Het wegvallen van inkomsten als gevolg van een uitspraak van KiFiD over een WAO-gat verzekering |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht1 dat het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD)2 heeft bepaald dat verzekeraars niet de verplichting hebben om het AOW-gat te dichten voor reeds zieke verzekerden dat ontstaat door het eindigen van de aanvullende WAO-gat uitkering bij 65 jaar?
Door de verhoging van de AOW-leeftijd kunnen werknemers en zelfstandigen die voor 2013 arbeidsongeschikt zijn geworden, worden geconfronteerd met een inkomenshiaat. Dit is ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel AOW-leeftijdsverhoging (Kamerstuk 33 290) ook aan de orde geweest. Het Verbond van Verzekeraars heeft de verzekeraars toentertijd aanbevolen om de groep bestaande verzekerden die (nog) geen uitkering ontvangen en bestaande klanten met een lopende uitkering te informeren over het inkomenshiaat.
De mensen die op 1 januari 2013 al een private arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvingen die eindigt op 65 jaar, kunnen een beroep doen op de tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR), mits zij aan de voorwaarden voldoen.
Daarnaast is in de schriftelijke behandeling van de overbruggingsregeling (Kamerstuk 32 163, nr. 23) aangegeven dat het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven dat verzekeraars activiteiten ontplooien om nieuwe gevallen van inkomenshiaten zoveel mogelijk te voorkomen onder zowel werknemers als zelfstandigen. Voor nieuwe klanten geldt dat de meeste inkomensverzekeraars de voorwaarden van de nieuwe producten aanpassen aan de AOW-leeftijdsverhoging. Voor het grootste deel van de bestaande klanten die nu tot 65-jarige leeftijd verzekerd zijn, biedt het merendeel van de inkomensverzekeraars een oplossing voor het verzekeringshiaat. De condities waaronder deze oplossing wordt aangeboden – zoals het medisch acceptatiebeleid, de gehanteerde leeftijdsgrens, en de kosten van de uitbreiding – verschillen per verzekeraar.
Bent u bekend met het probleem dat ontstaat bij de groep mensen die een WAO-gat verzekering hebben afgesloten om het inkomensverschil dat ontstaat bij de overgang van de WAO-loondervingsuitkering (70% van het laatstverdiende (gemaximeerde) loon) naar de WAO-vervolguitkering af te dekken, waarbij deze verzekering de einddatum niet aanpast naar de AOW-leeftijd als de deelnemer al ziek was voor ingang van de verhoging van de AOW-leeftijd? Zo ja, wat is hierop uw reactie? Zo nee, bent u bereid dit probleem te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de gevolgen voor deze groep verzekerden die een teruggang van honderden euro’s per maand krijgen in de periode tussen hun 65e levensjaar en de ingangsdatum van de AOW waarbij de totale terugval in inkomen op kan lopen tot € 10.000 en meer? Zo ja, wat is hierop uw reactie? Zo nee, bent u bereid deze gevolgen te onderzoeken?
De mensen die op 1 januari 2013 al een uitkering kregen uit een private arbeidsongeschiktheidsuitkering die eindigt op 65 jaar, kunnen een beroep doen op de tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR). Bij het tot stand komen van de OBR heeft het kabinet er voor gekozen om deze groep ook onder de OBR te laten vallen, omdat zij zich in een vergelijkbare situatie bevinden als mensen waarvan de VUT eindigt op 65-jarige leeftijd. Iemand kan een beroep doen op de OBR als hij aan de voorwaarden voldoet, zoals een inkomen tot en met 200% (alleenstaanden) of 300% (samenwonenden) van het brutominimumloon ingevolge de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). De regeling kent een partner- en vermogenstoets, exclusief eigen woning en pensioenvermogen.
Bent u bereid om te onderzoeken of deze groep in aanmerking kan komen voor compensatie? Zo ja, welke acties gaat u hiervoor ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Deze mensen kunnen mits zij aan de voorwaarden voldoen een beroep doen op de tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR). Zie ook het antwoord onder 3.
Het bericht 'Afrikaanse voetballers verhandeld in Azie' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Marith Volp (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over het verhandelen in Azië van Afrikaanse voetballers? Zo ja, wat is uw opvatting daarover? 1
Van de berichtgeving op de BBC- website heb ik kennisgenomen. Op basis van één persartikel kan ik geen oordeel geven over specifieke situaties die daarin wordt beschreven. Wel kan ik aangeven dat ik handel in jonge spelers verwerpelijk vind.
Zijn er voor zover u bekend naast de schatting van Culture Foot Solidaire dat er zo'n 15.000 kinderen verhandeld zijn voor het voetbal, andere betrouwbare schattingen van het aantal slachtoffers? Indien het u niet bekend is, bent u bereid dit nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals uit het artikel blijkt is de FIFA bezig met het verzamelen van alle informatie om deze zaak te beoordelen en de belangen van de betrokkene minderjarigen te behartigen. Aanvullend onderzoek naar aantallen is naar mijn oordeel dan ook niet nodig.
Zijn er sinds de antwoorden op eerdere2 signalen geweest dat er jonge spelers op een verkeerde manier in Nederland terecht zijn gekomen? Zo ja, wat is de omvang hiervan? Bent u bereid dit (nader) te onderzoeken met uw Europese collega's?
Nee, die signalen hebben mij niet bereikt. Op basis van de FIFA Regulations on the Status and Transfer of Players kunnen geen internationale overschrijvingen van spelers onder achttien jaar plaatsvinden behoudens de daarin vastgestelde uitzonderingen. Met ingang van 1 maart jl. hebben alle clubs toestemming nodig van de FIFA als ze spelers vanaf tien jaar uit het buitenland willen halen. Zonder deze toestemming kan een speler niet uitkomen voor zijn nieuwe club in een ander land. Daar bovenop heeft de KNVB als vast beleid dat spelersmakelaars zich moeten onthouden van activiteiten en werkzaamheden voor zover het spelers jonger dan zestien jaar betreft.
Indien er inderdaad nauwelijks sprake lijkt van enige vooruitgang in de bestrijding van de handel in jonge spelers, wat is daarover uw opvatting?
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 1 vind ik elke vorm van handel in jonge spelers verwerpelijk. Als er sprake is van schending van de regelgeving zoals door de FIFA opgesteld, moet dit door betrokken partijen (te weten de ouders, de clubs, de makelaars en de (inter)nationale federaties en bonden) worden bestreden, waarbij FIFA moet optreden tegen nationale voetbalbonden en individuele clubs als die de regels overtreden. Recent is dit gebeurd met de bestraffing van F.C. Barcelona en de Spaanse voetbalbond voor de transfer van een aantal jeugdspelers waarbij ze niet voldeden aan de uitzonderingsvoorwaarden. De Spaanse voetbalbond en F.C. Barcelona zijn hier voor beboet. F.C. Barcelona heeft hiernaast ook een nog lopend transferverbod van een jaar gekregen.
Kunt u aangeven op welke manier(-en) voetbalbonden de handel in kinderen voor het voetballen effectiever kunnen bestrijden? Zo nee, bent u bereid hierover op kort termijn onderzoek naar te doen? Doen naar uw mening de KNVB, UEFA en FIFA hier voldoende tegen? Is het u bekend of de FIFA en UEFA voldoende zicht hebben op de bewegingen van jonge spelers wereldwijd? Zo nee, bent u bereid hier actie op te ondernemen? Zo ja, welke?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4 is het aan de betrokken partijen om schending van de regelgeving binnen de voetbalwereld tegen te gaan. De KNVB heeft over transfers van jonge voetballers vaker contact met de FIFA. Specifiek hebben ze in dit geval bij FIFA aangekaart dat de grens van 12 jaar voor het verkrijgen van een International Transfer Certificate (ITC) te hoog zou zijn, en deze is, zoals in het antwoord op vraag 3 ook is aangegeven recentelijk verlaagd naar 10 jaar. Door het Transfer Matching System van de FIFA (een digitaal systeem voor internationale overschrijvingen) en het daarbij behorende ITC systeem hebben nationale voetbalbonden en de FIFA goed zicht op de beweging van jonge spelers omdat elke grensoverschrijdende transfer moet worden goedgekeurd door de FIFA.
Op welke manier kunnen overheden de handel in kinderen voor het voetballen effectiever bestrijden? Hoe gaat u zich daar in Europees en internationaal verband voor inzetten?
In mei 2014 is een Raadsbijeenkomst van de EU Sportministers een resolutie aangenomen betreffende het werkplan van de Europese Unie voor sport voor de jaren 2014–2017 (2014/C 183/03). Eén van de thema’s is de integriteit in de sport, in het bijzonder de bestrijding van doping en wedstrijdvervalsing, de bescherming van minderjarigen, goed bestuur en gendergelijkheid.
Slachtoffers van mensenhandelaren blijven vaak met schulden achter als zij vervroegd teruggaan naar hun eigen land als beloften niet worden nagekomen; kunt u aangeven op welke wijze is te voorkomen dat zij daardoor opnieuw in de problemen komen? Hoe zal dat in het geval van de voetballertjes die naar Laos zijn gegaan worden opgepakt? Welke maatregelen bent u eventueel bereid te nemen om deze slachtoffers bij te staan?
Op basis van de informatie in het BBC-bericht valt niet op te maken of het voorval voldoet aan alle elementen van de definitie van mensenhandel. Blijkens het artikel is in het voorval dat door de BBC wordt beschreven reeds actie ondernomen door FIFPro en FIFA, hetgeen ertoe leidde dat de meeste jonge spelers naar hun land terugkeerden, terwijl een aantal ervoor koos in Laos te blijven. Ik zie derhalve geen aanleiding voor Nederlandse instanties om in dit specifieke geval te interveniëren.
De enquête onder architecten en de toepassing van de Europese regels bij aanbestedingen |
|
Eric Smaling |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Aanbestedingen vaak in nadeel van architecten» en «Een dialoog vinden ze nu gedoe»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat een meerderheid van de gevraagde architecten vindt dat aanbestedingen leiden tot machtsongelijkheid tussen architecten en opdrachtgevers, dat er vaak geen vergoeding is, en kosten niet kunnen worden verhaald?
Ik ben bekend met de geschetste problematiek. In de Aanbestedingswet 2012 zijn maatregelen genomen om de gevallen tegen te gaan waarin sprake is van disproportionaliteit. Recentelijk is de Aanbestedingswet 2012 geëvalueerd. Over de uitkomsten van de evaluatie heb ik uw Kamer bij brief van 8 juli 2015 geïnformeerd (34 252, nr. 1). Uit de evaluatie blijkt dat de genomen maatregelen ten aanzien van proportionaliteit effect hebben gehad. Er is echter nog ruimte voor verbetering in de toepassing van de (nieuwe) regels. Gelet op de korte periode na inwerkingtreding van de wet is mijn verwachting dat de verbetering verder door zal zetten. Zoals aangekondigd in de brief zet ik in op het stimuleren van beter aanbesteden. Daarbij zal de aandacht liggen op het verbeteren van de toepassing van aanbestedingsregels en zal aandacht worden gevraagd zowel op ambtelijk als bestuurlijk niveau in gemeenten.
Herkent u het beeld dat bij de toepassing van de Europese regels door gemeentebesturen deze strak worden geïnterpreteerd, waarbij het volgens architecten vaak leidt tot grove onrechtvaardigheden waaraan men moeilijk kan ontsnappen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat ziet u daarbij aan mogelijkheden om deze tendens te keren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat 97% van de gevraagde architecten de gevraagde inspanningen niet in redelijke verhouding vindt staan tot de opdracht, en het daarnaast schort aan de uitleg van beslissingen en overwegingen van opdrachtgevers?
In de uitkomsten van de enquête van de heer Uytenhaak staat een percentage van 86% weergegeven die de gevraagde inspanningen niet in redelijke verhouding vindt staan tot de opdracht. Dat sluit aan bij de overige uitkomsten van de enquête waarin naar voren komt dat architecten disproportionaliteit ervaren bij aanbestedingen en dat bepalingen uit de Gids proportionaliteit niet worden nageleefd. Voor een reactie daarop verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Verder wordt aangegeven dat het schort aan uitleg van beslissingen en overwegingen van opdrachtgevers. In de evaluatie naar de Aanbestedingswet 2012 is ook naar voren gekomen dat ondernemers klachten hadden over de motivering van afwijzingen. Daarvoor kan ook aandacht zijn bij het stimuleren van beter aanbesteden.
Vindt u het terecht dat bij een eerste fase van het ontwerp om een visie gevraagd wordt die in de praktijk neerkomt op een omvangrijk voorontwerp waarin vaak tientallen tot honderden uren arbeid zitten en waarvoor geen vergoeding wordt gegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Aanbestedingswet 2012 is bepaald dat voor de voorschriften uit de Gids proportionaliteit geldt pas toe of leg uit. In de Gids is het voorschrift opgenomen dat de aanbestedende dienst een vergoeding moet aanbieden wanneer een gedeelte van de te plaatsen opdracht moet worden uitgevoerd om de inschrijving in te kunnen dienen. Wanneer een aanbestedende dienst dit niet doet, moet dat worden gemotiveerd. Als toelichting bij dat voorschrift worden als voorbeeld genoemd visiepresentaties, maquettes en modellen, schetsen of (constructie) doorberekening waarbij verhoudingsgewijs aanzienlijke kosten per inschrijving gemaakt moeten worden. Het is niet terecht als zonder motivering van dit voorschrift wordt afgeweken. Architecten kunnen hierover een klacht indienen bij de aanbestedende dienst. Daarna kan een advies van de Commissie van Aanbestedingsexperts worden gevraagd over de betreffende casus. Ook kan de zaak worden voorgelegd aan de rechter.
Herkent u het feit dat een architect volgens de Europese regels zogeheten referenties moet overleggen om te mogen inschrijven op een opdracht voor bijvoorbeeld een nieuwe school of gemeentehuis, waarbij het er in de praktijk op neerkomt dat men in de drie voorafgaande jaren aan drie soortgelijke of zelfs identieke opdrachten moet hebben meegedaan als uitvoerend architect? Wat vindt u van het feit dat hierdoor bureaus uit de markt worden gestoten?
De Europese aanbestedingsregels verplichten aanbestedende diensten niet om referenties te vragen. Ze bieden wel de mogelijkheid dat te doen. In de Aanbestedingswet 2012 is geregeld dat niet naar soortgelijke of precies gelijke opdrachten mag worden gevraagd als referenties, maar alleen op onderdelen van de opdracht naar eerder verrichte vergelijkbare opdrachten. Daarnaast is in de Gids proportionaliteit geregeld dat per kerncompetentie maximaal één referentie mag worden gevraagd. Wanneer bureaus worden geconfronteerd met een dergelijke eis staan voor bureaus de mogelijkheden open die in de vraag hierboven zijn omschreven. In het najaar zal het wetsvoorstel tot implementatie van de Europese aanbestedingsrichtlijnen in de Aanbestedingswet 2012, dat momenteel voor advies bij de Raad van State ligt, naar uw Kamer worden gestuurd. In dit wetsvoorstel wordt aanbestedende diensten de mogelijkheid geboden ook opdrachten in aanmerking te nemen over een langere periode dan drie jaar als er anders niet voldoende gegadigden zijn om een toereikend niveau van mededinging te waarborgen. Dit kan voorkomen in branches zoals de architectenbranche waarin sprake is van langdurige opdrachten waardoor relatief weinig opdrachten per jaar worden uitgevoerd en het goed mogelijk is dat ondernemers niet over voldoende passende referenties beschikken die in de afgelopen drie jaar zijn uitgevoerd.
Is het u bekend dat door de zogenaamde referentie-eis bureaus gedwongen zijn in te schrijven op bouwprojecten ook al ontbreekt een vergoeding? Bent u bereid hiervoor een oplossing aan te dragen waarmee voorkomen wordt dat hele generaties jonge architecten, tussen de twintig en vijfendertig jaar, gaan behoren tot een verloren generatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om bij zogenaamde «open opdrachten» die verder gaan dan een eenvoudige offerte een richtlijn te ontwikkelen waarbij rekening wordt gehouden met een redelijke vergoeding van tenminste de gemaakte kosten? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om de afgenomen enquête te bestuderen en om samen met het veld te werken aan de in het artikel geschetste zorgen over de kwaliteit en innovatie van ontwerpen en aan het funest gebrek aan transparantie bij beoordelingen van het ingestuurde werk? Zo nee, waarom niet?
Ik zal in gesprek gaan met de heer Uytenhaak om de uitkomsten nader te bespreken. Ook ben ik bereid samen met het veld te werken aan het stimuleren van beter aanbesteden, zoals aangegeven in reactie op vraag 3. Dit zal zien op de hele breedte van het aanbesteden en niet alleen op architectenopdrachten.
Bent u van mening dat de gewijzigde Wet op de architectentitel, die ziet op beroepservaring, bij – en nascholingsregeling voor stedenbouwkundigen, en voor tuin – en interieurarchitecten, en die per 20 juli 2015 is ingegaan, slechts de architectentitel volgens de Europese richtlijn beschermt, maar geen soelaas biedt voor de geschetste problematiek? Zo nee, waarom niet?
De werking van de (gewijzigde) Wet op de architectentitel is enerzijds gericht op vakbekwaamheid en deskundigheid van architecten, zodat de keuze voor een architect voldoende waarborg biedt voor de gewenste kwalitatieve uitvoering van een opdracht. Anderzijds wordt met de wet de positie van Nederlandse architecten in Europees verband – en daarmee hun kansen voor de Europese markt – versterkt.
Aldus draagt de wet ertoe bij dat bij de selectie voor een uit te voeren publieke ontwerp/bouwopdracht uit moet worden gegaan van gekwalificeerde – en volgens het Register ingeschreven – architecten. Deze wet is er niet op gericht de wijze van selectie en vergoeding voor te schrijven.
Externe veiligheid in Zuid-Nederland |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Deelt u de conclusies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid naar aanleiding van het incident bij Shell Moerdijk, die stelt dat risico’s niet werden onderkend en beheerst en dat er onvoldoende is geleerd van eerdere incidenten?1
Ik zal u vóór het AO Externe Veiligheid van 30 september 2015 nader informeren over de onderzoeken naar het incident bij Shell Moerdijk.
Wat is uw mening over het feit dat Shell al decennia geen onderzoek naar- en het testen van het betrokken veiligheidskritisch proces heeft gedaan, dat medewerkers onvoldoende op de hoogte zijn van processen waar ze mee werken en tijdens de uitvoering door medewerkers niet is gereageerd op alarmen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden toezicht en handhaving op de Moerdijk zich met de relatief hoge frequentie van ongelukken aldaar? Kunt u een overzicht geven van incidenten die over de afgelopen 5 jaar hebben plaatsgevonden?
De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant voert in Moerdijk risicogestuurd toezicht uit. Ongevallen bij bedrijven leiden tot een hogere toezichtfrequentie, niet-naleven tot een stringentere interventie.
Op grond van artikel 17.2 Wet milieubeheer is het Wabo-bevoegd gezag verplicht ongewone voorvallen te registreren. Bedrijven in Moerdijk hebben van 1 januari 2010 tot 15 april 2015 bij het bevoegd gezag 1.742 meldingen gedaan. Onder een ongewoon voorval wordt in de meeste gevallen een kleine lekkage of het verhoogd affakkelen als gevolg van een procesverstoring verstaan.
In Moerdijk hebben de afgelopen vijf jaar drie ongewone voorvallen plaatsgevonden met een grotere maatschappelijke impact, namelijk bij Chemiepack (5 januari 2011), Shell Moerdijk (3 juni 2014) en Remondis Argentia BV (12 mei 2015).
Gaat u Safety Deals afsluiten met bedrijven op de Moerdijk? Zo ja, hoe worden die vormgegeven? Klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een inspectie van te voren aankondigt? Zo ja, gaat u de ILT aanspreken om ook onaangekondigde inspecties uit te voeren?
Op dit moment ligt er geen voorstel voor een Safety Deal van bedrijven op de Moerdijk. Wanneer een voorstel wordt gedaan, zal het op zijn inhoud en de bijdrage aan de veiligheid worden beoordeeld. Voor de goede orde benadruk ik dat er geen relatie is tussen een Safety Deal en toezicht en handhaving.
BRZO-inspecties zijn overigens de verantwoordelijkheid van het Wabo-bevoegd gVoor de vraag over de inspecties van de ILT verwijs ik u graag naar de beantwoording van uw vragen van 17 augustus 2014, waarin aangegeven is dat de ILT inspecties in beginsel aankondigt. Daarbij noem ik ook de uitzonderingen op die regel.
ezag (dat wil zeggen gemeente c.q. provincie). Deze worden uitgevoerd samen met de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) en de betreffende Veiligheidsregio. Deze inspecties worden zowel aangekondigd als onaangekondigd uitgevoerd.
Hoeveel transporten van gevaarlijke stoffen vonden er de afgelopen jaren plaats en zullen nu en de komende jaren plaatsvinden op de trajecten Dordrecht-Roosendaal en Breda-Tilburg?
De onderstaande tabel bevat de aantallen ketelwagens (kwe) met gevaarlijke stoffen die per jaar in de afgelopen jaren over de door u genoemde trajecten zijn vervoerd. Een specifieke prognose van het aantal ketelwagens met gevaarlijke stoffen dat de komende jaren over deze trajecten vervoerd zal worden, is niet beschikbaar. Wel staat vast dat deze aantallen ketelwagens per jaar moeten passen binnen de risicoplafonds van Basisnet. De aantallen waarop deze plafonds zijn gebaseerd, zijn in de laatste kolom aangegeven; bij die maximale omvang van het vervoer blijven de risico’s voor de omgeving binnen de wettelijke grenzen die daarvoor gelden.
Dordrecht – Lage Zwaluwe
25.850
15.400
15.650
16.000
17.650
60.900
Lage Zwaluwe – Roosendaal
8.750
4.550
5.950
6.250
10.000
50.500
Breda – Tilburg
20.000
21.000
14.650
13.450
12.250
16.350
TABEL: Spoorvervoer gevaarlijke stoffen, aantallen ketelwagens per jaar in beide richtingen samen (afgerond; 1 tankcontainer telt als ½ ketelwagen).
Bron: ProRail
Hoeveel extra geluid en trillingen zal dit teweeg brengen? Is bekend welke fysieke en psychische belasting dit met zich mee brengt? Zo nee, wanneer is dit inzicht wel te verkrijgen?
Het vervoer van gevaarlijke stoffen is gemiddeld circa 10% van het totale goederenvervoer per spoor. Dat gebeurt meestal in zogenaamde «gemengde treinen»: de meeste goederentreinen bevatten wel één of enkele wagens met gevaarlijke stoffen. Er rijden bijna geen goederentreinen die alleen maar gevaarlijke stoffen vervoeren. Daarom is niet specifiek aan te geven welke extra geluids- en of trillingshinder afkomstig is van de wagens met gevaarlijke stoffen. Sinds de inwerkingtreding van de Wet Basisnet (1 april 2015) staat wel vast dat de risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen voor de omgeving (omwonenden) binnen de daarvoor geldende wettelijke grenzen blijven.
In hoeverre voldoet de risicobenadering die ten grondslag ligt aan de Wet Basisnet Spoor aan de vereiste veiligheid langs het spoor in de kernen Zevenbergen, Oudenbosch en Roosendaal? Is er sprake van nadering van het risicoplafond? Kunt u dit toelichten? Hoe is de bevolking hierbij betrokken geweest?
De risicobenadering die ten grondslag ligt aan Basisnet Spoor is voor heel Nederland op een uniforme wijze toegepast. De veiligheid langs het spoor in de kernen Zevenbergen, Oudenbosch en Roosendaal is met Basisnet en de genomen veiligheidsmaatregelen («warme bleve vrij» samenstellen van treinen en installeren van extra beveiliging (ATB-Vv) bij wissels) aanmerkelijk toegenomen ondanks de groei van het aantal treinen vanwege de Betuweroute.
Het huidige vervoer van gevaarlijke stoffen over het traject Lage Zwaluwe – Roosendaal is ongeveer een vijfde van wat binnen het risicoplafond van Basisnet mogelijk is (zie de tabel in het antwoord op vraag 5). De bestuurlijke besluitvorming over Basisnet heeft de afgelopen jaren plaatsgevonden, waarbij enkele gemeente- en provinciebestuurders betrokken waren. Daarnaast hebben zowel de Eerste als de Tweede Kamer ingestemd met het Basisnet.
Het betrekken van de bevolking rond een bepaald traject is de primaire verantwoordelijkheid van de betreffende gemeente. Daarnaast zijn er vanwege de bijzondere situatie van dit traject voorlichtingsbijeenkomsten geweest in West-Brabant en hebben bilaterale gesprekken met ambtenaren van de betreffende gemeenten plaatsgevonden.
Bent u op de hoogte van de relatieve ongerustheid in de regio West-Brabant over ongelukken, daarbij in acht nemend dat er ook toename is van transport van gevaarlijke stoffen ter spoor? Hoe verhoudt deze onrust zich tot de aanbevelingen van eerdere rapporten die stellen dat de bevolking betrokken dient te worden bij de risicobepaling?2
Op 20 april jl. heb ik een werkbezoek gebracht aan Oudenbosch om met bestuurders en bewoners van de gemeenten Halderberge, Moerdijk en Roosendaal te spreken over Basisnet Spoor en de ongerustheid die daarover in de regio bestaat. Daarna zijn medewerkers van het ministerie aanwezig geweest op een bewonersavond om toelichting te geven, vragen te beantwoorden en in gesprek te gaan. De betrokkenheid van de bevolking bij hun woonomgeving is van groot belang. Transparante informatie over de gevolgen van Basisnet is daarom extra belangrijk. Hieraan wordt in overleg met de drie gemeenten extra aandacht gegeven.
De rapporten «Risico gewaardeerd» (RLI, 2014) en «Consistent Maatwerk» (WRR, 2014) zijn uitgebracht nadat de besluitvorming over Basisnet had plaatsgevonden. De bevindingen uit genoemde rapporten worden zeker meegenomen in de modernisering van het omgevingsveiligheidsbeleid (zie Kamerstuk 29 517, nr. 92). Een belangrijk onderdeel van deze modernisering is de betrokkenheid van burgers bij de besluitvorming en de rolverdeling tussen burgers, gemeenten en rijksoverheid.
In hoeverre zijn bij het kantelen van het dak van een naftatank in Geleen, en het daaropvolgend in een woonwijk waaien van naftaschuim, de veiligheidsvoorschriften nageleefd en de risico’s voor omwonenden in kaart gebracht?3
De Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg geeft aan dat er bij de uitgevoerde BRZO-inspecties in 2013 en 2014 geen tekortkomingen zijn vastgesteld aan de tanks en dat de veiligheidsvoorschriften worden nageleefd. Controles van de tanks, waaronder een tank met een uitwendig drijvend dak, hebben steekproefsgewijs plaatsgevonden.
De oorzaak van het kantelen van het drijvend dak van de betreffende tank is op dit moment nog niet bekend. Het onderzoek dat het bedrijf hiernaar heeft ingesteld, loopt nog. Nadat de oorzaken zijn vastgesteld, zal de provincie Limburg een onderzoek instellen om te bepalen of er sprake is van een overtreding van de wet- en regelgeving.
Het kantelen van het dak van de tank heeft tot stankoverlast voor de omwonenden geleid. Dit was aanleiding voor de provincie Limburg voor het uitvoeren van luchtmetingen en analyses benedenwinds van de tank. De GGD Zuid-Limburg komt na beoordeling van de analyseresultaten tot de conclusie dat er geen sprake was van bedreiging van de volksgezondheid.
Om de stankoverlast te beperken, is een schuimlaag op de nafta in de tank aangebracht. Op 19 juli 2015 zijn door de weersomstandigheden schuimvlokken met eventueel restanten nafta in de omgeving terechtgekomen. Ook hier komt de GGD Zuid-Limburg tot de conclusie dat er geen direct risico voor omwonenden is geweest.
In hoeverre speelt het programma Veiligheid Voorop een rol in bovengenoemde incidenten?4 Meent u, in het licht van deze recente incidenten, dat dit programma veiligheidsrisico’s nu en in de toekomst afdoende dekt?
Ik stimuleer initiatieven van het bedrijfsleven om de veiligheid te vergroten en geef waar mogelijk steun aan het programma Veiligheid Voorop. Veiligheid in de keten is een initiatief van Veiligheid Voorop om invulling te geven aan ketenverantwoordelijkheid.
Deze initiatieven hebben resultaat wanneer incidenten worden vermeden. Het zal nooit uit te sluiten zijn dat incidenten optreden, maar het streven, ook van het bedrijfsleven, is vermindering van het aantal en beperking van de effecten.
Het bericht dat toekenning van DLO-gelden via de topsectoren een hoog ons-kent-ons-gehalte heeft |
|
Eric Smaling , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel «Ons kent ons in de topsector»?1
Ik herken mij niet in het geschetste beeld. Het artikel focust op de verdeling van de onderzoeksbudgetten voor DLO binnen de topsectoren Agri&Food (A&F) en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen (T&U). Tegelijkertijd is het instrumentarium dat de topsectoren ter beschikking staat breder. Voorbeelden hiervan zijn de instrumenten die onder meer voor het mkb zijn ontwikkeld, zoals de regeling Mkb-Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) en Small Business Innovation Research (SBIR). Zie ook het antwoord op vraag 7.
Herkent u zich in het beeld dat wordt geschetst over de wijze waarop het onderzoeksgeld voor de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO)-instituten via de topsectoren wordt verdeeld?
Nee. De onderzoeksmiddelen voor DLO worden op een transparante manier verdeeld. De topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen doen een open oproep (call) voor het indienen van onderzoeksvoorstellen. De criteria staan vooraf vast. Alle private partijen uit beide sectoren – van mkb tot grote bedrijven – kunnen een voorstel indienen.
Deelt u de conclusie dat de overheid zich nog amper inhoudelijk bemoeit met de keuzes die gemaakt worden? Vindt u dit een goede zaak? Graag een toelichting.
Nee. De essentie van het Topsectorenbeleid is dat bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid samen de onderzoeksagenda’s voor kennis en innovatie programmeren. De overheid neemt dan ook volwaardig deel aan zowel de topsector Agri&Food als de topsector Tuinbouw&Uitgangsmaterialen. Zij is onder meer inhoudelijk betrokken bij het opstellen van de Kennis- en Innovatieagenda, bij de oproepen die de topsector doet voor nieuwe PPS-en, en de overheid is onderdeel van de tripartite (bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen) samengestelde commissies die de topsectoren adviseren over de innovatiethema’s. Voor beide topsectoren wordt de overheidsrol op een vergelijkbare wijze ingevuld.
Vindt u het juist dat het bedrijfsleven met behulp van goed ingevoerde marktleiders de projecten binnenhaalt, terwijl belastinggeld eerder geïnvesteerd zou moeten worden in niet direct competitief onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen doen een open oproep (call) aan alle private partijen voor het indienen van onderzoeksvoorstellen. Voorstellen die als competitief of anderszins niet-subsidiabel worden beoordeeld, vallen af. De overige voorstellen worden vervolgens door een onafhankelijke commissie beoordeeld en gerankt op basis van kwaliteit en maatschappelijke, economische en wetenschappelijke impact. De criteria zijn vooraf opgenomen in de oproep. De ranking en beschikbare middelen bepalen welke voorstellen in de werkprogramma’s van DLO kunnen worden opgenomen. Aangezien de vraag naar onderzoeksmiddelen tot nu toe het beschikbare budget overstijgt, valt op basis van de ranking altijd een aantal projecten af. De adviezen omtrent de uit te voeren voorstellen worden vervolgens voor akkoord voorgelegd aan de besturen van de TKI’s (Topconsortia voor Kennis en Innovatie) bij A&F en T&U, aan de topteams en vervolgens aan mij. Eerder heb ik de Kamer al geïnformeerd over het belang dat de instituten voor toegepast onderzoek hebben voor overheid en bedrijfsleven, en over de wijze waarop het pre-competitieve karakter van het onderzoek voor de topsectoren wordt bewaakt (Kamerstukken 2014/15, 32 637, nr. 146). Zie ook vraag 11.
Wat zijn de risico’s van de situatie dat innovatie door creatieve geesten nu minder goed van de grond komt doordat de gevestigde orde («ons kent ons») de besteding van middelen bepaalt?
Zoals onder 4 aangegeven gaan de DLO-middelen die beschikbaar zijn voor de topsectoren naar de beste voorstellen. Er wordt een open oproep gedaan, waarbij iedereen kans heeft. Naast de maatschappelijke, economische en wetenschappelijke impact zijn ook de mate van vernieuwing en de kwaliteit van plan en uitvoerders belangrijke criteria bij de beoordeling van de voorstellen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de posten directeur van een voederfabrikant, hoogleraar duurzame diervoeding én bestuurslid van de topsector Agri & Food door dezelfde persoon worden vervuld? Bent u van mening dat op deze wijze alle onderzoeksbelangen evenredig aan bod kunnen komen?
Het kabinet juicht het toe dat bedrijven met kennisinstellingen en overheid in de topsectoren met elkaar samenwerken. De samenwerking wordt vormgegeven in gezamenlijke publiek-private onderzoeksprogramma’s, in de vorm van leerstoelen voor bijzonder hoogleraren en in besturen van TKI’s. Deze samenwerkingsvormen dragen bij aan innovatie, valorisatie van kennis en aan de maatschappelijke oriëntatie in het universitaire onderwijs. Daarnaast draagt de samenwerking bij aan het streven van het kabinet naar meer investeringen door bedrijven in R&D, zoals verwoord in het bedrijfslevenbeleid en het beleid voor de topsectoren. Bij de uitvoering van de agenda van de topsector zijn inderdaad personen betrokken die meerdere functies bekleden. Juist vanwege hun expertise zijn ze gevraagd. De combinatie van deze functies bij één persoon zie ik, omdat daar transparant mee wordt omgegaan, niet als een belemmering. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Bent u het eens met de constatering dat het MKB geen voet tussen de deur krijgt als het gaat om de besteding van middelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u dat verbeteren?
Nee. Zoals ik op 9 oktober 2014 heb gerapporteerd in de jaarlijkse voortgangsrapportage «Samen werken aan groei: bedrijvenbeleid op koers» (TK 32 637 nr. 151), nemen er in de publiek-private onderzoekssamenwerking van de topsectoren 1900 bedrijven deel, waarvan 1400 mkb’ers. De topsector Agri&Food geeft in aanvulling hierop aan dat van de 400 bedrijven die participeerden in PPS-onderzoeksprojecten van de topsector Agri&Food ruim 300 bedrijven tot het mkb behoren. Op enkele grote veredelingsbedrijven na nemen bij de topsector Tuinbouw& Uitgangmaterialen uitsluitend mkb’ers of hun (vaktechnische) organisaties deel aan de PPS-onderzoeksprojecten.
De Mkb-Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)-regeling is in het leven geroepen om de betrokkenheid van het mkb bij het Topsectorenbeleid te versterken. Dankzij de MIT-regeling hebben in 2013 ruim 700 mkb-ers innovatieprojecten kunnen uitvoeren en daarmee bijgedragen aan het realiseren van de topsectorenagenda’s. De MIT-regeling voorziet duidelijk in een behoefte van het mkb: vanaf het beginjaar 2013 is het beschikbare budget volledig uitgeput, hetzelfde geldt voor de herhaalde ophoging hiervan. In 2015 hebben Rijk en regio voor de MIT gezamenlijk € 50 mln beschikbaar gesteld (TK 29 697 nr. 20). Daarnaast hebben de topsectoren A&F en T&U samen met DLO speciaal voor het mkb DLO-(kennis)vouchers ontwikkeld.
Bent u tevreden over de manier waarop de middelen tot nu toe zijn toegekend? Zo ja, kunt u dat inhoudelijk onderbouwen?
Ik ben tevreden over de manier waarop de middelen voor DLO binnen de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen zijn toegekend. Dit is op een transparante manier gebeurd, door middel van calls, waarbij de criteria vooraf vaststaan en gecommuniceerd worden. Ik krijg het advies welke onderzoeksvoorstellen te honoreren – dat de beide Topteams mij geven op basis van de call procedure – ter goedkeuring voorgelegd en tot nu toe heb ik deze adviezen altijd kunnen overnemen.
Bij de calls is aangesloten op de Kennis- en Innovatie agenda’s van beide topsectoren die zijn opgesteld door bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid.
Waarom gaat een groot deel van het budget naar veehouderijonderzoek en weinig naar consumentenonderzoek? Is dat het gevolg van de verschillen in kwaliteit van de onderzoeksvoorstellen? Vindt u dat hier sprake is van een disbalans? Zo nee, waarom niet?
Als het totale onderzoekspalet van de topsector Agri&Food in ogenschouw wordt genomen, is er geen sprake van een disbalans. Ook onderzoek met betrekking tot gezonde voeding, hoogwaardige producten en biobased economie heeft een stevige omvang. Zeker als hier de programma’s bij andere kennisinstituten als TNO en universiteiten en die van de topsector Tuinbouw&Uitgangsmaterialen worden meegenomen.
De relatief beperkte omvang van onderzoek gericht op consumenten en voedselveiligheid heeft wel de aandacht van de topsector Agri&Food. Voor consumentenonderzoek waren afgelopen jaar de voorstellen van onvoldoende kwaliteit. In de oproep voor onderzoek voor komend jaar heeft de topsector Agri&Food meer accent gelegd op voorstellen voor consumentenonderzoek, om deze kansrijker te maken. Ook zet ik mij in voor de ontwikkeling van het zogeheten Grand Design, waarbij TNO en DLO hun activiteiten op het gebied van voedselonderzoek gaan bundelen tot een gezamenlijk, toonaangevend instituut, waarmee een belangrijke bijdrage wordt geleverd op het gebied van maatschappelijke uitdagingen. Ik heb voor het faciliteren van de gehele transitie binnen Agri&Food € 8 mln vrijgemaakt.
Hoe verhoudt het veehouderijonderzoek zich tot de noodzaak in de nabije toekomst minder dieren te houden in Nederland en minder mest te produceren?
Het veehouderijonderzoek in de topsector is van belang om de transitie naar een integraal duurzame Nederlandse veehouderij te realiseren. Ik constateer dat het veehouderijonderzoek voldoende gericht is op innovaties die bijdragen aan de maatschappelijke opgaven van de sector, zoals nieuwe stalsystemen waarin milieu en welzijn integraal worden verbeterd en het gebruik van antibiotica wordt teruggedrongen.
Op welke wijze gaat u bevorderen dat de beoordeling van onderzoeksvoorstellen transparanter verloopt en men goed zicht heeft op nevenfuncties van betrokkenen?
De beoordeling van de voorstellen verloopt transparant. De werkwijze en criteria die worden toegepast vermelden de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen in de oproepen op hun websites. Voor de beoordeling van de ingediende voorstellen nodigen de TKI’s onafhankelijke deskundigen uit. De samenstelling van de beoordelingscommissies is zodanig dat de maatschappelijke, economische en wetenschappelijke impact goed worden overzien. In het enkele geval dat een deskundige betrokkenheid of belangen bij een voorstel heeft, is dat van te voren bekend en neemt deze voor het betreffende voorstel niet deel aan de beoordeling. De resultaten van de beoordeling worden bekend gemaakt aan de indieners. Met eventuele vragen kunnen zij terecht bij het betreffende TKI.
Tevens heb ik voor de instituten voor toegepast onderzoek (TO2) gedragsregels ingesteld (zie ook Kamerstukken 32 637, nr. 146 en 32 637, nr. 123). Daarin is de transparantie van de programmering geborgd, onder meer doordat de instituten hun conceptprogrammering publiek beschikbaar stellen via internet.
Het pre-competitieve karakter wordt in de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen bewaakt door onafhankelijke commissies. Daarnaast hebben alle instituten een klachtenregeling ingesteld voor klachten over oneerlijke concurrentie door bijvoorbeeld private kennisaanbieders. Ze rapporteren mij jaarlijks over eventuele ontvangen klachten, en stellen mij onmiddellijk op de hoogte als een klacht niet naar tevredenheid wordt opgelost. Tot op heden is er over DLO geen enkele klacht binnengekomen.
Het bericht dat de helft van de ziekenhuizen Ivf-behandelingen aan alleenstaande vrouwen weigert. |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Helft ziekenhuizen weigert single vrouwen Ivf»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alleenstaande vrouwen in principe in elk ziekenhuis een In-vitrofertilisatie behandeling (Ivf-behandeling) moeten kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op Kamervragen 3 en 5 van het Kamerlid Arib (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3287)
Acht u het acceptabel dat ziekenhuizen bij Ivf-behandelingen onderscheid maken tussen koppels en alleenstaanden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt een verschil tussen het beschikbaar stellen van Ivf-behandelingen voor koppels en alleenstaanden in uw opvatting staande ten overstaan van de in Nederland geldende wetgeving tegen discriminatie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de praktijk dat sommige ziekenhuizen alleenstaande vrouwen onderwerpen aan een psychologische en/of economische screening, en dit bij koppels niet gebeurt? Kunt u bij uw antwoord op deze vraag ingaan op de uitlating van dhr. Fauser, hoogleraar gyneacologie bij de UMC, die zegt dat hij veel kritiek kreeg toen hij voorstelde ook koppels te screenen, omdat «dat zou te veel ingaan tegen de autonomie om zelf te mogen beslissen over het krijgen van kinderen»?
Ook hierbij geldt dat er op basis van de Algemene wet gelijke behandeling geen onderscheid gemaakt mag worden op grond van burgerlijke staat. Het protocol van de NVOG meldt dat voor het afnemen van een algemene toets/beoordeling van allen (vrouwen of paren) die zich voor IVF aanmelden met betrekking tot de geschiktheid tot het opvoeden van het kind geen plaats is, vanwege het recht op privacy (privéleven) en zelfbeschikking. Echter, een arts die IVF toepast is moreel medeverantwoordelijk voor het ontstaan van leven en deze verantwoordelijkheid houdt in dat, bij toepassing van deze behandeling, andere belangen dienen te worden meegewogen, zoals de toekomstige situatie van het door IVF te verwekken kind. Dit is ook neergelegd in het protocol van de NVOG. Zijn er aanwijzingen die de arts reden geven te vermoeden dat sprake kan zijn van een situatie die het stellen van contra-indicaties zou rechtvaardigen, dan is een nadere multidisciplinaire beoordeling aangewezen. Het uitsluiten van hulpvragers mag volgens het protocol niet berusten op het particuliere oordeel van individuele hulpverleners.
Het is aan de beroepsgroep om te bepalen op welke wijze dit geoperationaliseerd wordt.
Deelt u de opvatting van hoogleraar Broekmans, die zegt: «Ht is geen medisch noodzakelijke zorg, dus is het gerechtvaardigd dat een zorginstelling zegt: wij vinden dit een brug te ver»?
Nee. Zie mijn eerdere antwoorden op vragen 3 en 5 van het Kamerlid Arib.
(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3287)
Zijn religieuze opvattingen, dan wel opvattingen over de ideale samenstelling van het gezin, in uw ogen een argument dat ziekenhuizen mogen hanteren voor het weigeren van Ivf-behandelingen? Zo ja, waarom?
Nee. Ook onderscheid bij het aanbieden of verlenen van diensten door zorginstellingen op basis van godsdienst of levensovertuiging is niet toegestaan volgens de AWGB. Zie ook mijn eerdere antwoorden.
Bent u bereid in gesprek te treden met ziekenhuizen die Ivf-behandelingen weigeren aan alleenstaanden en hen in dit gesprek aan te sporen tot het opheffen van ongelijke behandeling tussen koppels en alleenstaanden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie het niet als mijn rol om in gesprek te treden met individuele ziekenhuizen. Ik zal in gesprek gaan met de NVOG over deze kwestie, maar zie het als taak van de beroepsvereniging om het eigen protocol opnieuw onder de aandacht te brengen van de beroepsbeoefenaren en ziekenhuizen wanneer het vermoeden bestaat dat deze onvoldoende nageleefd worden.
Het bericht over vermeende overtreding van regels rondom de beursgang van ABN Amro |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over mogelijke overtreding van regels rondom de beursgang van ABN AMRO?1
Ja.
Klopt het dat een medewerker van het staatsagentschap NLFI2, die betrokken is bij de beursgang van ABN AMRO, en een topman van de Amerikaanse zakenbank JP Morgan gezamenlijk hebben gedineerd?
De voorzitter van NLFI, de heer M. Enthoven heeft mij gemeld dat hij eind maart 2015 een uitnodiging van JP Morgan Chase & Co heeft geaccepteerd voor een diner waar circa vijftien bestuurders en commissarissen van grote Nederlandse ondernemingen – waaronder financiële instellingen – aanwezig waren. Bij het diner was ook de heer J. Dimon (Chairman en CEO van JP Morgan Chase & Co) aanwezig. Het diner heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015 in Amsterdam.
Indien dit het geval is, is dit contact wettelijk toegestaan of zijn er regels omtrent de beursgang van ABN AMRO overtreden?
Ik heb geen aanwijzing dat gehandeld zou zijn in strijd met een wettelijk voorschrift of regels omtrent de beursgang.
Welke acties heeft u, gezien uw verantwoordelijkheid voor het NLFI, genomen naar aanleiding van de genoemde publicatie?
Naar aanleiding van de publicatie is de heer Enthoven gevraagd om een toelichting te geven op de in de publicatie omschreven zaken. De heer Enthoven heeft in zijn toelichting aangegeven dat hij de uitnodiging voor het diner achteraf gezien beter niet had kunnen accepteren gezien het lopende selectieproces voor zakenbanken bij de voorgenomen beursgang van ABN AMRO.
Uit publicaties in dagbladen3 komt het beeld naar voren dat er Nederlandse banken gepasseerd zijn bij de beursgang van ABN AMRO; vindt u dit een wenselijke situatie, in overweging nemende de eisen die wij nationaal stellen aan banken op onder andere het gebied van beloning?
NLFI heeft een open, transparant en non-discriminatoir proces gevoerd voor de selectie van zakenbanken bij de beoogde beursgang van ABN AMRO. Dat heeft geleid tot de benoeming van drie zakenbanken in de rol van global coordinator, waaronder een Nederlandse bank. NLFI heeft primair geselecteerd op kwaliteit. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om hoge kennis- en ervaringseisen op het gebied van grote effectentransacties, zogenoemde Equity Capital Market (ECM)-transacties, en beursintroducties. Ook zijn hoge eisen gesteld aan onderzoeksvaardigheden van de analisten en de competenties van het voorgestelde core deal team. Het beloningsbeleid is ook meegenomen als een van de selectiecriteria. NLFI heeft bij de selectie geen onderscheid gemaakt naar de vestigingsplaats van de zakenbanken.
Zijn de zaken zoals ze zich nu ontwikkelen rondom de selectie van banken voor de rol van Global Coördinator bij de beursgang van ABN AMRO aanleiding om het proces opnieuw op te (laten) starten?
Nee.
Kunt u aangeven waarom Nederland, als huisvester van het Internationaal Strafhof, niet onder de wereldwijde oproep van 16 Ministers van Buitenlandse Zaken staat om het Internationaal Strafhof te versterken?1
Nederland was op de hoogte van het initiatief van Liechtenstein. Nederland hecht als gastland van het Internationaal Strafhof zeer aan steun voor het Strafhof en speelt daarin vaak een leidende rol. Nederland brengt het Strafhof regelmatig op in multilaterale fora en bilaterale gesprekken, faciliteert de jaarlijkse resolutie in de AVVN over het Strafhof, ondersteunt seminars ten behoeve van het versterken van draagvlak voor het Strafhof en universaliteit en steunt diverse NGO’s actief op dit terrein.
Nederland heeft geen monopolie op deze steun en het kabinet is dan ook ingenomen met deze brief. Nederland heeft, met het oog op bestaande beeldvorming in een aantal Afrikaanse landen dat het Strafhof een westers instituut is, aangedrongen op ondertekening door landen vanuit verschillende regio’s alvorens te ondertekenen. Die bredere groep is mede gezien de beperkte tijd tussen het eerste voorstel van Liechtenstein en International Criminal Justice Day niet tot stand gekomen. Van de 16 ondertekenende Ministers zijn 13 afkomstig uit Europa. Desondanks waardeert Nederland dit initiatief zeer en zal ons land zich blijven inzetten voor het Strafhof.
Deelt u de oproep van uw collega Ministers wereldwijd? Zo ja op welke wijze bent u voornemens om die oproep alsnog expliciet en publiekelijk te steunen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht van Energieonderzoekscentrum Nederland (ECN) dat de zware industrie nu het energiegebruik moet aanpakken |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zware industrie moet energiegebruik nu aanpakken»?1
Ja.
Deelt u de mening van ECN dat, wanneer de concurrentiepositie een leidend thema blijft om te weinig te doen, de zware industrie niet haar aandeel zal leveren aan de energietransitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens het artikel van ECN is stimulering van energie-efficiëntie op de lange termijn juist voordelig voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. Die mening deel ik. De concurrentiepositie is dan ook geen leidend thema voor de industrie om niets te doen aan energie-efficiëntie, maar juist een drijfveer om het onderwerp op te pakken.
In het Energieakkoord is de bijdrage van de energie-intensieve industrie aan de energietransitie overeengekomen door maatschappelijk middenveld, bedrijfsleven en overheid. Zoals ik uw Kamer in mijn brief over energie-efficiëntie in de industrie van 27 juni jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 346) heb meegedeeld, zijn met het raamwerk voor bedrijfsspecifieke afspraken en de start van het expertisecentrum voor energiebesparing belangrijke stappen gezet om het Energieakkoord uit te voeren en energie-efficiëntie in de industrie te verbeteren.
Ik verwacht dat deze maatrelen de komende jaren tot efficiëntieverbeteringen gaan leiden. Het is nu aan het bedrijfsleven om met concrete projecten te komen voor de bedrijfsspecifieke afspraken.
Bent u bereid de zware industrie met gerichte stimuleringsmaatregelen aan te zetten tot snellere stappen richting duurzame productie? Bieden feed-in tarieven hiertoe mogelijkheden?
Dat is nu niet aan de orde. Volgend jaar wordt het Energieakkoord geëvalueerd. Mocht uit de evaluatie blijken dat de energie-intensieve industrie niet op schema ligt om de doelstellingen van het Energieakkoord te halen, dan zal ik overleggen met de aangesloten partijen bij het Energieakkoord hoe dit op te lossen. Dan ben ik vanzelfsprekend ook bereid om nieuwe beleidsinstrumenten te overwegen.
Het bericht dat het kabinet lak heeft aan het medisch beroepsgeheim in de jeugdzorg (vervolgvragen naar aanleiding van het antwoord op eerdere vragen) |
|
Vera Bergkamp (D66), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven wat de inhoud is van de afspraken die op 25 juni 2015 gemaakt zijn in het bestuurlijk overleg waar u naar verwijst in antwoord acht op eerdere vragen?1
In het bestuurlijk overleg is afgesproken dat tot aan de inwerkingtreding van de Veegwet VWS 2015 een tijdelijke regeling zal gelden en dat deze tijdelijke regeling zou worden voorgelegd aan het Cbp. Dat is inmiddels gebeurd. Het Cbp heeft daarop aangegeven, onder enkele voorwaarden, in te stemmen met deze regeling.2 Zoals wij in onze brief van 21 juli jl. hebben aangegeven, zullen wij aan deze voorwaarden voldoen.
Stemmen deze afspraken overeen met de afspraken die op dit vlak uiteindelijk gemaakt zijn voor de volwassenen geestelijke gezondheidszorg (GGZ)? Kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Voor de jeugd-GGZ wordt volledig aangesloten bij wat voor de volwassenen-GGZ geldt. Dat wil zeggen dat bij een declaratie van gespecialiseerde GGZ nooit meer wordt vermeld dan de diagnosehoofdgroep waartoe de stoornis van de patiënt behoort. Indien een jeugdige of zijn ouders ook dat niet wensen, kunnen zij een verklaring ondertekenen en deze samen met de jeugdhulpaanbieder naar de gemeente zenden. In dat geval dient de gemeente de declaratie voor de gespecialiseerde GGZ-behandeling te betalen zelfs indien er geen enkel diagnosegegeven wordt aangeleverd. Ook deze «opt out-regeling» is gelijk aan de regeling die op dit punt voor de volwassenen-GGZ geldt. Bij declaraties voor behandelingen in het kader van de generalistische basis GGZ worden überhaupt nooit diagnoses genoemd, niet voor volwassenen, en niet voor de jeugd.
Deelt u de mening dat de vertrouwelijkheid van bijvoorbeeld gegevens onderhevig aan het medisch beroepsgeheim en gegevens over een rechtelijke uitspraak in het kader van jeugdbescherming dermate belangrijk is dat deze niet via een ministeriële regeling opzij geschoven mag worden, enkel en alleen omdat dit de administratieve verwerking van declaraties ten goede komt?
De Jeugdwet biedt thans in paragraaf 7.4 al de mogelijkheid om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de uitvoering van de Jeugdwet. De tijdelijke regeling ziet toe op de gegevens die bij de declaratie mogen worden vermeld en bepaalt dat alleen de noodzakelijke informatie over geleverde diensten mag worden vermeld opdat gemeenten de declaraties rechtmatig kunnen betalen.
Deelt u de mening dat artikel 7.3.11, vierde lid van de Jeugdwet betrekking heeft op eenduidige terminologie en systemen om te voorkomen dat er een diversiteit aan facturerings- en verantwoordingsinformatie ontstaat, maar dat dit artikel nadrukkelijk geen betrekking heeft op de inhoud van gegevens? Zo ja, waarom beroept u zich dan op dit artikel? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven?
De basis voor de regeling is onder meer artikel 7.3.11, vijfde lid, Jeugdwet. Dat artikellid geeft de mogelijkheid bij ministeriële regeling regels te stellen niet alleen over de beveiliging van gegevens, maar ook over de verwerking ervan door en de uitwisseling ervan tussen het college, de jeugdhulpaanbieders, de gecertificeerde instellingen en de raad voor de kinderbescherming. De ministeriële regeling krijgt terugwerkende kracht opdat de gemeenten de declaraties dan alsnog rechtmatig kunnen betalen, ook al zijn deze ingediend voor inwerkingtreding van de regeling.
Deelt u de mening dat de gekozen procedurele weg de democratische en politieke schoonheidsprijs niet verdient te meer gezien het feit dat er een wetsvoostel bij de Kamer in behandeling is? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven al is aangegeven zijn wij van mening dat de Jeugdwet voldoende grondslag biedt voor het opnemen van persoonsgegevens op de facturen. In de Veegwet wordt daarom om ieder misverstand te voorkomen een explicietere grondslag geboden voor de uitwisseling van gegevens bij de declaratie van de geleverde jeugdhulp. Zoals ik u op 6 juli j.l. heb gemeld was het vervolgens wel van belang om een tussenoplossing te vinden voor de periode tot de veegwet in werking kan treden. Voor de continuïteit van het aanbod van jeugdhulp, preventie, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering is het immers van groot belang dat er een snelle oplossing komt die de betreffende hulpverleners in staat stelt om hun declaraties in te dienen en die het gemeenten mogelijk maakt om deze op rechtmatige wijze te betalen. Het Cbp heeft onder voorwaarden aangegeven te kunnen instemmen met deze tijdelijke ministeriële regeling en deze voorwaarden zullen door ons worden gehonoreerd. De VNG en de branches hebben eveneens ingestemd met de tijdelijke regeling. De veegwet ligt inmiddels ter behandeling in de Tweede Kamer.
Kunt u aangeven wanneer de tijdelijke ministeriele regeling inwerking zal treden?
Zo spoedig mogelijk.
Bent u bereid om de vragen te beantwoorden voordat de tijdelijke ministeriele regeling in werking treedt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het weigeren van single vrouwen die IVF-behandeling willen (Herdruk) |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de helft van de ziekenhuizen weigert IVF-behandeling aan alleenstaande vrouwen aan te bieden?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over het uitsluiten van alleenstaanden en lesbische vrouwen van in-vitrofertilisatie (IVF)?2
Ja.
Deelt u de mening van uw ambtsvoorganger Minister Klink dat «het niet zo kan zijn dat bepaalde groepen hulpvragers bij voorbaat worden uitgesloten van een vruchtbaarheidsbehandeling»? Zo ja, hoe verklaart u het feit dat een aantal ziekenhuizen nog steeds in de praktijk single vrouwen en lesbische vrouwen, die voor een in-vitrofertilisatie behandeling (IVF-behandeling) of kunstmatige inseminatie kiezen of daarop aangewezen zijn, weigert?
Die mening deel ik. Ik kan me voorstellen dat ziekenhuizen om pragmatische redenen doorverwijzen naar andere ziekenhuizen, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van de mogelijkheid om donorsperma op te slaan of de aanwezige deskundigheid. Het bij voorbaat uitsluiten van bepaalde groepen (lesbische paren, alleenstaande vrouwen) van IVF vanwege het welzijn van het toekomstige kind vind ik een kwalijke zaak en is ook in strijd met het protocol van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG). Ook kan (in)direct uitsluiten op grond van onder andere burgerlijke staat of hetero- of homoseksuele gerichtheid in strijd zijn met de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB). Het is aan het College voor de rechten van de mens of de rechter om te bepalen of dit in een specifieke casus het geval is. Ik vind het de rol van de beroepsgroep om het protocol opnieuw onder de aandacht te brengen bij ziekenhuizen en beroepsbeoefenaren. De IGZ heeft hierover geen klachten of meldingen ontvangen.
Er kunnen uiteraard in individuele gevallen ook andere redenen zijn toch geen vruchtbaarheidsbehandeling uit te voeren, bijvoorbeeld bij psychosociale of medische problematiek. Deze redenen zijn beschreven in het protocol van de NVOG. In het protocol staat tevens beschreven dat iedere aanvraag naar een vruchtbaarheidsbehandeling afzonderlijk moet worden gewogen en twijfels over voortzetting in een multidisciplinair overleg moet worden besproken.
Deelt u de mening dat kinderen ook gezond en gelukkig op kunnen groeien als zij niet in een traditioneel gezin opgroeien, en dat er geen onderzoek bestaat dat het tegendeel bewijst?
Ik ben van mening dat kinderen ook gezond en gelukkig op kunnen groeien als zij niet opgroeien in een «traditioneel gezin». Er is mij een Zweedse studie bekend uit 2003 die stelt dat alleenstaand ouderschap kan leiden tot een verhoogd risico op schade bij het kind3. Echter, uit het onderzoek bleek ook dat de negatieve effecten van alleenstaand ouderschap op de lichamelijke en psychische gezondheid van kinderen tevens worden verklaard door andere factoren die samenhangen met het alleenstaand ouderschap, waaronder een slechte socio-economische situatie en langdurige conflictsituaties.
Heeft u inzicht in het aantal ziekenhuizen dat single vrouwen en lesbische vrouwen die op een IVF-behandeling zijn aangewezen weigert? Zo nee, bent u bereid hiernaar een onderzoek te doen? Wie houdt toezicht op naleving van de door de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) opgestelde protocollen? Wat is de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hierin? Zijn klachten omtrent het weigeren bij de IGZ bekend?
Buiten de cijfers die Opzij in haar onderzoek presenteert zijn mijn geen cijfers hierover bekend. Wat betreft mijn bereidheid tot het doen van onderzoek, ik zie hierin geen rol voor mijzelf weggelegd. De IGZ houdt toezicht op de naleving van protocollen van de beroepsgroepen voor zover dit de kwaliteit en veiligheid van zorg betreft. Daarnaast is het aan de IGZ om – op geleide van klachten van patiënten – onderzoek te doen bij individuele ziekenhuizen en instellingen bij onrechtmatigheden daarop aan te spreken. De IGZ heeft hierover geen klachten of meldingen ontvangen. De beroepsgroep houdt door middel van visitaties zelf ook vinger aan de pols ten aanzien van naleving van de protocollen. Tot slot hebben zorgverzekeraars, ervan uitgaande dat het hier gaat om alleenstaande vrouwen met een medische indicatie voor IVF, een zorgplicht. Het is aan de Nederlandse Zorgautoriteit om erop toe te zien dat zorgverzekeraars hun zorgplicht naleven.
Wat is van de eerdere toezegging (zie antwoord op bovengenoemde eerdere vragen), namelijk dat vruchtbaarheidscentra zouden worden geïnformeerd over het beleid rondom vruchtbaarheidsbehandelingen bij lesbische en alleenstaande vrouwen, terechtgekomen?
Begin 2011 heeft mijn ambtsvoorganger een brief gestuurd aan de IVF-klinieken, waarin het beleid rondom toegang tot vruchtbaarheidsbehandelingen uiteen is gezet. In deze brief staat vermeld dat het kabinet het niet aanvaardbaar acht dat lesbische stellen en alleenstaanden met een medische indicatie bij voorbaat worden uitgesloten van IVF enkel en alleen op grond van het feit dat zij lesbisch respectievelijk alleenstaand zijn. In de brief heeft mijn ambtsvoorganger de klinieken verzocht om, indien de regels van de kliniek voor toegang tot vruchtbaarheidsbehandelingen voor lesbische en alleenstaande vrouwen, niet overeenkomen met het kabinetsbeleid, het beleid aan te passen aan het kabinetsbeleid en het protocol van de beroepsgroep.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat alleenstaande vrouwen en lesbische vrouwen gelijke toegang hebben tot deze vruchtbaarheidsbehandelingen?
Ik zal de beroepsgroep op deze kwestie aanspreken. Met oog op de in antwoord 3 en 5 beschreven rollen en verantwoordelijkheden zie ik op dit moment geen verdere rol voor mij weggelegd.
Kunt u aangeven op basis van welke criteria op dit moment alleenstaande vrouwen en lesbische ouders wel of niet in aanmerking komen voor dit soort vruchtbaarheidsbehandelingen? Bent u bereid hierover met de NVOG in overleg te treden en de Kamer over de uitkomst en de door u te nemen maatregelen te informeren?
Criteria voor weigering van hulp bij voortplanting die betrekking hebben op het welzijn van het toekomstige kind zijn neergelegd in het modelprotocol «Mogelijke morele contra-indicaties bij vruchtbaarheidsbehandelingen» van de NVOG. Hierin staat dat categorisch uitsluiten van bepaalde groepen hulpvragers (lesbische paren, alleenstaande vrouwen) met een beroep op «groot risico op ernstige schade» niet te verdedigen valt. Artsen moeten volgens het protocol alleen afzien van hulp bij voortplanting als het welzijn van het kind in het geding is, bijvoorbeeld in gevallen psychosociale of medisch problematiek. Het protocol stelt ook dat een weigering van een vruchtbaarheidsbehandeling op basis van een morele contra-indicatie zorgvuldig en multidisciplinair te worden genomen. Naast bovengenoemde criteria voor een contra-indicatie zijn er ook contra-indicaties die te maken hebben met de kans op succes van de behandeling of met medische risico’s van de zwangerschap voor de vrouw.
Ik zal niet met de beroepgroepen in overleg gaan over specifiek deze criteria, aangezien gelijke toegankelijkheid hierin al voldoende aan de orde komt. Ik vind het de rol van de beroepsgroep zelf om dit opnieuw onder de aandacht te brengen bij ziekenhuizen en beroepsbeoefenaren.
*) i.v.m. aanpassing vragen
De aanslag in Suruç in het zuiden van Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aanslag zet Turkije lijnrecht tegenover IS», over een aanslag op jongeren in Suruç in het zuiden van Turkije, die voor een conferentie over wederopbouw van de Syrisch-Koerdische stad Kobani bijeen waren?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij deze zelfmoordaanslag meer dan dertig mensen zijn omgekomen en minstens honderd mensen gewond geraakt? Wat is hier de laatste stand van zaken?
Er zijn bij deze verschrikkelijke aanslag 32 mensen omgekomen en inderdaad rond de honderd mensen gewond geraakt. Ik heb persoonlijk aan mijn Turkse collega Çavusoğlu mijn medeleven betuigd met de slachtoffers en nabestaanden.
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van Turkse zijde dat IS waarschijnlijk verantwoordelijk is voor de aanslag? Is de aanslag door een bepaalde groep opgeëist?
De aanslag is tot nu toe niet opgeëist. De Turkse premier Davutoğlu heeft gesteld dat er sterke vermoedens zijn dat de vermoedelijke dader banden had met ISIS, maar dit is niet bevestigd. Het onderzoek naar de toedracht loopt nog.
Kunt u aangeven welke maatregelen Turkije de afgelopen jaren heeft genomen om de stroom buitenlandse strijders, die via Turkije naar IS in Syrië en Irak (en terug) reizen, aan banden te leggen?
Turkije zet zich in om strijders die reizen via Turkije naar Syrië of Irak tegen te houden, net als de smokkel van wapens en munitie. Turkije slaagt er echter niet in de grens met Syrië volledig te controleren. Dit is ook niet realistisch gezien de lengte ervan en de gesteldheid van het terrein. Veruit de meeste strijders die Syrië of Irak willen bereiken, proberen dan ook nog altijd via Turkije te reizen. Recent heeft Turkije meer capaciteit vrijgemaakt om de grenzen beter te bewaken. Naar aanleiding van de aanslag in Suruç gaat Turkije het grenstoezicht nog verder verscherpen.
Kunt u berichten bevestigen dat strijders van IS in Turkse ziekenhuizen behandeld zijn?2 Wat is op dit punt het beleid van Turkije?
Het Turkse beleid is dat vluchtelingen gebruik kunnen maken van gratis gezondheidszorg. Het kabinet kan niet bevestigen dat ISIS-strijders in Turkije zijn behandeld, maar het valt niet uit te sluiten dat ook terroristische strijders van deze voorzieningen gebruik maken.
Wat is uw oordeel over de effectiviteit van de genomen maatregelen? Is het waar dat desondanks de afgelopen maanden juist meer strijders de Turkse grens zijn overgestoken? Hoe verklaart u dit?
Het kabinet heeft geen precies zicht op welk aantal strijders in welke maand de Turkse grens oversteken. Het kan niet oordelen over de effectiviteit van de maatregelen van de Turkse autoriteiten.
Het bericht dat het Hoogheemraadschap Delfland stopt met het kwijtschelden van waterschapsbelasting aan minima |
|
Sadet Karabulut |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Hoogheemraadschap Delfland stopt met het kwijtschelden van waterschapsbelasting aan minima?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat het Hoogheemraadschap van Delfland voornemens is de kwijtschelding van de zuiveringsheffing in stappen af te bouwen. Van 50% van het bedrag van de aanslag in 2016 tot het stopzetten van de regeling in 2017. Dit voornemen staat in het coalitieakkoord 2015–2019 van het waterschap. Blijkens dit akkoord zal er bij de uitvoering van de beslissing aandacht zijn voor de positie van «diep schrijnende gevallen». Het Hoogheemraadschap is onlangs hierover in gesprek gegaan met de wethouders sociale zaken van de betrokken gemeenten. Uit het coalitieakkoord blijkt ook dat de mogelijkheid van kwijtschelding van de watersysteemheffing ingezetenen blijft bestaan.
Het vaststellen van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van waterschapsbelastingen wordt in een democratisch proces bepaald.
In het democratisch proces bepalen de ingezetenen van het waterschap middels verkiezingen hun vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van het waterschap. Door het algemeen bestuur worden vervolgens bij meerderheid van stemmen de besluiten genomen ten aanzien van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van de waterschapsbelastingen. Naar verwachting dit najaar zal het algemeen bestuur van het waterschap een definitieve beslissing nemen over het in het coalitieakkoord opgenomen voornemen. Waterschappen zijn -net als gemeenten- niet tot het verlenen van kwijtschelding verplicht.
Bent u het eens met de gemeenten uit de regio die vrezen dat arme huishoudens door deze maatregel verder in financiële problemen komen? Zo ja, steunt u de oproep van betrokken gemeenten aan het hoogheemraadschap om de waterschapsbelasting voor minima te blijven kwijtschelden? Zo nee, waarom niet?
Waterschappen zijn functionele overheden met een specifieke taak, de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. De kosten van de taakuitoefening worden via de belastingen van de waterschappen gefinancierd en in beginsel draagt elke belanghebbende een deel van de kosten. In het Hoogheemraadschap van Delfland bedraagt de zuiveringsheffing in het belastingjaar 2015 € 94,38 voor een eenpersoonshuishouden en € 283,14 voor een huishouden dat uit twee of meer personen bestaat. Bij algehele afschaffing van de kwijtschelding zal het indicatief (de tarieven worden jaarlijks aangepast) dus om bedragen in deze orde van grootte gaan die de huidige kwijtscheldingsgerechtigden voortaan aan het waterschap zullen moeten betalen voor het zuiveren van hun afvalwater.
Ik begrijp de oproep van betrokken gemeenten aan het waterschap om de waterschapsbelasting voor minima te blijven kwijtschelden. Echter, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, wordt bij waterschappen in een democratisch proces door het algemeen bestuur bepaald of waterschapsbelastingen geheel dan wel gedeeltelijk worden kwijtgescholden en hoe het kwijtscheldingsbeleid er uit ziet.
Welke waterschappen (en hoogheemraadschappen) hebben geen regeling om waterschapsbelasting aan minima kwijt te schelden? Bent u het eens met de stelling dat waterschappen zo ruim mogelijk van hun bevoegdheid gebruik moeten maken om belasting aan minima kwijt te schelden? Zo ja, bent u bereid om dit standpunt actief met de waterschappen te delen? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de Unie van Waterschappen leert dat op dit moment alle waterschappen kwijtschelding van waterschapsbelastingen verlenen. De belastingen waarvoor kwijtschelding wordt verleend zijn de watersysteemheffing ingezetenen en de zuiveringsheffing. De vijf waterschappen die met wegenbeheer zijn belast en in verband daarmee een wegenheffing heffen, verlenen ook van deze heffing kwijtschelding aan de ingezetenen. De kwijtschelding geldt voor burgers die van een minimuminkomen (of minder) moeten rondkomen en geen noemenswaardig vermogen hebben. In 2015 zullen de waterschappen naar verwachting in totaal voor ruim € 83 mln. aan kwijtschelding van waterschapsbelastingen verlenen, waarvan ruim € 51 mln. aan zuiveringsheffing.
Kwijtschelding van gemeente- en waterschapsbelastingen is een belangrijk instrument om mensen met lage inkomens te ondersteunen. Kwijtschelding maakt onderdeel uit van het brede armoede- en schuldenbeleid. (Gedeeltelijke) kwijtschelding van belastingen helpt mensen met lage inkomens om rond te komen en kan in sommige gevallen (dreigende) schulden voorkomen.
De bevoegdheid tot kwijtschelding van belastingen is bij de lagere overheden neergelegd (zie ook de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3). Het kabinet wil daarin niet treden. Wel wil ik het belang van een passend kwijtscheldingsbeleid benadrukken. Ik ga ervan uit dat de betreffende overheden, net zoals nu, oog blijven houden voor mensen die geen mogelijkheden hebben om de belastingen (volledig) te betalen.
Ik ben voornemens om de Unie van Waterschappen uit te nodigen voor een gesprek over het belang en de aanpak van de armoede- en schuldenproblematiek.
Wat is uw reactie op de stelling dat het kwijtschelden van belastingen door lagere overheden een bijdrage kan leveren aan de aanpak van (het risico op) schulden? Bent u bereid om het kwijtschelden van schulden aan minima onderdeel te laten maken van de kabinetsaanpak van armoede en schulden?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze zijn de waterschappen betrokken bij de kabinetsaanpak van armoede en schulden? Bent u bereid om – indien noodzakelijk – de waterschappen intensiever te betrekken bij deze aanpak?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Lerato wordt gek van brieven Belastingdienst.” |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Lerato wordt gek van brieven Belastingdienst.»?1
Ja.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit van de aanpak van klachten bij de Belastingdienst en de follow-up van de afspraken die daaruit voortvloeien en de Tweede Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst verwerkt dagelijks duizenden aangiften, beantwoordt iedere maand tienduizenden telefoontjes en verstuurt jaarlijks 150 miljoen brieven. Het valt daarbij niet te voorkomen dat er fouten worden gemaakt, ook niet een aantal keer ten aanzien van dezelfde burger. Een onafhankelijk onderzoek naar dergelijke fouten zal daar geen verandering in brengen.
Van belang is dat de Belastingdienst fouten herkent, erkent, herstelt en ervan leert. De aanpak van klachten en de follow-up van afspraken heeft binnen de Belastingdienst de aandacht die het verdient. Zo zijn er landelijke klachtencoördinatoren binnen de Belastingdienst die de aanpak van klachten en de follow up van afspraken coördineren. Dat betekent niet dat hierin nooit fouten worden en zullen worden gemaakt.
Het is duidelijk dat ook in het geval van het meisje Lerato sprake is van zo’n (overigens vrij zeldzame) fout, waarbij dezelfde minderjarige meermalen door de Belastingdienst is aangezien voor een ondernemer. Deze vreemde situatie heeft zelfs het Jeugdjournaal gehaald. Inmiddels zijn excuses gemaakt aan Lerato en heeft zij een passend cadeau gekregen.
In hoeverre wordt geleden schade door toedoen van de Belastingdienst door de Belastingdienst hersteld? In hoeverre wordt daarbij ook vervolgschade vergoed, zoals schade ontstaan door gedwongen verkoop van een woonhuis?2
Schade kan worden vergoed als er sprake is van onrechtmatig handelen. Dat wil zeggen dat de Belastingdienst ernstige en verwijtbare fouten moet hebben gemaakt. Bij de beoordeling van verzoeken om schadevergoeding wordt uitgegaan van de feiten en omstandigheden in het individuele geval. Algemene uitgangspunten zijn dan ook moeilijk te omschrijven. Op hoofdlijnen geldt het volgende:
Als de Belastingdienst op basis van de wettelijke bepalingen gehouden is schade te vergoeden, wordt rekening gehouden met vermogensschade en ander nadeel, waaronder immateriële schade. Voor alle schade geldt dat die het directe gevolg moet zijn van het onrechtmatig handelen van de Belastingdienst in het concrete geval om voor vergoeding in aanmerking te komen.
Wat onder vermogensschade valt, wordt van geval tot geval beoordeeld. Een eventueel verlies bij de gedwongen verkoop van een huis, kan als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen.
Voor de toekenning van een vergoeding van immateriële schade gelden op hoofdlijnen de volgende uitgangspunten:
Daarnaast kan een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend als bij de rechter blijkt dat een zaak in bezwaar of beroep langer in behandeling is geweest dan noodzakelijk.
Met betrekking tot hetgeen waar in vraag 3 naar wordt verwezen, verwijs ik voor de volledigheid naar mijn beantwoording van vragen van het lid Klein op 3 april 2015.3
Kent de Belastingdienst bij het vergoeden van schade ook de mogelijkheid om immateriële schade te vergoeden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor soort zaken kunnen daar onder vallen en welke niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de ramadan goed zou zijn tegen diabetes |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de ramadan een remedie tegen diabetes zou zijn1?
De beoordeling van de effecten van deelname aan de ramadan op diabetes vind ik een verantwoordelijkheid van de medische beroepsgroep.
Deelt u de mening dat de ramadan juist voor gezondheidsproblemen zorgt bij patiënten met diabetes?
Het is mij bekend dat het combineren van diabetes met de ramadan lastig kan zijn, omdat het vasten kan bijdragen aan ontregeling van de diabetes. Of en op welke wijze een diabetespatiënt mee kan doen aan de ramadan is onderdeel van het individuele zorgplan en dient besproken te worden tussen patiënt en zorgverlener.
Twee jaar geleden heeft de Nederlandse Diabetes Federatie een aantal adviezen gepubliceerd, om behandelaren te ondersteunen in het bepalen van de behandeling van diabetes bij mensen die willen meedoen aan de ramadan.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen dit soort gevaarlijke medicatie-adviezen van een nep-imam?
Het is aan de patiënt zelf om op een verstandige manier met zijn of haar ziekte om te gaan en adviezen van derden hier wel of niet in mee te nemen. Ter ondersteuning hiervan heeft de diabetespatiënt een behandelrelatie met één of meerdere zorgverleners. Deze hebben een verantwoordelijkheid in het begeleiden van de patiënt en het ondersteunen in het maken van keuzes rondom zijn diabetes en deelname aan de ramadan.
Bent u bereid de extra zorgkosten die uit dit advies voortvloeien te verhalen op de veroorzaker?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2597).
Het bericht dat zorgbehoevende kinderen van het kastje naar de muur gestuurd worden |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) geen indicatie wil afgeven aan 9 kinderen die aangewezen zijn op Wlz-zorg en dagbehandeling nodig hebben?1 2
Uit navraag bij het CIZ blijkt dat niet negen, zoals in de vraag verwoord, maar acht aanvragen voor Wlz-zorg zijn ingediend voor zorg voor kinderen in de leeftijdscategorie drie- tot vijfjarigen.
Vijf aanvragen om toegang tot de Wlz, zijn door het CIZ afgewezen, omdat niet is voldaan aan de toegangscriteria van de Wlz, zoals vastgelegd in artikel 3.2.1 van de Wlz. Toegang tot de Wlz is er wanneer een cliënt vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Uitsluitend het CIZ is bevoegd om de toegang tot de Wlz te beoordelen, waardoor een objectieve, deskundige en uniforme indicatiestelling is gewaarborgd.
Voor één van deze afgewezen aanvragen geldt dat namens de cliënt bezwaar is gemaakt. De beslissing op bezwaar wordt in de week van 31 augustus 2015 naar verwachting bekend gemaakt aan de cliënt.
Voor één aanvraag geldt dat deze is overgedragen aan de gemeente. De in december 2014 bij het CIZ ingediende aanvraag is op grond van de Jeugdwet overgedragen aan de gemeente, omdat het CIZ de aanvraag eind december 2014 nog niet had behandeld. In de Jeugdwet staat dat het CIZ op grond van artikel 10.4a, tweede lid, van de Jeugdwet gehouden was de aanvraag binnen twee weken na 1 januari 2015 aan de gemeente over te dragen.
Twee aanvragen zijn nog in behandeling bij het CIZ.
Kunt u uitzoeken waarom het CIZ weigert indicaties te beoordelen en af te geven voor dagbehandeling, terwijl volgens de zorginstelling deze kinderen aangewezen zijn op Wlz-zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CIZ heeft de aanvragen, gericht op een indicatie voor Wlz-zorg, beoordeeld. Slechts wanneer is voldaan aan de criteria, is er toegang tot de Wlz. Ik heb in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven dat voor vijf aanvragen geldt dat het CIZ heeft geconstateerd dat niet is voldaan aan de vereisten die gelden voor toegang tot de Wlz.
Het is mogelijk dat een zorgaanbieder in eerste instantie een ander beeld heeft van de zorg die onder de Wlz geleverd kan worden.
Wat vindt u ervan dat het CIZ indicaties niet inhoudelijk beoordeeld heeft en deze klakkeloos heeft doorgeschoven naar gemeenten? Hoe verhoudt dit zich tot de privacy wetgeving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van «klakkeloos doorschuiven» door het CIZ naar de gemeente is geen sprake geweest. Ik heb bij het CIZ navraag gedaan naar de gang van zaken rond de ingediende aanvragen. Het CIZ heeft de aanvragen in behandeling genomen en heeft vervolgens besluiten genomen op de aanvragen. In één casus geldt dat de in december 2014 bij het CIZ ingediende aanvraag is overgedragen aan de gemeente op grond van de Jeugdwet, omdat de aanvraag niet meer door het CIZ is behandeld in december 2014, zoals vermeld in het antwoord op vraag 1. Dit is niet strijdig met wetgeving over privacy. Daarnaast is het CIZ in juli jongstleden in overleg getreden met de zorgaanbieder en de gemeente. Het CIZ heeft bovendien aan de zorgaanbieder een kortere communicatielijn voorgesteld ter verbetering van het contact.
Wat vindt u ervan dat 4 kinderen onbetaald op de dagbehandeling zitten en 5 kinderen noodgedwongen op een wachtlijst staan omdat het CIZ weigert te indiceren, terwijl de instelling wel capaciteit heeft om kinderen te behandelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor vier kinderen start de zorg in september aanstaande, voor vijf kinderen geldt dat zij al in zorg zijn, aldus Lentekind.
Als er sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid en ook als er sprake is van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, dan is het toch de regel dat deze kinderen onder de Wet langdurige zorg (Wlz) vallen en dat dit voorliggend is op de jeugdhulp van de gemeente? Deelt u de mening dat de betrokken kinderen onder de Wlz vallen en niet onder gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven wat de vereisten zijn om toegang te hebben tot de Wlz. Als is vastgesteld dat aan de vereisten is voldaan, is er sprake van toegang tot de Wlz. De Wlz is in deze situatie voorliggend op de Jeugdwet.
Ik heb in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven dat uitsluitend het CIZ bevoegd is om te beoordelen of aan de wettelijke vereisten voor toegang tot de Wlz is voldaan. Het CIZ voert de Wlz uit als het gaat om de indicatiestelling. In vijf gevallen heeft het CIZ geconstateerd dat niet is voldaan aan de toegangscriteria van de Wlz.
Is u bekend of dit doorschuifbeleid tussen het CIZ en gemeenten vaker voorkomt? Hebben u dergelijke signalen bereikt? Zo ja, hoe groot is dit probleem in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij hebben geen signalen bereikt dat in de vraag geschetste problematiek op dit moment stelselmatig voorkomt. Kinderen en jongeren vallen niet automatisch en uitsluitend onder de Jeugdwet: er zijn raakvlakken met de Zvw, Wlz, Wmo en de Wet Passend Onderwijs.
Om er voor te zorgen dat de afbakening tussen de Jeugdwet en de Wlz als het gaat om kinderen en jongeren beter bekend wordt bij gemeenten, zijn door VWS, samen met de VNG diverse bijeenkomsten georganiseerd. Zo zijn deze raakvlakken afgelopen voorjaar behandeld tijdens de praktijkdagen Jeugd en Wmo (maart 2015). In vervolg hierop zijn in samenwerking met de VNG in april en juli verdiepende bijeenkomsten georganiseerd om gemeenten te informeren en te ondersteunen bij hun vragen over het raakvlak van Wlz en Jeugdwet. Ook het CIZ heeft aan deze bijeenkomsten een bijdrage geleverd.
Ook op de implementatietafel Wlz wordt aandacht besteed aan de afbakening tussen de verschillende wetten, zodat verdere bekendheid wordt gegeven aan de reikwijdte van de verschillende wettelijke domeinen.
Welke maatregelen gaat u (laten) nemen om te zorgen dat deze kinderen zo spoedig mogelijk door het CIZ worden beoordeeld, zodat deze kinderen snel de zorg krijgen die zij nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
In vraag 1 heb ik geantwoord dat vijf aanvragen reeds beoordeeld zijn. Dat twee aanvragen nog in behandeling zijn. En één aanvraag conform Jeugdwet is overgedragen aan de gemeente. Ik heb in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven dat vijf kinderen in zorg zijn bij Lentekind, en dat voor vier kinderen de zorg start in september aanstaande bij Lentekind.
Gaat u maatregelen treffen om het doorschuifbeleid tussen zorgloketten te voorkomen en te zorgen dat het duidelijk is waar mensen heen kunnen voor zorg en ondersteuning? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Ik wil zo veel mogelijk voorkómen dat voor cliënten onduidelijkheid bestaat over de vraag waar zij terecht kunnen met hun zorgbehoefte. De acties die ik hiertoe heb ondernomen, heb ik verwoord in de beantwoording van vraag 6.
Daarnaast wil ik er op wijzen dat indien cliënten problemen hebben bij het vinden van de juiste instantie, zij zich kunnen melden bij «het juiste loket» van Per Saldo en IederIn. Daar wordt contact opgenomen met gemeenten en CIZ om tot een juiste zorgtoewijzing te komen.
Wat is uw oordeel over de volgende stelling: «De regelgeving is inmiddels zo complex geworden dat niemand er nog iets van snapt. Het is een grote chaos waar kinderen, ouders en zorginstellingen de dupe van zijn geworden. Ik denk dat er teruggegaan moet worden naar het basisidee was van de transitie van de AWBZ. Dit was: de gemeente is verantwoordelijk voor ondersteuning en lichtere begeleidingsvormen van cliënten. De Wlz is verantwoordelijk voor de intensieve begeleidings- en behandelvormen van cliënten.»? Als u dit onderschrijft hoe kan dan tot een vereenvoudiging of verduidelijking worden gekomen als het gaat om Wlz- of Wmo-zorg?3
Ik onderschrijf deze stelling niet. De Jeugdwet biedt prima waarborgen voor zorg aan jeugdigen, ook met een intensieve zorgvraag. Ik heb in mijn antwoord op vraag 8 aangegeven dat ik wil voorkómen dat onduidelijkheid bestaat voor cliënten over de vraag waar zij terecht kunnen met hun zorgbehoefte. In mijn antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven welke activiteiten zijn ondernomen om deze onduidelijkheid zoveel mogelijk weg te nemen.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Voor de beantwoording van de vragen ben ik in overleg getreden met het CIZ en Lentekind. De beantwoording van de vragen heeft mede hierdoor langer dan gebruikelijk op zich laten wachten.
Het bericht ‘112 tegen vrouw (75) met beroerte: "Kunnen de buren u niet oprapen?" |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «112 tegen vrouw (75) met beroerte: «Kunnen de buren u niet oprapen?»1
Ja.
Zo ja, wat is uw oordeel over hetgeen in dit artikel wordt beschreven?
Wanneer iemand 112 belt met een acute zorgvraag is het belangrijk dat een goede inschatting wordt gemaakt van de zorgvraag door de centralist. Ook als blijkt dat er geen ambulance inzet nodig is, is het van belang dat er passende hulp komt voor de melder. De centralist kan de melder daarvoor doorverwijzen naar de huisarts, de thuiszorg of naar naasten, afhankelijk van de zorgvraag. Daarbij is het uiteraard van groot belang dat de melding serieus wordt genomen en dat iemand niet aan zijn of haar lot wordt overgelaten.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe dit zo fout heeft kunnen gaan met deze melding bij 112, de ambulancedienst Gelderland-Zuid en de betrokken huisartsenpost en hierover te rapporteren?
Het is niet aan mij om een individuele casus als deze te onderzoeken. Wel beschouwt de IGZ deze berichten vaak als een «melding» die ze onderzoeken en waarop ze zo nodig acteren. Ik zal de IGZ vragen of dat in deze casus ook is gebeurd. En zo niet, of dat alsnog kan.
Zo ja, is het mogelijk dat de verantwoordelijke ambulancedienst en dokterspost de resultaten ook terugkoppelen aan de betrokken 75-jarige; zodat deze zich volledig kan richten op een spoedig herstel en niet in «de vechtmodus» hoeft te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk om in de rapportage aan te geven of het hier gaat om een vervelend incident of zijn er indicaties dat dit vaker voorkomt?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, kunt u aangeven hoe vaak op jaarbasis niet adequaat wordt gereageerd door een hulpdienst op een vraag om acute hulp?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen worden er door de betrokken hulpdiensten en de hulpdiensten in het algemeen genomen om dit soort onverkwikkelijke voorvallen te voorkomen om zo de gewenste patiëntveiligheid zeker te stellen?
Bij alle meldingen die bij 112 en bij huisartsenposten binnenkomen en waar het een mogelijke acute medische hulpvraag betreft, wordt door de centralist met behulp van een protocol uitgevraagd wat er aan de hand is. Ook bij enige twijfel of het een hulpvraag betreft, wordt doorgevraagd.
De afgelopen jaren is de uitvraag door centralisten in toenemende mate gestandaardiseerd op basis van uitvraagprotocollen. Binnen de meldkamers van de ambulancediensten en de huisartsenposten wordt het uitvragen van meldingen periodiek geëvalueerd.
Naast het juist uitvragen en op basis daarvan inschatten van de (acuutheid van de) zorgvraag is het daarnaast van essentieel belang dat de communicatie en overdracht tussen hulpdiensten goed verloopt. De afgelopen jaren is communicatie en overdracht daarom onderdeel geweest van onder andere de patiëntveiligheidsprogramma´s in de eerstelijn en ambulancezorg. Daarnaast wordt binnen het programma Patiëntveiligheid Ambulancezorg gewerkt met specifieke patiëntencategorieën, waarvan ouderen er een is.
De problemen met de Wmo in Berkelland |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de beslissing van de gemeente Berkelland om drie uur huishoudelijke verzorging te schrappen bij een 96-jarige man die vergeetachtig en slechtziend is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het gemeentebestuur moet zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van ingezetenen die daarop aangewezen zijn. Dit is een brede opdracht; van gemeenten wordt gevraagd te bevorderen dat mensen zo lang mogelijk in staat zijn zelfstandig te kunnen wonen, regie te kunnen voeren op hun situatie en te kunnen meedoen in de samenleving. Nu mensen en hun situaties verschillen is gekozen voor het uitgangspunt van maatwerk in individuele situaties. De Wmo 2015 geeft daaraan nadere uitwerking en de cliënt de nodige waarborgen voor een zorgvuldige besluitvorming op aanvragen om ondersteuning. Op het moment dat na een zorgvuldig onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie blijkt dat ondersteuning nodig is in de zelfredzaamheid en participatie dient deze georganiseerd te worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van de omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Het vooraf, generiek door gemeenten uitsluiten van voorzieningen die kunnen bijdragen aan zelfredzaamheid en participatie van mensen, verhoudt zich niet met de wet. Gemeenten zijn bij de beoordeling van een concrete behoefte aan ondersteuning gehouden tot maatwerk.
Op basis van de door mij bij de gemeente Berkelland ingewonnen informatie kan ik u het volgende melden. De gemeente Berkelland heeft met alle inwoners die in het verleden de voorziening huishoudelijke hulp niveau 1 kregen in de eerste helft van 2015 een gesprek gevoerd. Tijdens deze gesprekken is de situatie van betrokkenen in beeld gebracht. Als er sprake is van een toereikend ondersteunend netwerk, voldoende financiële middelen en of voldoende regie, is het in beginsel aan de cliënt de huishoudelijke hulp zelf te organiseren, bijvoorbeeld door inzet van het sociale netwerk. Als er geen sociaal netwerk is, wordt er met de cliënt gekeken naar alternatieven, waaronder de mogelijkheden tot inkoop van huishoudelijke hulp of alternatief maatwerk. Hiertoe heeft de gemeente Berkelland het zogenaamd Voormekaar team ingericht. Dit team houdt het contact met de cliënt en houdt daarmee diens leefsituatie in de gaten. Daar waar er sprake is van een cliënt waarbij – op grond van de Wmo 2015 en het gemeentelijk beleid – wordt vastgesteld dat deze zelf verantwoordelijkheid zou moeten nemen, niet over een sociaal netwerk beschikt en niet in de financiële positie verkeert om de ondersteuning daadwerkelijk te organiseren, wordt de mogelijkheid van financieel maatwerk bezien. Daar waar het onderzoek uitwijst dat de cliënt onvoldoende in staat is om regie te voeren in zijn huishouden komt hij in aanmerking voor de maatwerkvoorziening «Ondersteuning Thuis». Ook de cliënten die voorheen huishoudelijke hulp niveau 2 ontvingen kunnen een beroep doen op deze maatwerkvoorziening.
Wat vindt u ervan dat kennelijk ouderen zorg onthouden wordt, omdat gemeenten de bezuinigingen belangrijker vinden dan het welzijn van ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u u ervoor inzetten dat deze man de zorg krijgt die hij nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de massa bezwaarschriften die de gemeente Berkelland heeft ontvangen, doordat zij bij een groot deel van de mensen de huishoudelijke verzorging sterk verminderd of zelfs volledig geschrapt hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In 2014 waren er in de gemeente Berkelland 1160 cliënten die eenvoudige schoonmaakhulp ontvingen. Op dit moment zijn er in totaal 940 beschikkingen door de gemeente afgegeven, waartegen 291 bezwaarschriften zijn ingediend. Gelet op de voorgaande jaren is dat een fors aantal. De gemeente laat aan mij weten dat cliënten lokaal zijn opgeroepen om zo veel mogelijk bezwaar aan te tekenen door middel van daartoe verspreide standaard bezwaarschriften. Dit is volgens de gemeente een belangrijke verklaring voor het hoge aantal.
De gemeente Berkelland voert met de cliënten die in bezwaar zijn gegaan overleg. Tijdens deze gesprekken wordt opnieuw bekeken of de afgegeven beschikking passend is gegeven de kenmerken van de persoon en diens situatie, en wordt de eerder afgegeven beschikking toegelicht. Het streven van de gemeente is om tot een oplossing voor betrokken cliënten te komen. Dit kan variëren van wederzijds begrip, bespreken van alternatieven tot het alsnog toekennen van maatwerkvoorziening «Ondersteuning Thuis» als gevolg van gewijzigde omstandigheden.
Wat vindt u van de hoge kosten die de gemeente Berkeland uit het zorgbudget betaalt voor de afhandeling van de vele bezwaarschriften? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat gemeenten zoveel mogelijk moeten voorkomen dat cliënten zich moeten wenden tot bezwaar – en beroepsprocedures. Het uitgangspunt van de Wmo 2015; in dialoog met elkaar bezien of en hoe zelfredzaamheid en participatie van betrokkenen kunnen worden versterkt, kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. De wettelijke waarborgen zijn zodanig geregeld dat op het moment dat een cliënt het niet eens is met een besluit van de gemeente over ondersteuning van uit de Wmo 2015, hij daartegen bezwaar kan aantekenen. Op het moment dat er bezwaarprocedures worden aangespannen, is het van belang dat deze zorgvuldig worden afgewikkeld door gemeenten, in overeenstemming met de eisen die de Algemene wet bestuursrecht daaraan verbindt. Met deze afwikkeling zijn kosten gemoeid. Deze kosten voor gemeenten komen niet per definitie ten laste van het zorgbudget, maar dienen uiteraard wel uit de (brede) gemeentelijke middelen te worden voldaan. Gegeven het wettelijk recht van ingezetenen om bezwaar te maken tegen gemeentelijke besluiten en de verantwoordelijkheid voor de gemeenten om deze zeer zorgvuldig te behandelen, zie ik geen aanleiding hier landelijk onderzoek naar te doen. De inspanningen dienen er mijns inziens op gericht te worden om onnodige bezwaar- en beroepprocedures te voorkomen.
Klopt het dat ook andere gemeenten de afhandeling van bezwaarschriften bekostigen uit het zorgbudget? Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Als u dit niet weet, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren voorzien van uw oordeel?
Zie antwoord vraag 5.
Welk scenario is er voorhanden indien gemeenten geen geld meer hebben voor huishoudelijke verzorging zodra het budget opraakt, mede door de afhandeling van de vele bezwaarschriften? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gemeentebestuur moet zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van ingezetenen die daarop aangewezen zijn. Op het moment dat na een zorgvuldig onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie blijkt dat ondersteuning nodig is in de zelfredzaamheid en participatie, dient deze geboden te worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van de omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Dit uitgangspunt bindt alle gemeenten, ongeacht de uitwerking daarvan in hun beleid en ongeacht hun financiële positie. Gemeenten beschikken over het instrumentarium en de middelen die een goede, zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 in opzet waarborgen.
Het niet volledig vergoeden van palliatieve zorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat een professional aan het bed bij iemand die stervende is geen kostenpost, maar een noodzaak is om iemand tijdens de laatste levensfase liefdevol en menswaardig te kunnen verzorgen?1
Ik ben van mening dat de zorg in de laatste fase van het leven met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg moet worden omgeven, waarbij de behoeften van de cliënt leidend zijn. Het is aan de professional om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase van de cliënt.
Zo ja, wat is dan uw oordeel over het feit dat zorgverzekeraar Achmea niet meer bereid is om rusturen te vergoeden tijdens de sterffase van zorgbehoevende mensen?
Achmea (hierna: Zilveren Kruis) heeft al haar berichtgeving rondom palliatief terminale zorg zodanig aangepast dat het voor cliënten en zorgverleners duidelijk is dat alle onderdelen van deze zorg geleverd mogen worden en declarabel zijn. Zilveren Kruis geeft in haar berichtgeving het volgende aan: «De cliënt moet altijd de zorg krijgen die nodig is. De wijkverpleegkundige niveau 5 bepaalt welke zorg wanneer nodig is. Dit kan dus ook als de cliënt rust of slaapt.» Ook begeleiding die in samenhang wordt gegeven met de palliatief terminale zorg valt onder aanspraak wijkverpleging en kan worden gedeclareerd met uren verpleging en verzorging.
Vindt u het wenselijk dat Achmea stelt dat de zorgorganisatie een financiële prikkel behoort te krijgen door de uren niet meer te betalen die de professional aan het bed doorbrengt bij rust? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit vind ik niet wenselijk. Navraag bij Zilveren Kruis leert dat dit ook niet de bedoeling is. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de volgende uitspraak: «Begeleiding en nazorg aan naasten is geen zorg die valt onder de aanspraak wijkverpleging en is zorg die ook niet op een andere wijze onder wijkverpleging valt»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan mij niet vinden in deze uitspraak. Zoals ik in mijn Kamerbrief «Nadere uitwerking Hervorming Langdurige Zorg» van 6 november 20132 heb aangegeven is de palliatief terminale zorg, geleverd in een combinatie van extramurale verpleging, persoonlijke verzorging en begeleiding vanuit de AWBZ ondergebracht in de nieuwe Zvw-aanspraak wijkverpleging. Hiermee is tegemoet gekomen aan de aangenomen motie van de leden Dik-Faber c.s. waarin de regering wordt verzocht palliatieve begeleiding niet naar de Wmo te decentraliseren3.
Navraag bij Zilveren Kruis leert dat bovengenoemde uitspraak een verkeerde interpretatie van het inkoopbeleid wijkverpleging is. In het inkoopbeleid van Zilveren Kruis staat namelijk expliciet het volgende vermeld. «De zorgaanbieder maakt in het zorgleefplan naast de fysieke, psychische en sociale aspecten tevens zichtbaar dat de cliënt de gewenste geestelijke spirituele zorg wordt aangeboden en dat zij ook de naasten van de cliënt begeleiding en nazorg biedt.»
Keurt u het goed dat er bezuinigd wordt op de zorg voor mensen in hun laatste levensfase? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een belangrijke pijler van de hervormingen van de langdurige zorg is het betaalbaar houden van de zorg. Ook voor wijkverpleging geldt een financiële taakstelling. Met aanbieders, de beroepsgroep, verzekeraars en de cliëntenorganisaties, is in het akkoord verpleging en verzorging overeen gekomen dat ze zich tot het uiterste inspannen om de taakstelling te realiseren. Dit omdat wij het met elkaar eens zijn dat het goedkoper en beter kan en moet.
Daarbij hebben zorgverzekeraars een zorgplicht, ook voor mensen met palliatief terminale zorg. Zij moeten dus de zorg krijgen die ze nodig hebben. Hierbij is het uitgangspunt dat het aan de professional is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is.
Naar mijn mening is er geen sprake van dat Zilveren Kruis bezuinigt op palliatief terminale zorg. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg.
Bent u bereid nader te duiden wat onder de zorgplicht van zorgverzekeraars moet worden verstaan als het gaat om het recht op palliatieve zorg waarbij het naast directe zorgverlening ook gaat om begeleiding en nazorg passend bij de complexiteit van overlijden? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid?
Met het onderbrengen van de wijkverpleging in de basisverzekering is een aanspraak «verpleging en verzorging zoals verpleegkundigen die plegen te bieden» gecreëerd en is vastgelegd dat een zorgverzekeraar een zorgplicht heeft tegenover zijn verzekerden. Hieronder wordt verstaan dat de zorgverzekeraar ervoor zorgt dat verzekerden worden voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen hun bereik is af te nemen en tijdig wordt geleverd. Het uitgangspunt hierbij is dat het aan de professional is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is.
Het is vervolgens aan deze zorgprofessionals om in richtlijnen aan te geven wat kwalitatief goede zorg inhoudt. Wat goede palliatieve zorg inhoudt is door het veld beschreven in de zorgmodule palliatieve zorg. Hierin wordt onder andere aangegeven dat het bij palliatieve zorg naast de directe zorgverlening ook gaat om begeleiding en nazorg. De prestatiebeschrijvingen verpleging en verzorging van de Nederlandse Zorgautoriteit4 sluiten hierbij aan. Ik zie dan ook geen reden om deze zorg nader te duiden.
Het bericht dat de Turkse autoriteiten de verzoeken om rechtshulp inzake de kwestie Demmink niet hebben gehonoreerd. |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek naar Demmink stuit op verzet Turkse justitie?»1
Ja.
Waarom hebben de Turkse autoriteiten de Nederlandse verzoeken om rechtshulp niet gehonoreerd en willen zij niet meewerken aan het strafrechtelijk onderzoek naar oud-topambtenaar Demmink?
De mogelijkheid tot uitvoering van de Nederlandse rechtshulpverzoeken wordt in Turkije nog bestudeerd. De Turkse autoriteiten hebben eerder laten weten dat in Turkije een onherroepelijke sepotbeslissing is genomen ten aanzien van het feitencomplex waarop het Nederlandse onderzoek ziet. Medewerking aan Nederlandse rechtshulpverzoeken zou dientengevolge strijdig kunnen zijn met het «ne bis in idem»-beginsel, dat – kort gezegd – inhoudt dat een verdachte niet tweemaal in verband met hetzelfde feit mag worden vervolgd.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse rechtshulpverzoeken om bepaalde onderzoekshandelingen in Turkije te laten uitvoeren, zoals het horen van getuigen,door Turkije de afgelopen tien jaar zijn geweigerd?
Nederland en Turkije werken intensief samen op strafrechtelijk gebied. Over en weer worden honderden verzoeken op jaarbasis gedaan. Daarbij komt het ook voor dat verzoeken niet kunnen worden uitgevoerd omdat er een (juridisch) beletsel is. Gelet op de omvang van de samenwerking beschik ik niet over het exacte aantal niet-ingewilligde verzoeken van de afgelopen tien jaar. Omgekeerd komt het ook voor dat Nederland een Turks rechtshulpverzoek op juridische gronden niet kan uitvoeren. Dit is niet ongebruikelijk in internationaal rechtshulpverkeer. In het algemeen kan ik zeggen dat de samenwerking constructief is.
Klopt het dat dit nagenoeg nooit voorkomt? Zo ja, waarom nu wel?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u bereid u extra in te spannen teneinde de Turkse autoriteiten te bewegen mee te werken, zodat wordt voorkomen dat het strafrechtelijk onderzoek naar de heer Demmink helemaal vastloopt?
De rechter-commissaris bij de rechtbank Den Haag en het Openbaar Ministerie hebben zich maximaal ingespannen om uitvoering te verkrijgen van de indiende rechtshulpverzoeken.
Daarnaast heeft mijn ministerie tot op heden alles daartoe in het werk gesteld. Ik heb op 30 juli jl. tijdens een persoonlijk telefonisch onderhoud met mijn Turkse ambtgenoot de zaak besproken en het belang van uitvoering van de rechtshulpverzoeken toegelicht. Dit was een vruchtbaar gesprek. De juridische mogelijkheden om rechtshulp te verlenen worden thans nog onderzocht door de Turkse autoriteiten.
Deelt u de mening dat deze berichten wederom laten zien dat er een sfeer van schimmigheid hangt rondom de kwestie Demmink en het seksueel misbruik van minderjarige jongens door hooggeplaatste overheidsfunctionarissen?
Deze mening deel ik niet.