Het Rapport van bevindingen Jaarrekening 2013 Curaçao van de Algemene Rekenkamer Curaçao |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het Rapport van bevindingen Jaarrekening 2013 Curaçao van de Algemene Rekenkamer Curaçao?
Ja.
Is het waar dat de Commissie financieel toezicht (Cft) nog geen rapport heeft uitgebracht over de inventarisatie 2013 en 2014 die betrekking heeft op de jaarrekening 2012 en 2013, de begrotingsuitvoering 2013 en 2014 en het begrotingsproces 2014 en 2015?
Nee, Het Cft heeft in april jl. het laatste rapport over het financieel beheer uitgebracht, bevattende een inventarisatie over de jaarrekening 2012, de begrotingsuitvoering 2013 en de begrotingsvoorbereiding 2014.
Wanneer kan de Kamer deze ontbrekende informatie ontvangen?
De inventarisatie over de jaarrekening 2013, de begrotingsuitvoering 2014 en de begrotingsvoorbereiding 2015 komt na de zomer beschikbaar. Deze inventarisatie wordt opgemaakt ten behoeve van het bestuur van het land Curaçao. Drie weken nadat de inventarisatie is uitgebracht, wordt deze openbaar gemaakt middels de website van het Cft.
Betrekt het Cft bij de beoordeling van lening aanvragen ook rapporten van bijvoorbeeld de Algemene Rekenkamer Curaçao? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Artikel 16 van de rijkswet financieel toezicht geeft aan waarop het Cft voornemens tot het aangaan van geldleningen beoordeelt. Lid 5 van dit artikel geeft aan dat de afspraken ter verbetering van het financieel beheer een rol spelen bij het aantrekken van leningen, voor zover deze betrekking hebben op het aangaan van leningen. De rapporten van de Rekenkamer spelen een rol als deze betrekking hierop hebben. Het voornemen om leningen aan te trekken is echter ook opgenomen in de begroting. De begroting wordt door het Cft beoordeeld aan de hand van de normen genoemd in artikel 15 van de rijkswet.
Hoe schat u het risico in dat Nederland loopt met leningen, zoals voor het ziekenhuis, aan Curaçao, nu de Rekenkamer van Curaçao van oordeel is dat in 2013 sprake was van ernstig falend financieel beheer?
De rijkswet financieel toezicht sloot in 2010 aan bij de bevindingen van het IMF over de houdbaarheid van schulden van landen als Curaçao en Sint Maarten en de maximale schuldenlast die deze landen kunnen dragen voordat de aflossing in het geding komt. In het jaarverslag 2014 van het Cft is door het Cft ingegaan op de schuldontwikkeling van onder meer Curaçao. Duidelijk is dat er risico’s zijn in de schuldontwikkeling.
Bent u het eens met de Rekenkamer van Curaçao dat er op dit moment geen goed financieel beheer is, en er dus geen sprake kan zijn van het beëindigen van de rijkswet Financieel toezicht?
Besluitvorming over het (deels) beëindigen van de rijkswet financieel toezicht vindt conform het bepaalde in de rijkswet plaats op basis van het advies van de evaluatiecommissie rijkswet financieel toezicht.
Hoe ziet u het financieel beheer voor de toekomst?
Uit de rapportages van het Cft blijkt duidelijk dat het financieel beheer van de landen nog in belangrijke mate moet doorontwikkelen.
De berichten ‘Politieleiding te vaag over gebruik geweld’ en ‘Bond: schietende agent moet standaard verdachte zijn |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er onduidelijkheid bestaat bij de politieagenten over wanneer zij volgens de ambtsinstructie geweld mogen gebruiken en welke gevolgen dit voor hen kan hebben? Zo ja, wat kan daaraan gedaan worden en bent u voornemens hier verandering in aan te brengen?1 2
In artikel 7, eerste lid, van de Politiewet 2012 is bepaald dat een ambtenaar van politie bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. De uitoefening van deze bevoegdheden dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn. Voor het gebruik van bepaalde geweldsmiddelen, zoals voor het vuurwapen, zijn regels vastgesteld in de Ambtsinstructie3. In de opleiding en bij de training van politieambtenaren wordt veel aandacht besteed aan de vraag wanneer gebruik mag worden gemaakt van geweld en welke vorm van geweld in een bepaalde situatie gerechtvaardigd is. Politieambtenaren die geweld hebben gebruikt moeten dit altijd melden zodat dit kan worden beoordeeld aan de hand van de criteria uit de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie. Indien het geweldsgebruik (ernstig) letsel of de dood tot gevolg heeft dan kan dit er toe leiden dat de politieambtenaar hier over verantwoording over moet afleggen aan de rechter. In de opleiding voor politieambtenaren wordt hier ook de nodig aandacht aan besteed.
In 2013 is het traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar in gang gezet4. De stelselherziening ziet op het hele proces van het melden, registeren en beoordelen van geweld, alsmede op nazorg, juridische bijstand en een leertraject voor politieambtenaren. Een onderdeel van dit traject is dat, mede op basis van recente jurisprudentie, wordt bezien of de huidige Ambtsinstructies nog voldoende actueel zijn. Ook wordt gekeken naar het kader dat de politie zelf gebruikt om de geweldsaanwending te beoordelen. Een ander belangrijk punt van aandacht is de juridische positie van de politieambtenaar die geweld heeft gebruikt. Er zijn meer beroepsgroepen waar mensen in de uitoefening van hun functie in juridische zin moord of doodslag kunnen plegen, zoals artsen en militairen. Centrale vraag is daarbij steeds of uitvoering van de opgedragen taken heeft plaatsgevonden in lijn met de voor die beroepsgroep geldende gedragsregels. Uitgangspunt bij de Stelselherziening is dat in die situatie het handelen van de betrokken persoon zo veel mogelijk buiten het reguliere strafrecht wordt beoordeeld. Op korte termijn – en in ieder geval voor de behandeling van de begroting van mijn ministerie voor het jaar 2016 – zal ik uw Kamer informeren over mijn voornemens hieromtrent.
Vindt u het juist dat politieagenten die bij de uitoefening van hun beroep geweld gebruiken volgens het reguliere strafrecht berecht worden?
Zie antwoord vraag 1.
Beschrijft de ambtsinstructie de uiterste grenzen van artikel 7, eerste en derde lid, van de Politiewet 2012? Zo ja, klopt het dat een agent die geweld gebruikt buiten de grenzen van de ambtsinstructie niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is en zich dus niet kan beroepen op de uitvoering van een wettelijke taak? Zo nee, is het mogelijk dat een agent die zich niet houdt aan de ambtsinstructie, maar geweld gebruikt, zich nog steeds kan beroepen op de rechtvaardigingsgrond «uitvoering van een wettelijke taak»?
Voor de geweldsmiddelen waarover in de Ambtsinstructie regels zijn gesteld omtrent het gebruik ervan, gelden die regels als uiterste grens. Dit is in de Ambtsinstructie tot uitdrukking gebracht door het gebruik van de zinsnede «slechts geoorloofd». De Ambtsinstructie kent daarnaast nog andere regels die in acht dienen te worden genomen, zoals het geven van een waarschuwing alvorens pepperspray te gebruiken.
Niet iedere overschrijding van de Ambtsinstructie hoeft te leiden tot de conclusie dat er geen sprake (meer) is van de rechtmatige uitoefening van de bediening of van uitvoering van een wettelijke taak. De beoordeling van de vraag naar de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond is in hoge mate afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, met dien verstande dat de voorschriften van de Ambtsinstructie uiteraard leidend zullen zijn voor de waardering van het gedrag. Over hoe ernstig verschillende overschrijdingen van de Ambtsinstructie moeten worden genomen, kunnen geen algemene uitspraken worden gedaan. Het is aan de rechter om te beoordelen of het aangewende geweld redelijk of begrijpelijk is. Ik heb geen overzicht van casussen waarin deze situatie aan de orde was.
Welke situaties zijn u bekend waarin het aanwenden of gebruiken van geweld redelijk of begrijpelijk is, maar dat geweld wel buiten de grenzen van de ambtsinstructie valt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat agenten soms in een flits moeten besluiten om geweld te gebruiken? Zo ja, zijn de formuleringen in de ambtsinstructie voldoende op dat soort situaties afgestemd?
Deze onderwerpen en voorstellen zullen aan de orde komen in het kader van de in mijn antwoord op vragen 1 en 2 genoemde stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar, waarover ik uw Kamer op korte termijn – en in ieder geval voor de behandeling van de begroting van mijn ministerie voor het jaar 2016 – nader zal informeren.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om binnen de politie – net als dit bijvoorbeeld het geval is binnen de zorg – te werken met intern tuchtrecht? Denkt u over een daarbij horend stelsel van disciplinaire straffen voor agenten die nu voor zulke fouten strafrechtelijk vervolgd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen het opnemen van een aparte strafuitsluitingsgrond of strafbaarstelling voor politieagenten die geweld hebben gebruikt tijdens de uitoefening van hun taak?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over het voorstel om politieagenten die hun dienstwapen gebruikt hebben standaard als verdachte te kwalificeren om zo de rechtsbescherming van de agent te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om een aparte rechtbank of aparte kamer in een rechtbank in te richten die gespecialiseerd is in politiezaken?
Zie antwoord vraag 5.
De rol van Nederland in het faciliteren van belastingontwijking vanuit Griekenland |
|
Harry van Bommel |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederland belastingontwijking vanuit Griekenland faciliteert door middel van brievenbusfirma’s?
Ja, dat gebeurt ook niet. Activiteiten van (ook Griekse) internationale concerns kunnen via Nederlandse vennootschappen gefinancierd worden. In een dergelijk geval ontvangen zij vergoedingen voor die investeringen in de vorm van dividenden, rente en royalty’s. Het is niet mogelijk via dit soort vennootschappen de winst in andere landen te verminderen. De afdracht van winstbelasting in Griekenland wordt hierdoor dan ook niet verlaagd. Het beeld dat Nederland belastingontwijking zou faciliteren door middel van brievenbusfirma’s herken ik dan ook niet.
Kunt u bevestigen dat Griekenland 1,7 miljoen euro belasting is misgelopen in de afgelopen twee jaar doordat het mijnbouwbedrijf Eldorado Gold via een Nederlandse brievenbusfirma belasting ontweek?1
Ik kan op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen informatie geven over individuele belastingplichtigen. Evenmin kan ik een overzicht geven van Griekse bedrijven die in Nederland als vennootschap geregistreerd staan, nog daargelaten dat er geen registratie plaatsvindt op basis van een dergelijk nationaliteitscriterium. Zonder in strijd te komen met die bepaling kan ik wel een reactie geven op algemene vragen over de fiscale behandeling van Griekse bedrijven met een Nederlandse aandeelhouder.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat Griekse winstbelasting kan worden ontweken door het opnemen van een Nederlands lichaam in een internationale structuur. Griekenland past net als Nederland de OESO-verrekenprijsregels toe. Op basis van deze regels wordt winst belast in het land waar risico’s worden gelopen en de belangrijkste functies worden uitgeoefend: waar de waarde wordt gecreëerd.
Voor zover de inhouding van Griekse bronheffing op dividenden of rente wordt voorkomen, is dat in elk geval geen gevolg van Nederlandse wetgeving. Ook ligt het niet voor de hand dat de oorzaak ligt in het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en Griekenland, nu het daarin overeengekomen bronbelastingtarief op dividenden en rente niet substantieel afwijkt van dat in de meeste andere verdragen die Griekenland heeft gesloten.
Voor zover Griekenland geen bronbelasting inhoudt op grond van de Moeder-dochterrichtlijn of de Interest en Royalty richtlijn, wijs ik erop dat deze richtlijnen de toepassing van nationale (in dit geval Griekse) anti-misbruikmaatregelen toelaat.
Indien Griekenland voor de toepassing van die anti-misbruikmaatregel informatie uit Nederland nodig heeft, werkt Nederland op basis van het belastingverdrag tussen onze twee landen uiteraard mee aan verstrekking van die informatie.
Kunt u een overzicht geven van Griekse bedrijven die in Nederland als vennootschap geregistreerd staan, en daarbij aangeven welke van deze bedrijven als brievenbusfirma aangemerkt kunnen worden?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat het Nederlandse trustkantoor TMF een persbericht heeft uitgegeven dat Griekse bedrijven aanspoort om zich fiscaal in Nederland te vestigen?3
Het staat eenieder, en dus ook trustkantoren, vrij zich positief uit te laten over het Nederlandse vestigingsklimaat. Belastingontwijking via lege brievenbusfirma’s wordt niet gefaciliteerd door Nederland.
Erkent u dat de belastingontwijking die Nederland faciliteert een wissel trekt op de Griekse begroting, en gelijktijdig het MKB in Griekenland onder druk zet door de stijgende belastingdruk?4
Nee. Zoals bekend hebben belastingontwijking en grondslaguitholling door multinationale ondernemingen internationaal de aandacht. Nederland werkt in OESO en EU-verband actief samen met andere landen om dit tegen te gaan.
Erkent u dat het niet steekhoudend is om te blijven herhalen dat de Griekse regering de belastingproblemen in Griekenland niet heeft aangepakt, terwijl Nederland belastingontwijking vanuit Griekenland mogelijk maakt?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat de Griekse regering wel degelijk stappen heeft gezet als het gaat om de Lagarde-lijst, het aanpakken van zwartspaarders met een bankrekening in Zwitserland en smokkel?5
Van de Nederlandse ambassade in Athene heb ik begrepen dat de Griekse autoriteiten zich naar eigen zeggen als doel hebben gesteld om per maand 100 personen die op de zogenaamde bankenlijst staan te onderzoeken. Op deze bankenlijst staan o.a. de nog verdachte personen van de Lagarde lijst. Ik heb over de voortgang en status van dit onderzoek echter geen officiële informatie. Op het gebied van smokkel is de Griekse regering volgens de ambassade bezig met het verbeteren van controles op brandstoffensmokkel bij tankstations. Verdere stappen die de Griekse regering onderneemt op het gebied van zwartspaarders en smokkel zijn vastgelegd in het MoU. Zo is vastgelegd dat de Griekse regering maatregelen neemt om belastingontwijking (ook op het gebied van spaartegoeden) en smokkelen tegen te gaan. Er worden bijvoorbeeld bank transacties onderzocht om zowel in binnen en buitenland niet opgegeven spaarrekeningen op te sporen. Ook komt er een regeling (met passende sancties) voor zwartspaarders die vrijwillig hun spaartegoeden opgeven. Op het gebied van smokkel worden er bij de douane drie mobiele antismokkel teams opgericht. Deze stappen staan verspreid over het komende half jaar gepland en zullen op het in het MoU afgesproken moment worden uitgevoerd.
Kloppen de volgende uitspraken van de voormalige Griekse Minister van Financiën Varoufakis: «One of the very first things I said to my Eurogroup colleagues was, why don’t we push some of the legislation we agree on – the taxation system, the anti-corruption rules – through parliament and meanwhile continue the negotiations? And I was actually told a number of times if I dare to suggest this again this would constitute reason to settle the negotiations»6 en «And they [de trojka] said «No, no, no, this has to be a comprehensive review. Nothing will be implemented if you dare introduce any legislation. It will be considered unilateral action inimical to the process of reaching an agreement.»»?7 Zo ja, kunt u verklaren waarom de trojka en de voorzitter van de eurogroep regelmatig beweerd hebben dat de Griekse regering te weinig vooruitgang heeft geboekt op dossiers als het belastingstelsel en corruptiebestrijding, terwijl de Griekse regering deze maatregelen niet mocht doorvoeren?
Ik ga niet in op wat individuele collega’s in de eurogroep wel of niet gezegd zouden hebben. Het stond de Griekse regering vrij om maatregelen te nemen op deze terreinen in het kader van het EFSF programma. Als de Griekse regering aanspraak wilde blijven maken op financiële noodsteun mochten er alleen geen ongedekte, unilaterale maatregelen genomen worden die tegen het programma in zouden gaan.
Klopt het dat de trojka een in maart ingevoerde wet, die een bronbelasting van 26% voor transacties die via vennootschappen verlopen introduceert, wil terugdraaien? Zo ja, wat is de motivatie van de trojka om deze wet terug te willen draaien?8
In de verklaring van de Eurozonetop van 12 juli jl. is vastgelegd onder welke voorwaarden een nieuw ESM programma mogelijk is. Eén van deze voorwaarden was dat de maatregelen genomen door de Griekse regering die tegen het Eurogroep statement van 20 februari ingingen moeten worden teruggedraaid of gecompenseerd. In het algemeen is dus vastgelegd dat maatregelen die tegen verplichtingen uit het oude programma ingaan sowieso moeten worden teruggedraaid. In het bijzonder voor deze wet (wet L4321/2015) geldt dat een voorstel tot wijziging al opgenomen was in het Griekse voorstel voor een hervormingspakket van 9 juli. In deze wet moest een artikel geschrapt worden omdat de bepalingen hierin een schending van het vrij verkeer van kapitaal in de Europese Unie inhielden. Op 13 augustus jl. is het betreffende artikel door het Grieks parlement geschrapt.
Klopt het dat het voorstel van de trojka waarover de Griekse regering een referendum heeft georganiseerd door de voorzitter van de eurogroep werd voorgelegd aan de Griekse regering als een «take-it-or-leave-it» deal?9
Nee, dit klopt niet. De gesprekken tussen de instituten en de Griekse autoriteiten waren nog gaande tot het moment dat de Griekse autoriteiten de onderhandelingen afbraken en een referendum uitriepen. Er lag dan ook geen onderhandelingspakket in de Eurogroep voor.
De zware belasting van de mantelzorger |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending van De Wachtkamer van 22 juli 2015?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uitgangspunt van beleid, namelijk Eén gezin, één plan, niet vanzelfsprekend gehaald wordt wanneer vier wetten van toepassing zijn op één gezin? Zo nee, waarom niet?
Het nieuwe zorgstelsel is zoveel mogelijk ingericht vanuit de gedachte «Eén gezin, Eén plan» en ondersteunt de uitvoering hiervan in de praktijk. Door de decentralisatie van de zorg naar de gemeenten kan meer dan voorheen de zorg dichter bij mensen en op een integrale manier worden vormgegeven. De nieuwe wettelijke kaders bieden professionals meer ruimte om tot goede onderlinge afstemming te komen, ook wanneer er meerdere wetten van toepassing zijn. Bij de totstandkoming van de wetgeving is de wetgeving ook op elkaar afgestemd.
Al lerende weg krijgt dit in de praktijk verder vorm en wordt er gewerkt aan de daadwerkelijke vernieuwingsslag die de zorg en ondersteuning aan mensen beter moet maken. Signalen zoals die van mevr. Stekelenburg en andere mantelzorgers zijn in dit proces uiterst waardevol, zowel lokaal als landelijk. Op dat niveau spreek ik periodiek, samen met de VNG en ZN, met de cliëntorganisaties en koepels van aanbieders over het totaalbeeld aan signalen dat zij binnenkrijgen. Tot nu toe blijkt dat door goede samenwerkingsafspraken de meeste problemen kunnen worden opgelost. Wanneer er belemmeringen in wet- en regelgeving worden ervaren, ben ik bereid daarnaar te kijken en deze waar nodig weg te nemen. Daarom is mijn ministerie ook in gesprek met mevr. Stekelenburg.
Wat vindt u van de driedubbele belasting van de mantelzorger in kwestie, namelijk de te verlenen zorg, de werkzaamheden buitenshuis en het omgaan met de veel te grote hoeveelheid bureaucratie?
Aandacht voor de belastbaarheid en goede ondersteuning van mantelzorgers is van groot belang. Gemeenten, wijkverpleegkundigen, maar ook de huisarts zoals in de uitzending is te zien, vervullen hierin een belangrijke rol. In de voortgangsbrief over de informele zorg die ik u op 24 juni jl. heb gestuurd, informeer ik u over de stappen die ik samen met de partijen van de Toekomstagenda Informele Zorg heb gezet of die nog gepland staan.
De wetten bieden ruimte om de werkprocessen goed op elkaar af te stemmen. Informatie kan ook gedeeld worden als cliënten daarvoor toestemming geven.
Op dit moment wordt door de gemeenten Woerden en Delft en Per Saldo een pilot voor een integraal pgb uitgewerkt.
In deze pilot zal onder meer terugkomen of en hoe de belasting van cliënt en mantelzorger met betrekking tot het regelen van zorg en ondersteuning uit verschillende domeinen kan worden verlicht. Daarbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan het creëren van één toegang(sloket) en het opstellen van één ondersteuningsplan levensbreed. Ik zal de gemeenten vragen hun ervaringen al werkende weg breed met anderen te delen. Voor zover dat nodig is, kan artikel 10.1.2. van de Wet langdurige zorg (Wlz) experimenteerruimte bieden om een verzekerde/cliënt een integraal, op zijn situatie afgestemd pakket aan langdurige zorg, geneeskundige zorg, maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp te bieden.
Zit in de werkprocessen bij zorgkantoren, zorgverzekeraars en gemeenten de mogelijkheid opgenomen dat niet om informatie gevraagd hoeft te worden omdat deze al voorhanden is of van onvoldoende belang is gezien de belasting die deze oplevert voor de mantelzorger? Zo nee, bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid gebruik te maken van artikel 10.1.2 Wet langdurige zorg (Wlz) waarmee in de Wlz een experimenteerartikel is opgenomen op basis waarvan de werking van verschillende wettelijke bepalingen kan worden aangepast opdat gezinnen niet langer te maken hebben met de regimes van verschillende wetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat de desbetreffende algemene maatregel van bestuur in werking treden? Annette heeft haar succesvolle eigen bedrijf opgegeven om fulltime te gaan mantelzorgen voor haar man en kinderen, die lijden aan een progressieve spierziekte. Maar er blijft nauwelijks tijd over om te zorgen, Annette is namelijk veel te druk met het invullen van papierwerk om haar PGB rond te krijgen. De strijd met de bureaucratie gaat Annette dapper aan, maar hoe lang houdt ze dit nog vol? Kan ze de zorg voor haar man en kinderen blijven dragen of moet ze voortaan andere zorgverleners vragen om de broek van haar zoon op te hijsen? http://www.npo.nl/de-wachtkamer/22-07-2015/VPWON_1240503
Zie antwoord vraag 3.
De toename van euthanasie bij psychiatrisch patiënten via de levenseindekliniek |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er via de levenseindekliniek in de eerste helft van 2015 vaker euthanasie is toegepast bij psychiatrische patiënten dan in heel 2014?1
Ja.
Klopt het dat steeds meer kankerpatiënten bij de levenseindekliniek terecht komen omdat de «eigen» arts niet bereid is een euthanasieverzoek uit te voeren? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Uit gegevens van de Levenseindekliniek blijkt dat in het eerste half jaar van 2015 bijna evenveel kankerpatiënten met een euthanasieverzoek door de Levenseindekliniek zijn geholpen als in heel 2014. Het is mij niet bekend wat de oorzaak is van de toename van euthanasieverzoeken afkomstig uit deze groep.
Hoe groot is de groep artsen die gewetensbezwaren heeft of om andere redenen dan gewetensbezwaren geen euthanasie wil verrichten? Klopt het dat de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) een plan heeft gelanceerd waarin artsen die geen euthanasieverzoek willen inwilligen tijdig kunnen doorverwijzen naar andere artsen die daartoe wel bereid zijn? Wat zijn de resultaten van dit plan?
Uit de evaluatie van de Euthanasiewet, uitgevoerd in 2012 door ZonMw, blijkt dat ongeveer de helft van alle artsen wel eens een verzoek om levensbeëindiging heeft afgewezen. Het rapport meldt een verscheidenheid aan oorzaken voor het niet inwilligen van ingediende euthanasieverzoeken. In 16% van de gevallen werden gewetensbezwaren van de arts en een te hoge emotionele belasting als reden gegeven. Andere redenen waren: de arts voert nooit levensbeëindiging op verzoek uit (26%), lijden door dementie of lijden aan het leven, een niet terminaal zieke patiënt of een patiënt met een psychiatrische aandoening (13%), een onvoldoende behandelrelatie met de patiënt (12%), en de onmogelijkheid van levensbeëindiging op verzoek in de instelling waar de arts werkte (6%).
De KNMG is van mening dat een arts de patiënt tijdig en helder dient te informeren over zijn opvattingen en dat, bij voorkeur binnen het samenwerkingsverband, er sluitende afspraken behoren te worden gemaakt met betrekking tot euthanasieverzoeken die om principiële redenen of persoonlijke redenen niet kunnen worden ingewilligd. In het standpunt van de KNMG uit 2011 omtrent de rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde, heeft de KNMG dit aangegeven. Daarin staat tevens dat de arts een morele en professionele verantwoordelijkheid heeft om de patiënt tijdig hulp te verlenen bij het vinden van een arts die geen principiële bezwaren heeft tegen euthanasie, wanneer de arts daar zelf niet toe bereid is.
Deelt u de mening van de levenseindekliniek dat euthanasieverzoeken van psychiatrische patiënten, mensen met niet-terminale ziekten, dementie of een stapeling van ouderdomsklachten steeds ingewikkelder worden? Zo ja, op welke wijze kan ervoor gezorgd worden dat artsen genoeg geschoold en voorbereid worden op deze complexe euthanasieverzoeken? Worden deze vraagstukken eveneens in de commissie van wijzen onderzocht?
Ik erken de complexiteit van de discussie rondom euthanasie bij verschillende groepen patiënten. Om deze discussie goed te kunnen voeren heb ik reeds diverse trajecten geïnitieerd. In de werkgroep «schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie» is gewerkt aan het opstellen van handreikingen die meer duidelijkheid moeten bieden over de rol van de schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie, bijvoorbeeld in geval van dementie. Daarnaast zorgt de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie op dit moment voor herziening van de richtlijn omtrent het – al dan niet – bieden van hulp bij zelfdoding bij psychiatrische patiënten. Tevens onderzoekt de commissie van wijzen de wens van ouderen tot levensbeëindiging vanuit het gevoel van «voltooid leven» waarbij er geen sprake is van uitzichtloos lijden met een medische grondslag. Deze trajecten zullen ook behulpzaam zijn bij het creëren van duidelijkheid voor artsen over de (on)mogelijkheden van euthanasie in de genoemde situaties.
Klopt het dat de commissie van wijzen onder voorzitterschap van de heer Paul Schnabel in het voorjaar van 2015 een rapport zou presenteren? Zo ja, kan de Kamer binnenkort het rapport van deze commissie ontvangen?
Op 11 juni jl. heb ik uw Kamer per brief bericht dat ik met mijn collega’s van Veiligheid en Justitie en voor Wonen en Rijksdienst heb besloten de benoemingstermijn van de adviescommissie met een half jaar te verlengen (Kamerstuk 32 647, nr. 46). Aanleiding hiervoor is een verzoek van de commissie, in het licht van de complexiteit van het onderwerp en het belang om bij de totstandkoming van het rapport een hoge mate van zorgvuldigheid te kunnen betrachten. Het rapport verwacht ik later dit jaar te ontvangen, en zal ik na het verschijnen aan uw Kamer sturen.
Het beter aanbesteden van architectuuropdrachten |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u de beoogde openheid van de markt meer gaan verzekeren door de veelal gehanteerde selectiecriteria, die nu het aantal potentiele inschrijvers betrekkelijk willekeurig lijken te beperken, te laten monitoren door een onafhankelijke organisatie? Zo nee, waarom niet?
Selectiecriteria worden door aanbestedende diensten gesteld bij een aanbestedingsprocedure die uit twee fasen bestaat om het aantal gegadigden dat zich heeft gemeld terug te brengen. Alleen de geselecteerde bedrijven mogen een offerte indienen, waardoor niet alle potentiële gegadigden kosten hoeven te maken voor het opstellen van een offerte. In de aankondiging voor een overheidsopdracht, die openbaar is, moet een aanbestedende dienst aangeven welke objectieve selectiecriteria hij zal hanteren en welke weging aan die criteria wordt toegekend. Indien ondernemers worden geconfronteerd met selectiecriteria die willekeurig of niet vooraf gepubliceerd zijn, kan de ondernemer een klacht indienen bij de aanbestedende dienst. De ondernemer kan daarna een advies van de Commissie van Aanbestedingsexperts vragen over de betreffende casus. Ook kan hij de zaak voorleggen aan de rechter. Daarnaast volgen diverse brancheorganisaties aanbestedingen in hun branche actief, en attenderen zij aanbestedende diensten op aspecten in aanbestedingen die in hun ogen onjuist zijn. Ik zie geen aanleiding om daarbovenop aanbestedende diensten te laten monitoren door een onafhankelijke organisatie.
Kan – in navolging van de tussentijdse evaluatie van de Commissie van Aanbestedingsexperts1 – ook de «Gids proportionaliteit» geëvalueerd worden? Zo ja, kunt u daar het veld bij betrekken en expliciet de handhaving van in de gids voorgestelde maatregelen nagaan?
De Gids proportionaliteit is onderdeel van de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012. Over de uitkomsten daarvan is uw Kamer, zoals aangegeven bij vraag 3 van de bovenstaande set Kamervragen geïnformeerd.
Bent u bekend met het feit dat aanbesteders competenties van architecten stapelen in één referentie-eis, iets dat nadrukkelijk verboden is volgens de Gids proportionaliteit? Neemt u daarbij het advies van de Commissie van Aanbestedingsexperts over? Zo nee, waarom niet?
Indien door de vraagsteller wordt gedoeld op advies 52 van de Commissie van Aanbestedingsexperts ben ik bekend met het advies dat de voorschriften uit de Gids proportionaliteit in het betreffende geval niet zijn nageleefd. Het advies van de Commissie strekt ter beoordeling van een klacht en richt zich daarmee op de betrokken partijen. Ik heb daar geen rol in.
Kunt u een snelle en toegankelijke procedure (laten) instellen voor gevallen waar de proportionaliteitsgids niet wordt gerespecteerd?
De Commissie van Aanbestedingsexperts biedt een snelle en laagdrempelige procedure voor aanbestedingsklachten. Ondernemers kunnen de Commissie verzoeken te bemiddelen of niet-bindend advies te geven in het geval een aanbestedende dienst in een aanbesteding in strijd met de Gids Proportionaliteit handelt. De Commissie is recent geëvalueerd. In de evaluatie komt naar voren dat ruimte is voor verbetering ten aanzien van de doorlooptijd van de adviezen. In de brief over de evaluatie van de Commissie van Aanbestedingsexperts (32 440, nr. 90) heb ik aangegeven op welke wijze de Commissie de doorlooptijd verder wil verkorten.
Bent u bereid een onafhankelijke organisatie, zoals Architectuur Lokaal, meer ruimte te geven voor verplichtende adviezen en ruimte te geven tot het opleggen van sancties wanneer verboden vanuit de Gids proportionaliteit niet nageleefd worden? Zo nee, waarom niet?
Bij de oprichting van de onafhankelijke Commissie van Aanbestedingsexperts is bewust de keuze gemaakt dat adviezen niet-bindend zijn. De Commissie van Aanbestedingsexperts vormt geen extra rechtsgang, maar biedt een vrijblijvende en laagdrempelige mogelijkheid om naast reeds bestaande mogelijkheden een geschil op te lossen. Op ieder gewenst moment kan het geschil bij de rechter aanhangig worden gemaakt. De bovengenoemde evaluatie geeft geen aanleiding om in afwijking daarvan een andere organisatie wel de bevoegdheid te geven bindende adviezen te geven.
Bent u bereid te onderzoeken of de mogelijkheid bestaat om aanbestedingsprocedures, inclusief het verloop daarvan, openbaar te maken, waarna de «tracking» eindigt in publicatie van de resultaten en verantwoording van de gunning? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij gepubliceerde aanbestedingen zijn de belangrijkste aanbestedingsdocumenten openbaar waaronder de aankondiging, de offerteuitvraag en de publicatie van de aankondiging van de gunning. De inhoudelijke motivering van de afwijzing van bedrijven die de opdracht niet gegund krijgen wordt bij alle aanbestedingen, zowel gepubliceerde als onderhandse, rechtstreeks aan de betrokken ondernemer gestuurd. Dit geldt ook voor de inhoudelijke motivering van de toewijzing van een opdracht aan de inschrijver die de aanbesteding gewonnen heeft. Het openbaar maken van ingediende offertes mag op grond van artikel 2.57 van de Aanbestedingswet 2012 niet en is vanuit mededingingsrechtelijk oogpunt onwenselijk aangezien deze bedrijfs- en concurrentiegevoelige informatie kunnen bevatten en openbaarmaking schadelijk kan zijn voor de betrokken ondernemer in een volgend aanbestedingstraject.
Bent u bereid om de, in 2013, weggevallen structurele financiering te heroverwegen2 en een EU-pilot-project op te starten waarbij men zou kunnen komen tot een «EU-Golden Standard» die vervolgens door Nederland kan worden doorontwikkeld om innovatief, digitaal en transparant aan te besteden?
Zoals ik eerder in reactie op een gelijkluidend verzoek richting uw Kamer heb aangegeven (33 750 XIII) richten zowel PIANOo als Architectuur Lokaal zich op het verbeteren van professioneel opdrachtgeverschap door aanbestedende diensten. Architectuur Lokaal doet dit echter alleen voor de architectenbranche, PIANOo voor alle branches en alle aanbestedende diensten. Daarom kies ik ervoor het beschikbare budget aan PIANOo te besteden. PIANOo heeft op haar website marktdossiers waarin specifieke informatie wordt gegeven over branches. Daarbij is ook een marktdossier architecten dat PIANOo samen met Architectuur Lokaal en BNA, de branchevereniging van architectenbureaus, vult.
Het bericht van de VNG over de herbeoordeling van overgangscliënten AWBZ/Wmo |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van de VNG dat het herbeoordelen voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van cliënten met een AWBZ-indicatie en overgangsrecht voor gemeenten een forse opgave betekent1?
Ja.
Herkent u de signalen die de VNG krijgt dat dit proces meer tijd vraagt dan voorzien? Zo ja, wat is uw verklaring? Wat zijn de consequenties hiervan voor cliënten en voor de financieringsstromen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht van de VNG over herbeoordelingen is voor mij aanleiding geweest om met de VNG in overleg te treden over dit onderwerp. VNG heeft mij laten weten dat de publicatie niet kan worden onderbouwd met een landelijk overzicht van de stand van zaken bij gemeenten ten aanzien van de herbeoordelingen. Wel zijn er enkele gemeenten die hun zorgen bij VNG hebben geuit over deze opgave. Er zijn zowel door VNG als door mij geen signalen ontvangen waarin gemeenten aandringen op uitstel of andere maatregelen. Het doel van het bericht van de VNG was om gemeenten er nogmaals op te wijzen dat de herbeoordelingen een forse opgave betreft en dat er door toedoen van de VNG desgevraagd gerichte ondersteuning aan gemeenten kan aangeboden om dit in goede banen te leiden.
Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 en de Jeugdwet per 1 januari 2015 hebben gemeenten de verantwoordelijkheid gekregen voor de zorg en ondersteuning van een grote groep cliënten die tot dat moment een beroep op de AWBZ konden doen. Voor die cliënten geldt overgangsrecht tot het tijdstip van afloopdatum van de afgegeven indicatie en uiterlijk tot 1 januari 2016. Met het oog op het aflopen van het overgangsrecht dient voor de betrokken cliënten – die vaak jarenlang een bepaald zorgaanbod hebben gehad – tijdig een herbeoordeling plaats te vinden, afgerond met een besluit over de (passende) ondersteuning na die datum. Voor gemeenten betreft dit een reeds lang voorziene en inderdaad grote opgave. Teneinde de beoogde transformatieslag te maken hecht ik er zeer aan dat gemeenten bij dit proces uiterste zorgvuldigheid betrachten. Gemeenten dienen bij de herbeoordelingen de eisen die de wetgeving aan de (voorbereiding van) de besluitvorming ter zake stelt, te respecteren.
Hierbij maak ik nog wel de volgende kanttekening. Het herbeoordelen van overgangscliënten met een persoonsgebonden budget (pgb), de besluitvorming en de goede administratieve verwerking daarvan kent een langere doorlooptijd dan een besluit na herbeoordeling over zorg in natura. Nadat een budgethouder een beschikking heeft ontvangen van de gemeente, dient hij in de gelegenheid te worden gesteld om nieuwe afspraken te maken met zijn zorgverlener(s) en zijn zorg en ondersteuning waar nodig aan te passen aan de nieuwe besluitvorming. De budgethouder heeft daarbij enige tijd nodig om de (nieuwe) zorgovereenkomsten in orde te maken. De SVB heeft vervolgens tijd nodig om zorgovereenkomsten te registreren en de gemeente heeft tijd nodig om de zorgovereenkomst te beoordelen en goed te keuren.
Vanwege deze (minimale) doorlooptijd heeft de VNG haar leden op 5 augustus jl. opgeroepen om de «overgangscliënten» met pgb met voorrang te herbeoordelen.
Op 7 augustus jl. heb ik alle wethouders aangeschreven om deze opgave voortvarend ter hand te nemen, waarbij zij zijn verzocht om de besluitvorming over de herbeoordelingen zo veel als mogelijk voor 1 oktober te doen plaatsvinden. De door mij aangestelde ketenregisseurs trekkingsrecht werken in opdracht van mij en betrokken ketenpartners momenteel een stappenplan uit om te zorgen voor een stabiel systeem van trekkingsrechten per 1 januari 2016. Over dit brede stappenplan, waarbij ook de herbeoordelingen voor overgangscliënten met een pgb worden betrokken, vindt op 3 september in een bestuurlijk overleg met alle betrokken ketenpartners nadere besluitvorming plaats.
Ik zal de Kamer op de hoogte brengen van de resultaten van dit overleg.
Klopt het dat het niet lukt om alle cliënten in 2015 te herbeoordelen? Zo ja, wanneer was u voornemens de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom communiceert de VNG een dergelijk signaal nu?
Zie antwoord vraag 2.
Is door u overleg geweest met de VNG over hoe hier mee om te gaan? Zo ja, wanneer en wat is de uitkomst van dit overleg geweest? Zo nee, waarom bent u nog niet op basis van dit zorgwekkende signaal in overleg getreden met de VNG?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem is? Zo ja, hoeveel gemeenten zijn in staat te komen tot een tijdige herbeoordeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het verzoek van Israël om de financiering van omstreden NGO's stop te zetten |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Israël vraagt Nederland financiering kritische NGO's stop te zetten»?1 2
Ja.
Deelt u de afschuw dat een mede door Nederland gesubsidieerde organisatie als The Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat, instellingen als Badil (verheerlijken van zelfmoordenaars), Addameer (oprichter in verband gebracht met de Palestijnse terreurorganisatie PFLP) en Al Haq (keurt terreur tegen burgers goed) heeft bekostigd?
Mensenrechten zijn de hoeksteen van het buitenlands beleid. In dat kader verleent Nederland onder meer via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat ondersteuning aan Palestijnse en Israëlische NGO’s. Deze NGO’s komen op voor de rechten van Palestijnse burgers en stellen schendingen door de Palestijnse en Israëlische autoriteiten aan de orde. Tijdens mijn recente bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden heb ik in een gesprek met de Israëlische viceminister van Buitenlandse Zaken Hotovely het belang van het werk van mensenrechtenorganisaties voor een vrije en pluriforme samenleving benadrukt.
Het kabinet wil geen steun verlenen aan organisaties die antisemitische uitingen doen danwel terreur verheerlijken of aan organisaties die deze subsidies doorgeven aan organisaties die zich daaraan schuldig maken. Zoals aangegeven in de antwoorden op eerdere vragen van het lid Van Klaveren (ingezonden 7 mei 2014 met kenmerk 2014Z08201), bieden de procedures van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat voldoende waarborgen om dat te voorkomen bij organisaties die het financiert. Daarbij benadrukt het kabinet dat het van belang is om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aan zien van Israël en antisemitisme.
Begrijpt u het terechte verzoek van de bevriende staat Israël om de stroom Nederlands belastinggeld naar organisaties als The Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat te stoppen? Zo nee, waarom denkt u nog steeds door te moeten gaan met het indirect bekostigen van antisemitisme en terreurverheerlijking?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om gehoor te geven aan het Israëlische verzoek om in ieder geval instellingen die zich antisemitisch uitlaten of organisaties subsidiëren die terreur verheerlijken, niet langer te bekostigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat sporters en scholieren zijn blootgesteld aan gifgrond |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Sporters kropen over gifgrond op sportterrein Ouderkerk»?1
Het artikel is bekend. Naar aanleiding hiervan en om tot een goede beantwoording van uw Kamer te komen is navraag gedaan bij de provincie Noord-Holland als ook bij de gemeente Ouder-Amstel, de eigenaar van de locatie en verlener van de vergunning voor het sportevenement.
Hoe oordeelt u over de opvatting van de geraadpleegde deskundigen, die naar aanleiding van de in het artikel genoemde rapporten uit 2008 grote zorgen hebben en het gebruik van het terrein volstrekt onverantwoord vinden?
Waar het gaat om bodemsanering en stortplaatsen is de provincie bevoegd gezag. De provincie Noord-Holland heeft voor de voormalige stortplaatsen (zogenaamde NAVOS-locaties) in haar gebied rapporten op laten stellen waarin ingegaan wordt op eventuele risico’s voor mens en milieu, bij passief- en actief gebruik. Het is aan het bevoegde gezag deze rapporten te interpreteren en daaruit conclusies te trekken. Voor de voormalige stortplaats Ouder-Amstel bleek uit de rapporten, dat bij het actuele gebruik, (wandelen over paden) geen risico’s voor de volksgezondheid aanwezig waren. Het bevoegd gezag heeft aangegeven dat indien het gebruik wijzigt, d.w.z. een passieve situatie overgaat in een actieve situatie (het ontwikkelen van een hindernisbaan/sportlocatie), opnieuw onderzocht moet worden of er risico’s zijn. Uit dit onderzoek moet blijken of het gebruik verantwoord is. Vooralsnog is er geen aanleiding te veronderstellen dat dit niet het geval is. Zie ook vraag 5.
Waarom zijn de rapporten uit 2008 niet bij de vergunningverlening betrokken?
Bevoegd gezag voor deze vergunningverlening is de gemeente Ouder-Amstel. Ouder-Amstel geeft aan dat er op basis van de vergunningaanvraag bij het verlenen van de evenementenvergunning niet vanuit werd gegaan dat de voormalige stortplaats gebruikt zou gaan worden op een wijze zoals beschreven in het artikel gebruikt.
Vindt u het wenselijk en verantwoord dat de GGD op basis van een gedeeltelijk onderzoek dat niet het gehele terrein beslaat en door deskundigen wordt afgedaan als een «slap en goedkoop aftreksel», een positief advies over het gebruik van de grond heeft gegeven?
De GGD is onafhankelijk en vanuit haar functie in staat te beoordelen wat de gezondheidsrisico’s zijn. De gemeente Ouder-Amstel heeft haar besluit op basis van dit advies genomen.
Op welke gronden zijn de benodigde vergunningen verleend? Zijn hierbij alle richtlijnen gevolgd?
Zoals hierboven aangegeven is de gemeente bevoegd gezag en vergunningverlener. De gemeente heeft de benodigde evenementenvergunning verleend op grond van de «Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Ouder-Amstel 2013». Voor het aangevraagde parcours was geen grondslag om de vergunning te weigeren. En voor het Obstacle Course Training Centre (OCTC) was geen vergunning noodzakelijk, aangezien dit gebruik past binnen het vigerende bestemmingsplan.
Wat is in 2008 met de conclusies van de genoemde rapporten gedaan? Waarom is toen niet het besluit genomen de grond zorgvuldig te saneren?
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Aangezien er bij het actuele gebruik (extensieve recreatie, wandelpaden) geen risico’s aanwezig waren, zag het bevoegd gezag geen noodzaak om te saneren.
Hoe oordeelt u over de reactie van de beheerder van het terrein, die niet alleen sporters over de vervuilde grond heeft laten tijgeren maar ook scholieren het vuil heeft laten opruimen, en die nu alle verantwoordelijkheid van zich afschuift en dit afdoet als «een heksenjacht»?
De reactie waarnaar u verwijst, is – volgens het betreffende artikel – de reactie van de organisator van het evenement. Als dit juist is dan valt het te betreuren dat de reactie inderdaad op deze wijze heeft plaatsgevonden en ligt de verantwoordelijkheid daarvan bij de organisator.
Hoe oordeelt u over de reactie van de verantwoordelijke bestuurder, die zegt de rapporten niet te kennen maar toch geen reden ziet zich zorgen te maken over de gezondheid van de sporters en scholieren, die daarnaast aangeeft de regels niet te kennen en geen grip te hebben op wat daar gebeurt? Vindt u dit de aangewezen persoon om deze positie te bekleden?
De reactie waarnaar u verwijst, is – volgens het betreffende artikel – de reactie van de bestuurder. Als dit juist is dan ligt de verantwoordelijkheid van deze uitspraak bij de bestuurder.
Op basis van de contacten met de gemeente is er voldoende vertrouwen in de aanpak van de gemeente.
Op welke wijze worden betrokken sporters en scholieren op de hoogte gesteld van het gevaar dat zij hebben gelopen?
Navraag leert dat de gemeente direct contact heeft opgenomen met de directie van het ROC waar de betrokken leerlingen onderwijs volgen. Door de gemeente is de directie in contact gebracht met de GGD. De GGD heeft de directie van het ROC geadviseerd wat de beste vervolgstappen zijn voor de leerlingen. De gemeente laat aanvullend onderzoek uitvoeren. De uitkomsten van het onderzoek zullen openbaar gemaakt worden voor de betrokken exploitant, de onderwijsinstelling en alle deelnemers.
Komt er een grondig onderzoek naar dit incident?
Zie vraag 9. Afhankelijk van het resultaat van het onderzoek is het aan de gemeente als vergunningverlener en aan de provincie als het bevoegd gezag Wet bodembescherming zo nodig verdere stappen te nemen.
Deelt u de mening dat dit slechts één voorbeeld is van een reeks incidenten de laatste weken, dat duidelijk maakt dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en gezondheid van omwonenden niet altijd in juiste handen is?
Nee. Het Rijk is verantwoordelijk voor goede wet- en regelgeving. Het beoordelen van de lokale situatie en de vergunningverlening liggen bij het lokaal bevoegd gezag. Deze bevoegdheidsverdeling is zorgvuldig vastgelegd in wet- en regelgeving. In dit verband is bovendien nauw samengewerkt met het Ministerie van BZK, waar het gaat om het omgaan met risico’s en incidenten.
Hoe oordeelt u in dit licht over de incidenten op Chemelot te Geleen en de brand bij een afvalverwerkingsbedrijf in Middenmeer2? Hoe verhoudt zich bijvoorbeeld de uitspraak van betrokkenen dat er bij de brand in Middenmeer geen schadelijke stoffen vrijgekomen zouden zijn, tot het advies van de brandweer geen groenten uit eigen tuin te eten?
Er is geen verband tussen de incidenten te Geleen, de brand in Middenmeer en de vergunningverlening voor het evenement op sportterrein Ouderkerk.
Waar het gaat om het mogelijk vrijkomen van schadelijke stoffen: Veiligheidsregio Noord-Holland Noord en gemeente Medemblik hebben gemeld dat er geen hoge concentraties schadelijke stoffen zijn vrijgekomen. Door de brand zijn er wel roetdeeltjes vrijgekomen. Daarom is omwonenden geadviseerd om geen groenten uit eigen tuin te eten als ze daar roet op hebben aangetroffen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gezondheid en veiligheid van de bevolking wel in juiste handen is?
Gezondheid en veiligheid van de bevolking is in Nederland via wet- en regelgeving goed geregeld, met toewijzing van verantwoordelijkheden aan de betreffende bevoegde gezagen (de provincies en gemeenten).
In het afwegingskader Bewust Omgaan met Veiligheid is expliciet aangegeven wie waarvoor verantwoordelijk is: overheden, bedrijfsleven, burgers, wetenschappers, media, zodat we elkaar ook kunnen aanspreken op die verantwoordelijkheid en vanuit die verantwoordelijkheden ons gezamenlijk kunnen richten op de aanpak van veiligheidsvraagstukken. Ook voor gezondheidsvraagstukken geldt in principe dit afwegingskader en zoals begin juli gemeld zal de Gezondheidsraad mij nog dit jaar nader adviseren op de meer precieze toepassing daarvan op gezondheidsaspecten, gericht op een kwalitatieve insteek bij het maken van afwegingen. Zoals toegezegd zal dit advies naar verwachting begin 2016 naar uw Kamer gestuurd worden.
Borden ter verduidelijking van de milieuzone |
|
Barbara Visser (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bijna 5.000 mensen met te oude auto in milieuzone Utrecht»?1
Ja.
Klopt het dat Rijkswaterstaat overweegt om informatie over de milieuzone op matrixborden op rijkswegen te melden? Zo ja, waarom overweegt Rijkswaterstaat dit? Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat de matrixborden voor allerlei lokale doeleinden worden gebruikt? In hoeverre gaat dit ten koste van het gebruik van matrixborden ten behoeve van het informeren over files en maximumsnelheden?
Nee, Rijkswaterstaat heeft geen plannen om op de DRIPs (Dynamisch Route Informatie Panelen) rond de stad Utrecht de milieuzones in de stad te gaan vermelden. De DRIPs zijn primair bedoeld voor het verstrekken van verkeersinformatie/reistijden in het kader van verkeersveiligheid en verkeersdoorstroming. Op rustige momenten worden ze gebruikt voor het melden van campagnes van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (onder andere ben jij de BOB, VanAnaarBeter, gordels vast).
Deelt u de mening dat het adequaat informeren van chauffeurs een verantwoordelijkheid van de lokale overheid is, die zelf tot het instellen van de milieuzone is overgegaan, in plaats van een verantwoordelijkheid van het Rijk? Dient de gemeente Utrecht, in dit geval, dan ook niet zelf tot een adequate informatievoorziening en bebording te komen? Zo ja, gaat u de gemeente Utrecht hierop aanspreken, zodat mensen ook niet onnodig in een boetefuik terechtkomen?
Ja, ik deel die mening. Het is een taak van de lokale overheid om weggebruikers te informeren over de gemeentelijke milieuzone en niet van het Rijk. De gemeente Utrecht informeert de bestuurders van personenwagens en bestelauto’s door verkeersborden aan de grens van de milieuzone en met waarschuwingsborden bij het binnenrijden van de stad.
De gemeente Utrecht onderzoekt of er mogelijkheden zijn om de bestuurders al buiten de stad over de milieuzones te informeren en heeft daarbij recent ook het verzoek aan Rijkswaterstaat gedaan om vaste borden langs de rijkswegen in de regio Utrecht te mogen plaatsen.
De bestaande wettelijke kaders staan dit echter niet toe. Tevens is hier van belang dat voor de (grote) groep weggebruikers op de rijksweg voor wie de milieuzone niét van toepassing is, een dergelijke boodschap afleidt. De verkeersveiligheid is hier niet bij gebaat. Rijkswaterstaat zal de gemeente Utrecht dan ook melden dat er geen vaste borden, met informatie over de milieuzone, langs de snelwegen geplaatst mogen worden. Wel kan de gemeente Utrecht desgewenst aansluiten bij de ontwikkelingen die worden gestimuleerd door bijvoorbeeld de programma’s Beter Benutten en Connecting Mobility gericht op het in-car brengen van gepersonaliseerde reisinformatie. De informatievoorziening over milieuzones in steden is – gezien de zeer beperkte groep van weggebruikers die dit betreft – in mijn ogen een voorbeeld van een verkeersmaatregel waarvoor gepersonaliseerde informatievoorziening via bijvoorbeeld smartphones en navigatiesystemen zeer effectief kan zijn. De gemeente kan zelf zorg dragen voor het verstrekken van de relevante data, die dan door dienstverleners vertaald kunnen worden naar navigatie- en reisinformatieapp’s, gekoppeld aan de route en bestemming van de individuele weggebruiker.
Wat zijn de mogelijke kosten van het gebruik van de matrixborden voor dit doel? Wie draagt deze kosten? Deelt u de mening dat deze kosten door de lokale overheid zelf dienen te worden gedragen, aangezien de boetehoogte en dus opbrengst voor de lokale overheid hoog genoeg zijn om zelf zorg te dragen voor adequate informatievoorziening?
Er is geen berekening gedaan naar extra kosten, de DRIPs worden immers niet gebruikt voor andere doeleinden dan het verstrekken van verkeersinformatie/ reistijden in het kader van verkeersveiligheid en verkeersdoorstroming.
Wat betekent dit voor andere steden die afwijkend lokaal verkeersbeleid instellen? Zouden zij ook in de toekomst gebruik kunnen maken van bijvoorbeeld matrixborden op rijkswegen om chauffeurs te informeren? Zo nee, waarom wordt voor milieuzones mogelijk een uitzondering gemaakt door het lokale beleid op rijkswegen te duiden?
Rijkswaterstaat krijgt regelmatig verzoeken van derden over het melden van informatie op de DRIPs en ook voor het gebruik van vaste borden langs de snelwegen. Het standpunt van Rijkswaterstaat daarin is altijd dat de DRIPs en verkeersborden primair bedoeld zijn voor het verstrekken van verkeersinformatie/reistijden in het kader van verkeersveiligheid en verkeersdoorstroming. Op rustige momenten worden DRIPs soms gebruikt voor het melden van campagnes van het Ministerie van I&M met dezelfde doelstellingen (onder andere ben jij de BOB, VanAnaarBeter, gordels vast). Zoals ik in mijn antwoord 3 heb aangegeven, kunnen gemeenten zelf zorgen voor het op maat informeren van weggebruikers door de betreffende data adequaat te ontsluiten ten behoeve van navigatie- en reisinformatiediensten op smartphones.
Het stimuleren om aan het werk te gaan, door werken vanuit de WW lonend te maken |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u van mening dat mensen die WW ontvangen gestimuleerd moeten worden om aan het werk te gaan door werken vanuit de WW lonend maken?
Ja.
Kunt u toelichten wat de reden is dat vanaf 1 juli 2015 slechts alleen voor nieuwe ww-gerechtigden de inkomensverrekening ingaat en niet voor bestaande ww-gerechtigden, waarbij van elke verdiende bruto euro altijd 30% zelf gehouden mag worden?
Uitgangspunt bij de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) is dat bestaande WW-rechten worden geëerbiedigd. UWV heeft bij de voorbereidingen van het wetsvoorstel Wwz bovendien aangegeven dat aan een grootschalige conversie van de lopende WW-uitkeringen naar de nieuwe systematiek van inkomensverrekening, uitvoeringstechnische consequenties verbonden zijn. Daarom blijft de WW zoals die luidt voor 1 juli 2015 van toepassing op de WW-uitkeringen waarvan het recht voor 1 juli 2015 is ontstaan. Er is één uitzondering namelijk wanneer er sprake is van samenloop van twee WW-uitkeringen en waarbij het oude WW recht (van voor 1 juli 2015) en het nieuwe WW-recht (vanaf 1 juli 2015) tegelijkertijd voor één uitkeringsgerechtigde van toepassing zouden zijn. In de Wwz is geregeld dat in die specifieke situatie het zogenaamde «oude» WW-recht wordt omgezet in een «nieuw» WW-recht en dat de systematiek van inkomensverrekening van toepassing wordt.
Bent u bereid om werken voor iedereen in Nederland lonend te maken, door ook bestaande WW-gerechtigden in aanmerking te laten komen voor deze nieuwe inkomensverrekening?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u van mening dat andere uitkeringen ook in aanmerking kunnen komen voor een soortgelijke inkomensverrekening om voor mensen werken lonend te maken, denk aan mensen die deels arbeidsongeschikt zijn? Wellicht kan het gemeenten helpen met de huidige bijstand problematiek, kunt u daar uw zienswijze over geven?
De wijze van inkomensverrekening zoals die vanaf 1 juli 2015 van toepassing is in de WW, geldt reeds enige jaren in de andere sociale zekerheidsuitkeringen zoals de Wet WIA. Tijdens het VAO Handhaving op 2 juli jl. is een motie over het onderwerp inkomensverrekening en de Participatiewet op mijn verzoek aangehouden. Uw Kamer wordt na de zomer over dit onderwerp nader geïnformeerd.
De peperdure vliegtrips van de politietop |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Peperdure vliegtrips politietop»1?
Ja.
Klopt het dat de nationale politie vorig jaar 50.000 euro uitgaf aan luxe reizen en dat het in 2013 om 35.000 euro ging?
De genoemde bedragen betreffen de uitgaven aan businessclass vliegreizen voor de top 61 van de Nationale Politie.
Deelt u de mening dat er zo zuinig mogelijk omgegaan dient te worden met gemeenschapsgeld? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat extra geld is besteed aan onnodig businessclass reizen terwijl dat ook aan het vangen van boeven besteed had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Dienstreizen naar het buitenland staan in alle gevallen in het teken van de bestrijding van criminaliteit, kennisuitwisseling en het versterken van de samenwerking met andere landen.
In het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie is opgenomen dat bij vliegreizen binnen Europa in economy class gereisd wordt en buiten Europa in businessclass. De politie handelt conform dit besluit.
Begin juni 2015 ben ik met de politievakorganisaties overeen gekomen het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie te wijzigen, als onderdeel van een breder pakket aan (rechtspositionele) maatregelen, waaronder een salarisverhoging van 0,8% per 1 januari 2015. Door deze wijziging is businessclass reizen bij vliegreizen buiten Europa niet langer een recht. In uitzonderingsgevallen kan het bevoegd gezag besluiten dat er toch businessclass gereisd wordt. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de betreffende regelgeving. Deze wijziging heeft overigens geen verband met het geciteerde bericht van 24 juli 2015.
Klopt het dat de nationale politie heeft besloten het vliegen per businessclass aan banden te leggen en dat daar nu een aanpassing van een wetsartikel voor in de maak is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, waarom is dit nooit eerder door de nationale politie, althans degenen die de declaraties indienen of behandelen, geconstateerd? Worden dit soort verspillingen van gemeenschapsgeld altijd pas aan banden gelegd op het moment dat het openbaar wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat bij congressen en andere dergelijke activiteiten altijd gekeken moet worden of het wel noodzakelijk is om deze bij te wonen en zo ja, of dit eventueel op een andere manier kan, bijvoorbeeld via videoconferentie? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder gemeld in antwoord op de Kamervragen van de leden Bontes en Van Klaveren op 21 januari 2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1074), is voor de politietop het Beleidskader arbeidsvoorwaarden politietop inclusief een gedragscode Buitenlandse Dienstreizen van toepassing. Deze gedragscode is met de start van de Nationale Politie opgesteld om een verantwoord buitenlands reisgedrag te waarborgen. In deze code staan zaken als de omvang van het gezelschap en de doelmatigheid van de reis (die altijd door het bevoegd gezag moet worden getoetst, vooraf en na afloop van de reis). Voorts worden buitenlandse dienstreizen – inclusief reizen aangaande congressen – regelmatig in overleggen tussen mijn ministerie en de politie tegen het licht gehouden en beoordeeld op criteria zoals nut, noodzaak, inhoud, risico’s en het vereiste niveau van deelname van Nederlandse zijde.
Bent u bereid om naast het betreffende wetsartikel daarom ook het doel van de reizen kritisch tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat het kabinet lak heeft aan het medisch beroepsgeheim in de jeugdzorg (vervolgvragen naar aanleiding van het antwoord op eerdere vragen) |
|
Vera Bergkamp (D66), Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven wat de inhoud is van de afspraken die op 25 juni 2015 gemaakt zijn in het bestuurlijk overleg waar u naar verwijst in antwoord acht op eerdere vragen?1
In het bestuurlijk overleg is afgesproken dat tot aan de inwerkingtreding van de Veegwet VWS 2015 een tijdelijke regeling zal gelden en dat deze tijdelijke regeling zou worden voorgelegd aan het Cbp. Dat is inmiddels gebeurd. Het Cbp heeft daarop aangegeven, onder enkele voorwaarden, in te stemmen met deze regeling.2 Zoals wij in onze brief van 21 juli jl. hebben aangegeven, zullen wij aan deze voorwaarden voldoen.
Stemmen deze afspraken overeen met de afspraken die op dit vlak uiteindelijk gemaakt zijn voor de volwassenen geestelijke gezondheidszorg (GGZ)? Kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Voor de jeugd-GGZ wordt volledig aangesloten bij wat voor de volwassenen-GGZ geldt. Dat wil zeggen dat bij een declaratie van gespecialiseerde GGZ nooit meer wordt vermeld dan de diagnosehoofdgroep waartoe de stoornis van de patiënt behoort. Indien een jeugdige of zijn ouders ook dat niet wensen, kunnen zij een verklaring ondertekenen en deze samen met de jeugdhulpaanbieder naar de gemeente zenden. In dat geval dient de gemeente de declaratie voor de gespecialiseerde GGZ-behandeling te betalen zelfs indien er geen enkel diagnosegegeven wordt aangeleverd. Ook deze «opt out-regeling» is gelijk aan de regeling die op dit punt voor de volwassenen-GGZ geldt. Bij declaraties voor behandelingen in het kader van de generalistische basis GGZ worden überhaupt nooit diagnoses genoemd, niet voor volwassenen, en niet voor de jeugd.
Deelt u de mening dat de vertrouwelijkheid van bijvoorbeeld gegevens onderhevig aan het medisch beroepsgeheim en gegevens over een rechtelijke uitspraak in het kader van jeugdbescherming dermate belangrijk is dat deze niet via een ministeriële regeling opzij geschoven mag worden, enkel en alleen omdat dit de administratieve verwerking van declaraties ten goede komt?
De Jeugdwet biedt thans in paragraaf 7.4 al de mogelijkheid om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de uitvoering van de Jeugdwet. De tijdelijke regeling ziet toe op de gegevens die bij de declaratie mogen worden vermeld en bepaalt dat alleen de noodzakelijke informatie over geleverde diensten mag worden vermeld opdat gemeenten de declaraties rechtmatig kunnen betalen.
Deelt u de mening dat artikel 7.3.11, vierde lid van de Jeugdwet betrekking heeft op eenduidige terminologie en systemen om te voorkomen dat er een diversiteit aan facturerings- en verantwoordingsinformatie ontstaat, maar dat dit artikel nadrukkelijk geen betrekking heeft op de inhoud van gegevens? Zo ja, waarom beroept u zich dan op dit artikel? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven?
De basis voor de regeling is onder meer artikel 7.3.11, vijfde lid, Jeugdwet. Dat artikellid geeft de mogelijkheid bij ministeriële regeling regels te stellen niet alleen over de beveiliging van gegevens, maar ook over de verwerking ervan door en de uitwisseling ervan tussen het college, de jeugdhulpaanbieders, de gecertificeerde instellingen en de raad voor de kinderbescherming. De ministeriële regeling krijgt terugwerkende kracht opdat de gemeenten de declaraties dan alsnog rechtmatig kunnen betalen, ook al zijn deze ingediend voor inwerkingtreding van de regeling.
Deelt u de mening dat de gekozen procedurele weg de democratische en politieke schoonheidsprijs niet verdient te meer gezien het feit dat er een wetsvoostel bij de Kamer in behandeling is? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven al is aangegeven zijn wij van mening dat de Jeugdwet voldoende grondslag biedt voor het opnemen van persoonsgegevens op de facturen. In de Veegwet wordt daarom om ieder misverstand te voorkomen een explicietere grondslag geboden voor de uitwisseling van gegevens bij de declaratie van de geleverde jeugdhulp. Zoals ik u op 6 juli j.l. heb gemeld was het vervolgens wel van belang om een tussenoplossing te vinden voor de periode tot de veegwet in werking kan treden. Voor de continuïteit van het aanbod van jeugdhulp, preventie, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering is het immers van groot belang dat er een snelle oplossing komt die de betreffende hulpverleners in staat stelt om hun declaraties in te dienen en die het gemeenten mogelijk maakt om deze op rechtmatige wijze te betalen. Het Cbp heeft onder voorwaarden aangegeven te kunnen instemmen met deze tijdelijke ministeriële regeling en deze voorwaarden zullen door ons worden gehonoreerd. De VNG en de branches hebben eveneens ingestemd met de tijdelijke regeling. De veegwet ligt inmiddels ter behandeling in de Tweede Kamer.
Kunt u aangeven wanneer de tijdelijke ministeriele regeling inwerking zal treden?
Zo spoedig mogelijk.
Bent u bereid om de vragen te beantwoorden voordat de tijdelijke ministeriele regeling in werking treedt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht over vermeende overtreding van regels rondom de beursgang van ABN Amro |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over mogelijke overtreding van regels rondom de beursgang van ABN AMRO?1
Ja.
Klopt het dat een medewerker van het staatsagentschap NLFI2, die betrokken is bij de beursgang van ABN AMRO, en een topman van de Amerikaanse zakenbank JP Morgan gezamenlijk hebben gedineerd?
De voorzitter van NLFI, de heer M. Enthoven heeft mij gemeld dat hij eind maart 2015 een uitnodiging van JP Morgan Chase & Co heeft geaccepteerd voor een diner waar circa vijftien bestuurders en commissarissen van grote Nederlandse ondernemingen – waaronder financiële instellingen – aanwezig waren. Bij het diner was ook de heer J. Dimon (Chairman en CEO van JP Morgan Chase & Co) aanwezig. Het diner heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015 in Amsterdam.
Indien dit het geval is, is dit contact wettelijk toegestaan of zijn er regels omtrent de beursgang van ABN AMRO overtreden?
Ik heb geen aanwijzing dat gehandeld zou zijn in strijd met een wettelijk voorschrift of regels omtrent de beursgang.
Welke acties heeft u, gezien uw verantwoordelijkheid voor het NLFI, genomen naar aanleiding van de genoemde publicatie?
Naar aanleiding van de publicatie is de heer Enthoven gevraagd om een toelichting te geven op de in de publicatie omschreven zaken. De heer Enthoven heeft in zijn toelichting aangegeven dat hij de uitnodiging voor het diner achteraf gezien beter niet had kunnen accepteren gezien het lopende selectieproces voor zakenbanken bij de voorgenomen beursgang van ABN AMRO.
Uit publicaties in dagbladen3 komt het beeld naar voren dat er Nederlandse banken gepasseerd zijn bij de beursgang van ABN AMRO; vindt u dit een wenselijke situatie, in overweging nemende de eisen die wij nationaal stellen aan banken op onder andere het gebied van beloning?
NLFI heeft een open, transparant en non-discriminatoir proces gevoerd voor de selectie van zakenbanken bij de beoogde beursgang van ABN AMRO. Dat heeft geleid tot de benoeming van drie zakenbanken in de rol van global coordinator, waaronder een Nederlandse bank. NLFI heeft primair geselecteerd op kwaliteit. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om hoge kennis- en ervaringseisen op het gebied van grote effectentransacties, zogenoemde Equity Capital Market (ECM)-transacties, en beursintroducties. Ook zijn hoge eisen gesteld aan onderzoeksvaardigheden van de analisten en de competenties van het voorgestelde core deal team. Het beloningsbeleid is ook meegenomen als een van de selectiecriteria. NLFI heeft bij de selectie geen onderscheid gemaakt naar de vestigingsplaats van de zakenbanken.
Zijn de zaken zoals ze zich nu ontwikkelen rondom de selectie van banken voor de rol van Global Coördinator bij de beursgang van ABN AMRO aanleiding om het proces opnieuw op te (laten) starten?
Nee.
Kunt u aangeven waarom Nederland, als huisvester van het Internationaal Strafhof, niet onder de wereldwijde oproep van 16 Ministers van Buitenlandse Zaken staat om het Internationaal Strafhof te versterken?1
Nederland was op de hoogte van het initiatief van Liechtenstein. Nederland hecht als gastland van het Internationaal Strafhof zeer aan steun voor het Strafhof en speelt daarin vaak een leidende rol. Nederland brengt het Strafhof regelmatig op in multilaterale fora en bilaterale gesprekken, faciliteert de jaarlijkse resolutie in de AVVN over het Strafhof, ondersteunt seminars ten behoeve van het versterken van draagvlak voor het Strafhof en universaliteit en steunt diverse NGO’s actief op dit terrein.
Nederland heeft geen monopolie op deze steun en het kabinet is dan ook ingenomen met deze brief. Nederland heeft, met het oog op bestaande beeldvorming in een aantal Afrikaanse landen dat het Strafhof een westers instituut is, aangedrongen op ondertekening door landen vanuit verschillende regio’s alvorens te ondertekenen. Die bredere groep is mede gezien de beperkte tijd tussen het eerste voorstel van Liechtenstein en International Criminal Justice Day niet tot stand gekomen. Van de 16 ondertekenende Ministers zijn 13 afkomstig uit Europa. Desondanks waardeert Nederland dit initiatief zeer en zal ons land zich blijven inzetten voor het Strafhof.
Deelt u de oproep van uw collega Ministers wereldwijd? Zo ja op welke wijze bent u voornemens om die oproep alsnog expliciet en publiekelijk te steunen?
Zie antwoord vraag 1.
Externe veiligheid in Zuid-Nederland |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Deelt u de conclusies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid naar aanleiding van het incident bij Shell Moerdijk, die stelt dat risico’s niet werden onderkend en beheerst en dat er onvoldoende is geleerd van eerdere incidenten?1
Ik zal u vóór het AO Externe Veiligheid van 30 september 2015 nader informeren over de onderzoeken naar het incident bij Shell Moerdijk.
Wat is uw mening over het feit dat Shell al decennia geen onderzoek naar- en het testen van het betrokken veiligheidskritisch proces heeft gedaan, dat medewerkers onvoldoende op de hoogte zijn van processen waar ze mee werken en tijdens de uitvoering door medewerkers niet is gereageerd op alarmen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden toezicht en handhaving op de Moerdijk zich met de relatief hoge frequentie van ongelukken aldaar? Kunt u een overzicht geven van incidenten die over de afgelopen 5 jaar hebben plaatsgevonden?
De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant voert in Moerdijk risicogestuurd toezicht uit. Ongevallen bij bedrijven leiden tot een hogere toezichtfrequentie, niet-naleven tot een stringentere interventie.
Op grond van artikel 17.2 Wet milieubeheer is het Wabo-bevoegd gezag verplicht ongewone voorvallen te registreren. Bedrijven in Moerdijk hebben van 1 januari 2010 tot 15 april 2015 bij het bevoegd gezag 1.742 meldingen gedaan. Onder een ongewoon voorval wordt in de meeste gevallen een kleine lekkage of het verhoogd affakkelen als gevolg van een procesverstoring verstaan.
In Moerdijk hebben de afgelopen vijf jaar drie ongewone voorvallen plaatsgevonden met een grotere maatschappelijke impact, namelijk bij Chemiepack (5 januari 2011), Shell Moerdijk (3 juni 2014) en Remondis Argentia BV (12 mei 2015).
Gaat u Safety Deals afsluiten met bedrijven op de Moerdijk? Zo ja, hoe worden die vormgegeven? Klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een inspectie van te voren aankondigt? Zo ja, gaat u de ILT aanspreken om ook onaangekondigde inspecties uit te voeren?
Op dit moment ligt er geen voorstel voor een Safety Deal van bedrijven op de Moerdijk. Wanneer een voorstel wordt gedaan, zal het op zijn inhoud en de bijdrage aan de veiligheid worden beoordeeld. Voor de goede orde benadruk ik dat er geen relatie is tussen een Safety Deal en toezicht en handhaving.
BRZO-inspecties zijn overigens de verantwoordelijkheid van het Wabo-bevoegd gVoor de vraag over de inspecties van de ILT verwijs ik u graag naar de beantwoording van uw vragen van 17 augustus 2014, waarin aangegeven is dat de ILT inspecties in beginsel aankondigt. Daarbij noem ik ook de uitzonderingen op die regel.
ezag (dat wil zeggen gemeente c.q. provincie). Deze worden uitgevoerd samen met de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) en de betreffende Veiligheidsregio. Deze inspecties worden zowel aangekondigd als onaangekondigd uitgevoerd.
Hoeveel transporten van gevaarlijke stoffen vonden er de afgelopen jaren plaats en zullen nu en de komende jaren plaatsvinden op de trajecten Dordrecht-Roosendaal en Breda-Tilburg?
De onderstaande tabel bevat de aantallen ketelwagens (kwe) met gevaarlijke stoffen die per jaar in de afgelopen jaren over de door u genoemde trajecten zijn vervoerd. Een specifieke prognose van het aantal ketelwagens met gevaarlijke stoffen dat de komende jaren over deze trajecten vervoerd zal worden, is niet beschikbaar. Wel staat vast dat deze aantallen ketelwagens per jaar moeten passen binnen de risicoplafonds van Basisnet. De aantallen waarop deze plafonds zijn gebaseerd, zijn in de laatste kolom aangegeven; bij die maximale omvang van het vervoer blijven de risico’s voor de omgeving binnen de wettelijke grenzen die daarvoor gelden.
Dordrecht – Lage Zwaluwe
25.850
15.400
15.650
16.000
17.650
60.900
Lage Zwaluwe – Roosendaal
8.750
4.550
5.950
6.250
10.000
50.500
Breda – Tilburg
20.000
21.000
14.650
13.450
12.250
16.350
TABEL: Spoorvervoer gevaarlijke stoffen, aantallen ketelwagens per jaar in beide richtingen samen (afgerond; 1 tankcontainer telt als ½ ketelwagen).
Bron: ProRail
Hoeveel extra geluid en trillingen zal dit teweeg brengen? Is bekend welke fysieke en psychische belasting dit met zich mee brengt? Zo nee, wanneer is dit inzicht wel te verkrijgen?
Het vervoer van gevaarlijke stoffen is gemiddeld circa 10% van het totale goederenvervoer per spoor. Dat gebeurt meestal in zogenaamde «gemengde treinen»: de meeste goederentreinen bevatten wel één of enkele wagens met gevaarlijke stoffen. Er rijden bijna geen goederentreinen die alleen maar gevaarlijke stoffen vervoeren. Daarom is niet specifiek aan te geven welke extra geluids- en of trillingshinder afkomstig is van de wagens met gevaarlijke stoffen. Sinds de inwerkingtreding van de Wet Basisnet (1 april 2015) staat wel vast dat de risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen voor de omgeving (omwonenden) binnen de daarvoor geldende wettelijke grenzen blijven.
In hoeverre voldoet de risicobenadering die ten grondslag ligt aan de Wet Basisnet Spoor aan de vereiste veiligheid langs het spoor in de kernen Zevenbergen, Oudenbosch en Roosendaal? Is er sprake van nadering van het risicoplafond? Kunt u dit toelichten? Hoe is de bevolking hierbij betrokken geweest?
De risicobenadering die ten grondslag ligt aan Basisnet Spoor is voor heel Nederland op een uniforme wijze toegepast. De veiligheid langs het spoor in de kernen Zevenbergen, Oudenbosch en Roosendaal is met Basisnet en de genomen veiligheidsmaatregelen («warme bleve vrij» samenstellen van treinen en installeren van extra beveiliging (ATB-Vv) bij wissels) aanmerkelijk toegenomen ondanks de groei van het aantal treinen vanwege de Betuweroute.
Het huidige vervoer van gevaarlijke stoffen over het traject Lage Zwaluwe – Roosendaal is ongeveer een vijfde van wat binnen het risicoplafond van Basisnet mogelijk is (zie de tabel in het antwoord op vraag 5). De bestuurlijke besluitvorming over Basisnet heeft de afgelopen jaren plaatsgevonden, waarbij enkele gemeente- en provinciebestuurders betrokken waren. Daarnaast hebben zowel de Eerste als de Tweede Kamer ingestemd met het Basisnet.
Het betrekken van de bevolking rond een bepaald traject is de primaire verantwoordelijkheid van de betreffende gemeente. Daarnaast zijn er vanwege de bijzondere situatie van dit traject voorlichtingsbijeenkomsten geweest in West-Brabant en hebben bilaterale gesprekken met ambtenaren van de betreffende gemeenten plaatsgevonden.
Bent u op de hoogte van de relatieve ongerustheid in de regio West-Brabant over ongelukken, daarbij in acht nemend dat er ook toename is van transport van gevaarlijke stoffen ter spoor? Hoe verhoudt deze onrust zich tot de aanbevelingen van eerdere rapporten die stellen dat de bevolking betrokken dient te worden bij de risicobepaling?2
Op 20 april jl. heb ik een werkbezoek gebracht aan Oudenbosch om met bestuurders en bewoners van de gemeenten Halderberge, Moerdijk en Roosendaal te spreken over Basisnet Spoor en de ongerustheid die daarover in de regio bestaat. Daarna zijn medewerkers van het ministerie aanwezig geweest op een bewonersavond om toelichting te geven, vragen te beantwoorden en in gesprek te gaan. De betrokkenheid van de bevolking bij hun woonomgeving is van groot belang. Transparante informatie over de gevolgen van Basisnet is daarom extra belangrijk. Hieraan wordt in overleg met de drie gemeenten extra aandacht gegeven.
De rapporten «Risico gewaardeerd» (RLI, 2014) en «Consistent Maatwerk» (WRR, 2014) zijn uitgebracht nadat de besluitvorming over Basisnet had plaatsgevonden. De bevindingen uit genoemde rapporten worden zeker meegenomen in de modernisering van het omgevingsveiligheidsbeleid (zie Kamerstuk 29 517, nr. 92). Een belangrijk onderdeel van deze modernisering is de betrokkenheid van burgers bij de besluitvorming en de rolverdeling tussen burgers, gemeenten en rijksoverheid.
In hoeverre zijn bij het kantelen van het dak van een naftatank in Geleen, en het daaropvolgend in een woonwijk waaien van naftaschuim, de veiligheidsvoorschriften nageleefd en de risico’s voor omwonenden in kaart gebracht?3
De Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg geeft aan dat er bij de uitgevoerde BRZO-inspecties in 2013 en 2014 geen tekortkomingen zijn vastgesteld aan de tanks en dat de veiligheidsvoorschriften worden nageleefd. Controles van de tanks, waaronder een tank met een uitwendig drijvend dak, hebben steekproefsgewijs plaatsgevonden.
De oorzaak van het kantelen van het drijvend dak van de betreffende tank is op dit moment nog niet bekend. Het onderzoek dat het bedrijf hiernaar heeft ingesteld, loopt nog. Nadat de oorzaken zijn vastgesteld, zal de provincie Limburg een onderzoek instellen om te bepalen of er sprake is van een overtreding van de wet- en regelgeving.
Het kantelen van het dak van de tank heeft tot stankoverlast voor de omwonenden geleid. Dit was aanleiding voor de provincie Limburg voor het uitvoeren van luchtmetingen en analyses benedenwinds van de tank. De GGD Zuid-Limburg komt na beoordeling van de analyseresultaten tot de conclusie dat er geen sprake was van bedreiging van de volksgezondheid.
Om de stankoverlast te beperken, is een schuimlaag op de nafta in de tank aangebracht. Op 19 juli 2015 zijn door de weersomstandigheden schuimvlokken met eventueel restanten nafta in de omgeving terechtgekomen. Ook hier komt de GGD Zuid-Limburg tot de conclusie dat er geen direct risico voor omwonenden is geweest.
In hoeverre speelt het programma Veiligheid Voorop een rol in bovengenoemde incidenten?4 Meent u, in het licht van deze recente incidenten, dat dit programma veiligheidsrisico’s nu en in de toekomst afdoende dekt?
Ik stimuleer initiatieven van het bedrijfsleven om de veiligheid te vergroten en geef waar mogelijk steun aan het programma Veiligheid Voorop. Veiligheid in de keten is een initiatief van Veiligheid Voorop om invulling te geven aan ketenverantwoordelijkheid.
Deze initiatieven hebben resultaat wanneer incidenten worden vermeden. Het zal nooit uit te sluiten zijn dat incidenten optreden, maar het streven, ook van het bedrijfsleven, is vermindering van het aantal en beperking van de effecten.
Het bericht van Energieonderzoekscentrum Nederland (ECN) dat de zware industrie nu het energiegebruik moet aanpakken |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zware industrie moet energiegebruik nu aanpakken»?1
Ja.
Deelt u de mening van ECN dat, wanneer de concurrentiepositie een leidend thema blijft om te weinig te doen, de zware industrie niet haar aandeel zal leveren aan de energietransitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens het artikel van ECN is stimulering van energie-efficiëntie op de lange termijn juist voordelig voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. Die mening deel ik. De concurrentiepositie is dan ook geen leidend thema voor de industrie om niets te doen aan energie-efficiëntie, maar juist een drijfveer om het onderwerp op te pakken.
In het Energieakkoord is de bijdrage van de energie-intensieve industrie aan de energietransitie overeengekomen door maatschappelijk middenveld, bedrijfsleven en overheid. Zoals ik uw Kamer in mijn brief over energie-efficiëntie in de industrie van 27 juni jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 346) heb meegedeeld, zijn met het raamwerk voor bedrijfsspecifieke afspraken en de start van het expertisecentrum voor energiebesparing belangrijke stappen gezet om het Energieakkoord uit te voeren en energie-efficiëntie in de industrie te verbeteren.
Ik verwacht dat deze maatrelen de komende jaren tot efficiëntieverbeteringen gaan leiden. Het is nu aan het bedrijfsleven om met concrete projecten te komen voor de bedrijfsspecifieke afspraken.
Bent u bereid de zware industrie met gerichte stimuleringsmaatregelen aan te zetten tot snellere stappen richting duurzame productie? Bieden feed-in tarieven hiertoe mogelijkheden?
Dat is nu niet aan de orde. Volgend jaar wordt het Energieakkoord geëvalueerd. Mocht uit de evaluatie blijken dat de energie-intensieve industrie niet op schema ligt om de doelstellingen van het Energieakkoord te halen, dan zal ik overleggen met de aangesloten partijen bij het Energieakkoord hoe dit op te lossen. Dan ben ik vanzelfsprekend ook bereid om nieuwe beleidsinstrumenten te overwegen.
De bedreiging en intimidatie in asielzoekerscentra (AZC) door islamitische asielzoekers (vervolgvragen) |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Spanningen tussen christenen en moslims in asielzoekerscentra»?1
Ja.
Hoe verhoudt uw antwoord op eerdere Kamervragen2, dat verschillen in religieuze oorsprong doorgaans niet de reden vormen voor conflicten, zich met de incidenten in Gilze, Budel en Lutelgeest waar de islamitische achtergrond van bepaalde groepen juist wel de reden is van conflicten?
Het woord doorgaans impliceert dat verschillen in religieuze oorsprong wel degelijk de reden kunnen vormen voor conflicten, maar dat aan de meeste conflicten die zich in AZC’s voordoen een andere reden ten grondslag ligt.
Ziet u in dat de politiek-correcte antwoorden die zijn gegeven, totaal voorbij gaan aan onder meer het feit dat de politie in Dronten een einde heeft moeten maken aan een massaal gevecht in het AZC tussen Syrische moslims en Eritrese christenen? Erkent u dat het schreeuwen van «Allahu Akhbar» toch echt lijkt te wijzen op een religieuze component in het conflict? Zo nee, waarom niet?
In mijn feitelijk-correcte antwoord op uw eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat het niet is uitgesloten dat verschil in etnische of religieuze oorsprong tot conflicten tussen bewoners kan leiden. Mijn antwoord gaat derhalve ook niet voorbij aan eventuele religieuze componenten in een conflict.
Ziet u in dat een antwoord als «de meeste spanningen ontstaan tussen twee of meerdere individuen» totaal nietszeggend is en absoluut geen recht doet aan de ervaren bedreiging, intimidatie en discriminatie door de christelijke asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Dat de meeste spanningen ontstaan tussen twee of meerdere individuen en dus niet tussen (etnische of religieuze) groepen blijkt uit de COA-praktijk. Het beeld dat een (meerderheid van een) bepaalde groep een andere groep intimideert, lastigvalt en/of bedreigt herkent het COA niet.
Dat de meldingsbereidheid een punt van aandacht is, onderkent het COA. In het rapport van Deloitte zijn aanbevelingen gedaan om de drempel zoveel mogelijk weg te nemen. Het COA heeft daarop maatregelen getroffen, zoals toegelicht in de beantwoording van eerdere kamervragen. Er is een werkgroep meldingsbereidheid ingesteld die zich hiermee bezig houdt. Tevens is er een samenwerkingsverband met COC en stichting Gave, zodat meldingen van discriminatie die niet bij COA binnen komen maar wel bij COC/stichting Gave alsnog bij het COA terecht komen. Op deze manier wordt er alles aan gedaan om de meldingen toch binnen te krijgen. Dat neemt niet weg dat de asielzoeker hierin een eigen verantwoordelijkheid heeft. Overigens is het niet zo dat er nooit meldingen worden gedaan door asielzoekers. Het beeld dat de leiding van AZC’s nooit geïnformeerd wordt over ervaren bedreiging, intimidatie en/of discriminatie herkent het COA niet.
Hoe oordeelt u over het feit dat de leiding van AZC's blijkbaar niet geïnformeerd wordt door de christelijke slachtoffers van islamitische bedreiging, intimidatie en discriminatie?
Zie antwoord vraag 4.
Welke concrete maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde aan deze vreselijke situatie een einde te maken?
Wat het COA in algemene zin doet om intimidatie, bedreiging en/of discriminatie te voorkomen, heb ik laten weten in reactie op uw eerdere Kamervragen. In een AZC gelden Nederlandse waarden, waaronder vrijheid van godsdienst. Het belemmeren van deze vrijheid door medebewoners wordt dan ook niet getolereerd.
In hoeverre bent u bereid de procedures van asielzoekers die zich schuldig maken aan bedreiging, intimidatie en discriminatie stop te zetten?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de eerdere Kamervragen kunnen misdragingen consequenties hebben voor de asielprocedure. Of een en ander gevolgen heeft, is afhankelijk van wat er is gebeurd en van de strafmaat die daarop is gesteld.
Het bericht “Afspraken VN-top stellen arme landen teleur” |
|
Harry van Bommel , Arnold Merkies , Eric Smaling , Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat vindt u van het feit dat er geen internationaal rechtsorgaan komt om belastingontwijking tegen te gaan? Waarom is men de benadeelde landen op dit punt niet tegemoet gekomen? Heeft u inspanningen gepleegd om dit te realiseren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?1
Belastingontwijking wordt voornamelijk veroorzaakt doordat nationale belastingregels van verschillende landen niet op elkaar zijn afgestemd. De meest effectieve bestrijding van belastingontwijking is daarom het neutraliseren van de effecten van de verschillen tussen deze nationale belastingregels. Met het OESO/G20 project inzake «Base Erosion and Profit Shifting» (BEPS) wordt gewerkt aan het op elkaar laten aansluiten van deze nationale belastingregels. Aan dit project nemen 62 landen deel die samen ongeveer 90% van de wereldeconomie vertegenwoordigen. Mede door Nederlandse inspanningen bevinden zich hieronder 14 ontwikkelingslanden en worden de overige ontwikkelingslanden via regionale consultaties bij de onderhandelingen betrokken. Nederland draagt bij aan een OESO-faciliteit voor inhoudelijke en, waar nodig, logistieke ondersteuning van de betrokkenheid van ontwikkelingslanden bij het BEPS-project. Ook kunnen ontwikkelingslanden op technische steun rekenen bij de implementatie van resultaten van het BEPS-project. Daarbij blijft hun autonomie over de nationale fiscale wetgeving gewaarborgd, zoals dat ook voor Nederland geldt.
De G77 had voorgesteld om het bestaande VN-comité dat bestaat uit 25 internationale belastingexperts, op te waarderen tot een intergouvernementeel VN-orgaan met als taak om internationale afspraken te maken over bestrijding van belastingontwijking. Andere landen, waaronder de EU, VS, Japan, Australië, Canada en Zwitserland, wezen dit voorstel af vanwege een duplicatie met de lopende werkzaamheden van het OESO/G20 BEPS project en een mogelijke ondermijning van het momentum van dat project. Ik heb mij er persoonlijk voor ingezet dat voor dit geschilpunt, waarop de conferentie had kunnen stranden, een voor alle landen aanvaardbaar compromis kon worden bereikt. De in het slotakkoord opgenomen versterking van de positie van het «UN Committee of Experts on International Cooperation in Tax Matters» en zijn sub-comités is gelet op de krachtsverhoudingen en het belang om het lopende BEPS project niet te ondermijnen, een redelijk compromis.
Het slotakkoord van de «Financing for Development» conferentie, de zogeheten Addis Abeba Actie Agenda, bevat diverse resultaten op belastinggebied die goed aansluiten op de Nederlandse inzet om ontwikkelingslanden in staat te stellen door middel van hogere belastinginkomsten meer eigen middelen te genereren. Dit betreft een intensivering van de internationale samenwerking om belastingontduiking en -ontwijking tegen te gaan, een oproep om antimisbruikclausules op te nemen in belastingverdragen en een oproep om verzoeken om belastingvrijstelling voor goederen en diensten die met ODA worden geleverd, te beëindigen. Op initiatief van Nederland, lanceerden Nederland, de VS, het VK, Duitsland en 14 andere donorlanden, 11 ontwikkelingslanden, 7 internationale organisaties en «the Gates Foundation» het «Addis Tax Initiative», waarin een verdubbeling van de middelen voor technische assistentie ter verbetering van belastingbeleid en belastinginning in ontwikkelingslanden is afgesproken. Dankzij dit initiatief zal de capaciteitsopbouw in de ontwikkelingslanden sterk geïntensiveerd kunnen worden.
Welk bedrag lopen arme landen nu werkelijk mis omdat multinationals hun winsten wegsluizen? Welke bedragen worden genoemd door verschillende instanties en aan welk bedrag kent u de meeste waarde toe? Hoeveel hiervan belandt in de onbemande brievenbussen aan de Zuidas? Hoe verhoudt dit zich tot de totale ontwikkelingshulp?
Verlies van belastinginkomsten door ontwikkelingslanden kan het gevolg zijn van verschillende factoren. Belastingontwijking en -ontduiking door multinationals zijn voorbeelden van dergelijke factoren, maar ook gebrekkige nationale regelgeving, gebrekkige handhaving van die regelgeving en belastingontwijking en -ontduiking door lokale ondernemingen en individuen.
Er zijn verschillende rapporten waarin is berekend hoe groot het verlies van belastinginkomsten door belastingontwijking en -ontduiking is voor ontwikkelingslanden.2 Deze rapporten geven geen 100% betrouwbare berekeningen maar ramingen van misgelopen bedragen waarvoor aannames moeten worden gemaakt. Daarnaast is de term «mislopen» van belastinginkomsten moeilijk te definiëren. Het is zelfs niet eenvoudig vast te stellen welke belastinginkomsten eigenlijk ontvangen zouden moeten worden. Bovendien zouden sommige investeringsstromen wellicht niet tot stand zijn gekomen indien meer belasting zou zijn verschuldigd. Gedragseffecten worden immers niet meegenomen in deze berekeningen.3
Genoemde studies suggereren dat misgelopen belastinginkomsten zeer significant zouden zijn. Er bestaan echter nog geen eenduidige gegevens over de omvang. Het BEPS project erkent dit en werkt aan een methodologie om de omvang van belastingontwijking in kaart te brengen en de effectiviteit van genomen BEPS acties straks te kunnen monitoren. Een voorstel hiertoe vormt een onderdeel van het op 8 oktober te publiceren BEPS-pakket. Bij gebrek aan eenduidige gegevens is het thans ondoenlijk om een verhouding aan te geven tussen de totale ontwikkelingshulp en de belastingen die ontwikkelingslanden mislopen als gevolg van belastingontwijking door multinationals. Het is belangrijk nu multilateraal in te blijven zetten op het bestrijden van ongeoorloofde belastingontwijking en -ontduiking, die ik beide als uiterst ongewenst beschouw. Daarvoor is het onzes inziens niet noodzakelijk de precieze omvang van mogelijke inkomstenverliezen te kennen.
Volgens sprekers van de OESO, IMF en uit ontwikkelingslanden tijdens de Conferentie «Pay your taxes where you add the value» van 2 juli jl. kunnen ontwikkelingslanden een aanzienlijke toename in de opbrengsten van hun winstbelasting realiseren door implementatie van te verwachten uitkomsten van het OESO/G20 BEPS project. Maar ook versterking van de nationale belastingdiensten en het omarmen van de nieuwe standaarden op het gebied van uitwisseling van informatie zullen positieve effecten hebben.
Overigens, belastingverdragen met Nederland weerhouden ontwikkelingslanden er niet van om belasting te heffen over de winsten die worden gegenereerd in ontwikkelingslanden.
Vindt u net als VN-baas Ban Ki Moon dat er een «cruciale stap is gezet om een duurzame toekomst voor ons allemaal te bouwen»? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat ontbreekt er volgens u?
Ja, de afspraken in de Addis Abeba Actie Agenda zijn cruciaal om de middelen te genereren en vertrouwen te scheppen voor de in september aan te nemen duurzame ontwikkelingsdoelen. De uitkomst laat zien dat alle betrokkenen, onder andere overheden, bedrijven, het maatschappelijk middenveld, internationale financiële instellingen, filantropen, een bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van een duurzame toekomst voor ons allemaal. Naast de focus van hulp op de armste landen laat het Addis-akkoord zien dat meer en diverse financiële stromen nodig zijn voor het behalen van de ambitieuze duurzame ontwikkelingsdoelen. Maar ook een versterkte economische rol van vrouwen, handel, investeringen, houdbare schulden, financiële stabiliteit, technologie, en effectief en goed bestuur zijn belangrijke middelen voor het bereiken van de nieuwe post-2015 agenda.
Heeft u aangegeven te blijven streven naar een besteding van 0,7% BNP aan ontwikkelingshulp? Bent u aangesproken op het feit dat Nederland daar inmiddels royaal onder zit? Zo ja, hoe heeft u hier een draai aan weten te geven, in de wetenschap dat Nederland in het verleden vooraan stond als het ging om het handhaven van dit bestedingsdoel?
Het Addis-akkoord roept alle betrokkenen op om zich in te spannen om de ODA doelstelling van 0,7% BNP te behalen en verwelkomt dat de EU blijft streven naar het collectief bereiken van deze doelstelling binnen het tijdpad van de post-2015 agenda. In de Raad van Ministers (van dinsdag 26 mei jl.) heeft Nederland geconstateerd dat over dit streven brede consensus binnen de EU bestaat. Zoals bekend, is overeenkomstig het regeerakkoord het huidige beleid van Nederland niet gericht op het behalen van deze norm, al blijft de ontwikkeling van de uitgaven gerelateerd aan de ontwikkeling van het BNP4. Nederland zal zich daarnaast blijven inzetten voor de modernisering van de ODA-definitie.
Voor het bereiken van de nieuwe Sustainable Development Goals tot 2030 is bijna 2.700 miljard euro per jaar nodig, die vooral gezocht moet worden bij het bedrijfsleven; hoeveel van dit jaarlijkse bedrag (maal 15 tot 2030) is toegezegd door het bedrijfsleven en welk deel hiervan is niet alleen een zachte «pledge» maar ook concrete boter bij de vis? Welke bedrijven nemen hierbij het voortouw? Zijn er bedragen gekoppeld aan de 17 doelen met concrete programma’s en te verwachten resultaten?
Er zijn geen bedragen gekoppeld aan de 17 duurzame ontwikkelingsdoelen. De conferentie in Addis Abeba was geen «pledging» conferentie waar donoren geld opzij zetten voor het realiseren van de nieuwe post-2015 agenda. Om de duurzame ontwikkelingsdoelen te realiseren moeten alle mogelijke middelen benut worden. Inspanningen die zich louter op ontwikkelingslanden richten zijn niet langer toereikend. In Addis is een mondiale aanpak afgesproken over de inzet van diverse financiële stromen, beleidsmaatregelen en betrokken spelers om te werken aan een duurzame toekomst en een wereld zonder armoede.
Het «International Business Forum», dat op 14 juli plaatsvond, betekende daarnaast een historische verschuiving van de meer traditionele samenwerking met het bedrijfsleven naar innovatieve publiek-private samenwerkingsvormen. Nog nooit waren er zoveel partijen uit de private sector bijeen voor ondersteuning van de SDG’s. Ontwikkelingslanden zelf gaven aan deze nieuwe vormen van samenwerking op prijs te stellen en te willen aanmoedigen. De gastheer van de conferentie, de Ethiopische Minister president Hailemariam Desalegn, gaf aan dat de private sector een essentiële rol vervult bij duurzame ontwikkeling, dat er commerciële kansen liggen in opkomende markten, en dat regeringen moeten inzetten op het beter aantrekken van de private sector en het bevorderen van hervormingen. Leiders in het bedrijfsleven en de politiek vonden het belangrijk dat risico’s gezamenlijk gedragen worden en dat beide groepen gezamenlijk het initiatief nemen voor investeringsmodellen met sociale én financiële opbrengsten, die verder gaan dan «maatschappelijk verantwoord ondernemen» tot nu toe.
Tijdens de conferentie werd het «Blended Finance» initiatief gelanceerd door o.a. het World Economic Forum (WEF), de OESO, Canada, Zweden, Nederland, VS, VK, Citi, Sumitomo Mitsui Banking Corporation, IFC, en het Senegal Sovereign Wealthfund FONSIS. Het eerste onderdeel van dit initiatief, het «Sustainable Development Investment Partnership» (SDIP), gaat over financiering voor infrastructuur waarvoor USD 100 miljard voor de komende vijf jaar zal moeten worden aangetrokken van private partijen met hulp van ODA, opdat een deel van het investeringsrisico kan worden afgedekt. Een tweede onderdeel van dit initiatief is «Convergence», een virtuele marktplaats om dergelijke innovatieve financieringsstromen te promoten, bijvoorbeeld via het delen van informatie, capaciteitsopbouw en sluiten van nieuwe initiatieven.
Hebben de resultaten van de top gevolgen voor het Nederlandse ontwikkelingsbeleid? Zo ja, hoe gaan die eruit zien?
In Addis Abeba hebben 193 VN lidstaten een brede visie op een nieuw mondiaal partnerschap en een geïntegreerd pakket van financiële en niet-financiële middelen voor het bereiken van de duurzame ontwikkelingsdoelen aangenomen. De agenda van hulp en handel staat centraal in het Addis-akkoord. Conform de inzet van het Koninkrijk in de onderhandelingen (zie Kamerbrief van 17 juni jl.) zijn de belangrijkste beleidsprioriteiten van het kabinet op het gebied van beleidscoherentie, fragiele staten, gender, belastingen, partnerschappen, innovatieve financiering, en handel en investeringen internationaal stevig verankerd. Na vaststelling van de nieuwe doelen in september wordt bezien hoe de beleidsnota «Wat de wereld verdient» aansluit bij de nieuwe mondiale agenda voor de komende 15 jaar. Dit zal in het najaar in antwoord op de motie Sjoerdsma en Van Oijk (Kamerstuk 34 000-XVII, nr. 28) worden toegelicht.
Komt u nou nog enigszins vrolijk en optimistisch terug van zo’n top of is er gewoon weer geen moer veranderd?
Sinds de Millennium Verklaring in 2000 is ontwikkelingssamenwerking ingrijpend veranderd. Het Addis-akkoord laat zien dat een verouderd «donor-ontvanger» denken niet langer toereikend is voor het realiseren van de duurzame ontwikkelingsdoelen in 2030. Als gelijkwaardige partners hebben alle landen en betrokken stakeholders, zoals bedrijven, banken, filantropen, internationale organisaties en lokale overheden, een rol bij het behalen van de nieuwe post-2015 doelen die eind september a.s. zullen worden aangenomen. Deze verschuiving in internationale samenwerking is in Addis Abeba breed gesteund. Het Addis-akkoord gaat over nieuwe manieren van samenwerking en onderkent de relevantie van een breed pakket aan middelen voor het bereiken van duurzame ontwikkeling waarbij ook het belang van de samenhang van hulp en handel wordt erkend. Nederland is betrokken bij concrete initiatieven die tijdens de conferentie zijn gepresenteerd en vertaalt hiermee de afspraken in concrete acties. In het antwoord op vraag 1 is al het «Addis Tax Initiative» genoemd en in antwoord op vraag 5 het «Sustainable Development Investment Partnership» en «Convergence» initiatief. Ook was Nederland initiatiefnemer en organisator van een bijeenkomst over financiering en duurzaam management van drinkwater en sanitatie. Al met al genoeg reden om met vertrouwen richting de SDG Top in september te gaan.
Het bericht dat de helft van de ziekenhuizen Ivf-behandelingen aan alleenstaande vrouwen weigert. |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Helft ziekenhuizen weigert single vrouwen Ivf»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alleenstaande vrouwen in principe in elk ziekenhuis een In-vitrofertilisatie behandeling (Ivf-behandeling) moeten kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op Kamervragen 3 en 5 van het Kamerlid Arib (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3287)
Acht u het acceptabel dat ziekenhuizen bij Ivf-behandelingen onderscheid maken tussen koppels en alleenstaanden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt een verschil tussen het beschikbaar stellen van Ivf-behandelingen voor koppels en alleenstaanden in uw opvatting staande ten overstaan van de in Nederland geldende wetgeving tegen discriminatie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de praktijk dat sommige ziekenhuizen alleenstaande vrouwen onderwerpen aan een psychologische en/of economische screening, en dit bij koppels niet gebeurt? Kunt u bij uw antwoord op deze vraag ingaan op de uitlating van dhr. Fauser, hoogleraar gyneacologie bij de UMC, die zegt dat hij veel kritiek kreeg toen hij voorstelde ook koppels te screenen, omdat «dat zou te veel ingaan tegen de autonomie om zelf te mogen beslissen over het krijgen van kinderen»?
Ook hierbij geldt dat er op basis van de Algemene wet gelijke behandeling geen onderscheid gemaakt mag worden op grond van burgerlijke staat. Het protocol van de NVOG meldt dat voor het afnemen van een algemene toets/beoordeling van allen (vrouwen of paren) die zich voor IVF aanmelden met betrekking tot de geschiktheid tot het opvoeden van het kind geen plaats is, vanwege het recht op privacy (privéleven) en zelfbeschikking. Echter, een arts die IVF toepast is moreel medeverantwoordelijk voor het ontstaan van leven en deze verantwoordelijkheid houdt in dat, bij toepassing van deze behandeling, andere belangen dienen te worden meegewogen, zoals de toekomstige situatie van het door IVF te verwekken kind. Dit is ook neergelegd in het protocol van de NVOG. Zijn er aanwijzingen die de arts reden geven te vermoeden dat sprake kan zijn van een situatie die het stellen van contra-indicaties zou rechtvaardigen, dan is een nadere multidisciplinaire beoordeling aangewezen. Het uitsluiten van hulpvragers mag volgens het protocol niet berusten op het particuliere oordeel van individuele hulpverleners.
Het is aan de beroepsgroep om te bepalen op welke wijze dit geoperationaliseerd wordt.
Deelt u de opvatting van hoogleraar Broekmans, die zegt: «Ht is geen medisch noodzakelijke zorg, dus is het gerechtvaardigd dat een zorginstelling zegt: wij vinden dit een brug te ver»?
Nee. Zie mijn eerdere antwoorden op vragen 3 en 5 van het Kamerlid Arib.
(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3287)
Zijn religieuze opvattingen, dan wel opvattingen over de ideale samenstelling van het gezin, in uw ogen een argument dat ziekenhuizen mogen hanteren voor het weigeren van Ivf-behandelingen? Zo ja, waarom?
Nee. Ook onderscheid bij het aanbieden of verlenen van diensten door zorginstellingen op basis van godsdienst of levensovertuiging is niet toegestaan volgens de AWGB. Zie ook mijn eerdere antwoorden.
Bent u bereid in gesprek te treden met ziekenhuizen die Ivf-behandelingen weigeren aan alleenstaanden en hen in dit gesprek aan te sporen tot het opheffen van ongelijke behandeling tussen koppels en alleenstaanden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie het niet als mijn rol om in gesprek te treden met individuele ziekenhuizen. Ik zal in gesprek gaan met de NVOG over deze kwestie, maar zie het als taak van de beroepsvereniging om het eigen protocol opnieuw onder de aandacht te brengen van de beroepsbeoefenaren en ziekenhuizen wanneer het vermoeden bestaat dat deze onvoldoende nageleefd worden.