Het bericht dat nabestaanden het Haagse verzorgingshuis Florence aanklagen: ‘Mijn moeder wilde niet dood' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nabestaanden klagen Haags verzorgingshuis van Florence aan: «Mijn moeder wilde niet dood»?1
Ja.
Klopt het dat woon-zorgcentrum Loosduinse Hof in Den Haag te weinig kennis, middelen en personeel heeft om zorg te leveren aan zieke ouderen? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: inspectie) heeft een melding ontvangen over de situatie in het woon-zorgcentrum. Deze melding is in behandeling genomen. Het betreft een eerste burgermelding over deze locatie. Lopende het onderzoek naar de melding kan ik geen uitspraken doen over de bevindingen.
Wat vindt u ervan dat ouderen alleen op bed gewassen worden en nooit gedoucht worden?
De zorgverlener zal samen met de cliënt moeten beslissen of de cliënt alleen op bed gewassen wordt. De zorgverlener moet hierover een professionele afweging maken en hierbij de wens van de cliënt betrekken.
Zou het wettelijk regelen van basale verblijfsrechten voor bewoners van zorginstellingen (die uit de Wet langdurige zorg werden geamendeerd) niet toch wenselijk zijn?
De rechten van cliënten zijn reeds vastgelegd. De rechten die voorheen voorgesteld werden in het voorstel Beginselenwet AWBZ-zorg zijn verwerkt in het Besluit langdurige zorg (Hoofdstuk 6). De betreffende cliëntenrechten zijn dus niet in de Wlz zelf, maar in het Besluit langdurige zorg geregeld.
De cliënten kunnen net zoveel rechten ontlenen aan het Besluit langdurige zorg in vergelijking met de situatie dat deze rechten in de Wlz zouden zijn geregeld. Ook voor het toezicht door de inspectie maakt dat niet uit.
Bent u bereid het wetsvoorstel Wijziging Beginselenwet AWBZ-zorg (Wet BAZ (verblijfsrechten) dat de regering introk wederom in te dienen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat ouderen die in een verzorgingshuis verblijven bij het achteruitgaan van hun gezondheid in een verpleeghuis moeten kunnen worden opgenomen? Waarom is er in dit geval niet voor gekozen? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Ik vind dat elke cliënt recht heeft op de zorg die hij of zij nodig heeft. Waar deze zorg niet toereikend is, moet actie worden ondernomen om de cliënt de juiste zorg te kunnen bieden. Wanneer de reguliere zorg in een verzorgingshuis niet langer toereikend is, kan dit betekenen dat iemand in een verpleeghuis moet worden opgenomen. Het is ook mogelijk dat het verzorgingshuis, tijdelijk, de extra benodigde zorg verleent. De inspectie gaat naar aanleiding van de melding onderzoeken of de zorg aan de desbetreffende mevrouw in woon-zorgcentrum Loosduinse Hof van verantwoorde kwaliteit was.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) het reilen en zeilen van dit verzorgingshuis onderzoekt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De 'doofpot' na aanrandingen in Almere |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Klacht over «doofpot» na aanrandingen Almere»?1
Ja.
Is het waar dat er meerdere aanrandingen door asielzoekers uit het asielzoekerscentrum (azc) in Almere zijn gemeld bij de politie? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en waarom is dit niet gemeld?
De burgemeester van Almere heeft mij laten weten dat er één casus bekend is van een aantal aanrandingen waarbij de 4 verdachten asielzoekers zijn uit het azc in Almere. Hierover wordt in het artikel gesproken. Door 3 van de 4 slachtoffers is aangifte gedaan. In het algemeen wordt niet standaard melding gemaakt van individuele strafzaken.
Is het waar dat de politie een slachtoffer van aanranding ontmoedigd heeft om aangifte te doen? Zo ja, waarom en deelt u de ernstige afkeuring hierover?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording op de hierover gestelde Raadsvragen in de gemeenteraad van Almere, d.d. 15 december 2015 en 2 februari 2016, waarin is aangegeven dat er geen sprake is geweest van ontmoediging.2
Kunt u verzekeren dat er in Nederland niet, net als in Duitsland, bewust informatie over «incidenten» met asielzoekers wordt achtergehouden door de autoriteiten?
Het openbaar maken van incidenten en meldingen valt onder de verantwoordelijkheid van het lokaal gezag. De afweging of en zo ja, welke informatie over een incident openbaar wordt gemaakt, is dan ook aan de burgemeester en/of het OM. Mochten zich in Nederland incidenten als in Keulen voordoen, dan word ik daarover door het bevoegd gezag geïnformeerd.
Overigens is op 30 januari jl. een overzicht aan uw Kamer verstuurd over het aantal incidenten en meldingen op en rondom COA-locaties.3 Uw Kamer zal daarover, conform de toezegging van de Staatssecretaris, vanaf heden elk half jaar worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel «aanrandingsincidenten» omtrent azc's er landelijk door de politie zijn geregistreerd?
Voor de hoeveelheid door de politie geregistreerde meldingen en incidenten op en rondom COA-locaties, verwijs ik u naar het hiervoor genoemde overzicht.
De Radar-uitzending over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen |
|
Erik Ziengs (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de Radar-uitzending over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen van 18 januari 2016? Wat vindt u daarvan? Klopt de strekking van deze uitzending en was dit bekend bij uw ministerie?
Ik ben bekend met de Radar-uitzending van 18 januari 2016. Voor de beantwoording van de overige (deel)vragen verwijs ik naar de hiernavolgende beantwoording van de vragen 2 tot en met 6.
Deelt u de mening dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar behoren moet werken?
Voor een verzekeringnemer moet het duidelijk zijn waarvoor hij zich wel en niet verzekert en onder welke voorwaarden dit gebeurt voordat hij een arbeidsongeschiktheidsverzekering afsluit. Verzekeraars dienen zich gedurende de looptijd en bij eventuele opzegging van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, te gedragen als een redelijk handelend verzekeraar met inachtneming van bestaande wet- en regelgeving zoals onder andere regelgeving die betrekking heeft op het productontwikkelingsproces. Sinds 1 januari 2013 gelden er wettelijke eisen ten aanzien van de kwaliteit van productontwikkelingsprocessen van financiële ondernemingen en de daaruit voortvloeiende producten. De productontwikkelingsprocessen dienen er toe te leiden dat producten op evenwichtige wijze rekening houden met de belangen van de klant. De AFM houdt toezicht op het productontwikkelingsproces.
Waarom moeten verzekeraars niet vooraf mensen toetsen bij een arbeidsongeschiktheidsverzekering in plaats van dat de verzekeraar tijdens het traject, na soms jaren premie betalen, bepaalt dat er geen recht is op een uitkering vanuit arbeidsongeschiktheidsverzekering vanwege onbewust niet gemelde feiten? In hoeverre zijn verzekeraars voldoende transparant over de voorwaarden van hun verzekeringen richting ZZP'ers (zelfstandigen zonder personeel)?
Een verzekeraar heeft gegevens nodig van de verzekeringnemer om een inschatting te kunnen maken van het risico en een daarbij passende premie te kunnen vaststellen. Deze gegevens verkrijgt de verzekeraar door de verzekeringnemer een gezondheidsverklaring te laten invullen voordat de verzekering wordt gesloten. Hierbij geldt dat een verzekeringnemer de verzekeraar alle feiten dient mede te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat de beslissing van de verzekeraar en de voorwaarden hiervan afhangen of kunnen afhangen (de zogenoemde mededelingsplicht, artikel 7:928, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Dit betekent onder meer dat de verzekeringnemer die te goeder trouw handelt door de verzekeraar niet kan worden afgerekend op het niet meedelen van feiten die hij niet kende of niet hoorde te kennen en dat van hem niet kan worden verwacht dat hij rekening houdt met zaken die voor hem als verzekeringnemer niet voor de hand liggen als relevante persoonlijke gegevens.
Een gezondheidsverklaring bestaat uit een formulier waarin vragen gesteld worden over de persoonlijke omstandigheden en leefstijl van de verzekeringnemer (bijvoorbeeld over rookgedrag) en over zijn medische geschiedenis. Er wordt gevraagd naar een groot aantal aandoeningen en ziekten, en er wordt aangegeven dat de verzekeringnemer het moet vermelden als hij bijvoorbeeld een arts heeft bezocht, een medische behandeling heeft ondergaan en/of medicijnen heeft gebruikt. Als de verzekeringnemer aangeeft dat dit inderdaad het geval is, worden aanvullende vragen gesteld over de aandoening of behandeling. De medisch adviseur die werkzaam is voor de verzekeraar beoordeelt de gezondheidsverklaring en kan aan de hand daarvan besluiten nadere informatie op te vragen bij de huisarts of behandelend specialist of de verzekeringnemer te laten keuren.
Op de gezondheidsverklaring staat vermeld dat het belangrijk (én verplicht) is deze naar waarheid en volledig in te vullen, omdat anders het gevaar bestaat dat de verzekeraar de verzekering beëindigt of een uitkering weigert of stopzet.
De Wet op de Medische Keuringen (WMK) biedt kaders aan de medische informatie die verzekeraars mogen verzamelen en beschermt de privacy van de verzekeringnemer. Dit is door verzekeraars, artsen- en patiëntenverenigingen verder uitgewerkt in het Protocol Verzekeringskeuringen. Dit protocol bepaalt dat het verzamelen van medische informatie door verzekeraars alleen toegestaan is als dit doelgericht is en als het relevante informatie betreft. Dit betekent onder meer dat het verzekeraars bijvoorbeeld niet is toegestaan op voorhand het gehele medisch dossier van een verzekeringnemer op te vragen. Dit dossier bevat immers mogelijk ook informatie die niet aan deze criteria van proportionaliteit voldoet of die de verzekeraar überhaupt niet mag vragen (bijvoorbeeld (in bepaalde gevallen) genetische informatie). De WMK (artikel 3) zegt hierover dat het verboden is om bij een verzekeringskeuring vragen te stellen of medisch onderzoek te verrichten die een onevenredige inbreuk betekenen op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde.
Zou het niet beter zijn dat verzekeraars dit vooraf checken dan wel vooraf potentiële verzekerden keuren om teleurstellingen en verrassingen achteraf en onnodige premiebetaling te voorkomen? Bent u bereid om daarover in gesprek te gaan met de verzekeraars?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is het onbewust niet melden van aandoeningen of artsenbezoeken die niks te maken hebben met de ziekte, waarvoor een uitkering van arbeidsongeschiktheid nodig is, een reden om een uitkering te weigeren? Bent u bereid om in overleg met de verzekeraars meer duidelijkheid hierover te geven? Zo nee, waarom niet?
Een verzekeraar dient een claim te honoreren c.q. uit te keren als de niet gemelde informatie niet van belang is voor het risico dat zich heeft verwezenlijkt (artikel 7:930, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). Dit betekent dat het niet gemelde gegeven geen verband dient te houden met de reden voor de arbeidsongeschiktheid. Dit geldt niet als de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten (artikel 7:930, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek). In dat geval moet de verzekeraar echter wel aantonen dat hij de verzekering niet zou hebben afgesloten als hij bekend was geweest met de niet gemelde gezondheidsgegevens. Uitgangspunt hierbij is dat de verzekeraar zich redelijk handelend gedraagt. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat indien een verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken een hogere premie zou hebben bedongen, of de verzekering tot een lager bedrag zou hebben gesloten, de uitkering wordt verminderd naar evenredigheid van hetgeen de premie meer of de verzekerde som minder zou hebben bedragen (artikel 7:930, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek). In die gevallen zal de verzekeraar derhalve ook tot uitkering dienen over te gaan ondanks dat de verzekeringnemer – kort gezegd – de mededelingsplicht niet is nagekomen.
Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten dat zij in 2012 samen met artsen- en patiëntenorganisaties de modelgezondheidsverklaring heeft aangepast en momenteel met voornoemde organisaties bezig is de huidige gezondheidsverklaring opnieuw te herzien naar aanleiding van signalen zoals die ook in de Radaruitzending van 18 januari 2016 naar voren kwamen. Hierbij wordt onder meer de mogelijkheid onderzocht om met het toevoegen van controlevragen de kans op onbewuste verzwijging zo klein mogelijk te maken.
Daarnaast heeft een zorgvuldige dienstverlening door verzekeraars de aandacht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De AFM kijkt naar de begrijpelijkheid en duidelijkheid van verzekeringsvoorwaarden en houdt toezicht op het productontwikkelingsproces van en advies aan consumenten over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. De AFM kijkt bij het toezicht op het productontwikkelingsproces en bij toezicht op het advies aan consumenten of het belang van de klant centraal staat. Over toezichtonderzoeken waarin (onder meer) arbeidsongeschiktheidsverzekeringen onderzocht werden, zie het antwoord op vraag 8 hierna.
In hoeverre kan een verzekerde, indien een verzekeraar later in het traject besluit geen uitkering te verlenen vanwege iets dat voor het afsluiten van de verzekering heeft plaats gevonden en bijvoorbeeld onbewust niet is gemeld, de betaalde premie terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat de verzekeraar het niet nakomen van de mededelingsplicht ontdekt, kan hij de verzekering opzeggen (artikel 7:929, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). Tot dat moment heeft de verzekering bestaan: de overeenkomst is niet «vernietigbaar» en derhalve niet met terugwerkende kracht op te zeggen. Dit betekent dat de verzekeraar risico heeft gelopen – de verzekeringnemer die te goeder trouw is, was immers gewoon verzekerd voor arbeidsongeschiktheid die geen verband houdt met het niet gemelde gegeven – en dat de verzekeringnemer dus premie is verschuldigd.
Hoe gaat de Belastingdienst om met voorheffingen in relatie tot uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid? In hoeverre kunnen ondernemers daardoor in problemen komen? Als ze daardoor in de problemen komen, is de Belastingdienst dan bereid om daar naar te kijken en oplossingen te zoeken?
De op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingehouden loonheffing (de voorheffing) is voor de ondernemer verrekenbaar met zijn over dat jaar verschuldigde inkomstenbelasting. Als een in een eerder jaar genoten uitkering aan de verzekeraar moet worden terugbetaald zal dat in de regel de bruto uitkering zijn. Die terugbetaling vormt in het jaar van terugbetaling een negatief inkomensbestanddeel voor de ondernemer hetgeen dus tot een lager bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting zal leiden. Daar kan al in het jaar van terugbetaling zelf rekening mee worden gehouden door een aanpassing van de voorlopige aanslag over dat jaar die al in dat jaar in maandelijkse termijnen betaald moet worden. Daarmee kunnen eventuele financiële problemen beperkt blijven. Het bruto bedrag van de terugbetaling kan dan opgebracht worden uit het eerder netto ontvangen bedrag en de lagere betalingslast van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting in en over het jaar van terugbetaling.
Heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) eerder al eens onderzoek gedaan naar de werking van de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen in de praktijk? Zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan? Zo nee, bent u bereid om de AFM te vragen hiernaar een quickscan te laten doen en daarbij de ervaringen van ondernemers in de praktijk te betrekken?
De AFM heeft in het verleden onderzoek gedaan naar de werking van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, ook naar de aspecten die in de Radar-uitzending op 18 januari jl aan de orde kwamen.
In 2010–2011 heeft de AFM onderzoek gedaan naar het uitkeringsgedrag van verzekeraars bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen1. Uit het onderzoek vijf jaar geleden heeft de AFM geen aanwijzingen gekregen dat verzekeraars structureel onzorgvuldig handelen bij de vaststelling en uitkering van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen claims.
Meer recent, in 2014, is de AFM een onderzoek gestart naar de kwaliteit van advies over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. In haar rapport, uitgebracht in april 2015 concludeerde de AFM dat de kwaliteit van het advies nog niet van voldoende niveau was2.
Naar aanleiding van de conclusies in het rapport van 2015 heeft de AFM in de loop van 2015 intensieve contacten met marktpartijen gehad om de advieskwaliteit ten aanzien van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen te verbeteren. Het rapport van 2015 bevat tips and tricks voor een goed arbeidsongeschiktheid advies. Daarnaast is samen met marktpartijen een arbeidongeschiktheid Toolkit ontwikkeld. Deze toolkit biedt de adviseur concrete handvatten bij het geven van een goed arbeidongeschiktheid advies. De AFM heeft daarover gespreksrondes met markpartijen door heel Nederland gevoerd. In aanvulling op deze informele maatregelen zijn met een aantal marktpartijen normoverdragende gesprekken gevoerd en overweegt de AFM boetes op te leggen.
Kinderarbeid in de kobaltmijnbouw |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport This is what we die for: Human rights abuses in the Democratic Republic of the Congo power the global trade in cobalt1 van Amnesty International en kunt u een reactie geven op dit rapport?
Het rapport wijst bedrijven, overheden en consumenten op het bestaan van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw in DR Congo. Dergelijke arbeid brengt grote gevaren mee voor de gezondheid en veiligheid van kinderen. Het kabinet is van mening dat kinderarbeid in deze sector tot de ergste vormen van kinderarbeid behoort. Het rapport wijst ook op de complexe handelsketens van veel bedrijven en het probleem dat een bedrijf na het smelten en raffineren van kobalt vaak niet langer de herkomst (en of er kinderarbeid bij de winning betrokken is) kan traceren.
De OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») schrijven voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen. Het kabinet verwacht dat bedrijven deze richtlijnen naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en niet-gouvernementele organisaties (hierna «NGO’s») probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Zal kobalt betrokken worden bij de triloog over de conflictmineralenverordening die u als voorzitter van de Raad binnenkort volgens uw brief van 18 januari jongstleden zo spoedig mogelijk aan zult gaan?2
In de triloog wordt gesproken op basis van het Commissievoorstel voor een «Verordening van de Europese Commissie aan het Europees parlement (EP) en de Raad tot instelling van een Uniesysteem voor zelfcertificering van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor verantwoordelijke importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden». Nederland heeft eerder in de Raad voorgesteld om de mogelijkheid open te houden voor het toevoegen van mineralen anders dan tin, tantaal, wolfraam en goud, waar de voorgestelde verordening zich op richt. De Raad nam dit voorstel niet over. Ook het EP heeft geen voorstel aangenomen voor het opnemen van additionele mineralen zoals kobalt.
Het proces van totstandkoming van de Conflictmineralen-verordening bevindt zich nu in een fase waarin het opnemen van extra mineralen waarschijnlijk niet meer besproken zal worden, omdat het EP, de Raad en de Commissie dit niet voorgesteld hebben. Mocht de Raad in een later stadium toch besluiten een uitbreiding van het aantal mineralen op te nemen in het mandaat voor de onderhandelingen, zal Nederland zich hier uiteraard voor inzetten binnen de triloog.
Wat zal de Nederlandse inzet bij de triloog over de conflictmineralenverordening zijn en voldoet deze aan de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling?
Nederland is momenteel voorzitter van de Raad van de Europese Unie. De rol van Voorzitter is een bemiddelende rol. Concreet betekent dit dat Nederland niet in de positie is om voorstellen te doen die afwijken van het mandaat dat we als Voorzitter van de lidstaten hebben gekregen. Het Nederlandse mandaat is onderhandelen voor een Verordening die een vrijwillig due diligence systeem instelt voor smelters, raffinaderijen en importeurs van mineralen en metalen. Dat is het vertrekpunt op zoek naar een compromis met het Europees parlement. Het Commissievoorstel is gebaseerd op de OECD Due Diligence Guidance. Nederland, en de andere partijen in de triloog, hechten er veel waarde aan dat de Verordening voldoet aan deze Guidance. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna «OESO») is overigens ook nauw betrokken bij de ontwikkeling van de Verordening.
Wat zal de inzet van het Comité van Permanente Vertegenwoordigers zijn in de triloog over de conflictmineralenverordening en voldoet deze aan de eerdergenoemde Due Diligence Guidance van de OESO?
De inzet van de Raad (zoals vastgesteld door het Comité van Permanente Vertegenwoordigers, Coreper) is een verordening die een due diligence systeem instelt dat in overeenstemming is met de OECD Due Diligence Guidance en waar smelters, raffinaderijen en importeurs van mineralen en metalen vrijwillig aan deel kunnen nemen.
Is bekend hoe groot het aantal in Nederland verkochte apparaten is dat is gemaakt met conflictkobalt en is bekend in hoeveel gevallen daarbij kinderarbeid heeft plaatsgevonden? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat dit?
Nee, dat is niet bekend. Kobalt vormt vaak een onderdeel van metalen halffabrikaten die worden verwerkt in elektronica. Smelters en raffinaderijen leveren deze halffabrikaten. Na het smelten en raffineren is de herkomst niet meer te traceren en kan er dus ook geen uitspraak worden gedaan in hoeverre het gebruikte kobalt door kinderarbeid tot stand is gekomen. De herkomst is alleen traceerbaar als kobalt uit één bron afkomstig is en het niet vermengd wordt bij de smelter of raffinaderij.
Is kobalt momenteel onderdeel van de onderhandelingen over het IMVO-convenant voor de elektronicasector?3
Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals de elektronicasector. De elektronicasector heeft nog geen initiatief genomen tot het afsluiten van een IMVO-convenant. Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Zo nee, bent u bereid dit mineraal toe te voegen aan de onderhandelingen over dit IMVO-convenant en daarbij de nadruk te leggen op due diligence met betrekking tot de kobaltextractie?
Het IMVO-convenantentraject richt zich op de sectoren uit het rapport van KPMG getiteld «MVO sector risico analyse» uit 2014. Dit rapport geeft aan dat conflictmineralen bij de elektronica- en de metaalsector een rol spelen. De afspraken in een IMVO-convenant moeten gebaseerd zijn op de identificatie van risico’s in het due diligence proces, conform het advies van de sociaaleconomische Raad van 25 april 2014 over IMVO-convenanten. Als deze sectoren een initiatief nemen tot een convenant dan is het kabinet bereid om kobaltwinning en -gebruik op de agenda van de convenantonderhandelingen te zetten.
Kinderarbeid bij de productie van batterijen voor smartphones in Congo |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «This is what we die for: Human Rights abuse in the Democratic Republic of the Congo» van Amnesty International1 inzake grootschalige kinderarbeid en andere mensenrechtenschendingen in de kobaltmijnen in Congo bij de productie van batterijen voor smartphones?
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van Amnesty International over kinderarbeid in de kobaltmijnen, zelfs door kinderen van 7 jaar oud, en de waarschijnlijke levering aan grote elektronicafabrikanten?
Het rapport wijst bedrijven, overheden en consumenten op het bestaan van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw in Democratische Republiek Congo (hierna «DRC»). Dergelijke arbeid brengt grote gevaren mee voor de gezondheid en veiligheid van kinderen. Het kabinet is van mening dat kinderarbeid in deze sector tot de ergste vormen van kinderarbeid behoort. Het rapport wijst ook op de complexe handelsketens van veel bedrijven en het probleem dat een bedrijf na het smelten en raffineren van kobalt niet langer de herkomst (en of er kinderarbeid bij de winning betrokken is) kan traceren. De herkomst is alleen traceerbaar als het uit één bron afkomstig is en het niet vermengd wordt bij de smelter of raffinaderij.
De OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») schrijven voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen. Het kabinet verwacht dat bedrijven deze richtlijnen naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en niet-gouvernementele organisaties (hierna «NGO’s») probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de elektronicasector over het verbeteren van de transparantie in hun toeleveringsketens, het verbeteren van controles bij hun toeleveranciers en het uitsluiten van kinderarbeid in de productieketen?
Via het traject voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenanten (hierna IMVO-convenanten») is het kabinet in gesprek met de elektronicasector over het IMVO-beleid van de sector en de uitvoering van dit beleid. Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals de elektronicasector. Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Op welke manier neemt u dit rapport mee bij het sluiten van de convenanten over conflictmineralen? Op welke manier worden iTSCi2 en PacT hierbij ingezet?
Het IMVO-convenantentraject richt zich op de sectoren uit het rapport van KPMG getiteld «MVO sector risico analyse» uit 2014. Dit rapport geeft aan dat conflictmineralen bij de elektronica- en de metaalsector een rol spelen. De afspraken in een IMVO-convenant moeten gebaseerd zijn op de identificatie van risico’s in het due diligence proces, conform het advies van de sociaaleconomische Raad van 25 april 2014 over IMVO-convenanten. Als deze sectoren een initiatief nemen tot een convenant dan is het kabinet bereid om kobaltwinning en -gebruik op de agenda van de convenantonderhandelingen te zetten.
Het traceerbaarheidsysteem iTSCI («ITRI Traceability Supply Chain Initiative») richt zich tot nu toe op de metalen tin, tantalum en tungsten (wolfraam). Dit systeem is opgezet door de wereldwijde tinindustrie. Nederland steunt een project in DRC, Rwanda en Burundi waar de Amerikaanse NGO PACT dit traceerbaarheidsysteem uitrolt van gevalideerde conflictvrije mijnen naar de smelter. De betreffende mijnen zijn niet alleen conflictvrij maar ook kinderarbeidvrij. Het project zet zich voorts in om mijnwerkers op het gebied van veiligheids- en gezondheidsvoorschriften te trainen.
Het traceerbaarheidssysteem dient op termijn zichzelf te financieren. Met de huidige lage grondstoffenprijzen wegen de kosten voor het conflictvrije traceerbaarheidsysteem extra zwaar. Momenteel worden deze kosten vooral door de zogenaamde upstream-deelnemers betaald, de mijnwerkers en de handelaren. De eindafnemers betalen slechts zeer beperkt mee. Het iTSCI-systeem zou ook kunnen worden uitgebreid naar kobalt als alle belanghebbenden bereid zijn hun deel bij te dragen.
De Amerikaanse NGO PACT heeft in de regio Katanga, waar de kobaltmijnen zich bevinden, op het gebied van kinderarbeid in de tin, tantalum en tungsten-sector gewerkt. Het betreffende project werd gefinancierd door Boeing en Microsoft. Naar aanleiding van het Amnestyrapport is PACT een onderzoek begonnen om te zien wat voor projecten zij in de kobaltmijnbouw zou kunnen doen als zij daar financiering voor kan vinden.
Privacybelemmeringen bij de uitwisseling van bijzondere persoonsgegevens van prostituees ten behoeve van een intakegesprek |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat u al bijna een jaar, sinds februari 2015, in gesprek bent met de burgemeester van Amsterdam over het door hem aangekaarte probleem dat de uitvoering van het Amsterdamse prostitutiebeleid ernstig wordt belemmerd door knellende privacy-regels?1
In februari 2015 heeft de burgemeester van Amsterdam aandacht gevraagd voor het feit dat de privacywetgeving belemmerend werkt voor de uitvoering van een onderdeel van het Amsterdamse prostitutiebeleid. Sindsdien zijn er enkele ambtelijke contacten geweest. Vanuit het ministerie is daarbij aangegeven dat de geldende privacyregels het uitgangspunt zijn en blijven, en dat het in de rede ligt dat de gemeente zoekt naar een werkwijze die past binnen de bestaande regels. Inmiddels is deze opvatting ook in een formeel antwoord aan Amsterdam medegedeeld.
Waarom duurt het zo lang om tot een wettelijke oplossing te komen, wat bijvoorbeeld geregeld zou kunnen worden bij de behandeling in de Kamer van de wijziging van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Kamerstukken 33 885)?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de aangekaarte belemmeringen zo spoedig mogelijk opgelost dienen te worden zodat op de door Amsterdam voorgestane wijze intakegesprekken met prostituees kunnen plaatsvinden om inzicht te krijgen in hun psychische en fysieke gezondheid indien daar twijfels over bestaan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u navraag doen bij de gemeente Amsterdam wat de uitkomst is van de evaluatie van het zogeheten Adviesteam, welk team vrijblijvende gesprekken houdt met prostituees over wie twijfel bestaat rondom hun zelfredzaamheid?2
De gemeente Amsterdam heeft mij laten weten dat het adviesteam nog wordt geëvalueerd. Deze evaluatie is een aangelegenheid van de gemeente Amsterdam. Zodra deze gereed is zal ik er met belangstelling kennis van nemen.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van deze evaluatie in Amsterdam gelet op de wens om de genoemde belemmeringen weg te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten van het gesprek zijn dat in februari zal plaatsvinden tussen uw ministerie en de burgemeester van Amsterdam over bovengenoemde problematiek?
Ambtenaren van mijn departement spreken met enige regelmaat met de gemeente Amsterdam en de burgemeester. In gesprekken met de burgemeester komen doorgaans diverse onderwerpen aan de orde. Indien de burgemeester daaraan behoefte heeft, kan de brief vanzelfsprekend in het gesprek nader worden toegelicht.
Heeft u signalen dat de genoemde belemmeringen ook in andere gemeenten van invloed zijn op het aldaar gevoerde prostitutiebeleid? Zo ja, welke gemeenten betreft dit en bent u ook met hen in gesprek om tot oplossingen te komen?
Van andere gemeenten heb ik geen signalen ontvangen dat de gemeenten dezelfde problematiek ervaren zoals de gemeente Amsterdam in haar brief heeft uiteengezet.
Het bericht ‘Dit is wat teveel energiedrank met je lichaam doet’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dit is wat teveel energiedrank met je lichaam doet»?1
Ja.
Op welke wijze kunnen (minderjarige) consumenten uit de verpakking van energiedrankjes afleiden dat veelvoudige inname ervan kan leiden tot ernstige gezondheidsgevolgen?
Op grond van de Verordening voedingsinformatie voor consumenten (nr. 1169/2011) moet in iedere geval vanaf 13 december 2014 op dranken met een cafeïnegehalte van meer dan 150 mg/l een verplichte waarschuwing op het etiket: «Hoog cafeïnegehalte Niet aanbevolen voor kinderen en vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven.» Deze waarschuwing moet in hetzelfde gezichtsveld als de benaming van de drank, gevolgd door vermelding tussen haakjes van het cafeïnegehalte uitgedrukt in mg/100 ml.
Acht u de etikettering van energiedrankjes voor wat betreft de gezondheidsrisico’s ervan voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om de etikettering te verbeteren?
Ja, zie antwoord 2. Daarnaast zet ik bijvoorbeeld via het Voedingscentrum en schoolprogramma’s in op gerichte voorlichting over gezonde en ongezonde voeding (waaronder suiker- en cafeïnehoudende dranken) voor ouders en jongeren.
Beschouwt u het als voorwaarde voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) om inzichtelijk te maken welke gezondheidsgevolgen inname van een product kan hebben? Zo ja, welke stappen neemt u tot naleving van mvo-standaarden voor energiedrankjesproducenten?
De Nederlandse vereniging Frisdranken, Waters, Sappen (FWS) heeft een code voor de etikettering en marketing van energiedranken opgesteld. Hierin is onder andere opgenomen dat frisdrankbedrijven voor energiedranken geen marketingactiviteiten zullen ontwikkelen die zijn gericht op kinderen jonger dan 16 jaar. Daarnaast hanteren zij voor energiedranken die meer dan 150 mg/l cafeïne bevatten de volgende vermeldingen op het etiket:
Maatschappelijk verantwoord ondernemen vindt plaats vanuit een vrijwillige inzet door het bedrijfsleven. De code voor etikettering en marketing is, ook in het kader van het maatschappelijk verantwoord ondernemen, passend bij de rol en verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om terughoudend te zijn in de marketingactiviteiten gericht op kinderen en transparant te zijn over het product op het etiket.
Gewasbeschermingsmiddelen |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
Zijn er pilots voor biologische grondontsmetting (BGO) gaande in Nederland? Zo ja, waar? In welke vorm zijn hier pilots gaande met het oog op de effectiviteit van BGO en de financiële haalbaarheid?1
Ja. Het onderzoek naar mogelijkheden van biologische grondontsmetting in bedekte teelten is afgerond. Hierbij is onder andere gekeken naar de technische en economische haalbaarheid (http://edepot.wur.nl/343357). Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar bodem resetten voor de open teelten in het kader van de topsector tuinbouw en uitgangsmateriaal. Dit onderzoek moet de vraag beantwoorden of bodem resetten betrouwbaar is en technisch en economisch haalbaar.
Hoe kan een bedrijf uit de sector een aanvraag indienen om een onderzoek te mogen doen met een nieuwe basisstof als gewasbeschermingsmiddel? Is het mogelijk dat subsidie voor een dergelijke pilot wordt verkregen via Den Haag? Zo ja, wat is nodig voor een dergelijke aanvraag en wat zijn de voorwaarden voor een subsidietoekenning?2
Als een bedrijf uit de sector een onderzoek wil doen met een potentiële nieuwe basisstof als gewasbeschermingsmiddel, dient het bedrijf hiervoor een proefontheffing aan te vragen bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).
Het bedrijf uit de sector kan de resultaten van dit onderzoek gebruiken om een dossier op te bouwen voor het aanvragen van een goedkeuring van de potentiële basisstof. De European Food Safety Authority (EFSA) beoordeelt dit dossier. Het is voor een aanvrager mogelijk de NVWA en het Ctgb te vragen hem te begeleiden bij het goedkeuringsproces en te laten onderzoeken of het mogelijk is een financiële bijdrage te krijgen uit het Fonds Kleine Toepassingen.
Het is niet mogelijk om subsidie te krijgen voor onderzoek naar een potentiële basisstof.
Bedrijven, die onderzoek willen doen naar potentiële basisstoffen, kunnen hiervoor contact opnemen met het mkb-loket van de topsector Agri&Food (http://www.tki-agrifood.nl/aan-de-slag) en de koepel «Nieuwe doen in plantgezondheid van de topsector Tuinbouw&Uitgangsmaterialen (http://topsectortu.nl/nl/het-nieuwe-doen-plantgezondheid).
Mag metam-natrium momenteel nog worden toegepast in Nederland? Indien ja, waarom zijn er uitzonderingen, terwijl metam-natrium binnen de Europese Unie sinds 2010 niet meer is toegestaan? Waarom mogen er enkele bedrijven metam-natrium gebruiken gezien de toepassingsvoorwaarden op het etiket?3
De werkzame stof metam-natrium is sinds 1 juli 2012 weer goedgekeurd in de Europese Unie. Hierbij gelden de nodige restricties. Het Ctgb heeft in 2014 besloten om middelen op basis van deze werkzame stof te herbeoordelen, omdat ernstige risico’s voor omwonenden (met name kinderen) niet konden worden uitgesloten. Deze herbeoordeling heeft ertoe geleid dat middelen op basis van metam-natrium in Nederland alleen mogen worden toegepast onder strikte toepassingsvoorwaarden. Dit zijn:
Dit leidt ertoe dat het toepassen van metam-natrium in de praktijk alleen uitvoerbaar is door gespecialiseerde loonwerkers.
België is als rapporterend lidstaat verantwoordelijk voor de herbeoordeling van middelen op basis de werkzame stof metam-natrium in de Europese centrale zone. Deze herbeoordeling zal waarschijnlijk in de eerste helft van 2016 afgerond zijn. Daarna zal België haar beoordeling voorleggen aan lidstaten die als belanghebbend lidstaat zijn aangemerkt, waaronder Nederland. Na deze consultatieronde zal België, alle commentaren meewegend, een beslissing nemen op de aanvraag voor toelating van middelen op basis van metam-natrium, met daarbij de voorwaarden waaronder het middel kan worden toegepast. Daarna zal het Ctgb, als verantwoordelijke toelatingsautoriteit in Nederland, een besluit nemen of het betreffende middel in Nederland wordt toegelaten. Deze toelating zal de huidige toelating vervangen. Dit besluit zal binnen 120 dagen na ontvangst van de Belgische beoordeling worden genomen.
Draaien er al pilots in Nederland met alternatieve zuiveringsvoorzieningen voor het verbeteren van het oppervlaktewater in de sector van de glastuinbouw? Zo ja, waar? Hoe zien deze er inhoudelijk uit, behalve vanggewassen?
Ja, op dit moment zijn er pilots voor collectieve zuiveringsvoorzieningen in onder andere Dinteloord, Bommelerwaard, Overbuurtsche polder en Klazienaveen. Er worden verschillende technieken uitgeprobeerd, zoals peroxide, UV en koolstof of combinaties hiervan.
Met leveranciers van zuiveringstechnieken wordt overlegd over de haalbaarheid van mobiele zuiveringsinstallaties. Als dit leidt tot een positief resultaat, kunnen mogelijk op korte termijn pilots volgen.
Wordt er inmiddels ergens afvalwater dat gewasbeschermingsmiddelen bevat vanuit de glastuinbouw gezuiverd via het riool? Zo ja, waar? Zou het aannemelijk zijn om de hoge kosten die gepaard zullen gaan met deze rioolzuivering van de gewasbeschermingsmiddelen wel (deels) bij de maatschappij te leggen met het oog op bewustwording van onder andere de schadelijke effecten van de gewasbeschermingsmiddelen die in de planten zitten en dus ook in de consument terecht komen?4
Er is nog geen riool/afvalwaterzuiveringsinstallatie in Nederland die gewasbeschermingsmiddelen met een rendement van minimaal 95% verwijdert.
In het Hoofdlijnenakkoord waterzuivering in de glastuinbouw is afgesproken de betaalbaarheid te verbeteren door onderzoek te doen naar de mogelijkheid om de kosten voor collectieve installaties en voor het aanpassen van de riool/afvalwaterzuiveringsinstallatie door te berekenen aan de vervuiler («de vervuiler betaalt»). Dit onderzoek is nog niet afgerond (Kamerstuk 32 627, nr. 20). Ik vind het niet gewenst dat deze kosten zouden worden doorbelast aan de maatschappij.
Waarom worden er niet minder meststoffen gebruikt in plaats van bufferzones aan te leggen om uitspoeling van het teveel aan meststoffen te voorkomen? Wat wordt er gedaan om vermindering van meststoffengif te realiseren?5
De teelvrije zone (langs waterlopen) wordt op basis van de mestregelgeving niet gerekend tot de bij het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Dat betekent dat deze zone niet bemest mag worden, dus bemestingsvrij is. Door daarop bemesting met stikstof en fosfaat niet toe te staan, wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het voorkómen van stikstof- en fosfaatuitspoeling naar het oppervlaktewater. Deze maatregel is effectief, omdat de kans op uitspoeling vanuit deze zone aanzienlijk groter is dan vanuit de grond die verder van een watergang ligt. Een volveldse vermindering van de bemesting op landbouwgrond zonder teelvrije zone is daardoor vaak minder effectief dan langs watergangen een teeltvrije (en bemestingsvrije) zone aan te leggen waarbij de bemesting op de (overblijvende) landbouwgrond niet wordt verminderd. Overigens zijn de stikstof- en fosfaatgebruiksnormen per 2015 nog verlaagd om een bijdrage te leveren aan de (onvermijdelijke) stikstof- en fosfaatverliezen uit de landbouw te verminderen.
Vindt u het voldoende dat een werkzame stof als glyfosaat periodiek elke tien jaar herbeoordeeld wordt op Europees niveau? Wat staat er in REACH-systeem vermeld over glyfosaat? Aan welke voorwaarden dient te worden voldaan als een werkzame stof wordt goedgekeurd? Aan welke kwaliteitseisen en interne standaarden dienen gegevens te voldoen voor goedkeuring?6
Ja, alle werkzame stoffen – dus ook glyfosaat – worden periodiek herbeoordeeld. Hierbij wordt uiteraard het nieuwste Europees geharmoniseerde toetsingskader gebruikt. De toelatinghouder dient een dossier aan te leveren dat aan strikte kwaliteitseisen moet voldoen.
Zo wordt bijvoorbeeld geëist dat het dossier studies bevat die zijn uitgevoerd door onafhankelijke laboratoria die voldoen aan de criteria voor «Good Laboratory Practice» (GLP) en «Good Experimental Practice» (GEP). De Europese Commissie zal in overleg met de lidstaten en de EFSA alleen overgaan tot het opnieuw goedkeuren van de werkzame stof als er geen effecten zijn op mens en dier en geen onaanvaardbare effecten op het milieu.
Binnen het REACH systeem staat geen aanvullende informatie over glyfosaat, anders dan de registratie als toegelaten werkzame stof conform Verordening (EG) nr. 1107/2009.
Vindt u de huidige gewasbescherming een randvoorwaarde voor een hoogwaardige, gezonde en veilige manier van productteling? Of zou u het graag anders zien? Zou het aannemelijk zijn als de bodem wordt gereset en er meer balans in de natuur zou zijn binnen de benodigde factoren, als een meer constante pH-waarde (bufferende werking) in de bodem voor een goede opname, voldoende voedingstoffen, minder tot geen gif in de bodem, een betere waterhuishouding in de bodem, voor een optimale sterke plantengroei en dus de voedingswaarde ten goede zou kunnen komen voor mens, dier en ook milieu? Wordt er op dit niveau al onderzoek gedaan? Zijn er ruimte en middelen om een soort onderzoek te doen? Zo ja, wat zijn de randvoorwaarden?7
Ja. Desalniettemin heb ik uw Kamer aangegeven dat ik mij inzet voor het realiseren van een versnelling van de vergroening van de gewasbescherming en naar een voedselproductie die minder afhankelijk is van risicovolle gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nrs. 276, 279 en 344).
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 voor onderzoeken naar biologische grondontsmetting.
Er lopen verschillende publiek-private onderzoeksprogramma’s «duurzame bodem», «sturen op bodemweerbaarheid door toediening organische materialen», «weerbaarheid door biodiversiteit» en «ruwvoeder en bodemmanagement» en een publiek-privaat onderzoeksproject «nieuwe methoden voor bestrijding van bodemplagen in de glastuinbouw en zomerbloemen».
Het vermeende Oekraïense filmpje dat op internet is geplaatst |
|
Kees Verhoeven (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oekraïens dreigement tegen Nederland zou vervalsing zijn»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wenselijk is spoedig een einde te maken aan speculaties over de authenticiteit van dit filmpje?
Zowel de Oekraïense regering als het Azov-bataljon nemen met kracht afstand van de bedreigingen. De filmpjes zijn bekend bij de Nederlandse opsporingsinstanties.
Zo ja, bent u bereid terstond onderzoek te doen naar de herkomst van dit filmpje en de uitkomst daarvan te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De komst van een haat- en geweldprediker naar Utrecht |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat haat- en geweldprediker Haitham al Haddad naar Utrecht komt voor een islamconferentie?1
Ja.
Deelt u de mening dat iemand die predikt dat ongelovigen, net als overspeligen, moeten worden gestenigd en dat de democratische rechtstaat genegeerd moet worden ten faveure van de sharia, niet moet worden toegelaten tot Nederland om hier de islam te promoten? Zo neen, waarom niet?
Zoals eerder is gemeld aan uw Kamer is de heer Al-Haddad in het bezit van de Britse nationaliteit. Volgens richtlijn 2004/38 kan aan een EU-burger de toegang geweigerd worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, waar mogelijk via strafrechtelijke weg.
Voor de aanpak van onverdraagzame en antidemocratische gedragingen verwijs ik u naar de antwoorden op de hieraan gerelateerde vragen, gesteld door de leden Van Klaveren en Bontes (vraagnummer 2016Z01088).
Bent u bereid om eindelijk daadkracht te tonen en deze man de toegang tot Nederland voor eeuwig te ontzeggen? Zo neen, wat is dan uw uitleg om Haddad wèl toe te laten op Nederlands grondgebied?
Zie antwoord vraag 2.
De ‘verdwenen’ radarbeelden van MH17 |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland deed niets»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse regering geen enkele actie heeft ondernomen om de «verdwenen» radarbeelden van MH17 via VN-luchtvaartorganisatie ICAO boven water te krijgen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat heeft de Nederlandse regering dan gedaan?
In de brief van 21 januari 2016 over radar- en satellietbeelden MH17 is deze vraag reeds ten dele beantwoord. De Nederlandse regering heeft zowel het onderzoek naar de toedracht (Onderzoeksraad voor Veiligheid, OVV) als het strafrechtelijk onderzoek (in het Joint Investigation Team, JIT) gesteund door in alle bilaterale contacten met relevante landen op politiek en hoog ambtelijk niveau aan te dringen op medewerking aan beide onderzoeken.
Het OM heeft laten weten dat het ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek op dit moment over voldoende informatie beschikt op het gebied van radar- en satellietgegevens. Er bestaat op dit moment bij het OM dan ook geen behoefte aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie. Indien dit anders wordt, dan zal het kabinet al het nodige doen om voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens aan het OM ter beschikking te kunnen stellen.
Ook de OVV heeft in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» aangegeven over voldoende informatie te beschikken om de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd te onderbouwen. De OVV heeft voldaan aan de verdragsrechtelijke verplichting om het onderzoek uit te voeren en af te ronden conform de voorschriften en werkwijzen die in het ICAO-verdrag zijn vastgelegd. Daarmee is er geen reden om ICAO om assistentie te vragen in relatie tot die verplichting. Daarom is in ICAO-verband door de Nederlandse regering geen actie ondernomen om alsnog te verzoeken om aanvullende radar- en satellietgegevens.
Heeft de ICAO rechtshulpverzoeken ontvangen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en/of het Joint Investigation Team over de radarbeelden? Zo ja, wat is hiermee gebeurd?
Voor wat betreft het OVV-onderzoek en de gebruikte gegevens van de OVV, verwijst het kabinet naar de Onderzoeksverantwoording van de OVV. Voorts heeft de OVV in de hoorzitting met uw Kamer (3 november jl.) aangegeven dat het ontbreken van Russische radargegevens bekend is bij ICAO.
Rechtshulpverzoeken gericht op bewijsvergaring worden gericht aan het land waar de betreffende informatie zich mogelijk bevindt. Het JIT heeft in dat kader dan ook rechtshulpverzoeken gedaan aan de landen die over de hier bedoelde radarbeelden zouden kunnen beschikken. In reactie op deze verzoeken is van de aangezochte landen informatie ontvangen. Tot de ICAO heeft het JIT zich niet met een rechtshulpverzoek gericht.
Hoe werkt de klachtenprocedure bij de ICAO?
De ICAO kent geen formele klachtprocedure, wel een geschillenbeslechtingsprocedure waarbij een verdragspartij bij de Raad van de ICAO een zaak aanhangig maakt tegen een andere verdragspartij met betrekking tot de interpretatie of toepassing van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart.
De procedure staat in de artikelen 84, 85, 88 van het ICAO-verdrag en houdt het volgende in:
In de antwoorden op de eerdere aangehaalde vragen van het lid Omtzigt (kenmerk 2015Z22114) is ook ingegaan op het feit dat Nederland zich binnen ICAO inzet om een bewaarplicht voor radargegevens te bepleiten die altijd aan de orde is als radargegevens relevant kunnen zijn voor onderzoek.
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan de beelden ter vervolmaking van het onderzoek en dat de voorzitter en een lid van de Raad reeds inzage hebben gehad in een weergave van de satellietbeelden en primaire radarbeelden?
Het internationale onderzoek dat heeft plaatsgevonden onder leiding van de OVV is afgerond en gepubliceerd. Derhalve is geen sprake van een «vervolmaking» van dit afgeronde onderzoek. De OVV had tijdens het onderzoek graag de beschikking gehad over de genoemde radarbeelden, maar benadrukt in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» over voldoende informatie te beschikken om een onderbouwing te bieden aan de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd.
Klopt het dat de radarbeelden van belang kunnen zijn voor het strafrechtelijk onderzoek door het Joint Investigation Team?
Alle informatie die kan bijdragen tot de waarheidsvinding is van belang voor het strafrechtelijk onderzoek. Wat betreft radar- en satellietgegevens heeft het OM laten weten dat het op dit moment over voldoende informatie beschikt en dat nu geen behoefte bestaat aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie op het gebied van radargegevens. De bewijsgaring en daarop gerichte rechtshulpverzoeken zijn naar hun aard vertrouwelijk. Openbaarmaking daarvan zou inzicht geven in de loop van het onderzoek en lopende besprekingen met aangezochte staten onder druk kunnen zetten. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie van welke partij is gevraagd of gekregen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat in de Tweede Kamer over de radargegevens van de MH17?
Ja.
De inhuur van een interimmer door Rijkswaterstaat |
|
John Kerstens (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een man die wel wat mocht kosten»?1
Ja.
Bevat het genoemde bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
Ja, In het artikel is opgenomen dat in het uurtarief al reis- en verblijfkosten zijn verwerkt. Dat is niet correct. Ik ga hier in mijn verdere beantwoording op in.
Is het waar dat tijdens de onderhandelingen over het uurtarief van de genoemde interimmer weliswaar is aangedrongen op een tarief onder de toenmalige Balkenendenorm maar dat het uiteindelijke uurtarief toch hoger kwam te liggen? Zo ja, waarom was dat het geval? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik zal hieronder in mijn beantwoording ingaan op de vragen 3 tot en met 8
We streven ernaar om contracten met uurtarieven niet boven de norm van
€ 225 uit te laten komen. Omdat voor de planstudiefase van de Zuidelijke Ringweg Groningen er behoefte was aan een neutrale en zware projectdirecteur, ook op bestuurlijk niveau, is in 2010 door de gezamenlijke partners van het project (Rijkswaterstaat, gemeente Groningen en provincie Groningen) gezocht naar de meest geschikte kandidaat. Uiteindelijk is uit drie kandidaten de heer Hillen als de meeste geschikte kandidaat gekozen, hij werd ingehuurd via Twynstra Gudde. In het aangehaalde krantenartikel zou sprake zijn van onderhandelingen door de heer Hillen op persoonlijke titel, dit is niet het geval, Twynstra Gudde heeft deze onderhandelingen gevoerd. Tijdens de onderhandelingen is besloten in dit uitzonderlijke geval een uurtarief te betalen boven de norm van € 225 euro (er werd aan Twynstra Gudde een tarief tussen de € 230 en € 240 euro per uur betaald).
Dit is, zoals voorgeschreven in de trendnota arbeidszaken personeel 2010 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32124–18.html), ook gemeld aan de Tweede Kamer in de departementale jaarverslagen, te weten in de bijlage met het overzicht van de uitgaven externe inhuur over 2011 en 2012 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Naast het uurtarief zijn er verblijfkosten vergoed. De verblijfkosten werden vanaf het begin van het contract vergoed met een onkostenvergoeding en zijn nooit onderdeel geweest van het uurtarief, zoals in het krantenartikel ten onrechte is vermeld. Onkostenvergoedingen voor bijvoorbeeld verblijf, zoals hier het geval was, worden niet als inkomen gerekend omdat aan de vergoedingen immers geen inkomen wordt ontleend. Het onderscheid tussen het uurtarief en de verblijfkosten is vanaf het begin gehanteerd. Naast het uurtarief kunnen verblijfskosten overigens worden vergoed als daarvoor specifieke redenen aanwezig zijn zoals in dit geval. Voor het werk was het namelijk noodzakelijk om veelvuldig aanwezig te zijn in Groningen, ook laat in de avond. Naast een uurtarief is daarom een vaste vergoeding voor onkosten voor bijvoorbeeld verblijf afgesproken. Ook het tarief voor de onkostenvergoeding is in onderhandeling tot stand gekomen en geïndexeerd. Deze onkostenvergoeding is per juni 2013 licht naar beneden bijgesteld en bevroren. Naar mijn mening is hier geen sprake geweest van een constructie om de publicatieplicht te omzeilen.
Terugkijkend is deze onkostenvergoeding aan de hoge kant geweest. Rijkswaterstaat heeft sindsdien bij dergelijke contracten niet meer zulke hoge vaste onkostenvergoedingen afgesproken.
In mei 2013 is over de hoogte van het tarief heronderhandeld. Hoewel het een zware functie betrof werd een afwijking van de norm door de stuurgroep leden niet verantwoord gevonden. Dit heeft geleid tot aanpassing van het tarief, naar
€ 225 per 1 juni 2013. Daarmee kwam het uurtarief niet meer boven de norm. Omdat de eerste vijf maanden van 2013 nog wel een uurtarief is betaald boven de norm, had dit gemeld moeten worden in het jaarverslag van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu over 2013. Rijkswaterstaat heeft dit abusievelijk niet gemeld aan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (in tegenstelling tot de jaren 2011 en 2012, waarin dit wel correct is gebeurd, zie bovenstaande passage), waardoor dat niet is opgenomen in het jaarverslag 2013. Ook de onkostenvergoeding is per juni 2013 – net als het uurtarief – licht naar beneden bijgesteld. Er was daarmee geen sprake van een «oplossing» om zaken uit de openbaarheid te houden.
Waren er bij Rijkswaterstaat inderdaad interne bedenkingen tegen de financiële afspraken die voor de inhuur van genoemde interimmer waren gemaakt? Zo ja, waaruit bestonden die bezwaren en hoe is daar mee omgegaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat de genoemde interimmer een vergoeding kreeg voor verblijfskosten? Zo ja, waarom kreeg hij die vergoeding en hoe gebruikelijk zijn dergelijke vergoedingen? Zo ja, past de genoemde vergoeding wat betreft de hoogte bij wat gebruikelijk was? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat de hoogte van de beloning van de genoemde interimmer ten onrechte niet altijd in openbare stukken is gemeld? Zo ja, in welk jaar of jaren was er sprake van het niet melden? Zo ja, waarom werd het niet gemeld?
Zie antwoord 3.
Is het waar dat er na een aantal jaren geen melding meer van de gedeclareerde kosten werd gemaakt omdat de «oplossing» werd gevonden om de verblijfskosten buiten het uurtarief van de genoemde interimmer te houden? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit ten minste de indruk wekt dat er zaken ten aanzien van de beloning moedwillig uit de openbaarheid moesten worden gehouden? Zo ja, wie heeft hiertoe besloten en met welke reden? Zo ja, hoe oordeelt u hierover? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord 3
Wordt de genoemde constructie van het splitsen in een uurtarief en verblijfskosten vaker toegepast en wordt daarmee de publicatieplicht omzeild? Zo ja, hoe vaak en waar gebeurd dit? Zo ja, is dit toegestaan en deelt u de mening dat deze constructie verboden zou moeten worden? Zo nee, hoe weet u dat deze constructie niet vaker wordt toegepast?
Zie antwoord 3
Waarom heeft Rijkswaterstaat geen aanbesteding voor de functie van de benodigde interimmer gedaan? Welke wet- en regelgeving bestaat er ten aanzien van dergelijke aanbestedingen en is daaraan voldaan?
Openbaar aanbesteden was niet nodig omdat voor deze opdracht een verlicht aanbestedingsregime geldt (inhuur valt onder de zogeheten II.B-diensten, zoals opgenomen in Bijlage II.B uit de EU-Richtlijn 2004/18/EG), met een vrije procedurekeuze waarbij enkel de gunning van een opdracht achteraf gemeld moest worden. Dat is ook gebeurd in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deelt u de mening dat het genoemde bericht ook weer een indicatie is dat duidelijke en aangescherpte wetgeving ten aanzien van de maximering van de inkomens van interimmers bij de overheid hard nodig is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, de richtlijnen zijn duidelijk. In dit specifieke geval is door de drie betrokken partijen bewust, in het belang van het project, besloten af te wijken van die richtlijn. Om deze reden is in de trendnota arbeidszaken personeel 2010 ook opgenomen »Om niet iedere flexibiliteit weg te nemen wordt ook in dit geval het principe «comply or explain» toegepast. In uitzonderlijke gevallen is het immers voorstelbaar dat een hoger uurtarief moet worden betaald dan het vastgestelde maximum. In die situatie is het aan het desbetreffende ministerie om daar achteraf verantwoording over af te leggen». Dat is ook gemeld aan de Tweede Kamer in de jaarverslagen van 2011 en 2012. Dit is voor de eerste vijf maanden van 2013 abusievelijk niet in het jaarverslag van 2013 opgenomen. Ik zal strakker toezien op het consequent melden van dergelijke afwijkingen aan de Tweede Kamer.
Het bericht ‘Opel ontkent gesjoemel met software’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opel ontkent gesjoemel met software. Past Opel in het geheim software aan sinds dieselgate?»1
Ja.
Kunt u aangeven of u of andere instanties, zoals de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), eerder dan het moment waarop de Vlaamse radio en Televisieomroep (VRT) dit onderzoek wereldkundig maakte al vermoedens hadden of op de hoogte waren dat er mogelijk door Opel in België of in Nederland in het geheim software van vervuilende modellen werd aangepast, en/of dat de in het onderzoek genoemde types van Opel verdacht zijn in het kader van het dieselschandaal? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie heeft u destijds ondernomen?
Zowel het ministerie, als de RDW en TNO hebben geen vermoedens dat Opel in het geheim software van vervuilende modellen zou hebben aangepast of dat de in het onderzoek genoemde types van Opel verdacht zouden zijn in het kader van het dieselschandaal. Het Duitse KBA, de betreffende typekeuringsinstantie, heeft ook geen melding gedaan van non-conformiteit of van een recall.
Kunt u aangeven in hoeverre het onderzoek van de VRT gevolgen heeft voor de Nederlandse situatie inzake het dieselschandaal, aangezien het onderzoek laat zien dat het dieselschandaal zich mogelijk niet beperkt tot enkel Volkswagen AG, omdat Opel niet tot de merken behoort die onder Volkswagen AG vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de gevolgen specificeren?
Naar aanleiding van het bericht van de VRT is er contact geweest tussen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de importeur Opel Nederland in Breda. Opel Nederland heeft hierbij kenbaar gemaakt dat het volgende officiële statement2 is afgegeven: «Opel clearly rejects the claim of VRT News that Opel dealers have been modifying software in the Zafira Tourer 1.6 diesel which changes the emission behaviour of these vehicles. The mentioned service update 15-P-044 has nothing to do with changing emission levels. Also no other recalls have been launched in 2015 to get better emission values. The mentioned service update 15-P-044 has been discussed with the German Type Approval Authority KBA».
Dit neemt niet weg dat ik onverminderd alert blijf op eventuele andere merken die frauduleuze software hebben toegepast om aan de Europese emissienorm te voldoen. Zoals gemeld in mijn brief van 16 februari 2016 over de Update softwarefraude dieselvoertuigen, is de Europese Commissie vorig jaar verzocht om een coördinerende rol te vervullen ten aanzien van de nationale testprogramma’s van typegoedkeurende instanties binnen de EU. Daarvoor is een Europese werkgroep opgezet onder leiding van het Joint Research Centre (JRC). Namens Nederland participeert de RDW in deze werkgroep.
Hebt u contact opgenomen met de Nederlandse Opeldealers naar aanleiding van dit verontrustende onderzoek? Zo nee, waarom niet en bent u überhaupt voornemens om contact met de Opeldealers op te nemen? Welke vragen gaat u in dat geval stellen? Zo ja, wat heeft dit contact opgeleverd en kunt u dit in detail beschrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Hebt u contact opgenomen met het bedrijf of de fabrikant Opel zelf naar aanleiding van dit verontrustende onderzoek? Zo nee, waarom niet? Bent u überhaupt voornemens om contact met Opel op te nemen? Welke vragen gaat u in dat geval stellen? Zo ja, wat heeft dit contact opgeleverd en kunt u dit in detail beschrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens überhaupt deze berichtgeving van de VRT, al dan niet via uw Belgische ambtsgenoot, op waarde te beoordelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
Zoals gemeld in mijn brief van 16 februari 2016 over de Update softwarefraude dieselvoertuigen wordt bij berichten over mogelijke fraude op het Ministerie van Infrastructuur en Milieu standaard een aantal acties ondernomen. Zo wordt contact opgenomen met de Nederlandse importeur of met de RAI Vereniging met het verzoek om nadere informatie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is in het onderhavige geval contact opgenomen met Opel Nederland in Breda. In reactie hierop heeft Opel Nederland naar de officiële reactie verwezen. Ook wordt contact opgenomen met de RDW om na te gaan in hoeverre zij de typegoedkeuring hebben afgegeven. Daar is in dit geval geen sprake van.
In het steekproefcontroleprogramma, dat door TNO in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt uitgevoerd, is in mei 2014 de Opel Zafira getest als één van de zes nu op de markt verkrijgbare Euro-6 productiemodellen, zoals gemeld op blz. 10, tweede kolom, van het TNO rapport Uitstoot van stikstofoxiden en fijn stof door dieselvoertuigen van 26 mei 20153. Met een NOx-waarde lager dan 80 mg/km voldeed het voertuig aan de typegoedkeuringsnormen. In de meer praktijkgerichte testcycli werden NOx-waarden tot 481 mg/km gemeten. In praktijkmetingen op de weg werden NOx-waarden tot 667 mg/km gemeten. De gemeten emissies bij deze auto zijn hiermee in lijn met de gemeten emissies van andere merken. Verder zijn TNO bij de tests geen bijzonderheden opgevallen.
Bent u bereid om zelf bij de Nederlandse Opeldealers en/of Opel na te gaan of er in Nederland sprake van is dat verschillende officiële Opel-dealers de laatste maanden in het geheim de software van auto's van het merk Opel Zafira Tourer 2014 met een 1.6 liter-dieselmotor aangepast hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer van de uitkomsten van deze informatie-inwinning op de hoogte stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om zelf bij de Nederlandse Opeldealers en/of Opel na te gaan of er ook in Nederland in 2015 geen enkele terugroepactie door Opel gelanceerd is om betere emissiewaarden te realiseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer van de uitkomsten van deze informatie-inwinning op de hoogte stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke actie u voornemens bent te nemen naar aanleiding van het onderzoek van de VRT? Zo nee, betekent dit dat u geen enkele actie onderneemt naar aanleiding van het onderzoek van de VRT? Zo ja, kunt u in detail beschrijven welke acties u van plan bent te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de intentie van Opel België om voorlopig zelf geen onderzoek te starten naar misstanden die in het VRT-onderzoek boven water lijken te zijn gekomen en dat men wacht op een stap van het hoofdkantoor in deze zaak? Bent u voornemens Opel Nederland te verzoeken wel een onderzoek in te stellen? Zo nee, bent u voornemens richting het hoofdkantoor van Opel een signaal af te geven dat het voor Nederland belangrijk is om uitsluitsel te krijgen over of er al dan niet gesjoemeld is met een of meerdere Opelmodellen?
Op 19 januari 2016 heeft Opel aangegeven dat ze verder onderzoek heeft gedaan naar de precieze situatie ten aanzien van de twee geteste Zafira’s. In deze verklaring4 weerlegt Opel de aantijgingen van de VRT dat er geheime updates zouden zijn uitgevoerd: «Gebaseerd op een gedetailleerd onderzoek naar de servicehistoriek van de twee geïdentificeerde Zafira's uit de reportage van de VRT, kan Opel Belgium bevestigen dat niets mysterieus werd uitgevoerd, in tegenstelling tot wat beweerd wordt door de VRT. Zij beweerden dat de voertuigen verschillende emissiewaarden vertoonden vóór en na een bezoek aan de dealer en kwamen daarom tot de conclusie dat Opel in het geheim en bewust software-updates deed om de uitstoot te verbeteren. In realiteit constateerde Opel tijdens het dealerbezoek, dat aan beide betrokken voertuigen specifieke technische aanpassingen nodig waren om de goede werking te herstellen.» In het bericht wordt nader vermeld wat er precies met beide voertuigen aan de hand was.
De Belgische Minister van Werk, Economie en Consumenten, de heer Kris Peeters, heeft verder aan de diensten van de FOD Economie opdracht gegeven om een onderzoek in te stellen bij Opel Belgium en zijn dealers om klaarheid te brengen rond de twijfels verschenen in de pers5. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek met belangstelling af.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, de RDW zal reageren op de berichtgeving van de VRT? Is de RDW voornemens om actie te ondernemen naar aanleiding van het onderzoek? Zo ja, waaruit bestaat die actie? Zo nee, gaat u de RDW verzoeken actie te ondernemen naar aanleiding van het onderzoek van de VRT?
De RDW beschikt niet over andere informatie dan in de voorgaande antwoorden is gemeld. Deze informatie leidt vooralsnog tot de conclusie dat het om een reguliere service update van Opel gaat. De RDW heeft het Duitse KBA recentelijk verzocht om een bevestiging van de door Opel gegeven verklaring. Naar aanleiding hiervan heeft het KBA richting de RDW bevestigd dat «the service update has indeed nothing to do with intentionally changing any emission levels». Indien daarvoor mogelijk alsnog aanleiding zou komen, zoals uit de resultaten van het onderzoek in België, dan zal de RDW deze zaak in de bij het antwoord op vraag 3, 4 en 5 genoemde Europese werkgroep ter afstemming aankaarten.
Deelt u de mening dat, wanneer zou blijken dat Opel inderdaad in het geheim systematisch software-updates heeft uitgevoerd om gesjoemel met de uitstoot van bepaalde modellen onder de pet te houden, dit verwerpelijk is en dat autobedrijven simpelweg eerlijk en transparant moeten zijn over hun product en de prestaties van dat product, zeker in het kader van het lopende dieselschandaal? Zo nee, waarom niet?
Ik wil daar niet op vooruit lopen. Zoals aangegeven in de eerdere antwoorden zijn er geen aanwijzingen dat Opel in het geheim software-updates heeft uitgevoerd.
Het bericht ‘Bureaucratie verdrijft jacht uit Groene Hart' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bureaucratie verdrijft jacht uit Groene Hart»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat natuurbeschermers, boeren en jagers met elkaar in conflict zijn geraakt over het nieuwe beheerplan dat ter inzage ligt?
In het kader van het opstellen van het beheerplan voor het Natura 2000-gebied De Wilck heeft door mij en gedeputeerde staten van Zuid-Holland overleg plaats gevonden met natuurbeschermers, boeren en jagers. Daarbij bleek verschil van inzicht te bestaan over de wijze van uitvoering van het faunabeheer rondom dit gebied. Mijn inzet is erop gericht om met alle betrokken partijen te komen tot een zo groot mogelijk draagvlak voor een beheerplan dat voldoet aan de wettelijke vereisten ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
Kunt u aangeven hoe het beheerplan voor het natuurgebied De Wilck in de provincie Zuid-Holland zoals dat ter inzage ligt, past binnen de nieuwe Wet natuurbescherming?2
Het beheerplan De Wilck is vastgesteld op 17 november 2015 en heeft vanaf die datum tot en met 30 januari 2016 ter inzage gelegen. Zowel de huidige Natuurbeschermingswet 1998 als de nieuwe Wet natuurbescherming voorzien in regels over beheerplannen voor Natura 2000-gebieden, ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Het vastgestelde beheerplan beschrijft de passende maatregelen die nodig zijn om de voor het betreffende Natura 2000-gebied vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen op termijn te realiseren. Ook kunnen in het beheerplan voorwaarden worden opgenomen waaronder een vrijstelling geldt van de vergunningplicht van de natuurbeschermingswet 1998 voor handelingen die mogelijk verslechteringen of significante verstoringen met zich brengen.
Aangezien de uitoefening van het faunabeheer (jacht, populatiebeheer en schadebestrijding) in de nabijheid van een Natura 2000-gebied kan leiden tot een verstorend effect voor de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is daarvoor in beginsel een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. Het beheerplan voorziet, in samenhang met de wet, onder voorwaarden in een vrijstelling van de vergunningplicht. Deze voorwaarden waarborgen dat het gebied De Wilck zijn functie als rust- en foerageergebied voor de kleine zwaan en de smient behoudt. Het beheerplan zoekt daarmee in dit relatief beperkte gebied een balans tussen het toestaan van jacht en natuurdoelen. Het plan geeft vooraf duidelijkheid aan betrokkenen en bespaart hen een extra procedure van aanvraag en verlening van een vergunning Natuurbeschermingswet 1998. Dat bespaart administratieve lasten en onderzoekslasten.
Hoe passen de nieuwe administratieve eisen, zoals de straal van driehonderd meter, de plannen die vooraf gemeld moet worden bij zowel de provincie, Staatsbosbeheer en de vogelwerkgroep, maar vooral de rapportage achteraf of er zwanen en smienten aanwezig waren, welke afstand tot de vogels is aangehouden en of – en zo ja, hoeveel zwanen en smienten door de schoten zijn opgevlogen, binnen het amendement Heerema/Leenders3 waarbij de potentiële administratieve lasten en de regeldruk beperkt zou worden door eenvoudige regels en uitvoerbare regels?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat de Wildbeheereenheid Rijnland-Zuid (WBE) de nieuwe administratieve eisen ten aanzien van de dynamische zone als «onwerkbaar» beoordeelt? Deelt u de mening van de WBE dat de nieuwe eisen onwerkbaar en niet uitvoerbaar zijn?
De aanvullende eisen, die voortvloeien uit het Beheerplan De Wilck, zijn vastgesteld door de bevoegde gezagen, te weten gedeputeerde staten van Zuid-Holland en mij en niet door Staatsbosbeheer. De aanvullende eisen betreffen, naast het bepalen van de dynamische zone, een melding voorafgaande aan de uitoefening van jacht, populatiebeheer en schadebestrijding en een beknopte rapportage daarvan. Daarmee is een compromis gevonden tussen bescherming van het gebied tegen verstoring en de wens om in de omgeving aan faunabeheer te kunnen doen. Naar mijn oordeel zijn deze aanvullende eisen beperkt van omvang en goed werkbaar. Dit past binnen de doelstelling van de Wet natuurbescherming waarin een balans is gezocht tussen bescherming en benutting van natuur in algemene zin.
Overigens is het zo dat er in aanvulling op deze eisen die voortvloeien uit het beheerplan voor het Natura 2000-gebied De Wilck, ook aan de uitoefening van het faunabeheer (jacht, populatiebeheer, schadebestrijding) regels zijn gesteld, ongeacht waar deze activiteiten plaatsvinden. Deze regels zijn nu opgenomen in de Flora- en faunawet en straks in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de Flora- en faunawet in aanvullende regels, met het oog op een versterking van een maatschappelijk verantwoorde en transparante uitoefening van de jacht, populatiebeheer en schadebestrijding (amendement Heerema/Leenders).
Wat is uw reactie op het feit dat deze onwerkbare eisen ook door onder meer Staatsbosbeheer worden gesteld? Bent u bereid Staatsbosbeheer hierop aan te spreken? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom bent u dit niet van plan?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de nieuwe administratieve eisen tot een onwerkbare situatie zullen leiden, feitelijk de jacht onmogelijk maken, en daarmee niet passen binnen de doelstelling van de Wet natuurbescherming en het genoemde amendement Heerema/Leenders? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat dit doorgang gaat vinden?
Zie antwoord vraag 5.
Beloningsonderscheid op hogescholen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitkomsten van het onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens: «Beloningsonderscheid op hogescholen. Loonongelijkheid ten koste van vrouwen ligt op de loer door toegepaste beloningsmaatstaven»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat van de vijf onderzochte functiegroepen (5, 7, 9, 11 en 12) in vier functiegroepen het aantal vrouwen hoger is dan het aantal mannen, behalve in functiegroep 12? Hoe kan naar uw idee worden verklaard dat juist in de hoogste functiegroep mannen oververtegenwoordigd zijn en acht u dit een acceptabel gegeven? Wat kunnen hogescholen naar uw mening doen om meer vrouwen in de hoogste functiegroep te krijgen?
Het onderzoek van College voor de Rechten van de Mens, waar ik om heb gevraagd, richtte zich op gelijke beloning. Er is niet gekeken naar de oorzaken van de oververtegenwoordiging van mannen in hogere functies bij hogescholen.
Ik vind het belangrijk dat in alle sectoren vrouwen goed vertegenwoordigd zijn in de hogere functiegroepen. Op dit punt scoren hogescholen, in vergelijking met andere sectoren, niet slecht. Het aandeel vrouwen in hogere functies (schaal 13 en hoger) is in deze sector de afgelopen jaren toegenomen. Bij het hogere onderwijzend personeel is het aandeel vrouwen toegenomen van 11% in 1999 tot 37% in 2014. Het aandeel vrouwelijke lectoren loopt daarmee in de pas. Eind oktober 2015 was 30 procent van alle bestuurders bij hogescholen vrouw, en 24 procent van alle bestuursvoorzitters.2
Uiteraard is nog verdere verbetering mogelijk. Hogescholen die het aandeel vrouwen in hogere functies willen verbeteren, kunnen zich aansluiten bij het Charter Talent naar de Top. Dit biedt concrete handvatten om diversiteit m/v te bevorderen, en de deelnemers worden hierop ook gemonitord. Enkele hogescholen hebben zich al bij het Charter aangesloten.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het onderzoek dat er in het hoger onderwijs meer dan dertig niet-neutrale beloningsmaatstaven zijn aangetroffen waarbij een reële kans bestaat op beloningsonderscheid tussen mannen en vrouwen? Op welke wijze zet u zich ervoor in dat dergelijke maatstaven zo snel mogelijk worden aangepast?
Ik ben blij dat het onderzoek duidelijk heeft gemaakt door welke maatstaven precies beloningsonderscheid bij hogescholen tot stand kan komen. Door deze duidelijkheid kunnen hogescholen aan de slag om beloningsonderscheid tegen te gaan. Juist om dat te bereiken heb ik het onderzoek gefinancierd.
Ik heb het rapport op 18 januari op een bijeenkomst van het College voor de Rechten van de Mens in ontvangst genomen.
Hogescholen zijn zelf verantwoordelijk voor hun beloningsbeleid, maar ik vind het belangrijk dat de sector dit probleem oppakt. Dat gebeurt ook. Cao-partijen in de sector zullen het arbeidsmarktfonds voor het hbo vragen om initiatieven voor een traject hiervoor te ontwikkelen. Ik steun deze aanpak en zal hierover met de sector in gesprek blijven.
Deelt u de mening dat bedrijven en organisaties zich moeten verantwoorden over de cijfers met betrekking tot de belonings(on)gelijkheid? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u in dit kader de vergoelijkende reactie van de Vereniging Hogescholen op de uitkomsten van het betreffende onderzoek: «Nauwelijks beloningsverschil tussen mannen en vrouwen in het hbo»?2
Transparantie over beloning kan een bijdrage leveren aan het aanpakken van het probleem van beloningsonderscheid. Het is primair een zaak van werkgevers en werknemers om hierover afspraken te maken, en de vinger aan de pols te houden. De Wet op de ondernemingsraden (WOR) legt de ondernemer onder meer de verplichting op om de Ondernemingsraad informatie te verschaffen over de arbeidsvoorwaardelijke regelingen per verschillende groep van de in de onderneming werkzame personen. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) kent een gelijke bepaling.
De Vereniging Hogescholen heeft aan het onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens meegewerkt, en zo ook ingestemd met het openbaar maken van de resultaten. Hoewel de voorzitter van de VH in de aangehaalde reactie het beloningsverschil klein noemt, stelt hij in dezelfde reactie dat het nuttig is om naar de risico’s van beloningsonderscheid te kijken, en kondigt hij aan dat Cao-partijen het arbeidsmarktfonds voor het hbo zullen vragen om initiatieven voor een traject hiervoor te ontwikkelen.
Wat is uw oordeel over elk van de acht aanbevelingen die op basis van het onderzoek worden gepresenteerd en hoe verhouden deze zich tot initiatieven om de beloningsgelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen?
De aanbevelingen die het College voor de Rechten van de Mens doet, zijn alle belangrijk voor de hele hbo-sector. Ik vind het positief dat het College concrete aanbevelingen geeft, waarmee de sector aan de slag kan.
Diverse aanbevelingen zullen ook voor andere sectoren relevant zijn, en kunnen bijvoorbeeld door sociale partners worden meegenomen in hun activiteiten tegen beloningsdiscriminatie. Bijvoorbeeld het advies niet op grond van het laatstgenoten salaris elders in te schalen, maar op grond van de competenties en relevante werkervaring voor de nieuwe functie.
Bewustwording en preventie zijn belangrijke onderwerpen in het door het kabinet op vrijdag 22 januari 2016 gepresenteerde «Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie».4 Dit actieplan is aanvullend op de reeds specifiek opgezette maatregelen tegen discriminatie, zoals het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie.5 In het Nationaal Actieplan tegen Discriminatie zijn alle bestaande maatregelen tegen discriminatie tegen het licht gehouden en nieuwe maatregelen aangekondigd. Zo voorziet het nieuwe plan in een betere samenwerking tussen alle betrokken partners binnen en buiten de overheid en wordt extra ingezet op het stimuleren van een divers personeelsbestand bij organisaties.
Een van de voorbeelden uit het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie is de in september 2015 door de rijksoverheid gestarte meerjarige voorlichtingscampagne «Zet een streep door discriminatie». Deze campagne heeft als doel het vergroten van bewustwording en meldingsbereidheid van discriminatie in brede zin. In de komende drie jaar worden onder deze voorlichtingscampagne deelcampagnes opgestart, waarbij wordt ingezoomd op specifieke onderwerpen. Zo start in het tweede kwartaal van dit jaar een campagne over arbeidsmarktdiscriminatie. Bij deze campagne zal aandacht worden besteed aan alle gronden waarop discriminatie op de arbeidsmarkt voorkomt, waaronder discriminatie op grond van geslacht.
Hoe kijkt u aan tegen een versterking van het interne toezicht op beloningsverschillen via de medezeggenschap, om dergelijke structureel voorkomende onverklaarbare en onwenselijke beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen in de toekomst te helpen voorkomen?
Het is belangrijk dat sociale partners, individuele werkgevers en werknemers, en medezeggenschapsorganen zich bewust zijn van het probleem van beloningsonderscheid en van de oorzaken ervan. Bewustzijn is noodzakelijk om (verboden) onderscheid te kunnen aanpakken. Dit bewustzijn bevordert het kabinet met o.a. het onderhavige onderzoek over de hogescholen, en met het soortgelijke onderzoek in de verzekeringsbranche dat nog loopt.
De medezeggenschap heeft een belangrijke rol bij het onderwerp van beloningsonderscheid. Op grond van art. 28 lid 3 van de Wet op de Ondernemingsraden waakt de Ondernemingsraad in het algemeen tegen discriminatie in de onderneming en bevordert hij in het bijzonder de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Art. 10.19 lid 4 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bepaalt hetzelfde ten aanzien van de Medezeggenschapsraad. Ondernemings- en Medezeggenschapsraden kunnen deze rol actief invullen, ook op het gebied van gelijke beloning. In het hoger onderwijs kan het rapport van het College voor de Rechten van de Mens hiervoor een aansporing zijn.
Op grond van art. 31d WOR moet de ondernemer ten minste eenmaal per jaar aan de OR schriftelijk informatie verstrekken over de hoogte en inhoud van de arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken per verschillende groep van de in de onderneming werkzame personen. Voor de WHW staat hetzelfde voorschrift in art. 10.19 lid 6.
Bent u bekend met cijfers over de belonings(on)gelijkheid tussen mannen en vrouwen binnen de sectoren cultuur, film en media? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, bent u bereid om dit te laten onderzoeken en de Kamer over de uitkomsten te informeren?
Uit de recente Verkenning arbeidsmarkt culturele sector van de SER en de Raad voor Cultuur blijkt dat de arbeidsmarktpositie binnen de cultuursector zorgwekkend is. Deze verkenning, die onder meer gebruik maakt van arbeidsmarktstatistiek van het CBS, geeft geen zicht op eventuele beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen. Ik zal het CBS vragen om in deze statistiek verder te verfijnen.
Het eerder genoemde Charter Talent naar de Top is ondertekend door de Nederlandse Publieke Omroep en het Mondriaanfonds (het publieke stimuleringsfonds voor beeldende kunst en cultureel erfgoed).
Daarnaast ligt er een onderzoek van het Europees Audiovisueel Observatorium uit 2014 naar de positie van vrouwen voor en achter de schermen van de internationale filmindustrie. Dit wees Nederland in september 2014 aan als het meest geëmancipeerde filmland van Europa. Waar gemiddeld 84% van de Europese filmproductie door mannen wordt geregisseerd, bleek Nederland op dit terrein koploper met ruim 25% actieve vrouwelijke regisseurs over tien jaar (2003–2012).6
Verder kan ik melden dat diversiteit (in den brede, ook op basis van gender) een aandachtspunt is in de toepassing van de Governance Code Cultuur en de Code culturele diversiteit. Die hebben betrekking op diversiteit bij de samenstelling van hun besturen en raden van toezicht alsook van hun staf en in hun programmering.
De sectoren cultuur, film en media kenmerken zich door te opereren op grote afstand van de overheid. Op grond van democratisch recht op vrijheid van meningsuiting en expressie genieten deze sectoren een belangrijke mate van autonomie. Dit geldt uiteraard ook voor het personeels- en beloningsbeleid dat door deze organisaties wordt gevoerd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Vrouwen naar de top en voortgangsrapportage emancipatiebeleid voorzien op 10 februari 2016?
Ja.
De erkenning van non-EU rijbewijzen en certificaten in de sector transport en logistiek |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gegarandeerde baan voor 2000 vrachtwagenchauffeurs»?1
Ja.
Klopt het dat rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs uit Turkije niet erkend worden in Nederland en dat daarom chauffeurs uit Turkije met deze papieren niet mogen werken als vrachtwagenchauffeur in Nederland? Zo ja, waarom niet?
Rijbewijzen, afgegeven door de autoriteiten van een niet EU-land, zoals ook Turkije, worden in Nederland erkend als de bestuurder niet in Nederland woont en hier tijdelijk aan het verkeer deelneemt. Bijvoorbeeld als toerist of als chauffeur in het internationaal vrachtverkeer, werkend voor een onderneming gevestigd buiten de EU op basis van een ritmachtiging. In die situatie hoeft niet aangetoond te worden dat men voldoet aan de Europese vakbekwaamheidseisen.
Indien een chauffeur van buiten de EU bij een in Nederland gevestigde onderneming wil gaan werken dient hij zich hier te vestigen. Dan zijn de Europese eisen op het terrein van rijbewijzen en vakbekwaamheid van toepassing.
Dit betekent dat zijn Nederlandse werkgever een bestuurdersattest moet aanvragen bij de NIWO. Dit wordt pas afgegeven als de chauffeur over een Nederlands of EU rijbewijs C beschikt met code 95, het bewijs van vakbekwaamheid.
Klopt het dat rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs uit Turkije niet omgeruild kunnen worden voor Nederlandse rijbewijzen en certificaten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Turkse rijbewijzen kunnen in Nederland niet omgewisseld worden tegen een Nederlands rijbewijs. Hiervoor is een wettelijke bilaterale regeling tot wederzijdse erkenning nodig.
Als vrachtwagenchauffeurs uit een niet-EU land in Europa willen gaan werken en geen EU certificaat van vakbekwaamheid hebben, dan dienen zij dit in het betreffende EU-land te halen.
Klopt het dat rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs uit Turkije wel erkend worden in andere lidstaten van de Europese Unie, zoals België, Roemenië, Polen, Italië en Hongarije?
Wat betreft de rijbewijzen staat het lidstaten vrij op basis van bilaterale regelingen rijbewijzen van niet-EU landen te erkennen. Daarmee zijn dergelijke rijbewijzen niet automatisch door andere EU lidstaten erkend.
Dit geldt niet voor de eisen die gesteld worden voor de vakbekwaamheid. Er bestaat voor een EU land geen mogelijkheid certificaten van niet EU landen te erkennen. Alle EU lidstaten zijn gehouden de Europese eisen ten aanzien van vakbekwaamheid ook op te leggen aan chauffeurs van buiten de EU.
Welke andere buitenlandse rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs, behalve die uit de lidstaten van de Europese Unie, worden erkend in Nederland?
Rijbewijzen voor vrachtwagenchauffeurs uit Jersey, The Isle of Man en Monaco worden erkend. Vakbekwaamheidscertificaten van landen buiten de EU worden, op grond van EU regels, niet in Nederland erkend.
Deelt u de mening dat het niet erkennen van non-EU rijbewijzen en certificaten niet bijdraagt aan het aanbod van personeel en zelfs leidt tot schaarste van personeel in de transport- en logistieksector? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er voldoende aanbod van chauffeurs vanuit de EU die voldoen aan de basiskwalificaties met betrekking tot rijbewijzen en certificaten.
Deelt u de mening dat het niet erkennen van non-EU rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs de bedrijven in de transport- en logistieksector benadeelt, omdat deze geen werkplek kunnen aanbieden aan arbeiders waar juist een schaarste voor heerst? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om dit probleem, waardoor ervaren vrachtwagenchauffeurs niet aan het werk kunnen, op te pakken in uw sectorplan Transport en Logistiek?
Nee.
Het bericht ‘Weer politiebezoek aan burger om anti-AZC uitlatingen op twitter’ aan de minister van Veiligheid en Justitie |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Weer politiebezoek aan burger om anti-AZC uitlatingen op twitter»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de politie twitteraars thuis bezoekt naar aanleiding van kritische tweets over de komst van een asielzoekerscentrum (AZC), zo ook een inwoner van Sliedrecht?
Zoals ook aangegeven in de beantwoording op de vragen van de leden Van Klaveren en Bontes aangaande dit onderwerp (2016Z00972), is het de taak van de politie om signalen en/of informatie over mogelijke openbare orde verstoringen, te verifiëren c.q. te duiden. Het actief contact opnemen door de wijkagent met betrokkene(n) naar aanleiding van dergelijke signalen op social media is daartoe een van de mogelijkheden en behoort tot het normale politiewerk. Dit doet zij onder verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag.
Kunt u aangeven welke dreiging of welk risico voor de openbare orde de politie precies in deze tweets zag?
De politie monitort de social media met het oog op de openbare orde en veiligheid. De recente gebeurtenissen bij raadsvergaderingen in onder meer Heesch en Geldermalsen zijn aanleiding voor de politie om hier onder gezag van de burgemeester extra alert op te zijn. In casu is door de wijkagent met het oog op de betreffende raadsvergadering nagegaan of de openbare orde mogelijk in het geding was. Daarvan bleek geen sprake.
Hoe oordeelt u over deze huisbezoeken?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Vorig jaar oktober was er in Enschede sprake van soortgelijke huisbezoeken; kunt u aangeven of dit nu standaard beleid is van de politie?
Het betreft geen standaard werkwijze, maar kan een overweging zijn van de politie naar aanleiding van signalen en/of informatie op social media. Ik verwijs u tevens naar mijn beantwoording van de schriftelijke Kamervragen van de leden Bontes en Van Klaveren (ingezonden 6 oktober 2015) en de schriftelijke vragen van de leden Helder, Fritsma en Wilders (ingezonden 7 oktober 2015).
Deelt u de mening dat protest langs democratische weg een groot goed is in onze samenleving en dat dit recht niet onder druk mag komen te staan? Zou er niet een verkeerd signaal uit kunnen gaan van het brengen van een huisbezoek aan mensen die oproepen tot vreedzaam protest?
Dat de vrijheid van meningsuiting en het recht tot protest als uiting daarvan een groot goed is in onze Westerse democratie, onderschrijf ik ten zeerste. Zoals ook aangegeven in mijn antwoorden op vragen van de leden Van Klaveren en Bontes is het juist om deze reden dat de politie zorgvuldig optreedt in het beoordelen van signalen over mogelijke openbare orde verstoringen op onder meer social media.
Deelt u de mening dat de mensen die protest voeren middels bedreigingen of geweld hard aangepakt moeten worden, juist ook om te voorkomen dat andere mensen zich niet meer uitspreken omdat zij niet met hen geassocieerd willen worden?
Dat het wenselijk is dat wordt opgetreden tegen mensen die bedreigingen of geweld uiten en daarmee strafbare feiten plegen, kan ik enkel bevestigen. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beslissen of en op welke wijze tot vervolging wordt overgegaan.
Bent u bereid in overleg met de politie te treden of er aanleiding is om een einde te maken aan dergelijke huisbezoeken?
Gelet op mijn antwoorden op bovenstaande vragen, is er geen reden om de werkwijze van de politie op dit punt te veranderen. Voorts vinden dergelijke bezoeken zoals gezegd plaats onder verantwoordelijkheid van het gezag. Ik verwijs u tevens naar mijn beantwoording van de schriftelijke Kamervragen van de leden Bontes en Van Klaveren (ingezonden 6 oktober 2015) en de schriftelijke vragen van de leden Helder, Fritsma en Wilders (ingezonden 7 oktober 2015)2.
De spelregels WMO van Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van de ouderenbond ANBO |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de «Spelregels WMO 2015 inzake «het onderzoek»» van de ANBO?1
Ja.
Deelt u de mening van de ANBO dat de aanzet die hij hier gedaan heeft in lijn is met het verzoek, zoals gedaan in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wmo 2015, veldpartijen en gemeenten een kwaliteitsstandaard te laten ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Ik waardeer het dat de ANBO de verantwoordelijkheid heeft genomen om de van leden ontvangen signalen door te vertalen naar een leidraad «spelregels» voor de toegang tot Wmo-voorzieningen. De spelregels expliciteren de eisen die de Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht aan de toegang stellen en zijn tevens op jurisprudentie gebaseerd. Met de ANBO ben ik van mening dat de organisatie van de toegang tot de Wmo 2015 door gemeenten verder kan worden verbeterd. Die verbetering is cruciaal nu de kwaliteit van het contact tussen gemeenten en cliënten van doorslaggevend belang is voor het realiseren van het met de wet beoogde maatwerk. De ANBO levert hiermee een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van de uitvoering; de spelregels kunnen de positie van de cliënt versterken en ook gemeenten kunnen met de leidraad hun voordeel doen.
De in de memorie van toelichting Wmo 2015 genoemde kwaliteitstandaarden zijn reeds eerder in goed overleg tussen de daarbij betrokken partijen, waaronder cliëntorganisaties, tot stand gebracht. De VNG heeft hiertoe in 2014 een uitgebreid traject doorlopen om met expertise van aanbieders, gemeenten en patiënt- en cliëntorganisaties tot een basisset kwaliteitsstandaarden voor Wmo-ondersteuning te komen, dit ter uitwerking van de in de wet opgenomen basisnorm voor kwaliteit. Deze basisset is volgens plan aan gemeenten aangeboden als handreiking voor het vaststellen van (lokaal) kwaliteitsbeleid voor gemeentelijke Wmo-voorzieningen.2
De «Spelregels WMO 2015 inzake het onderzoek» van de ANBO zijn een nadere, waardevolle operationalisering van de reeds gepubliceerde kwaliteitsstandaarden (breder dan toegang)
In welke mate ziet u de genoemde spelregels als een aanzet voor een landelijke kwaliteitsstandaard?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de «Spelregels WMO 2015» via een brief aan de gemeenteraden specifiek onder de aandacht van de gemeenten te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ja, dit voorjaar start een opleidingsaanbod vanuit de VNG academie voor gemeenten gericht op de professionalisering van de gespreksvoerders Wmo. De VNG heeft mij aangegeven daarbij de «wettelijke spelregels» te betrekken. De ANBO is één van de partijen die door de VNG is uitgenodigd om mee te denken over de opzet en inrichting van het opleidingsaanbod. De VNG zal ruime bekendheid geven aan dit opleidingsaanbod.
Het artikel ‘Amsterdamse extremisten maken gebruik van El Tawheed moskee’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Opstelten (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amsterdamse extremisten maken gebruik van El Tawheed moskee»?1
Ja
Bent u bekend met de groep De Zuivere Aanbidding, waarvan leden in woord en daad de gewapende jihad steunen?
Ja
Deelt u de mening dat de El Tawheed moskee, door onderdak te bieden aan een dergelijke groepering, voor de zoveelste keer in verband kan worden gebracht met islamitische terreur? Zo neen, waarom niet?
Zoals u bekend doe ik geen uitspraken over concrete gevallen. In algemene zin kan ik u zeggen dat daar waar grenzen worden overtreden gehandhaafd moet worden. Indien er aanwijzingen zijn voor strafbare gedragingen van leden van deze groep of bezoekers van de moskee, dan kan het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek starten.
Bent u bereid de El Tawheed moskee onmiddellijk te sluiten?
Een instelling kan door de rechter op verzoek van het Openbaar Ministerie verboden worden verklaard, onder de voorwaarden gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Daarnaast kan een gebouw als zodanig gesloten worden indien er, onder andere, sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften. De bevoegdheid daartoe ligt bij het lokaal gezag.
‘Toenemende twijfels over neerhalen Russisch gevechtsvliegtuig door Turkije’ |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het neerhalen van een Russisch gevechtsvliegtuig door Turkije?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «The real reason for Turkey’s shoot-down of the Russian jet» van onderzoeksjournalist Gareth Porter?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de analyse van Porter dat Turkije niet de waarheid vertelt over het neerhalen van de Russische Su-24?
Zoals ook in antwoord op vraag 6 van uw vorige set Kamervragen is gesteld (Aanhangsel bij de Handelingen Tweede Kamer 2015–2016, nr. 1136) kunnen op grond van een enkele variabele geen conclusies worden getrokken. Het kabinet beschikt niet over informatie die de lezing van Porter ondersteunt.
Hoe beoordeelt u de nadere analyse van zowel Turkse als Russische radarbeelden van de vliegroute van de neergeschoten Su-24, dat het eerste moment waarop de Su-24 zich mogelijk richting het Turkse luchtruim begaf, ongeveer 16 mijl vanaf de Turkse grens was, hetgeen betekent dat het ongeveer 1 minuut en 20 seconden van het Turkse luchtruim verwijderd was?
Op grond van uitsluitend de beelden die door Rusland en Turkije naar buiten zijn gebracht kan de exacte toedracht van het incident niet worden nagegaan.
Hoe beoordeelt u bovendien de analyse – eveneens op basis van radarbeelden van Turkije en Rusland – dat de Su-24 vijf minuten voor het neerschieten juist in tegengestelde richting van de Turkse grens vloog, namelijk in oostelijke richting?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt zich deze analyse tot de bewering van Turkije dat het de Su-24 in vijf minuten tijd tien keer gewaarschuwd zou hebben voordat het toestel neerhaalde?
Zie antwoord vraag 4.
Blijft u in het licht hiervan en de vele eerdere vragen over de toedracht van het incident, nog steeds van mening dat er «geen reden is te twijfelen aan de Turkse lezing van de gebeurtenissen»? Zo ja, hoe geloofwaardig vindt u het om dit vol te blijven houden?
De Secretaris-Generaal van de NAVO heeft meerdere malen gesteld de lezing van Turkije bevestigd te zien door de analyse van diverse bondgenoten. Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden op de vorige set van Kamervragen (Aanhangsel bij de Handelingen Tweede Kamer 2015–2016, nr. 1136).
Kunt u uw eerdere antwoord «het kabinet beschikt niet over andere informatie» nader toelichten? Moet hieruit worden geconcludeerd dat u zich bij de beoordeling van het neerhalen van de Su-24 uitsluitend baseerde op de uitleg van Turkije en de beoordeling daarvan door enkele andere NAVO-lidstaten, alsmede uitspraken van de Secretaris-Generaal van de NAVO?3
Met de woordkeuze «het kabinet beschikt niet over andere informatie» doelde het kabinet er op dat het geen overtuigende informatie heeft die afwijkt van de beoordeling en lezing van andere NAVO-lidstaten over de toedracht van het incident. Het gaat hier om een samengesteld beeld. De Minister-President doelde in dit verband op de openbare informatie van de SG NAVO: «The Allied assessments we have got from several Allies during the day are consistent with information we have been provided with from Turkey».4
Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de uitspraak van de Minister-President dat «de Nederlandse inlichtingen (en die van andere NAVO-landen) bevestigen wat Turkije in de NAVO naar voren heeft gebracht»?
Zie antwoord vraag 8.
Beschikte Nederland op dat moment over eigen inlichtingen die het verhaal van Turkije bevestigden?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de informatiepositie of bronnen van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Zo nee, waarom heeft de Minister-President deze uitspraak dan gedaan?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u nu wel bereid tot nadere eigenstandige analyse van het incident, te pleiten voor internationaal onderzoek, dan wel opheldering te vragen bij Turkije en bondgenoten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in de vorige set Kamervragen (Aanhangsel bij de Handelingen Tweede Kamer 2015–2016, nr. 1136) is toegelicht, schaart het kabinet zich achter de verklaring van de Secretaris-Generaal van de NAVO op 24 november 2015, waarin wordt aangedrongen op de-escalatie en overleg tussen Rusland en Turkije. De NAVO ziet geen aanleiding tot het starten van een internationaal onderzoek. Het kabinet volgt deze lijn. Turkije heeft geen beroep gedaan op artikel 4 of 5 van het NAVO-verdrag.