Over oneerlijke concurrentie door het ministerie |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ministerie van Defensie gunde onterecht een opdracht aan zichzelf, zegt de ACM»?1
Defensie heeft tegen deze uitspraak bezwaar aangetekend bij de Autoriteit Consument & Markt.
Klopt het dat u het vervoer van twee Fokkervliegtuigen naar Peru aan uzelf heeft gegund in plaats van aan ondernemers? Zo ja, met welke redenen? Zo nee, waarom niet?
De Peruaanse marine heeft de Defensie Materieel Organisatie (DMO) verzocht om ondersteuning bij de overvlucht, die door Peruaanse piloten zou worden uitgevoerd. Defensie heeft het verzoek ingewilligd, omdat het paste in het kader van het in 2011 met Peru gesloten Memorandum of Understanding on Defence-related Cooperation.
Deelt u het oordeel van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) dat u de Wet Markt en Overheid heeft overtreden en dat er sprake is van oneerlijke concurrentie? Zo nee, waarom niet?
Defensie was van mening dat de gewenste ondersteuning geen activiteiten betreft die op een markt worden aangeboden en onder het mededingingsrecht vallen. Defensie heeft daarom bezwaar aangetekend tegen het besluit van de ACM en is vervolgens ook tegen het besluit op bezwaar van de ACM in beroep gegaan. De rechtbank Rotterdam heeft dit beroep echter op 22 juni 2017 ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBROT:2017:4648), onder meer omdat naar haar oordeel de uitzondering op de Wet Markt en Overheid voor dienstverlening door overheden aan andere overheden, niet geldt voor dienstverlening aan buitenlandse overheden.
Momenteel doorloopt een wetsvoorstel dat de Wet Markt en Overheid op enkele punten aanscherpt een consultatieronde via internet. In dit wetsvoorstel is onder meer opgenomen dat de uitzondering voor dienstverlening door overheden aan andere overheden wordt uitgebreid tot dienstverlening aan buitenlandse overheden, aangezien de uitspraak van de rechtbank negatieve consequenties voor internationale defensiesamenwerking kan hebben.
Op welke wijze gaat u de ondernemers die zijn gedupeerd, tegemoet komen?
De ondernemers hebben geen schadeclaim ingediend.
Is er vaker sprake van geweest dat er door uw ministerie oneerlijk is geconcurreerd, dan wel de Wet Markt en Overheid is overtreden?
Reeds bij de inwerkingtreding van de Wet Markt en Overheid zijn de defensieonderdelen gewezen op de verplichtingen die uit de wet voortvloeien. Sinds de inwerkingtreding van de wet zijn er dan ook slechts enkele klachten van ondernemers ontvangen. In reactie daarop is de dienstverlening of de prijsstelling aangepast, zodat deze alsnog voldeden aan de wet.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat het in de toekomst niet langer mogelijk is dat er oneerlijk wordt geconcurreerd en/of de Wet Markt en Overheid wordt overtreden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat het WADA en het IOC voor de Winterspelen in Sotsji hadden moeten ingrijpen in Rusland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dopingzwendel in de doofpot; internationale instanties hadden kunnen ingrijpen voor Winterspelen Sotsji»?1
Ja.
Deelt u de mening dat sportinstanties en dopinglaboratoria altijd vrij moeten zijn van iedere verdenking? Hoe moet er volgens u worden gehandeld als er vooruitlopend aan sportevenementen wel degelijk verdenkingen bestaan?
Het uitgangspunt is dat sportinstanties en dopinglaboratoria betrouwbaar zijn. Door de wereld anti-dopingcode zijn sportinstanties gebonden aan strenge regels. Dopinglaboratoria moeten daarnaast nog aan uitgebreide kwaliteitscriteria voldoen, waaronder het waarborgen van onafhankelijkheid. Ik wil hierbij de kanttekening maken dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de sport zelf is om op te treden bij onregelmatigheden. Indien er daadwerkelijk sprake is van een ernstige en geloofwaardige verdenking, zal die moeten worden onderzocht. Als een verdenking gegrond wordt bevonden zal er moeten worden ingegrepen. WADA beschikt bijvoorbeeld over de mogelijkheid om in te grijpen in laboratoria.
In voorkomende gevallen van handelen dat strafbaar is volgens nationale wet- en regelgeving van betreffend land, kan vervolging plaatsvinden.
Wat vindt u in het kader van een veilige, eerlijke en schone sport ervan dat het World Anti-Doping Agency (WADA) en het Internationaal Olympisch Comité (IOC) concrete aanwijzingen over systematisch dopinggebruik door Russische atleten op hun beloop hebben gelaten in de aanloop naar Sotsji 2014? Hoe is het mogelijk dat het WADA en het IOC, onder het toeziend oog van de wereld, dopingcontroles lieten uitvoeren door een laboratorium dat net geschorst was geweest voor corruptie en op niet transparante wijze in aanloop naar Sotsji 2014 zijn licentie terugkreeg?
Het is aan WADA en aan het IOC zelf om hun verantwoordelijkheid te nemen indien zij concrete aanwijzingen hebben over systematisch dopinggebruik van atleten in een land. Ik weet niet over welke informatie aangaande het dopinggebruik van Russische atleten WADA en IOC beschikten in aanloop naar de Olympische Spelen. Volgens informatie van de Dopingautoriteit was het Russische laboratorium in de aanloop naar de Winterspelen van Sotsji voorwaardelijk geschorst om kwaliteitsredenen. Vervolgens heeft het laboratorium een tijdige verbeterslag gemaakt, waardoor WADA niet hoefde over te gaan tot een daadwerkelijke schorsing. Het feit dat WADA en het IOC een groep «independent observers (IO)» heeft ingesteld tijdens de dopingcontroles gedurende de Olympische en Paralympische Winterspelen biedt naar mijn mening een voldoende extra waarborg voor een correcte gang van zaken. De IO-rapporten hebben geen belangrijke afwijkingen vastgesteld.
Zie link voor de rapporten:
Hoe typeert u het handelen van het WADA en het IOC in dezen? In hoeverre valt hen verwijten te maken? Had het betreffende laboratorium naar uw mening, gezien de verdenking, geschorst moeten blijven? In hoeverre hebben de belangen van een veilige, eerlijke en schone sport bij de internationale instanties de overhand gehad in de aanloop naar Sotsji 2014?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel belang hecht u aan goed functionerende internationale sportorganisaties? In hoeverre vindt u dat de internationale sportorganisaties alles binnen hun mogelijkheden moeten doen om sport eerlijk, veilig en schoon te maken?
Het is mijns inziens evident dat Internationale Sportfederaties er alles aan zouden moeten doen om hun sport eerlijk, veilig en schoon te laten verlopen.
Ik ga er vanuit dat de gang van zaken tijdens de Olympische Spelen correct en volgens de regels verlopen is. Zowel de uitvoering van de dopingcontroles als de analyse van de stalen in het dopinglaboratorium waren tijdens de Spelen een IOC-verantwoordelijkheid, waarbij toezicht gehouden werd, door het IOC en ook door het Independent Observer Team. Alle stalen zijn ingevroren en overgebracht naar het laboratorium in Lausanne wat een eventuele heranalyse in de toekomst mogelijk maakt.
Wat vindt u ervan dat men zich altijd zal moeten blijven afvragen of de dopingcontroles in Sotsji wel eerlijk zijn verlopen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat schoon schip gemaakt moet worden in internationale sportorganisaties die bewezen corrupt en/of niet integer handelen?
Ja, indien bewezen is dat internationale sportorganisaties corrupt of niet integer handelen dan deel ik inderdaad deze mening. Zie ook antwoord 2.
Wat gaat u namens Nederland doen, bijvoorbeeld tijdens het EU-voorzitterschap in 2016, om van internationale sportorganisaties zuivere en veilige instanties te maken? Gaat u pleiten voor een onafhankelijk onderzoek naar de gang van zaken tijdens de dopingcontroles in Sotsji 2014?
Tijdens het EU-voorzitterschap van Nederland zal ik de integriteit van de sport op de agenda zetten met de nadruk op goed bestuur, transparantie van grote sportevenementen en de bestrijding van doping en wedstrijdvervalsing.
Ik ben voornemens een internationale Europese anti-dopingconferentie te organiseren tijdens het voorzitterschap. Daarbij teken ik aan dat het probleem van doping in eerste aanleg een zaak van de sport is. Naar mijn mening geeft het IO-rapport voldoende inzicht over de gang van zaken rondom dopingcontroles in Rusland tijdens de Olympische- en Paralympische Winterspelen.
Het gebruik van Mucusol door visverwerkers |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het gebruik van het middel Mucusol als visontslijmer door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tot 2016 is toegestaan, ondanks dat dit een ontsmettingsmiddel is en dat ontsmettingsmiddelen niet gebruikt mogen worden op vis?1
Ja, ik ben er mee bekend. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u verder naar het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven (ingezonden 20 november 2015).
Waarom wordt door de NVWA momenteel niet gehandhaafd op het gebruik van het middel Mucusol als (indirect) ontsmettingsmiddel?
Zoals in het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven is toegelicht, is het gebruik van waterstofperoxide, als dit gericht is op het ontslijmen van vis, een geoorloofde toepassing en heeft de NVWA geen reden handhavend op te treden. Dit is wel het geval als het gebruik gericht is op het decontamineren van vis.
Klopt het dat de NVWA al in 2008 en 2009 meerdere keren visverwerker Foppen heeft gewaarschuwd voor het gebruik van het middel Mucusol?
Dit is juist. Mucusol was bij de NVWA tot 2009 uitsluitend bekend als nationaal toegelaten decontaminatiemiddel. Omdat het gebruik van decontaminatiemiddelen sinds 1 januari 2006 onder Europese goedkeuring viel (en een dergelijke goedkeuring ontbrak) besloot de NVWA in 2008 op te treden tegen het gebruik in de visindustrie.
In 2009 veranderde deze situatie, omdat toen onderbouwd werd dat Mucusol in de processtap van het ontslijmen de functie van ontslijmingsmiddel heeft en dus geoorloofd is, zolang het gebruik veilig is.
Was de NVWA ervan op de hoogte dat bij het gebruik van het middel Mucusol als visontslijmer het automatisch ook als ontsmettingsmiddel wordt gebruikt en dat dit verboden is? Zo ja, waarom stond de NVWA het dan in 2008/2009 wel toe dit middel als visontslijmer te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 4 van de vragen van het Kamerlid Van Gerven is aangegeven beschikt de NVWA niet over inspectiegegevens die wijzen op oneigenlijk gebruik van desinfectie- of decontaminatiemiddelen in direct contact met vis. Wanneer Mucusol wordt toegepast als ontslijmingsmiddel is het een geoorloofde technische hulpstof. Er is dan, zoals in het antwoord op vraag 2 van het Kamerlid Van Gerven is toegelicht, geen reden om op te treden tegen dit gebruik; dit zal ook in de toekomst niet gebeuren.
Omdat de NVWA signalen uit de markt heeft ontvangen dat er sprake zou zijn van oneigenlijk gebruik, neemt zij dit in haar reguliere controles mee. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de NVWA in deze casus niet juist zou hebben gehandeld.
Waarom is besloten met ingang van 2016 wel te gaan handhaven, terwijl dit de afgelopen jaren niet gebeurde? Toont dit aan dat het achterliggende onderzoek door de NVWA niet (goed) is uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom wordt niet met onmiddellijke ingang gecontroleerd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de vragen van het Kamerlid Koşer Kaya (ingezonden 26 november 2015).
Is bekend door hoeveel bedrijven het middel Mucusol op dit moment nog gebruikt wordt, zowel primair als ontslijmer als primair als ontsmettingsmiddel? Kan dit met de Kamer gedeeld worden?
De NVWA houdt geen gegevens bij van het gebruik van Mucusol als ontslijmingsmiddel. Het gebruik als decontaminatiemiddel zou illegaal zijn en is tot dusver niet geconstateerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het volgende Algemeen overleg NVWA voorzien op 10 december 2015?
Ja.
Het bericht dat omzetplafonds de keuzevrijheid van de patiënt bedreigen |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Omzetplafond in zorg bedreigt keuzevrijheid patiënt»?1
Uit hoofde van de zorgplicht van de zorgverzekeraar en ongeacht de polis moet de verzekerde altijd binnen redelijke termijn en op redelijke afstand zorg krijgen. Dat betekent dat als iemand ziekenhuiszorg nodig heeft de zorgverzekeraar die zorg moet regelen. Voor het invullen van de zorgplicht kopen verzekeraars selectief in waardoor enerzijds de verzekerden keuze hebben uit een voldoende breed aanbod en anderzijds de zorg duurzaam betaalbaar wordt gehouden. In een aantal gevallen komt de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder daarbij een omzetplafond overeen. Hierdoor kan de zorgverzekeraar onder meer bij verschillende zorgaanbieders zorg inkopen waardoor de keuzevrijheid van de verzekerde ruimer is dan wanneer een zorgverzekeraar alle zorg bij één of twee aanbieders zou inkopen. Ook bij het bereiken van een omzetplafond bij een bepaalde aanbieder geldt de zorgplicht van de zorgverzekeraar. De zorgplicht wordt dan ingevuld doordat de zorgverzekeraar de verzekerde naar een andere zorgaanbieder bemiddelt of door aanvullende afspraken te hebben gemaakt (doorleverplicht) dan wel te maken met de betreffende zorgaanbieder.
Uit artikel 13, vijfde lid, Zvw vloeit overigens voort dat wanneer een verzekerde een behandeling bij een zorgaanbieder is gestart, hij recht heeft op het voortzetten van de behandeling ook wanneer een eventueel omzetplafond is bereikt, ongeacht welke soort polis, natura,- restitutie- of combinatiepolis, een verzekerde heeft afgesloten. Ik heb dat ook aangegeven in mijn brieven van 2 juni 2014 en 18 juni 2015.
Om wachtlijsten te voorkomen moeten verzekeraars in hun inkoopbeleid rekening houden met de ontwikkelingen in de zorgvraag dan wel bemiddelen als een wachtlijst dreigt.
Deelt u de mening dat een omzetplafond niet bedoeld is om een patiëntenstop of wachtlijsten te veroorzaken? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de uitspraak dat het onjuist is om risico’s te verleggen van de zorgverzekeraar naar de zorgaanbieder?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid de zorg in Nederland van een kwalitatief hoog niveau, duurzaam betaalbaar en toegankelijk te houden. Het al dan niet afspreken van een omzetplafond is de uitkomst van onderhandelingen door twee private partijen, de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Daarmee kan, afhankelijk van het overleg, het risico in overleg bij de zorgaanbieder worden gelegd. De verzekerde mag hiervan geen nadeel ondervinden om zorg te krijgen.
Deelt u de mening dat de beste zorgaanbieders de ruimte moeten hebben om meer patiënten te behandelen? Zo ja, hoe strookt dit met het omzetplafond? Zo nee, waarom niet?
Contractering is hèt vehikel om de kwaliteit van de zorg te verbeteren en de betaalbaarheid te vergroten. Indien een zorgaanbieder hoog scoort op kwaliteit tegen de beste prijs zal de zorgverzekeraar daarbij in de contractonderhandelingen rekening kunnen houden, bijvoorbeeld door relatief meer in te kopen bij deze aanbieder. De zorgverzekeraar zal echter ook zijn verzekerden moeten voorzien in een voldoende ruim en divers aanbod.
Deelt u de mening dat patiënten tijdig op de hoogte dienen te zijn van de omzetplafonds die zorgverzekeraars hebben opgelegd aan zorgaanbieders? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars zijn – conform de regelgeving van de NZa (Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) – verplicht hun verzekerden goed te informeren over contractering bij zorgpolissen. Deze regelgeving is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont. Zorgverzekeraars moeten op basis van deze regeling hun verzekerden informeren of er sprake is van omzetplafonds in de zorg indien deze afspraken mogelijk consequenties hebben voor de verzekerde (punt 15 van de regeling). De NZa houdt toezicht op de zorgverzekeraars op het naleven van deze transparantievereisten.
Garandeert u dat patiënten met een restitutiepolis zelf kunnen kiezen waar en door wie ze zich laten behandelen zonder dat dit gevolgen heeft voor de vergoeding? Zo nee, waarom niet?
Er mag geen onduidelijkheid zijn over wat een restitutiepolis is. Een restitutiepolis is een polis waarin men zelf kan kiezen voor aanbieders, waarvoor de verzekerde een marktconform tarief vergoed krijgen voor de behandeling.
Wat vindt u van de oplossing om een algemeen verbod op omzetplafonds in te voeren?
Het al dan niet afspreken van een omzetplafond is onderdeel van de contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Desalniettemin heb ik de NZa gevraagd op de toepassing van omzetplafonds te gaan letten. Ik krijg nog geen signalen dat het veel problemen oplevert maar ik wil ook niet dat het problemen gaat opleveren. Een algemeen verbod op omzetplafonds betekent dat verzekeraars minder verschillende aanbieders gaan contracteren. Dat vind ik onwenselijk.
Wat vindt u van het aangeboden alternatief om het omzetplafond niet te laten meetellen bij patiënten met een restitutiepolis?
Gezien mijn antwoorden op vragen 6 en 7, zie ik daartoe geen aanleiding.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Kwaliteit loont voorzien op 10 december a.s.?
Ja.
De voornemens voor een nieuwe helikopterhaven in Eemshaven |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten op de site van Groningen Seaports rondom hun ambitie om een helikopterhaven tegen de Waddenzee aan te bouwen voor helikopterservices voor het Gemini windpark?1
Ja.
In hoeverre klopt het argument dat het milieu gespaard wordt omdat de vliegtijd naar Gemini vanuit Den Helder 7 minuten langer zou zijn dan vanuit Eemshaven? In hoeverre wordt die besparing (deels) teniet gedaan doordat helikopters eerst verticaal naar 1.500 voet moeten klimmen voordat ze de Waddenzee kunnen oversteken, de minimale vlieghoogte die ook is voorgeschreven voor de twee General Aviation corridors naar vliegveld Ameland?
Voor de milieuaspecten met betrekking tot de realisatie van de heliport wordt door Groningen Seaports een milieueffectrapport opgesteld, waarin alle milieueffecten in beeld worden gebracht. Deze milieueffectrapportage is nog niet helemaal afgerond, waardoor het in dit stadium niet mogelijk is te beoordelen of de effecten (verstoring) op natuur en omgeving als gevolg van de helikoptervluchten aanvaardbaar zullen zijn.
Hoe beoordeelt u het voornemen om een helikopterhaven voor middelzware helikopters neer te zetten, pal aan de rand van de Waddenzee, waarbij de bestemming van de daar geprojecteerde helikoptervluchten altijd het doorkruisen van dit natuurgebied vereisen?
In de Structuurvisie Waddenzee (SVW) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is opgenomen dat ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten in het waddengebied niet voorzien in nieuwe vliegvelden.
Dit verbod is opgenomen met het oog op de bescherming van de natuurwaarden en de landschappelijke kwaliteiten van de Waddenzee. Alvorens de gemeente Eemsmond het bestemmingsplan kan wijzigen om de heliport mogelijk te maken, is ontheffing van deze regel nodig. Deze ontheffing kan door mij in overeenstemming met de Minister van EZ worden afgegeven.
Of ontheffing kan worden verleend, kan pas worden beoordeeld wanneer deze daadwerkelijk door de gemeente Eemsmond is aangevraagd. Naar verwachting zal de aanvraag om ontheffing begin 2016 worden ingediend.
In hoeverre heeft zo’n helikopterhaven een reële toekomst vanuit de wetenschap dat alle verder geplande windparken in de Noordzee meer westelijk zullen zijn gelegen, en een helikopterhaven aan de Eemshaven daar dus nimmer een betekenis voor kan hebben?
De Eemshaven is al langer een basishaven voor de offshore-windindustrie, waarbij men zich richt op de Duitse windparken gezien de locatie van de Eemshaven ten opzichte van Duitse windparken in de Noordzee. Een van de potentiële klanten van de heliport (Siemens) heeft aangegeven de Eemshaven als serviceport te willen gebruiken voor het in aanbouw zijnde windpark Gemini en vervolgens wellicht als hub voor andere (Duitse) windparken.
Klopt het, in het licht van de voorgaande vraag, dat eerst maar in twee à vier vluchten per dag wordt voorzien, en klopt het dat een deel van die vluchten niet uitgevoerd kan worden omdat deze heliport alleen onder «Visual Flight Regulations» (VFR) bruikbaar zal zijn, en dus geen vluchten kan uitvoeren bij duister en minder goed weer, wanneer alleen onder «Instrument Flight Regulations» (IFR) gevlogen kan worden?
Voor het aanleggen van deze heliport is een Luchthavenbesluit noodzakelijk. Het bevoegd gezag voor dit besluit ligt bij de Provincie Groningen. Met de wet Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML) is in 2009 het bevoegd gezag over helikopterplatforms gedecentraliseerd.
Initiatiefnemer Groningen Seaports heeft bij de provincie Groningen aangegeven, dat op de langere termijn maximaal 15 vluchten per dag zullen worden verzorgd. Het exact aantal uit te voeren vluchten is afhankelijk van het aantal windparken dat vanuit de Eemshaven zal worden bediend.
Het definitieve verzoek voor het afgeven van een Luchthavenbesluit zal, na afronding van het milieueffectrapport, waarschijnlijk begin 2016 door Groningen Seaports bij de Provincie Groningen worden ingediend.
Zal er op het veld verkeersleiding zijn, c.q. zal het veld voorzien zijn van alle boarding-voorzieningen en de daarbij behorende veiligheidsmaatregelen, zoals gebruikelijk in de offshore?
De ILT geeft, na toetsing van het definitieve plan voorafgaand aan de exploitatie en indien akkoord, een Verklaring Veilig Gebruik Luchtruim (VVGL) af. Na realisatie van de heliport zal de ILT toetsen of de inrichting van het terrein voldoet aan de Regeling Veilig Gebruik Luchthavens en andere Terreinen (RVGLT).
Bent u bekend met de inspanningen die de overheid (in casu het Ministerie van Defensie), tezamen met het (offshore- en windenergie-) bedrijfsleven, heeft geleverd om vliegveld de Kooy open te kunnen houden vanwege het meervoudige belang voor werkgelegenheid, defensietaken en de 24/24-uurs «Search and Rescue»-taken voor het redden van mensen?
Ja.
Hoe beoordeelt u, in het licht van het rendabel kunnen houden van de infrastructuur in Den Helder, de consistentie van beleid om voor één toepassingsgebied (het Gemini windpark), waarnaast géén reële markt zal bestaan, een extra vliegveld te bouwen dat benutting van vliegveld Den Helder verlaagt?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4.
Het bericht ‘Scheurtjes in tunnel A4 Midden-Delfland’ |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Scheurtjes in tunnel A4 Midden-Delfland»?1
Ja.
Is het waar dat in de nieuwe Ketheltunnel afgelopen voorjaar ontoelaatbare scheurtjes zijn ontstaan?
Ja, in de tweede helft van 2014 zijn er in enkele tunnelmoten bij het begin van de westelijke tunnelbuis scheurtjes ter plaatse van de knik in de tunnelwand ontstaan. De scheurtjes zijn hersteld.
Is het waar dat de schade «het grootst was ter hoogte van een «knik» in de wand»? Is er enig verband tussen de geconstateerde scheurtjes en de bevindingen van ingenieur De Kanter?
De scheurtjes zijn alleen geconstateerd in de knik in de tunnelwand. Zie antwoord hierboven.
De heer De Kanter heeft in 2013 kritiek geuit op het ontwerp van de landtunnel. Daarop hebben zowel de aannemerscombinatie als Rijkswaterstaat het ontwerp gecontroleerd op de door de heer De Kanter genoemde punten. Tevens is er een onafhankelijk deskundig bureau ingeschakeld om de bevindingen van de heer De Kanter te toetsen. Hieruit blijkt dat de constructieve veiligheid van de landtunnel A4 Delft Schiedam niet in het geding is. Het ontwerp van de tunnel voldoet aan de daarvoor geldende eisen, normen en richtlijnen. Van risico’s voor weggebruikers als gevolg van een onveilige constructie is geen sprake. Rijkswaterstaat heeft de heer De Kanter geïnformeerd over deze onderzoeken en over de resultaten daarvan.
De scheurtjes zijn opgetreden ter plaatse van de «knik» in de wand aan de zuidzijde van de westelijke tunnelbuis. Er is geen verband met de bevindingen van de heer De Kanter, daar deze betrekking hadden op de «knik» in de wand bij een ander gedeelte van de tunnel. De mogelijke oorzaken waaraan de heer De Kanter aan refereerde treden niet op bij de locatie waar de recentere scheurtjes zijn geconstateerd.
Is het nog steeds onduidelijk waardoor de scheurtjes zijn ontstaan? Zo ja, is er nader onderzoek gedaan om de oorzaak te achterhalen en wat waren de resultaten hiervan?
Het is achteraf niet mogelijk om exact vast te stellen wat de oorzaak is geweest van de in 2014 gesignaleerde scheuren. Naar alle waarschijnlijkheid zijn deze het gevolg geweest van de wijze van uitvoering van de grondwerkzaamheden ter plekke. Na reparatie is de tunnel, conform afspraak met gemeente Schiedam, zekerheidshalve gemonitord. Er zijn sindsdien geen nieuwe scheuren ontstaan en de metingen uit februari van dit jaar geven aan dat de situatie stabiel is. De tunnel is veilig en de constructieve veiligheid is goed.
Zijn er indicaties dat in de toekomst nieuwe scheurtjes op zullen treden? Hoe wordt voorkomen dat in de toekomst opnieuw scheurtjes ontstaan?
Nee er zijn geen indicaties dat er in de toekomst nieuwe scheurtjes zullen optreden die een risico vormen voor de constructieve veiligheid. Verdere inspectie en onderhoud van de tunnel vindt plaats in het kader van het reguliere onderhoud.
Kunt u ingaan op de kritiek van stichting Batavier op de constructie van de «knik» in de Ketheltunnel, het gebrek aan bewapening, de scheurtjes in het beton en het loszitten van betonschollen in relatie tot de kwaliteit van de constructie?
Als aangegeven in de beantwoording van Kamervragen in 2014 over dit onderwerp heeft de heer De Kanter in 2013 kritiek geuit op het ontwerp van de landtunnel. Daarop hebben zowel de aannemerscombinatie als Rijkswaterstaat het ontwerp gecontroleerd op de door de heer De Kanter genoemde punten. Tevens is er een onafhankelijk deskundig bureau ingeschakeld om de bevindingen van de heer De Kanter te toetsen. Hieruit blijkt dat de constructieve veiligheid van de landtunnel A4 Delft Schiedam niet in het geding is. Het ontwerp van de tunnel voldoet aan de daarvoor geldende eisen, normen en richtlijnen. Van risico’s voor weggebruikers als gevolg van een onveilige constructie is geen sprake.
Voor wat betreft de recentere scheurvorming verwijs ik naar de antwoorden onder vraag 3 t/m 5.
Hoeveel vertraging loopt de opening van de A4 Midden Delfland op?
Volgens planning opent de A4 DS rond de jaarwisseling.
Wat is het effect van het langjarig wegpompen van de grote hoeveelheid grondwater op de omgeving en woningen van omwonenden?
Door Rijkswaterstaat zijn maatregelen voorgesteld om eventuele negatieve effecten in de toekomst te voorkomen. Deze worden beoordeeld door het Hoogheemraadschap. Ik wil gezien de lopende procedure bij het Hoogheemraadschap niet vooruitlopen op de uitkomst van deze procedure.
De misstanden bij distributiecentra |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Eenvandaag?1
Ik vind het van groot belang dat mensen in hun werk goed behandeld worden. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer. Het is de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. De Inspectie SZW houdt toezicht op naleving van de Arbeidsomstandighedenwet. Werknemers, waaronder ook flexwerkers, kunnen een klacht indienen als de zorg van de werkgever niet voldoet aan de wet.
Zijn een aantal van de bij Eenvandaag gemelde gevaren aanleiding om het werk vanwege onmiddellijk gevaar stil te leggen? Zo nee, waarom niet?
Stillegging kan op basis van artikel 28 van de Arbeidsomstandighedenwet als een daartoe aangewezen toezichthouder ernstig gevaar constateert op de locatie waar wordt gewerkt. De Inspectie SZW kan dit alleen op basis van eigen waarneming.
Onderzoek naar aanleiding van meldingen van concrete klachten kan leiden tot het nemen van maatregelen, zoals het stilleggen van het werk, of het opleggen van sancties.
De Arbeidsomstandighedenwet geeft werknemers de mogelijkheid om het werk ook zelf stil te leggen, als naar hun oordeel ernstig gevaar dreigt. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat het gevaar zo onmiddellijk dreigt dat de Inspectie SZW niet tijdig kan optreden (artikel 29 van de Arbeidsomstandighedenwet).
Was de Inspectie SZW op de hoogte van de klachten? Zo ja, vanaf wanneer? Zo nee, gaat de Inspectie SZW nu onderzoek instellen?
De klachten en overtredingen van de bedrijven, genoemd in de tv-uitzending, zijn niet gemeld bij de Inspectie SZW. De Inspectie SZW kan onderzoek instellen als klachten worden gemeld of meldingen worden gedaan.
Werkgevers zijn verplicht om een arbeidsongeval, waarbij het slachtoffer aan de gevolgen overlijdt, blijvend letsel oploopt of in een ziekenhuis moet worden opgenomen, te melden bij de Inspectie SZW.
Wanneer en op welke locatie is laatste inspectie bij een distributiecentrum geweest? Bij welk bedrijf en op welke locatie was dat? Wat heeft de Inspectie SZW toen geconstateerd?
In december 2015 is de Inspectie SZW een ongevalonderzoek gestart bij een van de vestigingen van Jumbo in Woerden. De aanleiding was een melding van een incident met fusten die van een rollenbaan schoten en een medewerker raakten. Het onderzoek loopt nog.
Bent u bereid om na te (laten) gaan hoe de situatie in andere distributiecentra is? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie analyseert continu of nieuwe risico’s optreden die tot mogelijke aanpassingen van inspectie-inzet aanleiding geven. Deze analyse is gebaseerd op alle bevindingen, signalen, onderzoeken, monitoring en uitkomsten van reactieve inspecties.
De distributiecentra zijn geen doelgroep op zich. De hier bedoelde distributiecentra zijn onderdeel van supermarkten en worden, als supermarkten worden onderzocht, ook betrokken. Zo is er naar aanleiding van klachten van werknemers in 2013 door de Inspectie SZW onderzoek gedaan bij onder meer een distributiecentrum van een andere supermarktketen. In 2016 zijn (her) inspecties gepland in een project binnen de sector Transport en Logistiek. In dat verband is ook aandacht voor distributiecentra.
De signalen uit de uitzending van EenVandaag worden meegenomen bij de voorbereiding van de komende (her) inspecties.
Het bericht dat cijfers in de universitaire studiebijsluiter een vertekend beeld geven |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Cijfers in universitaire studiebijsluiter bieden vertekend beeld» van de Monitor?1
Ja.
Klopt het dat opleidingen nu zelf kunnen bepalen welke van de cijfers over het arbeidsmarktperspectief van studiekeuze123 ze gebruiken voor de studiebijsluiter?
Nee, dat klopt niet. De onderwijsinstellingen, studentenorganisaties en data-experts hebben vooraf samen bepaald welke bronnen en criteria worden gehanteerd voor de studiebijsluiter (studie in cijfers).
Studie in cijfers is een vast pdf-formaat dat identiek is voor alle hbo-opleidingen dan wel wo-opleidingen. De studiebijsluiters maken voor iedere opleiding gebruik van dezelfde bronnen en berekeningswijze. De individuele instellingen of opleidingen hebben geen invloed op de bepaling van de cijfers.
Studiekeuze123 zorgt jaarlijks voor een update van de cijfers en levert hiervoor aan de instellingen kant-en-klare pdf’s die zij vervolgens kunnen toevoegen aan bijvoorbeeld hun informatiebrochure of hun website. Deze pdf’s zijn ook te vinden bij de opleidingsinformatie op de website van Studiekeuze123. Instellingen kunnen dus niet zomaar een cijfer toevoegen of weglaten. Het is wel mogelijk om in de toelichting een uitleg te geven van een bepaald cijfer, indien dit wenselijk is.
Het gegeven over het arbeidsmarktperspectief (% baan op niveau 1,5 jaar na afstuderen) staat dus op alle pdf’s van Studie in cijfers.
Deelt u de mening dat opleidingen feitelijk juiste informatie moeten verstrekken over het arbeidsmarktperspectief voor afgestudeerden?
Ja, daar ben ik het mee eens. Het gegeven over het arbeidsmarktperspectief van Studie in Cijfers komt uit alumni-onderzoek onder afgestudeerden (de hbo- en wo-monitor). Voor de bacheloropleidingen van de universiteiten gaat het dan over het percentage studenten dat 1,5 jaar na het behalen van een masterdiploma, aangeeft een baan op niveau te hebben. Zo is dat ook uitgelegd in de toelichting bij Studie in Cijfers.
Het geeft een indicatie voor aankomende studenten, die pas zo’n 5 jaar later op de arbeidsmarkt zullen komen. Het betreft een landelijk cijfer, zonder dat rekening gehouden is met regionale verschillen of andere factoren die van invloed kunnen zijn.
Het is goed dat we met deze indicator per opleiding iets kunnen zeggen over de kans op een baan op niveau, zij het dat de situatie er anders uit kan zien op het moment dat de huidige studiekiezers afgestudeerd zijn. Het is heel moeilijk om per bacheloropleiding een betrouwbare voorspelling te doen over de kans op een baan op niveau na 5 of meer jaren. Die gegevens zijn er dan ook niet.
De werkgroep van jongeren- en studentenorganisaties en ho-instellingen die Studie in Cijfers heeft ontwikkeld, heeft uit de beschikbare bronnen de huidige indicator gekozen als relevante arbeidsmarktinformatie voor de studiekiezer.
Bent u het er mee eens dat opleidingen shoppen in de cijfers van studiekeuze123 en dat opleidingen hierdoor een onjuist beeld schetsen van het arbeidsmarktperspectief voor afgestudeerden?
Nee, zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Bent u van plan in gesprek te gaan met studiekeuze123 en de betreffende opleidingen om in het vervolg te voorkomen dat opleidingen een onjuiste of op z’n minst incomplete voorstelling van het arbeidsmarktperspectief kunnen geven?
Nee, zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Het werkprogramma van de Europese Commissie en de routekaart voor een betere ‘werk-privé balans’ |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het werkprogramma van de Eurocommissie en het initiatief voor een betere «werk-privé balans»?
Ja.
Waaruit blijkt dat er wetgeving nodig is om te zorgen voor een betere werk-privé balans?
De Europese Commissie heeft in augustus jl. een routekaart (indicative roadmap) uitgebracht waarin het de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt schetst. De Commissie noemt in de routekaart een reeks mogelijke wettelijke en niet-wettelijke maatregelen dat de EC kan nemen, waarmee de arbeidsparticipatie van vrouwen zou kunnen worden bevorderd. In het Werkprogramma 2016 van de Europese Commissie kondigt de Commissie aan dat er een pakket over de combinatie arbeid en zorg zal worden uitgebracht. In vervolg op de routekaart vindt een publieke consultatie plaats. Na afronding daarvan zullen er vermoedelijk voorstellen door de Commissie gedaan worden. Over deze voorstellen en het Nederlandse standpunt daarover zal het kabinet u te zijner tijd op de gebruikelijke wijze via BNC fiche(s) informeren. Subsidiariteit is een zwaarwegend criterium bij de oordeelsvorming van het kabinet over voorstellen van Europese regelgeving. Het leidende standpunt van het kabinet is «Europees wat moet, nationaal wat kan», zo ook bij de beoordeling van de te verwachten voorstellen. Of er wel of geen rol is voor Europa op dit terrein zal dan ook afhankelijk zijn van wat de Commissie exact gaat voorstellen. In principe is de Europese Unie bevoegd om maatregelen te nemen die gelijkheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt bevorderen.
Deelt u de mening dat een scheve verhouding tussen werk en privé niet wordt opgelost door verdere wetgeving maar juist door het gesprek dat moet plaatsvinden aan de huistafel tussen partners en op de werkvloer tussen werkgever en werknemer?
Ja, het is primair aan partners onderling om te bepalen hoe zij hun zorgtaken verdelen. Voor zover er consequenties zijn voor het werk of in het geval dat de werkgever kan bijdragen aan het realiseren van een goede keuze over de verdeling van arbeid en zorg, dient dit uiteraard ook op het werk te worden besproken. De wetgever kan daarbij onnodige wettelijke belemmeringen wegnemen en andere passende initiatieven nemen om het mogelijk te maken dat vrouwen en mannen hun wensen omtrent arbeid en zorg kunnen realiseren en zo meer mogelijkheden hebben om hun leven naar hun eigen wensen in te richten.
Deelt u de mening dat dit programma niet past binnen de ambitie van de EU om met minder regels te komen, zeker gezien het feit dat een «Unie die zich richt op hoofdzaken» één van de prioriteiten is van het Nederlandse voorzitterschap?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat gaat u doen om de voorstellen van de Europese Commissie van de agenda te krijgen? Deelt u de mening dat het EU-voorzitterschap een uitgelezen kans is om dit te bewerkstelligen doordat Nederland hierin samen met toekomstige voorzittende lidstaten de Europese agenda kan vormgeven? Wat voor concrete stappen ter verwezenlijking van dit doel heeft u al ondernomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht dat visverwerkers oude vis oplappen met verboden middelen met waterstofperoxide |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht «Visverwerkers lappen oude vis op met verboden middelen met waterstofperoxide»?1
De titel van het bericht refereert aan de opvatting van een voedingsmiddelentechnoloog dat de betreffende praktijk zou voorkomen. De NVWA kan dit vermoeden niet bevestigen, maar neemt het signaal wel serieus en besteedt hier bij de controles aandacht aan.
Hoe kan een dergelijke gebruik van ontsmettingsmiddelen blijkbaar zowel een publiek geheim zijn als onttrokken worden aan het toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Kunt u uitsluiten dat dit met capaciteitsgebrek te maken heeft? Zo ja, welke onderbouwing heeft u daarvoor?
Het is een verwoording van de aangehaalde voedingsmiddelentechnoloog dat de inzet van waterstofperoxide in de visindustrie een «publiek geheim» is. Dit suggereert dat de inzet van waterstofperoxide illegaal is; dit is niet het geval. Waterstofperoxide kan als technische hulpstof bij de productie van vis (als ontslijmingsmiddel) worden ingezet. De NVWA is bekend met dit gebruik en ziet er op toe dat het gebruik van technische hulpstoffen veilig is.
Wat volgens het artikel onttrokken wordt aan het toezicht van de NVWA is mogelijk illegaal gebruik van middelen om «oude vis op te lappen». De NVWA kent de signalen over dergelijk gebruik, maar kan dat vanuit haar eigen waarnemingen niet bevestigen. Wel zal zij de komende tijd meer aandacht aan dit mogelijke gebruik geven. Er zijn geen capaciteitsproblemen die de NVWA belemmeren deze extra aandacht te geven.
Wanneer is besloten om het middel Mucusol en/of andere ontsmettende middelen met waterstofperoxide toe te laten of te gedogen voor het ontslijmen en/of ontsmetten van vis? Welke redenen lagen daaraan ten grondslag? Betrof dit een bedrijfsspecifieke of sectorbrede toestemming?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven (ingezonden 20 november 2015). In aanvulling hierop meld ik u dat het geoorloofd zijn van Mucusol als ontslijmingsmiddel geldt voor alle bedrijven en alle formuleringen van producten met waterstofperoxide, zolang het gebruik kan worden aangemerkt als technische hulpstof en het gebruik daarvan veilig is.
Waarom gaat de NVWA pas vanaf volgend jaar controleren? Hoeveel vertraging zit er in dit geval en in het algemeen tussen het opvangen van signalen en het overgaan tot toezicht?
De controle van de NVWA is continu; er is geen sprake van dat de NVWA pas in 2016 zou beginnen met controleren. Wel is het juist dat extra nadruk op het toezien op het juiste gebruik van waterstofperoxide (en andere stoffen met een decontaminerende werking) in 2016 in het reguliere werkproces van de NVWA wordt opgenomen. Dit laat onverlet dat de NVWA ook in de resterende tijd in 2015 in haar toezicht aandacht aan dit punt geeft.
Heeft het gebruik van middelen met waterstofperoxide per definitie een ontsmettend effect, zoals voedingsmiddelentechnologen en de Consumentenbond zeggen, of zijn er, zoals de NVWA blijkbaar van oordeel was, wijzen waarop het gebruikt kan worden voor ontslijmen zonder dat het een ontsmettend effect heeft?
Waterstofperoxide heeft in werkzame concentraties altijd een decontaminerend effect; ook de NVWA is zich hiervan bewust. De mate waarin dit effect optreedt kan variëren, afhankelijk van de formulering en concentratie waarin het wordt gebruikt. Voor de overheid was bij het in dit geval geoorloofd-verklaren van waterstofperoxide niet de afwezigheid van een decontaminerend effect bepalend, maar de werkzaamheid van de stof als ontslijmingsmiddel en de veiligheid van het gebruik.
Kunt u uitsluiten dat er vis ter consumptie beschikbaar is gesteld die daarvoor niet in aanmerking zou zijn gekomen als deze niet met het middel Mucusol of andere ontsmettingsmiddelen behandeld was? Zo nee, waarom niet en welk risico is er geweest voor de volksgezondheid?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. De NVWA onderzoekt of van dergelijk illegaal gebruik sprake is. Het gebruik van waterstofperoxide voor het ontslijmen van vis resulteert niet in een gevaar voor de volksgezondheid.
Bij het gebruik van andere middelen zou dit anders kunnen liggen. Onderzoek van de NVWA zal moeten aantonen of illegale behandelingen plaatsvinden en of deze praktijken gevaar voor de volksgezondheid zouden kunnen opleveren.
De ethische aanvaardbaarheid van het houden van dieren in dolfinaria |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat SeaWorld San Diego per 2017 stopt met de orkashows?1 Bent u verder op de hoogte van het nieuws dat vorige maand is besloten het Tampere Dolfinarium in Finland te sluiten, in beide gevallen als gevolg van teruglopende bezoekersaantallen door een toename van de publieke weerstand tegen het uitbuiten van dieren voor menselijk vermaak? Hoe duidt u deze maatschappelijke trend?
Ja.
In hoeverre vindt u het ethisch gezien nog van deze tijd om dieren in gevangenschap te houden omwille van vermaak?
Voor het antwoord op deze vragen wil ik u verwijzen naar Kamerstukken 28 286 nr. 781 d.d. 2 februari 2015, 28 286 nr. L d.d. 3 februari 2015, 28 286 nr. 797 d.d. 13 maart 2015 en 28 286 nr. M d.d. 7 april 2015. Deze Kamerstukken betreffen vragen en antwoorden van de fracties van de Eerste Kamer en de Tweede Kamer naar aanleiding van het verbod op deelname met zoogdieren behorende tot wilde diersoorten aan circussen en andere tentoonstellingen en op het vervoer van die dieren ten behoeve daarvan.
Steunt u de oproep van verschillende leden van de Commissie Milieubeheer van het Europees parlement, waarin zij oproepen tot een Europees verbod op dolfinaria?2 Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gezien het feit dat landen als Oostenrijk, India, Cyprus, Ierland, Tsjechië, Slowakije, Estland, Letland, Hongarije, Polen en Luxemburg dolfinaria al verboden hebben, met een voorstel te komen dolfinaria in Nederland te verbieden?
Nee. Het Dolfinarium in Harderwijk gaat op verantwoorde wijze om met de dolfijnen, ook tijdens de trainingen. Ik wil u verder verwijzen naar de genoemde Kamerstukken in de beantwoording van vraag 2 en 3.
Bent u bekend met het rapport «The Case Against Marine Mammals in Captivity» van de World Society for the Protection of Animals, waarin staat dat de levens van zeezoogdieren in gevangenschap armoedig zijn en het publiek een niet-representatief beeld van de dieren krijgt?3 Onderschrijft u deze conclusies? Zo nee, op basis van welke onderzoeken komt u tot een andere conclusie?
Ja. Ik onderschrijf niet het beeld dat geschetst wordt met het rapport in het geval van het Dolfinarium in Nederland. Ieder in gevangenschap levend dier leeft onder meer beperkingen dan een dier dat in de vrije natuur leeft en dat zou consequenties kunnen hebben voor het beeld dat een bezoeker krijgt van de dieren. Daarom rust op de houder de plicht om de mogelijkheid te creëren dat het dier zoveel mogelijk het soorteigen gedrag kan vertonen op basis van de regelgeving over dierentuinen uit het Besluit houders van dieren, die ook van toepassing is op het Dolfinarium. Ook dienen de dieren op een verantwoorde wijze gehouden te worden met het oog op het welzijn en de gezondheid. Daarnaast biedt het Dolfinarium op grond van de dierentuinregelgeving een educatief en informatief programma aan. Daarbij worden de dieren zoveel mogelijk binnen de biologische en ecologische context geplaatst.
Bent u bekend met het feit dat uit het rapport «The Case Against Marine Mammals in Captivity» blijkt dat slechts 14 procent van het publiek vindt dat het bekijken van zeezoogdieren in gevangenschap educatief is?4 Is de educatieve functie van dolfinaria daardoor volgens u niet achterhaald?
Ja. De educatieve functie van het Dolfinarium is mijns inziens niet achterhaald. Recreatie in dierentuinen, waar ook het Dolfinarium toe behoort, biedt juist een lage drempel om het publiek in aanraking te laten komen met educatie over de dieren, de kwetsbaarheid van de natuur, etc. Ik wil u verder verwijzen naar de genoemde Kamerstukken in de beantwoording van vraag 2 en 3. Dat 14% van de respondenten in het Canadese onderzoek, gehouden onder inwoners van Vancouver, het aanschouwen van walvisachtigen educatief vond, doet hier niets aan af.
Hoe beoordeelt u de conclusies uit het rapport «EU Zoo Inquiry: Dolphinaria» dat het fundamentele probleem met dolfinaria is dat ze als commerciële ondernemingen functioneren, waarbij de zeezoogdieren primair op hun economische waarde worden beoordeeld?5
In Nederland wordt het welzijn en de gezondheid van de dieren in dierentuinen via regelgeving geborgd. Daar wordt het Dolfinarium op gecontroleerd. In 2014 heeft de NVWA na een melding het Dolfinarium geïnspecteerd op dierenwelzijn en diergezondheid. Hierbij waren twee externe dierenartsen met specifieke expertise aanwezig. Daarbij werden geen overtredingen vastgesteld.
Deelt u de conclusie uit het rapport «EU Zoo Inquiry: Dolphinaria» dat de mortaliteit van tuimelaar-kalven in gevangenschap significant hoger is dan in het wild, vanwege de onnatuurlijke omgeving die de gezondheid van de dieren schaadt? Zo nee, hoe verklaart u dan het hoge sterftecijfer in dolfinaria?
Uit het rapport kan ik niet de omvang afleiden van geboorten en overlijdens, de oorzaken van de sterfte, verschillen per instelling, etc. Ik kan de conclusie dan ook niet beoordelen.
Heeft u de brief van Free Morgan Foundation ontvangen, waaruit blijkt dat het dierenpark Loro Parqui voornemens is om te fokken met de in het wild geboren orka Morgan, terwijl dit in strijd is met de wet (artikel 8, lid 3, onder g, van Verordening nr. 338/97)?6 Bent u bereid de in de brief voorgestelde maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Deze brief heb ik ontvangen en zal ik binnenkort beantwoorden.
Kinderarbeid en lage lonen bij Nederlandse en in Nederland actieve zaadbedrijven die in India actief zijn |
|
Joël Voordewind (CU), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Soiled Seeds – Child Labour and Underpayment of Women in Vegetable Seed Production in India» van de Landelijke India Werkgroep?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van het rapport dat een toenemend aantal kinderen – naar schatting 156.000 – in de Indiase groentezaadteelt werkt, dat vrouwen meestal ver onder het officiële minimumloon worden betaald en dat een aantal Nederlandse en in Nederland actieve zaadbedrijven daarbij zijn betrokken?
Dit vind ik een zeer zorgelijk gegeven. Het probleem van kinderarbeid is breder dan alleen de groentezaadteelt. Volgens de meest recente cijfers van de ILO (2013) zijn er wereldwijd nog steeds 168 miljoen kinderen bij betrokken. Hoewel dit betekent dat kinderarbeid sinds 2000 met een derde is gedaald, moet er nog veel gebeuren. De brede inzet van het kabinet tegen kinderarbeid is verwoord in de recente kamerbrieven naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Van Laar (Kamerstuk 33 963, nrs. 5 en 7).
Bovendien is tijdens de behandeling van de BHOS-begroting voor 2016 per amendement van het lid Van Laar een nieuw kinderarbeidfonds van € 5 miljoen in het leven geroepen. Dit fonds is bedoeld om nieuwe multi-stakeholderinitiatieven tegen kinderarbeid te financieren. Uit het fonds kunnen bijdragen van het bedrijfsleven worden verdubbeld, bijvoorbeeld voor projecten specifiek tegen kinderarbeid in de zaadteelt.
Wat vindt u van het feit dat minstens 19 leden van de brancheorganisatie Plantum in India actief zijn, waarvan er slechts 10 een vorm van controle op kinderarbeid onder de 14 jaar hebben, en dat van de meeste bedrijven niet bekend is of zij ook meewerken aan oplossingen om deze kinderen naar onderwijs te begeleiden?2
Van Nederlandse bedrijven verwacht ik dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart moeten brengen deze aan moeten pakken. Als kinderarbeid in de zadensector als een risico naar voren komt, dan wordt van bedrijven in die sector verwacht dat ze maatregelen nemen.
Branchevereniging Plantum heeft na verschijnen van eerdere rapporten over kinderarbeid in de zadensector eind 2014 geïnventariseerd welke leden in India actief zijn. Met hen is Plantum in gesprek om dit probleem onder de aandacht te brengen en ze bewust te maken van het feit dat hier actie op ondernomen dient te worden. Gezien de urgentie heeft een deel van deze bedrijven beleid ten aanzien van kinderarbeid en een ander deel is dit al aan het ontwikkelen. Plantum ondersteunt haar leden door bijvoorbeeld het organiseren van een bijeenkomst over het invoeren van controle door lokale partijen op het naleven van afspraken met lokale boeren over het uitsluiten van kinderarbeid. Deze maatregelen worden ook genoemd in het rapport «Soiled Seeds – Child Labour and Underpayment of Women in Vegetable Seed Production in India».
De branchevereniging doet het komend jaar een nieuwe inventarisatie van de stand van zaken van de aanpak van kinderarbeid door leden die in India actief zijn.
Om verder invulling te geven aan IMVO wordt met behulp van MVO Nederland in de eerste helft van 2016 een IMVO-risicoanalyse uitgevoerd op grond waarvan bekeken wordt wat verdere maatregelen zouden kunnen zijn. Deze kunnen gaan over loonbetaling en gevaarlijke arbeid door kinderen tussen 14 en 18 jaar en begeleiding naar onderwijs. Hierover wordt onder meer met de Landelijke India Werkgroep contact onderhouden.
Bent u van mening dat Nederlandse zaadbedrijven, die nu in strijd met Conventie 182 van de International Labour Organization (ILO) niets of weinig doen tegen gevaarlijke arbeid van 14 tot 18-jarigen en zodanige prijzen aan boeren betalen dat deze boeren geneigd zijn vrouwen ver onder het minimumloon te betalen, ook deze kwesties actief moeten oppakken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid bedrijven en de brancheorganisatie Plantum aan te spreken op bovengenoemde kwesties? Vindt u een convenant met de brancheorganisatie, bedrijven, maatschappelijke organisaties en de overheid een geschikt middel om daarover nadere afspraken te maken?
Het ministerie is met brancheorganisatie Plantum hierover al in gesprek, ook in relatie tot het traject om te komen tot IMVO-sectorconvenanten. Een sectorconvenant met de zadensector en direct betrokkenen acht ik een geschikt middel om goed om te gaan met kwesties waar het rapport aandacht voor vraagt. De IMVO-convenanten bieden bedrijven in sectorverband de kans om samen met de overheid en andere partijen, zoals ngo’s en vakbonden, kwesties als kinderarbeid en leefbaar loon structureel aan te pakken en daarmee hun invloed (leverage) te vergroten.
Bent u bereid om Indiase organisaties of nieuwe gezamenlijke initiatieven te steunen waarvan gebleken of te verwachten is dat zij een bijdrage kunnen leveren aan het effectief aanpakken van kinderarbeid in de groentezaadteelt en aan het werken aan tenminste het officiële minimumloon, toewerkend naar een leefbaar loon?
Uiteraard ben ik bereid nieuwe initiatieven op hun merites te beoordelen en per geval na te gaan of steun van het ministerie zinvol en mogelijk is. Het nieuwe Kinderarbeidfonds, dat tijdens de BHOS-begrotingsbehandeling in het leven geroepen is, kan hierbij ingezet worden.
Zijn u en uw collega’s bereid om deze kwestie in de bilaterale contacten met India, inclusief in het kader van het Memorandum of Understanding over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), aan te orde te stellen en indien mogelijk samen bij te dragen aan oplossingen?
Ja, ik ben bereid deze kwestie in de daartoe geschikte fora en bilaterale contacten naar voren te brengen.
Ondersteunt u de aanbeveling in het rapport dat bedrijven en brancheorganisaties een effectief klachtenmechanisme zouden moeten hebben om zowel individuele als structurele misstanden actief te kunnen aanpakken en oplossen?
Ja, ik steun de aanbevelingen, die partijen onder meer oproepen te voldoen aan de UNGP’s.
Specifiek wat betreft aanbeveling 7, over leefbaar loon, kan gesteld worden dat opdrachtgevers hun inkooppraktijk zo moeten inrichten dat hun producenten in staat zijn leefbare lonen te betalen aan hun werknemers. Het kunnen betalen van de wettelijke minimumlonen is wel het minste. Als de prijsconcurrentie er nu toe leidt dat boeren een prijs vragen die hen niet in staat stelt de wet na te leven, heeft de opdrachtgever de verantwoordelijkheid de inkooppraktijk zo in te richten dat die wetten wel nageleefd kunnen worden. Een tweede stap is na te gaan of het wettelijk minimumloon op de hoogte ligt van een leefbaar loon en in multi-stakeholderverband stappen te nemen in de richting van een leefbaar loon. Het traject om te komen tot IMVO-convenanten biedt de mogelijkheid om, via brancheorganisatie Plantum, afspraken te maken met de Nederlandse zaadsector over het voldoen aan de UNGP’s.
Onderschrijft u ook de andere aanbevelingen van het rapport en welke mogelijkheden ziet u om aan de uitvoering daarvan bij te dragen?
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) voorzien op 3 december 2015 te beantwoorden?
Per brief van 1 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 958) heb ik u geïnformeerd over de redenen waarom ik deze vragen niet voor het AO van 3 december jl. heb beantwoord.
De arbeidsomstandigheden bij de distributiecentra van Albert Heijn en Jumbo |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag over de slechte arbeidsomstandigheden bij de distributiecentra van Albert Heijn en Jumbo?1
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat werknemers in de distributiecentra van Albert Heijn en Jumbo structureel onder druk worden gezet en geïntimideerd om onrealistische productienormen te halen? Wat is uw reactie op het bericht dat arboregels en veiligheidsvoorschriften met voeten getreden worden en zieke werknemers worden opgejaagd om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan?
Ik vind het van groot belang dat mensen in hun werk goed behandeld worden. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer. Het is de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Werknemers, waaronder ook flexwerkers, kunnen een klacht indienen als de zorg van de werkgever niet voldoet aan de wet.
Uit het aantal en de aard van de klachten dat bekend is bij de Inspectie SZW, kan niet worden opgemaakt dat het lichamelijk welzijn van werknemers bij de distributiecentra van Albert Heijn en Jumbo in het geding is. De signalen uit de uitzending van EenVandaag zullen meegenomen worden in de voorbereiding van (her)inspecties.
Wat is uw reactie op de in de berichtgeving genoemde ongelukken en onveilige situaties? Deelt u de mening van de FNV dat bij de genoemde distributiecentra het «lichamelijk welzijn van mensen» in het geding is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de bijzondere situatie van uitzendkrachten zoals beschreven in de berichtgeving? Is er volgens u een relatie tussen flexwerk en slechte arbeidsomstandigheden, bijvoorbeeld vanwege de kwetsbaardere positie van de werknemer ten opzichte van de werkgever? Zo ja, welke? Bent u bereid binnen het arbobeleid specifiek aandacht te besteden aan de kwetsbaardere positie van flexwerkers? Zo ja, op welke wijze?
Flexwerkers zijn werknemers en hebben recht op goede arbeidsomstandigheden. Een werkgever is verplicht om te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden, ongeacht of de werknemer een vast of flexcontract heeft. Werkgevers die onvoldoende zorg dragen voor de arbeidsomstandigheden van hun werknemers worden gesanctioneerd.
Werknemers met een flexibel contract hebben over het algemeen minder autonomie dan werknemers met een vast contract. Daarnaast geven werknemers met een flexibel contract vaker aan te maken te hebben met fysiek belastend werk en ongunstige omgevingsfactoren. Op grond van onderzoekgegevens uit 2014 blijken er geen grote verschillen te bestaan in de kans op een arbeidsongeval bij een werknemer met een tijdelijk en een werknemer met een vast arbeidscontract.
Het afgelopen jaar zijn meerdere wetten (wet Werk en Zekerheid, Modernisering Ziektewet, wet Arbeid en Zorg) tot stand gekomen om de positie van werknemers, waaronder flexwerkers, te verbeteren.
Hoe verhoudt de beschreven situatie bij de distributiecentra van Albert Heijn en Jumbo zich met de arbeidsomstandigheden bij de distributiecentra van andere ketens? In hoeverre is hier sprake van een structureler probleem waar tegen opgetreden zou moeten worden?
Er zijn geen aanwijzingen dat de arbeidsomstandigheden bij de distributiecentra van Albert Heijn en Jumbo sterk verschillen van de omstandigheden bij distributiecentra van andere ketens. Uit klachten en ongevallen die bekend zijn bij de Inspectie SZW blijkt niet dat er sprake is van een structureler probleem.
Klopt het dat de Inspectie SZW werknemers bij de distributiecentra heeft opgeroepen om misstanden te melden? Deelt u de mening dat de berichtgeving over de arbeidsomstandigheden dermate ernstig is dat een pro-actievere houding om deze misstanden op te lossen noodzakelijk is? Zo ja, bent u bereid om de Inspectie SZW onderzoek te laten doen naar de arbeidsomstandigheden bij de distributiecentra en de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over de uitkomsten hiervan? Zo niet, waarom niet?
De woordvoerder heeft namens de Inspectie SZW aan de programmamakers gemeld dat het verstandig is misstanden te melden bij de Inspectie. Het melden van misstanden kan aanleiding zijn om verder onderzoek te doen.
Onverlet een onderzoek naar aanleiding van klachten worden de signalen meegenomen bij de voorbereiding van komende inspectieprojecten.
Zie ook het antwoord op vraag 3 en vraag 5 van de heer Ulenbelt.
Welke sancties zijn mogelijk indien de Inspectie SZW tot de conclusie komt dat de distributiecentra arboregels en veiligheidsvoorschriften overtreden? Welke sancties zullen opgelegd worden als de distributiecentra in overtreding blijken?
Alle sancties die in de wet- en regelgeving op het gebied van het toezicht door het Ministerie van SZW op arbeidsomstandigheden en veiligheid worden vermeld, komen in aanmerking bij overtreding en zullen worden toegepast als blijkt dat er sprake is van een overtreding. Van waarschuwing tot stillegging, bestuurlijke boetes en strafrechtelijk proces verbaal, afhankelijk van de ernst en omstandigheden van mogelijke overtredingen.
Het bericht “Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen»?1
Ja.
Bent u het eens met de kritiek van de patiëntenkoepel NPCF, verwoord in de brief «Wat heb je aan een nieuwe zorgpolis als je niets weet over het gecontracteerde aanbod»?2
Ik neem aan dat u hiermee doelt op de brief die de NPCF over de contractering 2016 op 23 november aan Zorgverzekeraars Nederland heeft verzonden (bijlage 1).3 In de link verwijst u namelijk naar een cursus over social media en communicatie.
Ik ben het met NPCF eens dat het voor verzekerden heel belangrijk is dat zorgverzekeraars transparant zijn over de inhoud van hun polissen, inclusief welke zorgaanbieders ze wel en wel ze niet hebben gecontracteerd. Ze zijn daartoe ook verplicht.
Wat is uw mening over het feit dat verzekeraars verzekerden tijdig een compleet aanbod moeten kunnen doen, inclusief een overzicht moeten kunnen geven van de gecontracteerde zorgaanbieders, maar dat dit op dit moment nog niet het geval is?
Zorgverzekeraars zijn uit hoofde van de Wet marktordening gezondheidszorg verplicht informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden producten en diensten op zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn. Hieronder valt ook informatie over contractering bij zorgpolissen en of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking. Deze verplichting is uitgewerkt in de Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Deze regeling is onlangs aangescherpt, hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont.
Op 19 november moeten de polisvoorwaarden voor patiënten duidelijk zijn. Deze zes weken termijn staat in de Zorgverzekeringswet (Zvw). De verzekerde kan op de polis zien welke zorg de zorgverzekeraar aanbiedt. Alle zorg die daarop staat aangegeven moet in ieder geval door de zorgverzekeraar worden geleverd.
Als een zorgverzekeraar in de polis aangeeft dat de zorg van een bepaald ziekenhuis vergoed wordt, dan kan de patiënt daar vanuit gaan.
Als de zorgverzekeraar op 19 november nog met een ziekenhuis in onderhandeling is en nog niet zeker is of er een contract wordt afgesloten en als dat gevolgen heeft voor de vergoeding, dan moet de zorgverzekeraar dit melden. Dan kan de verzekerde op basis van alle relevante informatie besluiten wel of niet voor deze zorgverzekeraar te kiezen.
Zorgverzekeraars kunnen ziekenhuizen met wie zij geen contract hebben toch als «gecontracteerd» opnemen in de communicatie naar de patiënt. De patiënt kan er dan vanuit gaan dat de zorg van deze instelling vergoed wordt alsof het een gecontracteerde instelling betreft. Sommige verzekeraars geven aan dat ze in onderhandeling zijn. De verzekerde weet dan dat het niet zeker is of er een contract wordt afgesloten en kan op basis van deze informatie besluiten.
Wat vindt u ervan dat bijvoorbeeld de vier grote verzekeraars nog niet kunnen zeggen met welke ziekenhuizen zij volgend jaar een contract hebben, en dat een ziekenhuis aangeeft er nog met geen enkele zorgverzekeraar uit te zijn?
Zorgverzekeraars hebben op 19 november van dit jaar een deel van de ziekenhuizen nog niet gecontracteerd. Verzekerden moeten op basis van zoveel mogelijk informatie een weloverwogen keuze kunnen maken. Verzekeraars moeten aan verzekerden duidelijkheid geven over de gevolgen daarvan voor de polis.
Ik vind het van groot belang dat verzekeraars en aanbieders hun contractering snel afronden. Uit navraag bij zorgverzekeraars blijkt dat er nu iedere dag contracten bij komen. Sommige verzekeraars hebben aangegeven dat de zorg voor alle ziekenhuizen vergoed zal worden, ongeacht of de contractering wel of niet rond komt.
Het heeft bij mij, maar ook bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars, zeker de voorkeur om op 19 november klaar te zijn met het gehele contracteerproces.
Ik heb in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont aangegeven dat ik in overleg treedt met aanbieders en verzekeraars om afspraken te maken over de contracteringstermijnen- en processen.
Welke oorzaken heeft deze vertraging van contracteren volgens u? Hoe ziet u het verschil tussen dit jaar en voorgaande jaren? Hoe komt het dat in voorgaande jaren slechts enkele verzekeraars en ziekenhuizen rond dit tijdstip nog niet klaar waren met contracteren en dit jaar een fors deel van de zorgverzekeraars en ziekenhuizen nog geen contracten hebben afgesloten? Welke conclusie verbindt u aan het feit dat al jaren contracteren pas laat in het jaar plaatsvindt?
Uit verschillende berichtgeving en door navraag bij partijen heb ik vernomen dat er een aantal zaken is waardoor de contractering dit jaar stroef verloopt. Partijen noemen onder andere de oplopende kosten van dure geneesmiddelen als knelpunt bij de contractering. Ik sluit niet uit dat de deadline van 19 november ook werkt als een drukmiddel richting verzekeraars in de onderhandelingen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven vind ik het van groot belang dat de contracten zoveel mogelijk voor 19 november worden afgesloten. Ik zal daarover nader in gesprek gaan met betrokken partijen.
Welk belang hecht u aan een termijn van 6 weken voor de verzekerden om een keuze te kunnen maken? Welke voordelen biedt deze termijn volgens u? Deelt u de mening dat verzekerden en patiënten deze termijn nodig hebben om een weloverwogen keuze te kunnen maken op basis van juiste en belangrijke informatie? Acht u het nodig deze termijn van 6 weken wettelijk te borgen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wanneer zullen volgens u alle zorgverzekeraars patiënten kunnen informeren welke zorgaanbieders zij hebben gecontracteerd? Wat betekent dat voor verzekerden en voor het moment waarop zij een weloverwogen keuze voor een polis kunnen maken? Welk perspectief biedt u de verzekerde die op dit moment dus nog geen gefundeerde keuze kan maken?
Zie antwoord vraag 6.
Wat kunnen de gevolgen zijn voor verzekerden die nu een keuze voor een polis voor 2016 maken, zonder dat alle contracten zijn afgesloten? Wordt door uw ministerie verzekerden geadviseerd te wachten met het maken van een keuze tot volledige informatie beschikbaar is? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Het is aan verzekerden zelf om te bepalen welke informatie voor hen van belang is bij het maken van een keuze voor een polis. De informatie die de verzekeraar aan de verzekerde geeft moet kloppen, daar ziet de NZa op toe.
Is het volgens u een optie een termijn van 6 weken, waarbinnen verzekerden de tijd moeten hebben om een keuze te maken voor de zorgpolis, in te laten gaan vanaf moment dat het aanbod daadwerkelijk gereed is, en verzekerden op deze manier op basis van volledige informatie een keuze kunnen maken? Zo nee, waarom niet? Welke termijn acht u nodig voor verzekerden om een goede keuze te kunnen maken?
Dit is geen goede optie. Zorgverzekeraars kunnen ook in de loop van het contractjaar nog een nieuwe zorgaanbieder contracteren als dat in het belang is van zijn verzekerden. Verzekerden moeten hun keuze dus baseren op de informatie die eind van het jaar beschikbaar is. Het aanbod kan daarna nog ruimer worden, dat is dan in het voordeel van de verzekerden. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven moet de zorgverzekeraar alle zorg die met de polis in het vooruitzicht is gesteld vergoeden aan de verzekerde.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven vind ik het van groot belang dat de contracten zoveel mogelijk voor 19 november worden afgesloten. Ik zal daarover nader in gesprek gaan met betrokken partijen.
Wanneer bovenstaande optie niet mogelijk is, wat vindt u dan van de mogelijkheid verzekerden minimaal het recht te geven op hetzelfde pakket als vorig jaar bij hun huidige verzekeraar, als zorgverzekeraars laat zijn met contracteren? Deelt u de mening dat dit een noodzakelijke stok achter de deur is voor zorgverzekeraars om tijdig duidelijkheid te bieden aan de verzekerden? Hoe kan dit vormgegeven worden?
Uit mijn antwoord op vraag 9 kunt u opmaken dat een dergelijke optie niet nodig is. Het is ook niet nodig om een extra stok achter de deur te organiseren, zorgverzekeraars hebben er nu al alle belang bij om zo tijdig mogelijk duidelijkheid te bieden aan verzekerden. Immers, als zij dat niet doen dan lopen zij het risico dat verzekerden voor een andere zorgverzekeraar kiezen die dat wel doet. Het is echter niet alleen aan zorgverzekeraars om tijdig duidelijkheid te kunnen bieden, zorgverzekeraars zijn bij de contractering afhankelijk van de zorgaanbieders om tijdig een contract de kunnen sluiten. Overigens verandert het basispakket ook al elk jaar, waardoor de suggestie ook niet praktisch is.
Kunt u deze oplossingen bij verzekeraars afdwingen op basis van uw bevoegdheden als stelselverantwoordelijke?
Nee, dit kan ik niet afdwingen. Zorgverzekeraars moeten aan hun zorgplicht voldoen. Maar verder is het een zaak van zorgaanbieders en zorgverzekeraars om contracten te sluiten. Daar ben ik geen partij in.
Wat is uw mening over het feit dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet handhaaft op dit punt? Hoe is dat volgens u mogelijk, aangezien de NZa vorig jaar partijen nog had opgeroepen haast te maken en eerder te beginnen met de onderhandelingen? Welke mogelijkheden heeft de NZa volgens u om hierop in te grijpen, en waarom doet zij dit nu niet? Hoe kan de NZa volgens u verzekerden tegemoet komen?3
De NZa heeft in haar Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten vastgelegd dat zorgverzekeraars op 19 november kenbaar moeten maken met welke zorgaanbieders voor welke vormen van zorg een contract is afgesloten voor de betreffende polis en of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking. Daarnaast moeten zorgverzekeraar transparant zijn bij welke zorgaanbieders plafondafspraken zijn gemaakt. Op die manier weet een verzekerde bij het afsluiten van een polis of en in welke mate een eventuele arts van zijn voorkeur gecontracteerd is en welke gevolgen dit heeft voor de vergoeding. Een verzekerde kan daar dan bij het afsluiten van een polis rekening mee houden. De NZa zal erop toezien dat zorgverzekeraars dit doen en daar zo nodig op handhaven. Als de zorgverzekeraar zich niet aan de afspraak houdt dan kan de NZa de zorgverzekeraar hierop aanspreken en een sanctie opleggen op basis van de regeling «informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars voor consumenten». Dit is het geval als de zorgverzekeraar zich in het algemeen niet aan de afspraken houdt. NZa heeft hiervoor signalen nodig.
In welke mate kunt u garanderen dat verzekerden recht hebben op zorg op de locatie die volgens de verzekeraar is gecontracteerd (of in het geval van restitutiepolissen, daadwerkelijk vrije keuze in zorgaanbieders hebben), en dat zij niet onaangenaam verrast worden door budgetplafonds, waardoor ze als verrassing toch niet ergens anders terecht kunnen?4
Zie antwoord vraag 12.
Is naar uw mening voor een verzekerde duidelijk en begrijpelijk aangegeven op de sites van alle zorgverzekeraars of deze met een budgetplafond werken, en wat daarvan de gevolgen zijn? Zo nee, welke actie wordt ondernomen richting zorgverzekeraars die hier niet aan voldoen?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat de Turkmenen in Syrië op de vlucht zijn na Russische bombardementen |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turkmenen Syrië op de vlucht na Russische bombardementen»?1
Ja.
Veroordeelt u de bombardementen op de burgerbevolking in Syrië, waaronder de recente Russische aanvallen op de Turkmenen? Zo ja, op welke manier gaat u hier blijk aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet heeft Rusland herhaaldelijk in EU, NAVO en VN-verband opgeroepen om aanvallen op de Syrische gematigde oppositie onmiddellijk te stoppen, burgerslachtoffers te vermijden, en zich te richten op de strijd tegen ISIS en een politieke oplossing voor het Syrische conflict. Nederland heeft dit tijdens hoogambtelijke bilaterale consultaties eind januari ook aan de orde gesteld.
Wat gaat u in EU-, NAVO- en VN-verband doen om de Russische bombardementen op onschuldige burgers te stoppen?
VN-Veiligheidsraadresolutie 2254 eist dat alle aanvallen op burgers en burgerobjecten in Syrië worden gestaakt. Rusland wordt in VN-verband doorlopend aangesproken op implementatie van deze resolutie. Daarnaast heeft Nederland de Russische bombardementen recentelijk nog veroordeeld tijdens de EU Raad Buitenlandse Zaken van 18 januari jl. en opgeroepen tot een krachtige EU-veroordeling. Nederland ondersteunt op alle mogelijke manieren het internationale proces om te komen tot een politieke oplossing van het conflict, inclusief het stoppen van aanvallen op burgers.
Is er op de top in Genève over de toekomst van Syrië, gesproken over dat er bij bombardementen geen aanvallen worden gepleegd op civiele doelen en/of de burgerbevolking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de standpunten van de betrokken landen?
De bescherming van Syrische burgers, het beëindigen van beleggen en een staakt-het-vuren zijn onderdelen van de politieke besprekingen in Genève. VN-Gezant De Mistura heeft een pauze aangekondigd in de besprekingen. Dit hangt samen met het voortduren van schendingen van het internationaal humanitair recht in Syrië. De Syrische regering draagt verantwoordelijkheid voor het verlenen van humanitaire toegang. De internationale gemeenschap zal de komende tijd alles op alles moeten zetten om de humanitaire situatie te verbeteren.
Levert Nederland humanitaire hulp aan de kwetsbare burgerbevolking in Syrië, waaronder de Turkmenen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Nederland levert humanitaire hulp op de plekken waar de noden het hoogst zijn, ongeacht nationaliteit, etniciteit, politieke voorkeur of religie. Sinds 2012 heeft Nederland met betrekking tot de crises in Syrië en Irak 342 miljoen euro aan humanitaire hulp bijgedragen. Daarnaast heeft Nederland bij de conferentie van 4 februari jl. in Londen voor 2016 125 miljoen euro aan humanitaire hulp en steun toegezegd. Noodhulp wordt gekanaliseerd via drie kanalen: de Verenigde Naties (VN), het Rode Kruis en NGO’s via de Dutch Relief Alliance.
Beschikt u over cijfers van het aantal burgerslachtoffers door de Russische bombardementen? Zo ja, wat zijn die cijfers? Zo nee, kunt u proberen die cijfers te achterhalen?
Nee. Nederland beschikt niet over de capaciteit om zelfstandig onderzoek te doen naar het aantal slachtoffers als gevolg van de Russische bombardementen. Volgens het Britse Syrian Observatory for Human Rights zouden tot en met december vorig jaar 2.371 slachtoffers als gevolg van de Russische luchtaanvallen zijn gevallen, waaronder 792 burgerslachtoffers. Deze cijfers kunnen niet onafhankelijk worden geverifieerd.
Kunt u bevestigen dat Rusland voornamelijk andere tegenstanders van Assad bombardeert in plaats van DAESH?
Ja, het merendeel van de aanvallen is gericht op de bredere anti-Assad oppositie in Noordwest-Syrië. Veel minder vaak valt Rusland ISIS-doelen aan in Centraal- en Oost-Syrië.
Bombardeert Rusland ook groeperingen die door de coalitie en dus ook Nederland gesteund worden? Zo ja, welke?
Uit veiligheidsoverwegingen kan niet worden ingegaan op de specifieke lotgevallen van de groeperingen die door Nederland worden gesteund.
Is het mogelijk om te spreken over vrede in Syrië als Rusland en de door de VS geleide coalitie verschillende groeperingen steunen of aanvallen? Kunt u hier een toelichting op geven?
Zie het antwoord op vraag 4.
De schrijnende situatie in Burundi |
|
Roelof van Laar (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat de overheid van Burundi tien maatschappelijk organisaties schorst, ofwel een tijdelijk verbod op activiteiten oplegt?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van een woordvoerder van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van Burundi aangaande het juridisch vervolgen van tien verschillende maatschappelijke organisaties wegens het plegen van vermeende strafbare feiten tijdens de protesten van het afgelopen half jaar?
De Nederlandse Grote Merengezant heeft van 24 tot 26 november een bezoek gebracht aan Bujumbura. Tijdens dit bezoek hebben de Burundese Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie bevestigd dat de genoemde organisaties worden verdacht van betrokkenheid bij de couppoging van 13 mei van dit jaar en dat er een gerechtelijk onderzoek tegen hen is ingesteld. De gezant heeft namens Nederland de onvrede over de maatregelen tegen deze organisaties overgebracht.
Ook bracht Minister Koenders deze kwestie specifiek op tijdens zijn gesprekken de afgelopen weken met diverse Burundese gesprekspartners en tijdens de artikel 96 consultaties met Burundi op 8 december in Brussel, die Nederland namens de EU voorzat, op verzoek van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini.
Deelt u de opvatting dat de validiteit van de beschuldigingen (aangehaald in vraag 2) en daarmee het juridische proces tegen 10 maatschappelijke organisaties die onder andere actief zijn op het gebied van corruptiebestrijding, mensen- en meer specifiek kinderrechten, in de huidige context van Burundi zeer ongeloofwaardig is?
Zie antwoord op vraag 2.
Heeft Nederland banden met één of meerdere van de betreffende organisaties? Zo ja, welke stappen onderneemt u om deze organisaties bij te staan? Hoeveel organisaties ontvangen momenteel Nederlandse steun en wat is de aard van deze organisaties?
De ambassade en Nederlandse NGO's die actief zijn in Burundi onderhouden intensief contact met meerdere van de genoemde organisaties. Drie van de tien ontvangen op dit moment financiering van Nederland. Een van deze drie organisaties richt zich onder meer op microfinanciering, de andere twee zijn vooral actief op het vlak van de mensenrechten en bestrijding van geweld tegen vrouwen. De beperking van bewegingsruimte van NGO's maakt onderdeel uit van de artikel 96 consultaties tussen de EU en Burundi, die op 8 december in Brussel plaats zullen vinden. Voor verdere stappen te ondernemen wacht Nederland eerst het resultaat van deze dialoog af.
Welke voorwaarden stelt u aan de Burundese overheid ten aanzien van hun beleid aangaande de rol van het maatschappelijk middenveld alvorens u de overheidssteun overweegt te hervatten?
Algemeen stelt Nederland, zoals geformuleerd in de Kamerbrief 29237–165 van 1 juli 2015, dat de hulp aan de overheid pas kan worden hervat als er sprake is van een herstel van een vreedzaam klimaat in het land, herstel van onafhankelijke media, ontwapening van politieke jongerengroeperingen en een goede basis voor de terugkeer van vluchtelingen. Ook moeten de Burundese partijen samen een uitweg uit de crisis vinden en via dialoog consensus bereiken. Uiteraard verwacht Nederland eveneens dat de Burundese regering het maatschappelijk middenveld voldoende ruimte geeft om te kunnen functioneren, zonder angst voor vervolging.
Klopt het dat de Burundese overheid vier Burundese leden van het regionale orgaan de East African Legislative Assembly (EALA) heeft terug gefloten? Kunt u deze zet duiden?2
De voorzitter van het Burundese parlement heeft inderdaad geprobeerd vier van de negen Burundese regionale parlementsleden die zitting hebben in de EALA terug te roepen. Dit moet gezien worden in de context van de pogingen van de getrouwen van Nkurunziza om alle tegenstanders van de derde presidentiële termijn voor Nkurunziza, dus ook de tegenstanders binnen de eigen partij, hard aan te pakken. De EALA stelt dat het terugroepen van deze parlementsleden ingaat tegen het regelement van orde van de EALA en weigert daarom op het verzoek van de Burundese parlementsvoorzitter in te gaan.
Bent u bekend met de berichtgeving over de uitgeroepen sancties van de VS tegen vier Burundese (voormalige, hoge) ambtenaren? Kunt u aangeven wat dit concreet gaat betekenen en voorziet u verder ingrijpen van de VS (los van de VN)?3
De VS heeft, net als de EU, individuele sancties ingesteld tegen Burundese individuen. Concreet betekent dit dat de vier genoemde individuen niet als privépersoon naar de VS kunnen reizen en dat hun banktegoeden in de VS bevroren zijn. Het is denkbaar dat de VS in de toekomst meer personen aan de lijst zal toevoegen. Daarnaast zijn de diplomatieke initiatieven van de VS er op gericht dat er snel een regionaal geleide, inclusieve inter Burundese dialoog van start gaat. Nederland en de EU werken nauw samen met de VS om een eenduidige boodschap over te brengen en om verder geweld in Burundi te voorkomen.
Op welke wijze verleent Nederland momenteel steun in de omringende landen zoals Tanzania, waar veel vluchtelingen onder erbarmelijke omstandigheden worden opgevangen en ziektes als cholera op de loer liggen?4
Nederland blijft gedurende deze crisis waar mogelijk de Burundese bevolking steunen. Sinds april is het aantal Burundese vluchtelingen in de regio opgelopen tot 220.000, waaronder 113.000 in Tanzania en 72.000 in Rwanda. Vanwege de extra noden die hierdoor zijn ontstaan heeft Nederland 300.000 euro vrijgemaakt uit de blokallocatie met het Nederlandse Rode Kruis voor de International Federation of Red Cross and Red Crescent Societies (IFRC) voor de Burundese vluchtelingen. Eerder dit jaar maakte Nederland al 390.000 euro extra vrij voor de IFRC ten behoeve van burundese vluchtelingen.
Het VN appeal voor de Burundicrisis bedraagt 307 miljoen dollar. Tot op heden is hiervan 105 miljoen dollar gedekt. Nederland draagt hieraan bij via het Central Emergency Response Fund (CERF).
Het bericht “Drama’s na IBAN-fout onopgelost” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drama’s na IBAN-fout onopgelost»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht? Welke afspraken lagen er met de bankensector c.q. de Betaalvereniging om het foutief overboeken te verminderen? Wat is daarvan terecht gekomen?
Naar ik heb begrepen zijn de Consumentenbond en de Betaalvereniging met elkaar in gesprek geweest om te bespreken hoe het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer verder kan worden gereduceerd. De besprekingen tussen de Consumentenbond en de Betaalvereniging hebben echter aan de zijde van de Consumentenbond tot nog toe niet tot bevredigende resultaten geleid.
Welke oplossingen zijn er mogelijk voor het verminderen van het foutief overboeken? Welke partijen moeten daarvoor actie ondernemen?
Om een antwoord te kunnen geven op de vraag welke maatregelen kunnen worden genomen om het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer verder terug te dringen, is het zaak dat nader in kaart wordt gebracht wat op dit moment, grofweg anderhalf jaar na de afronding van de overgang op IBAN, de precieze aard en omvang van het probleem is. De Betaalvereniging heeft toegezegd om vanaf 1 januari a.s. dit te inventariseren. Ik vertrouw erop dat als de resultaten daarvan bekend zijn, de Consumentenbond en de Betaalvereniging op constructieve wijze een vervolg zullen geven aan hun bespreking.
In hoeverre klopt het dat de Betaalvereniging op 10 juni 2015 op haar website nog heeft gezegd: «Betaalvereniging Nederland en de Consumentenbond gaan nu met elkaar in gesprek om te onderzoeken of de resterende verkeerde overboekingen nog beter voorkomen of makkelijker teruggeboekt kunnen worden.»? Wat is daarvan terecht gekomen c.q. gaat daarvan nog terecht komen?
Zie antwoord vraag 2.
De Betaalvereniging spreekt in de media dat de banken niet controleren of bij een overboeking de juiste naam bij het IBAN-nummer staat en dat dit te maken heeft met juridische beperkingen, klopt dat? Om welke juridische beperkingen gaat het dan? Hoe kunnen die worden weggenomen?
Voorop staat dat het primair aan de opdrachtgever is om te controleren of hij het juiste IBAN van de begunstigde heeft ingevoerd. Dit is in lijn met de richtlijn betaaldiensten,2 die stelt dat de betaaldienstleverancier mag uitgaan van de juistheid van het opgegeven rekeningnummer, en niet aansprakelijk is als dat rekeningnummer onjuist blijkt. Het zijn niet zo zeer juridische beperkingen die in de weg staan aan het uitvoeren van naam-nummercontrole, als wel dat een dergelijke controle vanuit operationele overwegingen onwenselijk is, omdat dat zou leiden tot vertraging bij het verwerken een substantieel aantal betaalopdrachten.3
Hoeveel foutieve overboekingen zijn er op dit moment nog per maand (in april 2014 waren het ruwweg 4.500 per maand, later daalde dat aantal tot 1.500 per maand)? Welke problemen zijn er op dit moment nog bij het snel c.q. direct kunnen terug storten van foutieve overboekingen? In hoeveel gevallen (per maand) kan het geld niet terug gekregen worden door degene die een foutieve overboeking heeft gedaan?
Door het gebruik van IBAN is het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer significant afgenomen.4 Het is – als gevolg van het controlegetal in het IBAN – vrijwel uitgesloten dat door een typefout in het IBAN een betaling op een onbedoeld rekeningnummer terecht komt. De voornaamste bron van foutieve overboekingen is dat, bij de conversie van de oude gironummers naar IBAN, degene die de conversie van het rekeningnummer verricht een ander gironummer opgeeft dan hij had bedoeld, waardoor hij of zij een ander IBAN teruggekoppeld krijgt dan de bedoeling was.
Hetgeen in de weg staat aan het direct terugstorten van overboekingen die abusievelijk naar een verkeerd rekeningnummer zijn gedaan, is dat de bank van de begunstigde niet gerechtigd is om het bedrag zonder akkoord van de rekeninghouder terug te boeken. De banken hebben weliswaar een procedure ingericht voor het terugvorderen van onjuiste overboekingen, voor het daadwerkelijk terugboeken van het geld is medewerking van de betreffende rekeninghouder nodig. De Betaalvereniging heeft mij geïnformeerd dat aan de hand van deze procedure ruim 80% van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer worden teruggestort door de ontvanger. Van de ontvangers die weigeren mee te werken aan het terugstorten van het geld, krijgt de overschrijver na 21 dagen de gegevens van de ontvanger. In die gevallen kan de overschrijver buiten het interbancaire proces om het geld terugvorderen van de ontvanger.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Betaalvereniging en de Consumentenbond over deze problematiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en kunt u de uitkomst daarvan dan terugmelden aan de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de goede doelen en de IBAN-nummers, want tot 1 februari 2016 zouden de grote retailbanken voor goede doelen de nummerconversie in de internetbankomgeving blijven aanbieden? In hoeverre is er een definitieve oplossing voor dit probleem?
In 2014 heb ik bij de Europese Commissie aangegeven dat Nederland gebruik zou gaan maken van de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen voor het verplichte gebruik van IBAN. Deze «goededoelenwaiver» biedt donateurs van goede doelen de mogelijkheid om tot 1 februari 2016 de speciale actienummers (bijvoorbeeld giro 555) te blijven gebruiken in plaats van het IBAN. De Nederlandsche Bank heeft evenwel aangegeven vooralsnog geen prioriteit te geven aan de handhaving van de verplichting tot het gebruik van IBAN, zodat de goede doelen en de banken extra tijd krijgen om naar een definitieve oplossing te zoeken. Gezien het maatschappelijk belang dat is gemoeid bij tijdelijke voortzetting van het gebruik van de huidige actienummers en het feit dat de doelstellingen van de SEPA-verordening mijns inziens daar niet mee worden geschaad, kan ik de Nederlandsche Bank steunen in haar benadering.
Welke problemen zijn er verder op dit moment nog als gevolg van SEPA c.q. IBAN waarvoor nog oplossingen moeten worden gevonden?
Alhoewel er – gezien de omvang – niet van een groot maatschappelijk probleem gesproken kan worden, zijn bij DNB ongeveer 150 gevallen bekend van zogenaamde IBAN-discriminatie, waarbij bedrijven ten onrechte onderscheid maken tussen Nederlandse en buitenlandse IBANs. Ik heb met DNB afgesproken dat zij de bij hen bekende gevallen blijft monitoren en instellingen die zich op meer structurele wijze hier schuldig aan maken erop attenderen dat het niet is toegestaan onderscheid te maken naar het land van oorsprong van een IBAN.
Ten slotte wil ik voor de goede orde nog wel vermelden dat ook een tweede vrijstelling per 1 februari 2016 vervalt. Deze heeft betrekking op de zgn. kansspelincasso, een vorm van incasseren waarbij de debiteur geen recht heeft op terugboeking. Dit betekent dat de loterijen die op dit moment gebruik maken van de kansspelincasso vanaf 1 februari a.s. over zullen moeten stappen op de gewone incasso.
Informele zorg en persoonsgebonden budgetten |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke handvatten de wet aan gemeenten en burgers biedt om wel of niet een persoonsgebonden budget (pgb) te verstrekken, en in het bepalen van de omvang van het pgb met betrekking tot het regelen van ondersteuning binnen het informele netwerk van bijvoorbeeld partner of buren?
In de Jeugdwet en Wmo 2015 is geregeld dat een pgb ook kan worden ingezet om ondersteuning binnen het informele netwerk te kunnen betalen. Gemeenten hebben daarbij beleidsvrijheid om, binnen de daartoe geldende wettelijke kaders, in de verordening vast te leggen in welke situaties en onder welke voorwaarden een pgb mogelijk is. Daarbij is het niet mogelijk om in de verordening het gebruik van het pgb voor niet-professionele zorg geheel uit te sluiten. Voor de Wmo 2015 is het alleen mogelijk voorwaarden te stellen aangaande het tarief.
Gemeenten kunnen de hoogte van het tarief voor het pgb bepalen. Hierbij kunnen zij differentiatie aanbrengen binnen de tarieven. Gemeenten kunnen in de verordening onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door professionele hulpverleners en die door het sociale netwerk.
In hoeverre klopt het dat, bij wet, een pgb voor informele zorg mogelijk blijft, maar alleen als de eerste 10 uur aan informele zorg voor rekening van het huishouden komt?
Het is aan de gemeente om te oordelen wat in een individuele situatie voor rekening komt van het eigen sociale netwerk. Daar dient een zorgvuldig onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte of hulpvraag van de cliënt aan vooraf te gaan, waarin ook de rol van het netwerk aan de orde komt. Het categoraal uitsluiten van de eerste 10 uur per week van informele ondersteuning of informele jeugdhulp middels een pgb verhoudt zich daarom in mijn ogen niet tot de uitgangspunten van de Wmo 2015 en de Jeugdwet, waarin via een zorgvuldige individuele afweging wordt bezien of ondersteuning of hulp nodig is.
Kunt u aangeven in hoeverre het in lijn met de wet is als gemeenten ervoor kiezen geen pgb meer te verstrekken voor dagbesteding of behandeling in het informele netwerk?
In het algemeen kan een gemeente een pgb niet uitsluiten voor een bepaalde vorm van jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning. Wel kan de gemeente in een individuele casus tot het oordeel komen dat de jeugdhulp of ondersteuning niet passend is of niet van goede kwaliteit is. Het categoraal uitsluiten van de dagbesteding en behandeling van informele ondersteuning middels een pgb verhoudt zich daarom in mijn ogen niet tot de uitgangspunten van de Wmo 2015
en de Jeugdwet, waarin via een zorgvuldige individuele afweging wordt bezien of ondersteuning of hulp nodig is.
Kent u het bericht «wel of geen pgb als je voor je partner of kind zorg»? Wat is uw reactie op het feit dat sommige gemeenten zorg voor kind of partner als gebruikelijke zorg zien, terwijl er toch situaties zijn waarin geen sprake is van «gebruikelijke» zorg, maar van indicatieve zorg?1
Gemeenten kunnen in de verordening nader bepalen wat in dit kader verstaan wordt onder «gebruikelijke hulp» van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Het wordt wenselijk geacht dat gemeenten op het punt van de gebruikelijke hulp beleid ontwikkelen. Het opstellen van een objectief afwegingskader wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp kan voorkomen dat er sprake is van toeval of van willekeur. Dat laat onverlet dat gemeenten in individuele situaties telkens weer een zorgvuldige afweging dienen te maken en daarbij rekening dienen te houden met de specifieke omstandigheden van de aanvrager.
Kunt u aangeven of het klopt dat gemeenten het criterium «bovengebruikelijke zorg» hebben geschrapt, dat eerder wel door het indicatie-orgaan CIZ gebruikt werd om onderscheid te maken tussen normale zorg en bovengebruikelijke zorg?
In de Jeugdwet en in de Wmo 2015 is de term «bovengebruikelijke zorg» niet opgenomen. Gemeenten kunnen gebruik maken van het protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ waarin deze terminologie wel wordt gebruikt, maar zijn dit niet verplicht. Gemeenten moeten de beslissing tot toekenning van een voorziening of jeugdhulp, en de daarbij behorende hoogte het pgb, blijven motiveren omdat het gaat om een individuele beoordeling.
Bent u bereid met de VNG in gesprek te gaan om te kijken hoe er duidelijkheid kan komen voor gemeenten over wat wel en niet onder normale zorg valt, omdat blijkt dat de belangenvereniging Per Saldo in bijna 200 soortgelijke zaken bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van de gemeente voor het niet toekennen van een pgb en in 90% van de behandelde zaken, tot nu toe, gelijk heeft gekregen?2
Navraag bij Per Saldo leert dat er bij 200 zaken die in brede zin over pgb gaan bezwaar is gemaakt. Deze 200 zaken gaan niet specifiek over informele zorg maar over allerlei zaken rondom pgb. De meeste zaken lopen nog en wachten op een uitspraak. Bij 50 zaken – die in brede zin over pgb gaan – is een uitspraak bekend. Per Saldo heeft in 90% van die 50 zaken gelijk gekregen. Het is nu nog te vroeg om een beeld te krijgen wat gemeenten met die uitspraken doen en of zij hun beleid erop gaan aanpassen. Ik vertrouw erop dat gemeenten als gevolg van een bezwaar hun beleid hierop aanpassen. Ik zal hierover met de VNG in overleg gaan.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg Voortgang trekkingsrecht pgb voorzien op 10 december 2015 te beantwoorden?
Ja.
De belangenvereniging voor mantelzorgers, Mezzo, vindt het belangrijk dat er aandacht is voor de positie van mantelzorgers. «Gemeenten moeten mantelzorgers ondersteunen en waarderen. Tijdens een keukentafelgesprek bespreken gemeente, zorgvrager en mantelzorger de situatie. Wat kan de zorgvrager zelf doen, op welke fronten kan de mantelzorger – en anderen uit het netwerk – inspringen en tegelijkertijd waar is ook ondersteuning vanuit de professionele zorg gewenst. Wanneer de zorg met een pgb kan worden ingekocht, kan de zorgvrager ervoor kiezen om de mantelzorger uit te betalen of om een professional hiervoor in te huren. Het gaat hier dan om geïndiceerde zorg. Als de mantelzorger aangeeft dat de situatie nu of in de toekomst niet meer houdbaar is moet de gemeente hierover een serieus gesprek voeren, maatwerk leveren en mantelzorgers ondersteunen. Daar waar de mantelzorger het niet eens is met uitkomst van het gesprek kan een mantelzorger een bezwaarschrift indienen of zich wenden tot de Wmo-raad of de gemeenteraad», aldus directeur Liesbeth Hoogendijk van Mezzo.
Het bericht dat Amsterdam nee zegt tegen de taaleis in het kader van de bijstand |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de gemeente Amsterdam nee zegt tegen de taaleis in het kader van de bijstand?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat de gemeente Amsterdam gratis dierenartsbezoeken voor minima gaat aanbieden?2
Ja.
Deelt u de mening dat het beheersen van de Nederlandse taal cruciaal is voor het succesvol deelnemen aan onze maatschappij?
Ja. Voor een succesvolle deelname aan de samenleving en in het bijzonder de arbeidsmarkt acht ik het beheersen van de Nederlandse taal een groot goed.
Deelt u de mening dat het niet handhaven van de taaleis een succesvolle deelname aan de arbeidsmarkt in de weg staat en hiermee betrokkenen ontneemt van hun kansen?
De arbeidsmarkt is moeilijk toegankelijk voor mensen die de Nederlandse taal niet of beperkt beheersen. De instrumenten uit de Participatiewet geven betrokkenen een handvat om de taal te leren. Dat vergroot hun kansen op een baan.
Wat is uw mening over de wijze waarop de gemeente Amsterdam invulling lijkt te gaan geven aan de verplichte taaleis?
De Participatiewet, waarvan de taaleis onderdeel uitmaakt, is gedecentraliseerd aan de gemeenten. Dit betekent dat het ook primair aan de Amsterdamse gemeenteraad is om binnen de juridische kaders van de wet invulling te geven aan het beleid ten aanzien van bijstandsgerechtigden. Het afnemen van taaltoetsen is daarvan een onderdeel.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de gemeente Amsterdam wel gratis bezoeken bij dierenartsen voor minima aanbiedt, en hier 400.000 euro voor begroot voor 9 maanden, en tegelijkertijd stelt dat het niet genoeg middelen heeft om handhaving van de wettelijke taaleis in de Participatiewet te financieren?
De verlening van bijzondere bijstand is zowel beleidsmatig als financieel gedecentraliseerd aan de colleges van burgemeester en Wethouders van gemeenten. Het is dan ook een expliciete bevoegd- en verantwoordelijkheid van de colleges om – gelet op de individuele omstandigheden van het geval – te beoordelen of en zo ja in welke mate er voor bepaalde kosten bijzondere bijstand wordt verstrekt.
De extra kosten die voor gemeenten optreden als gevolg van de taaleis in de Participatiewet zijn naar verwachting beperkt. Voor een belangrijk deel kunnen de werkzaamheden met beperkte extra kosten worden geïntegreerd in de reguliere werkprocessen. Zo leggen bijstandsgerechtigden bijvoorbeeld bij een bijstandsaanvraag nu ook al diverse documenten over. Het toevoegen van de genoemde documenten die het vereiste taalniveau onderbouwen, zorgt nauwelijks voor extra werk. Het volgen van de voortgang van de inspanningen wanneer iemand de taaltoets niet gehaald heeft, kan onderdeel van de reguliere contactmomenten zijn.
Een nieuwe activiteit voor gemeenten is het afnemen van de taaltoets voor degenen die niet kunnen aantonen over het vereiste taalniveau te beschikken. Voor de kosten van het afnemen van de taaltoets heeft het Rijk € 5 miljoen per jaar beschikbaar gesteld aan gemeenten.
Welke acties bent u van plan te ondernemen om de wettelijke taaleis vanaf 1 januari 2016 in alle gemeenten volgens de letter én geest van de wet te handhaven?
Zoals aangegeven, is de Participatiewet een gedecentraliseerde wet. Het is primair aan de gemeenteraad om binnen de juridische kaders van de wet invulling te geven aan de taaleis. Het toezicht op de naleving van deze wet is primair aan de ambtenaren die daar bij besluit van het college voor zijn aangewezen. De taaleis in de Participatiewet is nog niet in werking getreden, hoe gemeenten de wet gaan uitvoeren moet de praktijk uitwijzen. Ik vertrouw er vooralsnog op dat gemeenten de wet op een goede manier invullen.
Het personeelstekort bij Defensie |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie zit met personeelstekort»?1
Ja.
Klopt het dat dit jaar slechts 86% van de openstaande vacatures bij Defensie is gevuld? Klopt het dat alle krijgsmachtonderdelen, behalve de Koninklijke Marechaussee, problemen ondervinden bij het vullen van vacatures?
De militaire organisatie is voor 94 procent gevuld (peildatum 1 juli). Deze vulling is vertaald in een externe wervingsopdracht, die dit jaar voor 86 procent wordt gerealiseerd. Dit is inclusief de Koninklijke Marechaussee. Hiermee wordt niet de volledige instroombehoefte gedekt. De onderrealisatie wordt opgevangen met meer doorstroom en een beperking van de uitstroom van militairen. Voorts maakt Defensie gebruik van alternatieve mogelijkheden om de organisatie te vullen, zoals de inzet van reservisten, externe inhuur en het beperkt toestaan van nadienen (zie vraag 6).
Kunt u per krijgsmachtonderdeel een gedetailleerd overzicht geven van de vacatures die moeilijk vulbaar zijn, voor zowel technisch als niet-technisch personeel?
De personeelsrapportage (Kamerstuk 34 300-X, nr. 17 d.d. 27 oktober 2015) bevat in deel 3 paragraaf 3.4 een overzicht van de schaarstecategorieën per defensieonderdeel.
Kunt u toelichten of evenementen als Techbase een positief effect hebben op de instroom van moeilijk te verkrijgen technisch personeel? Op welke wijze toetst Defensie dit? Hoe worden bezoekers van dergelijke evenementen verder betrokken gehouden bij carrièrekansen bij Defensie? Kunt u inzicht geven in hoeveel van de bezoekers uiteindelijk kiest voor een baan bij de krijgsmacht?
Techbase 2015 had als doelstellingen het bevorderen van het vullen van vacatures voor technisch personeel en het profileren van Defensie als werkgever met hoogwaardige technische capaciteiten. Tot nu toe hebben 254 deelnemers aan Techbase 2015 gesolliciteerd bij Defensie. Bij grote evenementen, zoals Techbase, is er een periode voor, tijdens en na het evenement, waarin geïnteresseerde jongeren solliciteren. Veel belangstellenden solliciteren bijvoorbeeld pas als ze bijna klaar zijn met hun opleiding. Om die reden wordt 1 mei 2016 gezien als een belangrijk ijkpunt voor het totale aantal sollicitanten dat Techbase 2015 heeft opgeleverd. Dan is ook vast te stellen of de eerste doelstelling is behaald. Een grootscheeps evenement zoals Techbase 2015 werkt bovendien nog jaren door, bijvoorbeeld omdat deelnemers pas later bij Defensie solliciteren na afloop van hun (voor)opleiding.
Klopt het dat Defensie oudere werknemers langer inzet («nadienen») om voor ongevulde vacatures te compenseren? Zo ja, om hoeveel personen gaat het? Welke gevolgen heeft dit voor deze werknemers? Worden zij op specifieke wijze gecompenseerd?
Vanwege de grootscheepse reorganisaties is vanaf 2011 het recht op nadienen, in overleg met de centrales van overheidspersoneel, bevroren om onnodige overtolligheid te helpen voorkomen. In incidentele gevallen kan van dit beleid worden afgeweken wanneer het leeftijdsontslag van een militair de continuïteit van de bedrijfsvoering op onaanvaardbare wijze beïnvloedt. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als het om unieke specialistische kennis gaat. Het besluit tot nadienen kan alleen door de Hoofddirecteur Personeel worden genomen. Voor de betrokken militair betekent het dat hij maximaal twee jaar later met leeftijdsontslag gaat. Er is geen additionele voorziening getroffen voor nadienende militairen.
In het kader van de uitwerking van het eerste deelresultaat arbeidsvoorwaarden zal in de loop van 2016 nader met de centrales van overheidspersoneel worden gesproken over het nadienen in relatie tot de nieuwe diensteinderegeling.
Klopt het dat bij sommige functies de werkdruk significant toeneemt, doordat personeel extra taken moet uitvoeren in verband met onopgevulde vacatures? Is dit momenteel de enige manier om de operationele gereedheid op peil te houden? Klopt het ook dat personeel om die reden besluit de krijgsmacht te verlaten? Zo ja, wat doet Defensie om dit te voorkomen?
Bij de defensieonderdelen ervaart een deel van het personeel meer werkdruk. De IGK stelt dit ook vast in zijn jaarverslag. De werkdruk wordt veroorzaakt door verminderde vulling maar ook doordat het aantal functies sinds 2011 is afgenomen. Daarnaast is een deel van het personeel niet altijd beschikbaar voor de reguliere functie in verband met opleidingen, uitzendingen en (langdurige) ziekte. De organisatie blijft echter streven naar een hogere vullingsgraad door onder andere het stimuleren van een verlengde functieduur en het terugdringen van het ziekteverzuim. Ook het onlangs toegevoegde budget voor de versterking van de basisgereedheid zal de afname van de werkdruk bevorderen.
Defensiemedewerkers die in 2014 de organisatie hebben verlaten, zijn drie maanden na hun formele ontslag gevraagd naar de redenen van vertrek. In de personeelsrapportage over 2014 is een overzicht opgenomen van de tien voornaamste redenen van ontslag op eigen verzoek. Als voornaamste redenen worden genoemd de interessantere mogelijkheden buiten Defensie, de beperkte loopbaan- en ontwikkelingsmogelijkheden bij Defensie en de reorganisatie. Werkdruk komt in deze top tien niet voor.
Op welke wijze denkt u volgend jaar meer van de openstaande vacatures te kunnen vervullen? Wordt binnen Defensie nagedacht over alternatieve, innovatieve manieren om personeel te werven? Zo ja, kunt u daarvan voorbeelden noemen?
Defensie investeert door middel van multimediale wervingscampagnes en evenementen in de permanente zichtbaarheid als werkgever met een grote verscheidenheid aan technische functies. Bovendien is er in wervingscampagnes voor hoger opgeleiden speciale aandacht voor de technische officiersfuncties. Er wordt voortdurend nagedacht over alternatieve en innovatieve manieren om personeel te werven en te benaderen. Voorbeelden hiervan zijn: