat het aantal meldingen van diefstallen van blanco kentekenplaten de laatste jaren is afgenomen (vijf in 2013 en nul in 2014). Recent heeft de RDW bericht dat in 2015 vier meldingen zijn ontvangen. Omdat tijdens het vragenuur ook de mogelijkheid van het gebruik van een RFID-chip in kentekenplaten aan de orde is gekomen, ga ik daar in de brief ook op in. In de brief wordt aangegeven dat de drie ontwikkelaars van de nieuwe RFID-chip in kentekenplaten gedurende ruim een jaar een praktijktest uitvoeren. Op het moment dat de resultaten van de praktijktest bekend zijn, zal het kabinet een standpunt innemen over de wenselijkheid van het al dan niet doorvoeren van een RFID-chip in kentekenplaten. Dit standpunt is niet veranderd.
Waarop baseert u het getal van 40.0000 valse kentekenplaten in Nederland?
Dit aantal komt uit het bestuurlijk signaal Gebruik van valse kentekenplaten. Het is moeilijk om een precies beeld te krijgen van het misbruik dat van valse kentekenplaten wordt gemaakt. Daarom is niet met zekerheid te zeggen of er inderdaad 40.000 voertuigen rond rijden met valse kentekenplaten.
Waarom wordt met de chip autodiefstal voorkomen? Waarom voorkomt het gebruik van een auto als vluchtauto? Dat is toch vrijwel altijd kortstondig gebruik (in Nederland)?
Pas als de resultaten van de praktijktest bekend zijn en de werking van de RFID-chip duidelijk is, kan worden bekeken of het al dan niet wenselijk is om de RFID-chip in te voeren. Op dat moment zal ook worden bekeken waarvoor de RFID-chip precies kan worden gebruikt. Zo is het nog onduidelijk of autodiefstal door middel van een RFID-chip in kentekenplaten voorkomen kan worden.
Is ter voorkoming van brandstofdiefstal een pre-paid systeem, zoals al veel tankstations dat hebben, niet afdoende? Is het niet zo dat hierbij er ook nog voor kan worden gekozen dat er eerst een aanbetaling plaatsvindt en na afloop van de tankbeurt de klant geld terug kan halen, zoals in het buitenland wel gebeurt om de klant toch bijprodukten te kunnen verkopen? Daarbij betaalt ook de ondernemer de kosten en gaat het regeringsidee van eigen verantwoordelijkheid toch maximaal op? Waarom moeten zo velen meebetalen aan een oplosbaar en klein probleem?
Er worden al veel maatregelen genomen om het tanken zonder te betalen te voorkomen, zoals de invoering van vooraf betalen. Het is correct dat vooraf betalen, al dan niet met een voorschot, het probleem van tanken zonder te betalen verkleint. Zoals in de voorgaande antwoorden toegelicht is nog niet bepaald of en zo ja met welke doelen de RFID-chip zal worden ingevoerd. De ontwikkelaars geven aan dat deze techniek meer mogelijkheden biedt dan alleen de aanpak van tanken zonder te betalen.
Welke garantie is er dat er niet ook ander gebruik van de chip zal worden gemaakt, zoals bij snelheidsovertredingen et cetera? Is er ook een mogelijkheid van track and trace in de chip?
Voor dit antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Is de chip ook bruikbaar bij het inrijden van een milieuzone? Is het bijvoorbeeld kenbaar of een auto daar zou mogen rijden gezien de gegevens bij de Dienst Wegverkeer (RDW)?
Zie antwoord vraag 8.
Is het zeker dat dit geen opstap is naar een vorm van kilometerheffing of dergelijke?
Ja.
Wie bewaakt de privacy en wie heeft toegang tot het systeem? Alleen de overheid of ook pomphouders?
Pas op het moment dat de resultaten van de proef bekend zijn, zal worden bekeken welke technische mogelijkheden er precies zijn waarvoor de chip kan worden gebruikt, of het systeem voldoende waarborgen ter bescherming van de privacy kent, welke kosten eraan verbonden zijn en wie er toegang tot het systeem zou moeten krijgen.
Moeten bij invoering ook alle bestaande kentekenplaten worden omgewisseld? Wat kost deze operatie? Zijn er ook financiële voordelen aan de invoering verbonden? Zo ja, waar vallen die?
Van invoering van de RFID-chip in kentekenplaten is nog geen sprake. Pas als zou worden besloten om de RFID-chip in te voeren, wordt bekeken hoe de invoering zal geschieden. Het is wel de verwachting dat, als de RFID-chip wordt ingevoerd, alle kentekenplaten (op den duur) vervangen zullen moeten worden. Dit brengt kosten met zich. In het bestuurlijk signaal Gebruik van valse kentekenplaten staat dat het om € 8,– per auto zal gaan. Daarnaast moet apparatuur worden aangeschaft om de kentekenplaten uit te lezen. Het is onbekend wat de kosten hiervan bedragen en de financiële voordelen zijn eveneens nog niet bekend. De financiële voordelen zijn mede afhankelijk van de feiten waarvoor de RFID-chip zal worden ingezet (indien tot invoering van de RFID-chip in kentekenplaten wordt besloten). Op het moment dat de resultaten van de praktijktest bekend zijn, zal het kabinet een standpunt innemen over de wenselijkheid van het al dan niet doorvoeren van een RFID-chip in kentekenplaten. Daarbij zal ook de afweging worden gemaakt of de baten van de RFID-chip opwegen tegen de kosten.
Kunnen mensen om principiële redenen ook weigeren de chip te gebruiken?
Nee, indien wordt besloten tot invoering van de RFID-chip zullen (op den duur) alle kentekenplaten moeten worden vervangen.
Wanneer is de invoering gepland?
Zoals eerder aangegeven, duurt de proef tot 30 juni 2016. Op het moment dat de resultaten van de praktijktest bekend zijn, zal het kabinet een standpunt innemen over de wenselijkheid van het al dan niet doorvoeren van een RFID-chip in kentekenplaten. Daarbij zullen ook aspecten als kosten en privacy worden meegenomen. Uw Kamer wordt op dat moment vanzelfsprekend in de gelegenheid gesteld om uitgebreid met het kabinet van gedachten te wisselen over dit onderwerp.
Wanneer komt u met een voorstel naar de Tweede Kamer om hierover van gedachten te wisselen, omdat er veel privacy vragen aan deze invoering kleven en het denkbaar is dat er ook andere (minder vergaande) oplossingen zijn voor de geconstateerde problemen?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht 'Ex-bestuurder pensioenreus APG krijgt miljoen afkoopsom' |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ex-bestuurder pensioenreus APG krijgt miljoen afkoopsom»?1
Ja.
Klopt het dat ex-bestuurder Adri van der Wurff een vertrekpremie van ruim 1,1 miljoen euro heeft gekregen inclusief een jaar loondoorbetaling waardoor zijn vroegtijdige vertrek de pensioendeelnemers 1,7 miljoen euro heeft gekost?
Uit de berichtgeving maak ik op dat de betrokken ex-bestuurder een bedrag van ongeveer € 250.000 aan pensioenschade heeft ontvangen en ongeveer € 250.000 als ontslagvergoeding. In een door de betrokkene aangespannen kort geding heeft de rechter APB vervolgens veroordeeld tot betaling van ruim € 600.000 voor een hogere ontslagvergoeding. De vergoedingen in verband met de beëindiging van zijn dienstverband zijn toegekend belopen daardoor tezamen een bedrag van ruim € 1,1 mln. De genoemde loondoorbetaling hield verband met ziekte van de betrokkene.
Wat vindt u van deze gang van zaken en hoe strookt dit met de wettelijke regels voor beloningen in de pensioensector?
Op het beloningsbeleid, waaronder vertrekvergoedingen, van pensioenuitvoeringsbedrijven is de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen van toepassing. Deze schrijft voor in welke situaties al dan niet een vertrekvergoeding is toegestaan en bindt deze aan een maximale hoogte. Deze wetgeving is 7 februari jl. in werking getreden.
Vindt u dit een verantwoorde gang van zaken ten opzichte van de miljoenen mensen die indexatie van hun pensioen de komende jaren wel kunnen vergeten?
Aanleiding voor het kort geding dat de betrokkene heeft aangespannen was blijkens de berichtgeving de versobering van de vertrekregeling waartoe APG had besloten. De achterblijvende ontwikkeling van de pensioenen waarvoor zij zorg draagt zou voor APG overweging zijn geweest.
Deelt u de mening dat uitvreter hier een betere benaming is dan uitvoerder en wilt u uw invloed aanwenden om de vertrekpremie terug te eisen? Zo neen, waarom niet?
De genoemde vertrekvergoeding is door de rechter aan de betrokkene toegewezen. Het is aan APG te beslissen over eventuele vervolgstappen.
Ik acht het niet gepast om vanuit mijn positie de bij deze zaak betrokken partijen op enige wijze te kwalificeren.
De weinig coulante houding van Zorginstituut Nederland bij vermissingszaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Zorginstituut Nederland geen coulance betracht bij de vermissing van de dochter van de familie Moons?1 Acht u deze handelwijze wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Allereerst wil ik mijn medeleven uitspreken voor de moeilijke tijd die de familie Moons doormaakt. Ik betreur het dat Zorginstituut Nederland de brief van de vader van Danaë niet op de juiste wijze heeft afgehandeld. Het Zorginstituut heeft zich in deze emotionele zaak te formeel opgesteld. Dit erkent het Zorginstituut zelf ook. Een bestuurder van het Zorginstituut heeft daarom persoonlijk contact gehad met de familie Moons om excuses aan te bieden. Ook heeft het Zorginstituut een brief gestuurd met daarin excuses en de bevestiging dat de zaak is stilgelegd. Om herhaling te voorkomen zal het Zorginstituut in de toekomst meer maatwerk leveren waar maatwerk vereist is.
Heeft u tevens overleg gevoerd met Zorginstituut Nederland over de problematiek met betrekking tot vermissingen? Wat was de uitkomst van dit gesprek? Indien u dit gesprek niet heeft gevoerd, gaat u dit alsnog doen en wat zal uw insteek zijn van dit overleg?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten welke bewijsstukken achterblijvers moeten overleggen aan instellingen alvorens coulance kan worden betracht? Op welke manier worden achterblijvers hierover geïnformeerd? Zal elke instelling hier speciale aandacht aan wijden op bijvoorbeeld de eigen website?
Er bestaat geen verplichting voor achterblijvers van vermiste personen om bepaalde bewijsstukken over te leggen. Het zal wel noodzakelijk zijn om aannemelijk te maken dat de persoon in kwestie inderdaad vermist is. Op welke wijze dat het beste gedaan kan worden, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Het is aan de instantie in kwestie en aan de achterblijvers om daarover afspraken te maken. Evenzo is het aan de instanties om te bepalen op welke wijze zij speciale aandacht willen geven aan de situatie van achterblijvers van vermiste personen. Zo heeft het Verbond van verzekeraars bijvoorbeeld besloten tot het opstellen van een modelprotocol dat voor de verzekeraars als leidraad kan dienen.
Momenteel is overleg gaande tussen Slachtofferhulp Nederland en verzekeraars, banken en pensioenfondsen om nadere afspraken te maken met betrekking tot de door de instanties te betrachten coulance bij vermissing. Ook het Zorginstituut wordt hierbij betrokken.
Verder is, zoals in antwoord op eerdere Kamervragen van de leden Arib en Recourt (PvdA) (TK, 2014–2015, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2461) werd aangegeven, recent een landelijk register van vermiste personen tot stand gekomen en wordt onderzocht of dit register een rol kan spelen in de verhouding tussen instanties en achterblijvers.
In hoeverre past de werkwijze van Zorginstituut Nederland bij de nieuwe zaaksbehandeling door de bestuursrechter, waarbij zoveel mogelijk wordt geprobeerd om partijen nader tot elkaar te laten komen? Deelt u de mening dat het de taak is van overheidsinstanties, zoals bijvoorbeeld Zorginstituut Nederland, om in ieder geval in overleg te gaan met belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld achterblijvers in vermissingszaken, over het probleem en de mogelijke oplossing(en) hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard ben ik, met de Minister van Veiligheid en Justitie, van mening dat overheidsinstanties in uitzonderlijke situaties zoals bijvoorbeeld bij vermissing, eveneens coulance behoren te betrachten om in goed overleg met de achterblijvers tot een passende oplossing voor de ontstane situatie te kunnen komen.
Zorginstituut Nederland heeft in eerste instantie helaas niet gehandeld conform deze werkwijze. Het Zorginstituut heeft aangegeven interne beheersmaatregelen te hebben genomen die er toe leiden dat bij dit soort emotionele situaties meer maatwerk wordt geleverd.
Bent u bereid Zorginstituut Nederland hierop aan te spreken en er voor te zorgen dat achterblijvers na vermissing niet op deze kille en zakelijke manier worden aangesproken en dat er begrip ontstaat voor de onmogelijkheid en onwenselijkheid om zorgpremie te blijven betalen voor de vermiste persoon? Hoe gaat u er voor zorgen dat dit wordt opgelost?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het idee om via bijvoorbeeld Slachtofferhulp Nederland of gemeentes een speciale begeleider aan te stellen bij vermissingszaken, die de achterblijvers ontlast door zich over alle praktische zaken te ontfermen? Bent u bereid om dit idee uit te werken en in de praktijk te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Achterblijvers kunnen na vermissing sinds januari 2014 contact opnemen met Slachtofferhulp Nederland. De organisatie ondersteunt daarbij achterblijvers in psychologische, praktische en juridische zin, onder andere bij het indienen van een verzoek tot benoeming van een bewindvoerder. De organisatie vervult zoals gezien ook de rol van belangenbehartiger van achterblijvers in gesprekken met onder andere banken en verzekeraars en het Landelijk Bureau Vermiste Personen van de politie. Slachtofferhulp Nederland is daarmee het centrale aanspreekpunt voor personen die met een vermissing te maken krijgen.
Deelt u de mening dat banken en verzekeraars overeenkomsten tijdelijk moeten kunnen bevriezen, met de mogelijkheid verder te betalen als een vermiste toch weer opduikt?
Er is reeds een model-protocol tot stand gebracht door het Verbond van Verzekeraars voor de omgang met vermissing, dat bij circulaire van 13 juni 2014 (LV-2014-11) aan de verzekeraars is toegezonden. Onder leiding van Slachtofferhulp Nederland vinden nadere gesprekken plaats met verzekeraars en de banken over een verdere vormgeving van coulance ten aanzien van achterblijvers van vermiste personen. Inmiddels heeft ook de pensioenfederatie zich bij dit overleg aangesloten.
Discriminatie door de Inspectie SZW |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de Raad van State, waarin een besluit van de Inspectie SZW is vernietigd, omdat het gebruikte bewijs onrechtmatig is verkregen, vanwege ongeoorloofd onderscheid op basis van uiterlijke kenmerken, als bedoeld in artikel 1 van de Grondwet?
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie SZW mensen om een identiteitsdocument vraagt, alleen omdat «de inspecteur op grond van hun donkere haar en een getinte huidskleur het vermoeden had dat zij vreemdelingen waren»?
Ik betreur dat deze uitlating is gedaan. Elke discriminatoire handeling is onacceptabel en dient met kracht te worden bestreden. Dit geldt ook voor mijn eigen medewerkers.
Deelt u de mening dat het buitengewoon onwenselijk is dat een overheidsorganisatie, die wet- en regelgeving moet handhaven, zelf artikel 1 van de Grondwet overtreedt?
Ja. Elke discriminatoire handeling is onacceptabel en dient met kracht te worden bestreden. Dit geldt voor iedereen in de samenleving, ook voor overheidsorganisaties.
Bent u het er mee eens dat het ernstig is dat een werkgever die mensen illegaal tewerkgesteld heeft, de dans ontspringt doordat het bewijs onrechtmatig is verkregen vanwege discriminatie door de inspecteur?
Ja. Alhoewel de Raad van State heeft geoordeeld dat het bewijs onrechtmatig is, is bij de controle in september 2011 door de Inspectie SZW destijds vastgesteld dat er drie vreemdelingen aan het werk waren zonder te beschikken over de vereiste tewerkstellingsvergunning: de werkgever heeft drie vreemdelingen illegaal laten werken. De werkgever heeft ook verklaard en erkend dat hij drie vreemdelingen heeft laten werken zonder tewerkstellingsvergunning.
Zou de inspecteur deze uitlating niet hebben gedaan, dan zou de boete aan de werkgever overeind zijn gebleven en zou de werkgever gestraft zijn voor het illegaal tewerkstellen van deze vreemdelingen. Dat de werkgever de dans ontspringt, maakt de situatie des te schrijnender.
Heeft u meer voorbeelden van zaken waarin de Inspectie SZW door de rechter is teruggefloten of waarbij intern actie is ondernomen, omdat bij de inspectie discriminatie heeft plaatsgevonden?
Nee.
Begrijpt u dat de verklaring van de inspecteur «omdat de betreffende vreemdelingen donker haar en een getinte huidskleur hadden hebben we hen om identificatie gevraagd, omdat daaruit het vermoeden voortvloeide dat zij vreemdelingen waren» de indruk wekt dat dit een standaard werkwijze is bij de Inspectie SZW? Kunt u deze indruk wegnemen?
Inherent aan het toezicht op de naleving van de Wet Arbeid Vreemdelingen is dat de Inspectie SZW bij een werkplekcontrole van alle werkzame personen de identiteit vaststelt. In dit geval is dit niet gebeurd. De opmerking van de inspecteur geeft niet de werkwijze weer van de Inspectie SZW.
Hoe past het controleren op basis van uiterlijke kenmerken bij het beleid van de Inspectie SZW om «zich met behulp van risicoanalyses te richten op maatschappelijke misstanden en notoire overtreders»? Leidt het hebben van donker haar en een getinte huidskleur in de risicoanalyses van de Inspectie SZW tot een hoger risico?
Het selecteren op donker haar en getinte huidskleur is geen indicator die voorkomt in de risicoanalyse van de Inspectie SZW.
Op welke manier wordt in de opleiding van inspecteurs aandacht besteed aan het voorkomen van discriminatie? Bestaat er een instructie bij de Inspectie SZW hoe inspecties moeten worden uitgevoerd binnen wet- en regelgeving? Kunt u deze instructie aan de Kamer sturen?
Zoals in antwoord op vraag 6 is gesteld is het inherent aan de werkwijze van de inspectie SZW dat bij de uitvoering van het toezicht op de naleving van de Wet Arbeid Vreemdelingen bij een werkplekcontrole de identiteit van alle werkzame personen vastgesteld wordt. Deze werkwijze is bekend bij iedereen en wordt actief uitgedragen. Er is geen interne instructie waarin expliciet staat benoemd dat van alle werkzame personen de identiteit vastgesteld wordt.
Welke acties onderneemt u om te zorgen dat discriminatie door de Inspectie SZW onmiddellijk stopt en in de toekomst niet meer kan voorkomen?
Deze zaak geeft aanleiding om de volgende maatregelen te treffen. In alle inspectieteams zal aandacht besteed worden aan deze uitspraak om te voorkomen dat dit nog een keer gebeurt. Ook in het opleidingsprogramma van nieuwe inspecteurs zal uitgebreider en explicieter dan nu al het geval is stilgestaan worden bij het feit dat van inspecteurs verwacht wordt dat zij het onderzoek op niet-discriminatoire wijze uitvoeren.
De bestendigde werkwijze dat in het kader van het toezicht Wet Arbeid Vreemdelingen iedere werknemer op de werkplek wordt gecontroleerd, zal daarnaast expliciet op schrift worden vastgelegd in een interne instructie.
Wat is de stand van zaken van de oprichting van een inspectieteam Arbeidsmarktdiscriminatie bij de Inspectie SZW, waarvoor via een amendement van de leden Van Weyenberg en Karabulut geld is vrijgemaakt?1
Het team is per 1 mei 2015 gestart met haar werkzaamheden en richt zich op discriminatie op de werkvloer. Het team bestaat uit een teamleider en vijf inspecteurs. De inspecties richten zich op grotere bedrijven in sectoren die volgens de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van TNO en de gegevens van het College van de Rechten van de Mens risicovol zijn.
Het is nog te vroeg om iets over de resultaten van deze inspecties te kunnen zeggen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Handhaving voorzien op 1 juli a.s.?
Tot mijn spijt is het helaas niet gelukt om de vragen te beantwoorden voor het AO Handhaving op 1 juli.
Gasexplosies in Noord-Siberië |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over gasexplosies in Noord-Siberië die grote kraters veroorzaken en leiden tot grote methaanemissies?1
Ja.
Klopt het dat deze explosies tot kettingreacties zouden kunnen leiden en een versnelling van het broeikaseffect in werking kunnen zetten?
Het vijfde assessment rapport van het IPCC (WGI, 2013) maakt geen melding van literatuur in relatie tot het ontstaan van kraters in het permafrost in Noord-Siberie. Volgens het IPCC zal in een warmer wordende wereld de afbraak van organisch materiaal uit het permafrost een langdurige bron van extra broeikasgassen zijn. In een recente publicatie in Nature (Schuur et al., Climate change and the permafrost feedback, Nature, 2015) wordt een kwantitatieve schatting gemaakt van de in de 21e eeuw vrijkomende hoeveelheid broeikasgassen (kooldioxide en methaan) uit het permafrost als gevolg van stijgende temperaturen: deze zal een tiende tot een kwart bedragen van de hoeveelheid broeikasgassen, die middels het verbranden van fossiele brandstoffen wordt geëmitteerd. Deze en toekomstige publicaties op het gebied van permafrostemissies zullen in het volgende (zesde) IPCC rapport worden beoordeeld.
Kunt u dit verschijnsel aan de orde stellen tijdens de klimaatconferentie in Parijs?
Het vijfde assessment rapport van het IPCC vormt het fundament onder de klimaatonderhandelingen in Parijs in december 2015. In geval het zesde assessment rapport op het gebied van de permafrostmeekoppeling tot nieuwe inzichten komt, zal dit na publicatie in de UNFCCC klimaatconferenties worden meegewogen.
De Bilderbergconferentie |
|
Harry van Bommel |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat tijdens de Bilderbergconferentie in het Oostenrijkse Telfs-Buchen van 11 tot en met 14 juni jl., waar u bij aanwezig was, onder meer is gesproken over Griekenland, cybersecurity, Rusland, Iran en de VS?1 Welke onderwerpen kwamen verder aan bod?
De organisatie van de Bilderbergconferentie heeft in een persbericht
(zie www.bilderbergmeetings.org) hoofdonderwerpen van de bijeenkomst van 2015 gepubliceerd. De lijst bevat ook de onderwerpen uit uw vraag. Voor de bijeenkomst geldt de Chatham House rule, die een zinvolle gedachtewisseling verzekert.
Kunt u aangeven wat uw eigen inbreng was tijdens deze conferentie op de genoemde thema’s en andere onderwerpen die mogelijk aan bod zijn geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de totale kosten voor de reis, het verblijf, en eventuele begeleiding en voorbereidingen en andere activiteiten die ontplooid zijn in verband met uw bezoek aan de conferentie?
De kosten voor reis- en of verblijf van de Minister-President komen voor rijksrekening, en bedroegen Euro 1.590,–.