Het CBS-rapport ‘Armoede en sociale uitsluiting 2015’ |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Armoede en sociale uitsluiting 2015» van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?1
Ja
Hoe kijkt u er tegen aan dat volgens de ramingen van het Centraal Planbureau (CPB) de groep huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens in 2015 en 2016 naar verwachting licht zal dalen naar respectievelijk 10,1 procent en 10,0 procent? In hoeverre bent u van mening dat dit een trendbreuk is die positief zal doorzetten?
De economische crisis heeft Nederland hard geraakt, dit was te zien in de stijging van het aantal huishoudens onder de lage-inkomensgrens van het CBS. De economie groeit nu weer, en deze groei komt ook terecht bij huishoudens met een laag inkomen. Het is positief dat het aantal nu eindelijk over het hoogtepunt heen lijkt te zijn aangezien het CPB een daling raamt voor 2015 en 2016. Ik hoop inderdaad dat dit een trendbreuk is en de daling verder doorzet.
In hoeverre deelt u de mening dat, ondanks de ontwikkelingen, er nog steeds sprake is van een zorgelijke trend waarbij het aantal huishoudens (met kinderen) met een langdurig laag inkomen toeneemt? Op welke manier draagt u de zorg dat de 100 miljoen structureel extra voor de bestrijding van armoede juist terecht komt bij deze huishoudens?
Ik vind het van groot belang dat kinderen zich kunnen ontwikkelen en mee kunnen doen in de samenleving, ook wanneer zij opgroeien in een huishouden met een langdurig laag inkomen. Het kabinet heeft extra structurele middelen ter beschikking gesteld voor de bestrijding en preventie van armoede en schulden (20 miljoen euro in 2013, 80 miljoen euro in 2014 en jaarlijks 100 miljoen euro vanaf 2015).
Van de 100 miljoen euro gaat 90 miljoen euro naar gemeenten, via het Gemeentefonds. Gemeenten beschikken over de bevoegdheid en vrijheid om met deze middelen – via een integrale aanpak en lokaal maatwerk – armoede en schulden effectief tegen te gaan. Ik heb gemeenten gevraagd om bij de intensivering van hun armoede- en schuldenbeleid speciale aandacht te besteden aan kinderen in armoede. Uit onderzoek naar het gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid uit 2014 blijkt dat gemeenten deze middelen in belangrijke mate ook inzetten voor kinderen2. Dit gebeurt onder meer in de vorm van een kindpakket, zoals de Kinderombudsman heeft aanbevolen aan gemeenten. Uit recent onderzoek3 blijkt dat de belangstelling voor het kindpakket toeneemt en de onderzoekers zien een positieve ontwikkeling in zowel het aantal gemeenten als het aantal kindvoorzieningen dat daarin is opgenomen. Daarnaast heb ik de Kinderombudsman, mede naar aanleiding van een mondeling overleg over het terugdringen van kinderen in armoede eind vorig jaar in de Eerste Kamer, verzocht om vervolgonderzoek te laten doen naar het terugdringen van armoede onder kinderen. Dit in navolging op zijn waardevolle onderzoek uit 2013.
Het resterende deel van de 100 miljoen euro wordt voor een belangrijk deel ingezet om de participatie van kinderen uit gezinnen met een laag inkomen te vergroten. Er is subsidie verstrekt aan het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds en er is een specifieke Sportimpuls voor kinderen in lage inkomensbuurten in het leven geroepen. Hiermee is in totaal jaarlijks ruim 5 miljoen euro gemoeid. Voorts zal het kabinet naar aanleiding van het aanvaarde amendement Van Dekken en Yücel incidenteel 5 miljoen euro beschikbaar stellen om meer kinderen uit gezinnen met een laag inkomen de kans te geven om mee te doen aan sportactiviteiten.4 Daarnaast is in de jaren 2014 en 2015 via een subsidieregeling 4 miljoen euro beschikbaar gesteld voor landelijke projecten van maatschappelijke organisaties die armoede- en schuldenproblematiek tegengaan. In totaal zijn circa 30 projecten gesubsidieerd. Ik ben voornemens om ook in 2016 en 2017 middelen beschikbaar te stellen om projecten van maatschappelijke organisaties te stimuleren, onder andere gericht op kinderen in armoede.5
Kunt u aangeven in hoeverre u het verontrustend vindt dat het armoederisico bij niet-westerse allochtonen en eenoudergezinnen is toegenomen en dat voor groepen met een hogere armoederisico dit mogelijk kan leiden tot meer sociale problemen en minder participatie in de samenleving, zoals hogere verdenkingen van het plegen van misdrijven, een ongezonder levensstijl, meer overgewicht, meer roken en niet kunnen sporten of meedoen aan muzieklessen en (school)uitstapjes? Bent u van mening dat er voor deze groepen genoeg vangnetten zijn om te waarborgen dat zij gelijke kansen hebben om mee te komen in de samenleving? Zo ja, waarom denkt u dat? Zo nee, wat bent u van plan om hieraan te doen?
Ik vind het van groot belang dat iedereen kan participeren – maatschappelijk en op de arbeidsmarkt. Het CBS laat zien dat helaas sommige groepen zijn oververtegenwoordigd als het gaat om het moeten rondkomen van een laag inkomen. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Het risico op armoede en sociale uitsluiting hangt nauw samen met kansen op de arbeidsmarkt. Ik zet mij er voor in om de arbeidsdeelname te vergroten zoals met de Wet hervorming kindregelingen, de Participatiewet en het verhogen van de kinderopvangtoeslag. Werk blijft natuurlijk de meest duurzame weg uit de armoede. Daarom ook heeft het kabinet er voor gezorgd dat het werk meer lonend wordt. Zo is dit jaar bijvoorbeeld de inkomensafhankelijke combinatiekorting, een belastingkorting voor werkende ouders, verhoogd. Verder zijn is de kinderbijslag en het inkomensafhankelijke kindgebonden budget verhoogd.
De verbetering van de positie van niet-westerse migranten wordt op twee manieren nagestreefd. Om te beginnen gebeurt dat langs de route van het verbeteren van de kwalificaties van de desbetreffende groepen zelf. Cijfers, bijvoorbeeld uit het CBS Jaarrapport Integratie 2014, laten zien dat er bij deze groepen nog steeds sprake is van een gemiddeld lagere opleiding dan bij autochtonen, maar dat het opleidingsniveau stijgt en dat de achterstand geleidelijk wordt ingelopen. Daarmee versterken deze groepen hun positie op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd blijkt telkens uit onderzoek dat migranten òòk bij gelijke kenmerken minder kansen op werk hebben dan vergelijkbare autochtonen. Dat is onacceptabel en daarom voert het kabinet een actief beleid ter bestrijding van arbeidsmarktdiscriminatie. Voor een uitgebreide beschrijving van de beleidinhoud op deze punten verwijs ik naar de voortgangsbrief Agenda Integratie die het kabinet 18 december 2015 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden.6
De derde groep die het CBS noemt, is de 55- tot 65-jarigen. Volgens het net gepubliceerde rapport van het CBS «Armoede en Sociale Uitsluiting 2015» lopen zij het grootste risico op langdurige armoede. Niet voor niets heeft het Kabinet ingezet op maatregelen die ervoor moeten zorgen dat ouderen langer inzetbaar zijn en die het voor werkgevers aantrekkelijk moet maken hen aan te nemen.
Met een breed palet aan maatregelen wordt de arbeidsmarktpositie van ouderen op dit moment al ondersteund op basis van het «Actieplan 50 plus werkt», waardoor met scholingsvouchers, plaatsingsfees, inspiratiedagen en netwerkbijeenkomsten ouderen geholpen worden bij het vinden van werk. De mobiliteitsbonus maakt het financieel aantrekkelijk voor werkgevers om ouderen in dienst te nemen. Ook proefplaatsing en de no-risk polis helpen daarbij. Met de sectorplannen is en wordt ingezet op het aan het werk helpen en houden van mensen. Sociale partners hebben daarbij ingezet op het investeren in scholing en duurzame inzetbaarheid en van werk(loosheid) naar werk omscholing en begeleiding. De brug-WW maakt omscholing in de richting van een andere sector of een ander beroep gemakkelijker. Het resterende budget van de sectorplannen wordt onder andere ingezet voor intensievere persoonlijke dienstverlening in de WW om zo langdurige werkloosheid te voorkomen.
De werkloosheid neemt onder deze groep nu weliswaar af, maar dat gaat niet snel genoeg. Daarom gaat de Minister, samen met werkgevers en werknemers, de komende periode werken aan een actieplan om de werkloosheid onder 50 plussers verder terug te dringen. Dit actieplan moet in het voorjaar gereed zijn.
Wanneer arbeidsparticipatie (tijdelijk) niet mogelijk is, kent Nederland een adequaat sociaal vangnet waar iedereen in gelijke mate toegang tot heeft. Daarnaast beschikken gemeenten, als gevolg van de decentralisaties, over de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om integraal maatwerk te leveren, bezien vanuit het brede sociale domein. Op lokaal niveau, dichtbij de mensen, kan immers rekening worden gehouden met individuele en maatschappelijke omstandigheden en kansen. Daarbij wordt niet alleen beoogd om geldelijke ondersteuning te bieden, maar ook om de persoonlijke en sociale situatie te verbeteren en waar mogelijk de belanghebbende (weer) te laten deelnemen aan het arbeidsproces.
In hoeverre bent u bereid om in het licht van de motie Yücel c.s.2 bij de invulling van de besteding van de circa 3,5 miljoen euro in 2016 en 2017 aan maatschappelijke organisaties ook rekening te houden met maatschappelijke organisaties die juist de huishoudens met een langdurig laag inkomen, alleenstaande oudergezinnen en niet-westerse huishoudens proberen te bereiken?
De genoemde motie roept de regering reeds op om enkele specifieke doelgroepen en doelstellingen in het bijzonder te stimuleren: kinderen in armoede; preventie van schulden bij kwetsbare groepen, maatjesprojecten voor schuldhulpverlening; preventie van schulden door budgeteducatie bij jongeren en meer maatwerk voor jongeren in schulden.
Zoals het CBS laat zien, zijn bepaalde groepen oververtegenwoordigd als het gaat om een risico op armoede, zoals huishoudens met een langdurig laag inkomen, alleenstaande oudergezinnen en niet-westerse huishoudens. Kwetsbare groepen behoeven effectieve aandacht. Ik zal daar bij de vormgeving van de subsidieregeling zo veel mogelijk rekening mee houden.
Gesjoemel bij het Nederlands-Belgisch Wk-bid |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland en België sjoemelen bij wk-bid»?1
Ja.
Welke feiten staan er momenteel vast over de mogelijke betaling van minstens tienduizend euro aan de stemmenronselaar Amadou Diallo? Welke feiten of vermoedens daarvan zijn er momenteel over mogelijke betalingen aan andere personen voor het ronselen van stemmen?
De KNVB heeft aangegeven alle beschikbare documenten boven tafel te hebben gehaald. Juristen en controllers binnen de bond hebben deze nader bestudeerd ten aanzien van de genoemde betaling van € 10.000 aan de heer Diallo. Op basis van deze feitenreconstructie zijn er door de KNVB vooralsnog geen overtredingen geconstateerd.
Om het beeld compleet te krijgen heeft de KNVB nadere informatie opgevraagd bij de Belgische Voetbalbond (KBVB).
Ten tijde van het bid is met België afgesproken dat zij contact zouden zoeken met een deel van de stemmers en dat Nederland de andere stemmers zou benaderen. De heer Diallo was een raadsman van kiesman Mohammed Bin Hammam en zat aan de Belgische kant.
De berichtgeving in de Volkskrant van 12 december 2015 is voor de KNVB aanleiding geweest om de zaak onafhankelijk te laten onderzoeken. Ik heb hierover contact gehad met de KNVB. Het bondsbestuur heeft op 16 december jl. besloten om een onafhankelijk accountant opdracht daartoe te geven. Deze moet onderzoeken of de betaling aan de heer Diallo daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. En zo ja, of deze betaling in overeenstemming was met van toepassing zijnde regelgeving. Hierbij worden voorts ook de in het Volkskrantartikel (genoemde) betalingen aan de heren Karembau en Schasny onderzocht. De verwachting is dat dit in het eerste kwartaal van 2016 zal zijn afgerond.
Indien vaststaat dat er betalingen zijn verricht aan de heer Diallo en hij daadwerkelijk een (formele) relatie had met een bestuurslid van de FIFA, gaat de KNVB de vraag aan FIFA voorleggen of dit strijdig was met de van toepassing zijnde regels. Overigens heeft de ethische commissie van de FIFA het HollandBelgiumBid eerder beoordeeld en in orde bevonden. Dit naar aanleiding van het integriteitonderzoek van de Amerikaanse onderzoeker Garcia (gepubliceerd in november 2014). Het Nederland-België bid kreeg als enige geen kritiek in het onderzoeksrapport.
Er zijn momenteel bij mij of de KNVB geen feiten of vermoedens bekend over mogelijke betalingen aan andere personen voor het ronselen van stemmen.
Deelt u de mening dat de onderste steen boven moet komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat onafhankelijk doen?
De berichtgeving heeft de KNVB voldoende aanleiding gegeven om de zaak nader onafhankelijk te laten onderzoeken (zie verder het antwoord op vraag 2).
Vindt u dat alle relevante documenten van stichting wk-bid 2018, zoals transactieoverzichten, e-mails en notulen van vergaderingen, openbaar gemaakt moeten worden, aangezien werkzaamheden zijn verricht met publiek geld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen?
Ik vind het belangrijk dat alle relevante documenten van de stichting WK-bid 2018 voor het genoemde onafhankelijke onderzoek beschikbaar moeten zijn. Dat is wel iets anders dan het volledig openbaar maken van deze gegevens. Conform de Wet Openbaarheid Bestuur (Wob), heb ik in een eerder stadium zoveel mogelijk documenten openbaar gemaakt, waaronder de subsidieaanvragen en de daarmee samenhangende documenten. Documenten met bedrijfsgevoelige informatie, die inzicht geven in het bedrijfsvoeringproces ten behoeve van dit bid zijn, in het kader van de Wob, door mij niet openbaar gemaakt. Openbaarmaking van deze gegevens kan ertoe leiden dat concurrenten inzage krijgen in het bedrijfsvoeringproces en dat kan toekomstige kansen direct of indirect beïnvloeden.
Wat gaat u doen als de betaling aan Amadou Diallo daadwerkelijk verricht is? Hoe zou u het Nederlands-Belgisch wk-bid dan willen duiden, en welke gevolgen verbindt u daar aan?
Ik doe daar nu geen uitspraak over. Ik wacht eerst de uitkomst van het onderzoek af. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn bij een eerste intern onderzoek van de KNVB geen overtredingen geconstateerd.
In hoeverre acht u, nu de signalen over corruptie aan de lopende band toestromen, de toewijzing van de wk’s in 2018 en 2022 eerlijk verlopen? Indien blijkt dat er sprake is geweest van corruptie, hoe gaat u de Nederlandse bijdrage van drie miljoen euro terughalen?
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de eerdere Kamervragen van het Kamerlid Van Dekken (PvdA) over het terugeisen van belastinggeld dat besteed is voor het WK bid 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 753), wacht ik eerst de uitkomsten van de lopende onderzoeken af. Als daarin wordt aangetoond dat de toewijzing niet correct is verlopen, beraad ik mij over mogelijke vervolgstappen.
Het online platform voor ‘vluchtelingen’ dat de publieke omroep wil beginnen |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Videodienst. Publieke omroepen willen een Netflix beginnen voor vluchtelingen»?1
Ja.
Klopt het dat videodienst «Net in Nederland» een kostbaar platform wordt, zelfs als van bestaand materiaal gebruik wordt gemaakt, in verband met vertalingen en aanpassingen in het kader van de toegankelijkheid? Wat zijn de geschatte kosten van het platform?
Een aantal publieke omroepen overweegt om gezamenlijk een multimediaal platform in de vorm van een experimenteel aanbodkanaal te beginnen voor nieuwkomers in Nederland. Bij de ontwikkeling hiervan wordt zoveel mogelijk aangesloten bij reeds bestaande technische voorzieningen. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van bestaand audiovisueel materiaal dat wordt ondertiteld. De kosten bedragen derhalve vooral kosten voor ondertiteling. De kosten van dit platform worden op jaarbasis geschat op € 320.000. Eenmalig zal een vergelijkbaar bedrag worden geïnvesteerd voor de ontwikkeling van dit platform.
Op basis van welk artikel uit de Mediawet maakt, bewerkt of ontsluit de publieke omroep programma’s voor mensen van wie ook nog niet bepaald is of ze wel in Nederland mogen blijven? Vindt u dat het een taak van de publieke omroep is om een dergelijk platform te beginnen?
Het beoogde platform start, als daartoe wordt besloten, als experimenteel aanbodkanaal. Het verzorgen van een experimenteel aanbodkanaal moet vallen binnen de publieke mediaopdracht zoals vastgelegd in artikel 2.1 van de Mediawet. Volgens dit artikel is de media-opdracht gericht op het bieden van mediadiensten op landelijk, regionaal en lokaal niveau. De publieke omroep moet voorafgaand aan de start van het experiment zelf uitleggen dat dit past binnen de publieke media-opdracht.
Klopt het dat de publieke omroep onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van vluchtelingen ten behoeve van het «online platform voor nieuwkomers»? Zo ja, wat waren de bevindingen, op welke etnische groepen en op welke herkomstlanden wil de publieke omroep zich gaan richten? Met welke talen wil de publieke omroep rekening houden? Passen deze bevindingen bij het beeld van de «vluchtelingen» dat de publieke omroep momenteel aan het Nederlandse publiek laat zien? Hoe beoordeelt u dit?
Enkele omroepen hebben gezamenlijk een haalbaarheidsonderzoek laten doen naar een multimediaal platform voor nieuwkomers in Nederland. Voor mij is bepalend wat de publieke omroep uiteindelijk gaat doen, en of dit valt binnen de kaders van de Mediawet 2008. Ik onthoud mij daarom van commentaar op de haalbaarheidsstudie.
Klopt het dat «Net in Nederland» tips gaat geven aan migranten waarmee ze makkelijker door de asielprocedure kunnen komen? Wat vindt u hiervan?
Het is mij niet bekend dat er plannen bestaan om dergelijke tips te geven.
Wel is er het idee om via het beoogde aanbodkanaal feitelijke informatie te bieden over de asielprocedure.
Wilt u direct een streep door dit bizarre initiatief van de publieke omroep zetten? Zo nee, waarom niet? Kunt u verder garanderen dat er geen subsidies beschikbaar gesteld worden voor dit project?
Voor mij is de vraag van belang of het beoogde aanbodkanaal past binnen de wettelijke kaders. Voor het starten van een experimenteel aanbodkanaal is geen toestemming vooraf nodig, maar moet de publieke omroep wel uitleggen hoe dit kanaal past binnen de publieke mediaopdracht.
Mocht besloten worden tot lancering van dit experimentele aanbodkanaal, dan zal de NPO overeenkomstig het Mediabesluit 2008 vooraf nadere informatie bekend maken over:
De duur van het experiment is overeenkomstig het Mediabesluit beperkt tot een looptijd van maximaal één jaar. De financiering vindt voor het overgrote deel plaats uit bijdragen uit de eigen middelen van de deelnemende omroepen.
Het bericht dat de druk op beveiliging in asielzoekerscentra groot is |
|
Nine Kooiman (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitlatingen van CNV Dienstenbond over de sfeer in asielzoekerscentra (azc's)?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Zie voor mijn reactie de antwoorden op de volgende vragen.
Hoeveel gevechten hebben er sinds augustus 2015 plaatsgevonden in de verschillende opvanglocaties? Kan hierbij een splitsing gemaakt worden in incidenten in de crisisnoodopvang, noodopvang en reguliere azc's? Kan hierbij ook worden aangegeven in hoeveel gevallen hierbij wapens betrokken waren? Is er in uw ogen sprake van disproportioneel veel incidenten in azc's? Hoe verhoudt het aantal incidenten aldaar zich tot het gemiddeld aantal incidenten in Nederland?
Ik verwijs u hiervoor naar het overzicht van COA en Politie dat op 30 januari jl. openbaar is gemaakt. Het is voor COA te complex gebleken een splitsing te maken in het aantal incidenten in de verschillende soorten opvanglocaties.
In totaal registreerde COA in 2015 2.394 agressie- en geweldsmeldingen. Hiervan betreffen 269 non-verbale meldingen (agressieve houding of gebaren), 759 verbale incidenten (schelden, dreigen met woorden) en 1.366 fysieke incidenten (slaan, schoppen, trappen). Van deze COA meldingen, registreerde de politie in 2015 337 agressie-meldingen. Incidenten waarbij wapens betrokken zijn worden niet apart geregistreerd. Dergelijke incidenten worden in principe onder de noemer «agressie en geweld» en/of «overtreden huisregels» geregistreerd.
Verder registreerde COA over de periode 1 januari 2015–31 december 2015 5.072 gevallen van overlast in COA-opvanglocaties zelf. Bewoners kunnen verschillende huisregels overtreden. Denk hierbij aan geluidsoverlast of vervuiling van de eigen leefruimte.
Voor de verhouding van de cijfers tussen COA-opvanglocaties en de rest van Nederland verwijs ik u naar het overzicht dat ik op 30 januari jl. openbaar heb gemaakt.
Heeft u reden om aan te nemen dat de grootte van de opvanglocatie (dat wil zeggen: het aantal mensen dat wordt opgevangen op één locatie) verband houdt met het risico op incidenten? Zo ja, pleit een dergelijk gegeven dan voor groot- of juist kleinschalige opvang?
De verhoogde instroom veroorzaakt op diverse fronten fricties. Ook de vreemdelingen zelf worden hiermee geconfronteerd. Dit brengt logischerwijs allerlei spanningen met zich mee. Het aantal incidenten is in aantal weliswaar toegenomen maar is niet buitenproportioneel hoog ten opzichte van voorgaand jaar. Daarnaast is er geen verband waarneembaar tussen de grootte van een locatie en het aantal incidenten.
Klopt het dat er ongetrainde beveiligers worden ingezet? Deelt u de mening dat dit volstrekt onwenselijk is? Op welke manier en op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat er voldoende en goed getraind beveiligend personeel is?
Er is op alle COA-opvanglocaties permanent ingehuurde beveiliging aanwezig van Trigion. Dit betreft opgeleide en gecertificeerde beveiliging. Bij de opening van een locatie wordt in onderlinge afstemming tussen COA en Trigion gekeken naar een juiste mix van de inzet van ervaren en nieuwe medewerkers.
Naast de beveiligingsmedewerkers zijn de COA-medewerkers zelf erg oplettend en waakzaam; hoe het met de bewoners op de locatie gaat en hoe sfeer is op de locatie. Alle medewerkers zijn verder getraind in het omgaan met conflictsituaties.
Waarom is niet direct, toen duidelijk werd dat Nederland met een onverwacht hoge instroom te kampen kreeg, ingezet op extra aantrekking en training van beveiligers?
Er is voortdurend aandacht voor de kwaliteit van beveiliging. Voordat het COA een locatie opent, wordt voldaan aan verschillende voorwaarden, waaronder ingehuurde beveiliging. Het COA heeft hiertoe een mantelovereenkomst met Trigion, waarin duidelijke afspraken zijn gemaakt over de beveiligingsdiensten en de vereisten in dit kader. Trigion heeft aangegeven verhoogde prioriteit te geven aan het aantrekken en opleiden van beveiligers, zodat voldaan kan (blijven) worden aan de veiligheidseisen op de locaties.
Wanneer wordt de hulp van politie ingeroepen bij incidenten en kan zij snel genoeg ter plaatse zijn?
De procedure is dat bij strafbare feiten altijd de politie wordt ingeroepen.
Daar waar er lokaal een toename te zien is in maatschappelijke onrust of er incidenten zijn verband houdend met de komst van vreemdelingen, is de politie alert en maakt het lokale gezag afspraken over de wijze van optreden.
Welke maatregelen zullen worden genomen om de veiligheid van het beveiligend personeel te garanderen?
Voor al het (interne en externe) personeel op een COA-locatie gelden dezelfde uitgangspunten met betrekking tot hun veiligheid. Bij fysieke veiligheid gaat om bescherming tegen bijvoorbeeld brand, ongevallen, calamiteiten en gezondheidsrisico’s. Voor Trigion personeel gelden hierbij ook nog zaken als veiligheidseisen die aan de receptieruimte/portiersloge zijn gesteld.
De veiligheid van het beveiligend personeel wordt verder geborgd in de genoemde mantelovereenkomst met Trigion, waarin duidelijke afspraken zijn gemaakt over de beveiligingsdiensten en de vereisten in dit kader. Verder kan zo nodig de ondersteuning van de politie worden ingeroepen, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6.
Vindt u dat er genoeg capaciteit is bij de politie om dit soort zaken op zich te nemen? Zo nee, wat gaat u daaraan doen? Zo ja, waar wordt deze capaciteit vandaan gehaald?
In verband met de hoge asielinstroom wordt de vreemdelingenpolitie in haar taken ondersteunt door andere politiemedewerkers uit het korps. Voor zover hierdoor verdringingseffecten optreden op andere taakgebieden, zal de lokale driehoek hierbinnen keuzes maken.
Export van militair materieel aan Saudi-Arabië |
|
Jasper van Dijk (SP), Harry van Bommel |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de juridische opinie waarin een drietal internationaal rechtsgeleerden concludeert dat het afgeven van vergunningen voor militair materieel aan Saudi-Arabië in strijd is met zowel Europees als internationaal recht indien dit materieel gebruikt kan worden voor de oorlog in en blokkade van Jemen dan wel indien het eindgebruik van het materieel niet is ingeperkt?1
Ja.
Deelt u deze conclusie van de juristen? Zo nee, waarom niet? Heeft u beschikking over één of meerdere juridische opinies of adviezen die iets anders concluderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet deelt in grote lijnen de conclusies van het hierboven genoemde rapport dat de bombardementen door de coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië zeer waarschijnlijk tot schendingen van het humanitair oorlogsrecht hebben geleid. Hierbij baseert het kabinet zich onder meer op een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, die in juli 2015 concludeerde dat alle partijen in het conflict zich schuldig maken aan schendingen van het humanitair oorlogsrecht.
Ten aanzien van de blokkade onderkende het kabinet in antwoorden op eerdere Kamervragen van het lid Van Dijk (SP) dat deze blokkade de bestaande tekorten aan voedsel, medicijnen en brandstof had vergroot2. Echter, hierbij moet worden aangetekend dat naast de blokkade vooral de aanhoudende gevechten op de grond en de bombardementen vanuit de lucht alsmede de beschadigingen aan de infrastructuur in Jemen er de oorzaak van zijn dat (hulp)goederen niet hun eindbestemming bereiken. Daarbij is het kabinet van mening dat het van groot belang is om te voorkomen dat meer wapens in handen van Houthi-rebellen komen3 en het VN-wapenembargo tegen de Houthi-rebellen van 14 april jl. (VNVR resolutie 2216) gehandhaafd wordt. Zoals de auteurs van de hierboven genoemde juridische opinie zelf onderschrijven, is de intensiteit van de blokkade de afgelopen maanden afgenomen, mede om de aanvoer van commerciële goederen te verbeteren en zo de humanitaire noden te verlichten.
Het kabinet blijft bezorgd over de humanitaire gevolgen van de blokkade, maar onderstreept ook de rol die de blokkade speelt bij het voorkomen van verdere bewapening van de Houthi’s en daarmee van een verdere verslechtering van de veiligheidssituatie in Jemen.
Kunt u een overzicht geven van de export door Nederland van militair materieel en van afgegeven vergunningen voor de export van militair materieel aan Saudi-Arabië sinds de oorlog in Jemen uitbrak? Zo nee, waarom niet?
In de periode van 26 maart 2015 tot en met 15 januari 2016 zijn voor Saoedi-Arabië in totaal vier vergunningen afgegeven, waarvan twee voor uitvoer en twee voor doorvoer van militaire goederen. De totale waarde van de uitvoervergunningen bedroeg 2,8 miljoen euro. Ter vergelijk, volgens het CBS bedroeg in 2014 de totale waarde van de goederenexport vanuit Nederland naar Saoedi-Arabië krap 2,5 miljard euro.
Dit bedrag van 2,8 miljoen euro valt ook in het niet ten opzichte van de export vanuit EU-lidstaten die grote hoeveelheden wapens aan Saoedi-Arabië verkopen.
Op 19 juni 2015 is een vergunning afgegeven voor delen voor trainingsvliegtuigen, vallend onder post ML10 categorie A10 van de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen. Dit betrof een nalevering van eerder geleverde, niet goed functionerende, elektronische componenten voor het beeldscherm van de piloot.
Op 7 juli 2015 is, naar aanleiding van de persverklaring van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, het Nederlandse uitvoerbeleid verder aangescherpt voor landen die onderdeel zijn van de door Saoedi-Arabië geleide coalitie. De Hoge Commissaris maakte toen middels een persverklaring melding van schendingen van het humanitair oorlogsrecht door alle strijdende partijen.
Sindsdien worden aanvragen van de Saoedische luchtmacht, wanneer die kunnen bijdragen aan de bombardementen, afgewezen, aangezien het zeer aannemelijk is dat die bombardementen medeverantwoordelijk zijn voor de schendingen van het humanitair oorlogsrecht in Jemen.
Op 28 juni en op 8 oktober 2015 zijn twee vergunningen afgegeven voor de doorvoer van uit Canada afkomstige gepantserde voertuigen, vallend onder post ML6a/ML6b categorie A2/B1 van de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen. Het betrof licht gepantserde voertuigen voor het vervoer en de bescherming van overheids- en veiligheidspersoneel van de Saoedische regering. Vanwege de lichte bepantsering hebben deze voertuigen nauwelijks meer waarde voor de gewapende strijd in Jemen dan een niet-vergunningplicht civiel voertuig, bijvoorbeeld een Toyota Landcruiser. Hierdoor is het omleidingsrisico naar Jemen zeer laag.
Op 31 augustus 2015 is een vergunning afgegeven voor onderdelen voor transportvliegtuigmotoren, vallend onder post ML10d categorie A10 van de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen. Eindgebruiker was de Saoedische luchtmacht.
Aangezien deze transportvliegtuigen geen rol spelen bij de bombardementen door de Saoedische luchtmacht is deze vergunning toegewezen.
Deelt u de opvatting dat de bij vraag één genoemde juridische opinie aanleiding zou moeten zijn om de export van militair materieel vanuit Nederland aan Saudi-Arabië aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven tijdens de recente begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken heeft het kabinet sinds het begin van de interventie in Jemen de toetsing voor de uitvoer van militaire goederen naar de betrokken landen met de grootste zorgvuldigheid behandeld.
Aanvragen voor legeronderdelen die zeer waarschijnlijk betrokken zijn bij schendingen van het humanitair oorlogsrecht worden stelselmatig afgewezen, wanneer de goederen zouden kunnen bijdragen aan die schendingen. Zo heeft het kabinet onlangs vergunningaanvragen afgewezen voor onderdelen voor vliegtuigen voor landen die deelnemen aan de bombardementen, en voor patroonschakelbanden die kunnen worden ingezet bij de grondoperatie in Jemen. Ook heeft het kabinet onderdelen voor niet bewapende Unmanned Aerial Vehicles (UAV’s) afgewezen vanwege de mogelijke ondersteunende rol die dergelijke systemen kunnen vervullen bij de interventie in Jemen.
Zoals aangegeven in de op 13 januari jl. aan de Kamer verstuurde brief Status toezeggingen t.b.v. algemeen overleg Wapenexportbeleid acht het kabinet het onwaarschijnlijk dat de komende tijd nog vergunningen voor wapenexporten naar Saoedi-Arabië zullen worden goedgekeurd. Alleen wanneer onomstotelijk vaststaat dat goederen niet kunnen worden ingezet in de strijd in Jemen of bij mensenrechtenschendingen zal nog een vergunning worden afgegeven.
Door middel van dit strikte beleid oefent Nederland invloed uit op de overige EU-lidstaten. Immers, wanneer deze een vergelijkbare aanvraag in behandeling hebben als Nederland heeft afgewezen, zijn zij verplicht Nederland te consulteren. Het kabinet grijpt dergelijke consultaties vervolgens aan om de Nederlandse gronden voor afwijzing bij alle EU-partners te benadrukken en zodoende bij te dragen aan een restrictievere lijn van de EU als geheel.
Een onafhankelijk onderzoek naar de WK-kandidatuur van Nederland en België |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat u bij de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) hebt aangedrongen op een onafhankelijk onderzoek naar de WK-kandidatuur van Nederland en België naar aanleiding van de berichtgeving in de Volkskrant van zaterdag 12 december 2015?1
Ja, dat klopt. De KNVB heeft direct aangegeven open te staan voor de suggestie. De KNVB heeft zelfstandig besloten tot het laten verrichten van onafhankelijk onderzoek, welk besluit ik van harte ondersteun.
Wie geeft de opdracht voor het onafhankelijke onderzoek? Wie zal het onafhankelijke onderzoek uitvoeren? Welke organisaties worden betrokken bij het onderzoek?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag twee van de leden van Dekken (PvdA) en Dijkstra (D66)2, heeft het bondsbestuur van de KNVB op 16 december jl. besloten tot een onderzoek door een onafhankelijk accountant. De organisatie, die het onderzoek gaat uitvoeren, is nog niet bekend.
Op welke wijze blijft het Ministerie van VWS betrokken bij het onderzoek en hoe controleert het of dit onafhankelijk wordt uitgevoerd?
Over het verdere verloop van het onderzoek is er contact tussen het Ministerie van VWS en de KNVB. De KNVB informeert het ministerie over nieuwe ontwikkelingen en de onderzoeksresultaten.
Wanneer worden de resultaten van het onafhankelijke onderzoek verwacht en wanneer worden deze resultaten naar de Kamer gestuurd?
Zodra de resultaten bekend zijn, zal de KNVB mij op de hoogte brengen van de bevindingen en conclusies en zal ik Uw Kamer informeren. De verwachting is dat het onderzoek in het eerste kwartaal van 2016 wordt afgerond.
Ziet ook het Openbaar Ministerie aanleiding om onderzoek te doen naar mogelijk strafbaar gepleegde feiten door de KNVB en/of de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB)? Zo nee, waarom niet?
Zoals is aangegeven richting uw Kamer, onder meer bij brief van 21 mei 20133, kan het Openbaar Ministerie (OM) geen mededelingen doen over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing en vervolging, en de privacy belangen van betrokkenen, liggen hieraan ten grondslag.
Waarom is in de evaluatie van het WK-bid geen aandacht gegeven aan het opstappen uit het team eind 2009 van Alain Courtois, de bedenker van de gezamenlijke kandidatuur?2
Het doel van de evaluatie was van een andere orde en richtte zich op het functioneren van de rijksoverheid. De doelstelling was tweeledig:
Verder was de opdracht afgebakend tot de Nederlandse situatie.
Klopt het dat uit het evaluatierapport blijkt dat in 2009 in de eerste helft van september, de tweede helft van oktober en opnieuw begin november bijeenkomsten hebben plaatsgevonden waarbij zowel vertegenwoordigers van de betrokken Nederlandse departementen als Belgische contactpersonen aanwezig zijn geweest? Is bij een van deze bijeenkomsten het opstappen van Alain Courtois, en/of de reden van dit opstappen, besproken?
Ja, het klopt dat dergelijke bijeenkomsten hebben plaatsgevonden.
De verslagen van deze bijeenkomsten zijn door mij openbaar gemaakt (15 februari 2011; DCO-3049981). Het doel van de bijeenkomsten was om de door de FIFA gevraagde garanties te bespreken.
Was bij het Ministerie van VWS bekend dat Nederland eind 2009 zorgen had over mogelijk onethisch handelen van de Belgen en alleen door wilde gaan met het bid als Alain Courtois uit het team werd gezet? Zo ja, waarom is dit niet aan de Kamer gerapporteerd rond de evaluatie van het WK-bid?
Het vertrek van de heer Courtois had niet te maken met zorgen over mogelijk onethisch handelen van de Belgen. Er was binnen het bidcomité aangedrongen op een andere rol van Alain Courtois, vanwege het niet nakomen van afspraken. Dit was een eigenstandige beslissing van het bidcomité. Het bidcomité heeft het Ministerie van VWS destijds hierover geïnformeerd.
Zoals bij mijn antwoord op vraag 6 aangegeven, was het doel van de evaluatie van Berenschot van andere orde en was het onderzoek verder afgebakend tot de Nederlandse situatie.
Zal in het onafhankelijke onderzoek ook worden meegenomen welke rol het Ministerie van VWS heeft gespeeld, en of op het ministerie bekend was dat er zorgen waren over mogelijk onethisch handelen van de Belgen? Zo nee, waarom niet?
Het onafhankelijk onderzoek heeft enkel betrekking op de vermeende onrechtmatige betaling richting de heer Diallo. De heer Diallo was een contactpersoon van de Belgen. Er was geen directe betrokkenheid en contact tussen de heer Diallo en de Nederlandse afvaardiging. De rol van VWS wordt daarom niet in het onderzoek meegenomen.
Is er ooit sprake geweest van een subsidierelatie tussen het Ministerie van VWS en Beltomundial?3
Er was geen sprake van een (subsidie)relatie tussen het Ministerie van VWS en Beltomundial. Dit verliep via de Belgische overheid.
Kunt u informeren bij uw Belgische ambtgenoot of en zo ja welke stappen het Belgische Openbaar Ministerie neemt?
Het Ministerie van VWS heeft contact opgenomen met de Belgische collega’s. Wij hebben van hen begrepen dat het Openbaar Ministerie aldaar momenteel geen stappen onderneemt.
Heeft u contact opgenomen met uw Belgische ambtgenoot over deze ontwikkelingen? Zo ja, wat heeft u daarbij besproken en afgesproken?
Zoals bij het antwoord op vraag 11 aangegeven, heeft het Ministerie van VWS contact opgenomen. De Belgische collega’s wachten de uitkomsten af van het intern onderzoek dat bij de Belgische Voetbalbond loopt.
Kunt u deze vragen uiterlijk eind januari beantwoorden?
Ja.
Gaswinning in Súdwest-Fryslân |
|
Jacques Monasch (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Súdwest zoekt in Den Haag steun tegen gaswinning»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Súdwest-Fryslân en de provincie Fryslân tegen het in exploitatie nemen van nieuwe gasvelden zijn? Waarom beslist u desondanks over de aanleg van de gasleiding en gaswinning bij Oppenhuizen/Ried?
Ja, ik weet dat de gemeente Súdwest-Fryslân en de provincie Fryslân tegen het winnen van gas uit nieuwe gasvelden zijn. Deze politieke stellingname van gemeente en provincie ontslaat mij echter niet van mijn wettelijke verantwoordelijkheden en de daarbij geldende wettelijke kaders. Zo dien ik op grond van artikel 34 Mijnbouwwet te beslissen over het door Vermilion bij mij ingediende winningsplan. Aangezien het project gaswinning Oppenhuizen op grond van artikel 141a Mijnbouwwet valt onder de rijkscoördinatieregeling, vervul ik voor de betreffende uitvoeringsbesluiten tevens de rol van coördinerend bevoegd gezag. Dit doe ik naast de rol van bevoegd gezag die ik op grond van artikel 3.35 Wet ruimtelijke ordening tezamen met de Minister van Infrastructuur en Milieu vervul ten aanzien van het op te stellen inpassingsplan voor de aanleg van de voor deze gaswinning noodzakelijke aardgastransportleiding.
Klopt het dat hier sprake is van een volume van circa «70 dagen gas»? Waarom wilt u alles overhoop halen in dit toeristisch gebied en onrust veroorzaken bij de bewoners, terwijl dit een relatief klein wingebied is?
Voor het Nederlandse kleineveldenbeleid geldt het spreekwoord «vele kleintjes maken een grote». Alhoewel voor veel kleine velden geldt dat het om relatief kleine wingebieden gaat, leveren alle kleine velden tezamen een aanzienlijke bijdrage aan de jaarlijkse Nederlandse gasproductie. Zo werd, zoals gemeld aan uw Kamer bij brief van 6 november 2015 (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 81), in 2014 in totaal circa 66 miljard Normaal m3 (Nm3) gas geproduceerd, waarvan bijna 24 miljard Nm3 afkomstig was uit de kleine velden waarvan circa 15 miljard Nm3 offshore.
De stelling dat het bij het project gaswinning Oppenhuizen zou gaan om een volume van «70 dagen gas» is mij onbekend. Volgens het winningsplan verwacht Vermilion gedurende ongeveer 15 jaar gas uit het Oppenhuizenveld te kunnen winnen.
Onderdeel van de besluitvorming over het project gaswinning Oppenhuizen betreft de beoordeling van de effecten van de met deze gaswinning samenhangende activiteiten op lokaal niveau. Naar verwachting zullen deze effecten beperkt zijn, mede gezien de beperkte bodemdaling die wordt verwacht en omdat de booractiviteiten die gepaard gaan met het aanleggen van een aardgasput (de diepboring) al in de vorige eeuw hebben plaatsgevonden en dus nu niet meer aan de orde zijn. Mocht bij de besluitvorming echter worden geoordeeld dat sprake is van onacceptabele effecten voor omwonenden of voor bijvoorbeeld de natuur- of landschapswaarden van het gebied, dan zal deze gaswinning op de in het winningsplan voorgestelde wijze geen doorgang kunnen vinden.
In lijn met de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de aardbevingsproblematiek in Groningen wordt in het voortraject van dit project, door mijn ministerie en Vermilion, nadrukkelijk gesproken met onder andere omwonenden, de gemeente Súdwest-Fryslân en de provincie Fryslân. Dit proces wordt zorgvuldig uitgevoerd om ook op lokaal niveau zorg te dragen voor een goede informatievoorziening en -uitwisseling die is afgestemd op de zorgen die lokaal leven en om, waar mogelijk, tegemoet te komen aan specifieke lokale behoeften. Het door Vermilion ingediende winningsplan bevat overigens ook al een risicoanalyse, zoals die in het bij uw Kamer ingediende voorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet voor alle winningsplannen op land is opgenomen.
Aan de gemeente Súdwest-Fryslân heeft Vermilion toegezegd verder in gesprek te gaan over de invulling van de door de gemeente gewenste nulmetingen aan huizen, evenals het opzetten van een fonds van waaruit lokale initiatieven zullen worden ondersteund. Met de provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân is Vermilion daarnaast, met betrokkenheid van mijn ministerie bij de betreffende bestuurlijke overleggen, in gesprek om voor alle gaswinningsactiviteiten van Vermilion in de provincie Fryslân te komen tot een overeenkomst die het proces beschrijft hoe te handelen in het geval van (het vermoeden van) schade door de gaswinning van Vermilion. Dit in aanvulling op hetgeen hiervoor is geregeld in de Mijnbouwwet.
Bent u ervan op de hoogte dat dit gebied veengrond heeft? Bent u ervan op de hoogte dat Vermillion Oil&Gas Netherlands BV de bevolking heeft gegarandeerd dat de bodemdaling niet meer zal zijn dan twee centimeter? Wat doet u als deze daling meer wordt dan twee centimeter?
Ja, ik weet dat in dit gebied sprake is van veengrond en dat bodemdaling – ook zonder gaswinning – daar een punt van aandacht is. Ik ben ook op de hoogte van het feit dat Vermilion heeft aangegeven dat de totale voorziene bodemdaling als gevolg van de gaswinning Oppenhuizen minder zal zijn dan twee centimeter in het diepste punt van de bodemdalingskom. Dit is namelijk opgenomen in het winningsplan voor de gaswinning Oppenhuizen dat door Vermilion ter instemming aan mij is voorgelegd. Ik heb dit winningsplan voor advies voorgelegd aan mijn adviseurs (waaronder Staatstoezicht op de Mijnen en TNO, maar ook – vooruitlopend op de aanpassing van de Mijnbouwwet – de gemeente Súdwest-Fryslân en de provincie Fryslân). Staatstoezicht op de Mijnen en TNO zullen hierbij beoordelen of zij de inschatting van Vermilion voor de totale voorziene bodemdaling door de gaswinning Oppenhuizen kunnen onderschrijven. Mocht de gaswinning Oppenhuizen doorgang vinden, dan zal de bodemdaling in het invloedsgebied periodiek worden gemeten. Staatstoezicht op de Mijnen houdt hier toezicht op. Mocht gedurende de productie blijken dat de door de gaswinning veroorzaakte bodemdaling wezenlijk afwijkt van hetgeen in het winningsplan is voorzien, dan is Vermilion verplicht om het winningsplan aan te passen en opnieuw ter instemming aan mij voor te leggen.
Het bericht dat buschauffeurs worden vervangen door medewerkers van de sociale werkplaats |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Meppel buschauffeurs vervangt door medewerkers van de sociale werkplaats?1
Uit informatie van de gemeente Meppel blijkt dat het OV-bureau Groningen en Drenthe vanwege bezuinigingen heeft besloten de stadsdienst in onder andere Meppel te stoppen per medio december 2015. Daarop heeft de gemeente Meppel ervoor gekozen een nieuw vervoersconcept op te zetten en het stadsvervoer, het WMO-vervoer en het leerlingenvervoer aan elkaar te koppelen (combinatie van stadsvervoer en doelgroepenvervoer). Gekozen is voor een pilot van 2 jaar. De chauffeurs zijn (op detacheringsbasis) werkzaam bij Connexxion, waarbij zowel chauffeurs van bijvoorbeeld taxibedrijven als mensen vanuit SW-bedrijf Reestmond als chauffeur worden ingezet.
Uit de informatie die van de gemeente is ontvangen begrijp ik dat de chauffeurs die vóór deze nieuwe vorm van stadsvervoer op de stadsdienst reden in dienst zijn gebleven van Connexxion; er zijn geen chauffeurs hierom ontslagen.
Het opheffen van stadsdiensten is een keus van de betrokken partijen, in dit geval van het OV-bureau Groningen en Drenthe. De gemeente heeft daarop een alternatief gezocht en voor het hiervoor toegelichte concept gekozen.
Wij gaan er vanuit dat gemeenten zorgvuldig en met inachtneming van de wet- en regelgeving handelen, onder meer met betrekking tot de bescherming van werknemers en de regels rond aanbestedingen.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat reguliere stadsdiensten worden opgeheven en dat de buschauffeurs grotendeels worden vervangen door medewerkers van de sociale werkvoorziening en mensen met een bijstandsuitkering? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat de medewerkers van de sociale werkvoorziening in een bus van Connexxtion rijden, maar niet als chauffeur in dienst worden genomen? Deelt u de mening dat deze mensen als chauffeur in dienst moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat bijstandsgerechtigden in het kader van hun tegenprestatie onbetaald moeten werken in het openbaar vervoer? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Uit informatie van de gemeente is gebleken dat op de busjes «maatjes» meerijden. Dit is een nieuwe service van de gemeente Meppel, waarvoor mensen worden ingezet die onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden (tegenprestatie) uitvoeren. Dit gaat om een extra service voor reizigers die dat nodig hebben, bijvoorbeeld in het kader van het vervoer van mensen die Wmo-pashouder zijn.
Gemeenten hebben gezien het decentrale karakter van de Participatiewet een grote mate van beleids- en uitvoeringsvrijheid om het participatie- en re-integratiebeleid vorm en inhoud te geven binnen de wettelijke kaders. De uitvoering ligt bij het college van burgemeester en Wethouders. Uit de Gemeentewet vloeit voort dat de gemeenteraad ook een controlerende taak heeft op de uitvoering ervan.
Wat is volgens u de definitie van verdringing van betaalde arbeid? Vindt u dat hier sprake is van verdringing?
In de Kamerbrieven van oktober 2014 (Kamerstukken TK 29 544, nr. 558) en juni 2015 (Kamerstukken TK 29 544, nr 624) is het Kabinet ingegaan op het verschijnsel verdringing en de concrete maatregelen die het kabinet neemt om verdringing te voorkomen en tegen te gaan. In desbetreffende brieven is ook aangegeven dat naar onze opvatting sprake is van verdringing indien oneerlijke concurrentie leidt tot baanverlies van de één ten gunste van de ander. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn in het geval van schijnconstructies of doordat werkgevers en werknemers zich niet houden aan cao-afspraken of Nederlandse wet- en regelgeving.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de verantwoordelijk wethouder dat het project uit nood is geboren omdat er minder geld is?
Ook gemeenten zullen binnen het hun beschikbare budget keuzes moeten maken. Het is echter aan het college van burgemeester en Wethouders hierover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft daarbij een controlerende taak.
Wij vinden het vanuit onze rol en verantwoordelijkheid niet passend een oordeel te hebben over lokaal beleid; de verantwoordelijkheid hiervoor ligt op het gemeentelijke niveau.
Bent u bereid om de Inspectie SZW onderzoek uit te laten voeren naar de werkwijze in Meppel?
Nee, het is geen taak van de Inspectie SZW om toezicht te houden op individuele gemeenten. De gemeenteraad heeft hier een controlerende taak.
De onderhoudskosten van de Gouden Koets |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe hoog zijn de kosten, in totaal en per jaar, van het groot onderhoud van de Gouden Koets?
De kosten van het groot onderhoud en de restauratie van de Gouden Koets zijn voor rekening van de Dienst Koninklijk Huis (DKH) en worden bekostigd uit artikel 2 van Begroting I De Koning (hierna: Begroting I). Zij leiden niet tot een extra beslag op de belastingmiddelen, want ze worden gedekt uit het totaal van het begrote bedrag op artikel 2 van Begroting I.
Begrotingsartikel 2 bevat de functionele uitgaven die te relateren zijn aan de uitoefening van het koningschap en die op declaratiebasis door de DKH namens de Koning worden ingediend bij de Minister-President en ten laste van Begroting I worden betaald. Het begrotingsartikel bestaat uit een personele en een materiële component en overige specifieke uitgaven. De kosten van het groot onderhoud en de restauratie van de Gouden Koets vallen binnen de materiële component. De parlementaire controle op de functionele uitgaven vindt plaats via de controle op Begroting I waarin de uitgaven worden geraamd en via het financiële jaarverslag De Koning waarin verantwoording wordt afgelegd over de gedane uitgaven. Zoals voor alle jaarverslagen geldt, gaat het Jaarverslag De Koning vergezeld van een rapport van de Algemene Rekenkamer en worden de uitgaven op begrotingsartikel 2 gecontroleerd door de Auditdienst Rijk. Ook verricht een externe accountant jaarlijks een onderzoek naar de rechtmatigheid van de betreffende uitgaven.
Met deze systematiek wordt recht gedaan aan artikel 41 van de Grondwet («De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in.»). Ingevolge deze bepaling heeft de Koning de vrijheid om binnen de grenzen van begrotingsartikel 2 te bepalen hoe hij zijn «Huis» inricht en hoe hij de financiële middelen daarbij inzet.1 Zouden individuele uitgaven binnen de drie componenten van het begrotingsartikel 2 transparant moeten worden gemaakt voor een ieder, dan spoort dit niet met artikel 41 van de Grondwet.
Welk onderhoud wordt precies aan de Gouden Koets gepleegd? Kunt u met de beantwoording de onderhoudslijst en, indien beschikbaar, het onderzoek ten grondslag liggende aan de beslissing tot onderhoud, meesturen? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek naar de staat van onderhoud van de Gouden Koets is gebleken dat het rijtuig aan restauratie toe is. De onderstaande werkzaamheden zullen in ieder geval plaatsvinden:
De stukken waarom wordt gevraagd, kunnen – voor zover deze bestaan – niet met de beantwoording worden meegestuurd, omdat dan getreden zou worden in de grondwettelijke bevoegdheid van de Koning om met inachtneming van het openbaar belang zijn «Huis» in te richten. Zie ook het antwoord op vraag 1 en de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State over «de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en leden van het koninklijk huis ten aanzien van de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, in het bijzonder in relatie tot de inlichtingenplicht van de regering jegens de Staten-Generaal».2
Wat is, gezien het meerjarige karakter, het tijdpad van het onderhoud? Wat gebeurt wanneer?
De restauratie van de Gouden Koets zal meerdere jaren duren. De restauratie betreft een tijdrovend en specialistisch werk, waarbij de verschillende specialisten niet gelijktijdig aan het rijtuig kunnen werken. De ervaringen en inzichten opgedaan bij de restauratie van de Glazen Koets worden benut bij de restauratiewerkzaamheden aan de Gouden Koets.
Globaal genomen, kunnen de volgende fasen in het restauratieproces worden onderscheiden:
Waarom is niet gekozen voor een sneller onderhoudstraject, zodat de koets weer eerder in gebruik genomen kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Welk onderhoud aan de Gouden Koets is tegen welke kosten gepleegd sinds de troonsbestijging van Prinses Beatrix?
Het is de eerste keer ooit dat de Gouden Koets een grote restauratiebeurt ondergaat. Uitgangspunt bij de restauratie is dat de koets voor de komende decennia weer geschikt moet zijn om te kunnen worden ingezet. Voor de restauratie zoals nu gepland, moet de koets uit elkaar worden gehaald. De koets zal (in onderdelen) grotendeels op het Koninklijk Staldepartement en deels op andere plekken zijn tijdens deze restauratie.
In de afgelopen jaren heeft alleen het reguliere jaarlijkse onderhoud aan de koets plaatsgevonden, zoals het smeren van de assen en kleine reparaties. In de kosten van dit onderhoud kan geen inzage worden gegeven om redenen genoemd in het antwoord op vraag 1.
Wat moet precies verstaan worden onder «de eerste keer dat dit type groot onderhoud» plaatsvindt aan de Gouden Koets, zoals u stelde bij de behandeling van de begroting van de Koning voor het jaar 2016? Welke andere typen groot onderhoud zijn denkbaar en hebben wel plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bieden van veilige opvang aan LHBT-asielzoekers en statushouders |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u de inhoud van het plan in Zaandam in samenwerking met het Bureau Discriminatiezaken en Stichting Vluchtelingenwerk nader toelichten? Hoe vindt ondersteuning precies plaats, ook op langere termijn en hoe worden maatregelen uit dit plan gefinancierd?1
Aanleiding voor het plan was het signaal van Stichting Vluchtelingenwerk dat LHBT-statushouders vaak kampen met trauma’s die samenhangen met hun seksuele oriëntatie en/of genderidentiteit. Dit beïnvloedt het welzijn van deze mensen en kan zelfs hun integratie in de Nederlandse samenleving belemmeren.
Het doel van de gemeente Zaanstad is om LHBT-statushouders weerbaarder te maken. Dit doet men door ze een maatschappelijk begeleidingstraject van 18 maanden aan te bieden. Onderdeel van dit begeleidingstraject is het kennis nemen van gelijke rechten die LHBT’s in Nederland hebben en wegwijs worden in de Nederlandse LHBT-gemeenschap. Dit gebeurt door training van medewerkers van Stichting Vluchtelingenwerk die op hun beurt de LHBT-statushouders begeleiden. Het LHBT-projectplan van Stichting vluchtelingenwerk is ingebed in het totaalplan lokaal-beleid van Zaanstad dat onder regie van gemeente wordt uitgevoerd door Bureau Discriminatiezaken. De kosten (€ 11.000,– over een periode van 3 jaar) worden deels gefinancierd uit de beschikbaar gestelde bijdrage van het Ministerie van OCW ten behoeve van stimulering van lokaal LHBT-beleid en deels door een eigen bijdrage van de gemeente Zaanstad.
Had deze brief tot doel om de andere 41 Regenbooggemeenten te stimuleren, de aparte opvang die in Amsterdam wordt geboden aan LHBT-asielzoekers, over te nemen, dit gelet op uw bewoording om met het gegeven voorbeeld gemeenten te «inspireren»?2
Het netwerk van Regenbooggemeenten bestaat uit gemeenten die lokaal LHBT-beleid als speerpunt hebben benoemd. Het uitwisselen van informatie is een van de doelstellingen van het netwerk. Zaanstad en Amsterdam zijn beide Regenbooggemeenten. De brief had tot doel om het belang te benadrukken van het waarborgen van de veiligheid van LHBT-asielzoekers. Dat betekent echter niet
dat de brief beoogt andere gemeenten te stimuleren om categoriale opvang aan LHBT-asielzoekers te bieden.
De brief is informerend van aard. De brief beschrijft, voor wethouders die lid zijn van het netwerk van Regenbooggemeenten, voorbeelden van gemeenten die het waarborgen van de veiligheid van LHBT-asielzoekers hebben opgenomen in het lokaal LHBT-beleid. Zoals eerder aangegeven betreft het een project in de gemeente Zaanstad dat zich richt op statushouders en een initiatief van de gemeente Amsterdam waar het ging om een noodopvanglocatie die niet tot de opvang van het COA behoort. Ik benadruk in de brief dat de Nederlandse normen en waarden gelden in de opvang en dat LHBT’s hun leven moeten kunnen inrichten zoals zij dat willen. Ik constateer dat Amsterdam de keuze heeft gemaakt om daar waar er sprake is van acute noodsituaties de slachtoffers van geweld of intimidatie tijdelijk uit een bedreigende situatie halen tot de noodzakelijke maatregelen genomen kunnen worden. De situatie in Amsterdam betreft een uitzonderingssituatie. Het Kabinet is van mening dat slachtoffers van discriminatie, bedreiging of geweld in de asielopvang alleen in acute noodsituaties op een andere plek moeten worden ondergebracht. De daders worden gestraft. Daartoe zijn er verschillende maatregelen beschikbaar. Slachtoffers worden door het COA gestimuleerd om aangifte te doen. Bij (mogelijk) strafbare feiten wordt altijd de politie ingeschakeld. Ook kan een veroordeling wegens een ernstig misdrijf tot gevolg hebben dat een verblijfsvergunning wordt ingetrokken dan wel niet wordt verleend. Uw Kamer ontving recent een brief waarin een aanscherping van het beleid terzake wordt aangekondigd.
Hoe verhoudt zich de genoemde brief tot eerdere antwoorden dat het kabinet categoriale opvang voor LHBT-asielzoekers niet wenselijk acht en dit juist stigmatiserend vindt?3
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre kan nog worden gesproken over «een uitzondering»4 indien meerdere of alle Regenbooggemeenten conform de genoemde brief de aanpak in Amsterdam overnemen en (toch) overgaan tot categoriale (nood)opvang voor LHBT-asielzoekers?
U vraagt mij naar een scenario dat zich op dit moment niet voordoet. Belangrijk is dat in de huidige situatie alles wordt gedaan om de veiligheid van LHBT-asielzoekers in de (nood)opvang te waarborgen. Ik wil benadrukken dat het in Amsterdam ging om een situatie waarin sprake was van noodopvang die niet tot de opvang van het COA behoort. Dit is een situatie die elders in het land niet voorkomt, behalve waar het crisisnoodopvang betreft. Het COA neemt de situatie van kwetsbare groepen in de opvang zeer serieus en besteedt veel aandacht aan hun veiligheid en aan voorlichting in de opvang over de Nederlandse normen en waarden. COA medewerkers zijn getraind om signalen van onveiligheid te herkennen en om de nodige maatregelen te nemen. Ook kan worden doorverwezen naar belangenorganisaties, in geval van LHBT’s, het COC. Het Kabinet zal uw Kamer op korte termijn middels een brief te informeren over de inzet van COA op dit punt.
Deelt u de mening dat het vooral van groot belang is dat tegen daders van discriminerende uitingen jegens LHBT-ers wordt opgetreden?
Ik deel de mening dat tegen daders moet worden opgetreden. Voor iedereen die in de opvang verblijft moet het duidelijk zijn dat geweld tegen andere bewoners, bijvoorbeeld wegens hun seksuele oriëntatie of genderidentiteit, onacceptabel is.
Het COA heeft diverse mogelijkheden om maatregelen te nemen tegen de dader, afhankelijk van de zwaarte van het delict. Uitgangspunt hierbij is dat de dader als straf wordt overgeplaatst. Ook wordt het slachtoffer gemotiveerd om aangifte te doen, indien er sprake is van een strafbaar feit. Bij (mogelijk) strafbare feiten wordt altijd de politie ingeschakeld. Daarnaast heeft het COA mogelijkheden om verstrekkingen te beperken of in het uiterste geval stop te zetten.
Kunt u aangeven hoe vaak in 2015 aangifte is gedaan van discriminatie van welke aard dan ook in asielzoekerscentra, noodopvang of crisisopvang? Kunt u voorts aangeven wat de uitkomsten van deze aangiftes is geweest?
Er zijn geen incidenten geweest die geleid hebben tot een aangifte of registratie op grond van discriminatie.
Deelt u de mening dat indien het daders betreft die zich tevens in een AZC of (nood)opvanglocatie bevinden, zij onmiddellijk dienen te worden overgeplaatst naar vreemdelingenbewaring? Gebeurt dit in de praktijk ook?
Als de veiligheid van een bewoner in het geding is, is het uitgangspunt dat aan de dader een strafoverplaatsing wordt opgelegd, tenzij het slachtoffer er de voorkeur aan geeft om elders in een opvanglocatie van het COA gehuisvest te worden. Aan de dader wordt dan een andere straf opgelegd. Plaatsing in vreemdelingenbewaring is echter niet aan de orde. Vreemdelingenbewaring is een bestuursrechtelijke maatregel ten behoeve van uitzetting, die als ultimum remedium onder strikte voorwaarden kan worden toegepast. Vreemdelingenbewaring is echter geen straf en kan dan ook niet als punitieve maatregel worden ingezet.
Valt discriminatie en bedreiging van LHBT-ers ook onder de strafbedreiging in uw aangekondigde wetsvoorstel in reactie op de aangenomen motie Oskam/Van Helvert?5 Wanneer kan de Kamer dit wetsvoorstel verwachten? 6
Uw Kamer ontving recent een brief waarin een aanscherping van het beleid wordt aangekondigd om zo eerder en vaker een asielvergunning te kunnen weigeren en intrekken. Onder de aangekondigde beleidswijziging vallen alle misdrijven die, op zichzelf of in combinatie met andere misdrijven, voldoen aan de normen die ik in de door u aangehaalde brief heb aangegeven. In de brief wordt een aantal voorbeelden genoemd van delicten die verblijfsrechtelijke gevolgen kunnen hebben, bijvoorbeeld openlijke geweldpleging, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend.
Het bericht dat gestreste mantelzorgers vaak hun geduld verliezen |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat gestreste mantelzorgers vaak hun geduld verliezen en hardhandig worden1, en van het rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) «Informele zorg, wie doet wat?» dat vandaag gepubliceerd is, waar dit bericht over gaat?2
Ja. Binnenkort stuur ik u opnieuw een voortgangsbrief informele zorg, waarin ik onder andere meer uitgebreid in zal gaan op het rapport van het SCP.
Bent u het ermee eens dat het verontrustende berichten zijn die het uit het rapport van het SCP komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mantelzorgers vervullen een belangrijke rol in de zorg voor hun naasten, daar heb ik grote waardering voor. Mantelzorg kan soms zwaar vallen. Het is verontrustend wanneer goede zorg door overbelasting bij mantelzorgers omslaat in verwaarlozing, verkeerde behandeling of «compassiemoeheid». Dat moet zo veel mogelijk worden voorkomen.
Het onderzoek van het SCP levert een breed beeld op van de informele zorg in 2014. Eén van de resultaten is dat 1 op de 3 mantelzorgers zegt weleens het geduld te verliezen en 9% daarvan aangeeft dat dit gepaard kan gaan met schreeuwen of ruw gedrag. Het onderzoek maakt deze gevoelens – die vaak verborgen blijven – zichtbaar. Op basis daarvan wordt duidelijk waar (soms op de werkvloer of in beleid) extra aandacht nodig is om mantelzorgers beter te ondersteunen. De resultaten uit het onderzoek zijn daarom ook nuttig voor gemeenten en zorg- en welzijnsprofessionals.
In het kader van het Actieplan Ouderen in veilige handen en het voorkomen van escalerende mantelzorg, zal ik voor de zomer van dit jaar samen met enkele gemeenten pilots opzetten rondom het thema «ontspoorde mantelzorg». Daarbij zullen de resultaten van het SCP-onderzoek worden betrokken. Daarnaast is en blijft van belang dat gemeenten in het kader van het onderzoek naar een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning tijdig dreigende overbelasting bij mantelzorgers signaleren.
Hoe kunnen hulpbehoevenden zo goed mogelijk beschermd worden tegen de problemen die kunnen ontstaan wanneer zijn of haar mantelzorger(s) overbelast is (zijn)?
Ik ben het ermee eens dat overbelasting van mantelzorgers zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Dat is een belangrijke reden waarom ik de positie van mantelzorgers in de Wmo2015 en de Wlz heb versterkt. Gemeenten dienen in het onderzoek en het gesprek met een hulpvrager nadrukkelijk oog te hebben voor de situatie van de betrokken mantelzorger(s) en diens ondersteuningsbehoefte. Goed respijtbeleid is hierbij van belang.
Verder heb ik samen met 80 zorgorganisaties via het programma In voor Mantelzorg ingezet op het versterken van de relatie tussen mantelzorgers en zorgprofessionals, want zij vervullen een belangrijke rol om overbelasting van mantelzorgers te helpen voorkomen. De betrokkenheid van familie, vrienden en buurtgenoten is van essentieel belang. In de brief waarnaar ik in het antwoord op vraag 1 verwees, ga ik nader in op de resultaten en het vervolg van dit programma.
Professionals in de zorg en ondersteuning kunnen, op grond van de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, bij signalen of vermoedens van huiselijk geweld advies vragen aan, of een melding doen bij, Veilig Thuis. Dit geldt dus ook als er sprake is van ontspoorde mantelzorg. Ook de persoon zelf die mantelzorg ontvangt of iemand uit diens omgeving kan bij (dreigende) ontsporing contact opnemen met Veilig Thuis. Veilig Thuis kan dan, samen met bijvoorbeeld de organisatie voor mantelzorgondersteuning, bezien welke hulp en ondersteuning nodig is voor zowel degene die de mantelzorg ontvangt als degene die mantelzorg verleent.
Bent u het ermee eens dat overbelasting van mantelzorgers altijd voorkomen moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat naast de hulpbehoevende ook de overbelaste mantelzorger slachteroffer is van zijn of haar eigen machteloosheid, en ondersteuning moet krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is onmiskenbaar dat mantelzorg soms zwaar op iemands leven drukt. In veel gevallen betreft het verzorging in een familie relatie. Het verschilt per persoon hoe iemand met overbelasting omgaat en welke ondersteuning daarbij nodig is. Mantelzorgondersteuning, zoals respijtzorg, kan een mantelzorger in veel gevallen ondersteunen, de zorg lichter maken en (verdere) overbelasting voorkomen. Het delen van de zorg met anderen in de omgeving kan de mantelzorger helpen op adem te komen. Bij (dreigende) ontspoorde mantelzorg acht ik het noodzakelijk dat de mantelzorger zo snel mogelijk passende ondersteuning krijgt. Er zal zelden of nooit sprake zijn van moedwillige «mishandeling». Per individueel geval moet de situatie van de hulpbehoevende en de mantelzorger worden bezien om te beoordelen wat de meest geëigende weg is om hen zo goed mogelijk bij te staan.
Hebben gemeenten die verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van mantelzorgers voldoende scherp in beeld hoe zij mantelzorgers het beste kunnen ondersteunen, en doen zij dit goed genoeg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd maakt het SCP onderzoek zichtbaar wat overbelasting bij mantelzorgers kan inhouden en welke ondersteuningsbehoefte zij mogelijk hebben. In deze fase, waar het accent ligt op het verder verbeteren van de uitvoering bij gemeenten en de andere relevante partijen, zijn dit waardevolle inzichten. De inzichten uit het onderzoek helpen gemeenten en zorg- en welzijnprofessionals bij het goed vormgeven van de ondersteuning en samenwerking met mantelzorgers. Zo is o.a. de constatering in het SCP-rapport dat mantelzorgers het meest geholpen zijn met begrip en waardering in dat licht een waardevolle.
In mijn voortgangsbrief van 24 juni 2015 heb ik u geïnformeerd over de inventarisatie naar het mantelzorgbeleid bij gemeenten3. Mantelzorgbeleid staat duidelijk bij gemeenten op de agenda en tegelijkertijd signaleer ik dat de uitvoering nog beter kan en moet. In de brieven die ik periodiek aan wethouders stuur, verzoek ik hen dit serieus te nemen. Zo is het goed betrekken van mantelzorgers bij het onderzoek naar een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van belang, zodat gemeenten kunnen bepalen welke ondersteuning voor de cliënt en welke voor diens mantelzorger nodig is. Uiteindelijk is het aan de gemeenteraad om te beoordelen of de ondersteuning van mantelzorgers door de gemeente goed wordt vorm gegeven en of gemeenten voldoende doen om overbelasting te voorkomen. Samen met de VNG ondersteun ik gemeenten waar nodig bij het verbeteren van die uitvoeringspraktijk, zoals via praktijkdagen die specifiek over informele zorg gaan en door praktische handvatten te bieden die door het Expertisecentrum Mantelzorg en Mezzo worden ontwikkeld. Zo biedt het Mezzo Model Informele Zorg gemeenten praktische wenken om mantelzorgers beter te vinden en te ondersteunen. Ik zal de resultaten van het SCP onderzoek en de resultaten van de programma’s die ik landelijk ondersteun, zoals In voor Mantelzorg, actief bij gemeenten en andere betrokken zorg- en welzijnpartijen verspreiden.
Hebben gemeenten voldoende scherp in beeld wanneer en hoe mantelzorgers teveel onder druk komen te staan, en doen zij voldoende om overbelasting te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kunt u gezamenlijk met gemeenten zoveel mogelijk overbelasting van mantelzorgers voorkomen, en welke rol kan Mezzo (de landelijke vereniging voor iedereen die zorgt voor een naaste) spelen bij het voorkomen van overbelasting?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat mantelzorgers voldoende op de hoogte dienen te zijn van de mogelijkheden van beschikbare ondersteuning van mantelzorgers, zoals respijtzorg en regelingen rondom het combineren van werk en zorg onder de Wet Arbeid en Zorg (WAZO), zodat zij hier ook tijdig en voldoende gebruik van kunnen maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De emotionele en fysieke belasting die de zorgsituatie voor de mantelzorger – al dan niet in combinatie met werk – meebrengt, mag er niet toe leiden dat de mantelzorger eronder doorgaat. Het kabinetsbeleid is erop gericht te voorkomen dat mantelzorgers overbelast raken en vervolgens stoppen met werken. Respijtzorg voor de mantelzorger in combinatie met zorg en ondersteuning voor de cliënt kan een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen van overbelasting van de mantelzorger. Begin dit jaar zal de nieuwe respijtwijzer van Mezzo verschijnen waarmee de mantelzorger op een laagdrempelige wijze respijtmogelijkheden in zijn leefomgeving kan vinden.
Ook is het is voor mantelzorgers van belang om te weten van welke verlofmogelijkheden zij gebruik kunnen maken om mantelzorg te verlenen. Daarom heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het voorjaar van 2015, voorafgaande aan de uitbreiding van de mogelijkheden voor kort- en langdurend zorgverlof per 1 juli 20154, een brede voorlichtingscampagne gehouden over de verlofmogelijkheden die het combineren van arbeid en zorg ondersteunen.
Voorlichting is echter het meest effectief als mensen deze ontvangen op het moment dat zich een zorgvraag aandient en de informatie voor hen daadwerkelijk relevant is. In zijn brief van 20 november 2015 naar aanleiding van het Algemeen overleg over arbeid en zorg van 30 september 2015, heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer bericht dat in de SER-adviesaanvraag «Werken en leven in de toekomst» de vraag is gesteld hoe we kunnen bereiken dat de huidige mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren zo effectief mogelijk worden ingezet. Het ligt in de rede om na ontvangst van het advies nader te beoordelen of en zo ja, welke verdere activiteiten op dit punt nuttig zijn5.
Kunt u aangeven hoe het staat het met de uitvoering van de motie Van Dijk/Tanamal (Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 58) die vraagt om het stimuleren van het gebruik maken van de regelingen onder de WAZO? Bent u bereid hier spoedig werk van te maken? Zo ja wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Verzorgingshuis zet Erik op straat' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Verzorgingshuis zet Erik op straat»? 1
Ja.
Hoeveel mensen zijn er sinds uw beleid is ingevoerd op straat gezet nadat hun indicatie was verlaagd?
Mijn beleid is er op gericht dat mensen de zorg krijgen die het beste bij hun situatie past, ook als deze situatie in de loop van de tijd verandert. Het kan voorkomen dat cliënten tijdelijk voor revalidatie worden opgenomen in een instelling en deze instelling geen passend vervolgaanbod beschikbaar heeft. In samenspraak tussen cliënt, zorgaanbieder en zorgkantoor wordt dan een oplossing gezocht. Als daarbij de wens van de cliënt voor een specifieke instelling niet gehonoreerd kan worden, heeft het zorgkantoor de plicht om een passend alternatief aan te bieden (thuis of in een instelling).
Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, wat zou volgens u een passende oplossing zijn?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
De vergoeding van het exoskelet |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat een dwarslaesiepatiënt zijn robotpak niet meer terug wil geven?1
Ja.
Deelt u de mening dat innovaties, zoals het exoskelet, mensen de mogelijkheid geven zoveel mogelijk zelfstandig te zijn, daarmee ook de mogelijkheden voor participatie vergroten, en dat deze innovatie van grote betekenis is?
Ja, zolang de innovatie bewezen effectief en doelmatig is.
Wat is uw reactie op de crowdfundingsactie die deze patiënt heeft moeten starten om gebruik te kunnen blijven maken van een exoskelet, en op die wijze zijn behandeling voort te zetten? Deelt u de mening dat, wanneer een dergelijke innovatie zoveel betekent voor iemands zelfstandigheid, ook gekeken moet worden of deze voor vergoeding in aanmerking komt?
Laat ik voorop stellen dat ik dergelijke ontwikkelingen met veel belangstelling volg. Ik kan me voorstellen dat een dergelijk hulpmiddel toegevoegde waarde kan hebben.
Het robotpak in kwestie (ReWalk Personal 6.0 System) is ontwikkeld en op de markt gebracht door ReWalk Robotics uit de USA. Het hulpmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen, beschikt over een CE markering en is daarmee al tot de Europese markt toegelaten en verkrijgbaar. Het betreft hier een eindproduct en ondersteuning bij het ontwikkelen of op de markt brengen ervan is dus niet nodig.
Voor het antwoord op de vraag of dit product voor vergoeding in aanmerking komt, is het van belang om te duiden waar dit hulpmiddel voor bedoeld is. Volgens informatie van de fabrikant en van de importeur is de ReWalk ontwikkeld voor dwarslaesiepatiënten voor compensatie van de functiebeperkingen die het gebruik van een rolstoel noodzakelijk maken (intended use). Een geoefend gebruiker heeft daardoor minder vaak een rolstoel nodig, maar een rolstoel volledig vervangen kan de ReWalk niet. Of de ReWalk een adequate en doelmatige aanvulling is op het permanent gebruik van een rolstoel, moet per geval beoordeeld worden.
Doordat het beoogd doel van de ReWalk is het compenseren van beperkingen in het zich kunnen verplaatsen om en in de woning, komt dit hulpmiddel potentieel binnen de reikwijdte van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In dat geval is het aan de individuele gemeente om te bepalen of het verstrekken van een dergelijke aanvullende voorziening in het kader van de Wmo tot de zorgplicht behoort.
Indien de ReWalk wordt gezien als hulpmiddel ter correctie van gestoorde functies van het bewegingssysteem, kan het mogelijk binnen de reikwijdte van de Zorgverzekeringswet (Zvw) vallen. In dat geval is het aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of het hulpmiddel aan de pakketcriteria voldoet, bewezen effectief is en binnen de zorgplicht valt, en of de verzekerde daar redelijkerwijs op aangewezen is.
Omdat hier sprake is van een afbakeningsvraagstuk tussen Zvw en Wmo, heb ik het Zorginstituut gevraagd om een verduidelijking binnen welke regeling dit soort hulpmiddelen kunnen vallen. Zodra dit duidelijk is, zal ik u nader informeren.
Deelt u de mening dat zoveel mogelijk ervaring met dergelijke innovaties moet worden opgedaan, zodat deze voor meer mensen beschikbaar kunnen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u voorts de mening dat twee weken in de thuissituatie het exoskelet kunnen gebruiken onvoldoende tijd en mogelijkheid geeft om de toepasbaarheid van het exoskelet aan te tonen? Zo ja, bent u bereid te kijken op welke wijze hulpmiddelen als het exoskelet breder beschikbaar kunnen worden gesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden voor financiering van nieuwe innovaties, zoals het exoskelet, zijn er? Zijn hierbij ook regelingen waar de betreffende patiënt uit de berichtgeving een beroep op zou kunnen doen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te kijken op welke wijze innovaties als het exoskelet voor meer mensen beschikbaar kunnen komen, bijvoorbeeld door in het kader van het project van de Sint Maartenskliniek innovatiesubsidie beschikbaar te stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om innovaties als het exoskelet voor meer patiënten en voor langere tijd beschikbaar te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met zorgverzekeraars in overleg te treden over de vergoeding van innovaties, zoals het exoskelet?
Zie antwoord vraag 3.
Enorme loongroei van topbestuurders |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het feit dat de loongroei van topbestuurders van beursgenoteerde bedrijven in 2014 een zelden vertoonde sprong voorwaarts heeft gemaakt?1
Ik vind het ongepast wanneer de beloningen van topbestuurders gemiddeld gezien veel harder stijgen dan van andere werknemers. Ik ga echter niet over de hoogte van de beloningen van bestuurders van bedrijven. De discussie en besluitvorming over beloningen van bestuurders vindt plaats in de onderneming zelf. Aandeelhouders, commissarissen en bestuurders gaan over het beloningsbeleid, niet het kabinet.
Bent u het eens met de stelling dat een groei van 28% voor topbestuurders van AEX bedrijven en 24% voor kleine beursbedrijven buitensporig veel is en de beloningskloof tussen werknemers en bestuurders daarmee onacceptabel vergroot wordt? Zo ja, op welke wijze gaat u de groeiende kloof tussen topbestuurders en werknemers verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Met deze stelling ben ik het eens. Maar als gezegd treedt het kabinet niet in de bevoegdheden van aandeelhouders. Wel vindt het kabinet dat de ontwikkeling van evenwichtige beloningsverhoudingen binnen ondernemingen gediend is met meer openheid. De steeds terugkerende maatschappelijke discussie is dan ook voor de regering aanleiding om de bevoegdheden van de ondernemingsraad (OR) bij grote ondernemingen uit te breiden en scherper vast te leggen. Met deze wetswijziging wil de regering juist deze discussie en het bewustzijn van bedrijven hieromtrent stimuleren.
Kunt u inzicht geven in de beloningsverhouding tussen de laagst betaalde werknemer en de topbestuurder van beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen?
Nee.
Deelt u de mening dat de Code Corporate Governance onvoldoende zijn werk doet om het groeiend verschil in lonen van top en basis aan te pakken?
Het kabinet vindt dat de code corporate governance, waarin beursgenoteerde ondernemingen vastgelegd hebben hoe goed ondernemingsbestuur eruit moet zien, nageleefd moet worden. Deze code heeft echter niet tot doel de bestuurdersbeloningen te matigen. De code spreekt niet over de hoogte van beloningen. Het doel is te komen tot meer transparantie, een goede verantwoording en een goede verdeling van bevoegdheden.
Bent u bereid de wettelijke mogelijkheden te onderzoeken om de beloningsverhouding tussen de laagst betaalde werknemer en de topbestuurder te begrenzen?
Het kabinet respecteert de onderhandelingsvrijheid van werkgevers en werknemers maar wil het bewustzijn en de discussie over de beloningsverhoudingen binnen de ondernemingen bevorderen. Ook in Europees verband streeft het kabinet naar voortgang in dit dossier. Het kabinet steunt het voorstel van de Europese Commissie tot het vergroten van de invloed van aandeelhouders op het beloningsbeleid van bestuurders. De regering onderschrijft in dat kader tevens het belang van het inzichtelijk maken van de verhouding van de beloning van bestuurders tot die van werknemers.
Het bericht van het SCP “Een op de drie Nederlanders geeft informele hulp” |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het persbericht «Een op de drie Nederlanders geeft informele hulp» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) d.d. 15 december 2015 en de SCP-publicatie «Informele hulp: wie doet er wat? Omvang, aard en kenmerken van mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg en ondersteuning in 2014»?
Ja.
Bent u bereid het SCP te verzoeken op korte termijn dit onderzoek te herhalen voor 2015, zodat inzichtelijk wordt wat de gevolgen van de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en de Jeugdwet zijn voor mantelzorgers?
Belangrijke onderdelen van het onderzoek zullen door het SCP in 2016 herhaald worden als onderdeel van de evaluatie van de hervorming langdurige zorg. Daarbij zal het SCP aandacht besteden aan omvang, belasting en ondersteuning van mantelzorgers.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van het onderzoek dat bijna driekwart van de mannelijke mantelzorgers een baan van 32 uur of meer heeft, tegenover een kwart van de vrouwelijke mantelzorgers?
Deze sekseverschillen zijn vergelijkbaar met de arbeidsparticipatie van alle 18 tot 64-jarigen. In zijn algemeenheid geven vrouwen vaker mantelzorg (58% vrouw, 42% man), wel geven zij gemiddeld evenveel uur mantelzorg.
Het kabinet is van mening dat het wenselijk is de arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen te verhogen. Tegelijkertijd is het kabinetsbeleid erop gericht te voorkomen dat vrouwen en ook mannen door de combinatie van werk en zorg oververmoeid en overbelast raken en uitvallen.
Belangrijk is de bewustwording bij werkgevers en werknemers rondom deze thema’s te vergroten. De projecten Werk en Mantelzorg die werkgevers en werknemers ondersteunen bij het bespreekbaar maken van mantelzorg en het komen tot maatwerk op de werkvloer, dragen hieraan bij. Het project Kracht on Tour dat het kabinet heeft ingesteld, levert hieraan een bijdrage door regionaal en landelijk afspraken te maken tussen werkgevers, gemeenten en onderwijsinstellingen om het bewustzijn over economische zelfstandigheid te vergroten en vrouwen te stimuleren (meer) te gaan werken. De uitbreiding van de mogelijkheden voor kort- en langdurend zorgverlof per 1 juli 20151, die gepaard gaat met een brede voorlichtingscampagne, en de initiatiefwet Flexibel werken die vanaf 1 januari 2016 van kracht is, zullen mannen en vrouwen beter in staat stellen arbeid en zorgtaken te combineren.
Uiteindelijk blijft het combineren van werk en mantelzorg een persoonlijke keuze van de werkgever en werknemer: zij kunnen samen maatwerkafspraken maken gelet op hun wederzijdse behoeften.
Kunt u aangeven conform de toezegging tijdens het Algemeen overleg Mantelzorg d.d. 16 december 2014 inzake de voortgangsbrief informele zorg1 hoe de relatie tussen mantelzorg en arbeid zich ontwikkelt, of daarbij gendereffecten optreden en in het bijzonder welk effect de groeiende druk van mantelzorg op vrouwen heeft?
Het SCP heeft in maart 2015 het onderzoek Concurrentie tussen betaald werk en mantelzorggepubliceerd, waarover ik u bij brief van 28 april 2015 mede namens de Minister van SZW heb geïnformeerd3. Het onderzoek laat zien dat het aantal werkenden met mantelzorgtaken in de periode 2004–2012 is gegroeid van 13% tot bijna 18%. De groei was het grootst onder vrouwen van 45 jaar en ouder en onder mensen met een werkweek van minder dan 28 uur per week. Volgens het SCP verminderen werkenden die mantelzorg (gaan) verlenen, hun arbeidsduur niet vaker dan anderen. Mannen en vrouwen verschilden niet van elkaar op dit punt.
Op 11 juni 2015 heeft de Nederlandse Vrouwen Raad (NVR) samen met Atria, Movisie en Mezzo, op verzoek van de ministeries van OCW, SZW en VWS, de expertmeeting «Gendersensitief beleid bij gemeenten» georganiseerd4. Een belangrijk thema van die expertmeeting was hoe gemeenten eraan kunnen bijdragen dat arbeid en (mantel)zorgtaken meer gelijkelijk tussen mannen en vrouwen worden verdeeld, mede vanuit het oogpunt de economische zelfstandigheid van vrouwen te versterken. Een belangrijke aanbeveling betreft de bewustwording bij gemeenten, professionals, werkgevers, zorgontvangers en mantelzorgers over de mogelijkheden in de combinatie van werk en zorg en de effecten op economische zelfstandigheid. De uitkomsten van de expertmeeting zullen waar wenselijk en mogelijk worden meegenomen in de voorbereiding op de arbeid- en zorgbijeenkomst die SZW in samenwerking met VWS en OCW in 2016 organiseert.
Het kabinet zal de Tweede Kamer vervolgens per brief informeren over de opbrengsten, met inbegrip van relevante ontwikkelingen en de toekomstige kabinetsinzet rond het thema arbeid en zorg. Overigens zal Movisie – mede naar aanleiding van voorgenoemde expertmeeting – aandacht besteden aan genderaspecten (o.a. omtrent familiepatronen) in het kader van de deskundigheidsbevordering van gespreksvoerders van het onderzoek dat plaatsvindt naar aanleiding van de melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.
Wat er is bekend over de gevolgen van de decentralisaties in het sociaal domein voor de economische zelfstandigheid van vrouwen en kunt u de Kamer de bestaande onderzoeken toesturen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat bij veel zelfzorggeneesmiddelen noodzakelijke informatie ontbreekt |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het onderzoek van de Consumentenbond waaruit blijkt dat bij veel zelfzorggeneesmiddelen noodzakelijke informatie over de uiterste houdbaarheid ontbreekt?1
Ja.
Herkent u het beeld dat in veel gevallen door de fabrikant van een geneesmiddel, dat vaker dan een keer wordt gebruikt, geen onderzoek wordt gedaan naar de houdbaarheid na opening?
Sinds 2001 zijn bedrijven verplicht de houdbaarheid na opening te onderzoeken én deze op hun geneesmiddelen te zetten als deze datum korter is dan de algemene houdbaarheidsdatum (zonder openen).
Deze verplichting controleert het CBG bij het verlenen van een handelsvergunning, waarbij ook de productinformatie wordt goedgekeurd; voor de patiënt betreft dit de bijsluiter en de primaire en de secundaire verpakking.
Tot 2001 bestond de genoemde verplichting niet. Bij geneesmiddelen van voor die datum kan het dus voorkomen dat geen onderzoek is gedaan en er geen informatie over houdbaarheid na openen op het geneesmiddel is vermeld.
Klopt het dat fabrikanten volgens de Europese richtlijnen verplicht zijn informatie over de vervaldatum na de eerste opening op hun geneesmiddelen te zetten? Zo ja, hoe wordt hierop gecontroleerd en gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier controleert het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) of een dergelijk onderzoek is gedaan, voordat het betreffende geneesmiddel een handelsvergunning krijgt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het CBG de taak heeft fabrikanten te informeren over de verplichting een onderzoek naar de houdbaarheid van geneesmiddelen uit te voeren? Zo ja, gebeurt dit dan ook voldoende naar uw mening? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven zijn zelf verplicht om zich van alle regels en richtlijnen op de hoogte te stellen. Dit is op Europees niveau zo afgesproken en bekend bij bedrijven. De farmaceutische bedrijven zullen de wettelijke regels moeten naleven.
Bent u van mening dat het CBG de taak heeft fabrikanten te verplichten een onderzoek naar de houdbaarheid van geneesmiddelen uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van het CBG dat de huidige regelgeving niet heel dwingend is?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de regelgeving op dit punt meer dwingend te maken?
De verplichting bestaat zoals gezegd niet voor registraties van voor 2001, en ook niet indien de houdbaarheidsdatum na opening dezelfde is als de algemene houdbaarheidsdatum. Het CBG is van oordeel dat het voor patiënten beter is als de houdbaarheid na opening standaard op alle geneesmiddelen voor meervoudig gebruik zou worden vermeld, ook als deze gelijk is aan de algemene houdbaarheidsdatum (zonder openen). Het CBG is daarom in overleg met de koepels van bedrijven om afspraken te maken over de wijze waarop dit praktisch gerealiseerd kan worden. Dit ongeacht de datum waarop een vergunning is of wordt verleend voor het product.
Welke acties gaat u verder ondernemen om er voor te zorgen dat gebruikers van geneesmiddelen beter geïnformeerd worden over de houdbaarheid van de geneesmiddelen?
Zie antwoord vraag 7.
Nieuwe Russische wet waarmee het Europees Hof voor de Rechten van de Mens terzijde kan worden geschoven |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Met nieuwe wet kan Poetin vonnis mensenrechten naast zich neerleggen»?1
De ontwikkeling beschreven in het artikel is een zeer zorgelijke. Alle lidstaten van de Raad van Europa zijn verplicht tot het ten uitvoer leggen van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De interpretatie en uitvoering van nationale wetten, waaronder de Grondwet, mogen niet leiden tot een situatie waarin de lidstaten, waaronder de Russische Federatie, geen gehoor geven aan deze uitspraken.
Hoe beoordeelt u het dat Rusland een nieuwe wet heeft waardoor het Russische Constitutioneel Hof de mogelijkheid heeft om vonnissen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) naast zich neer te leggen?
De Russische Federatie is partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en is derhalve verplicht om uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ten uitvoer te leggen. De aangenomen wetgeving geeft het Constitutionele Hof van de Russische Federatie de mogelijkheid om te bepalen of uitspraken van interstatelijke organen aangaande klachten tegen de Russische Federatie op het gebied van mensenrechten en vrijheden in tegenspraak zijn met de Russische Grondwet. Het Constitutionele Hof kan de uitspraak vervolgens «onuitvoerbaar» verklaren, waarna de Russische autoriteiten tenuitvoerlegging van de uitspraak kunnen weigeren.
Kunt u toelichten in welke gevallen het mogelijk zou kunnen zijn dat Rusland vonnissen van het EHRM naast zich neerlegt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nagaan of deze nieuwe wet enkel te maken heeft met de zaak-Chodorkovski, of denkt u dat er in de toekomst vaker een beroep zal worden gedaan op deze nieuwe wet?
De omstandigheden die tot deze nieuwe wet hebben geleid zijn niet met zekerheid vast te stellen. Ik kan evenmin voorspellen in hoeverre deze wet invloed zal hebben op de manier waarop de Russische Federatie omgaat met uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Bent u bereid uw ongenoegen over deze nieuwe wet, die het mogelijk maakt om vonnissen van het EHRM te negeren, kenbaar te maken bij uw Russische ambtsgenoot. Zo nee, waarom niet?
Nederland spreekt zich in het Comité van Ministers regelmatig uit tegen het niet-uitvoeren van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens door lidstaten van de Raad van Europa, waaronder de Russische Federatie.
De Russische Federatie wordt binnen de kaders van de Raad van Europa, onder meer door Secretaris-Generaal Jagland en binnen het Comité van Ministers, aangesproken op deze nieuwe wet. Het kabinet steunt dit expliciet. Een statenklacht ingevolge artikel 33 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ziet op mensenrechtenschendingen als zodanig, niet op het weigeren van de tenuitvoerlegging van uitspraken. Toezicht op de tenuitvoerlegging is belegd bij het Comité van Ministers.
Bent u bereid in Europees verband het initiatief te nemen tot een scherpe veroordeling van deze nieuwe wet namens de EU?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om in de Raad van Europa het initiatief te nemen tot een scherpe veroordeling van deze nieuwe wet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om onder artikel 33 van het EVRM een statenklacht tegen Rusland bij het Hof aanhangig te maken op basis van niet-nakoming van de bepalingen van het Verdrag en de Protocollen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'We zijn een schietschijf voor terroristen', marechaussee bij Tweede Kamer klaagt over klein pistool’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van dit bericht waarin de marechaussee aangeeft onvoldoende bewapend te zijn tegen een aanval van terroristen?1
Ja.
Hoe is de bewapening van de marechaussee op dit moment georganiseerd? Hoe oordeelt u over deze huidige bewapening van de marechaussee die onder andere belast is met de beveiliging van de Tweede Kamer, maar ook met het bewaken en beveiligen van andere kwetsbare plekken in Nederland?
Het beveiligingsconcept dat wordt uitgevoerd rondom de verschillende locaties wordt bepaald op grond van specifieke informatie over dreiging en risico. Deze informatie kan verschillen per situatie en locatie. De uitrusting, waaronder de bewapening, maakt onderdeel uit van het beveiligingsconcept. Het beveiligingsconcept wordt regelmatig geëvalueerd in relatie tot de dreiging en het risico en in relatie tot de veiligheid van mensen die ervoor zorgen dat bepaalde kwetsbare objecten worden bewaakt en beveiligd. Dit is ook gebeurd naar aanleiding van de recente aanslagen in Parijs. De uitrusting, waaronder de bewapening, wordt indien nodig aangescherpt in samenspraak tussen de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), de lokale gezagen en de Koninklijke Marechaussee zelf. Hiermee is gewaarborgd dat het beveiligingsconcept en de bewapening actueel zijn. Over de precieze uitrusting, inclusief de bewapening, kan ik geen mededelingen doen, omdat dit inzicht geeft in de werkwijze van de Koninklijke Marechaussee. De veiligheid van de objecten die de Koninklijke Marechaussee bewaakt en dat van het personeel is hiermee niet gediend.
Is deze bewapening naar uw oordeel voldoende om in het geval van een terroristische aanslag adequaat te kunnen handelen en weerstand te kunnen bieden om deze aanslag te stoppen? Is de bewapening naar uw oordeel evenredig aan het te verwachten niveau van geweld door terroristen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe schaalt de marechaussee op dit moment op als zich een noodsituatie voordoet en gebeurt dit op alle kwetsbare plekken in Nederland op dezelfde wijze?
Voor elk beveiligingsconcept geldt dat er onmiddellijk opgeschaald kan worden. De aard en omvang van de dreiging en het risico bepaalt hoe invulling wordt gegeven aan de opschaling. In het kader van bewaken en beveiligen kan de Koninklijke Marechaussee opschalen tot het hoge geweldsspectrum met daarbij passende uitrusting, waaronder zwaardere bewapening. Specialistische interventie eenheden zijn landelijk inzetbaar ten behoeve van interventie in het hoogste geweldsspectrum. Over de precieze wijze van opschaling kan ik geen mededelingen doen (zie antwoord hierboven).
Wat is er voor nodig om de bewapening van de marechaussee te laten voldoen aan de wensen van de marechaussee zelf en bent u hiertoe bereid en de Tweede Kamer daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “NZA: Voorlichting zorgverzekeraars onder de maat” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «NZA: Voorlichting zorgverzekeraars onder de maat»?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van de conclusies van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek, waaruit blijkt dat de meeste zorgverzekeraars consumenten niet op de juiste wijze informeren over de zorgpolissen die zij verstrekken, aangezien verzekeraars tijdens het onderzoek gemiddeld 1 op de 5 gestelde vragen foutief beantwoordden?
Ik vind het belangrijk dat iedereen goed geïnformeerd wordt. De juiste informatie moet bijvoorbeeld voorkomen dat mensen geconfronteerd worden met onverwachte kosten. Verzekeraars hebben naar aanleiding van dit onderzoek actie ondernomen om hun informatievoorziening te verbeteren.
Vindt u deze situatie ook zeer zorgelijk, omdat dit blijk geeft van een opeenstapeling van problemen en onduidelijkheid voor de verzekerde? Wat is uw reactie op het feit dat verzekerden in eerste instantie al niet goed kunnen kiezen voor een zorgpolis, omdat op dit moment nog te vaak onduidelijk is bij welke zorgaanbieder men terecht kan door gebrek aan gesloten contracten, en nu ook blijkt dat er vaak door zorgverzekeraars verkeerde informatie wordt gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van de NZa dat «verstrekken van onjuiste informatie ertoe kan leiden dat burgers niet de informatie krijgen die nodig is om een zorgverzekeraar te kiezen. Ook kunnen zij voor onverwachte kosten komen te staan omdat een bezoek aan de huisarts toch tot een rekening leidt, bijvoorbeeld voor laboratoriumonderzoek van bloed of urine»?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen worden op dit moment (al dan niet naar aanleiding van de zorgwekkende signalen) door de betrokken partijen genomen ten gunste van de verzekerden, zodat deze door hun zorgverzekeraar nog goed worden geïnformeerd tijdens de huidige overstapperiode? Hoe worden de verzekerden op de hoogte gesteld van de voortgang van deze verbetering van de informatievoorzieningen per verzekeraar?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft een aanwijzing gegeven aan de zorgverzekeraars die meer dan 20 procent van de vragen fout beantwoordden. Drie zorgverzekeraars waren het echter niet eens met de aanwijzing die zij naar aanleiding van dit onderzoek door de NZa opgelegd hebben gekregen. Deze zorgverzekeraars hebben zich tot de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven gewend. Op 15 januari jl. heeft de rechter de door de NZa aan zorgverzekeraars gegeven aanwijzing geschorst, omdat de NZa het onderzoek onder andere niet voldoende kan onderbouwen. De rechter heeft hierbij wel opgemerkt dat het van belang is dat zorgverzekeraars verzekerden goed informeren.
Welk advies heeft u, of de NZa, op dit moment voor mensen die hun zorgverzekeraar bellen met een vraag, aangezien er zoveel foute antwoorden door zorgverzekeraars worden gegeven?
Het is de wettelijke taak van de zorgverzekeraar om vragen over hun producten en diensten juist te beantwoorden. Als een verzekerde twijfelt aan de juistheid van het antwoord van zijn verzekeraar, kan hij zijn verzekeraar vragen om een schriftelijke bevestiging (bijvoorbeeld in de vorm van een citaat uit de polisvoorwaarden). Als iemand constateert dat een verzekeraar foutieve informatie heeft verstrekt, kan dit gemeld worden bij de NZa via haar meldpunt.
Waar kunnen mensen terecht die vermoeden dat zij als gevolg van foutieve informatie van de zorgverzekeraar een onjuiste keuze hebben gemaakt? Hoe worden deze mensen gecompenseerd?
Allereerst kunnen mensen een klacht indien bij de verzekeraar. Als deze klacht vervolgens niet naar tevredenheid is afgehandeld, kunnen mensen terecht bij een onafhankelijke geschillencommissie: de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). Deze commissie helpt mensen bij het oplossen van probleem met hun zorgverzekeraar. Daarnaast kunnen signalen over misstanden aan de NZa worden gemeld via haar meldpunt. Deze signalen gebruikt de NZa bij haar toezicht op zorgverzekeraars.
Welke lange-termijn doelstelling is door de NZa gesteld voor deze situatie? Per wanneer moet deze verbetering zijn bereikt, en welke sancties zullen op welk moment volgen, indien deze verbetering niet wordt bereikt?
De doelstelling van de NZa is dat zorgverzekeraars aan de wettelijke eisen voldoen. De NZa stelt eisen aan de informatieverstrekking door zorgverzekeraars (zie TH/NR-004) en onderzoekt door middel van een self assessment zorgverzekeraars jaarlijks op hun informatieverstrekking. Hierbij controleert de NZa ook de websites van zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars passen op basis van het commentaar van de NZa hun informatieverstrekking aan.
Dit jaar heeft de NZa daarnaast ook de telefonische informatieverstrekking van zorgverzekeraars gecontroleerd. De uitkomsten hiervan heeft de NZa gepubliceerd en hebben ertoe geleid dat verzekeraars hun informatievoorziening opnieuw doorlichten. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat in 2013 en 2014 reeds uit een onderzoek van de Consumentenbond is gebleken dat de informatievoorziening van zorgverzekeraars aan verzekerden niet op orde was, en onjuist en onvolledig werd genoemd? Welke actie, en met welk resultaat, heeft de NZa destijds na deze conclusies genomen?3 4
Zie antwoord vraag 8.
Bent u ervan op de hoogte dat uit een uitzending van Radar uit november 2015 is gebleken dat de informatievoorziening aan verzekerden, specifiek over het hinderpaalcriterium, niet in orde is, dat ervoor kan zorgen dat mensen op hoge kosten worden gejaagd? Heeft de NZa dit specifieke punt ook in haar onderzoek betrokken? Zo nee, waarom niet?
Ja, de NZa en ik zijn hiervan op de hoogte. Het is voor mensen van belang dat zij een juist antwoord krijgen op hun vraag over de vergoeding van niet-gecontracteerde zorg. Daarom heeft de NZa in haar onderzoek een vraag over dit onderwerp opgenomen. Ook heeft zij zorgverzekeraars een vraag gesteld over de lijst van gecontracteerde zorgaanbieders.
Heeft de NZa in haar onderzoek bovengenoemde onderzoeken van de Consumentenbond en Radar meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook mijn antwoorden op vraag 8, 9 en 10.
Het optreden van Nederlandse special forces in Afrika |
|
Harry van Bommel (SP), Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederland actiever bij bestrijden terreur in Afrika», over Nederlandse mariniers en commando’s die jaarlijks Afrikaanse militairen opleiden in contra-terroristische tactieken?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat, gegeven de omgeving waarin de Nederlandse militairen hun werk in Afrika doen, het toepassen van wapengeweld en het risico van blootstelling daaraan reële risico’s zijn? Indien neen, waarom niet?
De trainingsactiviteiten en oefeningen worden uitgevoerd op militaire oefenterreinen, militaire kazernes en locaties die als zodanig herkenbaar en afgeschermd zijn. Het risico van het toepassen van wapengeweld en het risico van blootstelling daaraan is daardoor gering (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2711).
In de «evaluatie inzet Nederlandse militairen 2014» (Kamerstuk 29 521, nr. 291) is gemeld dat Nederlandse militaire eenheden tijdens oefeningen in Afrika samen met Afrikaanse eenheden trainen. Hierbij staan de geïntegreerde civiel-militaire benadering en capaciteitsopbouw centraal. Deze gezamenlijke oefeningen worden gefinancierd uit het Budget Internationale Veiligheid.
Kunt u aangeven of er van de kant van Nederlandse militairen bij deze oefeningen sprake is geweest van het toepassen van wapengeweld of blootstelling daaraan?
Van de kant van Nederlandse militairen is bij deze oefeningen geen sprake geweest van het toepassen van wapengeweld of blootstelling daaraan.
Kunt u een overzicht geven van de deelname van Nederlandse militairen aan contraterreuroefeningen in Afrika de afgelopen vijftien jaar?
Nederlandse militairen nemen sinds 2007 deel aan de jaarlijkse contraterreur-gerelateerde oefening Flintlock (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2711). Nederland neemt geen deel aan andere contraterreur-gerelateerde oefeningen in Afrika.
De samenstelling en de locaties van Flintlock verschillen per jaar. De algemene doelstelling is het trainen van het tactische en operationele militaire niveau van Afrikaanse strijdkrachten, het vergroten van de samenwerking en de interoperabiliteit tussen de deelnemende landen en het uitbreiden van de capaciteiten van de Afrikaanse landen om zelf terrorisme in de regio beter te kunnen bestrijden. De trainingsactiviteiten richten zich op het aanleren en verbreden van algemene militaire vaardigheden op pelotonsniveau, zoals patrouilleren, navigeren, schieten en het inrichten van controleposten. Het betreft geen specifieke contraterreurvaardigheden.
Nederland neemt aan Flintlock deel omdat het programma een unieke mogelijkheid biedt om onder klimatologisch en geografisch uitdagende omstandigheden in Afrika te trainen en te oefenen. Ook biedt de oefening kansen om de samenwerking en informatie-uitwisseling met internationale partners te bevorderen. Ten slotte kunnen Nederlandse militairen zich dankzij de oefening bekwamen in het trainen van militaire eenheden, in dit geval van Afrikaanse landen. Dat de Nederlandse eenheden ook bijdragen hebben geleverd aan de regionale capaciteit voor terrorismebestrijding is een positief aspect van de oefening, maar niet het hoofddoel van de Nederlandse bijdragen.
Nederlandse militairen hebben vanaf 2007 in wisselende samenstellingen en op verschillende locaties deelgenomen aan de oefening Flintlock:
Deelt u de opvatting dat het opleiden in contra-terroristische tactieken van Afrikaanse militairen niet in een geïsoleerde, maar in een (potentieel) gevaarlijke omgeving plaatsvindt en daarom aan de Kamer gemeld dient te worden? Welk beleid hanteert u wat betreft het melden van deelname aan deze en vergelijkbare trainingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het bericht ««Mariniers zorgden voor kentering in piraterij»», over een taakgroep van het Korps Mariniers die betrokken was bij de bestrijding van piraterij voor de kust van Somalië?2
Ja.
Kunt u aangeven wat de precieze activiteiten waren van deze taskforce?
De taskforce heeft activiteiten uitgevoerd in het kader van de antipiraterij-operatie Ocean Shield. Antipiraterij-operaties zijn altijd gemeld via de artikel 100-procedure. De Kamer is uitgebreid geïnformeerd over de activiteiten van mariniers en andere eenheden in de antipiraterij-operaties. Zo sprak de toenmalige Minister van Defensie over deze activiteiten met de Tweede Kamer op 14 juni 2012. De naam van onderhavige taskforce is destijds niet genoemd.
Klopt het dat het bestaan van deze taskforce niet aan de Kamer is gemeld? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd? Welk beleid hanteert u wat betreft het melden van deze en vergelijkbare operaties?
Zie antwoord vraag 7.