De aanpak van geluidoverlast en fijnstof bij de Coenbrug |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel, waarin omwonenden van de A8 klagen over de gebrekkige aanpak om geluidoverlast en fijnstof van de A8 terug te dringen?1
Ik heb kennis genomen van het artikel in het «Dagblad Zaanstreek», d.d. 03 maart 2016.
Eind februari 2015 hebben de omwonenden van de Coenbrug (schriftelijk) vragen gesteld aan Rijkswaterstraat. Medio 2015 is vervolgens onderzoek2 naar de beleving van geluidshinder rond de Coenbrug uitgevoerd. De Coenbrug is een stalen brug uit 1965. Door het materiaal en het ontwerp van de brug straalt het geluid extra af. Omwonenden ervaren dit als hinderlijk. Ik heb daar begrip voor. De overlast blijkt te worden veroorzaakt door het zogenaamde «dreunen» van de brug, door passages van vrachtverkeer. Uit het onderzoek blijkt dat dit geluid van de brug hoorbaar is.
Het beperken van geluidhinder vind ik van groot belang. De geluidproductie van de weg wordt daarom wettelijk getoetst aan het geluidregister. De jaargemiddelde geluidsproductie, langs de A8, voldoet daarbij aan de wettelijk vastgestelde geluidproductieplafonds. Voor luchtkwaliteit wordt getoetst aan het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Zowel voor fijnstof en stikstofdioxide wordt eveneens voldaan aan de wettelijke normen. Rijkswaterstaat heeft in een hoorzitting op 22 mei 2015, de resultaten van beide onderzoeken met de omwonenden gedeeld en hun vragen schriftelijk beantwoord. Ook heeft Rijkswaterstaat tijdens die bijeenkomst de bewoners geïnformeerd over het onderzoek naar de Schinkelbrug, waar een vergelijkbare situatie is geconstateerd. Afgesproken is dat Rijkswaterstaat bewoners rondom de Coenbrug op de hoogte houdt van de resultaten van dat onderzoek.
Deelt u de mening dat de Coenbrug nu een soort klankkast is, waarbij vooral vrachtverkeer voor veel geluidsoverlast voor omwonenden zorgt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze overlast te verminderen?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u de zorgen van omwonenden over hun gezondheid door de toenemende hoeveelheid fijnstof?
Ik vind het vervelend voor de omwonenden van de A8/Coenbrug dat ze zich zorgen maken over hun gezondheid. Ook ik vind de kwaliteit van de leefomgeving rond rijkswegen van groot belang. Naar aanleiding van vragen van omwonenden zijn medio 2015 de actuele concentraties fijnstof langs de gehele A8 (heel Nederland) in beeld gebracht3. De concentraties fijnstof in de omgeving van de A8 ter hoogte van de Coenbrug vallen echter binnen de daarvoor gestelde grenswaarden. De luchtkwaliteit voldoet dus aan de norm. (voor fijnstof PM10 was de concentratie in 2014 de jaargemiddelde concentratie 21 ug/m3, norm is 40 ug/ms) en de jaargemiddelde concentratie fijnstof PM2.5 was circa 13 ug/m3 (norm is 25 ug/m3). In het NSL werkt de overheid met provincies en gemeenten aan verbetering van de luchtkwaliteit. Uit de laatste monitoring van het van NSL blijkt dat het aandeel schadelijke stoffen blijft dalen en dat is een goede ontwikkeling voor de omwonenden.
Is het mogelijk om de huidige geluidschermen te vervangen door modernere schermen, die naast geluid ook fijnstof wegvangen? Zo ja, bent u bereid om eventueel in overleg met de provincie te komen tot het plaatsen van deze nieuwe schermen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Zie de voorgaande antwoorden. Het vervangen van de geluidsschermen overweeg ik derhalve niet.
Inburgeringsplicht |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Is bekend hoeveel inburgeringsplichtigen niet binnen de termijn van drie jaar aan hun inburgeringsplicht hebben voldaan? Zo ja, hoeveel zijn dit er? Zo nee, hoe worden deze zaken zo snel mogelijk in beeld gebracht?
Voor de nieuwkomers die vanaf 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden en die nog niet voldaan hebben aan de inburgeringsplicht is de initiële inburgeringstermijn van drie jaar net verstreken. Voor de aantallen verwijs ik naar mijn brief over de voortgang inburgering d.d. 20 april 2016.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat mensen die na drie jaar niet voldaan hebben aan hun inburgeringsplicht direct na het verstrijken van de termijn in beeld komen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Verwijtbaar niet inburgeren heeft in principe altijd consequenties voor het verblijfsrecht: tenzij internationale en nationale wet- en regelgeving in de weg staat, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken bij verwijtbare termijnoverschrijding. In overige gevallen worden andere sancties opgelegd. Sterkere verblijfsstatussen, zoals vergunning voortgezet verblijf en de vergunning voor onbepaalde tijd, worden niet verleend, verzoeken tot het Nederlanderschap worden afgewezen en boetes worden opgelegd.
Bij de beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor voortgezet verblijf of een vergunning voor onbepaalde tijd betrekt de IND altijd de informatie van DUO. Een vreemdeling (asiel en regulier) komt immers niet in aanmerking voor een sterker verblijfsrecht of het Nederlanderschap als niet is voldaan aan de inburgeringsvereisten.
Indien DUO tot de afweging komt dat de termijnoverschrijding niet aan de inburgeringsplichtige te wijten is, wordt een verlenging van de inburgeringstermijn toegekend.
Wordt in al deze zaken direct na het verstrijken van de termijn beoordeeld of de verblijfsvergunning ingetrokken kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat mensen met een verblijfsvergunning asiel die na drie jaar niet voldaan hebben aan hun inburgeringsplicht direct na het verstrijken van de termijn in beeld komen bij de betreffende gemeente?
Sinds 1 januari 2013 hebben gemeenten geen wettelijke taak meer op het terrein van inburgering. Inburgeringsplichtigen zijn om deze reden in beeld bij DUO en niet bij de gemeenten.
Indien betrokkene een bijstandsuitkering ontvangt, is hij uiteraard wel in beeld bij de gemeente. Het niet behalen van het inburgeringsexamen is geen uitsluitingsgrond voor de bijstand. Wel geldt voor elke bijstandsgerechtigde de Taaleis in de Participatiewet. Dit houdt in dat hij de plicht heeft om aan te tonen dat hij de Nederlandse taal voldoende machtig is. Een behaald inburgeringsexamen kan als bewijs gelden. Zolang de inburgeringsplichtige nog geen inburgeringsexamen heeft behaald kan het zijn, en zal het vaak zo zijn, dat deze nog niet voldoet aan de taaleis. De gemeente zal dan verplicht een taaltoets afnemen. Als hij dit niet haalt, maar wel binnen een maand aangeeft mee te zullen werken aan het verwerven van taal, dan zal de gemeente de bijstand niet korten. Als de bijstandsgerechtigde niet meewerkt dan kan de gemeente in eerste instantie een korting van 20% opleggen. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om periodiek te controleren hoe het gaat met de taalverwerving.
De taaleis in de Participatiewet is voor nieuwe bijstandsgerechtigden per 1 januari dit jaar ingegaan en voor bestaande bijstandsgerechtigden gaat de eis in per 1 juli dit jaar.
Wordt in al deze zaken direct na het verstrijken van de termijn beoordeeld of de bijstandsuitkering stopgezet moet worden?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel ‘Minder uren, meer zelf doen en meer alfahulpen’ |
|
John Kerstens (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minder uren, meer zelf doen en meer alfahulpen»?1
Ja.
Wat vindt u van de in bedoeld artikel verwoorde opvatting van het college van de gemeente Oude IJsselstreek dat men «een voorkeur heeft voor het gebruik van alfahulpen»?
Volgens het kabinet is de Regeling dienstverlening aan huis niet bedoeld om kosten te drukken ten koste van de rechtspositie van de huishoudelijke hulpen. In de kabinetsreactie op het advies van de commissie «Dienstverlening aan huis» heeft het kabinet daarom aangekondigd te bezien hoe de wet- en regelgeving kan worden aangepast2. Als uitkomst van het overleg met de bonden FNV en CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten over het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning, heb ik namens het kabinet aangekondigd met een wetsvoorstel te komen dat de inzet van alfahulpen in de algemene voorziening verbiedt3. Ik zal het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen. Ik vind het beleid van de gemeente Oude IJsselstreek dan ook onwenselijk. De gemeente is door mij ontraden dit beleid voort te zetten.
Wat vindt u van de eveneens in bedoeld artikel verwoorde opvatting van hetzelfde college dat het «wel niet zo'n vaart zal lopen» met het verbieden van de alfahulpconstructie, zoals u in het zorgakkoord van 4 december 2015 (dat overigens mede is ondertekend door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten) heeft afgesproken?
Recent heeft overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de gemeente Oude IJsselstreek. De gemeente is gewezen op het kabinetsstandpunt. Het beleid van de gemeente verhoudt zich niet met het aangekondigde wetsvoorstel. Er is de gemeente Oude IJsselstreek in dit kader daarom aangeraden hun beleid bij te stellen. Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal de gemeente verplicht zijn het aangekondigde beleid te herzien. De gemeente wacht de parlementaire besluitvorming af.
Wat onderneemt u tegen gemeenten die, ondanks de inmiddels door u aangekondigde wetgeving in dezen, voornemens zijn door te gaan met de alfahulpconstructie?
Gemeenten worden door mij ontraden beleid te ontwikkelen dat gericht is op uitbreiding van het aantal alfahulpen of het ontwikkelen van nieuwe initiatieven waarbij gebruik wordt gemaakt van de Regeling dienstverlening aan huis op basis van publieke financiering.
Heeft u zicht op het aantal gemeenten dat thuiszorg wil (blijven) laten verrichten met behulp van alfahulpen? Zo ja, om hoeveel gemeenten, alfahulpen en daarbij betrokken cliënten gaat het?
Het aantal gemeenten dat thuisondersteuning verleent met behulp van alfahulpen wordt landelijk niet geregistreerd. Om die reden kunnen geen landelijke gegevens over aantallen gemeenten, alfahulpen en cliënten door mij worden verstrekt. Wel kan ik u wijzen op de verkennende studie van de Inspectie SZW naar de arbeidsmarkteffecten van veranderingen in het gemeentelijk beleid ten aanzien van huishoudelijke hulp van april 2015.4 De Inspectie SZW merkt op dat zij in gemeenten die huishoudelijke hulp onderbrengen in een algemene voorziening het risico ziet van verschuiving richting alfahulpen.
Hoe bent u voornemens de uit publieke middelen gefinancierde alfahulpconstructie daadwerkelijk tot het verleden te laten behoren? Hoe waarborgt u daarbij de continuïteit in de zorgverstrekking?
Het beperken van de uit publieke middelen gefinancierde alfahulpconstructie hoeft geen afbreuk te doen aan de continuïteit van de ondersteuning. De verantwoordelijkheid ligt hiervoor bij de gemeenten die beschikken over voldoende alternatieven en al geruime tijd op de hoogte zijn van het voornemen tot deze wetswijziging. Zij kunnen hier dan ook reeds op anticiperen.
De wens van Rotterdam The Hague Airport om ze snel mogelijk uit te breiden |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de wens tot snelle, forse uitbreiding van Rotterdam The Hague Airport, zoals verwoord door de directeur van de luchthaven?1
Ik heb kennisgenomen van de plannen van de luchthaven. De luchthaven heeft een Milieueffectrapport (MER) en een economische onderbouwing (inclusief kosten-batenanalyse) opgesteld op grond waarvan de luchthaven zijn plan heeft gepresenteerd. Deze onderzoeken zijn op 15 maart 2016 door de luchthaven openbaar gemaakt. Het ministerie heeft hierover contact gehad met de luchthaven.
Ik heb aan de luchthaven en de regio aangegeven dat het van cruciaal belang is dat de onderbouwing van de plannen goed is en dat er bestuurlijk draagvlak in de regio is ter ondersteuning van deze plannen. De komende maanden zal de luchthaven daarover het gesprek in de regio aangaan.
Op basis daarvan zal de luchthaven een aanvraag voor een luchthavenbesluit bij het ministerie doen, waarbij ook het definitieve Milieueffectrapport (MER) en de economische onderbouwing worden ingediend. Ik wacht de aanvraag voor het luchthavenbesluit af en zal op dat moment inhoudelijk een afweging maken. Ik wil daar niet op vooruit lopen.
Is er contact geweest tussen u en de directeur van de luchthaven over de wens tot verdere uitbreiding? Zo ja, wat hebben deze gesprekken opgeleverd?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre deelt u de mening van de directeur van de luchthaven dat de extra overlast niet opweegt tegen de economische voordelen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke onderzoeken de directeur van de luchthaven zich baseert wanneer hij spreekt over de enorme groei van werkgelegenheid en deelt u de analyse in deze rapporten?
Zie antwoord vraag 1.
Is groei van de Rotterdam The Hague Airport wel realistisch, gezien de uitbreiding op Eindhoven Airport en het optuigen van een hele nieuwe luchthaven bij Lelystad? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat omwonenden van Rotterdam The Hague Airport niet blij worden van nog meer aantasting van hun leefomgeving? Zou u uw antwoord willen toelichten?
Ik kan me de zorgen voorstellen. Dat is ook de reden dat ik gevraagd heb om het plan goed te onderbouwen en te zorgen voor regionaal bestuurlijk draagvlak.
Heeft u een beeld van de gevolgen van geluidsoverlast en uitstoot van fijnstof wanneer de luchthaven uitbreidt? Zo nee, wilt u dit laten onderzoeken? Zo ja, vindt u deze gevolgen acceptabel?
Dit zijn onderwerpen, die terugkomen in het MER, dat door de luchthaven is opgesteld. Het ministerie zal deze informatie beoordelen nadat de aanvraag voor het luchthavenbesluit is gedaan door de luchthaven. Ik ben voornemens om het MER – vooruitlopend op een ontwerp luchthavenbesluit – te laten toetsen door de Commissie voor de m.e.r.
Het bericht dat de Geen Peil-campagne voor een referendumover het samenwerkingsverdrag met Oekraïne mogelijk onterecht met Europees geld is betaald |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Geen Peil-campagne voor een referendum over het samenwerkingsverdrag met Oekraïne mogelijk onterecht met Europees geld is betaald?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel gepubliceerd op www.nu.nl, waarin mogelijk misbruik van EU-subsidie wordt gemeld. Of er daadwerkelijk sprake is van misbruik is ter beoordeling van het Europees Parlement.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik vind het onwenselijk indien subsidies voor andere doeleinden worden gebruikt dan waar die voor zijn bestemd. Het is van belang dat subsidies, ongeacht of deze door de Nederlandse overheid of door Europese instellingen worden verstrekt, op verantwoorde en transparante wijze worden besteed. Of er daadwerkelijk sprake is van misbruik is zoals aangegeven ter beoordeling van het Europees Parlement.
Is het waar dat er een onderzoek loopt van het Europees Parlement naar het gebruik van Europese subsidie voor een campagne voor het werven van handtekeningen voor een referendum over het samenwerkingsverdrag? Zo ja, hoe ziet dit onderzoek eruit, en wanneer is het naar verwachting afgerond?
Het besluit een dergelijk onderzoek al dan niet in te stellen, alsmede de vorm en procedure hiervan, is aan het Europees Parlement. Bij het kabinet is niet bekend of er een onderzoek van het Europees Parlement loopt naar het gebruik van subsidiegelden voor een campagne inzake het referendum over het samenwerkingsverdrag.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie dat dit soort gebruik van Europese subsidie wettelijk niet toegestaan is? Wat staat hierover in de relevante wetten en regels? Hoe beoordeelt u vervolgens het gebruik van de subsidie?
Het oordeel of en in welke mate is voldaan aan Europese subsidievoorwaarden is een oordeel dat wordt gegeven door de Europese subsidieverstrekker.
Ziet u mogelijke gevolgen voor de geldigheid van het referendum, indien blijkt dat de benodigde handtekeningen deels inderdaad met onterechte subsidie zijn geworven, bijvoorbeeld met een paginagrote advertentie in dagblad De Telegraaf?
Nee, de beslissing van de Kiesraad om een referendum te laten plaatsvinden is onherroepelijk.
Op welke wijze kan beter gewaarborgd worden dat Europese subsidies zuiver besteed worden? Hoe kan het dat deze wijze van gebruik van de betreffende subsidie, die bekend was, en waar Geen Peil zich ook publiekelijk over heeft uitgelaten, nu maanden later pas onderzocht wordt?
Het waarborgen van de zuivere besteding van Europese subsidies is primair een taak van de Europese subsidieverstrekker. Dat geldt ook voor de controle op de naleving van de Europese subsidievoorwaarden.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja
Het bericht dat gemeenten in 2015 een half miljard euro tekort hebben op de bijzondere bijstand |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten in 2015 een half miljard euro tekort hebben op de bijzondere bijstand en dat het budget voor bijzondere bijstand en het minimabeleid de gemeentelijke uitgaven niet dekt?1 2
Het bericht verwijst naar de factsheet «Financiën bijzondere bijstand» van Divosa. In deze factsheet wordt ten onrechte van de stelling uitgegaan dat er een specifiek, geoormerkt budget is voor bijzondere bijstand. De middelen voor bijzondere bijstand maken onderdeel uit van de algemene uitkering van het gemeentefonds en zijn daarmee vrij besteedbaar.
Het «fictieve budget» waar in de factsheet naar wordt verwezen is gereconstrueerd op basis van de verdeling binnen het gemeentefonds. De verdeling van het gemeentefonds wordt jaarlijks tegen het licht gehouden. Het resultaat daarvan is terug te vinden als bijlage bij de Gemeentefondsbegroting, in het Periodiek OnderhoudsRapport (POR). Scheefheden in de verdeling kunnen aanleiding zijn voor een herijking van de verdeling van de verschillende uitgavenclusters. Voor het cluster Werk & Inkomen (waar de uitgaven voor de bijzondere bijstand onder vallen) is dat recent gebeurd. De resultaten van deze herijking zijn terug te lezen in de meicirculaire 2015 en hebben per 2016 tot een andere verdeling geleid. In het rapport «Basismateriaal fictief budget en lasten gemeentelijk minimabeleid3», een bijlage bij de factsheet van Divosa, wordt hier uitgebreid op ingegaan en geconcludeerd dat de nieuwe verdeling beter aansluit bij de gemeentelijke praktijk. Divosa heeft er voor gekozen om de nieuwe verdeling niet op te nemen in de factsheet. Daarmee ontstaat ten onrechte het beeld dat er aan Rijkszijde sprake zou zijn van onvoldoende inzicht in de uitgaven van gemeenten.
Onderkent u dat groei van het aantal mensen in beschermingsbewind het gevolg is van de wisselende kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening? Zo, ja welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De toename van de kosten van bewindvoering heeft mijn aandacht. In 2015 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de groep onder bewind gestelden4. De aanname dat de groei van het beroep op beschermingsbewind is te herleiden tot de wisselende kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening vindt geen steun in dit onderzoek. Er vindt op dit moment een vervolgonderzoek plaats naar de omvang en kosten van beschermingsbewind. Onderdeel hiervan is een vergelijking tussen gemeenten met hoge kosten voor beschermingsbewind en gemeenten met relatief lage kosten voor beschermingsbewind. Hierbij wordt de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening als mogelijke factor meegenomen. De uitkomsten van dit onderzoek worden voor de zomer naar de Tweede Kamer gestuurd.
Bent u bereid om gemeenten te compenseren voor het verstrekken van bijzondere bijstand aan statushouders met een langdurig laag inkomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De toename van toegelaten asielzoekers die regulier moeten worden gehuisvest, zal – nu er sprake is van een verhoogde asielinstroom – mogelijk een toename van het beroep op de bijzondere bijstand tot gevolg hebben. Primair moet hier worden gedacht aan de grotere kostenposten zoals noodzakelijke inrichtingskosten en de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen.
In het «Bestuursakkoord verhoogde asielinstroom d.d. 27 november 2015» hebben Rijk en gemeenten afgesproken dat het effect op het accres (gemeentefonds) dat ontstaat door de verhoogde asielinstroom wordt bezien in de werkgroep normeringsystematiek. Dit is onderwerp van gesprek bij het overleg over een aanvullende uitwerkingsovereenkomst. Op de uitkomsten daarvan wil ik niet vooruitlopen.
Bent u van mening dat gemeenten hun verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Participatiewet voldoende waar kunnen maken nu, naast de tekorten op het inkomensdeel, de tekorten voor de bijzondere bijstand oplopen? Zo ja op welke wijze? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
De financiering van de bijzondere bijstand kan niet los worden gezien van de grote decentralisaties die vanaf 2015 in het sociaal domein hebben plaatsgevonden. De uitgaven aan bijzondere bijstand moeten in onderlinge samenhang met deze middelen worden bezien. Voor wat betreft het Inkomensdeel geldt dat gemeenten eventuele tekorten kunnen reduceren door goed en effectief beleid en dat het financiële risico van individuele gemeenten wordt beperkt door het vangnet en dat op grond van de Participatiewet gemeenten gezamenlijk altijd een toereikend budget krijgen, ook als bijvoorbeeld de conjunctuur tegen zit. De komende jaren wordt de werking van de Participatiewet gemonitord. De resultaten worden met uw Kamer gedeeld.
Wat is uw reactie op de stelling van Divosa dat de bijzondere bijstand door gemeenten wordt gebruikt om de kabinetsbezuinigingen op minima te compenseren?
Bijzondere bijstand is een heel breed begrip, en kan een vergoeding voor velerlei uit bijzondere individuele omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten betreffen. Omdat de bijzondere bijstand is gedecentraliseerd, is het expliciet aan de colleges om mede aan de hand van eigen regelgeving en in individuele gevallen te beoordelen of en zo ja in welke mate bepaalde kosten voor een vergoeding in aanmerking komen. In dit verband merk ik op dat het kabinet extra middelen voor het armoede- en schuldenbeleid aan de gemeenten beschikbaar heeft gesteld (€ 19 miljoen in 2013, € 70 miljoen in 2014 en vanaf 2015 jaarlijks € 90 miljoen.) Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven zijn deze middelen niet geoormerkt.
Verwacht u dat het tekort voor gemeenten op de bijzondere bijstand de komende jaren zal oplopen? Zo ja, bent u bereid om gemeenten hiervoor te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 2 en 3 aangegeven hebben de twee kostenposten waarvan de gemeenten verwachten dat die de komende jaren kunnen oplopen, mijn aandacht. Zoals in antwoord 3 aangegeven wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van het vervolgonderzoek beschermingsbewind en de bevindingen van de werkgroep normeringsystematiek. Daarnaast heeft een herijking van het Gemeentefonds plaatsgevonden, waarbij gebleken is dat binnen het cluster Werk en inkomen, waartoe de bijzondere bijstand wordt gerekend, de lagere uitvoeringskosten en hogere uitgaven elkaar ongeveer compenseerden. Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, zijn de gemeenten in de meicirculaire 2015 hierover geïnformeerd.
De schadelijke effecten van microplastics in kunstgras voetbalvelden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Van kunstgras voetbalveld tot plastic soep», waaruit blijkt dat voetbalvelden van kunstgras jaarlijks 1 miljoen kilo aan microplastics in het milieu verspreiden?1
Ja, dat bericht ken ik.
Bent u van mening dat de jaarlijkse verspreiding van een miljoen kilo microplastics in de omgeving een gevaar vormt voor milieu, natuur en waterkwaliteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik maak me zorgen over de aanwezigheid van microplastics in het milieu. Hoewel het nog onduidelijk is of microplastics gevaarlijk zijn en een risico vormen voor het milieu, kunnen de effecten mogelijk verstrekkend zijn voor het milieu. Microplastics worden aangetroffen in alle compartimenten van het mariene milieu: in het water, in het sediment en in organismen. Het is aannemelijk dat het aandeel microplastics in het milieu zal toenemen. De lijn van het kabinet is bovendien dat zwerfvuil niet in zee thuishoort.2
In 2014 heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een quick scan uitgevoerd: «Inventarisatie en prioritering van bronnen en emissies van microplastics». In deze quick scan heeft het RIVM gekeken naar mogelijke bronnen van microplastics en een eerste prioritering van deze bronnen gegeven op basis van de criteria relevantie (volume van emissies), haalbaarheid van maatregelen, en urgentie (mogelijkheid voor de consument om zelf actie te ondernemen en de gevoelde urgentie om te handelen). Hieruit blijkt dat de bijdrage van kunstgras als bron naar verwachting beperkt is. Over de genoemde hoeveelheid van 1 miljoen kilo microplastics kan op grond van de quick scan van het RIVM geen uitspraak worden gedaan.
Op basis van deze prioritering door het RIVM en de wens van uw Kamer zet ik voor nu in op het formuleren van een aanpak voor schurende reinigingsmiddelen, verf en autobanden. Naar aanleiding van dit traject kijk ik of er aanknopingspunten zijn voor effectief beleid voor andere bronnen van microplastics. Ik verwacht de Kamer hierover te kunnen informeren uiterlijk aan het eind van dit jaar.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het aantal kunstgras voetbalvelden in Nederland in de afgelopen tien jaar?
De KNVB heeft een overzicht gegeven van de ontwikkeling van het aantal kunstgras voetbalvelden in Nederland in de periode tussen 2001 en 2014. Er is sprake van een groei van 17 kunstgras voetbalvelden in 2001 naar 1.730 in 2014.
Ziet u een conflict tussen uw ambitie om de Nederlandse waterkwaliteit te verbeteren, zoals geformuleerd in het Nationaal Waterplan 2016–2021, en de vervuiling door microplastics die bijdragen aan de plastic soep doordat ze via sportkleren in de wasmachine in het riool en het grondwater terechtkomen?
Nee, ik zie geen conflict in ambities. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Waarom is naar aanleiding van het RIVM-rapport «Inventarisatie en prioritering van bronnen en emissies van microplastics» geen verder onderzoek gedaan naar de omvang van de vervuiling door kunstgrasvelden en de impact op het milieu?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om alsnog op korte termijn onderzoek te doen naar de omvang en impact van de milieuvervuiling door microplastics in kunstgrasvelden en de Kamer hierover voor het eind van dit jaar te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik wil eerst de fase afronden waarin ik kijk naar maatregelen voor de drie bronnen waar ik nu mee bezig ben. Naar aanleiding van dit traject kijk ik of er aanknopingspunten zijn voor effectief beleid voor andere bronnen van microplastics. Ik verwacht de Kamer hierover te kunnen informeren uiterlijk aan het eind van dit jaar.
Bent u bereid om de aanleg van nieuwe kunstgrasvelden met kunststofsnippers te verbieden en te stimuleren dat de huidige velden snel meer milieuvriendelijker materiaal zoals kurk zullen gebruiken om de kunststof te vervangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Worden kunststofsnippers ook op andere plekken in de buitenruimte gebruikt? Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle toepassingen?
Ja, de volgende toepassingen zijn relevant voor de verspreiding van microplastics deeltjes in het milieu. Rubbergranulaat als instrooimateriaal in kunstgrasvelden voor voetbal is veruit de meest voorkomende toepassing. Rubbergranulaat wordt sporadisch ook toegepast in paardenbakken vermengd met zand. In plaats van rubbergranulaat worden in paardenbakken ook snippers van synthetisch geotextiel of versnipperde tapijtresten gebruikt. Rubbersnippers of rubber schors worden sporadisch toegepast in speeltuinen en als bodembedekker in tuin/border/balkon/terras en op looppaden.
De relatie tussen openbaarmaking van interne tijdschriften van de MIVD en het geheimhouden van de AIVD-tapstatistieken |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bij de MIVD is amateurisme nooit ver weg»?1
Ja.
Biedt volgens u het openbaar maken van het interne tijdschrift van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) «Ingelicht» inzicht in de werkwijze van de dienst? Zo ja, waarom komt u tot een andere conclusie dan de MIVD, terwijl zowel voor de MIVD als AIVD (Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst) hetzelfde wettelijk kader geldt? Zo nee, hoe kan berichtgeving over personeelszaken, een slechte werksfeer binnen de dienst en verslagen over gedane operaties en gang van zaken bij de MIVD geen inzicht bieden in die werkwijze, maar tapstatistieken van de AIVD wel?
Het openbaar maken van de edities van Ingelicht en berichtgeving daarin over personeelszaken en werksfeer heeft geen inzicht gegeven in de werkwijze van de MIVD. Er zijn geen verslagen van operaties openbaar gemaakt.
Waarom kunnen, mede in acht nemende het antwoord op de vorige vraag, de AIVD-tapstatistieken niet openbaar gemaakt worden? Indien u dat niet kan uitleggen, zou het niet aangelegen zijn de tapstatistieken per ommegaande te publiceren?
Zoals ook in antwoord op de schriftelijke vragen van lid Koşer Kaya (2016Z00645, 29 januari 2016) is gesteld, zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een nieuw besluit nemen in de zaak over het openbaren van tapstatistieken, waarover de Raad van State uitspraak heeft gedaan. Tot het moment waarop deze beoordeling is afgerond, kan er niets worden toegevoegd aan de eerdere beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Koşer Kaya.
De privacyschending door ziekenhuizen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Meldpunt van Omroep Max van 1 maart 2016 getiteld «Patiëntengegevens op straat»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over privacyschending door ziekenhuizen?2
Ja.
Waarop baseert u de uitspraak dat het scanklaar maken van patiëntendossiers in gevangenissen «inmiddels niet meer voorkomt»?
Door bij verschillende partijen waaronder de koepels van ziekenhuizen navraag te doen. Tevens heb ik in mijn brief van 16 maart 2016 over dit zelfde onderwerp3 aangekondigd zelf ook onderzoek te laten doen naar de vraag op welke wijze zorginstellingen (ziekenhuizen en instellingen voor geestelijke gezondheidszorg) in de dagelijkse praktijk omgaan met de beveiliging van hun patiëntgegevens en hoe hierin verbetering kan worden aangebracht. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek eind 2016 informeren.
Deelt u de mening dat het in de uitzending geschetste beeld van ziekenhuizen die geen besef hebben van de manier waarop het scanklaar maken van medische dossiers ten behoeve van de digitalisering van patiëntendossiers wordt verricht, te weten in gevangenissen, als uitermate onzorgvuldig en riskant gekwalificeerd moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de desbetreffende ziekenhuizen daarop aan te spreken?
Zoals ook ik in mijn eerdere antwoorden op verschillende Kamervragen en in mijn eerder genoemde brief van 16 maart reeds heb aangegeven, vind ik uitvoering van deze werkzaamheden door Belgische gevangenen, hoewel in principe legaal, een onwenselijke situatie. De onduidelijkheid van de al dan niet zorgvuldige omgang met patiëntgegevens vraagt om opheldering. Zorgaanbieders moeten op de hoogte zijn door wie en op welke wijze werkzaamheden door derde partijen worden uitgevoerd. Dit moet vastgelegd zijn in een bewerkersovereenkomst. Patiënten moeten er op kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische informatie is gegarandeerd door de ziekenhuizen.
Welke ziekenhuizen hebben schriftelijk toestemming verleend om medische dossiers in gevangenissen scanklaar te laten maken en welke niet?
Zoals ik in mijn brief van 16 maart jongstleden heb aangekondigd moet dit nader onderzocht worden.
Welke kwaliteitseisen stellen de ziekenhuizen voor het vernietigen van papieren versies van de medische dossiers nadat ze gedigitaliseerd zijn? Welke ziekenhuizen hanteren hierbij de DIN66399-standaard?
Zie antwoord vraag 5.
Welke ziekenhuizen stellen kwaliteitseisen voor de externe archiefopslag van medische dossiers en hoe luiden die?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de wettelijke bepaling dat «technische en organisatorische maatregelen» moeten worden getroffen om de privacy te beschermen, wordt geschonden door de ziekenhuizen die patiëntendossiers scanklaar laten maken in gevangenissen? Zo ja, welke maatregelen treft u om de ziekenhuizen aan de wet te laten houden?
Zoals aangegeven vind ik de situatie onwenselijk en het niet discreet omgaan met patiëntgegevens niet acceptabel. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) doet hiernaar onderzoek. Daarnaast zal ik, zoals ik in mijn brief van 16 maart jongstleden heb aangekondigd, dit nader onderzoeken en u hierover informeren.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en onverantwoordelijk is dat gedetineerden niet discreet om zijn gegaan met de gegevens die zij onder ogen kregen tijdens het scanklaar maken van patiëntendossiers? Deelt u de mening dat gedetineerden dit werk niet zouden moeten doen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) nog niet ingegrepen door de ziekenhuizen die onverantwoordelijk handelen, waardoor de privacy van patiënten geschonden is, op hun werkwijze aan te spreken? Gaat u de AP actief benaderen om handhavend op te treden tegen deze ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegegevens (AP) heeft aangegeven dat ze zich over de gang van zaken in de Belgische gevangenis (specifiek inzake de zogenoemde bewerkersovereenkomsten) nader laat informeren om te bezien of er sprake is van overtredingen. De AP heeft ook contact gehad met de Belgische toezichthouder, die eerder al een onderzoek startte. De AP richt als onafhankelijke toezichthouder haar eigen toezicht in. In het uitvoeren van haar toezichthoudende en handhavende taak stelt de AP prioriteiten op basis van signalen en criteria, zoals de ernst en de duur van de overtreding. De AP dient haar taken in onafhankelijkheid te kunnen uitoefenen, zonder inmenging van buitenaf.
Examentraining die scholieren extern (moeten) inkopen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat scholen de examentraining die scholieren nodig hebben om zich voor te bereiden op hun centraal examen uit hun eigen bekostiging moeten financieren en niet voor rekening de scholieren of hun ouders bij een externe aanbieder moeten laten inhuren?
Het is de verantwoordelijkheid van scholen om eindexamenkandidaten goed voor te bereiden op de examens. De benodigde voorbereiding en eventuele school-eigen of ingehuurde examentraining verzorgen scholen vanuit hun eigen budget. Uiteraard staat het scholieren en ouders vrij om als particulieren naast datgene wat de school aanbiedt extra examentrainingen af te nemen bij een partij die zij daarvoor geschikt achten. Er is geen sprake van dat scholieren examentraining extern moeten inkopen.
Hoe beoordeelt u in dit licht dat scholieren hun cultuurkaart (CJP) kunnen aanwenden om bij één bepaalde aanbieder € 100,= korting te krijgen op examentraining?1
Het is een individuele keuze van kaarthouders van de cultuurkaart om gebruik te maken van de aanbiedingen die aan het cultuurkaarthouderschap verbonden zijn.
Onderkent u dat van de korting op examentraining voor scholen een stimulans kan uitgaan om juist examentraining af te schuiven op externe aanbieders?
Nee. Deze aanbieding is bedoeld voor individuele scholieren die extra willen oefenen in een specifiek vak. Het is en blijft de verantwoordelijkheid van de school om de eindexamenkandidaten goed voor te bereiden op het examen.
Gaat u iets tegen deze constructie ondernemen? Zo ja, wat dan? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zie voorgaande antwoorden.
Het bericht ‘Ziekteverzuim onder politieagenten explodeert’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ziekteverzuim onder politieagenten explodeert»?1
Ja.
Is het waar dat het ziekteverzuim bij de Nationale politie in 2015 7% bedroeg, terwijl het in 2014 6,1% was en in 2013 5,7%?
Het ziekteverzuim bedroeg in 2015 6,8%. In 2013 en 2014 was dit inderdaad 5,7% en 6,1%. Voor een nadere toelichting op de ontwikkeling van het ziekteverzuim binnen de politie, verwijs ik u naar mijn brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer zend.
Kunt u deze cijfers uitsplitsen naar «blauwe» en ondersteunende functies?
Het gemiddelde ziekteverzuim binnen de operationele sterkte of «blauwe» functies was ultimo 2015 7,3%. Voor de niet-operationele sterkte was dit 5,4%.
Wat is de stand van zaken met het op orde brengen van de ziekteverzuimdossiers bij de Nationale politie?
In de CAO 2015–2017 is afgesproken dat de politie zich inspant om te voldoen aan de Wet verbetering Poortwachter door concreet elk half jaar 10%-punt meer verzuimdossiers op orde te brengen («poortwachterproof»). Eind 2017 moet 80% van de verzuimdossiers voldoen aan de wet verbetering poortwachter. Voor een deel van de oudere verzuimdossiers blijkt dat het niet meer haalbaar zal zijn te voldoen aan alle eisen van de wet verbetering poortwachter. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer is afgeweken van wettelijke termijnen zonder dat daarvoor afdoende onderbouwing is gegeven. Voor die dossiers is het niet meer mogelijk om – alsnog of met terugwerkende kracht – aan de eisen van de Wet verbetering Poortwachter te voldoen.
Ten aanzien van het langdurig ziekteverzuim heeft de in 2014 ingestelde Taskforce langdurig ziekteverzuim tot op heden meer dan 1.800 langdurig verzuimdossiers succesvol kunnen sluiten. Hiermee heeft de politie voldaan aan de toezegging van mijn ambtsvoorganger dat per 1 januari 2017 1.000 politiemedewerkers met langdurig ziekteverzuim teruggebracht zijn in het arbeidsproces binnen dan wel buiten de politieorganisatie.
In hoeveel procent van de gevallen is bekend waarom iemand thuis zit of wat hem/haar mankeert?
In alle gevallen wordt bij de verzuimmelding een van de volgende categorieën geregistreerd: ziek, ziek ten gevolge van zwangerschap, ziek ten gevolge van bevalling, arbeidsongeschikt ten gevolge van orgaandonatie of arbeidsongeschikt ten gevolge van arbeidsongeval. In verband met de privacywetgeving worden medische gegevens uitsluitend bevraagd en gedocumenteerd in het medisch dossier door degene die daartoe bevoegd zijn, zijnde de bedrijfsarts en de psycholoog. Het medisch dossier van de medewerker is niet toegankelijk voor leidinggevenden.
Bent u bereid in te gaan op het verzoek van de Centrale Ondernemingsraad om een gedegen onderzoek te laten doen naar de oorzaken van het ziekteverzuim?
In de brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer stuur, licht ik nader toe welke maatregelen de politie al neemt om de oorzaken van het ziekteverzuim te kunnen duiden en aanpakken. Nog een onderzoek vind ik derhalve niet noodzakelijk.
De fileproblematiek bij de Haringvlietbrug |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het gegeven dat vrachtverkeer sinds de opening van de nieuwe A4 nabij Steenbergen in veel grotere mate gebruikmaakt van de A29 en A4 naar Antwerpen en de A16 links laat liggen?
Ja, de aanleg van een nieuw gedeelte autosnelweg leidt altijd tot een verandering van het verkeerspatroon. Het verkeersonderzoek behorende bij het Tracébesluit A4 Steenbergen, laat zien dat de A4 zorgt voor een nieuwe verdeling van het verkeer in de regio. Een deel van dit verkeer is afkomstig van de A16.
Heeft u inzicht in de verschuiving van de routes die het vrachtverkeer neemt tussen de Rotterdamse haven en Antwerpen als gevolg van de openstelling van de A4 nabij Steenbergen? Zo ja, kunt u deze informatie, voorzien van een toelichting, dan delen met de Kamer?
Ja, de toename van het (vracht)verkeer op de A4 blijkt met name te komen door een verschuiving van verkeer vanaf de route A16/A17. Dit is het effect dat een nieuwe weg heeft na openstelling. Er zal dan een toename te zien zijn in verkeersintensiteiten. Dit blijkt ook uit de monitoring van de verkeerssituatie na openstelling van de A4. Afhankelijk van herkomst/bestemming zal het (vracht)verkeer kiezen tussen routes over de A29/A4, de A16 of de A17.
Is er bij de aanleg van de A4 nabij Steenbergen rekening gehouden met een verandering van de routes van het vrachtverkeer richting Antwerpen en komt de verwachte verandering overeen met de huidige veranderingen die nu te zien zijn in deze vervoersstroom?
Ja, de verwachte routeveranderingen zijn beschreven in de verkeers- en vervoerprognoses in het Tracébesluit A4 Steenbergen. De verwachting is dat een deel van het (vracht)verkeer verschuift van de A16-route naar de A4, omdat de nieuwe verbinding bij Steenbergen een alternatief biedt voor de A16/A17. Het zichtjaar van deze prognoses is 2020, waardoor een vergelijking met de huidige vervoerstromen nog niet goed mogelijk is.
Bent u op de hoogte van het feit dat de opening van de Haringvlietbrug nabij Numansdorp ten behoeve van de scheepvaart in het Haringvliet, wat van oudsher leidt tot filevorming op de A29, door de toename van het vrachtverkeer naar Antwerpen leidt tot een toename van de filedruk op de A29 ter hoogte van Numansdorp?
De eerder genoemde toename van het (vracht)verkeer leidt ertoe dat meer (vrachtwagen)bestuurders te maken hebben met openingen van de Haringvlietbrug.
Klopt het dat de filedruk op de A29 ten hoogte van Numansdorp vooral in de zomermaanden, door de toename van de pleziervaart in de zomer, significant toeneemt ten opzichte van de wintermaanden?
Ja.
Deelt u de mening dat de frequentie van de opening van de Haringvlietbrug in verhouding dient te staan tot de files die deze brug veroorzaakt? Zo ja, bent u van mening dat hier momenteel sprake van is?
De frequentie van de opening van de Haringvlietbrug dient in verhouding te staan tot het verkeersaanbod op de weg én op het water.
Op de weg is er intensiever verkeer tijdens de spitsuren. Op het water is er meer verkeer tijdens de zomermaanden. Het gaat vooral om recreatieverkeer.
Verkeer met hoge masten heeft een brugopening nodig. Daarom is er op dit moment een openingsbeleid/bedieningsregime waarin in de ochtend- en avondspits de Haringvlietbrug niet wordt geopend. Buiten de spits is er maximaal 1x per uur een opening op vaste tijdstippen. In de wintermaanden geldt dit regime ook, maar wordt de brug uitsluitend geopend als er verkeersaanbod is.
Belangrijke afweging bij het tot stand komen van dit regime is dat bij minder brugopeningen, de duur van de openingen langer wordt, omdat het aanbod van (vaar)wegverkeer niet vermindert. Langere openingen leiden tot minder, maar langere files.
Ik ben van mening dat het huidige openingsregime in verhouding is met het water- en wegverkeersaanbod. Ik monitor overigens de veranderingen in verkeersaanbod en de effecten van verandering in verkeersaanbod. Zo nodig worden er aanpassingen gedaan in het bedieningsregime.
Deelt u de zorg dat de toename van de files ter hoogte van Numansdorp een negatieve invloed heeft op de luchtkwaliteit en leefbaarheid aldaar? Zo nee, waarom niet?
Luchtkwaliteit en geluidshinder zijn voor mij belangrijke leefbaarheidsaspecten waarvoor ik veel aandacht heb. Zowel geluidshinder als luchtkwaliteit zijn wettelijk genormeerd. Eventuele overschrijding van de normen moet leiden tot maatregelen. De monitoring van het geluid en de luchtkwaliteit is geprogrammeerd. Op de A29 is er op dit moment geen sprake van overschrijding van de normen voor geluid- en luchtkwaliteit.
Bent u bereid om in overleg te treden met Transport en Logistiek Nederland, alsook met HISWA en de betrokken provinciale en lokale overheden om te komen tot een aangepast openingsbeleid van de Haringvlietbrug teneinde de filedruk op dit deel van de A29 te verlagen? Bent u bereid de uitkomsten van dit overleg met de Kamer te delen? Welke oplossingen ziet u zelf om de ontstane problemen tegen te gaan?
Ik ben bereid om in overleg te treden met de transportsector, recreatievaart en provinciale en lokale overheden. De uitkomsten van het overleg wil ik graag met de Kamer delen. Uitgangspunt bij overleg over mogelijke aanpassingen van het openingsbeleid/bedieningsregime zijn voor mij de in vraag 6 genoemde afwegingen rondom het bedieningsregime.
Staan er in de toekomst verdere aanpassingen in het tracé tussen de Rotterdamse haven en de Antwerpse haven op stapel en welke gevolgen hebben deze eventuele aanpassingen voor de verkeersstromen tussen deze twee gebieden?
In de MIRT-programmering tot 2028 zijn geen plannen voor aanpassing van het tracé tussen de Rotterdamse haven en de Antwerpse haven voorzien.
Celdeuren die van binnenuit afgesloten kunnen worden door gedetineerden |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Eenvandaag over cipiers in gevangenissen die vrezen voor levensgevaarlijke situaties vanwege celdeuren die van binnenuit afgesloten kunnen worden door gedetineerden?1
Ja.
Deelt u de mening dat te allen tijde voorkomen dient te worden dat een gedetineerde de celdeur zelf kan afsluiten op welke wijze (met een pasje, een stukje karton of plastic, etc.) dan ook? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard betreur ik elk slachtoffer, op welke wijze dit ook wordt veroorzaakt. Zoals ik reeds aangegeven heb op Kamervragen over ditzelfde onderwerp van de leden Kooiman (SP) en Volp (PvdA) op 4 januari 2016 (2015Z21357) is naar aanleiding van het dodelijke incident in PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, een landelijke inventarisatie door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) uitgevoerd naar de bevestiging van de celdeursloten en over de wijze waarop wordt gehandeld in geval van een geblokkeerd celdeurslot. Op basis van deze inventarisatie blijkt dat de celdeuren niet aangepast hoeven te worden. Wel worden in een aantal inrichtingen de bouten in de sluitkom vervangen ofwel de sluitkommen aangepast.
Naar aanleiding van bedoeld incident is besloten binnen alle inrichtingen van DJI de instructie voor het ontgrendelen van een geblokkeerd of defect celdeurslot nog eens extra onder de aandacht te brengen bij de penitentiair inrichtingswerkers.
Dat een gedetineerde zijn celdeurslot moedwillig blokkeert en zich daarmee insluit kan nooit 100 procent worden voorkomen. Er bestaan evenwel diverse mogelijkheden om een (moedwillig) geblokkeerd celdeurslot te openen of de betreffende cel weer toegankelijk te maken. Praktijkoefeningen wijzen uit dat er circa 2 tot 3 minuten nodig zijn om een geblokkeerd celdeur te openen.
Deelt u de mening dat elk slachtoffer dat door een afgesloten celdeur wordt veroorzaakt er één teveel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Bent u alsnog bereid de celdeuren te vervangen, zodat dergelijke situaties tot het verleden gaan behoren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gevangenispersoneel geen klusjesmannen zijn en dat zij in staat moeten worden gesteld hun werk naar behoren en zonder angst moeten kunnen verrichten? Zo nee, waarom niet?
Binnen DJI wordt gestreefd naar een zo veilig mogelijk leef- en werkklimaat voor zowel de gedetineerden als het gevangenispersoneel.
Binnen de inrichtingen heeft het handhaven van de orde en veiligheid, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden, de hoogste prioriteit. Cruciaal hierbij is het in acht nemen van de zogeheten penitentiaire scherpte. Het gaat hierbij met name om de aanwezigheidscontrole van gedetineerden, het scherp toezicht houden op gedetineerden, onder meer tijdens het luchten en het bezoek, celinspecties en urinecontroles. Daarnaast worden medewerkers getraind om goed om te gaan met diverse calamiteiten, die acuut moeten worden opgelost en die inherent zijn aan het werken in een penitentiaire inrichting.
Voor alle toezichtsmaatregelen zijn werkinstructies opgesteld. Het in acht nemen van deze werkinstructies wordt dagelijks aan de hand van een checklist gecontroleerd. Daarnaast vinden op iedere afdeling twee maal per jaar integrale veiligheidsinspecties plaats die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het hoofd Veiligheid. De conclusies en aanbevelingen uit deze inspecties worden voorgelegd aan de vestigingsdirecteur die waar nodig maatregelen treft.
Deelt u de mening dat de overheid verantwoordelijk is voor een veilige werkomgeving voor het gevangenispersoneel en ook verantwoordelijk is voor de veiligheid van gedetineerden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Investeringsbescherming (Investor-State Dispute Settlement, ISDS) in het associatieakkoord met Oekraïne |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u artikel 89 lid 2 van het associatieakkoord met Oekraïne, waarin staat dat een expliciete doelstelling van de evaluatie van het akkoord is om «de bepalingen van dit hoofdstuk uit te diepen en nader te voorzien in bepalingen voor investeringsbescherming alsmede procedures voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en de staat»?1
Ja.
Klopt het dat hiermee het beruchte ISDS-systeem mogelijk wordt gemaakt? Zo nee, sluit u dan uit dat er in de toekomst een ISDS-clausule wordt toegevoegd aan het associatieakkoord met Oekraïne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het associatieakkoord met Oekraïne bevat geen mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen een investeerder en een staat. Artikel 89 van het associatieakkoord voorziet wel in de evaluatie van de markttoegang voor buitenlandse investeerders. Tijdens deze evaluatie kunnen partijen tot de conclusie komen dat het vestigingsklimaat nog belemmeringen bevat. Artikel 89, lid 2 bepaalt dat in dergelijke gevallen partijen in onderhandeling kunnen treden om deze belemmeringen aan te pakken, bijvoorbeeld op het terrein van investeringsbescherming. Voor Nederland is het uitgesloten dat daarbij het oude mechanisme van geschillenbeslechting, ISDS, in het verdrag zal worden opgenomen.
Deelt u de mening dat ISDS een uiterst controversieel mechanisme is, en dat deze vorm van arbitrage niet langer thuishoort in moderne handelsverdragen, conform uw inzet om ISDS in TTIP «dood en begraven» te kunnen verklaren?2
Ja, ik ben het eens dat de oude vorm van de beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten, ISDS, niet thuis hoort in moderne handelsverdragen. Nederland heeft zich in dit kader actief ingezet voor de totstandkoming van een vernieuwd mechanisme van investeringsbescherming. Die inzet is overgenomen in de nieuwe EU-standaard. Deze standaard is inmiddels ook opgenomen in de EU-vrijhandelsakkoorden met Vietnam en Canada (CETA) en vormt de inzet voor TTIP. Hierbij is het recht van staten om te reguleren in het publieke belang duidelijk verankerd. Daarnaast voorziet de nieuwe standaard in een onafhankelijk en transparant mechanisme van geschillenbeslechting, het Investment Court System. Het is duidelijk dat hiermee de oude vorm van het mechanisme «dood en begraven» is.
Hoe voorkomt u dat Europese bedrijven torenhoge schadeclaims gaan indienen tegen Oekraïne? Hoe voorkomt u dat Oekraïense bedrijven torenhoge schadeclaims gaan indienen tegen Nederland?
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Jasper van Dijk met het kenmerk 2015Z17324, is het doel van investeringsbeschermingsbepalingen om investeerders te beschermen tegen ongerechtvaardigd en willekeurig overheidshandelen. Daarom worden in investeringsverdragen en handelsakkoorden met een investeringshoofdstuk afspraken gemaakt over een minimum bescherming voor investeerders. Het is niet de bedoeling dat dit leidt tot oneigenlijke en frivole claims. De Nederlandse inzet voor modernisering van het mechanisme van investeringsbescherming, zoals ook opgenomen in de nieuwe EU-standaard, is onder meer ook gericht op het uitsluiten van dergelijke claims.
Bent u bereid deze passage uit het akkoord te schrappen indien er heronderhandeld wordt over het akkoord na het referendum van 6 april? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet loopt niet vooruit op de uitslag van het referendum. Het kabinet zal de Wet raadgevend referendum volgen.
Het bericht Erasmus MC Rotterdam gaat botox-lessen geven. |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Erasmus MC Rotterdam gaat botox-lessen geven»?1
Zoals ik ook in mijn brieven over de cosmetische sector heb aangegeven vind ik het cruciaal dat ook cosmetische ingrepen van goede kwaliteit zijn. Het is ongewenst als ingrepen bij mensen worden gedaan door niet of slecht gekwalificeerde zorgverleners en in sommige gevallen zelfs mensen die helemaal geen zorgopleiding hebben doorlopen. Het initiatief van het Erasmus MC vind ik daarom ook positief.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat wederom een academisch ziekenhuis artsen op gaat leiden voor het uitvoeren van commerciële en, medisch gezien, vrijwel altijd overbodige behandelingen, zoals botox, fillers, peelings en laserbehandelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Allereerst is de grens tussen een medische en esthetische behandeling niet altijd makkelijk te trekken. Ten tweede vind ik het, zoals ik hierboven aangaf, belangrijk dat cosmetische zorg wordt verleend door gekwalificeerde zorgverleners. Dit helpt bij het voorkomen van schade aan de gezondheid, waarvoor vervolgens dan weer een beroep zou worden gedaan op de gezondheidszorg. UMC’s kunnen hierin, net als andere partijen, een rol in spelen.
Wat is uw reactie op de opmerking van de heer Van de Kerkhof, hoogleraar dermatologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen, «Ik vind het niet gewenst, wij leiden hier op om zieken mensen beter te maken of om ziekten te voorkomen»? Bent u dit met hem eens?2
De opleiding dermatologie is een medische vervolgopleiding gericht op de geneeskunst. In het Erasmus MC wordt in de opleiding dermatologie enkel in de extracurriculaire onderdelen aandacht besteed aan behandeling gericht op esthetiek.
Hoe is precies de half miljoen euro subsidie besteed, beschikbaar gesteld door het Ministerie van VWS voor het initiatief voor een opleiding voor cosmetisch artsen van de Nederlandse Vereniging voor Cosmetische Geneeskunde? Bestaat deze opleiding inmiddels, en is die gelijk aan de opleiding die het Erasmus MC in Rotterdam nu wil gaan aanbieden? Zo nee, waar zitten de verschillen tussen deze opleidingen?
Ik heb subsidie verleend voor de ontwikkelkosten voor een curriculum dat artsen de gelegenheid biedt om een gerichte opleiding op het gebied van cosmetische handelingen te kunnen volgen van 2 jaar.
Het curriculum is modulair en thematisch van opbouw:
De Nederlandse Vereniging voor Cosmetische Geneeskunde (NVCG) biedt de opleiding reeds aan.
Erasmus MC is geen nieuwe opleiding gestart, maar heeft de extracurriculaire onderdelen van de opleiding dermatologie aangepast in de zin dat artsen in opleiding tot specialist (AIOS) hun niet-patiënt-gebonden-activiteitenuren kunnen inzetten om modules cosmetische dermatologie te volgen. In deze modules wordt dan onder andere onderwezen in behandeling met botox en fillers. Opleiders zijn vrij om extracurriculaire activiteiten te ontwikkelen.
In de opleiding dermatologie worden dermatologen in opleiding overigens al onderwezen in bijvoorbeeld laseren, dat zowel met een medisch als cosmetisch doel kan worden ingezet.
Wat vindt u ervan dat verschillende ziekenhuizen zulke verschillende standpunten innemen in deze discussie? Kiest u een kant in deze discussie?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoe oordeelt u over de spagaat die het AMC Amsterdam ervaart, namelijk dat het ziekenhuis aan de ene kant vindt dat je mensen niet moet opereren die niet geopereerd hoeven te worden, en dat dus esthetische geneeskunde niet in het ziekenhuis thuis hoort, maar je aan de andere kant ook niet wilt dat artsen niet goed voorbereid behandelen?
Ik vind het belangrijk dat artsen goed voorbereid handelen. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel opleidingsplaatsen voor schoonheidsbehandelingen wil het Erasmus MC Rotterdam gaan aanbieden? Biedt de privékliniek voor esthetische chirurgie van het UMC Groningen ook opleidingen aan voor schoonheidsbehandelingen, of bieden zij enkel de cosmetische behandelingen aan? Zo ja, hoeveel opleidingsplaatsen biedt het UMC Groningen? Hoeveel opleidingsplaatsen biedt het AMC Amsterdam? Zijn er nog andere academische ziekenhuizen die dergelijke opleidingen aanbieden? Hoeveel opleidingsplaatsen voor schoonheidsbehandelingen bieden alle academische ziekenhuizen in Nederland gezamenlijk? Is er volgens u een tekort aan opleidingsplaatsen?
De afdeling dermatologie biedt twee tot vier artsen in opleiding tot specialist (AIOS) de mogelijkheid aan om de extracurriculaire onderdelen van de opleiding te volgen. Het universitair Centrum voor Esthetische Chirurgie in Groningen biedt sinds 2012 esthetische behandelingen aan zoals het verwijderen van moedervlekken. Deze verdiepingsstage wordt aan alle AIOS aangeboden.
Het AMC biedt faciliteiten voor de opleiding die is ontwikkeld door de NVCG. Op dit moment zijn er acht artsen die deze opleiding volgen en drie gynaecologen, een cardioloog, een anesthesioloog, twee huisartsen en een jeugdarts die modules volgen.
De afdeling dermatologie in samenwerking met de afdeling plastische chirurgie in het MUMC+ in Maastricht biedt op dit moment aan één AIO een vergelijkbare verdiepingsstage aan als in Groningen.
In hoeverre in de diverse opleidingen wordt onderwezen en of er een tekort is aan opleidingsplaatsen in «schoonheidsbehandelingen» is niet bekend. Dit komt mede omdat veel behandelingen zich op de grens van medisch noodzakelijk en cosmetisch bevinden.
Streeft u naar invoering van een beschermde titel «cosmetisch arts»? Zo ja, waarom? Welke stappen gaat u wanneer zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de wens van de NVCG om een beschermde titel voor cosmetisch artsen te realiseren. De NVCG is voornemens hiervoor een profielaanvraag in te dienen. De verantwoordelijkheid voor de beoordeling van profielaanvragen ligt bij het College Geneeskundige Specialismen (CGS). Ik draag dit initiatief een warm hart toe.
Wat is uw reactie op de volgende stelling: In plaats van het vergroten van het aantal opleidingsplaatsen voor cosmetische ingrepen moet er meer nadruk gelegd worden op het sterker ontmoedigen van cosmetische chirurgie? Kunt u uw antwoord toelichten, en daarbij uw standpunt inzake een reclameverbod voor cosmetische chirurgie willen heroverwegen?3
Ik vind het niet aan de overheid om cosmetische chirurgie aan te sporen of te ontmoedigen. Cosmetische ingrepen kunnen echter een substantieel risico met zich mee brengen. Ik zie het dan ook als mijn taak om aan de ene kant de veiligheid van cliënten en consumenten zo goed mogelijk te beschermen via wet- en regelgeving en aan de andere kant te zorgen dat er goede informatie voorhanden is.
Het bericht 'Verdachte weddenschappen bij NEC-Willem II' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdachte weddenschappen bij NEC-Willem II»?1
Ja.
Op welke wijze en hoe frequent heeft u contact met de KNVB over (mogelijke) matchfixing?
Op dit moment is in Nederland de samenwerking rondom het thema matchfixing via een drietal platformen ingericht: het Strategisch beraad matchfixing (1–2 bijeenkomsten per jaar), het Nationaal platform matchfixing (4 bijeenkomsten per jaar) en het Signalenoverleg (8 bijeenkomsten per jaar). De KNVB heeft zitting in de eerste twee platformen, welke worden voorgezeten door de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie en sluit aan bij het Signalenoverleg wanneer daar aanleiding toe is. Daarnaast kan er ad hoc per direct contact plaatsvinden tussen de KNVB en de opsporings- en vervolgingsdiensten indien daar aanleiding toe is.
In hoeverre vindt er informatie-uitwisseling plaats in het Nationaal Platform Matchfixing? Welke informatie wisselt men daar uit en met wie en tussen wie vindt deze informatie-uitwisseling plaats?
Onder voorzitterschap van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie komt een aanzienlijke groep partijen uit de sportwereld en de opsporing samen in het Nationaal Platform Matchfixing. Het doel hiervan is om informatie te delen over de strijd tegen matchfixing en de samenwerking te intensiveren. Gezien de omvang van de groep en juridische kaders is het niet mogelijk in dit gremium signalen op persoonsniveau te delen. Wel richt het huidige Platform zich op het versterken van het netwerk, uitwisselen van kennis en informatie, het verbeteren van signalering en meldingsbereidheid en het identificeren van knelpunten. Ook levert dit overleg een belangrijke bijdrage aan het bevorderen van het onderlinge vertrouwen en het versterken van het netwerk. Dit vergemakkelijkt het bilateraal delen van concrete signalen.
Onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM) komen de Politie, de Belastingdienst doelgroep Sport, FIOD en de Kansspelautoriteit periodiek samen in het Signalenoverleg om concrete signalen te bespreken die aanleiding kunnen geven om een strafrechtelijk traject te overwegen en om de beste interventiestrategie (tuchtrecht, civielrecht, fiscaal, strafrechtelijk) te bespreken. Bij dit overleg sluit de KNVB aan wanneer er aanleiding is voor het delen van concrete relevante informatie met de opsporingspartners. Overige private partijen kunnen ook aansluiten indien hier aanleiding toe is (de «vrije stoel»).
In hoeverre heeft u contact met uw Europese ambtsgenoten over matchfixing? Welke informatie-uitwisseling vindt er dan plaats?
Op Europees niveau vindt een aantal activiteiten plaats. Zo neemt Nederland deel aan de EU-expertgroep matchfixing. In deze expertgroep wordt beleidsinformatie gedeeld en worden goede voorbeelden en ervaringen uitgewisseld. Daarnaast vinden bilaterale contacten plaats tussen de verschillende stakeholders op het terrein van sport, kansspelen en opsporing en vervolging.
Verder is de Europese Unie voornemens toe te treden tot het Verdrag van de Raad van Europa inzake matchfixing. Het is een gemengd akkoord, naast de Unie dienen daarom ook de afzonderlijke lidstaten toe te treden tot het Verdrag. De onderhandelingen hierover in EU-kader zijn nog niet afgerond. Nederland spant zich als voorzitter van de Raad van de Europese Unie in voor toetreding tot dit Verdrag.
Voorts is Nederland via Europol aangesloten bij het Focal Point Sports Corruption.
Wat onderneemt het Openbaar Ministerie (OM) actief in samenwerking met de KNVB om matchfixing tegen te gaan?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Wat onderneemt u actief in Europees verband om matchfixing tegen te gaan en in hoeverre acht u dit prioritair?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijke stappen ziet u in nationaal, Europees en internationaal verband om de informatie-uitwisseling tussen de FIFA, EUFA en KNVB te verbeteren? Zijn er mogelijkheden om deze informatie-uitwisseling te faciliteren dan wel om in nationaal, Europees en internationaal verband meer dwingend op te leggen? Zo nee, waarom niet?
De KNVB geeft aan dat de informatie-uitwisseling tussen FIFA, UEFA en KNVB goed verloopt. In UEFA-verband heeft iedere nationale bond een Integrity Officer. Deze staan ook met elkaar in contact.
Welke bevoegdheden zouden gedelegeerd kunnen worden aan de KNVB om actief op te treden in gevallen van (mogelijke) matchfixing?
De KNVB neemt als private organisatie zelf al vele maatregelen om matchfixing te bestrijden die binnen haar bevoegdheden liggen. Zowel preventief (training en educatie), reglementair (gokverbod, meldplicht) als in de opsporing (integriteitseenheid). Overige bevoegdheden zijn voorbehouden aan de opsporingsdiensten.
Wie coördineert de samenwerking tussen het OM en de KNVB in gevallen van (mogelijke) matchfixing?
Het OM en de KNVB werken samen. Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3. Naarmate de strafrechtelijke component toeneemt zal de rol van het OM ook toenemen.
Hoe is het mogelijk dat journalisten en anderen de gevallen van matchfixing wel op kunnen sporen en het OM nauwelijks tot niet?
Het OM kan haar wettelijke opsporingsbevoegdheden inzetten in het geval er sprake is van een redelijk vermoeden van het plegen van een strafbaar feit. Informatie van andere publieke en private partijen kunnen bijdragen aan het ontstaan van een dergelijke vermoeden. Het OM werkt dan ook graag samen met partijen die informatie kunnen aanleveren.
Hoe kan een individu of een organisatie die informatie heeft over matchfixing deze melden? Wat gebeurt er met een dergelijke melding?
NOC*NSF heeft het Vertrouwenspunt Sport ingericht, waar alle sporters melding kunnen doen van integriteitskwesties zoals matchfixing. Naast bellen of mailen is het ook mogelijk om via een «speak up systeem» volledig anoniem een melding te doen. Ten aanzien van meldingen over matchfixing heeft NOC*NSF afspraken gemaakt met het OM. Om de eigen veiligheid van de vertrouwenspersonen die de telefoon opnemen te beschermen en te voorkomen dat vertrouwenspersonen als getuige opgeroepen kunnen worden bij een eventuele rechtszaak is met het OM overeengekomen dat personen die iets willen melden over matchfixing in contact worden gebracht met een vaste contactpersoon bij het OM, die de melding dan kan overnemen. Met het OM is afgesproken dat meldingen die onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een strafrechtelijk onderzoek weer terug worden gelegd bij het Vertrouwenspunt Sport die de melding bij de sportbond kan neerleggen. De betreffende sportbond kan dan alsnog besluiten een onderzoek te doen. Sportbonden kunnen daarbij vanaf april 2016 gebruik maken van een sportbrede onderzoekscommissie die is gelieerd aan het Instituut voor Sportrechtspraak die onafhankelijk onderzoek kan verrichten naar matchfixing en -betting.
Organisaties en individuen kunnen informatie over matchfixing ook melden bij de KNVB, dit kan desgewenst anoniem via de meldlijn. Elke melding wordt door de KNVB onderzocht en per geval wordt bekeken welke vervolgactie kan worden genomen. Wanneer er sprake is van concrete aanwijzingen doet de integriteitscommissie van de KNVB verder onderzoek. Daarnaast doet de KNVB daarvan een melding bij het OM.
Melders kunnen zich uiteraard ook wenden tot de opsporingsdiensten zoals de politie of Meld Misdaad Anoniem bellen.
Hoe actief treedt het OM op tegen mogelijke gevallen van matchfixing? Is er in dit geval contact opgenomen met uw Duitse ambtgenoot om te zien welke stappen ondernomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Fraude in de sport is een van de prioriteiten van het OM. Alle signalen die het OM ontvangt, worden onderzocht op aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek. Zoals reeds is aangegeven in eerdere beantwoordingen van Kamervragen, doet het OM geen mededeling over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing, vervolging en privacy liggen hieraan ten grondslag.
Verborgen dierenleed bij het Dolfinarium Harderwijk |
|
Dion Graus (PVV) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe en binnen welke termijn gaat u zorgen dat er een einde komt aan het getoonde dierenleed van de zogenaamde showdolfijnen die na hun optreden worden opgesloten in te kleine chloorbaden?1
Het Dolfinarium heeft voor de dolfijnen twee verblijven: het DolfijndoMijn en de Dolfijnendelta, ook wel Lagune genoemd. In het DolfijndoMijn verblijven de showdolfijnen. Het water bevat keukenzout dat door zandfiltering en chloortoevoeging schoon en gezond wordt gehouden.
Op 9 maart 2016 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij het Dolfinarium een inspectie uitgevoerd naar aanleiding van een controleverzoek. Hierbij waren aanwezig twee inspecteurs, een dierenarts van de NVWA en een externe dierenarts, die gespecialiseerd is in zeezoogdieren. Bij deze inspectie werden geen overtredingen vastgesteld. De waterkwaliteit voldoet aan richtlijnen, de zogenaamde husbandry guidelines voor dolfijnen van de European Association of Zoos and Aquaria, waarvan het Dolfinarium lid is.
Tijdens de inspectie heeft het Dolfinarium verklaard dat er tijdelijk een niet optimale situatie achter de schermen van het hoofdbassin was vanwege schilderwerkzaamheden. Hierdoor was een gedeelte van het DolfijndoMijn afgesloten. Deze situatie heeft 24 uur geduurd. Daarna kon over dit bassin weer beschikt worden.
Bij het samenstellen van de groepen wordt gelet op verwantschap, teneinde inteelt te voorkomen, en op het sociale gedrag van de dolfijnen. Vanwege deze genetische en sociale redenen worden de dolfijnen niet verplaatst naar de Lagune.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de showdolfijnen worden overgeplaatst naar de, eveneens in het Dolfinarium aanwezige, grote lagune gevuld met zeewater?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom voert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vooraf aangekondigde inspecties uit? Klopt het dat de laatste inspectie heeft plaatsgevonden in juli 2014? Deelt u de mening dat inspecties op dierenwelzijn te allen tijde onaangekondigd dienen plaats te vinden?
Ja, de voorlaatste inspectie bij het Dolfinarium heeft plaatsgevonden in juli 2014. Er zijn toen geen overtredingen vastgesteld. De NVWA kondigt niet alle inspecties aan, bijvoorbeeld als er tijdens de inspectie essentieel bewijsmateriaal veiliggesteld moeten worden. Dat is niet het geval bij alle inspecties op dierenwelzijn. Ik deel daarom niet uw mening dat inspecties op dierenwelzijn te allen tijde onaangekondigd dienen plaats te vinden.
Waarom is het toegestaan dat de showdolfijnen, in tegenstelling tot hun soortgenoten, in chloorbaden worden gehouden terwijl zeezoogdierdeskundigen wijzen op ernstige gezondheidsrisico's waaronder uitdroging, oog-, huid- en longproblemen?
Het water van alle baden voldoet aan de richtlijnen voor dolfijnen, zie ook het antwoord op vraag 1 en 2. Er zijn ook geen relevante veterinaire en ethologische verschillen waargenomen tijdens de inspectie tussen de dieren in de Lagune en in het DolfijndoMijn. Ze waren allemaal even actief, attent en nieuwsgierig.
Strengere eisen aan elektrische auto’s |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de antwoorden op eerdere vragen over strengere eisen aan elektrische auto’s1 en het artikel naar aanleiding waarvan deze vragen werden gesteld?2
Ja.
Wat zijn anno 2016 de daadwerkelijke totale kosten voor individuen (kleine bedrijfjes, TU-studenten, particulieren) die zelf een elektrische auto ontwikkeld hebben, of een bestaande auto hebben omgebouwd naar een elektrische auto? Hoe beoordeelt u het eerder genoemde bedrag3 van € 725 (prijspeil 2010) in dit kader?
De daadwerkelijke totale kosten hangen af van de specifieke keuring (mede omdat er een tijdsafhankelijke component in zit), maar zullen voor een gemiddeld voertuig ongeveer € 1.700 bedragen. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
–
Keuring 6 uur à € 125,00
€ 750,00
–
Gebruik apparatuur € 54,00 en keuringshal testcentrum € 54,00
€ 108,00
–
Administratiekosten
€ 62,00
–
Keuring 2 uur à € 125,00
€ 250,00
–
Gebruik geluidmeetvlakte baan, duur ongeveer 1 uur
€ 114,00
–
Gebruik geluidmeetvlakte apparatuur
€ 54,00
€ 187,00
€ 39,00
€ 9,91
De enige eventuele bijkomende kosten zijn reiskosten richting het testcentrum, of de kosten die de RDW in rekening brengt om naar een locatie te reizen om specifieke testen uit te voeren.
In de antwoorden uit 2010 zijn de kosten van de keuring geraamd op € 725,–. Dit betrof een eerste raming op basis van de toen aanwezige kennis en ervaring. In de toelichting van de Regeling tot wijziging van de Regeling voertuigen (Staatscourant nr. 4493, 16 maart 2011) zijn deze kosten bijgesteld naar tussen de € 750,– en € 3.000,– Op grond van artikel 6.3 van hoofdstuk 6 van de Regeling voertuigen geldt dat bij wijziging in de constructie van een voertuig waardoor de voertuiggegevens wijzigen en na deze wijziging niet meer in overeenstemming met het kentekenregister zijn, moet worden gecontroleerd in hoeverre het voertuig voldoet aan de eisen die verband houden met de aangebrachte wijziging. Afhankelijk van de uit te voeren testen kunnen deze kosten oplopen naar € 3.000,–. In afgelopen jaren is gebleken dat een aanvullende geluidstest noodzakelijk is, omdat deze voertuigen toch meer geluid produceren dan men verwacht. Tevens is gebleken dat ten gevolge van de elektrische aandrijving de rem- en stuursystemen en geavanceerde veiligheidssystemen worden beïnvloed, waardoor deze moeten worden gecontroleerd en de keuring meer tijd in beslag neemt. Als gevolg hiervan komt de schatting van de huidige kosten neer op € 1.700,–.
Is het waar dat de RDW (Rijksdienst voor het Wegverkeer) nog steeds (of wellicht altijd al) bovenop het bedrag van € 725 (prijspeil 2010) een zogenaamd EMC-certificaat (certificaat voor elektromagnetische compatibiliteit) eist? Is het waar dat de RDW een dergelijke EMC-test niet zelf kan uitvoeren? Is het waar dat de kosten van een dergelijke test in de markt op vele duizenden euro’s liggen? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, wat is er niet waar?
Op grond van het ECE-reglement nr. 10 moeten alle type voertuigen (dus niet alleen elektrische voertuigen) voldoen aan de EMC-eis. Dit wordt getoetst bij een Europese typegoedkeuring dan wel bij een individuele goedkeuring. Tijdens een EMC-test wordt een voertuig getest op de uitgestraalde emissies (de mate waarin het voertuig of componenten daarvan elektromagnetische straling uitzendt) en op immuniteit voor uitgestraalde storingen (vermogen van het voertuig of componenten daarvan om zonder prestatievermindering te functioneren in aanwezigheid van elektronische storingen binnen en buiten het voertuig).
Het klopt dat de RDW een dergelijke EMC test niet zelf kan uitvoeren, een dergelijke test moet worden uitgevoerd bij een geaccrediteerd testhuis. De kosten daarvan zijn afhankelijk van het geaccrediteerd testhuis en de uit te voeren test.
Deelt u de mening dat het genoemde bedrag van € 725 (prijspeil 2010) voor een RDW-keuring gepresenteerd is als het totale bedrag voor toelating van een elektrische auto en dat individuen die op basis van deze eerdere uitlatingen van de regering gehandeld hebben, hierdoor op het verkeerde been zijn gezet?
Nee. In de antwoorden van 2010 zijn de kosten van de individuele keuring bij de RDW genoemd, exclusief de kosten van een eventuele weggedragtest en exclusief het bedrag voor een eventueel EMC-certificaat. Klanten van de RDW kunnen langs diverse kanalen informatie verkrijgen over toelatingsprocedures en kosten, bijvoorbeeld via de openbare wet- en regelgeving, de website van de RDW en het klantcontactcentrum van de organisatie.
Hoe beoordeelt u het eerder gegeven antwoord4 dat deze nieuwe eisen geen belemmering voor nieuwe ontwikkelingen vormen, maar een uitdaging voor nieuwe ideeën?
Om de kosten voor kleine bedrijven en particulieren zo laag mogelijk te houden is in de wijze van keuren behorende bij de individuele goedkeuringseis opgenomen dat aan de EMC-eis is voldaan indien componenten worden gebruikt die zijn voorzien van een goedkeuringsmerk of door middel van documentatie (goedkeuringscertificaat of testrapport) wordt aangetoond dat aan de eis is voldaan. Een andere mogelijkheid is dat men aantoonbaar componenten gebruikt uit een reeds type goedgekeurd voertuig.
Bent u nu wel bereid om, gezien de hoge kosten die gemoeid zijn met het toelaten van zelf ontwikkelde of omgebouwde elektrische auto’s, te zoeken naar mogelijkheden om kleine bedrijven, particuliere ontwikkelaars en studenten (deels) voor deze kosten te compenseren?
Auto’s die op de markt komen, moeten voldoen aan toelatingseisen. Er zijn regels opgesteld die moeten voorkomen dat er producten op de markt komen waarbij de veiligheid niet gegarandeerd is. De kosten die hiervoor moeten worden gemaakt, zijn niet onevenredig hoog. Ik zie geen reden om vanuit mijn Ministerie deze kosten te compenseren, alleen al vanuit staatssteunoverwegingen.
Hebben zich sinds 2010 ongelukken voorgedaan die verband houden met de eerder5 geformuleerde risico’s (ondeugdelijke en onherkenbare elektrische bedrading met hoge voltages)? Zo ja, om welke aantallen gaat het?
Het is IenM niet bekend dat er ongevallen zijn opgetreden.
Het loslaten van het voorzorgsbeginsel door de EU vanwege de onderhandelingen met de Verenigde Staten over het Transatlantische Handels- en Investeringspartnerschap (TTIP) |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat het voorzorgbeginsel, vastgelegd in artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inhoudt dat er geen wetenschappelijke zekerheid hoeft te zijn om maatregelen te nemen om mens, dier en milieu te beschermen? Zo nee, wat houdt het volgens u dan in?
Op grond van artikel 191, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie berust het milieubeleid van de EU op het voorzorgsbeginsel. Bij het bepalen van haar beleid op milieugebied houdt de EU op grond van artikel 191, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie rekening met de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens. Het beginsel wordt overigens breder dan alleen bij milieubeleid toegepast en is ook onderdeel van het beleid op gebied van de gezondheid van mens, dier en plant. Het voorzorgsbeginsel wordt niet nader gedefinieerd in het Verdrag. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat op basis van het voorzorgsbeginsel beschermende maatregelen kunnen worden genomen als er nog geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs is om het risico van een product of productieproces goed in te kunnen schatten, maar er wel potentieel gevaarlijke gevolgen zijn vastgesteld (uitspraak van 10 april 2014 in de zaak C-269/13 P, punt 57 en daarin aangehaalde rechtspraak1).
Kunt u bevestigen dat de wijze waarop Amerikaanse risicobeoordelingen worden uitgevoerd zeer sterk verschilt van de Europese risicobeoordelingen, juist omdat het voorzorgbeginsel bij hen geen rol speelt? En dat dit dus ook inhoudt dat het onmogelijk is om producten of stoffen te verbieden of beperkingen te stellen aan het gebruik ervan wanneer niet onomstotelijk wetenschappelijk is vastgesteld dat het gebruik risico’s oplevert, terwijl er wel sterke aanwijzingen voor deze risico’s zijn?
Er bestaan inderdaad verschillen tussen risicobeoordelingen in de VS en de EU. Deze verschillen blijken in de praktijk vaak beperkt te zijn, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek zoals onder meer uitgevoerd door Duke University.2 Het kan voorkomen dat de VS een stof of een product goedkeurt waarover twijfels bestaan binnen de EU of dat de EU een stof of een product goedkeurt waarover juist in de VS twijfels bestaan.
Ook met TTIP blijft het aan de EU om te beslissen of en hoe een product of stof kan worden toegestaan op de Europese markt.
Kunt u bevestigen dat zowel u als de Europese Commissaris van Handel steeds heeft beweerd dat het voorzorgbeginsel niet uitgehold zal worden door de onderhandelingen met de VS over het vrijhandelsakkoord TTIP?
Ja, dat klopt. Zo heeft het kabinet in een Kamerbrief op 22 april 2014 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1372) aangegeven dat het kabinet zich ervoor inzet dat de EU in de TTIP-onderhandelingen onverkort vasthoudt aan het voorzorgsbeginsel. Dit is conform de motie Klaver van 20 februari 2014 die uw Kamer heeft aangenomen (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1336). De Europese Commissie heeft ook herhaaldelijk gesteld dat het voorzorgsbeginsel niet ter discussie staat, onder meer in een publicatie waarin de Europese Commissie ingaat op verschillende zorgen die leven over TTIP.3
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de hoofdonderhandelaar van de VS, Dan Mullaney, die naar aanleiding van de laatste onderhandelingen tussen de VS en de EU stelt dat het mogelijk is om de risicobeoordeling van de VS en de EU te harmoniseren?1
Het voorzorgsbeginsel staat niet ter discussie in TTIP. In het bericht waarnaar wordt verwezen herhaalt de EU-onderhandelaar Ignacio Garcia Bercero dat het voorzorgsbeginsel fundamenteel voor de EU is. Dit beginsel is overigens ook vastgelegd in de overeenkomst over sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS) binnen de WTO, dat door de EU en de VS ondertekend is. Bovendien geeft Bercero in het artikel aan dat het beginsel niet strijdig is met het zoeken naar wetenschappelijk bewijs. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 is het voorzorgsbeginsel toepasbaar als er nog geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs is om het risico van een product of productieproces goed in te kunnen schatten, maar er potentieel gevaarlijke gevolgen zijn vastgesteld. Als het wetenschappelijk bewijs er wel is, dan kan het risico ingeschat worden op basis van de wetenschappelijke gegevens.
De onderhandelaars verwijzen in het bericht naar de mogelijke afspraken over samenwerking op het gebied van regelgeving. Dit kan onder meer gaan om transparantie, delen van onderzoek, erkennen van inspecties en meer overleg tussen regelgevende instanties. Er wordt ook over verschillende sectoren gesproken om deze samenwerking vorm te geven. Dat betekent niet dat de EU en de VS elkaars standaarden moeten overnemen. Alleen op terreinen waar de EU en de VS meerwaarde zien in samenwerking worden er afspraken gemaakt. Dit is een manier om onze regulerende instanties te helpen om effectiever en efficiënter het publieke belang te beschermen. Meer informatie hierover is te vinden op de website van de Europese Commissie en in een apart boekje dat per hoofdstuk de doelstellingen toelicht.6, 7
Heeft u ook kennisgenomen van de uitspraken van de Europese hoofdonderhandelaar voor TTIP, Ignacio Garcia Bercero, waarin hij zegt dat het voorzorgbeginsel niet in tegenspraak is met de Amerikaanse aanpak van het beoordelen van risico’s, en dat de EU meer moet vertrouwen op de risicobeoordelingen van de VS?2 Hoe beoordeelt u deze uitspraken? Deelt u de mening dat de EU hiermee in feite afstand neemt van het voorzorgbeginsel? Zo nee, hoe verhoudt deze interpretatie van het voorzorgbeginsel zich tot de uwe?
Zie antwoord vraag 4.
Houdt u nog steeds staande dat er niet getornd zal worden aan het voorzorgbeginsel door TTIP? Hoe geloofwaardig vindt u dat zelf nu nog gezien de uitspraken van de onderhandelaars?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid publieke afstand te nemen van de uitspraken van de onderhandelaars over het loslaten van het voorzorgbeginsel, en om dit kenbaar te maken aan de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de Kamer en het publiek zeer precies te informeren over de uitkomsten van deze twaalfde ronde van onderhandelingen over TTIP? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie publiceert een uitgebreid publiek verslag over de onderhandelingsronde. Het persbericht en de afrondende persconferentie van de 12e ronde, en bijna alle EU-tekstvoorstellen die in de TTIP-onderhandelingen zijn gedaan, zijn te vinden op de website van de Europese Commissie.8 Het uitgebreide verslag wordt binnenkort gepubliceerd.
De Tweede Kamer is betrokken bij iedere discussie in de Raad over TTIP. Zo heeft de Tweede Kamer in de afgelopen drie jaar meer dan 20 debatten met het kabinet gevoerd waarbij TTIP een belangrijk onderdeel op de agenda was. Daarnaast informeert het kabinet uw Kamer via geannoteerde agenda’s en verslagen van de Raad Buitenlandse Zaken Handel elk kwartaal over de onderhandelingen.
Een proefschrift over wijkaanpak |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het proefschrift «Netwerken en Breuklijnen» met een onderzoek naar de rol van woningcorporaties op besluitvormingsprocessen in de wijkaanpak, een promotieonderzoek van de TU Delft?1
Ik heb kennisgenomen van het proefschrift. Het promotieonderzoek draagt door middel van een internationale vergelijking bij aan de kennis over besluitvormingsprocessen met betrekking tot de wijkaanpak in Nederland en het Verenigd Koninkrijk in de periode 2005–2015 en de rol van woningcorporaties daarbij.
Welke dilemma’s als gevolg van de spanning tussen marktwerking en de overheid met betrekking tot de wijkaanpak signaleert u? Hoe gaat u daarmee om?
Ik zie op voorhand geen dilemma’s met betrekking tot de wijkaanpak, ook niet als gevolg van een veronderstelde spanning tussen marktwerking en de overheid. Met de inwerkingtreding van de Woningwet op 1 juli 2015 is duidelijkheid ontstaan over de afbakening van het werkdomein van woningcorporaties. Bepaald is welke werkzaamheden door corporaties en hun dochtermaatschappijen mogen worden uitgevoerd. Zo mogen zij onder voorwaarden een bijdrage leveren aan de leefbaarheid in de directe nabijheid van het eigen bezit of ten behoeve van de eigen huurders. De leefbaarheid elders in de wijk of ten behoeve van andere bewoners van de wijk is de verantwoordelijkheid van andere organisaties, zoals de gemeente en maatschappelijke instellingen. Voor een integrale bevordering van de leefbaarheid in de wijk is dus samenwerking nodig tussen corporatie, gemeente en andere organisaties. Daarnaast moeten de bijdragen in het kader van de leefbaarheid door corporaties zijn vastgelegd in de prestatieafspraken tussen corporatie, gemeente en huurdersorganisatie.
Door in de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting een duidelijke taakafbakening voor te schrijven en door leefbaarheid onderdeel te maken van de prestatieafspraken, wordt het gesprek over de wijkaanpak en ieders rol daarin bevorderd.
Waarom heeft u de ingezette lijn onder kabinet Rutte I om de sociale huursector steeds meer beleidsmatig af te zonderen van de rest van de huursector doorgezet? Welke concrete gevolgen heeft dit gehad voor de wijkaanpak in de diverse regio’s in Nederland?
Het geschetste beeld dat de corporatiesector beleidsmatig zou zijn afgezonderd van de rest van de huursector, herken ik niet. In het Regeerakkoord «Bruggen slaan» uit 2012 is er nadrukkelijk voor gekozen dat woningbouwcorporaties weer dienstbaar worden aan het publiek belang in hun regionale werkgebied. Hun taak wordt teruggebracht tot het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen voor de sociale minima. In de Woningwet is dit onder andere uitgewerkt door de diensten van algemeen economisch belang te benoemen, taken die in lijn met het besluit van de Europese Commissie uit 2009 met staatssteun mogen worden uitgevoerd. Taken op het terrein van leefbaarheid in wijken vallen onder voorwaarden ook onder daeb-taken (zie antwoord 2). Taken die niet gerekend worden tot diensten van algemeen economisch belang zijn primair voorbehouden aan andere partijen, maar mogen onder voorwaarden ook door de niet-daeb tak van de corporatie uitgevoerd worden.
De Woningwet is per 1-7-2015 in werking getreden. Het is te vroeg om uitspraken te doen over de effecten van de Woningwet. Zoals in de wet opgenomen, zal deze in 2018 worden geëvalueerd.
Welke invloed heeft grootschaligheid en fusies van woningcorporaties gehad op de wijkaanpak in de afgelopen tien jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de afgelopen 10 jaar is door individuele woningcorporaties op lokaal niveau op verschillende wijze invulling gegeven aan hun betrokkenheid bij de wijkaanpak. Mij is geen correlatie bekend tussen de schaalgrootte van woningcorporaties en hun rol bij de wijkaanpak.
Erkent u dat kleine(re) woningcorporaties door huurders beter worden beoordeeld als het gaat om dienstverlening en bewonersparticipatie en dat het daarom goed is om kleinschaligheid te stimuleren? Wat heeft u tot nu toe gedaan met de bepalingen uit de Woningwet om over te gaan tot defuseren, het stimuleren van de menselijke maat en het behapbaar houden van woningmarktregio’s?2
In het proefschrift wordt gesteld dat ten aanzien van de relatie tussen schaal en prestaties geen eenduidige conclusies kunnen worden getrokken. Enerzijds toont onderzoek aan dat grotere woningcorporaties relatief meer nieuwe woningen bouwen en een breder pakket aan diensten aanbieden. Anderzijds zijn huurders van kleinere corporaties meer tevreden over de kwaliteit van de dienstverlening en bewonersparticipatie.
De Woningwet 2015 beoogt de schaal van een woningcorporatie meer in overeenstemming te brengen met de schaal van de regionale woningmarkt. Gemeenten bepalen gezamenlijk de schaalgrootte en samenstelling van een dergelijke regio, binnen de in de wet gestelde randvoorwaarden. Gemeenten zijn op dit moment bezig met het ontwikkelen van voorstellen en onderbouwingen, onderlinge afstemming en het uitvragen van zienswijzen van corporaties en andere gemeenten. Zij kunnen tot 1 juli 2016 hun verzoek indienen. De Woningwet kent geen bepaling waardoor corporaties over moeten gaan tot defuseren.
Hoe wordt bij het aangaan samenwerking om te komen tot een woningmarktregio rekening gehouden met de wijkaanpak en hoe luidt de democratische legitimering hierbij? Kunt u uw antwoord toelichten?
De woningmarktregio verplicht gemeenten niet tot één gezamenlijk beleid voor wijkaanpak. Of zij dat doen en, zo ja, in welke mate, is aan de gemeenten om onderling te bepalen.
Wie is in uw visie de «regisseur» van de wijkaanpak, waarbij niet gevraagd wordt naar een blauwdruk, maar naar een benadering van onderop, zoals eerder door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) werd geadviseerd?3
Vanuit het oogpunt van democratische legitimering ben ik van mening dat het aan de gemeente is om regie te voeren. In mijn brief van 23 november 2015 betreffende de Leefbaarometer en de Voortgangsrapportage Wijkaanpak (Kamerstuk 32 847, nr. 206) heb ik aangegeven dat ik constateer dat er duidelijke verschillen tussen wijken en buurten zichtbaar zijn in zowel de leefbaarheidsituatie als de ontwikkeling ervan. Dit geldt ook voor de (voormalige) veertig wijken. Elke gemeente en elke wijk kent zijn eigen dynamiek. Dit alles benadrukt het belang van lokaal maatwerk, waarbij de gemeenten en bewoners de aanpak gezamenlijk tot een succes kunnen maken.
Op welke wijze is uitvoering gegeven aan de vier aanbevelingen uit een ander advies van de WRR uit 2012, waarin wordt gesteld «creëer tegenspel, vergroot alledaagse invloed, stimuleer maatschappelijk verkeer en bouw steunpilaren»?4
In de brief van 22 juni 2012 van mijn ambtsvoorganger is de kabinetsreactie op het WRR rapport «Vertrouwen in Burgers» aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 29 614, nr.33). In de kabinetsreactie is aangegeven op welke wijze uitvoering is gegeven aan de aanbevelingen uit het WRR advies.
Hoe verhoudt de waardering die het kabinet had voor het WRR-advies in 2012 zich tot het uitroepen van de participatiesamenleving, inclusief het terugtrekken van landelijke middelen? 5
De inzet en betrokkenheid van de rijksoverheid richt zich voornamelijk op het ondersteunen van de hoofdrolspelers zelf: de gemeenten en bewoners. Dit doet het kabinet door aanpassingen in de wetgeving waar er knelpunten zijn. Daarnaast zet het kabinet in op kennisdeling.
Bent u van mening dat de positie van huurders krachtiger en groter kan zijn dan nu het geval is, omdat huurdersorganisaties in de nieuwe Woningwet wel een sterkere positie hebben gekregen bij het maken van prestatieafspraken, maar niet op wijk- en buurtniveau? Zo ja, hoe gaat u dit faciliteren?
In de Woningwet hebben huurdersorganisaties een gelijkwaardige positie gekregen naast gemeenten en woningcorporaties bij het maken van prestatieafspraken. De inhoud van de prestatieafspraken is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van deze drie lokale partijen. In de prestatieafspraken kunnen ook onderwerpen op wijk- en buurtniveau aan de orde komen.
Op welke manier wordt uitvoering gegeven aan het amendement Verhoeven c.s. bij de nieuwe Woningwet, die beoogt huurdersorganisaties meer scholingsmogelijkheden te bieden, huurdersorganisaties advies te laten inwinnen van deskundigen en huurdersorganisaties afspraken te laten maken met verhuurders over hun kosten? Kunt u op de drie afzonderlijke onderwerpen ingaan?6
Met het amendement Verhoeven c.s. zijn de volgende rechten voor huurders opgenomen in de Wet overleg huurders verhuurder: de huurdersorganisatie kan twee of meer deskundigen consulteren bij een overleg met de verhuurder, de verhuurder en de huurdersorganisatie maken afspraken over het aantal te volgen scholingsdagen (minimaal drie) en er wordt een begroting gemaakt voor de kosten die zij in het kader van de ondersteuning van huurdersorganisatie verwachten. Huurdersorganisaties kunnen derhalve gebruik maken van deze mogelijkheden.
Hoe huurdersorganisaties invulling geven aan het recht op minimaal drie scholingsdagen per jaar voor bestuursleden van huurdersorganisaties, of aan het inwinnen van advies van externe deskundigen, is aan de huurdersorganisaties, in overleg met de verhuurder in verband met de kostenvergoeding (zie ook het antwoord op vraag 12). Uit contacten met individuele huurdersorganisaties, verhuurders en intermediairs heb ik de indruk dat huurdersorganisaties die huurders van woningcorporaties vertegenwoordigen in 2015 en 2016 scholing hebben gevolgd en volgen, met het oog op hun nieuwe rol bij het maken van prestatieafspraken met woningcorporaties en gemeenten.
Zijn budgetten voor scholing van huurdersorganisaties sinds invoering van de nieuwe Woningwet gestegen of gekrompen? Zo ja, hoeveel? Hoe verklaart u deze ontwikkeling?
Ik beschik niet over gegevens over de hoogte van de budgetten voor huurdersorganisaties die tussen verhuurders en huurdersorganisaties worden afgesproken. Voor woningcorporaties zullen deze gegevens in de komende jaren via de jaarlijkse verantwoording in beeld worden gebracht, voor het eerst over verslagjaar 2016.
Erkent u dat woningcorporaties een stabiliserende en verbindende factor kunnen zijn in wijkaanpak, zoals uit het proefschrift blijkt? Zo ja, hoe heeft u die factor met de door uzelf benoemde rol van de rijksoverheid «(...) gericht op het geven en creëren van ruimte, zodat lokale en regionale partijen hun rol en verantwoordelijkheid op het terrein van leefbaarheid ook daadwerkelijk kunnen nemen», de afgelopen drie jaar gestimuleerd?7
Woningcorporaties kunnen een stabiliserende en verbindende factor zijn in de wijkaanpak, mits het voor alle betrokken lokale partijen duidelijk is wat zij van woningcorporaties kunnen verwachten voor wat betreft toegestane activiteiten en inzet van middelen. De Woningwet verschaft deze duidelijkheid en voorkomt dat woningcorporaties primaire verantwoordelijkheden van andere partijen overnemen. Binnen het gegeven juridisch kader hebben lokale partijen de ruimte om met elkaar de samenwerking nader in te vullen en vast te leggen in prestatieafspraken.