Het onderschatte gevaar van koolmonoxide |
|
Henk van Gerven (SP), Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid «Koolmonoxide- onderschat en onbegrepen gevaar»?1
Het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over koolmonoxide geeft een goede en uitvoerige analyse van de problematiek. Wij zijn de OvV hiervoor zeer erkentelijk. Momenteel werken de minster van VWS en ik aan een kabinetsstandpunt waarin een reactie op het rapport wordt gegeven. Het kabinetsstandpunt wordt in het voorjaar 2016 gestuurd aan de Tweede Kamer.
Hoe is het mogelijk dat in 46% van de ongevallen er een moderne of goed onderhouden cv-installatie bij is betrokken? Was deze informatie al eerder bij u bekend omdat het beeld altijd is geweest dat het om oude of slecht onderhouden geisers en cv-ketels zou gaan?
Uit het OvV-onderzoek blijkt dat de aanleg en het onderhoud van de cv-installaties niet altijd goed wordt uitgevoerd, waardoor ongevallen ook vaak plaatsvinden bij jonge en periodiek onderhouden toestellen.
De mogelijkheid dat er ook bij jonge en onderhouden cv-toestellen ongevallen kunnen plaatsvinden, was bekend. Nieuw is dat het OvV-rapport aangeeft dat het hierbij gaat om relatief veel ongevallen. Het bestaande beeld dat de problematiek van koolmonoxide vooral speelt bij oude en slecht onderhouden toestellen wordt herzien.
Bent u het met de constatering van de Onderzoeksraad voor Veiligheid eens dat de overheid meer zou kunnen doen om bewoners te beschermen tegen de gevaren die verbrandingsinstallaties met zich meebrengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 1
Welke wettelijke eisen, al dan niet Europees, gelden nu voor verbrandingsinstallaties, zowel wat betreft de techniek als de volksgezondheid? Welke aanvullende eisen gaat u stellen in het kader van veiligheid en volksgezondheid?
Het Bouwbesluit stelt eisen aan de verbrandingsluchttoevoer en rookgasafvoer als in een bouwwerk een verbrandingstoestel aanwezig is. Deze eisen worden gesteld uit oogpunt van gezondheid en beogen dat bij het gebruik van een toestel geen voor de gezondheid schadelijke omstandigheden kunnen optreden. Uitgangspunt bij deze eisen is dat het verbrandingstoestel zelf veilig is. De veiligheid van toestellen is geregeld via Europese productregelgeving. Gastoestellen moeten voldoen aan de eisen die volgen uit de Richtlijn Gastoestellen en verbrandingstoestellen op vaste brandstoffen aan de eisen die volgen uit de Richtlijn Bouwproducten. De installatie van deze toestellen moet plaatsvinden volgens voorschriften van de producent. In samenhang met de voorschriften die het Bouwbesluit stelt aan de verbrandingsluchttoevoer en rookgasafvoer kan daarmee een veilige installatie worden geïnstalleerd die geen gevaar voor de gezondheid oplevert.
Voor wat betreft de mogelijkheden voor aanvullende eisen zullen wij u nader informeren in het kabinetsstandpunt.
Bent u voornemens verplichte opleverkeuringen in te stellen bij de aanleg en periodieke keuringen van de verbrandingsinstallaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij zijn niet voornemens om verplichte opleverkeuringen bij de aanleg of periodieke keuringen van verbrandingsinstallaties in te stellen. De OvV doet daartoe ook geen aanbeveling. De OvV doet de aanbeveling om te komen tot een wettelijke erkenningsregeling. Hierover informeren wij u nader in het kabinetsstandpunt.
Waarom zijn op dit moment niet alle testresultaten van koolmonoxidemelders openbaar en hoe kunnen consumenten weten of ze een betrouwbare melder hebben of kopen?
De onveilige melders zijn op last van de nationale autoriteiten (in Nederland: de NVWA) uit de handel genomen en er zijn publiekswaarschuwingen uitgegaan. Alle onveilige melders uit de Europese steekproef zijn terug te vinden op de Rapex-website: http://ec.europa.eu/consumers/safety/rapex/alerts/main/index.cfm?event=main.search. (De jaartallen 2014 én 2015 aanvinken en bij het veld «product» de term «carbon monoxide» invullen).
Consumenten die willen weten of hun melder veilig is, kunnen zich wenden tot de fabrikant. Die moet de veiligheid van zijn product kunnen aantonen met documenten, zoals onafhankelijke onderzoeksrapporten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle koolmonoxidemelders betrouwbaar, effectief en in elke woning aanwezig zijn?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
Hoe ziet de voorlichting van de overheid aan bewoners, installateurs en hulpverleners er nu uit en op welke wijze gaat u deze verbeteren? Wordt er bijvoorbeeld een actieve publiekscampagne gestart?
In het verleden heeft het Ministerie van BZK (en voorheen het Ministerie van VROM) handreikingen uitgebracht over de koolmonoxide problematiek bij open verbrandingstoestellen. Daarnaast verstrekt het BZK subsidie aan de Brandwondenstichting, die (in samenwerking met de Brandweer) op diverse manieren het bewustzijn over de gevaren van de koolmonoxide creëert en vergroot.
Over toekomstige, nieuwe campagnes zullen we u in het kabinetsstandpunt nader informeren.
Kunt u bij elke van de zes concrete aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid aangeven of u deze aanbeveling gaat uitvoeren, en zo ja hoe?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
Kunt u de Kamer elk half jaar op de hoogte houden van de voortgang van de uitvoering van uw acties voor bewoners, eigenaren, fabrikanten, installateurs en hulpverleners?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
De toegankelijkheid van acute psychische zorg in Zeeland |
|
Joyce Vermue (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het voornemen om de Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis (PAAZ afdelingen) in Vlissingen en Terneuzen met ingang van 1 december 2015 te sluiten1 en die om te vormen tot intensieve zorg thuis?
Ik ben op de hoogte van de aanstaande plannen rondom de PAAZ afdelingen in Vlissingen en Terneuzen.
De PAAZ in Terneuzen sluit per 1 december 2015 haar intramurale capaciteit. Deze plaatsen verdwijnen niet allemaal; ruim 40% van de huidige intramurale capaciteit in Terneuzen wordt op die datum verplaatst naar Kloetinge, op het terrein van Emergis.
De ambulante zorg in de thuissituatie of op de polikliniek blijft behouden in Terneuzen en deze wordt versterkt met onder andere intensieve behandeling thuis. Deze ambulante «Intensive Home Treatment-teams» (IHT-teams) zijn in staat om intensieve behandelingen thuis uit te voeren, met als doel om crisisopname zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast kan een cliënt na een opname intensief worden begeleid.
De overige functies van de PAAZ in Terneuzen, zoals de crisisfunctie en de consultatiefunctie voor medisch specialisten in het ziekenhuis, blijven in de huidige vorm bestaan totdat er een kwalitatief goed alternatief is opgebouwd.
De PAAZ in Vlissingen gaat pas medio 2016 haar klinische capaciteit afbouwen zodat de afbouw van de totale klinische capaciteit geleidelijk plaatsvindt. Wel wordt in januari, vanwege een reeds geplande verbouwing van locatie Vlissingen, tijdelijk een deel van de beddencapaciteit (10 bedden) van de PAAZ naar Kloetinge verhuisd.
Deze veranderingen vinden plaats in nauwe samenwerking met andere betrokken partijen zoals Emergis en Zeeuwse Gronden, huisartsen, gemeenten en cliëntvertegenwoordiging.
In hoeverre kan iedere inwoner van Zeeland indien nodig binnen 45 minuten acute psychiatrische zorg krijgen?
De 45-minuten norm is een norm voor het ambulancevervoer voor de medisch-specialistische zorg; deze is niet van toepassing op de acute GGZ. In de GGZ worden als algemeen geldende norm de afspraken uit het convenant tussen GGZ Nederland en de politie uit 2012 gehanteerd. Die afspraken houden in dat 80% van de aanmeldingen voor de crisisdienst van patiënten die in acute psychische nood verkeren binnen 2 uur, en 100% binnen drie uur, door de crisisdienst moeten zijn beoordeeld. Hier vormt Zeeland geen uitzondering op. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u tijdige toegang tot de acute geestelijke gezondheidszorg (ggz) blijvend garanderen?
De zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht. Dit betekent dat zij ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden zorg of een vergoeding van zorg krijgen als zij daar recht op hebben. Daarbij hoort ook dat deze zorg tijdig verleend kan worden. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt toezicht op de naleving van de zorgplicht; het laatste rapport van de NZa over de naleving van de zorgplicht heb ik u onlangs aangeboden (Kamerstuk 29 689, 677). In dit rapport geeft de NZa aan dat de uitkomsten van de enquête naar de wachttijden in de acute GGZ geen verontrustend beeld opleveren. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit in de beoogde situatie anders is.
Op welke manier worden inwoners van de regio betrokken bij de besluitvorming en zijn hun behoeften uitgangspunt?
De commissie Toekomstige Zorg Zeeland heeft deze zomer zijn «Visie op zorg in Zeeland in 2025» uitgebracht. Ook de GGZ is hierin meegenomen. Hoewel de genoemde veranderingen in de GGZ al in gang waren gezet, zijn deze in lijn met het rapport van de commissie Toekomstige Zorg Zeeland. De commissie heeft aangegeven bewust te hebben gekozen voor het perspectief van de Zeeuwse burger, omdat in de ogen van de commissie de behoeftes van de burger, nu en in de toekomst, leidend moeten zijn voor de vormgeving van de zorg. In een aantal werksessies hebben de inwoners van Zeeland hiervoor input geleverd.
Op welke manier wordt in dit besluitvormingsproces al rekening gehouden met de motie Bouwmeester/Bruins Slot over zeggenschap over zorg in de regio?2
De genoemde motie is zeer recent, deze is op 10 november jl. aangenomen. Het besluit om de PAAZ afdelingen van Terneuzen en Vlissingen te sluiten is voor die tijd voorbereid. Zoals u kunt lezen in mijn antwoord op vraag 4 neemt dat echter niet weg dat de inwoners van Zeeland betrokken zijn bij het opstellen van de «Visie op zorg in Zeeland in 2025», waar de genoemde veranderingen mee in lijn zijn. Meer in het bijzonder worden patiënten- en familie-organisaties, huisartsen en politiek actief betrokken bij de vormgeving van de herinrichting van het Zeeuwse GGZ-landschap. Ook worden de genoemde partijen de komende periode nadrukkelijk betrokken bij de monitoring van de gemaakte afspraken.
Wilt u deze vragen, in verband met de voorgenomen sluiting, vóór 1 december 2015 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Krijgt vermeende subsidiefraude in vissector toch een strafrechtelijk staartje?’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Krijgt vermeende subsidiefraude in vissector toch een strafrechtelijk staartje?»1
Ja.
Is de betreffende subsidie inmiddels teruggevorderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en voor welk bedrag is er inmiddels geld ontvangen?
Nee. De Europese Commissie vorderde de subsidie terug op grond van de bevinding dat een investering een langere looptijd heeft dan de projectperiode. Dit betekent dat de restwaarde van het subsidiebedrag afgetrokken moet worden. De lijn die het Ministerie van Economische Zaken destijds gehanteerd heeft, is dat bij dergelijke innovatieve investeringsregelingen de investeringskosten volledig kunnen worden toegerekend aan het project. In de subsidievoorwaarden is dan ook niet aangegeven dat de restwaarde in mindering moet worden gebracht van het subsidiebedrag. Het instellen van een terugvordering zou in dit geval indruisen tegen algemene rechtsbeginselen (gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid).
In uw antwoorden op eerdere vragen inzake «Verspilde miljoenenvissubsidies in de Peel» heeft u gezegd dat er altijd aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie inzake fraude; waarom is hier geen aangifte gedaan? Gaat u alsnog aangifte doen?2
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO.nl) doet aangifte bij het Openbaar Ministerie indien er aanwijzingen zijn dat er sprake is van fraude. Ik heb geen aanwijzingen dat er hier sprake is van strafbare feiten.
Bij het uitgeven van Europese vissubsidies wordt een foutenmarge geconstateerd van maar liefst 10,4 procent; is dit percentage nog bijgesteld, om welk bedrag in euro’s gaat het, en welk percentage van de visserijsubsidie-uitgaven in Nederland beslaat dit (als percentage van de uitgegeven euro’s)? Kunt u zo exact mogelijk aangeven om wat voor soort fouten het gaat? Wordt in al deze gevallen de subsidie teruggevorderd? Zo nee, wanneer wel en in hoeveel procent van de gevallen wordt subsidie teruggevorderd? Welk bedrag aan foutief uitgegeven subsidies is daadwerkelijk teruggevorderd en welk bedrag is daadwerkelijk terug op de rekening ontvangen? Kunt u deze bedragen zowel in euro’s als in procenten geven?
Oorspronkelijk was er inderdaad sprake van een foutenpercentage van 10,4% (€ 3,3 mln). Daarnaast was er zoals aangegeven in de Nationale Verklaring 2015 (Kamerstuk 34 150, nr. 2) nog sprake van onzekerheid over € 5,7 mln. Hierover is extern advies ingewonnen. Dit heeft ertoe geleid dat deze € 5,7 mln is bijgesteld naar € 3,7 mln waarmee het foutenpercentage is uitgekomen op 22,2% (€ 7 mln). Dit zijn percentages ten opzichte van het gecontroleerde totaal aan subsidiabele kosten in 2014. De visserijsubsidie uitgaven waren voor gehele Europees Visserij Fonds programmaperiode begroot op 120 mln (waarvan € 48,6 mln EU-bijdrage). Ik heb in mijn brief van 11 juni 2015 (Kamerstuk 34 150, nr. 5) aangegeven op welke wijze de problematiek wordt aangepakt. Inmiddels zijn alle fouten en betwiste bedragen gecorrigeerd en opgelost. Zoals gemeld in de voortgangsrapportage Gemeenschappelijk Visserijbeleid van 9 december jl. heeft de Europese Commissie onlangs aangegeven dat de herstelacties van Nederland als voldoende te beschouwen om nieuwe declaraties uit te kunnen betalen.
De fouten waren divers van aard. Deels betreft het onterechte declaraties van subsidieontvangers, een deel van de fouten is procedureel van aard. Dit betreffen interpretaties van regelgeving, zoals het bepalen van de redelijkheid van kosten, wijzigingen in een project, afschrijvingskosten, eigen arbeid, inkomsten uit projecten en direct aan het project toerekenbare kosten.
In de regel worden alle subsidies teruggevorderd als het voorzienbaar en aan te rekenen is aan de subsidieontvanger. Dit wordt per dossier zorgvuldig bekeken door RVO.nl. Ik kan geen uitspraak doen over het percentage en het bedrag aan terugvorderingen, omdat dit proces op dossierniveau nog loopt.
Kunt u de bevindingen van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) in deze zaak naar de Kamer sturen?
Door OLAF is deze zaak niet teruggekoppeld aan EZ. In de regel hoeft OLAF alleen aan de aanklager terug te koppelen wat er met zijn of haar klacht is gedaan. De aanklager heeft aan EZ laten weten dat OLAF de zaak als afgehandeld beschouwt omdat er al een financiële correctie bij genoemd project was voorgesteld door de Europese Commissie.
Wat is uw beleid inzake het terugvorderen van subsidies die op onterechte gronden zijn toegekend? Is er rijksbreed beleid?
Bij Europese fondsen geldt dat niet EU-conforme subsidie in principe wordt teruggevorderd.
De belangrijkste overweging bij het niet terugvorderen is gelegen in de inschatting dat het terugvorderingsbesluit in een beroepsprocedure standhoudt. Deze inschatting houdt sterk verband met de vraag in hoeverre de geconstateerde fout voor de begunstigde voorzienbaar en verwijtbaar is en of de algemene rechtsbeginselen in acht zijn genomen. EZ sluit aan bij hetgeen hiertoe door het rechtscollege in haar jurisprudentie is overwogen. Per geval zal hieraan worden getoetst.
In welke gevallen wordt de deurwaarder ingeschakeld? Is in dit geval de deurwaarder ingeschakeld om de onterecht ontvangen subsidie terug te krijgen?
In gevallen dat er een terugvordering is ingesteld, en conform de incassoprocedure na een termijn van ongeveer 7 weken nog geen terugbetaling is ontvangen, wordt de deurwaarder ingeschakeld.
In dit geval is er geen terugvordering ingesteld.
In uw brief inzake de subsidieverlening aan een tilapiakwekerij van 27 oktober 2014 (Kamerstuk 21 501-32 nr. 812) schrijft u dat de Europese Commissie oorspronkelijk het hele bedrag à € 1.059.323,48 terug wilde, maar dat dit na onderhandelingen met Nederland is bijgesteld tot € 1.002.246,00; heeft Nederland hiermee ingestemd? Welke afspraak is uiteindelijk gemaakt en waarom pleitte Nederland voor een lager bedrag?
De Europese Commissie wilde het totale EU-deel van € 1.059.323,48 terugvorderen vanwege het niet voldoen aan de instandhoudingsplicht van vijf jaar. De Europese Commissie heeft uiteindelijk de correctie op de instandhoudingsplicht achterwege gelaten als gevolg van het standpunt van EZ dat bij een dergelijk innovatieproject niet geeist kan worden dat de subsidieontvanger een verliesgevend project in stand moet houden.
De Europese Commissie vindt echter wel dat de restwaarde van de investering in mindering moet worden gebracht op de subsidie. Alleen de afschrijvingskosten tijdens de projectduur komen volgens de Europese Commissie voor subsidie in aanmerking. Dit verklaart waarom uiteindelijk niet het hele bedrag is gecorrigeerd door de Europese Commissie.
Wat heeft u gedaan met de constatering van de Algemene Rekenkamer dat het foutenpercentage langjarig hoog is en met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer3 (onder andere op pagina 24) om verbeteringen aan te brengen onder andere op het gebied van managementverificaties?
Zie ook antwoord op vraag 4. Afgelopen periode is er door vooral RVO.nl veel werk verzet om de nodige verbeteringen aan te brengen in de managementverificaties. De herstelacties hadden ook betrekking op dossiers van voorgaande jaren (fonds is gestart in 2008). De Auditdienst Rijk heeft in zijn rapportages aan de Europese Commissie de door RVO.nl genomen maatregelen als voldoende beoordeeld.
Inmiddels heeft Eurocommissaris Vella in een gesprek met mijn voorganger aangegeven tevreden te zijn met de herstelacties van Nederland.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie Polderman (Kamerstuk 32 123 XIV nr. 49) die verzoekt de regering haar subsidiebeleid zodanig in te richten dat subsidies aan de visserijsector enkel nog ten goede komen aan innovaties die bijdragen aan een duurzame visserij? Worden bij nieuwe visserij-innovatiesubsidies substantiële duurzaamheidseisen gesteld?
In antwoord op die motie heb ik aangegeven (Kamerstuk 32 123 XIV, nr. 193) dat het toen geldende Europees Visserijfonds als voorwaarde stelde dat projecten moeten bijdragen aan de bevordering van duurzame ontwikkeling van de visserij om in aanmerking te komen voor financiële ondersteuning. In het huidige Europese Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) is duurzame ontwikkeling eveneens van groot belang, zowel voor de visserij- als voor de aquacultuursector. Een adviescommissie zal de ingediende projecten beoordelen onder andere op basis van de mate van duurzaamheid. Dat betekent dat hoe meer een innovatie bijdraagt aan verduurzaming, hoe groter de kans is dat het project wordt goedgekeurd.
Ik verwijs u tevens naar de brief van 4 november 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 812) voor wat betreft de duurzaamheidseisen die bij nieuwe visserij-innovatiesubsidies worden gesteld.
Het artikel ‘Toeristenbelasting is een melkkoe’ |
|
Ed Groot (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Toeristenbelasting is een melkkoe»?1
Ja.
Is het waar dat de er grote verschillen bestaan tussen de vastgestelde gemeentelijke toeristenbelasting en het veel hogere tarief dat hotels en bungalowparken hiervoor in rekening brengen?
Artikel 224 Gemeentewet geeft de bevoegdheid aan degene die de gelegenheid tot verblijf biedt (de hotelier of bungalowparkbeheerder) om belasting als zodanig te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt. Het is mij bekend dat onder de noemer toeristenbelasting daarom soms ook een bijdrage in de andere gemeentelijke belastingen wordt verhaald. Andere aanbieders in de toeristenbranche noemen deze post dan ook terecht gemeentelijke belastingen.
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat dit in strijd is met de Reclamecode Reisaanbiedingen die voorschrijft dat alle onvermijdbare variabele kosten duidelijk bij de aanbiedingsprijs moeten staan? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van deze Reclamecode Reisaanbiedingen (Code) zijn aangesloten ondernemingen verplicht om in reclame-uitingen de prijs te vermelden inclusief de bekende onvermijdbare bijkomende kosten, zoals de toeristenbelasting. Het is niet aan mij om te beoordelen of in strijd met de Code wordt gehandeld. Wanneer consumenten menen dat in strijd met de Code wordt gehandeld, kunnen ze een in klacht indienen bij de Reclame Code Commissie. Wanneer marktpartijen uitspraken van de Reclame Code Commissie niet naleven, of wanneer er sprake is van recidive, kan de Autoriteit Consument en Markt hiertegen handhavend optreden.
Welke invloed heeft dit soort oneigenlijke prijsverhogingen op de ontwikkeling van toerisme en recreatie?
Er zijn mij geen landelijke onderzoeken bekend over het effect van toeristenbelasting of andere lokale toeslagen op de ontwikkeling van toerisme en recreatie. Bedrijven kunnen zelf een besluit nemen welke lokale lasten of andere bijkomende kosten zij doorberekenen aan klanten. Indien dit transparant wordt vermeld, kan de consument daarin een eigen afweging maken. Bedrijven die aangesloten zijn bij de bovengenoemde Code zijn daartoe verplicht (zie vraag 3).
Bent u het eens met de Consumentenbond dat de gemeentelijke toeristenbelasting wordt gebruikt als «melkkoe»?
Op grond van artikel 224 Gemeentewet is het degene die de gelegenheid tot verblijf biedt (de hotelier of bungalowparkbeheerder) toegestaan om de belasting te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt. Het is daarbij niet juist om meer in te houden aan toeristenbelasting dan dat door de desbetreffende gemeente in rekening wordt gebracht. In een dergelijk geval is er sprake van onverschuldigde betaling en misleiding. De consument dient op een juiste en niet misleidende wijze geïnformeerd te worden over de daadwerkelijke hoogte van de belasting. Om te bepalen of sprake is van misleiding is aan de ACM en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
Is het wettelijk toegestaan om meer toeristenbelasting in te houden dan afgedragen dient te worden? Zo ja, bent u bereid hier maatregelen tegen te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
De route tussen wietkweker en coffeeshopouders |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «En dan sta je daar weer met 50.000 euro cash in je hand?1
Mijn standpunt met betrekking tot het gedoogbeleid is bekend. Het gedoogbeleid, waar een meerderheid van uw Kamer zich achter heeft geschaard, omvat alleen het onder strikte voorwaarden verkopen van kleine hoeveelheden cannabis door coffeeshops. Het is de verantwoordelijkheid van de coffeeshophouder om zich aan de gedoogcriteria uit de Aanwijzing Opiumwet te houden en zijn bedrijfsvoering daarop in te richten.
Zijn er cijfers bekend over hoe vaak coffeeshophouders slachtoffer worden van zogenaamde ripdeals? Zo ja, hoe betrouwbaar zijn deze cijfers in verband met vrees voor aangifte doen?
Nee, cijfers over dergelijke delicten worden niet apart bijgehouden. Navraag bij de Nationale Politie (NP) leert dat er voor de periode van 1 januari 2014 tot heden in het informatiesysteem van de NP geen registraties voorkomen die wijzen op coffeeshophouders die het slachtoffer zijn geworden van ripdeals.
Klopt het dat contact met een wietkweker gezien wordt als deelname aan een criminele organisatie? Zo ja, hoe kan een coffeeshophouder volgens u zonder contact met een kweker op een legale manier aan zijn/haar voorraad komen?
Vraag 3 lijkt – ten onrechte – te veronderstellen dat iedere wietkweker lid is van een criminele organisatie. Het klopt niet dat het contact met een wietkweker per definitie gezien wordt als deelname aan een criminele organisatie. Wel is het verkopen en kopen van grote hoeveelheden wiet op grond van artikel 3 van de Opiumwet illegaal. Ook het bezit van wiet is op grond van dit artikel strafbaar, maar voor coffeeshophouders gelden speciale regels voor wat betreft het aanwezig hebben van wiet. Dat bezit wordt gedoogd als de coffeeshophouder zich houdt aan de gedoogcriteria. Zie ook mijn antwoord op vraag 8. De Opiumwet maakt geen onderscheid tussen kwekers en tussenhandelaren. Het OM heeft mij laten weten dat bij de registratie van vervolgingen ter zake van overtreding van de Opiumwet geen gegevens over de specifieke omstandigheden van de overtreding worden geregistreerd.
Bent u bekend met de tussenhandelaren die het contact tussen coffeeshophouders en kwekers regelen? Welke straf staat hierop?
Het fenomeen van handelaren tussen hennepkwekers en coffeeshophouders is bekend bij de politie en hier wordt ook tegen opgetreden. De maximale straf die onder meer op het bezit van en de handel in wiet (zoals bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet) staat, is – afhankelijk van de kwalificatie die aan het delict wordt gegeven – te vinden in artikel 11 van de Opiumwet. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, bijvoorbeeld of een tussenhandelaar bedrijfsmatig handelt, kan de straf variëren van maximaal 1 maand tot 6 jaar gevangenisstraf.
Is bekend hoe vaak tussenhandelaars vervolgd en bestraft worden? Zo ja, kunt u inzicht bieden in de aard en ernst van de straf?
Zie antwoord vraag 3.
Is het ook strafbaar om contact te hebben met een tussenhandelaar wetende dat hij/zij contact met een kweker heeft? Zo ja, welke straf staat hierop en hoe vaak wordt hiervoor vervolgd en bestraft?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de stelling dat er schaarste op de Nederlandse markt is en dat er zelfs vanuit Spanje wiet naar Nederland wordt verscheept?
Ik ben niet bekend met enige schaarste die zou heersen op de Nederlandse markt. Wel is mij bekend dat wiet uit Spanje inderdaad ook naar Nederland wordt getransporteerd. Deze smokkel van wiet is strafbaar op grond van artikel 3, onder A, van de Opiumwet. Overigens is mij ook bekend dat er veel in Nederland geteelde wiet naar het buitenland wordt geëxporteerd.
Hoe denkt u dat een coffeeshophouder zijn/haar shop praktisch kan runnen als er slechts een handelsvoorraad van 500 gram is toegestaan?
Het gedoogbeleid voor coffeeshops houdt in dat onder de strikte voorwaarden die zijn opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet niet strafrechtelijk zal worden opgetreden tegen de verkoop van op lijst II van bij de Opiumwet vermelde hennepproducten. Een van die voorwaarden is de maximale voorraad van 500 gram. Een grotere handelsvoorraad past niet binnen de doelstelling van kleine en beheersbare coffeeshops. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb aangegeven is het de verantwoordelijkheid van de coffeeshophouder om zich aan de gedoogcriteria uit de Aanwijzing Opiumwet te houden en zijn bedrijfsvoering daarop in te richten.
Klopt het dat het voordraaien van joints strafbaar is? Zo ja, wanneer is dat zo en waarom?
Handelingen met betrekking tot cannabis, zoals het draaien van joints vallen onder de verboden van artikel 3 van de Opiumwet, te weten het bewerken en het aanwezig hebben. Voor de strafbaarheid daarvan wordt verwezen naar artikel 11 van de Opiumwet.
Echter, indien deze handelingen worden verricht in een coffeeshop die de gedoogcriteria in acht neemt, in een mate en omvang die kan worden gerekend te behoren tot de normale bedrijfsvoering van een coffeeshop, dan wordt daartegen niet strafrechtelijk opgetreden.
Is er bekend hoe vaak personen of bedrijven die joints voordraaien vervolgd en bestraft worden? Zo ja, kunt u inzicht bieden in de aard en ernst van de straf?
Evenals bij vraag 5 en 6 heeft het OM mij laten weten dat bij de registratie van vervolgingen ter zake van overtreding van de Opiumwet geen gegevens over de specifieke omstandigheden van de overtreding worden geregistreerd.
Is het ook strafbaar om dergelijke personen of bedrijven die joints voordraaien in te huren? Zo ja, welke straf staat hierop en hoe vaak wordt hiervoor vervolgd en bestraft?
Zie antwoord vraag 9.
Een blokkade die goederen van India naar Nepal tegenhoudt |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat er sprake is van een blokkade van India naar Nepal?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de tekorten die volgens de berichten ontstaan onder meer aan brandstof, gas en medicijnen in Nepal?2
Het is mij bekend dat er sinds eind september 2015 een blokkade is bij een aantal grensovergangen tussen India en Nepal.
Klopt het NOS bericht van 1 oktober jl. dat meldt dat uw ministerie eerder dit jaar om bijstand is gevraagd door een particuliere hulporganisatie, die met ingezamelde goederen voor Nepal de grens niet over konden? Zo ja, wat was uw reactie op dit verzoek? Zijn er ook andere hulporganisaties getroffen door de problemen op de grens?
Het is ons bekend dat een particuliere hulporganisatie – die humanitaire goederen had ingezameld ten behoeve van de slachtoffers van de aardbevingen in Nepal – problemen ondervond bij de inklaring van deze goederen in de haven van Kolkata, India. De NOS heeft op 1 oktober jl. over deze kwestie bericht. De problemen bleken veroorzaakt te worden doordat de door de Indiase autoriteiten gevraagde papieren voor inklaring niet volledig en/of juist bleken te zijn. De kosten voor de opslag van de lading in Kolkata liepen door het oponthoud op. De Nederlandse honorair consul in Kolkata en de Nederlandse ambassadeur in New Delhi hebben geïntervenieerd in deze kwestie. Betrokken partijen zijn tot een oplossing gekomen in deze kwestie. Er hebben zich verder geen andere hulporganisaties gemeld met concrete problemen met inklaring van goederen in India.
Hoe bestempelt u de onlangs uitgesproken woorden van de Nepalese premier Oli dat hij de blokkade ziet als een tegenreactie op de nieuwe Nepalese Grondwet die volgens India de Mashesi, een etnische minderheid in Nepal met een Indiase oorsprong, discrimineert?
De nieuwe Nepalese Grondwet is met een grote meerderheid goedgekeurd door de Constituerende Assemblee. Van de 598 vertegenwoordigers stemden 507 voor de nieuwe Grondwet, onder wie een groot aantal Madhesi vertegenwoordigers. Daarmee werd de nieuwe Grondwet op 20 september 2015 een feit. Op 21 september beklaagde India zich over het gebrek aan inclusiviteit in de nieuwe Nepalese Grondwet. Een dag later gaf India aan zich zorgen te maken over de veiligheid van grenstransporten. De facto zijn de blokkades op een aantal grensovergangen tussen India en Nepal eind september 2015 begonnen, volgens India omdat zij vrezen voor de veiligheid van hun chauffeurs.
Hoe beschouwt u de redenering van de Indiase overheid dat de vrachtwagens bij de grens van Nepal niet stilstaan vanwege een vermeende blokkade, maar omdat chauffeurs bang zijn om slachtoffer te worden van geweld in Nepal, en dat diezelfde overheid van mening is dat Nepal in dialoog moet gaan met de Madhesi?
De dialoog tussen de Nepalese regeringspartijen en de Madhesi
vertegenwoordigers (Samyukta Loktantrik Madhesi Morcha) is al enige tijd aan de gang, maar heeft vooralsnog niet tot overeenstemming geleid. De problemen aan de Indiaas-Nepalese grens duren voort. Op basis van de beschikbare informatie kan ik de redenering van de Indiase overheid dat vrachtwagens bij de grens van Nepal stilstaan vanwege de angst van chauffeurs om slachtoffer te worden van geweld in Nepal ontkennen noch bevestigen.
Welke gevolgen hebben de problemen aan de grens voor de bestrijding van de gevolgen van de aardbevingen in Nepal in april 2015? Worden dezelfde mensen nu twee keer slachtoffer van een gebeurtenis waar zij geen controle over hebben?
Door de grensblokkade wordt de aanpak van de gevolgen van de aardbeving zeer bemoeilijkt. Wegens het tekort aan medicijnen sluiten verschillende Nepalese ziekenhuizen hun deuren. Ook bereikt als gevolg van de blokkade slechts een deel van de noodzakelijke hulpgoederen Nepal. De problemen hebben derhalve gevolgen voor het openbare leven en voor de verstrekking van humanitaire hulp, die nog steeds nodig is.
Welke stappen gaat u, via organisaties en/of in internationaal verband, ondernemen om er zorg voor te dragen dat de inwoners van Nepal zo snel mogelijk kunnen beschikken over brandstoffen, gas, medicijnen en hulpgoederen?
Nederland zal waar mogelijk deze kwestie aan de orde stellen, in EU-verband en in samenspraak met gelijkgezinde landen. De Nederlandse ambassade in New Delhi probeert bij concrete problemen rondom Nederlandse hulpgoederen te faciliteren. De secretaris-generaal van de VN Ban Ki Moon heeft op 11 november jl. alle partijen opgeroepen de grensblokkade onmiddellijk op te heffen. Hij onderstreepte het recht van Nepal op vrije doorgang van goederen, een land-locked country,wegens humanitaire redenen en riep alle partijen op de belemmeringen zo spoedig mogelijk op te heffen.
Het bericht “financiële sector let te weinig op terrorisme, zegt DNB” |
|
Aukje de Vries (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Financiële sector let te weinig op terrorisme, zegt DNB»?1 Klopt dit bericht? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik heb kennis genomen van het bericht. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft naar aanleiding van eigen onderzoek geconcludeerd dat financiële instellingen het risico van integriteitschendingen, waaronder ook witwassen en terrorismefinanciering vallen, onvoldoende aanpakken. Met DNB vind ik dit zorgwekkend.
Hoeveel terrorismefinanciering is voorkomen door de maatregelen en regelgeving in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Op grond van de Wwft moeten onder meer financiële instellingen optreden als «poortwachters» van het financieel systeem. Zij moeten voorkomen dat hun diensten worden misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Concreet zijn zij verplicht de achtergrond van hun (potentiële) cliënten te onderzoeken. Verder moeten zij transacties monitoren en bij een vermoeden van witwassen of financieren van terrorisme een melding doen bij de Financial Intelligence Unit – Nederland (de FIU). Die transacties kunnen na analyse door de FIU ter beschikking komen voor opsporing en vervolging. Zo kan de Wwft bijdragen aan het afschrikken van terrorismefinanciering: de pakkans wordt vergroot doordat onder meer financiële instellingen alert moeten zijn en eventuele aanwijzingen moeten melden.
Die meldingsplicht levert ook concrete resultaten op. Naar aanleiding van door de FIU ontvangen meldingen is informatie verstrekt aan onder meer de Dienst Landelijke Recherche en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Verder hebben analyses door de FIU bijgedragen aan het identificeren van jihadisten die vervolgens op de nationale terrorismelijst zijn geplaatst waardoor hun tegoeden zijn bevroren.2 Een schatting hoeveel terrorismefinanciering is voorkomen door deze wetgeving en inspanningen is niet goed te geven.
Op basis van onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB) is gebleken dat met name bij banken, trustkantoren en betaalinstellingen deze controles niet altijd toereikend zijn, zo blijkt uit «Toezicht vooruitblik 2016»; wat zijn daarbij de grootste problemen c.q. knelpunten als het gaat om terrorismefinancieringen? Hoe scoren de verschillende sectoren op dit punt? Wat gaat DNB in 2016 meer doen controle op terrorismefinanciering?
DNB heeft laten weten van oordeel te zijn dat, in het kader van de beheersing van risico’s omtrent terrorismefinanciering, de monitoring en analyse van transacties verbeterd kan worden. Ook is het oordeel van DNB dat de kennis- en informatiepositie van veel instellingen over methoden van terrorismefinanciering verbeterd moet worden. Vooral bij banken en betaalinstellingen (zoals «payment service providers») die te maken hebben met grootschalige geldstromen, dient de analysecapaciteit vergroot te worden, zo laat DNB mij weten. In vergelijking met resultaten van een identificerend onderzoek3 naar terrorismefinanciering dat DNB in 2015 heeft uitgevoerd, ziet DNB overigens wel dat deze sectoren verbeteringen doorvoeren.
Tevens wordt naar aanleiding van dit identificerend onderzoek samengewerkt in een terrorismefinanciering-project van het Financieel Expertise Centrum (FEC). Dit project van het FEC zal resulteren in voorlichting voor financiële instellingen om zo de kennis van deze instellingen te verbeteren. Omdat het gevoelige informatie betreft, zal deze informatie waarschijnlijk niet publiek ter beschikking worden gesteld.
Uit de «Toezicht Vooruitblik 2016» blijkt ook dat DNB verder zal onderzoeken hoe instellingen de analyse van terrorismefinancieringsrisico’s hebben omgezet in concreet beleid en procedures. Ook zal DNB naar de opzet en werking van de transactiemonitoring kijken, waarbij ook zal worden beoordeeld hoe de detectie en analyse van transacties die mogelijk gerelateerd zijn aan terrorismefinanciering functioneert. Daarbij zal worden bekeken hoe instellingen de informatie die zij via het FEC kregen, hebben vertaald in concrete maatregelen.
Klopt het dat DNB vooral kijkt naar processen en procedures? In hoeverre zegt dit iets over het daadwerkelijk kunnen voorkomen van terrorismefinanciering?
De opzet van het toezicht op naleving van de Wwft is dat DNB, en overigens ook de andere Wwft-toezichthouders, kijken naar de werking van beleid, procedures en maatregelen van financiële en andere instellingen (Wwft-instellingen) omtrent het voorkomen van terrorismefinanciering. Door het bevorderen dat Wwft-instellingen hun procedures en maatregelen continu verbeteren, wordt terrorismefinanciering via deze instellingen zo veel als mogelijk beheerst en worden vermoedens van terrorismefinanciering gemeld bij de FIU.
Uit de evaluatie van Nederland door de Financial Action Taskforce (FATF) in 2011 blijkt dat de bestrijding van witwassen en financieren van terrorisme in Nederland ten opzichte van andere landen (ook andere Europese landen) die lid zijn van de FATF op een hoog niveau ligt.4 Inmiddels is de FATF een nieuwe ronde van evaluaties gestart, waarin de nadruk ligt op effectiviteit van wetgeving en beleid. Er is van uit te gaan dat uit die evaluaties zal blijken dat er verschillen zijn in effectiviteit tussen Europese landen. Tegelijk zullen alle bij de FATF aangesloten landen kunnen leren van de uitkomsten van die evaluaties, zodat de effectiviteit in elk van die landen verbeterd kan worden. Daarbij kan ook een rol spelen dat ingevolge de FATF standaarden elk land een nationale risicoanalyse dient uit te voeren; die verplichting is ook opgenomen in de Europese vierde anti-witwasrichtlijn.
Het eerder genoemde FEC is een voorbeeld van een Nederlandse best practice. Het FEC is een samenwerkingsverband van de Autoriteit Financiële Markten, DNB, de FIU, de Belastingdienst, de FIOD, het OM en de nationale politie.
Hoe effectief is de wet- en regelgeving in het kader van de Wwft? In hoeverre zijn er verschillen in effectiviteit tussen de Europese landen als het gaat om het voorkomen van terrorismefinanciering? Wat zijn daarbij de «best practices»?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het mogelijk om met de Wwft terrorismefinanciering adequaat bij de wortel aan te pakken? In hoeverre is de Nederlandse aanpak de meest optimale manier? Hoe doen andere landen dit?
Zie antwoord vraag 4.
Welke aanvullende maatregelen en regelgeving zouden eventueel nodig zijn om terrorismefinanciering (nog) beter te kunnen bestrijden?
Uit de bevindingen van het toezicht door ondermeer DNB blijkt dat er ruimte is voor verbetering van de uitvoering van bestaande maatregelen en regelgeving. Daardoor kan het voorkomen van financieren van terrorisme verder worden aangeschept. Het is belangrijk dat die stap gezet wordt door de betrokken Wwft-instellingen. De informatievoorziening vanuit het FEC en vanuit de FIU draagt hieraan bij.
De recente aanslagen, ondermeer in Parijs en Egypte, hebben geleid tot intensief internationaal overleg over mogelijke aanvullende maatregelen tegen het financieren van terrorisme. Nederland is als financieel centrum nauw betrokken bij dit overleg in met name de EU, de FATF en de Counter-ISIL Finance Group. Dit overleg is nog gaande, maar mij lijkt denkbaar dat bijvoorbeeld de bestaande Europese regulering van grensoverschrijdende geldtransporten wordt aangescherpt.5
Tijdens de JBZ-Raad van 20 november jl. is terrorismefinanciering als een van de prioriteiten benoemd. Op dit moment wordt gewerkt aan voorstellen om te komen tot een versterking van de bevoegdheden van (en samenwerking tussen) FIU’s van verschillende landen, zodat zij snelle toegang hebben tot noodzakelijke gegevens. Daarnaast worden verbeteringen in regulering omtrent non-bancaire betaaldiensten en een effectievere werkwijze van bevriezing van tegoeden door de gehele EU voorgestaan.
Welke plannen zijn er op Europees en/of internationaal niveau om terrorismefinanciering nog beter te kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
De mogelijke oprichting van een ‘mini-Schengen’ zone |
|
Attje Kuiken (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de voornaamste aanleiding voor de plannen voor een mini-Schengen?1
Het is duidelijk dat de hoge asielinstroom EU lidstaten voor een grote uitdaging stelt en dat Schengen niet functioneert zoals het is bedoeld.
Op 4 december aanstaande zal hier tijdens de JBZ-raad over worden gesproken. In de tussentijd wordt doorlopend op informele en onverbindende wijze met verscheidene landen gesproken met een vergelijkbare migratiedruk over de uitvoering van de genomen maatregelen in reactie op de hoge toestroom van vluchtelingen naar Europa.
Daarbij wordt ook informeel van gedachten gewisseld over onderlinge samenwerking bij eventuele aanvullende maatregelen om Schengen goed te laten functioneren. Dat gaat bijvoorbeeld om versterking van de Schengen buitengrenzen (zoals bewaking, registratie), verscherpt toezicht aan de binnengrenzen en in de grensregio’s en mogelijkheden tot terugkeer en opvang. De inzet van Nederland is er daarbij steeds op gericht om gezamenlijk met 28 lidstaten in de EU en de 26 landen van de Schengenzone tot een aanpak te komen; iedereen heeft daarbij zijn verantwoordelijkheid te nemen.
Hoe vergevorderd zijn deze plannen en welke overwegingen zijn hieraan vooraf gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze zou zo’n mini-Schengenzone ingevuld worden? Hoe verloopt momenteel het denk- en besluitvormingsproces in de EU en het overleg met andere lidstaten hierover?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de Kamer op de hoogte te houden van ontwikkelingen rondom de oprichting van een mini-Schengen zone, waaronder voortgang en overwegingen van de overige betrokken landen?
Zoals gebruikelijk zal ik u informeren over de Europese ontwikkelingen via de geannoteerde agenda’s en verslagen van de JBZ-raad.
Het bericht dat thuizorgorganisatie (TSN) loonsverlaging moet terugdraaien voor 4300 thuiszorgmedewerkers |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ook zo blij met de overwinning van honderden thuiszorgmedewerkers die maandenlang actie hebben gevoerd tegen de loondump waarmee zij geconfronteerd zijn door TSN? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De situatie bij TSN Thuiszorg is ernstig en leidt tot grote zorgen. Ik constateer dat de wettelijke waarborgen voor de rechten van medewerkers in de praktijk goed functioneren. Op dat punt ben ik tevreden.
Vindt u het een wenselijk gevolg van uw beleid dat thuiszorgorganisaties salarissen van thuiszorgmedewerkers onterecht willen verlagen met 20% tot 30%? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik constateer dat de waarborgen zoals opgenomen in de relevante sociale zekerheidswetgeving, zekerheid bieden voor thuiszorgmedewerkers dat hun salaris niet zonder meer kan worden gekort door thuiszorgorganisaties.
Wat betekent deze gerechtelijke uitspraak voor andere thuiszorgorganisaties die ten onrechte loonsverlaging willen toepassen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rechter heeft uitspraak gedaan voor deze casus en daarbij geconstateerde omstandigheden. In hoeverre dat voor andere thuiszorgorganisaties betekenis heeft kan niet in algemene zin worden aangegeven.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van FNV-bestuurder G. van Dijk: «Het is absurd dat we elke keer via de rechter de uitbetaling van het normale loon moeten afdwingen»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Een gang naar de rechter dient bij voorkeur voorkomen te worden. Werkgevers dienen zich aan de wettelijke voorschriften te houden.
Welke mogelijkheden zijn er van overheidswege om te voorkomen dat er steeds gerechtelijke procedures nodig zijn om tot een fatsoenlijk loon voor thuiszorgmedewerkers te komen? Bent u bereid van deze mogelijkheden gebruik te maken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u precies ondernemen?
Het is van groot belang dat de inkoopprocedure zorgvuldig verloopt. Daartoe heb ik naar aanleiding van de afgesproken gezamenlijke aanpak met FNV, CNV en ActiZ ben ik voornemens een AMvB op artikel 2.6.6 van de WMO voor te bereiden. Die hoofdlijnen zal ik de komende periode met betrokken partijen verder uitwerken en zo spoedig mogelijk naar uw Kamer zenden.
Bent u bereid te bevorderen dat de «Wet van 21 mei 2012, houdende voorstel van wet van het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering van de kwaliteit van de huishoudelijke verzorging en ter invoering van basistarieven voor de huishoudelijke verzorging» (Staatsblad 2012, nr. 226) – dat vervallen is na het van kracht worden van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 – weer wordt ingevoerd, zodat alle gemeenten gehouden zijn goede basistarieven te regelen, zodat loondump voorkomen wordt? Zo nee, waarom niet?
In de brief van de Minister en mij over de resultaten van het zorgoverleg3 is opgenomen dat de waarborgen voor medewerkers uit hoofde van de wetsvoorstellen Kant/Leijten worden verankerd in de Wmo 2015. Dit is inmiddels gebeurd en bij de parlementaire behandeling van de Wmo 2015 ook zo besproken met uw Kamer. Wettelijk is vastgelegd dat gemeenten reële tarieven vaststellen, die aanbieders in staat stellen de arbeidsvoorwaarden die horen bij de van toepassing zijnde cao te betalen. De teksten uit de Wmo zijn anders dan in de Wmo 2015, omdat de reikwijdte van de gemeentelijke verantwoordelijkheid in de Wmo 2015 breder is dan de reikwijdte van het wetsvoorstel Kant/Leijten over huishoudelijke verzorging. In artikel 2.6.6 wordt een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, geregeld. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om nadere regels te stellen. Na overleg met de FNV, de CNV en de VNG hebben wij afgelopen vrijdag een pakket aan maatregelen voorgesteld waaronder een AMvB op grond van artikel 2.6.6. Dat pakket maatregelen biedt naar oordeel van de betrokken partijen voldoende waarborgen voor het hanteren van een tarief waarmee aanbieders hun personeel in reguliere banen en tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden kunnen inzetten.
Het vergoeden van telers bij plantenziekten |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek bruinrot rozen uitgebreid»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe uw aanpak, en met name door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), van bruinrot bij rozen tot zover is geweest?
Bij de aanpak van Ralstonia solanacearum in snijbloemen is de NVWA verantwoordelijk voor het vaststellen van de omvang van de besmetting, het speuren naar de mogelijke besmettingsbron(nen), het opleggen van maatregelen om de besmetting en het risico op verspreiding in te perken, het toezien op het uitvoeren van de opgelegde maatregelen en tot slot ziet de NVWA toe op het opleggen van maatregelen om de bacterie op te ruimen zodat een schone herstart van de teelt mogelijk is. Doel van de maatregelen is om de gevolgen zo beperkt mogelijk te houden. Tijdens het onderzoek heeft de NVWA intensief contact met sectororganisaties in Nederland onderhouden. De NVWA informeert ook de Europese Commissie en lidstaten over een eventuele verspreiding via intern verkeer binnen Europa. Ralstonia solanacearum is in de EU namelijk een quarantaine-organisme. Deze organismen zijn schadelijk en moeten worden bestreden.
Kunt u toelichten waarom het zo lang heeft geduurd voordat de NVWA met beschikkingen is gekomen om te ruimen?
Na de eerste melding, halverwege augustus 2015, van Ralstonia solanacearum bij een rozenteeltbedrijf, is de NVWA een onderzoek gestart. In de weken erna breidde dit onderzoek zich uit naar meerdere rozenteeltbedrijven en enkele rozenplantenkwekers. Op dit moment zijn 61 bedrijven onderzocht waarvan er 33 zijn die als definitief niet besmet kunnen worden beschouwd, 10 als definitief besmet, 7 als verdacht, 3 sterk verdacht. Van 8 bedrijven moeten de uitslagen nog volgen. De tracering van besmette leveringen en de «route» van deze leveringen in binnen- en buitenland zijn in kaart gebracht. Daarnaast maken officiële en onafhankelijke monsternames deel uit van het onderzoek, om vast te stellen of planten, of water dat voor de planten wordt gebruikt, wel of niet besmet is. Zowel de tracering van leveringen, als het onderzoek van monsters kost tijd. Het vaststellen of een monster definitief besmet is duurt in de regel in totaal minimaal 4 tot maximaal 10 weken. Nadat van alle monsters die in een bedrijf genomen zijn de uitslag bekend is, wordt een beschikking opgesteld. De duur van het gehele onderzoek hangt sterk af van welke informatie (uitslagen monsteranalyse, tracering, aflevergegevens, etc.) op welk moment beschikbaar is.
Deelt u de mening dat bij quarantaine ziekten de NVWA doortastend en proactief dient op te treden?
Ja. De NVWA onderneemt daartoe verschillende activiteiten om nieuwe schadelijke organisme in een vroeg stadium te signaleren. De NVWA heeft een jaarlijks surveyprogramma (Fytobewaking) dat gericht is op het vaststellen van de status van quarantaineziekten in Nederland. Verder bestudeert de NVWA internationale pest alerts, literatuur en dergelijke, om nieuwe schadelijke organismen zo vroeg mogelijk te signaleren. Ralstonia solanacearum is een quarantaine organisme voor alle gewassen. Zodra bekend werd dat deze besmetting in de rozenteelt voorkwam, is de NVWA gestart met het onderzoek. Dit onderzoek heeft zich in de loop van enkele maanden uitgebreid tot meerdere plantenkwekers en een groot aantal rozentelers.
Bent u bereid om telers tegemoet te komen in de hoge kosten bij vrijwillige ruimingen en ruimingen door de NVWA ten gevolge van quarantaine organismen, zoals bruinrot, aangezien dit mogelijk is op basis van Artikel 4 van de Plantenziektenwet? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt bij schade als gevolg van plantenziektes, zoals dit is verwoord in de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van de Plantenziektewet (Kamerstukken II 1950/51, 1791, nr. 5), is dat deze niet wordt vergoed. De lijn is dat de schade in beginsel behoort te zijn verdisconteerd in het normaal maatschappelijk risico (waaronder het normale bedrijfsrisico). Ook de kosten voor de bestrijdingsmaatregelen komen in beginsel voor eigen rekening.
Bij hoge uitzondering kan schade worden vergoed op basis van artikel 4 van de Plantenziektenwet, die mij de bevoegdheid geeft om een tegemoetkoming van overheidswege te verlenen voor schade die het gevolg is van het toepassen van maatregelen ter voorkoming, verbreiding of bestrijding van schadelijke organismen (bestrijdingsmaatregelen), als deze schade onevenredig zwaar op één of meer personen zou drukken. In onderhavig geval is hier geen sprake van.
Bent u zich bewust van de grote gevolgen van ruimingen voor deze hightech telers van grootbloemige rozen in Nederland?
Bent u bereid om, gezien het belang van de Nederlandse exportpositie, gezamenlijk met de glastuinbouw opnieuw het gesprek aan te gaan over een plantgezondheidsregeling door overheid en sector en over basis hygiëneprincipes met de sector en binnen de EU om teelt en handelsstromen gescheiden te houden?
Mijn voorganger heeft met de verschillende sectororganisaties een intentieverklaring ondertekend om te komen tot een convenant plantgezondheid met afspraken over preventieve maatregelen door het bedrijfsleven zelf en als sluitstuk daarvan een vorm van risicoafdekking zoals een plantgezondheidsfonds. Ik steun die aanpak van harte en ben over de mogelijke inhoud van het convenant intensief in gesprek met de sectororganisaties.
De Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT) via Prenacheck |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is u bekend dat een Googlezoekopdracht op «NIPT» als eerste resultaat geeft de bedrijfsadvertentie van «Prenacheck», waar ouders buiten de TRIDENT studie om een NIPT in Duitsland kunnen bestellen? (de TRIDENT studie is een Nederlandse studie voor de evaluatie van de Niet Invasieve Prenatale Test. NIPT wordt uitgevoerd in de acht Universitair Medische Centra in Nederland door het NIPT consortium. TRIDENT staat voor «Trial by Dutch laboratories for Evaluation of Non-Invasive Prenatal Testing»)
Ja, dat is mij bekend. De website van Prenacheck is sinds 25 november 2015 niet meer online bereikbaar. De IGZ volgt de ontwikkelingen rondom de website.
Vindt u er dat er voldoende aandacht is voor voorlichting en begeleiding van zwangere vrouwen via de website van «Prenacheck»?
Voorlichting, counseling en begeleiding bij prenatale screening moet zorgvuldig en in contact met een professional plaatsvinden. Het geven van beperkte informatie op een website voldoet niet aan de kwaliteitseisen en waarborgen die we hebben voor de prenatale screening die door Nederlandse zorgverleners binnen het screeningsprogramma wordt aangeboden.
Deelt u de mening dat ouders op de website van «Prenacheck» onvolledig over de gevolgen van een positieve testuitslag en over een leven met het syndroom van Down worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat weet u over de «Prenacheck»? Op welke wijze werken Nederlandse zorgorganisaties samen met deze organisatie? Valt het handelen van «Prenacheck» onder de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO)?
Wat ik weet over de «Prenacheck» heb ik gelezen op de website. Daaruit kan ik niet opmaken op welke wijze Nederlandse zorgorganisaties samenwerken met Prenacheck. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft de wettelijke taak toe te zien op de naleving van de WBO. De IGZ toetst na melding van een mogelijke overtreding van de WBO. Indien de IGZ een overtreding van de WBO vaststelt, kan zij hiervan aangifte doen bij het OM. De website van Prenacheck is inmiddels niet meer operationeel.
Wat voor bedrijf is «U-Diagnostics B.V.»? Vindt u het ook zorgelijk dat dit bedrijf ook een directe link heeft met de website bloedwaardentest.nl?1
«U-Diagnostics B.V.» is een laboratorium. De IGZ verricht momenteel nader onderzoek bij deze organisatie in het kader van de melding over de website bloedwaardentest.nl (mogelijke overtreding van de WBO).
Wilt u naar aanleiding van het onderzoek dat u uitvoert naar de website bloedwaardentest.nl ook onderzoek doen naar «Prenacheck»?
De IGZ blijft volgen of de website van Prenacheck weer beschikbaar wordt en is bezig met het onderzoek naar de bloedwaardentest.nl en «U-Diagnostics».
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Medische ethiek/Afbreking zwangerschap op 16 december a.s.?
Beantwoording is helaas niet gelukt voor 16 december 2015.
De geruchten dat er extra geld vrijkomt om de gaten in de begroting van Veiligheid en Justitie te dichten en de door de bezuinigingen ontstane problemen in de strafrechtketen op te lossen |
|
Nine Kooiman (SP), Michiel van Nispen , Judith Swinkels (D66), Peter Oskam (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat er extra geld vrij komt voor de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016? Zo ja, om hoeveel geld gaat het en waar komt dat extra geld vandaan?
Is dat extra geld bedoeld voor de politie en dan niet voor de reorganisatie, de afbetaling van de lening ter hoogte van 600 miljoen euro en de onderhandelingen met betrekking tot de cao, maar wel voor het versterken van de kwaliteit van de opsporing en het versterken van de recherche? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor het Openbaar Ministerie (OM), in het bijzonder voor het wegnemen van de door de GalanGroep geconstateerde risico’s voor de primaire werkzaamheden van het OM, voor het verlagen van de druk op werkvoorraden, doorlooptijden, kwaliteit, ICT en voor de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Hoekstra? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de rechtspraak, in het bijzonder voor de dekking van de extra kosten voor digitalisering van de rechtspraak (het KEI-programma), het dekkend financieren van de jaarlijkse zaaksinstroom, het behoud van volwaardige en toegankelijke rechtbanklocaties in het hele land en voor het onderhouden van de kwaliteit van rechtspraak? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor het Nederlands Forensisch Instituut, in het bijzonder voor behoud van expertisegebieden, voorkomen van lange wachttijden en voor innovatie van sporenonderzoek? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de Reclasseringsorganisaties, in het bijzonder voor het voorkomen van wachtrijen, het versterken van het toezicht en het voorkomen van recidive? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de Dienst Justitiële Inrichtingen, in het bijzonder om de oplopende werkdruk onder gevangenispersoneel tegen te gaan en de resocialisatiemogelijkheden in detentie te versterken? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de constatering dat de enorme bezuinigingen op de justitiebegroting te ver zijn doorgeschoten en ten koste gaan van de opsporing, vervolging en berechting van criminelen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een structurele investering in Veiligheid en Justitie van minimaal 200 miljoen euro en specifiek op de punten zoals in bovenstaande vragen aangegeven, noodzakelijk is om de begroting weer fatsoenlijk op orde te krijgen, de oplopende problemen in de strafrechtketen op te lossen en de kwaliteit en capaciteit van de organisaties die Nederland veiliger moeten maken te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze structurele investering van 200 miljoen euro los dient te staan van de mogelijke tekorten die ontstaan indien de voorstellen tot verhoging van griffierechten, de eigen bijdragen voor strafproces en detentie en de maatregelen omtrent de gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk niet kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de kwaliteit van opsporing en vervolging, en de noodzakelijke investeringen daarin, los moet worden gezien van het risico dat de voorstellen tot verhoging van griffierechten, de eigen bijdragen voor het strafproces en detentie en de maatregelen omtrent de gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk niet kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid hierover vóór vrijdag 20 november 2015 om 12:00uur ‘s middags duidelijkheid te verschaffen aan de Kamer zodat de Kamer het gewijzigde begrotingsvoorstel tijdig voorafgaand aan de begrotingsbehandeling op zijn merites kan beoordelen? Zo nee, bent u ervan op de hoogte dat de Kamer kan besluiten de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie tot nader order uit te stellen zodat de Kamer alsnog duidelijkheid en voldoende gelegenheid krijgt om de begrotingsvoorstel op fatsoenlijke wijze voorafgaand aan de behandeling te bezien?
Het bericht ‘De kortingsregeling voor een studie aan de Open Universiteit’ |
|
Jasper van Dijk (SP), Harry van Bommel (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de kortingsregeling voor een studie aan de Open Universiteit?1
Nee ik ben niet bekend met het bericht in De Ware Tijd. Ik ben wel bekend met de kortingsregeling collegegeld Open Universiteit (KCOU) zoals beschreven in artikel 7.48, zesde lid van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).
Is het waar dat studenten met de Surinaamse nationaliteit die aan de Open Universiteit studeren wel in aanmerking komen voor korting op het collegegeld als zij in Nederland woonachtig zijn maar niet als zij in Suriname woonachtig zijn?
Nee, dat is niet waar. De Open Universiteit heeft mij bericht dat studenten met de Surinaamse nationaliteit in aanmerking komen voor een korting op het wettelijk collegegeld van de Open Universiteit. Het maakt daarbij niet uit of studenten woonachtig zij in Nederland of Suriname. Wanneer iemand op basis van de bepalingen in de WHW in aanmerking komt voor het wettelijk collegegeld, kan die persoon ook in aanmerking komen voor de KCOU, mits hij ook voldoet aan de overige voorwaarden voor de kortingsregeling (bijvoorbeeld geen recht op studiefinanciering). Sinds het afschaffen van het woonplaatscriterium in de WHW per 1 september 2013 komen ook Surinaamse studenten woonachtig in Suriname in aanmerking voor wettelijk collegegeld en dus ook voor de KCOU.
Deelt u de opvatting dat de Open Universiteit een onderwijsinstelling is die «leren op afstand» moet bevorderen?
Ja, ik deel die opvatting. Dit is bovendien in de WHW vastgelegd. In artikel 1.3, vierde lid van de WHW staat de Open Universiteit initiële opleidingen verzorgt in de vorm van afstandsonderwijs.
Deelt u de opvatting dat het wenselijk is dat ook Surinaamse studenten die in Suriname aan de Open Universiteit studeren in aanmerking komen voor de kortingsregeling zodat ook voor minder draagkrachtige studenten zo’n studie mogelijk wordt? Indien neen, waarom niet? Indien ja, gaat u bevorderen dat de Open Universiteit de kortingsregeling ook van toepassing verklaart op studenten die vanuit Suriname aan de Open Universiteit studeren?
Ja, ik deel die opvatting. Het is ook mogelijk voor studenten aan de Open Universiteit met de Surinaamse nationaliteit en woonachtig in Suriname om in aanmerking te komen voor de KCOU, mits zij voldoen aan de geldende wettelijke voorwaarden.
De uitzending “ Hogere eigen bijdragen ziekenhuis” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u de uitzending van Radar «Hogere eigen bijdragen ziekenhuis» gezien? Zo ja, wat vond u daarvan?1
Ik heb de uitzending van Radar «Hogere eigen bijdragen ziekenhuis» met belangstelling bekeken.
Deelt u de mening dat er over het zogenaamde hinderpaalcriterium en de budgetpolissen veel onduidelijkheid bestaat? Zo ja waarom wel, zo nee waarom niet?
De budget- en naturapolissen van verzekeraars bevatten informatie over de eigen bijdragen die verzekerden moeten betalen als ze gebruik maken van zorg van niet-gecontracteerde aanbieders met inachtneming van het hinderpaalcriterium. Dit houdt volgens de Zvw in dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat dit een belemmering is voor de verzekerde om zorg te betrekken bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars meer duidelijkheid moeten geven over consequenties van het zogenaamde hinderpaalcriterium bij het afsluiten van een zorgpolis? Hoe wilt u dit bevorderen?
Zorgverzekeraars zijn uit hoofde van de Wet marktordening gezondheidszorg verplicht informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden producten en diensten op zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn. Hieronder valt ook informatie over contractering bij zorgpolissen. Deze verplichting is uitgewerkt in de Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Deze regeling is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont.
Zorgverzekeraars moeten kenbaar maken met welke zorgaanbieders voor welke vormen van zorg een contract is afgesloten voor de betreffende polis. Bovendien moet transparant worden of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking en wat de hoogte van het percentage is van de vergoedingsbeperking.
Zoals aangekondigd in hun actieplan Kern-gezond wijzen de zorgverzekeraars dit jaar consumenten expliciet – via de zogenaamde bijsluiter – op de risico’s van polissen waarvoor een beperkt aantal zorgaanbieders gecontracteerd is (budgetpolissen). Zorgverzekeraars wijzen zowel op het risico dat de verzekerde met deze polis bij minder zorgaanbieders terecht kan, als op het financiële risico dat een verzekerde loopt bij het gebruik maken van niet-gecontracteerde zorg als hij deze zorg niet volledig vergoed krijgt. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 20 oktober jl. (Kamerstukken II 2015/16, 34 300 XVI, nr. 11).
Zorgverzekeraars gaan de werking van de bijsluiter na het overstapseizoen evalueren, waarbij ook zal worden nagegaan of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Zowel de NZa als VWS zullen ook onderzoek (laten) doen naar het verloop van het overstapseizoen.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars ook de juiste informatie over polissen en bijvoorbeeld het hinderpaalcriterium moeten verstrekken? Wat vindt u ervan dat dit op basis van bovengenoemde uitzending van Radar klaarblijkelijk niet gebeurt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u net als de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) van mening dat er rekenmodellen beschikbaar zouden moeten zijn om te bepalen wat een geschikte vergoeding is? Zo ja, waarom wel, zo nee, waarom niet?
Het hinderpaalcriterium is niet te vervatten in een rekenmodel. De invulling van dat criterium en de jurisprudentie daarover is nog in ontwikkeling.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) van juni 2015 blijkt dat er nog budgetpolissen zijn die slechts 50% van de niet-gecontracteerde medisch-specialistische zorg vergoeden?
De NZa heeft recent besloten vast te houden aan het standpunt dat zorgverzekeraars, gegeven het hinderpaalcriterium, zelf een vergoeding mogen bepalen voor niet gecontracteerde zorg. Voor de duiding van het begrip hinderpaal verwijst de NZa naar de bestaande jurisprudentie. Deze jurisprudentie is nog niet uitgekristalliseerd.
De NZa maakt voorts kenbaar hoe zij als toezichthouder op dit onderdeel zal toezien en wil dat zorgverzekeraars een lager percentage dan 75 procent motiveren en zo nodig onderbouwen naar de NZa. Volgens de NZa kan het opnemen van een hardheidsclausule in de modelovereenkomst hierbij ook een rol spelen. Een dergelijke hardheidsclausule moet de verzekerde dan in een concreet geval de mogelijkheid geven om bij de zorgverzekeraar aanspraak te maken op een hogere vergoeding ingeval het in de modelovereenkomst opgenomen vergoedingspercentage vanwege de omstandigheden van het geval een feitelijke hinderpaal vormt voor de toegang tot niet gecontracteerde zorg.
De NZa beoordeelt bij de polissen die in 2016 op de markt worden gebracht of die voldoen aan de wet in het licht van staande jurisprudentie. Indien dat niet het geval is zal de NZa hiertegen optreden en indien nodig handhaven.
Op welke manier heeft de NZa dit jaar er toezicht op gehouden dat een hinderpaal van 50% niet een te grote belemmering is voor patiënten voor het afnemen van niet-gecontracteerde zorg?
Zie antwoord vraag 6.
Welke zorgverzekeraars hanteren een vergoeding van 50% voor niet-gecontracteerde verslavingszorg? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het arrest van het gerechtshof van ’s-Hertogenbosch van 9 juli 2013?
In 2015 worden door twee zorgverzekeringsconcerns acht polissen aangeboden waarbij voor de GGZ een vergoedingspercentage van minder dan 75% van het marktconforme tarief wordt gehanteerd. Voor 2016 heb ik op dit moment nog geen zicht op het aantal polissen met een vergoedingspercentage van minder dan 75%. Op grond van de huidige jurisprudentie valt niet met zekerheid te zeggen of deze vergoedingspercentages al dan niet een hinderpaal opleveren.
Wat vindt u ervan dat de NZa stelt dat mensen die van mening zijn dat de 25% of meer eigen bijdrage een te grote hinderpaal is naar de rechter of geschillencommissie van de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) kunnen stappen?
Het klopt niet dat de NZa dit zo stelt. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 6 en 7 heb aangegeven stelt de NZa dat een zorgverzekeraar een vergoeding van minder dan 75% moet motiveren en zo nodig onderbouwen.
Wanneer verzekerden vinden dat de geboden vergoeding in hun specifieke situatie een hinderpaal vormt kan de verzekerde bezwaar maken bij de zorgverzekeraar. Indien de zorgverzekeraar daar negatief op antwoordt heeft de verzekerde altijd het recht om naar de geschillencommissie (SKGZ) of naar de civiele rechter te stappen. Mensen kunnen bij de geschillencommissie laagdrempelig met hun klachten terecht.
Heeft u er zicht op of er ook voor 2016 nog budgetpolissen worden aangeboden? Als die worden aangeboden, zit er dan een duidelijke bijsluiter bij die te begrijpen is?
Zowel de NZa als VWS zullen het lopende overstapseizoen (laten) onderzoeken. Uit dit onderzoek zal blijken of er polissen met beperkende voorwaarden worden aangeboden voor 2016 en of daar een bijsluiter bij wordt aangeboden en welke informatie die bevat.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen en specialistische behandelcentra bij aanvang van de behandeling de plicht hebben om voor de patiënt na te gaan of het ziekenhuis of het specialistisch behandelcentrum ook gecontracteerd is?
Het is de taak van de patiënt zelf om na te gaan of het ziekenhuis of het specialistisch behandelcentrum gecontracteerd is. De patiënt kan dit nagaan door dit na te vragen bij zijn zorgverzekeraar. Ook moeten de zorgverzekeraars op hun website een actueel overzicht publiceren van de zorgaanbieders die gecontracteerd zijn. Dit is te vinden via bijvoorbeeld de «Zorgzoeker» of «Zorgvinder» op de websites van zorgaanbieders.
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft een tool ontwikkeld die zorgaanbieders de mogelijkheid geeft om een polischeck te doen zodat de zorgaanbieder de patiënt/verzekerde voorafgaand aan een behandeling informatie kan geven over de mate van vergoeding op grond van de polis van de patiënt/verzekerde. Dit is de inkijkvoorziening polis verzekerden (IVP). De planning is dat de IVP vanaf 1 januari 2016 beschikbaar komt voor zorgaanbieders, te starten met ziekenhuizen. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders met behulp van het IVP hun patiënten/verzekerden goed informeren over de mate van vergoeding op grond van de polis van de patiënt/verzekerde.
Wat vindt u ervan om voor categorieën behandeling een vast percentage als hinderpaal vast te stellen, zodat patiënten niet langer een rechtszaak hoeven te voeren om te weten wat een passende en niet-belemmerende vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg is?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘Meer drugszaken sneuvelen bij rechter’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het een zorgelijk trend is die door de Raad voor de rechtspraak en Drugsmonitor cijfermatig wordt beschreven, namelijk dat het aantal vrijspraken in drugszaken is toegenomen?1
Het aandeel vrijspraken in Opiumwetzaken wijkt in 2014 niet af van het aandeel vrijspraken bij alle misdrijfzaken, 11%. In mijn beantwoording van de vragen van het lid Helder (PVV) (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 610) over de toename van het totale aantal vrijspraken in strafzaken heb ik reeds gewezen op de diverse onderzoeken die hier de afgelopen jaren naar zijn verricht. Hierin heb ik ook aangegeven dat een aantal factoren naar de mening van het Openbaar Ministerie (OM) een rol hebben gespeeld bij de toename van het aantal vrijspraken in de afgelopen tien jaar. Voor deze factoren verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3 van het lid Helder (PVV).
De mogelijkheid dat een verdachte wordt vrijgesproken is een onderdeel van onze rechtsstaat. Een stijging in het aantal vrijspraken kan zorgelijk zijn, als dit een gevolg is van een te lage kwaliteit van de aangebrachte zaken. Zoals vermeld in de antwoorden op de vragen van het lid Helder (PVV), is dit maar hoogstens ten dele het geval en worden er bijvoorbeeld op het gebied van de strafbeschikkingen maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren. Voor het overige volgt het OM de ontwikkeling van de vrijspraken en stuurt het erop aan zoveel mogelijk zaken met de juiste opsporings- en strafvorderlijke kwaliteit voor de rechter te brengen.
Deelt u de analyse dat dit zou komen doordat rechters kritischer zouden zijn over het door de overheid gevoerde drugsbeleid? Zo nee, wat is hiervan wel de reden volgens u?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er in de onderzochte periode 1995/2005–2014 substantiële veranderingen geweest in de oriëntatiepunten voor straftoemeting en overige afspraken van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die een verklaring bieden voor de beschreven trend dat geen bestraffing plaatsvindt terwijl druggerelateerde feiten wel bewezen worden verklaard? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven?
De toename van het aandeel schuldigverklaringen zonder straf is niet alleen te zien bij druggelateerde zaken, maar ook bij de andere strafzaken. Overigens gaat het om een bijzonder klein aantal zaken en ligt het aandeel schuldigverklaringen zonder straf bij drugsdelicten niet hoger dan bij andere misdrijven. De Raad voor de Rechtspraak geeft desgevraagd aan dat de ontwikkelingen in de LOVS-oriëntatiepunten in de afgelopen jaren in elk geval geen verklaring bieden voor een toename van het aantal schuldigverklaringen zonder straf bij druggelateerde feiten.
Welke – door diverse kabinetten afgelopen jaren – ingevoerde maatregelen en/of wet- en regelgeving hebben volgens u bijgedragen aan de veronderstelde verandering in de wijze waarop de rechters druggerelateerde feiten beoordelen en bestraffen?
Ik beschik niet over informatie die deze veronderstelde verandering bevestigt dan wel tegenspreekt. Het is een bekend verschijnsel dat er na de invoering van een nieuw wetsartikel, zoals eerder dit jaar artikel 11a van de Opiumwet (strafbaarstelling voorbereidingshandelingen hennepteelt), een periode volgt waarin OM en rechterlijke macht door middel van jurisprudentie de nieuwe norm scherper stellen. Het is voorstelbaar, maar niet problematisch, dat in een beginperiode, waarin een norm nog nader uitgelegd en juridisch geïnterpreteerd moet worden, meer vrijspraken voorkomen.
Ziet u reden om met de Raad voor de rechtspraak in gesprek te gaan om eventuele misverstanden over het door de wetgever bedoelde drugsbeleid op te helderen, teneinde te voorkomen dat zich (verder) in de jurisprudentie een separaat gedoogbeleid ontwikkeld ten aanzien van (bewezen verklaarde) druggerelateerde feiten?
Nee, ik heb geen reden om te veronderstellen dat dergelijke misverstanden bestaan.
Herinnert u zich de motie Oskam, waarin de regering wordt verzocht gemeenten geen enkele ruimte te geven om onderzochte plannen naar gereguleerde wietteelt ook daadwerkelijk in de praktijk te realiseren en uw bevestigende schriftelijke reactie hierop?2
Ja.
Hoe verklaart u dat diverse gemeentes zich nog steeds inspannen dan wel concreet de oprichting van lokale cannabisclubs faciliteren? Hoe beoordeelt u de wijze waarop de gemeente Utrecht naar eigen zeggen de oprichting van een «Social Cannabis Club» faciliteert3 en idem dito de gemeente Amsterdam de oprichting van «The Tree of Life»? Kunt u navraag doen bij beide gemeenten waaruit dit «faciliteren» bestaat en hiervan een overzicht geven?
Ik heb navraag gedaan bij de burgemeester van Amsterdam en de wethouder Volksgezondheid van Utrecht. Zij hebben mij als volgt geïnformeerd:
De gemeente Amsterdam geeft aan «The Tree of Life» op geen enkele manier te faciliteren. De gemeente Amsterdam heeft op verzoek van de gemeenteraad contact gehad met het bestuur van The Tree of Life om te informeren naar hun vorderingen ten aanzien van het aanvragen van een Opiumwetontheffing ex artikel 6 jo 8 van de Opiumwet in het kader van de volksgezondheid. De ontheffing is nog niet bij het Ministerie van VWS aangevraagd.
De gemeente Utrecht heeft in 2013 en 2014 middelen aangewend voor twee aanvragen voor ontheffingen van de Opiumwet bij het Ministerie van VWS voor de beoogde Cannabis Social Club. Hierbij ging het om juridisch advies en overleg, en kosten voor notaris, leges en inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Het ontheffingstraject is in 2014 afgerond en de ontheffingen zijn niet verleend. Er is derhalve geen sprake van (financiële) ondersteuning bij de realisatie van de uitvoering. De gemeenteraad is over het aanwenden van gemeentelijke middelen geïnformeerd en het is aan de gemeenteraad om hierover te oordelen.
Zoals ik heb gesteld in mijn brief5 aan de Kamer in reactie op de motie Oskam is het gemeenten niet toegestaan over te gaan tot het experimenteren met gereguleerde hennepteelt, aangezien het telen van hennep strafbaar is op grond van artikel 3 onder B van de Opiumwet. Indien er sprake is van strafbare feiten ga ik ervan uit dat in voorkomende gevallen het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaat. De gemeenten Utrecht en Amsterdam zijn niet voornemens hennep te telen, een cannabisclub te starten en/of de realisatie van de uitvoering (financieel) te ondersteunen. Ik zie dan ook geen aanleiding om de gemeenten aan te spreken.
Deelt u de mening dat ook al is handhaving nog niet aan de orde omdat geen teeltlocatie is gevonden door genoemde clubs4, het openlijk faciliteren van dergelijke clubs door gemeenten zich niet goed verhoudt met het door u voorgestane drugsbeleid? Kunt u dan ook toezeggen gemeenten zoals Utrecht en Amsterdam hierop aan te zullen spreken? Indien dat laatste geen effect sorteert, welke maatregelen overweegt u dan om het faciliteren van dergelijke wietclubs te stoppen?
Zie antwoord vraag 7.
Het verdwijnen van de blauwe envelop, het gebruik van de berichtenbox en de ouderenservice van de ouderenbonden |
|
Carola Schouten (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u met ons vernomen dat het meldpunt over het afschaffen van de blauwe envelop al meer dan 500 klachten ontvangen heeft, terwijl het alleen nog maar digitaal in de lucht is en nog niet eens verschenen is in de bladen van de organisaties die meedoen (KBO, PCOB en ANBO)?1
Ik heb vernomen dat bij het meldpunt van de Unie KBO, ANBO en PCOB (verder: ouderenbonden) meer dan 500 meldingen binnengekomen zijn, met name van de eigen vrijwilligers. Uit informatie van de ouderenbonden blijkt dat het veelal gaat om zorgen over de invoering van volledig digitaal verkeer. De Belastingdienst heeft intensief overleg met de ouderenbonden over de wijze waarop aan deze zorgen (in aanvulling op de ondersteuning die genoemd is in het antwoord op vraag 2) tegemoetgekomen kan worden.
Herinnert u zich de waarschuwingen bij het wetsvoorstel over het afschaffen van de blauwe envelop over de voorspelbare problemen bij mensen die over onvoldoende computervaardigheden beschikken en nu niet meer in staat zullen zijn zelfs eenvoudige belastingzaken zelf te regelen?
Bij de behandeling van het wetsvoorstel EBV is door een aantal partijen terecht aandacht gevraagd voor de positie van mensen die niet of minder zelfredzaam zijn bij het digitaal regelen van hun toeslag- of belastingzaken. Ik heb in antwoord daarop uiteengezet dat uit onderzoek blijkt dat zelfredzaamheid vaak niet afhankelijk is van de vraag of communicatie op papier of digitaal plaatsvindt, maar van andere beperkingen. De hulpvragers hebben in grote meerderheid vooral moeite met de complexiteit van belasting- en toeslagzaken. Daarnaast ben ik uitgebreid ingegaan op de wijze waarop de Belastingdienst, zelf en in samenwerking met andere organisaties, mensen ondersteunt bij de overstap naar digitale communicatie. Dat kan zowel zijn door het bieden van hulp bij het digitaal vaardig worden, als bij het helpen om digitaal zaken te doen met de Belastingdienst. Ook de betrokken organisaties worden daarbij ondersteund. Uitgangspunt is dat voor iedereen een oplossing wordt gezocht.
Op dit moment wordt deze lijn ook in de praktijk gebracht:
Deelt u de mening dat de ouderenservice van de ouderenbonden een waardevolle manier is voor ouderen die vaak niet in staat zijn om hun belastingzaken zelf helemaal af te handelen?
Jazeker!
Wilt u de ouderenservice zo spoedig mogelijk uitsluitsel geven over de continuering van de ouderenservice, zodat de vele vrijwilligers weer vele mensen kunnen helpen?
De Belastingdienst heeft al in september 2014 namens mij overleg gevoerd met de ouderenbonden over de financiële bijdrage aan de belastingservice. Daarbij is toegelicht dat ik de financiële bijdrage, conform de in 2009 door mijn voorganger ingezette lijn ten aanzien van partijen die hulp bij aangifte verleenden, na 2015 zou beëindigen. Dit om ongelijkheid tussen deze partijen onderling, en ten opzichte van andere maatschappelijke en commerciële partijen die ondersteuning verlenen, te vermijden. In het overleg is aangegeven dat de Belastingdienst de bonden uiteraard op andere wijze zou blijven ondersteunen bij hun werk. Dit mede op basis van een breder beleid van de Belastingdienst voor ondersteuning van intermediaire partijen bij hun hulp aan belastingplichtigen en toeslaggerechtigden (zowel bij het digitaal als op andere wijze zaken doen met de Belastingdienst). De bonden is in dat licht gevraagd om een plan te maken over voortzetting van hun belastingservice, zodat op basis daarvan ook gesproken zou kunnen worden over de door de Belastingdienst te bieden ondersteuning. De Belastingdienst heeft ondersteuning aangeboden bij het opstellen van zo’n plan. Dit jaar is een aantal keer overleg gevoerd met de bonden over een concept-plan.
Op 10 november jongstleden hebben de ouderenbonden aan de Belastingdienst een herzien plan toegezonden. Mede op basis hiervan is de Belastingdienst verder in gesprek met de ouderenbonden over de ondersteuning. Ondertussen heb ik besloten om voor het jaar 2016 alsnog een financiële bijdrage aan de ouderenbond te verstrekken, om de ouderenservice in deze overgangperiode niet in gevaar te brengen. Daarnaast is dit jaar een extra een bijdrage verleend voor het geven van een training om de digitale vaardigheden van de door de bonden ingezette vrijwilligers op een hoger plan te krijgen.
Ik hecht zeer aan het voortzetten van de ouderenservice en een bijdrage daaraan van de Belastingdienst. Vanwege een gelijk speelveld tussen ondersteunende partijen zal dit echter niet meer zijn in de vorm van financiële, maar van concrete ondersteuning, zoals die ook aan andere maatschappelijke intermediairs wordt verleend. Hierbij kan gedacht worden aan toegesneden informatie, opleiding en faciliteiten voor authenticatie.
Deelt u de mening dat het ook in het belang van de Belastingdienst en de belastingtelefoon is dat deze vele vrijwilligers hun werk doen en daarmee veel vragen, late en foutief ingevulde formulieren en navorderingen voorkomen?
Ja, om die reden investeert de Belastingdienst ook in ondersteuning van intermediaire partijen zoals de ouderenbonden.
Wilt u er zorg voor dragen dat de machtiging voor het invullen van de formulieren voor deze mensen op een eenvoudige en veilige manier geregeld is?
Ja. Zoals ook eerder met de ouderenbonden is besproken, wordt op dit moment door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (die het beheer voert over voorzieningen van de generieke digitale infrastructuur) gewerkt aan het ontwikkelen van een machtigingsvoorziening die burger-organisatiemachtigingen ondersteunt. Naar verwachting zal deze in de loop van 2016 beschikbaar zijn.
Klopt het dat de eerste berichten, namelijk het continueringsbericht van de toeslagen voor de jaarwisseling alleen in de berichtenbox zal binnenkomen
Zoals besproken wordt het digitale berichtenverkeer stapsgewijs ingevoerd. Daarbij wordt begonnen met minder tijdkritische berichten, en geldt voor ieder document een periode van ten minste twee jaar waarin naast het digitale bericht ook een papieren versie wordt verstuurd. Het eerste document dat «puur digitaal» gaat is – zoals ook besproken in de debatten in de Tweede en Eerste Kamer – is het continueringsbericht van toeslagen voor 2016. Dat wordt vanaf eind deze maand alleen nog in de Berichtenbox op MijnOverheid bezorgd en op het portaal MijnToeslagen geplaatst. Ook in 2013 en 2014 zijn deze berichten al in de Berichtenbox bezorgd, naast verzending per papieren post en plaatsing op het portaal MijnToeslagen. Hiermee is voor dit bericht de gewenningsperiode van twee jaar gehanteerd.
Deze digitale bezorging is vergezeld gegaan van een communicatiecampagne in januari 2014 met onder andere radiospotjes en het verzenden van een brief aan alle toeslaggerechtigden met informatie over digitale post en het belang van het activeren van het MijnOverheidaccount met Berichtenbox.
Hoeveel belastingplichtigen en/of toeslaggerechtigden zijn er in Nederland (van 18 jaar en ouder)?
Er zijn circa 7 miljoen toeslaggerechtigden en circa 12 miljoen belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting.
Hoeveel belastingplichtigen en/of toeslaggerechtigden hebben een berichtenbox aangemaakt?
Op 20 november waren 2,1 miljoen MijnOverheidaccounts (met Berichtenbox) geactiveerd. Sinds de start van de communicatiecampagne rond invoering van de Wet EBV is het aantal met gemiddeld 150.000 per week toegenomen.
Hoeveel belastingplichtigen en/of toeslaggerechtigden hebben de afgelopen twee weken hun berichtenbox gecontroleerd?
In de periode van 6 tot 20 november hebben 479.685 burgers hun Berichtenbox geraadpleegd.
Hoeveel mensen zullen dus een bericht van de Belastingdienst over de continuering van hun toeslag krijgen en hoeveel zullen dat bericht tijdig lezen en hoeveel mensen zullen het niet tijdig (binnen twee weken zoals u wilt) lezen?
Op basis van het aantal mensen dat de afgelopen twee weken de Berichtenbox heeft gecontroleerd kan geen betrouwbare inschatting worden gemaakt van het aantal mensen dat hun toeslagberekening in de Berichtenbox al dan niet (tijdig) zal lezen. Dit omdat nog geen post is bezorgd en mensen dus de afgelopen twee weken geen directe prikkel hadden om de Berichtenbox te controleren. Overigens zal de uitbetaling van toeslagen sowieso plaatsvinden los van de vraag of mensen hun bericht hebben ingezien of niet.
Hoeveel procent van de ambtenaren bij de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën heeft de berichtenbox aangemaakt en gebruikt hem?
Over het aantal medewerkers van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën dat de Berichtenbox heeft geactiveerd en gebruikt, worden geen cijfers bijgehouden, evenmin als voor medewerkers van andere overheidsorganisaties. Het gebruik van de Berichtenbox betreft hun contact met de overheid als privépersoon en staat los van hun werk bij de Belastingdienst, het Ministerie van Financiën of een andere overheidsorganisatie.
Bent u van mening dat het gebruik van de berichtenbox zodanig hoog is dat het verantwoord is om bepaalde brieven nu alleen nog maar via de berichtenbox aan mensen te doen toekomen?
Zoals ik ook bij de behandeling van de Wet EBV heb opgemerkt gaat digitalisering van de samenleving onverminderd voort. De Belastingdienst gaat daarin mee en wil ook mensen daarin meenemen. In dat licht meen ik dat het noodzakelijk is om nu de eerste stap te zetten naar het alleen digitaal verzenden van brieven naar de Berichtenbox. De Berichtenbox zal als digitale brievenbus voor de burger immers juist meerwaarde hebben indien daarin ook daadwerkelijk alle post van de overheid bezorgd wordt. Wie alles op papier blijft ontvangen, zal zijn Berichtenbox niet snel gaan gebruiken. De overgang naar digitaal berichtenverkeer verloopt zoals gezegd wel stap voor stap: geleidelijkheid is hierbij het sleutelwoord. De adaptatie door burgers wordt continu gemonitord en op basis daarvan wordt besloten of een volgende stap gezet kan worden.
Om te zorgen dat de eerste volledig digitale bezorging van toeslagberichten in de Berichtenbox ook verantwoord plaatsvindt, begint de Belastingdienst met het bericht over de continuering van toeslagen. Voor het merendeel van de toeslaggerechtigden wordt op basis hiervan de toeslag ongewijzigd voortgezet. Als op basis van dit bericht de toeslag onverhoopt lager wordt, zal de betrokkene dat maximaal vier weken later, bij de uitbetaling merken. In dat geval kan hij een wijziging van zijn situatie doorgeven en daarnaast binnen zes weken bezwaar maken. De beschikking wordt namelijk op een zodanig tijdstip in de toekomst gedateerd dat na de betaaldatum nog de volledige wettelijke bezwaartermijn geldt.
Verder voorziet de Belastingdienst, zoals eerder aangegeven, in intensieve communicatie over deze eerst stap naar volledig digitaal verkeer en in ondersteuning van degenen die hulp nodig hebben om deze stap te zetten. Voor toeslaggerechtigden heeft deze communicatie onder meer plaatsgevonden door middel van de (op papier verzonden) jaarbrief toeslagen. In de jaarbrief zijn zij behalve over mogelijke wijzigingen in hun toeslag, geïnformeerd zijn over activering van hun Berichtenbox en de ondersteuning die zij daarbij kunnen krijgen.
Kunt u deze vragen vóór 1 december 2015 beantwoorden, omdat er bij de ouderenservice echt behoefte is aan zekerheid?
Met deze beantwoording heb ik aan uw verzoek voldaan.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Nationale ombudsman zich negatief heeft uitgelaten over de praktijk in Nederland om burgers die hun boetes niet kunnen betalen van hun vrijheid te beroven, het zogenaamde gijzelen?
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op de stellingname van de Nationale ombudsman in dezen?
Mijn reactie op het rapport «Gegijzeld door het systeem» van de Nationale ombudsman geef ik in een Kamerbrief die samen met deze antwoorden is aangeboden aan uw Kamer.
Deelt u de conclusie dat er beter niet gegijzeld kan worden?
De Nationale ombudsman stelt vast dat gijzeling niet mag worden ingezet bij mensen die boetes niet kunnen betalen. Die conclusie deel ik.
Het uitgangspunt is en blijft dat boetes betaald moeten worden en dat dwangmiddelen ingezet kunnen worden om dat doel te bereiken. Gijzeling moet echter gericht worden ingezet om personen tot betaling te bewegen indien zij een boete wel kunnen betalen, maar dit niet willen.
Deelt u de opvatting dat het probleem veel beter eerder aangepakt moet worden, dat wil zeggen dat het veel beter is oog te hebben voor de persoonlijke omstandigheden van mensen en dat het vruchtbaarder is om eerder te beginnen met het aanbieden van een persoonlijk betalingstraject of schuldsaneringsprogramma?
Zoals ik in mijn brief van 5 juni jl. (Tweede Kamer 2014/15, 29 279, nr. 244) heb benoemd, moeten voorzieningen worden geboden aan personen die een boete wel willen, maar niet kunnen betalen. In de Kamerbrief die samen met deze antwoorden is aangeboden, meld ik dat ik reeds de nodige maatregelen heb getroffen en welke aanvullende maatregelen ik tref.
Wat kost een gemiddelde gijzeling de staatskas?
Zoals ik op 29 april 2015 (Tweede Kamer 2014/15, Aanhangsel Handelingen, nr. 2133) op Kamervragen van lid Kooiman en lid Van Nispen heb geantwoord, is het belangrijk dat boetes worden betaald. Dat acht ik van groot belang voor de geloofwaardigheid van de rechtspleging en rechtshandhaving. Het dwangmiddel gijzeling wordt toegepast als ultimum remedium om betrokkene te bewegen tot betaling over te gaan. De kosten van het instrument zijn hierbij van ondergeschikt belang. Gezien de verschillende kosten die in het voortraject worden gemaakt valt de vraag naar de kosten die gemoeid zijn met het gijzelen van mensen die hun sanctie niet hebben betaald, niet eenduidig te beantwoorden.
Kunt u zich voorstellen dat het middel hier zijn doel voorbij schiet?
Zie antwoord vraag 5.
De reactie op de verzwegen misstanden bij Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) en de handelswijze van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de betreffende arts X, naast de twee fatale calamiteiten, ook betrokken is bij meer cases, waarbij patiënten onverwachte schade hebben opgelopen? Is de betreffende arts lopende het onderzoek van de Inspectie nog actief op de KNO-afdeling van het UMCU? Zo ja, hoe wordt dan de veiligheid van de afdeling KNO UMCU op dit moment gewaarborgd?
Zijn de twee fatale calamiteiten, alsmede het feit dat er mogelijk gefraudeerd is met betrekking tot de doodsoorzaak, niet voldoende aanleiding om gedurende het onderzoek de KNO-afdeling van het UMCU stil te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u de veiligheid van patiënten van de KNO-afdeling van het UMCU garanderen? Zo ja, waarom doet de Inspectie dan onderzoek? Zo nee, waarom sluit u de afdeling dan niet lopende het onderzoek?
Waar is uw vertrouwen op gebaseerd dat de Raad van Bestuur van het UMCU «adequate maatregelen» zal nemen, gelet op het feit dat hij het eerder geschetste beeld over fatale, niet gemelde calamiteiten en een verziekte werksfeer op de KNO-afdeling niet herkende?
In mijn brief aan uw Kamer heb ik u laten weten dat het beeld dat in deze uitzending is geschetst, een beeld is van een afdeling waarbij het lijkt alsof professioneel handelen, transparantie, kwaliteit en veiligheid voor patiënten en de eigen medewerkers onvoldoende zijn geborgd. Ik heb dan ook de nieuwe voorzitter van de raad van bestuur opgeroepen om indien nodig hier adequate maatregelen op te nemen. Het ziekenhuis heeft zich sinds de TV-uitzending van Zembla toetsbaar opgesteld en het IGZ onderzoek loopt. De IGZ gaat in haar onderzoek na op welke wijze de raad van bestuur van het UMCU met haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg en de aansturing binnen haar organisatie omgaat en of er daadwerkelijk adequate maatregelen zijn genomen.
Is het waar dat het ziekenhuis onderzoek laat doen naar de gebeurtenissen op de KNO-afdeling vanaf 2011? Is het niet logisch dat het ziekenhuis het onderzoek start vanaf het aantreden van het nieuwe hoofd van de KNO-afdeling in 2009, te meer daar vanaf het aantreden van het nieuwe hoofd zich kwaliteitsdiscussies hebben voorgedaan, ook in de periode 2009–2011?
Het UMCU heeft op 9 november 2015 laten weten dat het ziekenhuis alle overlijdensgevallen op de afdeling keel-, neus- en oorheelkunde vanaf 2011 opnieuw gaat bekijken. Het ziekenhuis heeft de IGZ laten weten dat de onderzoekstermijn is verbonden aan de introductie van het elektronisch patiëntendossier in het ziekenhuis. Afhankelijk van het resultaat van dit onderzoek kan de onderzoeksperiode door het ziekenhuis worden uitgebreid. De uitkomsten van dit onderzoek worden gedeeld met de IGZ.
Waarom stelt u dat het «evident» is dat de Inspectie de leiding neemt in het «onafhankelijke» onderzoek naar onder andere de handelwijze van de Inspectie? Is dat niet juist bijzonder vreemd?
Waarom bepaalt de Inspectie de opdracht en samenstelling van de commissie die «onafhankelijk» onderzoek moet doen, naar onder andere de handelwijze van de Inspectie?
Zou het niet beter zijn werkelijk onafhankelijk onderzoek – door u zelf geëntameerd – te doen naar de handelwijze van de Inspectie in deze casus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zou, gezien de ernst van de calamiteiten en het verzwijgen van de werkelijke doodsoorzaak, het onderzoek niet boven elke twijfel verheven moeten worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke periode heeft het onderzoek betrekking? Hoe is die periode bepaald? Bent u bereid de periode van 2009 tot heden te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gelderland megastallenland |
|
Henk van Gerven (SP), Eric Smaling (SP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Gelderland wordt megastallenland» en «Megaveel megastallen op komst in Gelderland»?1 2
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de aantallen megastallen in Gelderland in de afgelopen vier jaar, per diersoort?
Uit het meest recent beschikbare overzicht van het aantal grote stallen van Alterra Wageningen UR (Analyse megastallen en megabedrijven in 2005, 2010 en 2013 van februari 2015) blijkt dat tussen 2010 en 2013 het aantal grote stallen op basis van de 300 NGE-norm (prijsniveau 2004) in Gelderland is toegenomen van 48 naar 66.
Voor de ontwikkeling van het aantal grote stallen per diersoort in Gelderland verwijs ik u naar bovengenoemd rapport (http://www.wageningenur.nl/nl/Dossiers/dossier/megastallengroeiendebedrijven.htm.) Het totaal aantal grote stallen in Nederland nam in deze periode toe van 456 naar 618. Ik verwijs u tevens naar de Kamerbrief van 16 april 2015 over de omvang van het aantal stallen (Kamerstuk 28 973, nr. 165).
Hoeveel aanvragen voor megastallen lopen er momenteel in Gelderland?
Aanvragen voor vergunningen voor de bouw van nieuwe stallen worden ingediend in het kader van de wetgeving op het vlak van ruimtelijke ordening, milieu en natuur waarvoor gemeenten en provincies het bevoegd gezag zijn. Het Rijk houdt deze gegevens niet bij.
Kunt u een overzicht geven van de groei van het aantal megastallen in Nederland in de afgelopen vijf jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de aantallen megastallen jaarlijks structureel bij te houden en de Kamer hierover te informeren?
De schaalgrootte van stallen hangt nauw samen met de lokale inpassing in de lokale omgeving en is onderdeel van het decentrale omgevingsbeleid waarvoor provincies en gemeenten het bevoegd gezag zijn. Ik zie dan ook geen aanleiding om structureel het aantal grote stallen te monitoren.
Waar blijft het beloofde wetsvoorstel dat overheden de mogelijkheid geeft om stallen te maximeren op aantallen, op basis van volksgezondheidscriteria? Kunt u aangeven waarom het zo lang heeft moeten duren?
Het bedoelde wetsvoorstel inzake de Wet dieren heeft raakvlakken met het omgevingsrecht en de Omgevingswet. Bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de Omgevingswet in de Tweede Kamer is dit voorstel op een aantal onderdelen gewijzigd, mede door amendementen, in het bijzonder ook betreffende de toepassing van het voorzorgbeginsel en de bescherming van de gezondheid. Bij de begrotingsbehandeling van Economische Zaken, onderdeel Landbouw en Natuur op 2 en 3 december 2015 heb ik aangegeven te willen bekijken op welke manier het voorgenomen wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid meerwaarde heeft boven wat nu al geregeld is in de Omgevingswet, mede na amendering, en hierover de Tweede Kamer begin 2016 te informeren.
Bent u bereid met de provincie Gelderland de mogelijkheden tot een standstill in het afgeven van vergunningen voor megastallen te bespreken?
In het kabinetstandpunt over de toekomst van de intensieve veehouderij (Kamerstuk 28 973, nr. 134, dd. 14 juni 2013) is aangegeven dat de lokale omstandigheden, de totale belasting van een gebied en randvoorwaarden die aan de veehouderijproductie worden gesteld, bepalend zijn voor de omvang van de veehouderij en de schaalgrootte van veehouderijlocaties. Het advies van de Gezondheidsraad uit 2012 en de eerste tussentijdse resultaten van het onderzoek «Veehouderij en gezondheid van omwonenden» geven geen indicatie van een relatie tussen gezondheidsrisico’s voor omwonenden en de grootte van stallen.
De milieu en ruimtelijk ordeningswetgeving, waarvoor provincies en gemeenten het bevoegd gezag zijn, biedt reeds een basis voor het op regionaal en lokaal niveau beperken van de effecten van veehouderijbedrijven op de kwaliteit van de leefomgeving. Provincies en gemeenten kunnen bijvoorbeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening via het bouwblok een maximum stellen aan de stalgrootte en beperkingen opleggen aan de vestiging of uitbreiding van veehouderijen. Het is in het kader van het gedecentraliseerde omgevingsbeleid aan provincies en gemeenten om te besluiten in hoeverre zij gebruik willen maken van de mogelijkheden om het omgevingsbeleid ten aanzien van de vergunningverlening voor grote stallen te wijzigen.
Bent u bereid om in overleg te treden met provincies en gemeenten om gedurende de voorbereiding van de Wet Volksgezondheid en Dieraantallen, niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE (Nederlandse Grootte Eenheid, maat voor de economische omvang van een agrarisch bedrijf) en één bouwlaag?
Zie antwoord vraag 7.
Het onderzoek naar het gijzelen van mensen die verkeersboetes niet betalen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is in het algemeen uw reactie op het rapport van de Nationale ombudsman over het gijzelen van mensen die wel willen, maar niet kunnen betalen?1
Mijn reactie op het rapport van de Nationale ombudsman geef ik in een Kamerbrief die samen met deze antwoorden is aangeboden aan uw Kamer.
Kunt u reageren op de verschillende aanbevelingen uit hoofdstuk 7, die zijn aangeduid als sub a tot en met k? Kunt u uw reacties per aanbeveling toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u per aanbeveling aangeven wat de overheid daar op dit moment aan doet en wat er concreet gaat verbeteren of veranderen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u reageren op de constatering van de Ombudsman dat de conclusie van het Openbaar Ministerie (OM) dat er onwil is om te betalen nog steeds slecht wordt onderbouwd, bijvoorbeeld door slechts te stellen dat betrokkene nooit heeft aangegeven om tot betaling bereid te zijn?
Het OM en het CJIB zijn in februari begonnen de gijzeling persoonsgericht te beoordelen en de vordering gijzeling te voorzien van een betere motivering. Hierbij is het uitgangspunt dat alleen een vordering gijzeling wordt ingediend bij de rechtbank voor personen die wel kunnen betalen, maar dat niet willen. In de huidige vordering gijzeling wordt een aantal relevante elementen genoemd op grond waarvan de officier van justitie van oordeel is dat er geen sprake is van betalingsonmacht. Onderdeel daarvan is de vraag of betrokkene eerder heeft aangegeven om tot betaling bereid te zijn. Tezamen met andere elementen, zoals bijvoorbeeld eerder getoond betaalgedrag, vormt dit de grondslag voor de vordering. De rechter bepaalt uiteindelijk of alle informatie die ter zitting is ingebracht voldoende is om iemand te gijzelen. De rechter kan in de uitspraak gemotiveerd aangeven op grond waarvan de gijzeling wel of niet is gerechtvaardigd. Het OM kan – waar mogelijk – de motivering van de rechter meenemen bij toekomstige vorderingen gijzelingen. Zo wordt er continu gewerkt aan het verder verbeteren van de vordering.
Uitgangspunt is dat al in de inningsfase voorzieningen worden geboden aan personen die een sanctie wel willen betalen, maar dit niet in een keer kunnen. Daartoe verruim ik de mogelijkheden om Wahv-sancties in termijnen te betalen. Ook wordt daar waar nodig maatwerk toegepast indien de keten een signaal van betalingsonmacht oppikt. Hiermee dienen evident onredelijke situaties zo veel mogelijk te worden voorkomen.
Hoe constateert het OM dat sprake is van onwil of onmacht en hoe selecteert het OM dus dossiers die voor gijzeling in aanmerking komen?
Het OM beoordeelt op dit moment voorafgaand aan het indienen van een vordering gijzeling bij de rechtbank op basis van bij OM en CJIB beschikbare informatie of er sprake lijkt te zijn van iemand die een sanctie wel kan betalen, maar dat niet wil. Dit kan onder meer blijken uit (eerdere) uitingen van betrokkene, het betaalgedrag van betrokkene en uit raadpleging van het
curatele-, bewindstelling- en insolventieregister. Indien op basis van de beschikbare informatie onvoldoende kan worden ingeschat of betaling van de sanctie bij gijzeling reëel is, wordt de betrokkene sinds november 2015 actief benaderd met het verzoek eventuele betalingsonmacht kenbaar te maken. Wanneer er inderdaad sprake blijkt te zijn van betalingsonmacht wordt bekeken of een betalingsregeling kan worden getroffen. Het betreft een nieuwe maatregel die er toe moet bijdragen dat alleen vorderingen aan de rechter worden voorgelegd van personen van wie op grond van bepaalde feiten en omstandigheden mag worden aangenomen dat zij wel kunnen betalen, maar dat niet willen.
Herkent u de constatering van de Ombudsman dat het invorderingssysteem ervan uit gaat dat de burger zelf in actie komt en contact opneemt bij herhaalde signaleringen door de Rijksdienst voor Wegverkeer (RDW) dat een kenteken niet verzekerd is? Hoe zal worden gestimuleerd dat betrokken overheden actiever in contact treden met deze mensen om (verdere) beboeting en in sommige gevallen problematische financiële problemen te voorkomen?
Zoals ik in de Kamerbrief bij deze antwoorden aangeef, wordt de werkwijze rondom de signalering van niet verzekerde kentekens op dit moment geëvalueerd. De evaluatie zal onder andere op deze vragen een antwoord moeten geven.
Gaat u op advies van de Ombudsman onderzoeken welk bedrag het aangewezen bedrag is voor mensen in financiële problemen om een betaling in termijnen mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de Kamerbrief bij deze antwoorden aangeef, volg ik het effect van de maatregelen nauwlettend en pas ik – waar nodig – mijn beleid aan op nieuwe ontwikkelingen. Daar hoort ook de maatregel «betalen in termijnen» bij. In het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Kamerstukken II 34 086) wordt de mogelijkheid van betaling in termijnen van Wahv-beschikkingen voorgesteld. Hierbij is een evaluatie voorgesteld, uiterlijk drie jaar na inwerkingtreding. Drie jaar betreft een relatief korte termijn die echter wel voldoende tijd geeft om ervaring op te doen met de voorgestelde regeling. De evaluatie zal onder meer zien op de hoogte van het grensbedrag.
Deelt u de mening dat het treffen van een betalingsregeling slechts de eerste stap is naar een beter gijzelingsbeleid waar het gaat om verkeersboetes? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u nog meer van plan te gaan nemen?
Ja, ik deel die mening. De maatregelen die worden genomen, licht ik toe in de Kamerbrief die samen met deze antwoorden is aangeboden aan uw Kamer.