Gebrekkige transparantie rond het TTIP-verdrag |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Streit über Freihandelsabkommen: USA verweigern deutschen Abgeordneten Zugang zu TTIP-Dokumenten»?1
Het artikel beschrijft dat er binnen het Duitse parlement aandacht is voor de noodzaak van transparantie over de TTIP-onderhandelingen. Dat standpunt delen het Nederlandse kabinet en het parlement ook. Het is goed dat dit artikel daar nogmaals aandacht voor vraagt.
Klopt het dat de Duitse ambtenaren wel, maar de Duitse parlementsleden geen toegang hebben tot de Amerikaanse TTIP-onderhandelingsteksten? Geldt hetzelfde voor Nederlandse ambtenaren?
Nee, dat is onjuist. De Amerikaanse onderhandelingsteksten zijn alleen toegankelijk voor de Europese Commissie. Ambtenaren van lidstaten hebben geen toegang tot deze teksten. De terughoudendheid van de Amerikanen is een zorgpunt dat het kabinet al eerder heeft benoemd (Kamerstuk 2015Z15084; Kamerstuk 21 501-02, nr. 1507).
Het artikel doelt op de geconsolideerde teksten van hoofdstukken waarvoor zowel de EU als de VS een tekstvoorstel hebben gedaan. Die tekstvoorstellen zijn in te zien voor ambtenaren van lidstaten en voor leden van het comité voor internationale handel (INTA) in het Europees parlement, te weten de voorzitter, de vicevoorzitters en de coördinatoren van alle politieke fracties. Voorzitters en rapporteurs van andere Comités kunnen de geconsolideerde tekstvoorstellen inzien als het voor hen relevante onderwerpen betreft.
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van de Bundestag (dhr. Norbert Lammert), voorzitter van de Europese Commissie Juncker op het matje roept en zich inspant om Duitse parlementariërs voortaan inzage te geven in de geconsolideerde onderhandelingsteksten? Gaat u dat ook bepleiten?
Het is goed dat de Bundestag zelf het initiatief neemt om met de Europese Commissie in gesprek te gaan. Uw Kamer kan een soortgelijk initiatief ontplooien. Zelf bepleit ik het belang van transparantie ook steeds bij de Europese Commissie.
Herinnert u zich uw uitspraak over een TTIP-document van de Europese Commissie dat slechts in de Brusselse beveiligde leeskamer te lezen was: «De Kamerleden hebben helemaal gelijk. We voeren hier gezamenlijk oppositie tegen de Commissie»? Is die uitspraak ook van toepassing op de geconsolideerde onderhandelingsteksten waarvan het Duitse parlement stelt dat ze openbaar moeten worden gemaakt?2
Het kabinet is van mening dat nationale parlementariërs inzage moeten kunnen krijgen in de geconsolideerde onderhandelingsteksten.
Mijn uitspraak betrof de beperking van de toegang tot het verslag van de 10e onderhandelingsronde. Die beperking is onwerkbaar, zoals ook toegelicht in de de beantwoording van Kamervragen (Kamerstuk 2015Z15084) die op 18 september 2015 aan uw Kamer is gestuurd. De toegang is daarmee ook voor uw Kamer bemoeilijkt, aangezien het genoemde verslag nu alleen nog maar in Brussel in de leesruimte in te zien is. Wel is het positief dat ook nationale parlementariërs het genoemde verslag in deze leesruimte kunnen inzien, en ik heb begrepen dat vanuit uw Kamer al gebruik is gemaakt van deze mogelijkheid.
Deelt u de mening dat nationale parlementen en regeringen gezamenlijk moeten optrekken om meer openheid over de TTIP-onderhandelingen te krijgen bij de Europese Commissie? Bent u bereid om hierin gezamenlijk op te trekken met uw Duitse collega’s?
Het kabinet voelt zich in het afgelopen jaar zeer gesteund door uw Kamer bij het bepleiten van meer transparantie. Ook Duitsland heeft hier met Nederland en andere lidstaten voor gepleit. Het is daarom positief dat de Europese Commissie gehoor heeft gegeven aan deze oproep en veel meer onderhandelingsdocumenten heeft gepubliceerd.
Wat vindt u ervan dat parlementsleden naar een geheime leeskamer in Brussel moeten gaan om inzage te krijgen in de onderhandelingsteksten? Deelt u de mening dat dit bijdraagt aan de schimmigheid rond de TTIP-onderhandelingen?
Het gaat hier om het inzien van het verslag van de 10e onderhandelingsronde. De overige vertrouwelijke documenten die met lidstaten gedeeld worden, kunnen Kamerleden op verzoek vertrouwelijk inzien, zoals herhaald in de beantwoording van Kamervragen op 18 september jl. (Kamerstuk 2015Z15084). Overigens zijn de meeste onderhandelingsdocumenten van de EU-zijde online beschikbaar.3
Wat onderneemt u tegen de gebrekkige transparantie rond de TTIP-onderhandelingen?
Gedurende het verloop van de onderhandelingen is mede door druk van Nederland de transparantie vanuit de Europese Commissie enorm toegenomen. Dit wordt ook bevestigd door het Europees parlement. De Europese volksvertegenwoordigers noemen de TTIP-onderhandelingen de meest transparante onderhandelingen ooit4 (referentienummer: 20150224BKG25024).
Zoals in antwoord op vraag 4 gesteld, steunt het kabinet de lijn dat nationale parlementsleden ook vertrouwelijk toegang moeten krijgen tot de leesruimtes voor de geconsolideerde onderhandelingsteksten.
Steunt u de internationale actiedag tegen TTIP op 10 oktober a.s. in Amsterdam? Zo nee, waarom niet?3
Het is belangrijk dat het maatschappelijk debat over deze onderhandelingen plaatsvindt. Ik vind een gesprek daarover een beter middel dan een demonstratie.
De uitspraak van het Europees Hof van Justitie dat reistijd gezien moet worden als werktijd |
|
Johannes Sibinga Mulder , Bas van 't Wout (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «EU court says work journey can be working time»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat het effect van deze uitspraak is op de werkgelegenheid in Nederland en in de EU? Maakt u zich zorgen dat deze uitspraak zal leiden tot hogere arbeidskosten en daarmee een verslechtering van de werkgelegenheid?
Ik verwacht geen noemenswaardig effect van de uitspraak op de werkgelegenheid in Nederland. Of dat geldt voor alle lidstaten van de EU kan ik niet overzien. Dat hangt namelijk mede af van de geldende wetgeving in de afzonderlijke lidstaten.
Het is verder van belang op te merken dat het arrest van het Hof van Justitie EU in zaak C-266/14 uitsluitend ziet op werknemers zonder vaste of gebruikelijke werkplek. Het effect van de uitspraak ziet derhalve slechts op een beperkt deel van de werknemers in Nederland en de EU. Voor werknemers zonder vaste of gebruikelijke werkplek zal onder omstandigheden, als in het arrest geschetst, de reistijd als arbeidstijd in de zin van de Arbeidstijdenrichtlijn (2003/88/EG) moeten worden gezien. Deze omstandigheid is dat de werknemer gedurende de reis onder gezag of ter beschikking van de werkgever staat. Dit is in lijn met de Nederlandse Arbeidstijdenwet, waarin dit uitgangspunt expliciet tot uitdrukking is gebracht. Conform staande rechtspraak van het Hof van Justitie EU ziet de richtlijn uitdrukkelijk niet op de beloning van werknemers. In onderhavige zaak heeft het Hof bepaald dat de werkgever de vergoeding voor de reistijd vrij kan bepalen, ook al moet de reistijd in de specifieke omstandigheden van het hoofdgeding als arbeidstijd worden beschouwd.
Hoeveel ruimte laat deze uitspraak nog voor werknemers en werkgevers om zelf hun arbeidsvoorwaarden te bepalen? Welke gevolgen heeft dit voor bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten?
Zoals reeds opgemerkt in de beantwoording van vraag 2, is het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-266/14 beperkt tot werknemers zonder vaste of gebruikelijke werkplek en ziet de richtlijn niet op de beloning. De uitspraak vormt geen enkele inperking van de mogelijkheden die sociale partners hebben om nadere afspraken te maken over de beloning van reistijd.
Deelt u de mening dat Europa hiermee geen bemoeienis hoort te hebben?
Gegeven het feit dat minimum arbeidsvoorwaarden in Nederland voldoende wettelijk geborgd zijn, ben ik met u van mening dat onderhandelingen over verdere arbeidsvoorwaarden en loonvorming in het bijzonder in beginsel moeten worden overgelaten aan de sociale partners. Overigens heeft de EU op grond van artikel 153, vijfde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie niet de bevoegdheid om op te treden op het gebied van de beloning.
Deelt u de mening dat de inrichting van de arbeidsmarkt primair een verantwoordelijkheid is van de lidstaten?
Ja, rekening houdend met het feit dat de EU de bevoegdheid heeft om het optreden van lidstaten te ondersteunen en aan te vullen met minimumvoorschriften inzake levens- en arbeidsomstandigheden voor werknemers, waaronder de organisatie van de arbeidstijd.
Hoe beoordeelt u de subsidiariteit en proportionaliteit van de arbeidstijdenrichtlijn, wanneer het Europees recht op deze wijze door het Europese Hof van Justitie wordt uitgelegd?
De uitspraak wijkt niet af van de eerdere uitspraken van het Hof over de begrippen arbeid en arbeidstijd en legt geen enkele verplichting op met betrekking tot de betaling van reisuren. De Arbeidstijdenrichtlijn zorgt voor harmonisatie op EU-niveau inzake de organisatie van de arbeidstijd en waarborgt een betere bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers door hun minimumrusttijden te bieden en door een gemiddelde maximale wekelijkse arbeidstijd van 48 uur te stellen. De subsidiariteit alsmede proportionaliteit beoordeel ik derhalve als positief. Het gewenste resultaat van de arbeidstijdenrichtlijn, namelijk een minimumniveau van veiligheid en gezondheid kan alleen door middel van een Europese aanpak worden bereikt.
Wat gaat u eraan doen om de negatieve effecten van deze nadere invulling van de arbeidstijdenrichtlijn tegen te gaan?
Dit arrest draagt bij tot verdere verheldering van het begrip «arbeidstijd», zoals vastgelegd in de Arbeidstijdenrichtlijn en de Arbeidstijdenwet. Voor zover dit invloed zou hebben op eerdere afspraken over de arbeidsvoorwaarden, ligt het zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 mijn inziens niet in de rede dat de Nederlandse overheid daarin treedt.
De afwezigheid van de gevolmachtigde minister van Curacao bij de Troonrede |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom was de gevolmachtigde Minister van Curaçao niet aanwezig bij de Troonrede die de Koning gisteren heeft uitgesproken?
De gevolmachtigde Minister van Curaçao vergezelde de Minister-President van haar land bij een werkbezoek aan Milaan en Rome van 14 tot en met 17 september 2015.
Wanneer bent u door de regering van Curaçao op de hoogte gebracht van de afwezigheid van de gevolmachtigde Minister?
De gevolmachtigde Minister heeft mij bij brief van 8 september 2015 van haar afwezigheid op de hoogte gesteld.
Weet u waar de gevolmachtigde Minister van Curaçao was op het moment dat de Koning de troonrede uitsprak?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de teleurstelling dat het land Curaçao niet door de gevolmachtigde Minister werd vertegenwoordigd bij het uitspreken van de Troonrede door de Koning?
De gevolmachtigde Minister is vervangen door de plaatsvervangend gevolmachtigde Minister, waardoor het land Curaçao vertegenwoordigd was bij het uitspreken van de Troonrede.
Hoe rijmt u de afwezigheid van de gevolmachtigde Minister van Curaçao met de oproep van de Koning in de Troonrede dat de landen binnen het Koninkrijk hun krachten moeten bundelen?
Zie antwoord vraag 4.
De berichtgeving dat de belastingdienst kweekbenodigdheden voor de hennepteelt heeft doorverkocht op een veiling |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Belastingdienst verkoopt kweekspullen voor hennepteelt door»?1
Ja.
Kunt u zich de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp herinneren?2
Ja.
Hoe verhouden uw eerdere antwoorden zich tot de berichtgeving?
Het betreft hier een fiscale beslaglegging (in het kader van een belastingschuld), geen strafrechtelijke inbeslagname in het kader van artikel 11a van de Opiumwet.
In dit specifieke geval vond de inbeslagname door de Belastingdienst plaats toen artikel 11a van de Opiumwet nog niet in werking was getreden. Dit betekent dat ten tijde van de inbeslagname en de onmiddellijke opvolging daarvan artikel 11a van de Opiumwet nog niet het referentiekader was.
Voor de vraag of de Belastingdienst in strijd heeft gehandeld met artikel 11a van de Opiumwet is van belang of de Belastingdienst op het moment van verkoop wist, of een ernstige reden had te vermoeden, dat de producten of apparatuur bestemd waren voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Daarvoor is van belang dat de Belastingdienst, na de inwerkingtreding van artikel 11a van de Opiumwet, heeft besloten om goederen waarbij naar het oordeel van de Belastingdienst een duidelijke link was te leggen met de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt niet in een executieveiling te betrekken. Als uitgangspunt gold dat alleen meer algemene voorwerpen via veilingsite BVA, in verschillende kavels, werden aangeboden.
Inmiddels heeft, om elke onduidelijkheid in de afwegingen omtrent verkoop van inbeslaggenomen zaken weg te nemen, de Belastingdienst een landelijke werkwijze bepaald. Volgens deze landelijke werkwijze vinden alle fiscale beslagleggingen bij belastingschuldigen die onder de werking van artikel 11a van de Opiumwet (kunnen) vallen alleen na en in overleg met politie plaats. Zaken die onder artikel 11a van de Opiumwet vallen zullen niet fiscaal, maar strafrechtelijk in beslag worden genomen en worden vernietigd.
Klopt het dat de Belastingdienst in beslag genomen kweekbenodigdheden heeft doorverkocht en daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 11a van de Opiumwet?
Zie antwoord vraag 3.
Voor welk bedrag zijn de kweekbenodigdheden verkocht?
Informatie over de verkoopopbrengst valt onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Invorderingswet 1990.
Indien u van oordeel bent dat de Belastingdienst niet in strijd heeft gehandeld met de Opiumwet omdat deze producten niet specifiek te koppelen zijn aan hennepteelt, waarom zijn dergelijke producten wel in beslag genomen in het kader van de Opiumwet bij een groothandel in april van dit jaar?
Ik neem aan dat vragensteller hiermee doelt op de inbeslagname door Domeinen Roerende Zaken (DRZ), waarnaar eerder is gevraagd door vragensteller (ingezonden 24 juni 2015). Zoals in de beantwoording van die vragen (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3017) al is duidelijk gemaakt, betrof de verkoop destijds een dompelpomp, die niet in beslag was genomen omdat de verkoop ervan in strijd zou zijn met de Opiumwet, maar omdat deze te koop werd aangeboden terwijl hij van diefstal afkomstig was. In onderhavige zaak betreft het een inbeslagname door de Belastingdienst in verband met een openstaande belastingschuld. In beide zaken gaat het dus uitdrukkelijk niet om een strafrechtelijke inbeslagname op grond van artikel 11a van de Opiumwet.
Zijn er bij u nog meer gevallen van verkoop van kweekbenodigdheden door de overheid bekend?
Nee.
Deelt u de mening dat het juist de overheid past om geen misverstanden te laten bestaan over het verkopen van producten die mogelijk onder artikel 11a van de Opiumwet vallen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het met de vragensteller eens. Uit bovenstaande antwoorden blijkt dat er ook maatregelen zijn getroffen om misverstanden te voorkomen.
Deelt u de mening dat dit voorbeeld aantoont dat handhaving van artikel 11a van de Opiumwet ondoenlijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wilt u in de toekomst voorkomen dat er kweekbenodigdheden worden aangeboden door de overheid op veilingen?
Zie antwoord vraag 3.
De opkomst van lachgas als partydrug bij minderjarigen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overlast door lachgas»? Herkent u het in het artikel genoemde toegenomen gebruik van lachgas als partydrug door jongeren?1 Zo ja, op welke cijfers baseert u zich? Zo nee, ziet u reden om onderzoek te laten doen naar het gebruik van lachgas onder jongeren?
Ja, dat bericht is mij bekend en ik herken de signalen van een toename van gebruik. Volgens het Trimbos-instituut wordt er de laatste jaren een toename gesignaleerd van de verkoop en het gebruik van lachgasballonnen in de reguliere horeca, op (openbare) evenementen en op kleinere feesten. Er zijn geen cijfers bekend over de mate van gebruik van lachgas onder de algemene bevolking. Wel zijn er gegevens bekend uit het Groot Uitgaansonderzoek 2013, uitgevoerd door het Trimbos-instituut onder frequente uitgaanders binnen de leeftijdsgroep van 15–35 jaar. Eén op de vier respondenten had het afgelopen jaar lachgas gebruikt. In het in 2014 door het Bonger-instituut en de Jellinek uitgevoerde onderzoek onder Amsterdamse cafébezoekers (leeftijd 14–55 jaar) gaf één op de drie respondenten aan in het voorgaande jaar drie tot vijf keer lachgas gebruikt te hebben.
Wat zijn de consequenties voor de gezondheid van het gebruik van lachgas, met name voor jongeren, en welke activiteiten onderneemt u om gebruikers en met name jongeren te informeren? In hoeverre acht u de voorlichting van Trimbos voldoende om gezondheidsschade bij onwetende jongeren te voorkomen?
Het gebruik van lachgas als drug brengt gezondheidsrisico’s met zich mee. Door het in- en uitademen van lachgas kan zuurstoftekort ontstaan. Dit kan leiden tot misselijkheid, hoofdpijn en duizeligheid. Bij chronisch gebruik (maandenlang of jarenlang bijna dagelijks gebruik) treedt een tekort aan vitamine B12 op, wat tot neurologische stoornissen leidt. Het Trimbos-instituut licht jongeren voor over de risico’s van gebruik, onder meer via de website drugsenuitgaan.nl. Deze informatie wordt zo gericht mogelijk verspreid onder gebruikers van uitgaansdrugs via Twitter, Facebook en partysites zoals Partyflock. Ook op de websites van instellingen voor verslavingszorg is informatie beschikbaar. Voorlichtingsteams van Unity geven via «peer tot peer education» informatie over alcohol en drugs (waaronder lachgas) aan bezoekers van festivals en in clubs. Er zijn dus voldoende en diverse kanalen beschikbaar via welke jongeren zich kunnen informeren over de risico’s van het gebruik van lachgas.
Bent u van mening dat het gebruik van lachgas overlast veroorzaakt aan buurtbewoners? Zo ja, op welke manier? Hoe groot is het probleem?
Het gebruik van lachgas kan leiden tot overlast en ergernissen bij buurtbewoners wanneer bijvoorbeeld sprake is van geluidsoverlast of het achterlaten van afval in de openbare ruimte. Het is niet bekend op welke schaal overlast wordt ervaren in gemeenten als gevolg van het gebruik van lachgas. Als er sprake is van overlast is het aan het lokale gezag om te beslissen op welke wijze hier tegen op te treden.
Vindt u dat er iets moet gebeuren aan het gebruik van lachgas door jongeren en de overlast die het gebruik in de buurt veroorzaakt? Zo ja, wat gaat u doen en hoe houdt u daarbij rekening met de vrije verkrijgbaarheid van ampullen zonder leeftijdscontrole? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het lokaal gezag om te bepalen of het handhavend wil optreden tegen ervaren overlast. Gaspatronen zijn legaal in winkels verkrijgbaar. De verkoop van patronen valt onder de Warenwet en deze kent geen leeftijdsgrens. Het feit dat gaspatronen legaal verkrijgbaar zijn in winkels (zoals voor een slagroomspuit) hoeft het lokale gezag niet te beletten handhavend op te treden tegen overlast. De verkoop c.q. handel van lachgas in verpakkingen ten behoeve van onmiddellijk eigen gebruik, zoals een ballon, is een overtreding van de geneesmiddelenwet. Deze overtreding kan worden bestraft met een bestuurlijke boete, die alleen kan worden opgelegd door ambtenaren van het Staatstoezicht (de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit). Verder is deze overtreding in de Wet op de Economische delicten (WED) aangemerkt als een economisch delict. Krachtens de WED kunnen opsporingsambtenaren (waaronder dus de politie) strafrechtelijk optreden en dit kan leiden tot strafrechtelijke vervolging.
Waarom wordt, ondanks dat openbare verkoop, handel en productie van lachgas als partydrug strafbaar zijn via de Geneesmiddelenwet, hier niet op gehandhaafd door politie? Waarom zijn er bijvoorbeeld tijdens grootschalige handel in het openbaar op Koningsdag geen boetes uitgedeeld?2
Handhavend optreden door de politie ten aanzien van lachgas op grond van de WED heeft bij de handhaving van de openbare orde en strafbare feiten geen prioriteit. De ernst van de overtreding speelt bij die afweging een rol. De IGZ houdt primair toezicht op de gezondheidszorg en niet op het uitgaans- en partycircuit. Echter, indien de IGZ, na constatering door de politie, met de verkoop en handel van een gebruikersverpakking lachgas wordt geconfronteerd kan zij handhavend optreden (zie antwoord vraag 4). Daarnaast ondersteunt IGZ de politie desgevraagd met expertise.
Is het gebruik van lachgas strafbaar voor minderjarigen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, acht u dit wenselijk? Is het wenselijk dat het gebruik van lachgas door autobestuurders in het kader van de verkeersveiligheid strafbaar wordt? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gebruik van lachgas is niet strafbaar. Het is niet wenselijk om ook het gebruik strafbaar te stellen. Dit geldt immers ook niet voor het gebruik van middelen die onder de Opiumwet vallen. De reden hiervoor is dat strafbaarstelling van het gebruik een drempel tot het vragen van hulp kan opwerpen.
Artikel 8, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 bepaalt dat het verboden is om een voertuig te besturen onder invloed van een stof die de rijvaardigheid kan verminderen. Op basis van dit artikel kan een bestuurder die onder invloed van lachgas heeft gereden worden vervolgd.
Onveiligheid en beroepsziekten bij de brandweer |
|
Paul Ulenbelt , Nine Kooiman |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van de Monitor over de brandweerkazernes, waarin duidelijk werd dat bij zeker 130 brandweerkazernes niet aan de veiligheidseisen wordt voldaan?1
De Nederlandse brandweer doet belangrijk en gevaarlijk werk. De besturen van de afzonderlijke veiligheidsregio’s zijn – als werkgever- ervoor verantwoordelijk dat dit werk veilig wordt uitgevoerd en dat gezondheidsschade wordt voorkomen.
De Inspectie SZW heeft in juni 2015 geconstateerd dat alle 19 geïnspecteerde veiligheidsregio’s te weinig maatregelen hebben getroffen om de arbeidsrisico’s te beperken. De Inspectie SZW heeft de veiligheidsregio’s 6 maanden de tijd gegeven om de tekortkomingen op te heffen.
De voorzitter van het Veiligheidsberaad heeft mij gemeld dat er maatregelen worden genomen. In sommige veiligheidsregio’s is een beperkt aantal aangewezen kazernes ingericht voor de ontvangst en reiniging van vuil materiaal en verontreinigde kleding. Deze kazernes, zo geeft zij aan, vervullen daarmee een functie voor de totale regio en ontlasten andere kazernes.
Daarbij bericht zij mij dat er wordt gewerkt aan een landelijke richtlijn «schoon werken» waarin onder andere een handreiking wordt gedaan voor de scheiding tussen schone en vuile ruimtes in brandweerkazernes. Dit was een van de onderwerpen van de uitzending van De Monitor van 13 september jl. Hierbij benadrukt de voorzitter van het Veiligheidsberaad dat dit een verantwoordelijkheid betreft van de afzonderlijke veiligheidsregio’s.
Gelet op die verantwoordelijkheid van de besturen van de veiligheidsregio’s en de ontwikkeling van een richtlijn waar de voorzitter van het Veiligheidsberaad mij over heeft bericht acht ik nadere actie van mijn kant op dit moment onnodig.
De Inspectie SZW zal in 2016 een herinspectie uitvoeren bij de veiligheidsregio’s. Daarnaast voert de Inspectie SZW overleg met Brandweer Nederland over het opstellen van een arbocatalogus en het verbeteren van de arbeidsveiligheidscultuur.
Gaat u hier actie op ondernemen? Zo ja, wat houdt deze actie in? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het signaal dat in het programma werd gegeven dat er te weinig zicht is op het risico van beroepsziekten (onder andere een verhoogd risico op kanker) bij de brandweer?
Een werkgever is verplicht om – met instemming van werknemers – de preventie in het bedrijf vorm te geven en zich daarbij te laten bijstaan door een preventiemedewerker, arbodienst of andere arbodeskundige.
Uit internationaal onderzoek blijkt dat er bij brandweerwerkzaamheden een verhoogd risico kan zijn op kanker. Onzorgvuldige omgang met verontreinigde kleding en met ademluchtapparatuur duidt op onvoldoende alertheid hierop.
De veiligheidsregio’s moeten de risico’s van brandweerwerk goed vastleggen in de risico-inventarisatie en -evaluatie en de juiste maatregelen treffen om gezondheidsschade te voorkomen. Gezondheidsschade die desondanks toch is opgetreden, de beroepsziekte, moet goed worden onderzocht. De analyse en uitkomsten hiervan moeten zo nodig leiden tot bijstellen van de risico-inventarisatie en -evaluatie en werkwijzen en maatregelen.
Elke bedrijfsarts en de Arbodienst is verplicht beroepsziekten te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. Dit centrum heeft hiervoor een stappenplan ontwikkeld. Op basis hiervan kan worden onderzocht in hoeverre bepaalde aandoeningen beroeps gerelateerd zijn. Daarnaast is er een help-desk ingericht waar professionals, maar ook werkgevers of werknemers specifieke vragen over arbeidgerelateerde aandoeningen kunnen stellen.
In de periode 2001–2014 zijn bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten in totaal 32 meldingen binnengekomen over aandoeningen die mogelijk aan het brandweerwerk gerelateerd zijn. Ruim de helft van de gemelde aandoeningen betreft psychische aandoeningen. Een vijfde van het totaal aantal gemelde aandoeningen gaat over PTSS en er is één melding van kanker.
Dat niet meer kanker is gemeld betekent niet dat dit niet aan de orde is. De voorzitter van het Veiligheidsberaad meldt dat binnen de branche nader onderzoek zal plaatsvinden naar mogelijke beroepsziekten (waaronder kanker) binnen de brandweer. Dit mede naar aanleiding van buitenlands onderzoek naar de opname van kankerverwekkende stoffen door de huid. Dit onderzoek vindt plaats in samenwerking met het kenniscentrum Arbeidsveiligheid van het Instituut Fysieke Veiligheid. Naar verwachting zal in oktober/november het rapport hierover openbaar worden gemaakt.
Gaat u hier actie op ondernemen? Zo ja, wat houdt deze actie in? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de bewindspersonen bereid om in overleg te treden met de veiligheidsregio’s over deze misstanden?
Naar aanleiding van de rapportage van de Inspectie SZW van 4 juni jl, heb ik (V&J)-vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid- de besturen van de veiligheidsregio’s opgeroepen snel en met daadkracht de risico-inventarisatie en evaluaties (RI&E’s) op orde te krijgen en het arbobeleid beter in hun organisaties te borgen. Hierbij heb ik het Veiligheidsberaad tevens dringend verzocht de samenwerking en het delen van kennis en ervaringen tussen veiligheidsregio’s te bevorderen.
In overleg met het Dagelijks Bestuur van het Veiligheidsberaad van 28 september jl. heb ik opnieuw aandacht gevraagd voor arbeidsveiligheid en beroepsziekten bij de brandweer. Zoals toegezegd bij het AO Nationale Veiligheid van 2 september jl. heb ik ook de aandacht gevraagd voor het invullen van het incidentformulier door de brandweer bij incidenten.
Het Veiligheidsberaad laat zien dat zij en de afzonderlijke veiligheidsregio’s de aanpak van arbeidsveiligheid serieus oppakken. Ik zie dit als een positieve ontwikkeling. Ik hecht eraan dat werkgevers en werknemers samen de risico’s beperken.
Ik zal de uitwerking hiervan blijven volgen en zo nodig zal ik de veiligheidsregio’s opnieuw aanspreken op de aanpak van arbeidsveiligheid en beroepsziekten bij de brandweer. Zoals ik bij het AO Nationale Veiligheid van 2 september jl. heb gemeld is ook de Inspectie SZW in overleg met de betrokken partijen over de ontwikkeling van een landelijke uniforme aanpak van de arborisico's.
Welke acties heeft u ondernomen nadat het rapport van de arbeidsinspectie uitkwam waaruit onder andere bleek dat er te weinig scholing is over de risico’s voor eigen veiligheid en gezondheid van brandweerpersoneel?2
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat brandweerpersoneel voldoende geschoold worden op gezondheidsrisico’s?
Beide zaken vallen onder de werkgeversverantwoordelijkheid van de besturen van de afzonderlijke veiligheidsregio’s. In mijn beantwoording van vraag 1 en 2 ben ik daar reeds op ingegaan.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat brandweerpersoneel voldoende brandweeruniformen hebben zodat zij geen vervuilde kleding aan hoeven?
Zie antwoord vraag 7.
Een tbs-er die vanuit zijn kliniek via internet contact heeft kunnen leggen met jonge vrouwen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tbs'er benaderde jonge vrouwen vanuit kliniek»?1
Ja.
Is het waar dat een tbs-patiënt die voor meerdere zedendelicten is veroordeeld er in geslaagd is vanuit zijn kliniek contact te leggen met jonge vrouwen? Zo ja, wat was de aard van die contacten en is daarbij sprake geweest van mogelijk strafbare feiten? Zo ja, hoe is deze patiënt er in geslaagd onopgemerkt contact te leggen met jonge vrouwen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Betrokkene werd behandeld in het kader van een tbs met voorwaarden.
Het eerste deel van de behandeling, voor een periode van twee jaar, vond plaats in het beveiligde deel van een Forensische Psychiatrisch Kliniek (FPK) en vervolgens, voor de periode van één jaar, op een open resocialisatieafdeling, in een woning buiten de muren van de kliniek.
Onderdeel van de resocialisatiefase is dat justitiabelen op een veilige en verantwoorde manier kunnen re-integreren in de maatschappij. Daar hoort ook het gebruik van internet bij. Het is niet uit te sluiten dat betrokkene in deze periode de betreffende contacten heeft gelegd.
Mocht de patiënt onder begeleiding internetten? Zo ja, wat was de reden om internetten toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Toen betrokkene in maart 2011 werd opgenomen in de FPK had hij geen internetvrijheden. Na ruim twee jaar kreeg betrokkene onder strikte voorwaarden toegang tot internet om zich te kunnen oriënteren op een vrijetijdsbesteding in de beoogde woonplaats na behandeling. Vervolgens werd betrokkene overgeplaatst naar een open resocialisatieafdeling om te wennen aan grotere vrijheid in internetgebruik, onder de voorwaarde dat betrokkene zich hierbij controleerbaar opstelde.
Hebben de heimelijke en delictsgerelateerde gedragspatronen van de patiënt gevolgen voor de aard en de duur van zijn behandeling? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De behandeling in de FPK vond plaats in het kader van een tbs met voorwaarden. Hij stond daarbij onder toezicht van de reclassering. Wegens het herhaaldelijk niet nakomen van de voorwaarden, o.a. rondom internetgebruik, is de tbs-maatregel met voorwaarden (opgelegd in februari 2012) in april 2015 omgezet in een tbs-maatregel met dwang. Hij is vervolgens overgeplaatst naar een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC). Hier verblijft hij sindsdien.
Hoe vaak komt het voor dat een tbs-patiënt ongeoorloofd gebruik maakt van internet dan wel in staat is internet te gebruiken voor (het voorbereiden van) strafbare feiten?
Over het internetgebruik van justitiabelen tijdens hun verblijf in FPK’s worden geen cijfers verzameld. Bij strafbare feiten wordt uiteraard aangifte gedaan, maar er is geen separate registratie van ongeoorloofd internetgebruik in FPK’s.
Ziet u in deze of andere zaken aanleiding om de regelgeving ten aanzien van het gebruik van internet in tbs-klinieken aan te scherpen? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor aangegeven verbleef betrokkene verbleef de laatste fase van zijn verblijf in een open resocialisatieafdeling van een FPK, in een woning buiten de muren van de kliniek. De FPK’s kennen wettelijk gezien het BOPZ-regime. Binnen dit regime gelden minder algemene beperkingen dan binnen de forensisch psychiatrische centra (FPC’s, voorheen tbs-klinieken)2.
De betreffende FPK is verzocht om een verslag op te maken van de omstandigheden en het verblijf van betrokkene. Op basis daarvan wordt bekeken of het nodig is om het bestaande beleid aan te passen.
De verdere besluitvorming inzake Pallas |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat binnenkort besloten wordt al dan niet over te gaan tot uitbetaling van de tweede tranche van de lening van 80 miljoen euro aan de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor, in voorbereiding op de uiteindelijke aanbesteding?1
Ja.
Is het waar dat voor het vrijgeven van de tweede tranche van de lening aan Pallas er uitzicht moet zijn op private financiering en een gezonde bedrijfsvoering, of wordt deze tranche uitbetaald zonder verdere voorwaarden en/of verplichtingen?
In mijn brief aan uw Kamer van 22 april 2013 over de oprichting van de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor (Kamerstukken II 2012/2013, 33 626, nr. 1) heb ik aangegeven dat de Staat en de provincie Noord-Holland go/no-go momenten hanteren voor het beschikbaar stellen van tranches van de lening. Belangrijke criteria daarbij zijn een adequate uitvoering van het project, uitzicht op private financiering voor de bouw en exploitatie van de Pallas-reactor alsook uitzicht op een gezonde bedrijfsvoering.
Het is de taak van de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor om private financiering voor de bouw van de Pallas-reactor aan te trekken. De eerste fase, die loopt tot eind 2018/begin 2019, betreft de aanbesteding van het ontwerp van de reactor, het aanvragen van vergunningen en het aantrekken van private financieringen. Het project bevindt zich aan het begin van deze eerste fase. De tweede tranche van de lening is met name bedoeld ter financiering van de aanbesteding van het ontwerp en het aanvragen van de vergunningen. Zodra die werkzaamheden zijn afgerond, kan de business case worden geactualiseerd en zal er een definitief zicht op private financiering zijn. Indien voor afronding van de eerste fase wordt vastgesteld dat de marktomstandigheden voor Pallas drastisch zijn verslechterd of dat de voortgang ernstig tekort schiet, kunnen de Staat en de provincie Noord-Holland besluiten om de lening stop te zetten.
Is inmiddels sprake van (uitzicht op) private financiering en een gezonde bedrijfsvoering? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Stichting Voorbereiding Pallas-reactor voert inmiddels verkennende gesprekken met enkele financiers. Conform het kabinetsbeleid is het aan private partijen om aan het einde van de eerste fase (eind 2018/begin 2019) te besluiten of en onder welke voorwaarden Pallas wordt gerealiseerd. De definitieve business case van Pallas, die door mogelijk geïnteresseerde financiers zal moeten worden beoordeeld, hangt echter mede af van het ontwerp en de vergunningen. De Stichting Voorbereiding Pallas-reactor werkt op dit moment volop aan de aanbesteding van het ontwerp en het verkrijgen van de noodzakelijke vergunningen. De tweede tranche van de lening is bedoeld om dit te kunnen financieren.
Wat zijn de gevolgen voor de terugbetaling, en daarmee voor de rijksbegroting, wanneer private investeringen uitblijven?
Zowel de rijksoverheid als de provincie Noord-Holland investeren in de meest risicovolle fase van het gehele traject. Indien er geen private investeringen plaatsvinden, zal er geen reactor gebouwd worden. In dat geval zal de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor resterende verplichtingen jegens derden moeten afwikkelen en zal deze stichting er niet in slagen de aan haar door de Staat en de provincie Noord-Holland tot dan toe verstrekte tranches van de lening terug te betalen. De risico’s hiervan komen dan dus voor rekening van de Staat en de provincie.
Deelt u de mening dat over verdere besluitvorming open en transparant gecommuniceerd dient te worden naar zowel provincie als de Kamer, aangezien het hier publieke middelen betreft?
Ja. In eerdere brieven heb ik aangegeven dat ik uw Kamer zal informeren over belangrijke besluiten en mijlpalen, zoals de overgang naar een volgende fase of substantiële veranderingen in het project.
Op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over de voortzetting van de eerste fase en het eventuele ingaan van de tweede fase?
De eerste fase zal eind 2018/begin 2019 zijn afgerond. De tweede fase is de bouw van de Pallas-reactor, die mogelijk in 2019 zal starten. Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer bij belangrijke besluiten tussentijds informeren.
Het bericht dat pgb-chaos ten koste gaat van verpleeghuizen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pgb-chaos gaat ten koste van verpleeghuizen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de inhoud van dit bericht waarin wordt gesteld dat instellingen waar gehandicapten en demente ouderen wonen moeten bezuinigen om het gat te dichten dat is ontstaan doordat er meer, dan verwacht, geld gaat naar individuele budgetten?
De conclusie dat er op de budgetten van instellingen voor zorg in natura wordt gekort is voorbarig. Ik verwacht dat er landelijk gezien voldoende middelen beschikbaar zijn zodat zorgkantoren via een onderlinge herverdeling tekorten zelf kunnen oplossen. In de brief van Achmea, waar in het artikel naar wordt verwezen, wordt aangegeven dat in dat geval de korting niet nodig is.
In hoeverre klopt het dat zowel de pgb-kosten stevig stijgen én de uitgaven van instellingen tegelijkertijd toenemen? Is dit niet een ongewenst effect van het beoogde beleid, waarin mensen door middel van zorg thuis door onder andere de inzet van een pgb langer thuis kunnen blijven wonen. Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2015 is er naar verwachting sprake van een groei van het aantal budgethouders en een lichte daling van het aantal cliënten in instellingen. De lichte daling van het aantal cliënten in instellingen is het saldo van de demografische ontwikkelingen (die leiden tot een hoger aantal cliënten) en de effecten van extramuralisering (die ertoe leiden dat mensen met een lichte zorgzwaarte langer thuis blijven wonen, voordat ze eventueel naar een instelling gaan). Door voornoemde volumeontwikkelingen is er in 2015 naar verwachting sprake van een stijging van de pgb-uitgaven, maar tevens sprake van een lichte daling van de uitgaven door instellingen.
Hoe bent u voornemens ervoor te zorgen dat instellingen niet hoeven te korten op budgetten door de gevolgen van de pgb’s?
Op grond van het mei-advies van de NZa is tot op heden mijn verwachting dat de beschikbare middelen voor 2015 op landelijk niveau toereikend zullen zijn. Zorgkantoren kunnen dus onderling middelen herverdelen, zodat kortingen bij instellingen kunnen worden voorkomen en de beschikbare middelen zo effectief mogelijk ingezet. Ik heb de zorgkantoren daarom gevraagd om actief met elkaar in overleg te gaan over de herverdeling van de beschikbare middelen.
In hoeverre heeft u zicht op de situatie bij andere zorgverzekeraars, naast de genoemde kortingen van Achmea in dit artikel? Indien u hier geen zicht op heeft, bent u bereid hierover in gesprek te gaan en deze informatie te achterhalen en met de Kamer te delen?
Met de zorgkantoren heb ik regelmatig overleg over de ontwikkelingen in de Wlz. Teneinde een actueel zicht te verkrijgen in de toereikendheid van het Wlz-kader en het proces van herverdelen over de regio’s zoveel mogelijk te faciliteren, heb ik de NZa gevraagd om een update uit te brengen van haar eerdere mei-advies over het jaar 2015. Daarmee kan ik op een geactualiseerde basis vaststellen of de beschikbare middelen voor de Wlz in 2015 landelijk gezien nog steeds toereikend zijn. Dit nieuwe NZa-advies komt in oktober beschikbaar. Ik ben uiteraard bereid om dit rapport, vergezeld van mijn reactie, naar de Kamer te zenden.
Concurrentiebeperkend gedrag van PostNL |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over concurrentiebeperkend gedrag van PostNL?1
Ja.
Is het waar dat PostNL zijn concurrenten Van Straaten Post en Intrapost geen non-discriminatoire toegang wil geven tot zijn netwerk, maar een extra tarief van 10 cent per poststuk in rekening brengt?
PostNL heeft per 2015 tariefaanpassingen gedaan waardoor postvervoerbedrijven (concurrenten) een toeslag zouden moeten betalen voor het aanleveren van post, doordat ze gebruik maken van meer dan één afzenderadres. Naar aanleiding van een verzoek van postvervoerbedrijven heeft de ACM op grond van artikel 9 van de Postwet, dat inderdaad ziet op non-discriminatoire en transparante toegang tot het netwerk van PostNL, onderzoek gedaan naar de tariefwijziging.
Op basis van dat onderzoek heeft de ACM geconcludeerd dat de toeslag discriminatoir is ten opzichte van postvervoerbedrijven en heeft een last onder dwangsom opgelegd aan PostNL. De voorzieningenrechter heeft in lijn met de conclusie van de ACM geoordeeld dat PostNL artikel 9 van de Postwet heeft overtreden met de betreffende tariefaanpassingen.
Is het waar dat dit in strijd is met de Postwet, die toegang op non-discriminatoire voorwaarden voorschrijft? Is dat de reden dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft besloten dat deze tariefsverhoging niet toegestaan is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over dit concurrentiebeperkende gedrag van PostNL?
De ACM is bevoegd om op basis van de Mededingingswet en de Postwet 2009 onafhankelijk toezicht te houden op concurrentiebeperkende gedragingen van postvervoerbedrijven. Indien er een verschil van mening bestaat tussen de ACM en PostNL over de vraag of PostNL aan de wet voldoet, dan is het aan de rechter om daar een beslissing over te nemen. Dat is in onderhavig geval gebeurd.
Kunt u met PostNL in overleg treden, teneinde PostNL ertoe te bewegen geen hoger beroep in stellen tegen deze uitspraak van de rechtbank Rotterdam?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht staat het PostNL vrij beroep in te stellen tegen het besluit van de ACM.
Wanneer is overeenstemming te verwachten tussen PostNL en de ACM over de kostenberekeningsmethode en de tariefruimte?
Op 14 september heeft de ACM vastgesteld dat de kostentoerekening van de UPD-verlener (PostNL) voldoet aan de eisen van de Postregeling 2009. Tevens heeft de ACM, op basis van de kostentoerekeningssystematiek en de kostentoerekening van PostNL, de tariefruimte voor 2016 vastgesteld. Dit besluit is op 28 september openbaar gemaakt, waarmee duidelijkheid over de kostentoerekening en de tariefruimte is verschaft. In mijn brief over de kostentoerekening aan de universele postdienst heb ik voorgesteld om leden van de Eerste en Tweede Kamer via een technische briefing nader inzicht te bieden in de kosten en baten van de UPD-verlener.
In overleg met de griffiers van de vaste commissie van Economische Zaken in de Eerste en Tweede Kamer wordt naar passende data gezocht.
Deelt u de mening dat op PostNL de verantwoordelijkheid rust om aan deze procedure vlot medewerking te geven, om zo duidelijkheid in de markt te creëren?
Zie antwoord vraag 6.
Winkeliers die straks alcohol mogen gaan schenken |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VNG start pilot verkoop winkelproducten in horeca»?1
Ja.
Wat is uw standpunt over detailhandelaren die bij wijze van experiment drank mogen schenken aan klanten? In hoeverre vindt u het wenselijk dat ouders straks in het bijzijn van hun kinderen whisky drinken bij de herenkapper, of een glaasje wijn in de boekenwinkel?
De Drank en Horecawet (DHW) bevat meerdere verboden om vermenging van functies tegen te gaan om consumenten en jongeren te beschermen. De situaties die beschreven zijn onder 2, 3 en 4 vallen onder deze verboden. De wet voorziet niet in een mogelijkheid voor experimenten, het gedogen van overschrijding van deze verboden leidt tot een overtreding van de wet. Ik hecht er aan te melden dat de experimenten waarover in de berichtgeving wordt gesproken geen definitief karakter hebben en dus ook niet zijn gestart. Ik ga ervan uit dat gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheid nemen met betrekking tot handhaving en naleving van de DHW en draag dit in de onderlinge contacten hierover dan ook uit.
Zoals in mijn brief van 28 april over hetzelfde onderwerp toegezegd (brief met kenmerk 742809–134700-VGP) zal ik eventuele knelpunten betrekken bij de evaluatie van de DHW 2016. De belangen van volksgezondheid, openbare orde en veiligheid in het algemeen en bescherming van jongeren tegen de schadelijke gevolgen van alcohol in het bijzonder, staan daarbij voorop. Ook heb ik u toegezegd dat ik bij de evaluatie van de DHW specifiek aandacht zal besteden aan de naleving van de leeftijdsgrens en decentralisatie van het toezicht naar gemeenten.
Wat betekent dit voor de handhaving en naleving van de minimumleeftijd van alcohol? Wat is uw standpunt over horecaondernemers die bij wijze van experiment naast de verkoop van drank ook detailhandel mogen uitoefenen? In hoeverre vindt u het wenselijk dat mensen straks naar het café gaan om daar een boek te kopen onder het genot van een biertje? Wat betekent dit voor de handhaving en naleving van de minimumleeftijd van alcohol?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw standpunt over levensmiddelenwinkels en slijters die niet alleen alcohol mogen verkopen, maar straks ook mogen schenken? In hoeverre vindt u het wenselijk dat mensen straks door de supermarkt lopen met een glaasje alcohol? Wat betekent dit voor eventuele overlast en de handhaving en naleving van de minimumleeftijd van alcohol?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de verruiming van de mogelijkheden voor ondernemers die nu al alcohol verstrekken, en de uitbereiding van het aantal ondernemingen dat alcohol mag gaan verstrekken en schenken, zich tot uw inzet om minderjarigen te beschermen tegen alcohol?
Er is geen sprake van een verruiming van de mogelijkheden om alcohol te verstrekken en te schenken. De huidige DHW inclusief de verboden voor functiemenging zijn ongewijzigd van kracht.
Om de (on)mogelijkheden die de DHW biedt voor «blurring» initiatieven (functiemenging tussen retail en horeca) aan de hand van concrete casussen te verhelderen, ben ik momenteel samen met platform 31 bezig met het opstellen van een «infographic». Naar verwachting is de «infographic» in oktober gereed en kan dan beschikbaar worden gesteld.
Waarom heeft u de VNG toestemming gegeven om volgende maand een pilot te starten waarin 50 gemeenten een jaar lang overtredingen van de Drank- en horecawet gaan gedogen? In hoeverre hebben de volksgezondheid en het beperken van aanbod van drank aan minderjarigen meegespeeld in uw afweging?
Ik heb geen toestemming gegeven om een pilot te starten waarbij de Drank en Horecawet overtreden wordt. Het gedogen van overtredingen van de Drank en Horecawet is onder de huidige wet niet mogelijk. Dit heb ik in mijn brief van 28 april over hetzelfde onderwerp al duidelijk aangegeven richting uw Kamer. Ik ga er daarom van uit dat de VNG hun plannen zodanig gaat aanpassen dat ze passen binnen de kaders van de huidige wet.
De mogelijkheid in een handomdraai aan een vals Syrisch paspoort te komen |
|
Joël Voordewind (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het Syrische paspoort van Mark Rutte» over het gemak waarmee een officieel Syrisch paspoort verworven kan worden?1
Ja dat bericht is mij bekend.
Wat is uw reactie op dit artikel?
Bekend is dat er Syrische paspoorten in omloop zijn die vals zijn, respectievelijk op oneigenlijke gronden zijn verkregen. Het artikel toont dit eens te meer aan. Gezien de instabiele situatie in Syrië is er een verhoogd risico dat personen met dergelijke Syrische documenten Nederland trachten binnen te komen. Syrische documenten worden daarom extra grondig gecontroleerd door de Koninklijke Marechaussee (KMar) de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de politie.
Zijn er op dit moment al gevallen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bekend in Nederland waarbij er gebruik is gemaakt van dergelijke paspoorten?
Het document waar in het artikel over wordt geschreven is door de journalist onbruikbaar gemaakt. Het is dus niet in handen van de Nederlandse overheid voor nader onderzoek. Voor herkenning en beoordeling van vervalste documenten moet het betreffende document onderzocht en vergeleken kunnen worden met andere door de KMar onderschepte vervalste Syrische paspoorten.Daarom valt niet te zeggen of het soort vervalste document dat in het artikel wordt genoemd al eens eerder door de KMar is aangetroffen.
In zijn algemeenheid geldt dat de KMar van iedere persoon die de Schengen buitengrens passeert de echtheid van het paspoort controleert en tevens controleert of de houder van het paspoort bij het aangeboden paspoort hoort. De KMar beschikt over veel expertise voor het herkennen van valse documenten en «look a likes» die gebruik maken van echte documenten. Daarnaast heeft de KMar technische hulpmiddelen ter beschikking en wordt bij de minste twijfel een document nader onderzocht. Evenals veel andere reisdocumenten zijn ook Syrische paspoorten voorzien van beveiligings- en echtheidskenmerken. Manipulatie daarvan wordt tijdens de controle veelal herkend.
Zijn uw diensten in staat om dergelijke paspoorten te herkennen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Werken uw diensten samen met de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) om te voorkomen dat deze mensen onder valse voorwendselen toegang krijgen in Nederland? In hoeverre vormt dit fenomeen een concrete dreiging in Nederland?
De IND werkt samen met de AIVD en de MIVD.2 De IND kan gegevens verstrekken aan de AIVD en MIVD die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de taken ingevolge de Wet op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. De AIVD en MIVD kunnen in het kader van hun taakuitvoering in een ambtsbericht gegevens verstrekken aan de IND die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de taken ingevolge de Vreemdelingenwet en de Rijkswet op het Nederlanderschap. De informatie in een ambtsbericht kan de IND ten grondslag leggen aan de afwijzing van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning dan wel het Nederlanderschap of het beëindigen van verblijfsrecht.
In zijn brief van 31 oktober 2014 (TK 2014–2015, 29 754, nr. 269) heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over de afspraken die zijn gemaakt tussen de vreemdelingenketen (IND, COA en DT&V), de Nationale Politie en de AIVD over het melden van signalen dat een vreemdeling mogelijk een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.
Integraal onderdeel van deze afspraken is te borgen dat medewerkers in de vreemdelingenketen relevante signalen onderkennen. Binnen de vreemdelingenketen wordt daarom continu geïnvesteerd in het veiligheidsbe-wustzijn (awareness) van medewerkers zodat zij alert zijn op dergelijke signalen en weten op welke wijze dit signaal kan worden doorgeleid naar de AIVD of de Nationale Politie. Dit gebeurt zowel bij medewerkers die asielzoekers spreken in het kader van hun procedure, als medewerkers die asielzoekers begeleiden gedurende hun verblijf en vertrek.
Zoals ook in antwoord twee staat aangegeven is er, vanwege de instabiele situatie in Syrië, een verhoogd risico dat personen met valse Syrische documenten Nederland trachten binnen te komen. Syrische documenten worden daarom extra grondig gecontroleerd.
Werkt de IND samen met partnerorganisaties van andere Europese lidstaten en bondgenoten? Is er sprake van een gemeenschappelijke aanpak? Zo ja, kunt u deze aanpak toelichten? Zo nee, bent u bereid om met spoed te komen tot een dergelijke gemeenschappelijke aanpak? Kunt u aangeven of dhr. «Mark Rutte» gebruik gaat maken van zijn nieuwe reispapieren?
De IND werkt nauw samen met partnerorganisaties in Europa op het terrein van asiel en migratie in de Directors» Immigration Services Conference (GDISC). Een van de onderwerpen van samenwerking is het tegengaan van documentfraude.
In de Europese werkgroep valse documenten en in FRONTEX wisselen Nederland en de andere Europese landen expertise uit met betrekking tot het beter kunnen herkennen van valse documenten en identiteitsfraude. Op mondiaal terrein participeert Nederland in expertsessies van de International Civil Aviation Organisation (ICAO) op het terrein van identiteits- en documentfraude.
De internationale aanpak is erop gericht om door intensieve samenwerking en constante uitwisseling van expertise misbruik van reis- en identiteitsdocumenten en identiteitsfraude zo veel mogelijk tegen te gaan.
Het valse Syrische paspoort dat in het artikel wordt beschreven is door de journalist onbruikbaar gemaakt en kan dus niet meer als reis- of identiteitsdocument worden gebruikt.
De tekorten bij Frontex |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de EU-organisatie Frontex grote tekorten heeft aan grenswachten en materiaal?1
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat veel lidstaten tot op heden geen gehoor hebben gegeven aan de oproep van Frontex om grenswachten en materiaal te leveren?
De inzet van lidstaten in Frontex operaties is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de (specifieke) behoefte die Frontex heeft en de nationale capaciteit van lidstaten van waaruit zij materieel en personeel kunnen en willen afstaan ten behoeve van gezamenlijke operaties. Conform de Frontex verordening maakt elke lidstaat, op basis van de behoefte van het agentschap, zelf een afweging. Welke afwegingen alle afzonderlijke lidstaten hebben gemaakt om al dan niet een extra bijdrage te leveren aan Frontex is mij niet bekend. De grote instroom van migranten en asielzoekers trekt sinds enige tijd een zware wissel op de capaciteit van veel Europese lidstaten op het gebied van grenstoezicht, opvang en asiel. De grote instroom heeft tevens geleid tot een hogere vraag aan capaciteit bij Frontex. Deze ontwikkelingen kunnen er aan hebben bijgedragen dat lidstaten minder capaciteit ter beschikking hebben gesteld aan Frontex.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de adjunct-directeur van Frontex dat het extra budget van de Europese Unie à 26,8 miljoen euro nutteloos is zolang er geen personeel en materiaal is om het voor te gebruiken en hij het geld mogelijk aan het einde van 2015 terug zal moeten sturen aan de Europese Unie?
Het extra budget dat het agentschap heeft ontvangen, is bedoeld om met name de operaties in Italië en Griekenland te versterken. Veel lidstaten dragen reeds bij aan deze versterkte operaties. Zo hebben alleen al ten behoeve van operatie Triton (Italië) circa 28 lidstaten personeel en materieel ingezet. Het streven naar een optimale invulling van de operaties met de benodigde capaciteit binnen het beschikbare budget is in het voordeel van de gehele EU. Daarom moeten lidstaten en Frontex hun uiterste best blijven doen om de tekorten bij het agentschap op te vullen.
Heeft Nederland, na de verhoging van het budget van Frontex in mei dit jaar en de herhaalde oproepen van Frontex aan de EU-lidstaten om een bijdrage te leveren, een extra bijdrage geleverd? Zo ja, waar bestond deze bijdrage uit? Zo nee, waarom niet?
Nadat in het voorjaar van 2015 op EU niveau is besloten om de Frontex operaties te versterken heeft Nederland, bovenop de reeds significante bijdrage, extra personeel en materieel aangeboden aan Frontex. In dat kader is de inzetperiode van het snelle patrouillevaartuig (RHIB) verlengd van twee naar vier maanden. Het vaartuig zal tot en met eind oktober 2015 dienst doen bij het Griekse eiland Chios. Daarnaast stuurt Nederland voor een tweede keer in 2015 een kustwachtvliegtuig naar Italië om in oktober te vliegen in operatie Triton. Wat betreft de extra personele bijdrage heeft Nederland de inzetperiode van twee experts van de Koninklijke Marechaussee verlengd van drie naar zes maanden en is het analysecentrum van Frontex versterkt met een Nederlandse expert. Ten slotte heeft de Zeehavenpolitie een extra screener geleverd ten behoeve van een operatie in Griekenland.
Het kabinet vindt de goede bewaking van de Schengenbuitengrenzen zeer belangrijk. Daarom levert Nederland reeds jaren een significante bijdrage aan Frontex operaties. De totale personele bijdrage van Nederland aan alle Frontex operaties in 2015 zal circa 120 grenswachters en andere experts zijn. Dit is inclusief de extra bijdrage sinds de versterking van de operaties in het voorjaar van 2015. Omdat het operatiejaar 2015 nog niet is afgerond, kan de uiteindelijke inzet van Nederland gedurende de komende maanden wijzigen. Op dit moment wordt bezien of een intensivering van de Nederlandse inzet naar aanleiding van de meest recente oproep mogelijk is. Hierbij zal Nederland zijn aanbod uitdrukkelijk richten op de hotspots.
Welke EU-lidstaten hebben wel aan de oproep voldaan? Welke bijdrage hebben zij geleverd?
Ik heb geen overzicht van de totale inzet of de extra toezeggingen die afzonderlijke lidstaten in 2015 aan Frontex hebben gedaan. Zoals eerder verwoord, maakt elke lidstaat zelf een afweging over de bijdrage die hij wil of kan leveren aan Frontex. Het kabinet vindt het tegelijkertijd van belang dat iedere lidstaat een significante bijdrage levert aan het agentschap en verwoordt dit waar nodig ook in EU-verband. Daarnaast heeft de Europese Commissie door middel van een brief van Commissaris Avramopoulos de lidstaten expliciet opgeroepen om meer personeel en materieel te leveren voor de Frontex operaties.
Welke EU-lidstaten hebben volgens u te weinig personeel en materiaal toegezegd aan Frontex? Bent u bereid om deze lidstaten te bewegen om meer bij te dragen? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen, zowel zelfstandig als in EU-verband?
Zie antwoord vraag 5.
De balans tussen veiligheid en rechtsstaat |
|
Michiel van Nispen (SP), Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Op welke manier is volgens u de balans tussen veiligheid en rechtsstaat de laatste tijd doorgeslagen naar veiligheid? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten, zeker ook vanwege de grote bezuinigingen op onder andere de politie en het openbaar Ministerie van de afgelopen en komende jaren?1
Wat bent u concreet van plan om deze balans weer in evenwicht te brengen, zoals u stelt in het interview?2
Is het mogelijk om deze balans terug te brengen gezien alle bezuinigingen op de begroting van uw ministerie? Zo ja, hoe?
Bent u bereid, om het evenwicht te herstellen, de politie weer onder te brengen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Zo nee, waarom niet?
Het vorige kabinet heeft ervoor gekozen de politieke verantwoordelijkheid voor het beheer van de politie te beleggen bij de Minister van Veiligheid en Justitie. Die keuze is door het huidige kabinet overgenomen. Of door een volgend kabinet andere keuzes worden gemaakt is thans niet aan de orde. Een discussie hierover kan plaatsvinden in het kader van een volgende kabinetsformatie. Het kabinet ziet geen aanleiding hierop vooruit te lopen.
De keuringen van perishables (zoals groente en fruit) die via Maastricht Aachen Airport (MAA) ons land binnen komen in Zuid Limburg |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat sommige bederfelijke goederen («perishables», zoals groente en fruit) die via Maastricht Aachen Airport (MAA) ons land binnen komen gekeurd moeten worden op onder meer pesticiden alvorens deze producten worden vrijgegeven voor de consumentenmarkt?1
Ja.
Is het u bekend dat daar van Rijkswege speciale laboratoria voor aangewezen worden? Klopt het dat het dichtstbijzijnde laboratorium voor goederen die op MAA worden geïmporteerd in Wageningen is gelegen? Waarom zijn er niet meer laboratoria gecertificeerd om deze keuringen uit te voeren zoals bijvoorbeeld het Forensic Institute in Maastricht?
Het laboratorium van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in Wageningen is conform de General Food Law (Verordening EG/2002/178) het laboratorium waar de analyse van geïmporteerde hoogrisicoproducten, waaronder groenten en fruit, uit geheel Nederland plaatsvindt. Het gaat hier om groente en fruit uit niet-EU landen, die door de EU zijn aangewezen als hoogrisicoproduct (EU-Verordening 669/2009). Op basis van dit risico is een verhoogde controlefrequentie van toepassing. Er zijn geen andere laboratoria aangewezen voor de analyse van hoogrisicoproducten. Zoals aangegeven in de brief over de opvolging onderzoek naar de havenaanloop en doorvoerkosten in Noordwest-Europese zee- en luchthavens van 16 oktober jl. (Kamerstuk 29 862, nr. 29) wordt in het kader van het actieprogramma MAR-L (Maatwerkaanpak Regeldruk-Logistiek) momenteel onderzoek gedaan naar de werkwijze en tarieven van het laboratoriumonderzoek bij de import van hoogrisicolevensmiddelen uit landen met een verhoogd volksgezondheidsrisico. In het onderzoek wordt samen met betrokken partijen de problematiek in beeld gebracht, knelpunten benoemd en gekeken naar mogelijke oplossingsrichtingen. Naar verwachting zijn de resultaten van dit onderzoek eind dit jaar gereed. Over de uitkomst van het onderzoek wordt uw Kamer geïnformeerd.
Bent u bekend met het feit dat producten die voor 12.00 uur landen op de luchthaven nog diezelfde dag gekeurd kunnen worden waarbij de uitslag een dag later bekend is (doorlooptijd van 24 uur), dat producten die na 12.00 uur landen al een doorlooptijd kennen van 48 uur en dat vrachten die op zaterdag landen zelfs een doorlooptijd kennen van 72 uur? Vindt u dit een acceptabel service level?
Bent u bekend met het feit dat de gemiddelde doorlooptijd voor luchthavens in Duitsland en België gemiddeld 6 tot 12 uur bedraagt? Wat vindt u van dit verschil?
Deelt u de mening dat de lange doorlooptijd (door de keuringen) een concurrentie nadeel betreft voor de luchthaven MAA, maar ook voor de ondernemers in de branche? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u doen om op zo kort mogelijke termijn de dienstverlening te optimaliseren en/of het aantal laboratoria uit te breiden, zodat de luchthaven op gelijke voet kan concurreren?
Een nieuw systeem voor een veiliger patiëntendossier |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het initiatief van Amsterdamse huisartsen voor een veiliger patiëntendossier en uitwisseling van patiëntgegevens?1
Er bestaan verschillende systemen waarmee gegevens elektronisch worden uitgewisseld. Het landelijk schakelpunt (LSP) is er daar één van. In zijn algemeenheid ben ik een voorstander van elektronische gegevensuitwisseling in de zorg, mits bij het gebruik van elektronische uitwisselingssystemen wordt voldaan aan de wet- en regelgeving. Het is het niet aan mij over de individuele systemen te oordelen, maar aan de toezichthouder, het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). Mijn verantwoordelijkheid richt zich op het stellen van de randvoorwaarden waaraan de verschillende systemen moeten voldoen, met name op het gebied van privacy en veiligheid. Overigens is schaalgrootte niet de bepalende factor voor de veiligheid of bescherming van de privacy.
Erkent u dat het uitwisselen van gegevens in veel gevallen inderdaad kan zonder schakelpunt, en dat met het nieuwe systeem de schaal van toegang kleiner is dan bij het Landelijk SchakelPunt (LSP), zodat er minder bedreigingen voor veiligheid/privacybescherming bestaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de aanblijvende zorgen die er zijn over het LSP, de vervanger van het Elektronisch Patiëntendossier (EPD), over de privacy voor patiënten?
Ik vind veilige en betrouwbare uitwisseling van medische gegevens erg belangrijk. Het is echter aan de toezichthouder (CBP) toe te zien op de privacy van burgers en te toetsen of elektronische uitwisselingsystemen voldoen aan de wet- en regelgeving. Uiteraard heeft dit ook mijn belangstelling met het oog op het stellen van randvoorwaarden.
Onder welke wettelijke voorwaarden valt het initiatief van de Amsterdamse huisartsen op dit moment? Is de vervangende EPD-wet nog wel nodig als gebruik wordt gemaakt van dit initiatief? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Bij het (al dan niet elektronisch) uitwisselen van gegevens gelden op dit moment de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO). In aanvulling daarop is er het wetsvoorstel Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens dat op dit moment voor behandeling in de Eerste Kamer ligt. Dit wetsvoorstel stelt aanvullende regels en regelt de rechten van cliënten bij het gebruik van elektronische uitwisselingsystemen, dus ook voor dit Amsterdamse initiatief.
Kunt u garanderen dat de Amsterdamse huisartsen de mogelijkheid krijgen om met dit initiatief te werken en het te testen, en dat zij niet gehinderd zullen worden door de zorg-inkoopregels van zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan dit niet garanderen. Het is aan de zorgaanbieders, en in dit geval de Amsterdamse huisartsen, om met de zorgverzekeraars afspraken te maken over de zorginkoopregels. De overheid treedt daar niet in.
Hoe reageert u op het feit dat drie zorginstellingen uit de ouderenzorg en geestelijke gezondheidszorg, bij wijze van proef, toegang krijgen tot het LSP? Op welke wijze is de toestemming van burgers voor het uitwisselen van de gegevens geregeld? 3
Het staat partijen in het zorgveld vrij te kiezen om gebruik te maken van het landelijk schakelpunt (LSP), mits daarbij wordt voldaan aan wet- en regelgeving.
Volgens informatie van de beheerder van het LSP, de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ), gaat het hier om een proef om alle praktische voorzieningen voor te bereiden en te testen. De proef in Waardenland van WeMove betreft drie zorginstellingen en een beperkt aantal daar werkzame medisch specialisten. Koepelorganisaties Actiz en GGZ Nederland hebben samen met VZVZ de inhoud en reikwijdte van de proef bepaald.
De VZVZ geeft aan dat juridisch is vastgesteld dat de bestaande toestemming van patiënten (op basis van Wbp en WGBO) voorziet in het beschikbaar mogen stellen van medicatieoverzichten aan de medisch specialisten in de drie zorginstellingen waartoe de proef beperkt is. Uiteraard alleen wanneer dit in het specifieke geval noodzakelijk zou zijn in het kader van de behandeling van een betrokkene.
Klopt het dat het uitwisselen van gegevens niet binnen de huidige toestemming valt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel meer zorgverleners krijgen toegang tot het LSP door de proef die wordt gedaan en in hoeveel patiëntgegevens krijgen zij inzage?
VZVZ meldt mij dat een beperkt aantal medisch specialisten twee verzorgingsinstellingen en een GGZ-instelling in de proef medicatiegegevens kunnen opvragen en inzien van in potentie resp. 200/250 en 100 patiënten, mits er sprake is van een behandelrelatie en de patiënten daarvoor toestemming hebben gegeven. Partijen hebben ingestemd met een proef van deze beperkte omvang. Voor alle duidelijkheid: de proef betreft alleen noodzakelijke medicatiegegevens.
Is het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) betrokken bij de proef met nieuwe zorgsectoren die toegang krijgen tot het LSP? Zo ja, wat was hun oordeel en advies? Zo nee, waarom niet en bent u bereid het CBP te verzoeken om deze proef vooraf te beoordelen en te volgen op de gevolgen voor de privacy van burgers?
Alle uitwisselingen van medische gegevens moeten voldoen aan de geldende wet en regelgeving. Het is aan het College Bescherming Persoonsgegevens daar toezicht op te houden en handhavend op te treden. Het College Bescherming Persoonsgegevens is onafhankelijk en bepaalt haar eigen agenda.
Mijn verantwoordelijkheid is gericht op het stellen van de randvoorwaarden. Het is dan ook niet aan mij om specifieke uitwisselingen ter toetsing voor te leggen aan het College Bescherming Persoonsgegevens.
Dublin-overdrachten naar Hongarije |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de misstanden in Hongarije ten aanzien van de opvang zoals ook was te zien in de uitzending van Nieuwsuur van vrijdag 11 september jl.? Wat is daarop uw reactie?
Ja. Voor mijn reactie verwijs ik u naar mijn antwoorden van heden op de vragen van de leden Voortman (Groenlinks), Kuiken en Maij (PvdA).
Klopt het dat Nederland nog altijd mensen middels de Dublin-verordening terugstuurt naar Hongarije? Zo ja hoeveel mensen betreft het op de korte termijn?
Ja, Nederland past de Dublin-verordening toe ten opzichte van Hongarije. Van 1 januari 2015 t/m 19 augustus heeft de IND 230 claims gelegd op Hongarije. In deze periode heeft Hongarije 160 claims van Nederland geaccordeerd, waarvan een aantal al in 2014 ingediend waren. Circa 30 zaken zitten in de caseload van DT&V.
Hoeveel mensen zijn er recentelijk, in de afgelopen drie maanden, teruggestuurd naar Hongarije?
In de periode 15 juni t/m 15 september 2015 is 1 persoon teruggekeerd naar Hongarije op basis van een Dublin-claim. Oorzaak is het gehele proces dat moet worden doorlopen van afhandeling van een claim tot en met het daadwerkelijk realiseren van het vertrek.
Wat gaat u, zelfstandig en in EU-verband, doen teneinde helderheid te krijgen over de situatie in Hongarije?
Zoals geantwoord op de vragen van de leden Voortman, Kuiken en Maij ligt het primair bij de Europese Commissie om te beoordelen of het optreden van de regering van Hongarije in lijn is met de EU-verdragen en wetgeving. Hiernaast volgt Nederland de ontwikkelingen, onder andere via rapportages van de Nederlandse ambassade in Boedapest.
Bent u bereid uitzettingen naar Hongarije op te schorten totdat er helderheid is over deze situatie? Zo nee, bent u dan in ieder geval bereid de uitzettingen naar Hongarije van minderjarige asielzoekers op te schorten?
Zoals geantwoord op de vragen van de leden Voortman, Kuiken en Maij houd ik vast aan het interstatelijke vertrouwensbeginsel ten opzichte van Hongarije en zie ik onvoldoende aanleiding om Dublinoverdrachten op te schorten. De vraag naar de juridische toelaatbaarheid van een overdracht naar Hongarije, ligt nu ook voor bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Overigens worden alleenstaande minderjarige asielzoekers in het algemeen niet overgedragen aan een andere lidstaat, tenzij de overdracht juist in hun belang zou zijn.
Welke consequenties worden door het kabinet verbonden aan mogelijke schendingen van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens door Hongarije waar het teruggestuurde asielzoekers betreft?
In het kader van de Dublinverordening is belangrijk dat met de overdracht het EVRM en het EU-Handvest niet worden geschonden. Naar mijn mening, blijkt uit de beschikbare informatie niet dat met een overdracht naar Hongarije deze verdragen zouden worden geschonden. Zoals ook aangegeven ligt deze vraag nu ter beoordeling voor bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Hoe verhoudt de Nederlandse positie om Dublin-overdrachten naar Hongarije uit te blijven voeren zich, tot het Duitse en Oostenrijkse besluit om deze op te schorten?
Het is niet juist dat vanuit Oostenrijk en Duitsland geen Dublin-overdrachten (meer) zouden plaatsvinden naar Hongarije.
Bent u op de hoogte van het voornemen van Hongarije om asielzoekers terug te sturen naar Servië, een land buiten de EU? Wat is daarop uw reactie?
Ja. De EU-procedurerichtlijn biedt daartoe ook de ruimte, en biedt tegelijk de asielzoeker wel de mogelijkheid om aan te tonen dat in zijn individuele geval hij niet in Servië om bescherming kon vragen.
Het bericht dat Nederlandse banken een megakippenbedrijf in Oekraïne financieren |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Nederlandse banken een megakippenbedrijf in Oekraïne financieren?1
Ja.
Wat is uw mening over het gigabedrijf Myronivsky Hliboproduct (MHP) in Oekraïne, waar jaarlijks 322 miljoen kippen worden gefokt en geslacht, bijna net zoveel als in heel Nederland?
Het Nederlandse kabinet staat een integrale aanpak voor waar het gaat om de veehouderij. Onderdeel daarvan is een begrenzing of beperking aan de groei van de veehouderij waar dit uit een oogpunt van volksgezondheid, milieu, natuur, kwaliteit van de leefomgeving (waaronder geurhinder) of landschappelijke inpassing noodzakelijk is. Het is aan de regering van de Oekraïne of een dergelijke schaalomvang zoals van het genoemde bedrijf wenselijk is. Bedrijven dienen in ieder geval te voldoen aan de wettelijke voorschriften van het land en de richtlijnen van maatschappelijk verantwoord ondernemen van de OESO na te streven.
Wat zijn de dierenwelzijnsnormen bij MHP?
Momenteel zijn de dierenwelzijnsnormen in Oekraïne lager dan in Nederland. Voor de productie van zijn vleeskuikens heeft MHP specifiek beleid vastgelegd.
Op verzoek van IFC (onderdeel Wereldbankgroep) heeft enkele maanden geleden een onafhankelijke audit plaatsgevonden gericht op dierenwelzijn waarbij het bedrijf volgens de audit goed scoorde op het gebied van dierenwelzijn en bioveiligheid. MHP hanteert internationale normen als bedrijfstandaard zoals EU-richtlijnen en de normen van de World Organisation for Animal Health (OIE) – waar Oekraïne permanent lid van is.
Hoe verhouden de Nederlandse en Oekraïense dierenwelzijnsnormen zich tot elkaar?
Oekraïne heeft dierenwelzijnsvoorschriften met algemene doelvoorschriften, die niet precies aangeven hoe deze moeten worden bereikt. Een gedetailleerde vergelijking van de EU en Oekraïense normen is onderdeel van het EU-associatieverdrag met Oekraïne (zie verder antwoord onder vraag 7).
Wat is het gevolg voor de Nederlandse agrarische sector (met name pluimvee en varkens) van de opkomst van dergelijke megabedrijven in landen met lage milieu en dierenwelzijnsnormen?
Het EU-associatieverdrag met Oekraïne heeft onder andere als doel een geleidelijke economische integratie van Oekraïne met de EU te bewerkstelligen, via de oprichting van een Diepe en Brede Vrijhandelszone (Deep and Comprehensive Free Trade Area, DCFAT).
In het EU-associatieverdrag met Oekraïne is vastgelegd dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn wetgeving op één lijn te brengen met die van de EU, ook op het terrein van dierenwelzijn. Oekraïne is thans bezig met een plan van aanpak voor de veehouderijsector en zal niet later dan drie maanden na het inwerkingtreding van het vrijhandelsakkoord EU-Oekraïne een strategieplan aan het SPS-comité (Sanitair en PhytoSanitair) voorleggen. Het stappenplan beoogt de geleidelijke aanpassing van de Oekraïense sanitaire en fytosanitaire wetgeving en praktijk voor levensmiddelen en diervoeders, gezondheid van planten en dieren en welzijn aan die van de Europese Unie. De EU ondersteunt Oekraïne onder andere om het corresponderende institutionele-hervormingsprogramma (IHP) ten uitvoer te brengen en zal regelmatig het implementatieproces monitoren. Vanuit de Nederlandse overheid wordt daarbij de nadruk gelegd op Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.
In dit verdrag is afgesproken dat er voor pluimveevlees een heffingsvrije contingent komt (0% tarief) van 36.000 ton (16.000 ton vers en 20.000 ton bevroren). Op een totale EU-productie van 12,9 miljoen ton betreft dit een aandeel van 0,3%. Deze import zal weinig effect hebben op de prijsvorming van pluimveevlees in de EU. Import van pluimveevlees vindt plaats omdat men in Oekraïne voldoet aan de Europese voedselveiligheidseisen. Voor varkens voldoet Oekraïne hier nog niet aan, en er is geen export van varkensvlees naar de EU. Het is dus niet zo dat vleesproducten vrijelijk op de Europese markt kunnen worden gebracht.
Klopt het dat onder het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Oekraïne vleesproducten vrijelijk op de Europese markt kunnen worden gebracht? Worden dierenwelzijns-, milieu en volksgezondheidsnormen betrokken bij het vrijhandelsverdrag met Oekraïne?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke termijn dient Oekraïne stappen te zetten om de dierenwelzijns- en milieunormen op één lijn te brengen met die in de EU? Welke stappen zijn dit precies?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de Rabobank en ING in het buitenland veehouderijen financieren die oneerlijk concurreren met Nederlandse veehouderijen?
In onderhavig geval gaat het om een Oekraïense partij die conform internationaal afgesproken richtlijnen opereert. Binnen deze afgesproken richtlijnen dragen buitenlandse partijen bij aan de duurzame ontwikkeling van de veehouderij in Oekraïne en kunnen op termijn de normen van de Oekraïense veehouderij naar boven worden opgetrokken. Het gaat hier dus om het opereren binnen een afgesproken raamwerk.
Worden er nog steeds exportkredietverzekeringen verstrekt, voor de export van stalsystemen en het vergroten van kennis, aan gigastallen in het buitenland?
De Nederlandse overheid ondersteunt exporterende bedrijven met een exportkredietverzekering wanneer de betalingsrisico’s van de betreffende export transactie niet door de private markt afgedekt kunnen worden. De exportkredietverzekeringfaciliteit ondersteunt deze bedrijven omdat ze de Nederlandse export stimuleren, de concurrentiekracht versterken en werkgelegenheid mogelijk maken. Bij deze ondersteuning wordt geen onderscheid gemaakt naar de sector waarin het bedrijf actief is maar gelden wel strikte regels en afspraken waaraan bedrijven zich moeten houden. Dit geldt dus ook voor de Nederlandse bedrijven die zaken doen met veehouderijsystemen in het buitenland.
Voorafgaand aan de verstrekking van een exportkredietverzekering wordt een maatwerkbeoordeling uitgevoerd op basis van internationale normen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Dierenwelzijn maakt expliciet onderdeel uit van deze beoordeling. Goed dierenwelzijn is o.a. gerelateerd aan goede huisvesting waarbij de inrichting van de stal en het management van voeder en drinkwater en het hanteren van de dieren doorslaggevende factoren zijn en de stalomvang niet. Stalomvang is geen selectiecriterium bij de exportkredietverzekeringsaanvragen.
Wel ziet het kabinet in algemene zin grenzen aan de groei van de veehouderij. Deze moeten dan wel in regionaal dan wel lokaal perspectief worden bezien en binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders.
Het kabinetsstandpunt inzake de intensieve veehouderij is naar uw Kamer gezonden op 14 juni 2013 (Kamerstuk 28 973, nr. 134) en herhaald bij de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor het jaar 2014 (Kamerstuk 33 750-XVII).
Wordt er bij het verstrekken van exportkredietverzekeringen voor de export van stalsystemen en agrarische kennis rekening gehouden met de Nederlandse of de Oekraïense dierenwelzijnsnormen?
Voorafgaand aan het verstrekken van exportkredietverzekeringen wordt er een maatwerkbeoordeling uitgevoerd waarbij niet alleen wordt getoetst aan lokale wet- en regelgeving maar juist ook aan de internationaal overeengekomen normen, de zogeheten IFC Performance Standards, waarvan dierenwelzijn onderdeel is. Wanneer na een uitgebreide toetsing en beoordeling het eindoordeel is dat er per saldo geen onaanvaardbare milieu en sociale risico’s worden verwacht, kan een exportkredietverzekering worden verstrekt aan Nederlandse bedrijven en banken. Bij de exportkredietverzekering gaat het veelal om de levering van Nederlandse hoogtechnologische producten en diensten waaraan hoge dierenwelzijnsnormen zijn verbonden. Door de afname van deze producten en diensten kunnen de buitenlandse partners hun dierenwelzijn verbeteren en daarmee hun eigen dierenwelzijnsnormen opschroeven.
Deelt u de mening dat er door de overheid geen exportkredietverzekeringen mogen worden verstrekt voor de export van stalsystemen met een lagere dierenwelzijnsnorm dan in Nederland van toepassing is?
Nederland hanteert hoge dierenwelzijnsnormen en moedigt andere landen aan dezelfde normen na te volgen. Zoals hierboven is aangegeven, kunnen exporttransacties een positieve bijdrage leveren aan het opkrikken van de dierenwelzijnsnormen in landen waar de normen nu nog lager liggen. Bij internationaal ondernemen gelden de internationale normen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, waaronder ook dierenwelzijnsnormen. Nederland houdt zich aan deze afspraken zodat ons bedrijfsleven kan concurreren op basis van een level playing field.
De schokkende uitspraken op Twitter van een persoon die werkzaam is bij een onderwijsinstelling |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Tweet van raadslid LEF Nissewaard zorgt voor ophef»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak? Wat voor signaal gaat er naar uw mening uit naar de leerlingen van de school van de betrokkene, door haar uitspraken?
Ook gebruikers van internet en social media hebben, binnen de grenzen van de wet, recht op vrijheid van meningsuiting. Docenten hebben echter ook een voorbeeldfunctie voor hun leerlingen. Uitspraken waarin het omkomen van mensen lijkt te worden gezien als een soort verdiende straf («Karma is a bitch»), passen daar niet bij. De school heeft afstand genomen van deze kwetsende uitspraken en de betrokken docent ontheven van haar lessen. De school beraadt zich thans op de ontstane situatie.
Zijn de uitspraken van de betrokkene naar uw mening ook symptomatisch voor het feit dat discriminatie op internet een groot probleem en rijzende is?
We worden in ons land geconfronteerd met een beeld van toenemende onverdraagzaamheid. Dat uit zich niet alleen op internet, maar het internet is door de grote toegankelijkheid en laagdrempeligheid ervan wel een terrein waar discriminerende uitingen sterk naar voren komen. De cijfers die u noemt bevestigen dat beeld.
Wat vindt u ervan dat uit cijfers van het meldpunt voor internetdiscriminatie blijkt, dat het aantal meldingen van internetdiscriminatie vorig jaar met 22% is gestegen?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ons van de meest recente cijfers voorzien met betrekking tot het voorkomen van internetdiscriminatie? Kunt u dit specificeren naar grond? Is er wederom sprake van een stijging?
Onderstaande tabellen bevatten de meest recente cijfers van het Meldpunt Internetdiscriminatie (MiND), uitgesplitst naar gronden van discriminatie. Er is over de eerste negen maanden van 2015 wederom sprake van een stijging.
2015
2014
2013
t/m september
302
183
108
Totaal
n.n.b.
305
251
20151
2014
2013
Ras
144
159
129
Anders
38
34
42
Antisemitisme
21
31
14
Leeftijd
21
29
20
Godsdienst2
44
27
12
Persoonlijke discriminatie
27
16
15
Seksuele voorkeur
4
7
18
Handicap
3
2
1
tot en met 30 september 2015
43 van de 44 meldingen in 2015 waren islam gerelateerd
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg dat de regering, via de persoon van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, met experts en vertegenwoordigers van Facebook en Twitter zal hebben over het voorkomen van discriminatie op internet?3
Zoals ik heb aangegeven in de tweede termijn van het Algemeen Overleg discriminatie op 9 september jl., zal ik uw Kamer voor de begrotingsbehandeling SZW informeren over de uitkomsten van het overleg dat op mijn Ministerie zal plaatsvinden.
Wat is de inzet van de regering in deze gesprekken? Wat zal de regering doen als Facebook en Twitter niet bereid zijn mee te werken?
Voor de expertmeeting worden diverse stakeholders uitgenodigd: internet- en social media bedrijven, organisaties waarbij internetdiscriminatie gemeld kan worden als ook organisaties die zich richten op verantwoord internetgebruik. De inzet van de expertmeeting is om informatie en ideeën uit te wisselen. De verschillende stakeholders zal daarbij gevraagd worden om aan te geven welke rol zij voor zichzelf zien in het tegengaan van discriminatie op internet, waar zij tegenaan lopen en welke mogelijkheden tot verbetering zij zien. Hierbij ligt de nadruk op het verkrijgen van nader inzicht in de knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen en de bijdrage die partijen daar zelf aan kunnen leveren.
Op basis van de uitkomsten hiervan zal het vervolg nader worden bepaald.
Met welke andere stakeholders overlegt de regering ten aanzien van internetdiscriminatie? Is de regering bereid een bredere conventie in te lassen met bijvoorbeeld providers, Google en Youtube om het punt van internetdiscriminatie onder de aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat voor maatregelen gaat de regering nemen om discriminatie op internet aan te pakken?
Voor discriminatie op internet bestaat de mogelijkheid aangifte van strafbare uitingen te doen bij de politie of de uiting voor te leggen aan het landelijk Meldpunt Internetdiscriminatie (MiND). De inzet voor de expertmeeting is in eerste instantie om te bekijken wat de stakeholders zelf kunnen doen of verbeteren om discriminatie op internet aan te pakken.
Is de regering nu wel bereid om een racismeregister in te voeren, waarin de namen en uitspraken, zoals die van de betrokkene, worden geregistreerd en waarbij een registratie in het racismeregister een baan bij de overheid en het onderwijs onmogelijk maakt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het doen van racistische uitingen verhoudt zich niet tot hetgeen van overheidspersoneel verwacht mag worden. In het verleden geplaatste racistische opmerkingen op internet zijn in zijn algemeenheid echter geen reden om iemand de toegang tot een baan bij de overheid of binnen het onderwijs te ontzeggen, tenzij een dergelijke opmerking heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling. Dan kan deze veroordeling een voor een bepaalde functie noodzakelijk goed gedrag in de weg staan. Binnen de overheid bestaat hiervoor de procedure om – indien de aard van de functie en het risico dat aan de werkzaamheden is verbonden hierom vragen – van de sollicitant een zogenaamde Verklaring omtrent gedrag (VOG) te vragen. Ik ben geen voorstander van een apart racismeregister zoals dat wordt voorgestaan door de leden Kuzu en Öztürk, naast de justitiële en politiegegevens die al geraadpleegd worden bij een VOG-procedure.
Is de regering nu wel bereid om een educatieve maatregel discriminatie in te voeren, vergelijkbaar met de educatieve maatregel alcohol, waarbij mensen die discrimineren corrigerend worden bijgeschoold en ervan doordrongen raken dat discriminatie echt niet kan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het ontwerpen van een educatieve maatregel of leerstraf vergelijkbaar met de educatieve maatregel alcohol is een arbeidsintensief traject: er zal veel geïnvesteerd moeten worden in het inrichten van de maatregel/straf. Het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het Openbaar Ministerie geeft aan dat de recidive van personen die bestraft worden voor een discriminatiefeit vrijwel nihil is. Het invoeren van een maatregel met als doel speciale preventie lijkt dan ook niet nodig. Overigens bestaat voor de rechter bij vaststelling van strafbare discriminatie reeds de mogelijkheid tot het opleggen van een taakstraf. De taakstraf kan ook een leerstraf inhouden, welke kan worden ingevuld als een leertraject tegen discriminatie. Rechters maken hier in beperkte mate gebruik van.
Is de regering bereid om de bekendheid en de rol van het meldpunt internetdiscriminatie te vergroten? Zo ja, wat gaat de regering ondernemen en hoe gaat de regering de gang van social media naar het meldpunt internetdiscriminatie beter faciliteren? Zo nee, waarom niet?
MiND heeft een aantal communicatieactiviteiten die structureel terug komen. Dit omvat onder meer een succesvolle Facebook campagne in 2014 die in het najaar van 2015 wordt herhaald, het inzetten van jongerenambassadeurs, deelnemen aan de Gay Pride in Amsterdam en investeren in de vindbaarheid van MiND op internet. Daarnaast worden mensen in de landelijke campagne tegen discriminatie via de website discriminatie.nl doorverwezen naar MiND als er specifiek sprake is van internetdiscriminatie. De samenwerking van MiND met Facebook en Twitter zal in de expertmeeting aan de orde komen.
Is de regering bereid een betere gang van social media naar het meldpunt internetdiscriminatie mede inzet van de gesprekken met Facebook en Twitter te maken? Moet er bij een rapportage van ongewenste content op social media niet direct kunnen worden doorgelinkt naar het meldpunt internetdiscriminatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Welke aan een ministerie of aan de overheid gelieerde antidiscriminatie bureaus bestaan er op dit moment? Welke zijn er tijdens deze kabinetsperiode ontbonden?
Op grond van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) dient elk gemeentebestuur burgers toegang te bieden tot een antidiscriminatievoorziening (ADV). Deze voorzieningen dienen onafhankelijke bijstand te bieden bij klachten over discriminatie en deze klachten te registreren. Het is, binnen de wettelijke kaders, een lokale keuze en verantwoordelijkheid hoe een ADV wordt ingericht. Er zijn 23 onafhankelijk antidiscriminatiebureaus die voor een groot aantal gemeenten de taken uit de Wga uitvoeren. Er zijn daarnaast gemeenten die ervoor kiezen om de wettelijke taken op andere wijze vorm te geven, zoals bijvoorbeeld het onderbrengen van de taak bij een welzijnsorganisatie.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal onderzoeken hoe gemeenten de taken van de Wga uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek worden in de eerste helft van 2016 verwacht. Hoewel er in deze kabinetsperiode veranderingen in de gemeentelijke uitvoering van de Wga zullen zijn geweest, zijn er mij op dit moment geen gevallen bekend waarin een antidiscriminatiebureau is ontbonden. Ook dit zal in het bovengenoemde onderzoek nader in kaart worden gebracht.
Wat voor output hebben de aan een ministerie of aan de overheid gelieerde antidiscriminatie bureaus de afgelopen jaren geleverd?
Uit de wettelijke taakomschrijving van ADV’s vloeit voort dat zij de klachten en meldingen die jaarlijks binnenkomen, registreren en daarover rapporteren. Op deze manier leveren ze een belangrijke bijdrage bij het in kaart brengen van de discriminatieproblematiek op lokaal niveau. Naast het verzorgen van bijstand aan burgers, geven veel ADV’s ook voorlichting en advies. Een overzicht van alle output die antidiscriminatiebureaus en andere voorzieningen in de afgelopen jaren hebben geleverd is niet eenvoudig te geven. Uit het in vraag 14 genoemde onderzoek naar de uitvoering van de Wga zal wel een inzichtelijk beeld naar voren komen over de werkzaamheden en resultaten van de verschillende voorzieningen in alle Nederlandse gemeenten.
Het bericht dat de bestuursvoorzitter van Vivat anderhalve maand na de overname door Anbang vertrekt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Chinezen plegen een coup bij Vivat»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het vertrek van bestuursvoorzitter Gerard van Olphen? Waarom is de heer Van Olphen, nadat hij nog maar kort geleden de overstap heeft gemaakt naar Vivat, nu alweer vertrokken? In hoeverre is dit te wijten aan verschillen in bestuurscultuur?
Ik heb kennisgenomen van het vertrek van dhr. Van Olphen als voorzitter van de Raad van Bestuur van VIVAT. De aandelen in VIVAT Verzekeringen zijn op 26 juli jongstleden door SNS REAAL overgedragen aan ANBANG. Dat heeft tot gevolg dat ik geen betrokkenheid meer heb bij de interne gang van zaken bij VIVAT verzekeringen. Dit is immers een zaak van de vennootschap, de Raad van Comissarissen en de aandeelhouder.
Wat betekent het vertrek van de heer Van Olphen voor de bestuurscultuur bij Vivat? Hoe wordt gewaarborgd dat binnen Vivat, conform het Rijnlandse model, rekening wordt gehouden met de belangen van alle belanghebbenden, zoals de werknemers, polishouders en de maatschappij?
VIVAT is, gelijk elke Nederlandse financiële onderneming, gebonden aan de regels omtrent goed bestuur zoals die zijn vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht. Daaruit volgt dat bij het besturen van de onderneming rekening dient te worden gehouden met de belangen van verschillende stakeholders bij de onderneming waaronder ook de werknemers en in dit geval de polishouders. Voorts volgt hieruit dat VIVAT en haar dochterondernemingen moeten beschikken over een Raad van Commissarissen die onder meer tot taak heeft toezicht te houden op het beleid van het bestuur. De versterking door Dhr. Nooitgedagt van het bestuur van als gedelegeerd commissaris doet niet af aan de taken en verantwoordelijkheden van de Raad van Commissarissen en haar leden.
Wat betekent deze nieuwe periode van onzekerheid voor de zes miljoen polishouders?
De verzekeringsgroep VIVAT en de individuele verzekeraars moeten voldoen aan de eisen uit alle relevante nationale (waaronder de Wet op het financieel toezicht, de Pensioenwet) en Europese regelgeving. De Nederlandse toezichthouders, waaronder DNB en de AFM zullen daarop toezicht blijven houden. Het vertrek van dhr. Van Olphen verandert daar niets aan.
In hoeverre speelde bij het verlenen van een verklaring van geen bezwaar van De Nederlandsche Bank (DNB) voor de overname van Vivat door Anbang mee, dat de heer Van Olphen de bestuursvoorzitter van de verzekeraar zou worden? Zijn er door DNB eisen gesteld aan de samenstelling van het nieuwe bestuur van Vivat en zo ja welke?
DNB heeft op grond van artikel 1:89 van de Wet op het financieel toezicht een geheimhoudingsplicht. Informatie over de inhoud van een verklaring van geen bezwaar of de toetsing van bestuurders van een financiële onderneming is toezichtvertrouwelijk en daarmee niet publiek.
Wel kan in algemene zin worden opgemerkt dat op grond van de Wet op het financieel toezicht eisen worden gesteld aan (de samenstelling van) het bestuur. De geschiktheid en betrouwbaarheid van de beoogd bestuurders is ook een van de wettelijke criteria op basis waarvan DNB een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar beoordeelt. Het gaat dan zowel om de geschiktheid en betrouwbaarheid van de individuele leden van het bestuur als om de samenstelling van het bestuur als collectief. DNB heeft op 3 juli jl. de benodigde verklaringen van geen bezwaar voor overname van de aandelen VIVAT door Anbang verleend.
Kunt u aangeven of het klopt dat de toetsingsprocedure van drie nieuwe bestuurders, waarvan een de financieel bestuurder is, nog steeds niet helemaal is afgerond? Zo ja, waarom is de toetsingsprocedure nog niet afgerond? Wanneer is de toetsingsprocedure naar verwachting wel afgerond?
Zie antwoord vraag 5.
Wat betekent de keuze om president-commissaris Jan Nooitgedagt voorlopig gedelegeerd commissaris te maken voor het toezicht op het bestuur van Vivat?
Zie antwoord vraag 3.
Een eis om de overname van Vivat door Anbang goed te keuren was het herkapitaliseren van de verzekeraar; is al aan deze eis voldaan?
Zoals ik in mijn brief van 26 juli heb opgemerkt moeten na de verkoop op 26 juli 2015 een aantal afrondende stappen worden gezet. Onderdeel daarvan is een kapitaalinjectie door Anbang in VIVAT van 1,35 miljard euro binnen 90 dagen na de overdracht van de aandelen. De termijn daarvoor verloopt aldus op 26 oktober 2015. VIVAT geeft desgevraagd aan dat de kapitaalinjectie nog niet heeft plaatsgevonden. Ik heb geen enkele aanleiding te veronderstellen dat ANBANG niet zal overgaan tot een kapitaalinjectie en wil ook niet hierover speculeren. In algemene zin geldt dat indien een instelling niet aan eisen van het toezicht voldoet, DNB haar handhavingsinstrumentarium kan toepassen.
Indien het antwoord op vraag 8 ontkennend is, wanneer zal er dan worden bijgestort? Welke mogelijkheden heeft DNB als Anbang onverhoopt niet aan deze eis voldoet, kan DNB dan de vergunning intrekken en wat zijn in dat geval de consequenties?
Zie antwoord vraag 8.