De gevolgen van de nieuwe loodsplicht voor kleine Nederlandse zeeschepen |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken rond de loodsplicht nieuwe stijl?
Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan een voorstel voor het nieuwe loodsplichtregime dat ook een overzicht bevat van de invulling per zeehaven. Dit is gebaseerd op de adviezen van de rijkshavenmeesters die ik medio 2015 ontving. Dit voorstel wordt in februari naar alle betrokkenen en stakeholders gestuurd voor een informele consultatie. Daarna zal ik het definitieve voorstel in de vorm van conceptwetgeving in procedure brengen. Ik verwacht de benodigde wijziging van de Scheepvaartverkeerswet voor de zomer in formele- en in internetconsultatie te brengen. De lagere regelgeving verwacht ik later dit jaar in procedure te brengen.
Is het waar dat in het nieuwe voorstel een verzwaring van de loodsplicht dreigt voor schepen die nu opgenomen zijn in het Register loodsplicht kleine zeeschepen?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vragen 4 en 5.
Bent u bereid in de nieuwe loodsplicht rekening te houden met de goede veiligheidsprestaties van deze kleine schepen onder de huidige vrijstelling?
Om tot een nieuw regime voor loodsplichtvrijstellingen te komen, worden de belangen van veiligheid, kosten en uitvoerbaarheid zorgvuldig afgewogen. De omstandigheid dat er geen noemenswaardige incidenten zijn met de schepen die zijn opgenomen in het Register loodsplicht kleine zeeschepen, wordt daarbij uiteraard ook meegenomen.
Deelt u de mening dat de nieuwe loodsplicht aan de kapitein, het schip en het traject gekoppeld dient te worden, en niet langer aan het schip alleen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening. In het nieuwe loodsplichtstelsel zullen de ontheffingen gekoppeld worden aan de combinatie van een kapitein, het schip en een traject. Zoals ik in het Algemeen Overleg Scheepvaart van 5 november 2015 heb aangegeven, wens ik dit uitgangspunt ook door te voeren voor de huidige registerschepen. Overigens is dit ook de wens van de betrokken stakeholders.
Bent u bereid de gevolgen van de nieuwe loodsplicht voor kleine(re) Nederlandse schepen door te rekenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bij substantiële negatieve effecten bereid uw voorstel te herzien, zodat deze negatieve effecten niet of beperkter op zullen treden?
Vanzelfsprekend komen er doorrekeningen van de gevolgen van het nieuwe loodsplichtregime en van de wijziging in (administratieve) lasten. Deze berekeningen komen er voor alle categorieën vrijstellingen en ontheffingen van de loodsplicht, dus ook voor de huidige registerschepen. Deze berekeningen worden opgenomen in de conceptwetgeving. Ik streef er naar om geen substantiële negatieve effecten voor de huidige registerschepen op te werpen en de gevolgen zo klein mogelijk te houden voor deze groep schepen. Wél zal er sprake zijn van enige verzwaring, omdat het uitrollen van een «PEC-systeem» (Pilot Excemption Certificate) voor de huidige groep registerschepen sowieso een verzwaring is, omdat nu alleen eisen gesteld worden aan het schip en daar straks ook eisen bijkomen die aan de kapitein/stuurman worden gesteld. Uiteindelijk staat daarbij de veiligheid voorop.
Wanneer hoopt u over te kunnen gaan tot invoering van de loodsplicht nieuwe stijl?
Ik streef naar een inwerkingtreding op 1 januari 2018 of eventueel 1 juli 2018.
Het verzwijgen van een medische calamiteit door het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is, in aanvulling op eerdere vragen over het verzwijgen van een medische calamiteit door het AMC, uw reactie op het bericht dat er al jaren geen veilig opleidingsklimaat blijkt te zijn op de KNO-afdeling?1 2 3
Zie hiervoor de antwoorden op vragen 2 en 7 van de Kamervragen van het Lid De Lange (VVD).
Kunt u aangeven wat er sinds het uitbrengen van het visitatierapport van de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RGS) van maart 2015 is ondernomen om de veiligheid op de KNO-afdeling te verbeteren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de uitspraak van de Federatie Medisch Specialisten dat de patiëntveiligheid in het geding is wanneer er geen veilig klimaat is op de afdeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf dat een veilig werk- en opleidingsklimaat belangrijke randvoorwaarden zijn voor patiëntveiligheid. Dat wil echter niet zeggen dat, wanneer er sprake is van tekortkomingen in de opleiding, er per definitie een acuut risico is voor de patiëntveiligheid.
Wat zegt u tegen patiënten die morgen onder het mes moeten op de KNO-afdeling van het AMC? Is de patiëntveiligheid op dit moment in het geding door de verziekte werksfeer met een angst- en pestcultuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Patiënten die op de afdeling KNO van het AMC een medische ingreep moeten ondergaan, wens ik allereerst een voorspoedig en volledig herstel. Ik kan daaraan toevoegen dat de IGZ mij heeft laten weten op dit moment niet van oordeel te zijn dat de KNO-afdeling tijdens het thans lopende onderzoek naar de mogelijke calamiteit gesloten zou moeten worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 10. Voor wat betreft de geconstateerde problemen met betrekking tot het opleidingsklimaat zijn inmiddels maatregelen genomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van de Kamervragen van het Lid De Lange.
Is het gebruikelijk dat bevindingen van de RGS gedeeld worden met andere toezichthoudende instanties, zoals de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo nee, waarom niet? Levert dit dan geen onnodige gevaarlijke situaties op, omdat relevante informatie niet wordt gedeeld?
Het belang van het systeem van opleidings- en kwaliteitsvisitaties is dat deze kwaliteit stimuleren en minimumnormen borgen. Het is vooral een verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf om continu te werken aan verdere verbetering van de kwaliteit.
De rapportages van opleidingsvisitaties worden in de regel niet met de inspectie gedeeld, omdat de inspectie geen toezicht houdt op de opleidingen. De rapportages van kwaliteitsvisitaties worden wel gedeeld als daar aanleiding toe wordt gezien.
Had de zwaarwegende kritiek van de RGS, en het gegeven dat het AMC slechts voor twee jaar erkend werd als opleider in plaats van de reguliere termijn van vijf jaar, niet alle alarmbellen moeten doen rinkelen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Kunt u uw antwoord toelichten?
De visitaties worden door de RGS verricht om de kwaliteit van de opleidingen te controleren. Daarbij komen soms kleine of grote tekortkomingen aan het licht. Afhankelijk van de ernst worden passende maatregelen getroffen, zoals ook in dit geval. Wanneer de RSG op basis van de bevindingen van de visitatiecommissie van mening is dat de problemen zodanig zijn dat voortzetting van de opleiding niet verantwoord is, heeft zij de mogelijkheid om deze per direct te beëindigen. In dit geval heeft de RSG, alles afwegende, dergelijke maatregelen niet nodig geacht.
Had de Raad van Bestuur melding moeten maken bij de IGZ van het zeer kritische visitatierapport van de RGS? Zo ja, is dit ook daadwerkelijk gebeurd? Zo nee, waarom niet, en wat zijn hiervan de gevolgen voor de Raad van Bestuur?
De raad van bestuur van het AMC was niet verplicht om bij de IGZ melding te maken van de bevindingen het RGS-rapport. De inspectie verwacht echter wel van bestuurders dat zij zich transparant en toetsbaar opstellen. De inspectie heeft dan ook aangegeven de gang van zaken nog wel te willen bespreken met de raad van bestuur.
Waarom is, ondanks dat de problemen met de verziekte werksfeer als sinds 2008 bekend zijn en er juist daarom in 2010 een andere opleider is aangesteld, in 2013 niet ingegrepen toen die andere opleider weer vertrok?
Bij de visitatie in 2010 is geconstateerd dat de inmiddels aangestelde nieuwe opleider een belangrijke verbetering in het opleidingsklimaat had bewerkstelligd. Het vertrouwen van de RGS was zodanig dat de opleidingsbevoegdheid voor 5 jaar werd verlengd. In 2013 viel deze opleider echter uit wegens ernstige ziekte en viel ook onvoorzien diens vervanger uit. Nadat duidelijk was geworden dat de opleider niet terug zou keren is in 2014 de huidige opleider aangesteld.
Kan volgens u de Raad van Bestuur, de IGZ of de RGS een passieve houding verweten worden, waardoor de patiëntveiligheid op de KNO-afdeling van het AMC over een lange periode in het geding is geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het AMC heeft steeds adequate maatregelen genomen naar aanleiding van de opleidingsvisitaties. De RGS heeft haar verantwoordelijkheid binnen het systeem van opleidingsvisitaties genomen. De inspectie houdt risicogestuurd toezicht en heeft geacteerd op de informatie waar zij over beschikte. Het onderzoek naar de melding bij de inspectie loopt en ik zal uw Kamer binnenkort over de uitkomst informeren, zie ook het antwoord op vraag 5 van de Kamervragen van het Lid De Lange (VVD).
Onderzoekt de IGZ momenteel slechts de calamiteit, waarbij het strottenhoofd van een pasgeboren baby ernstig beschadigd raakte, of maakt ook de verziekte werksfeer op de KNO-afdeling onderdeel uit van de scope van het onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inspectie doet conform het uitvoeringsbesluit Wkkgz onderzoek naar de betreffende gebeurtenis. De inspectie ziet in de haar nu beschikbare informatie geen aanleiding om een breder onderzoek in te stellen. Zie voorts mijn antwoord op vraag 5 van de Kamervragen van het Lid De Lange (VVD).
De registratie van criminele asielzoekers |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Dijkhoff geen regie over aanpak criminele asielzoekers»?1
Ja.
Begrijpt u verbijstering over het gegeven dat er totaal geen centrale regie bestaat over de registratie van criminele asielzoekers?
Het geschetste beeld met betrekking tot het ontbreken van regie op het vlak van registratie van criminele asielzoekers deel ik niet.
Het beoordelen van een asielaanvraag of het intrekken van een verblijfsvergunning wordt uitgevoerd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Het kan tijdens de asielprocedure, of nadat een vergunning is verleend, voorkomen dat de asielzoeker voor een misdrijf wordt veroordeeld. Als dit gebeurt wordt dat meegenomen in de beoordeling van de aanvraag; het kan reden zijn om de asielaanvraag af te wijzen of de asielvergunning in te trekken. De wet en de beleidsregels op dit vlak zijn helder. Sterker nog, de regels op dit vlak zijn zelfs kort geleden aangescherpt.2 Daarbovenop heb ik recentelijk nog toegezegd na te gaan of overtreding van bepaalde delicten kan leiden tot verblijfsrechtelijke maatregelen.
Verder kan de IND sinds kort openbare orde als afwijzings- of intrekkingsgrond registreren én hierover de managementinformatie genereren. Het is in het vervolg dus mogelijk om te zien in hoeveel gevallen een asielaanvraag wordt afgewezen of ingetrokken naar aanleiding van een veroordeling.
Hoe verhoudt het gegeven dat het ministerie niet weet of en hoe vaak criminele asielzoekers hun verblijfsvergunning verliezen (of niet krijgen) zich tot de toezegging dat dit sneller gaat gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat «meten weten is» en centrale registratie hierbij een cruciaal element vormt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk een centraal register aan te leggen waarin geregistreerd wordt hoeveel criminele asielzoekers hun verblijfsvergunning hebben verloren of niet krijgen (en om welke specifieke reden)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vissterfte bij waterkrachtcentrales |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken rondom de vissterfte bij de waterkrachtcentrales Linne en Lith?
Beide bestaande waterkrachtcentrales veroorzaken momenteel meer vissterfte dan de thans toegestane cumulatieve vissterftenorm van 10% (conform Beleidsregel watervergunningverlening waterkrachtcentrales in rijkswateren) op de rivier de Maas.
In hoeverre is reeds uitvoering gegeven aan de motie-Jacobi (Kamerstuk 27 625 nr. 325) uit juni 2014 waarin de regering wordt verzocht om de waterkrachtcentrales van Linne en Lith aan te wijzen als proeflocaties voor experimenten met niet bewezen, nieuwe technieken, zodat de gezamenlijke vissterfte van beide centrales ver beneden de norm van 10% komt te liggen? Kunt u uitgebreid ingaan op alle genomen maatregelen, liefst uitgesplitst per centrale?
Sinds de motie Jacobi heeft intensief overleg plaatsgevonden met Essent en Nuon (exploitanten van de waterkrachtcentrales bij respectievelijk Linne en Lith). Hierbij is prioriteit gegeven aan de waterkrachtcentrale Linne om deze als proeflocatie te benutten. Er was namelijk voorafgaand aan de motie reeds door Essent een SDE subsidie aangevraagd voor de renovatie van de bestaande turbines. Ook is nagegaan welke visbeschermende maatregelen het best kunnen worden toegepast bij waterkrachtcentrales in de Maas. Hieruit is gebleken dat de oplossing niet in visgeleidingssystemen moet worden gezocht maar in visvriendelijke turbines. Hierbij is door Rijkswaterstaat en Essent opdracht verleend aan een adviesbureau om dit nader te onderzoeken en hebben er gesprekken plaatsgevonden met mogelijke leveranciers van dergelijke turbines. Hieruit is gebleken dat er een innovatieve visvriendelijke turbine kan worden toegepast bij de waterkrachtcentrale in Linne.
Wat zijn de meest recente cijfers over vissterfte bij deze twee waterkrachtcentrales? Vindt u de huidige sterfteaantallen van vissen acceptabel? Zo nee, welke maatregelen neemt u om die aantallen naar beneden te krijgen?
Uit metingen bij waterkrachtcentrale Linne blijkt dat de gemiddelde vissterfte voor schieraal 18% en voor zalm/smolts 7% bedraagt. Sinds 2013 zijn geen recentere cijfers beschikbaar, aangezien er gedurende meerdere jaren is gemeten en er geen grote fluctuaties in de uitkomsten hiervan zaten. Uit nadere analyse blijkt dat de vissterfte bij waterkrachtcentrale Lith dezelfde ordegrootte bedraagt. De huidige cumulatieve sterftepercentages van beide waterkrachtcentrales voor zowel schieraal als zalm/smolts bedraagt dus meer dan 10%. Rijkswaterstaat voert overleg met Essent en Nuon om de vissterfte beneden de norm van 10% te krijgen, zie ook het antwoord op vraag 2.
Heeft het in uw brief van 16 juni 2015 genoemde overleg met Essent (als exploitant van de waterkrachtcentrale Linne) inmiddels tot concreet resultaat geleid? Zo ja, wat is het resultaat en welk percentage van de vissen zal in de toekomst nog sterven bij passage van de waterkrachtcentrale Linne? Zo nee, waarom niet?1
Er heeft overleg plaatsgevonden met Essent (over visbeschermende maatregelen bij de waterkrachtcentrale Linne op de Maas) en met Nuon (over visbeschermende maatregelen bij de waterkrachtcentrales Lith op de Maas en Maurik op de Nederrijn). Hierbij is door Rijkswaterstaat medegedeeld dat uiterlijk 1 juli 2016 een ontvankelijke aanvraag voor een vergunning, op grond van de Waterwet, door Essent en Nuon moet worden ingediend voor de drie genoemde waterkrachtcentrales. In deze aanvraag dient te worden onderbouwd welke maatregelen door Essent en Nuon worden getroffen om de cumulatieve vissterfte per rivier beneden de 10% te brengen. Ook dienen zij aan te geven binnen welke termijn deze maatregelen zijn gerealiseerd.
Wat is de stand van zaken van maatregelen bij de waterkrachtcentrale Lith om de vissterfte aldaar aanzienlijk te reduceren?
Zie antwoorden op vraag 2 en 4 hierboven.
Deelt u de mening dat de tijd van vrijblijvend overleg inmiddels lang genoeg heeft geduurd? Bent u bereid om nu dwingende maatregelen te nemen om de vissterfte bij waterkrachtcentrales blijvend te reduceren (tot de norm van 10%)? Zo ja, per wanneer neemt u die maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Indien na 1 juli 2016 geen ontvankelijke aanvraag is ontvangen, zal ik mij beraden omtrent de verder te nemen stappen, waaronder het opstarten van een handhavingstraject.
Welke maatregelen neemt u binnen welke termijn indien de waterkrachtcentrales niet binnen afzienbare tijd aan de norm van maximale vissterfte voldoen? Op welke datum dient naar uw oordeel de norm van 10% in ieder geval gehaald te worden? Heeft u behalve het (tijdelijk) stilleggen van de centrales ook nog andere handhavingsmogelijkheden, zoals het opleggen van een boete? Zo nee, acht u deze wel nodig?
Een mogelijke maatregel is het starten van een handhavingstraject per 1 juli 2016. Dit is alleen aan de orde als er na 1 juli 2016 geen ontvankelijke vergunningsaanvraag is. In dit traject staan de gebruikelijke instrumenten, als de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom, tot mijn beschikking. Een termijn waarbinnen de maatregelen zijn geïmplementeerd en de cumulatieve vissterftenorm van minder dan 10% wordt gehaald, is vooralsnog moeilijk in te schatten. Dit hangt af van meerdere factoren, zoals vergunningentraject, beroepsprocedures en ontwikkeling van de voorgestelde innovatieve technieken.
Hoe de kosten van het huidige zorgstelsel ongezien naar de burger verschoven |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht over hoe de kosten van het huidige zorgstelsel ongezien naar de burger verschoven?1
De conclusie van Follow the Money dat de zorglasten van burgers sinds 2004 fors zijn gestegen lijkt vooral het gevolg van het feit dat de zorgtoeslag niet is meegenomen bij het bepalen van de lasten van burgers. Als dat wel gebeurt dan is er van een verschuiving van bedrijven naar burgers geen sprake.
Sinds 2006 wordt het aandeel van de zorglasten dat burgers en bedrijven dragen binnen de Zvw bepaald door de wettelijk vastgelegde 50/50 systematiek. De Zorgverzekeringswet eist dat de helft van de lasten wordt opgebracht via de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB). Omdat het aandeel dat bedrijven dragen van de IAB vrijwel constant is, is ook het aandeel dat bedrijven bijdragen aan de Zvw vrijwel constant. Bij de introductie van de Zvw is gepoogd schokken in de lastenontwikkeling van burgers en bedrijven zo veel mogelijk te beperken. Mede daarom is ook het aandeel van de lasten dat bedrijven aan de collectieve zorg betalen sinds 2004 niet veel veranderd. Het aandeel van burgers is wel gedaald (zie onderstaande tabel en het antwoord op vraag 15 en 16.
Lasten burgers
Lasten bedrijven
Overheid en overig
Aandeel burgers
Aandeel bedrijven
2004
28,2
7,3
9,2
63%
16%
2012
34,7
12,1
24,5
49%
17%
2016
34,9
12,8
24,7
48%
18%
Bron: (onderbouwing) Begroting VWS, CPB en CBS
Het is overigens al jaren gebruikelijk dat in een kabinetsformatie afspraken worden gemaakt over de lastenontwikkeling van burgers en werkgevers. Elk jaar in augustus toetst het kabinet of de actuele lastenontwikkeling bij burgers en werkgevers in lijn is met de beoogde ontwikkeling. Daarbij wordt de IAB die zelfstandigen en gepensioneerden betalen toegerekend aan huishoudens. Hoewel er dus geen sprake is van een verschuiving van zorglasten van bedrijven naar burgers, zou een dergelijke verschuiving dus zeker niet ongezien plaatsvinden en elders gecompenseerd worden indien de lastenontwikkeling afwijkt van hetgeen beoogd is door het kabinet.
Klopt de bewering dat miljarden euro’s die door huishoudens worden opgebracht door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) onterecht worden gekenmerkt als werkgeverslasten? Zo nee, hoe zit het dan wel? Zo ja, hoe kan dit?
In Follow the Money wordt terecht geconstateerd dat in de toelichting van de door de auteur gebruikte CBS-stroomschema’s een post verkeerd is aangeduid. Deze post is aangeduid als werkgeversbijdrage aan ziektekosten, terwijl het de inkomensafhankelijke bijdrage van ingezetenen betreft, die niet alleen ten laste komt van werkgevers.
De inkomensafhankelijke bijdrage wordt opgebracht door bedrijven, overheid en huishoudens. Het CBS rekent onder andere in de genoemde stroomschema’s zelfstandigen tot bedrijven. De inkomensafhankelijke bijdrage over pensioenen is in de CBS-stroomschema’s opgenomen in de inkomensafhankelijke bijdrage betaald door bedrijven. Deze bijdrage wordt echter opgebracht door mensen met een pensioen en zou daarmee onder huishoudens moeten vallen. Dit wordt aangepast in de eerstvolgende publicatie van de stroomschema’s (zomer 2016) en de bijbehorende tabel. De omvang van deze correctie wordt momenteel onderzocht.
Klopt het dat het CBS heeft erkend dat de benadering van Follow the Money juist is, en dat de cijfers voortaan anders zullen worden weergeven?
Gedeeltelijk. Dit geldt voor de bij vraag 2 genoemde terechte constatering. Voor het overige distantieert het CBS zich van de conclusies van Follow the Money. De door Follow the Money gevolgde benadering om zelfstandigen bij de huishoudens te tellen wijkt af van de werkwijze van de betreffende CBS statistiek. Behoudens de aanpassing zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, blijven de cijfers ongewijzigd.
Erkent u dat jarenlang misleidende cijfers naar buiten zijn gebracht over wie zorgkosten draagt in het huidige stelsel? Zo ja, bent u bereid dit recht te zetten? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBS maakt voor verschillende doeleinden, vanuit verschillende oogpunten verschillende statistieken. Ook over een zelfde thema; in dit geval de zorg. Bij het samenstellen van statistieken wordt waar mogelijk aangesloten bij internationale richtlijnen, afhankelijk van het doel waarvoor de cijfers worden opgesteld. In het geval van de zorg gaat het dan om ESA en SHA. Het stelsel van Nationale Rekeningen (ESA) heeft tot doel om de omvang en de ontwikkelingen in de economie en haar deelsectoren te meten. Het System of Health Accounts (SHA) heeft tot doel de uitgaven aan gezondheidszorg internationaal vergelijkbaar te maken en stelt de consumptie centraal.
Bij het bepalen van het niveau van de uitgaven aan zorg (binnen de systematiek van de SHA) speelt de zorgtoeslag geen rol. Bij de zorgrekeningen komt de zorgtoeslag alleen in beeld bij het vaststellen van de omvang van de financieringsstromen in de zorg. Zelfstandigen worden bij het samenstellen van statistieken van de Nationale Rekeningen onder huishoudens geschaard. Bij statistieken over de uitgaven en financiering van zorg volgens het System of Health Accounts worden zelfstandigen tot bedrijven gerekend. Van misleidende cijfers is derhalve geen sprake.
Heeft u zich bij uitspraken in de media of in de Kamer ook gebaseerd op de getallen van het CBS, waarvan nu blijkt dat onterecht vele miljarden euro’s zijn toegeschreven aan werkgeverslasten? Zo ja, welke uitspraken waren dit zoal?
Bij uitspraken in de Kamer en in de media over de ontwikkeling van de zorglasten van burgers heb ik mij niet gebaseerd op informatie uit de statistiek die gebruikt is door Follow the Money, maar op (de onderbouwing) van cijfers uit de VWS begroting die op het punt van de IAB zijn gebaseerd op cijfers van het CPB.
Is uw uitspraak dat de zorg zonder het huidige stelsel 12 miljard euro, oftewel «300 euro per jaar voor een echtpaar» duurder was geweest, gelet op het onterecht toerekenen van vele miljarden aan werkgeverslasten, nu op losse schroeven komen te staan?2
Nee. Ik heb gemeld dat de zorguitgaven in de tijd dat ik Minister ben voor 12 miljard euro neerwaarts zijn bijgesteld door maatregelen. Dat betreft bijstellingen ten opzichte van eerdere ramingen van de overheid. Die neerwaartse bijstelling bij de uitgaven heeft geleid tot een neerwaartse bijstelling van de zorgpremies. Er is dus geen enkele samenhang tussen deze uitspraak en de CBS statistiek waarnaar Follow the Money verwijst.
Wat is uw uitspraak «Mensen met een minimuminkomen betalen nu vijftig euro per jaar minder dan in het ziekenfonds» nog waard, gelet op het onterecht toerekenen van vele miljarden euro’s aan werkgeverslasten?
De vaststelling dat mensen met een minimumloon nu minder betalen dan in 2005 is gebaseerd op de feitelijke berekening dat een werknemer met een minimuminkomen in 2005 vijftig euro meer zelf moest betalen dan nu. De analyse van Follow the Money doet hier niets aan af. Naast datgene wat een werknemer met een minimumloon nu en in 2005 zelf betaalt, draagt zijn werkgever in beide jaren ook iets af. In 2005 was dat de werkgeversbijdrage ziekenfonds; vanaf 2006 is dit de inkomensafhankelijke bijdrage. In beide gevallen drukt deze bijdrage niet op het netto inkomen
Kunt u precies aangeven wat volgens u mensen met een minimuminkomen in 2005, het jaar voordat de Zorgverzekeringswet van kracht werd, aan premie voor het ziekenfonds betaalden, en wat de gemiddelde premie voor deze groep in 2016 is? Kunt u toelichten op basis van welke berekening en aannames u tot deze cijfers komt?3
In onderstaande tabel wordt de vergelijking gegeven van de premie die een alleenstaande werknemer met een minimumloon betaalde in 2005 en 2016.
2005
2016
Proc. werknemerspremie Zfw
237
Nominale premie
130
1.204
No claim
177
Gemiddeld eigen risico
240
Zorgtoeslag
– 998
Premielast werknemer
544
446
Een werknemer met minimumloon betaalde in 2005 een nominale premie (gemiddeld € 130), hij droeg per saldo bij in het kader van de no claim regeling (gemiddeld € 177) en betaalde een inkomensafhankelijke premie (gegeven zijn inkomen € 237). Per saldo betaalde hij dus zelf € 544. Daarnaast betaalde zijn werkgever een werkgeverspremie.
Een werknemer met minimumloon betaalt in 2016 een nominale premie (gemiddeld € 1.204), hij betaalt eigen risico (gemiddeld € 240) en ontvangt zorgtoeslag (gegeven zijn inkomen bedraagt die € 998). Per saldo betaalt hij dus zelf € 446. Daarnaast betaalt zijn werkgever de inkomensafhankelijke bijdrage.
De enige aanname die achter deze cijfers zit is dat de nominale premie, de no claimbijdrage en het eigen risico van deze werknemer overeenkomen met dat van de gemiddelde verzekerde.
Geldt de uitspraak over mensen met een minimuminkomen ook voor mensen die chronisch ziek zijn, en hoe dan ook hun eigen risico kwijt zijn? Kunt u de vergelijking met en zonder eigen risico geven?
Onderstaande tabel laat zien dat ook een werknemer met minimumloon met veel zorgkosten in 2016 minder bijdraagt dan in 2005. Deze persoon kreeg in 2005 niets terug in het kader van de no claim teruggaveregeling en hij betaalt in 2016 het maximale eigen risico.
2005
2005
2016
2016
Gemidd.
chr.ziek
gemidd.
chr.ziek
Proc. werknemerspremie Zfw
237
237
Nominale premie
130
130
1.204
1.204
No claim
177
255
Gemiddeld eigen risico
240
385
Zorgtoeslag
– 998
– 998
Premielast werknemer
544
622
446
591
Kunt u, uitgaande van een juiste interpretatie van werkgeverslasten, aangeven wat een gezin met een modaal inkomen in 2004 kwijt was aan zorg, en wat 2012? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In onderstaande tabel wordt de vergelijking gegeven van de premie die een modaal gezin betaalde in 2004 en 2012.
2004
2005
2006
2012
Proc. werknemerspremie Zfw
353
407
Nominale premie
616
260
1.546
2.452
No claim
354
306
Gemiddeld eigen risico
298
Zorgtoeslag
– 557
– 970
Premielast modaal gezin
969
1.021
1.295
1.780
Een gezin met een modaal inkomen betaalde in 2004 een nominale premie (gemiddeld € 616), en betaalde een inkomensafhankelijke premie (gegeven het inkomen € 353). Per saldo betaalde het gezin dus zelf € 969. Daarnaast betaalde de werkgever een werkgeverspremie.
Een gezin met een modaal inkomen betaalde in 2012 een nominale premie (gemiddeld € 2.452), het betaalt eigen risico (gemiddeld € 298) en ontvangt zorgtoeslag (gegeven het inkomen bedraagt die € 970). Per saldo betaalt het gezin dus zelf € 1.780.
De premielast van dit modale gezin is daarmee tussen 2004 en 2012 gestegen met 84%. Deze premiestijging valt uiteen in drie delen. Van 2004 op 2005 is de premielast van een modaal gezin gestegen met 5%. Van 2005 op 2006 is de premielast gestegen met 27%, maar daar tegenover stonden in het jaar van de invoering van de Zorgverzekeringswet lastenverlichtingen elders, waaronder een circa € 250 lagere AWBZ premie in verband met de overheveling van de financiering van de ggz naar de Zvw. Van 2006 op 2012 is er sprake van een stijging van 37% (5% per jaar). Die premiestijging is beperkt lager dan de uitgavenstijging in die periode, omdat de premiestijging van dit gezin beperkt is door een stijgende zorgtoeslag.
De zorglasten van een modaal gezin volgen dus in grote lijnen de uitgavenstijging, terwijl de premielast van een werknemer met minimumloon tussen 2004 en 20012 constant is gebleven en daarna zelfs is gedaald.
Klopt de bewering dat huishoudens in het huidige zorgstelsel (in 2012) maar liefst 8 procent meer betalen aan totale zorglasten dan ten tijde van het ziekenfonds (in 2004)? Zo nee, hoe zit het dan wel? Kunt u de berekening daarvan geven?
De berekeningen in het artikel in Follow the Money lijken te zijn gebaseerd op door de auteur gecorrigeerde CBS-cijfers bij een ruime definitie van zorg. Daardoor worden de totale lasten ook beïnvloed door o.a. de ontwikkeling van de Kinderopvang, de Arbolasten van bedrijven en de kosten van zelfzorggeneesmiddelen die burgers zelf aanschaffen. Ik vraag me af of zo’n analyse een relevant beeld geeft. Als de berekening toch wordt gemaakt (dus inclusief o.a. Arbolasten en Kinderopvang) en de inkomensafhankelijke bijdrage van zelfstandigen en gepensioneerden tot de lasten van burgers wordt gerekend, de IAB die uitkeringsinstanties afdragen aan overheid en de zorgtoeslag in mindering wordt gebracht op de lasten van burgers dan ontstaat de onderstaande tabel.
Voor de duidelijkheid, de IAB die bijvoorbeeld door de sociale verzekeringsbank wordt afgedragen voor een AOW’er komt niet ten laste van de AOW’er. De netto AOW is gekoppeld aan het netto minimumloon. Als de IAB die de SVB moet afdragen voor de AOW stijgt, dan stijgen de AOW-uitkeringslasten, maar daalt de netto AOW niet. Daarom wordt de IAB die de SVB afdraagt in onderstaande tabel toegerekend aan de overheid en niet aan burgers.
Lasten burgers cf CBS
Lasten bedrijven cf CBS
Over heid en overig cf CBS
IAB van bedrijven naar burgers
IAB van bedrijven naar overheid
Zorgtoeslag van burgers naar overheid
Lasten burgers
Lasten bedrijven
Overheid en overig
Aandeel burgers
Aandeel bedrijven
2004
35,8
10,1
18,6
35,8
10,1
18,6
55%
16%
2012
48,9
19,6
24,4
3,0
3,6
4,6
47,3
13,0
32,5
51%
14%
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de lasten van burgers dalen van 55% naar 51%, terwijl de lasten van bedrijven dalen van 16% naar 14%.
Voor een nette vergelijking tussen 2004 en 2012 is eigenlijk ook nog een correctie nodig in verband met de vrijwillige werkgeversbijdrage die veel (maar zeker niet alle) werkgevers en de rijksoverheid gaven aan hun werknemers ter gedeeltelijke dekking van de particuliere ziektekostenpremie. Ik beschik niet over goede cijfers over de hoogte van deze bijdrage. Dat is mogelijk de reden dat hij ook niet is verwerkt in de CBS statistiek. Door deze correctie wordt de daling bij bedrijven dus iets groter (waarschijnlijk circa 1%) en de daling bij burgers iets kleiner dan in de tabel. De conclusie blijft evenwel dat er geen grote verschuiving is opgetreden tussen burgers en bedrijven.
Klopt het bovendien dat, doordat de totale zorglasten zijn gestegen, huishoudens niet alleen procentueel maar ook absoluut meer kwijt zijn aan zorgkosten in 2012 dan in 2004? Kunt u aangeven hoeveel dat gemiddeld is in zowel percentages als in euro’s?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt de bewering dat in dezelfde periode werkgevers niet langer 23,5 procent betalen van de totale zorglasten, maar slechts nog 16 procent? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Zie antwoord vraag 11.
Is het waar dat, ondanks dat de totale zorgkosten in 2012 maar liefst anderhalf keer zo hoog waren als in 2004, het bedrijfsleven juist 400 miljoen euro goedkoper uit is? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Zie antwoord vraag 11.
Wanneer, in tegenstelling tot de totale zorglasten waar Follow the Money vanuit is gegaan, er wordt gerekend met het Budgettair Kader Zorg (BKZ), wat zouden dan de in het artikel genoemde bedragen en percentages zijn?
In onderstaande tabel staan voor 2004, 2012 en 2016 de lasten van de Zvw, AWBZ, Wlz, Ziekenfondswet en (zoals gebruikelijk voor 2006) de financiering van de particuliere verzekeringen voor zover overeenkomend met het pakket van de ziekenfondsverzekering.
Verder is het begrotingsgefinancierde deel van het BKZ meegenomen.
Lasten burgers
Lasten bedrijven
Overheid en overig
Aandeel burgers
Aandeel bedrijven
2004
28,2
7,3
9,2
63%
16%
2012
34,7
12,1
24,5
49%
17%
2016
34,9
12,8
24,7
48%
18%
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het aandeel dat burgers bijdragen sinds 2004 fors is gedaald en het aandeel van bedrijven vrijwel constant is gebleven. Het aandeel van overheid en overig is fors gestegen. Het aandeel van burgers is gedaald omdat de AWBZ-premie niet is meegegroeid met de AWBZ-uitgaven en omdat de introductie van de Zvw gepaard is gegaan met lastenverlichting (onder andere via de zorgtoeslag). Het aandeel dat bedrijven bijdragen is vrijwel constant. Bij de introductie van de Zvw is gepoogd hun lasten macro gelijk te houden en na 2006 is de IAB die bedrijven betalen meegegroeid met de Zvw uitgaven. Het aandeel van overheid en overig is fors toegenomen door de introductie van de zorgtoeslag, in 2012 door het tekort in het AWBZ-fonds en in 2016 door de begrotingsgefinancierde WMO- en jeugduitgaven en de rijksbijdrage HLZ4.
Hoe ziet de ontwikkeling van de verschuiving van kosten van het zorgstelsel naar de burger er nu uit, aangezien de meest recente beschikbare cijfers die van 2012 zijn? Zet deze nog altijd door, en wat is die naar verwachting op dit moment?
Zie antwoord vraag 15.
Het feitenrelaas over professor Maat |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Welke stukken ontbraken er in het incomplete dossier dat professor Maat bij de eerst inzage te zien kreeg?
Het onvolledige dossier dat professor Maat op 23 november 2015 heeft ingezien bevatte niet het interne memo van de Algemeen Commandanten «relaas naar aanleiding van het feitenonderzoek professor Maat» en de brief van de korpschef aan de NCTV over de uitkomsten onderzoek naar professor Maat. Die laatste was overigens al openbaar en was reeds in het bezit van professor Maat.
Aangezien deze documenten wel onderdeel zijn van het WOB-dossier1, zijn deze documenten toegevoegd aan het dossier dat professor Maat op 17 december 2015 kon inzien. Die afspraak is wegens verhindering van professor Maat verplaatst naar 4 januari 2016.
Op 4 september, in het gesprek tussen professor Maat en de politiechef van de Landelijke Eenheid van de politie, is het recht op inzage door professor Maat in het volledige dossier nadrukkelijk aan de orde geweest.
Kunt u alle memo’s, emails en andere informatie die u kreeg over de affaire-Maat voor de brieven aan de Kamer, de beantwoording van de vragen uit de Kamer en voor de gesprekken met professor Maat in september en januari aan de Kamer doen toekomen?
De volgende nota’s heb ik ontvangen2. Voor zover daarin documenten worden genoemd als bijlage, zijn die ook ingevoegd (behalve de brieven aan uw Kamer die u al eerder ontving):
Kunt u alle verschillen tussen de eerst conceptbrief van korpschef Bouwman aan directeur-generaal Schoof en de uiteindelijke brief op een rij zetten en aangeven hoe elk van die verschillen tot stand gekomen is?
De verschillende versies van de brief heb ik u op 14 januari 2016 gestuurd bij de beantwoording van de Kamervragen over het politieonderzoek naar professor Maat (Kamerstuk 33 997, nr. 57). Het ministerie ontving op 9 juni 2015 een ambtelijk concept van de brief van de korpschef, die nog niet was voorgelegd aan de korpsleiding. Medewerkers van mijn ministerie op ambtelijk niveau stelden aan de staf van de korpsleiding naar aanleiding van dit eerste concept de volgende twee verduidelijkende vragen:
Op deze vragen is geen antwoord ontvangen en er heeft geen nader overleg plaatsgevonden.
Zoals ik eerder heb aangegeven, stond in de versie die het ministerie ontving op 10 juni op pagina 3 de zinsnede: «Het handelen van de heer Maat heeft een grote impact op de nabestaanden van de ramp met MH17. Daarom heb ik de samenwerking met de heer Maat ten behoeve van dit identificatieproces beëindigd.» Deze zinsnede is op 11 juni 2015 na contact tussen politie en mijn ambtenaren vervangen door: «Het handelen van de heer Maat heeft een grote impact op de nabestaanden. Daarom heb ik de samenwerking met de heer Maat ten behoeve van dit identificatieproces beëindigd». De korpschef kon zich hier mee verenigen. De definitieve versie, die op datum staat van 10 juni 2015, werd daarna door de korpschef aan mijn ministerie verstuurd.
Waarom diende korpschef Bouwman te rapporten aan directeur-generaal Schoof en niet rechtstreeks aan de Minister?
De brief was geadresseerd aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie, aan dhr Schoof, uit hoofde van zijn functie als voorzitter van de Interdepartementale Commissie Vliegramp Oekraïne.
Waarom staat het aanvullende relaas niet in het feitenoverzicht?
Het «aanvullend relaas» is het deel van het dossier dat niet op 6 juni, maar op 14 juni werd opgeleverd. Dat betrof de naderhand getekende getuigenverklaringen. Ook deze getuigenverklaringen maken deel uit van het (gelakte) Wob-dossier en het dossier dat op 2 december ter vertrouwelijke inzage aan uw Kamer is aangeboden. Professor Maat heeft dit op 4 december 2015 mogen inzien. Het «aanvullend relaas» is behalve de getuigenverklaringen dus geen zelfstandige tekst, maar betreft een inhoudsopgave met voorblad. Het «rapport van relaas» maakt deel uit van het onderzoeksdossier dat aan de Algemeen Commandanten is opgeleverd en is derhalve niet als apart document genoemd in mijn tijdslijn.
Hoe bent u op de hoogte gesteld dat er een aanvullend relaas is en de inhoud ervan?
Op 2 december heb ik het complete dossier ontvangen en ter vertrouwelijk inzage doorgeleid naar uw Kamer. Vanaf dat moment kan het dossier tot mijn kennis gerekend worden.
Wilt u het aanvullend feitenrelaas aan de Kamer doen toekomen?
Het «rapport van relaas» is op 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage aan uw Kamer gestuurd en alsnog ook op 14 januari 2016 aan uw kamer toegezonden.
Kunt u ervoor zorgen dat het besluit omtrent beroep inzake de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) voor het Kamerdebat genomen wordt of vertraagt u de openbaarmaking van de stukken langs die weg?
De politie is voor de behandeling van het bezwaar op het WOB-besluit gebonden aan de wettelijke termijnen van de Algemene wet bestuursrecht. De onafhankelijke bezwaaradviescommissie adviseert binnen deze wettelijke termijnen, maar bepaalt haar eigen agenda. De zitting is voorzien voor half februari 2016. Na de zitting stelt de Adviescommissie een advies op, op basis waarvan de korpschef een besluit neemt binnen de daartoe gestelde termijn.
Wilt u deze vragen ten minste een uur voor het debat beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘Je operatie in een animatie’ over patiënt gericht informeren |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending met het item «Je operatie in een animatie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een goed voorbeeld is van een dokter die patiënten op een begrijpelijke manier informeert over de behandeling?
De achterliggende periode heb ik verschillende artsen en patiënten gesproken die goede initiatieven hebben ontwikkeld die de informatiepositie van de patiënt versterken. Het informeren van patiënten via animaties kan een heel goede manier zijn om patiënten te informeren.
We constateren dat individuele en succesvolle initiatieven vaak niet veel breder in de zorg worden toegepast. Ik vind dat dit soort mooie initiatieven in de reguliere zorgverlening hun plek moeten krijgen en dus wil ik dat zorgverzekeraars hier meer werk van maken in de zorginkoop. Ik heb daarom zorgverzekeraars gevraagd om meer bekendheid te geven aan de mogelijkheden die er zijn en initiatiefnemers beter te informeren over de mogelijkheden tot financiering. Via de website www.watwildezorgverzekeraar.nl kunnen initiatiefnemers informatie vinden over hoe zorgverzekeraars een initiatief beoordelen. Daarnaast is op de website www.zorgvoorinnoveren.nl informatie en advies over bekostiging en regelgeving te vinden. Daarnaast breng ik maandelijks start-ups, patiënten, zorgaanbieders, financiers, juristen en technologen in een netwerk samen, met als doel: opschaling van goede initiatieven en innovaties. Zoals toegezegd in het AO Innovatie van 27 januari jongstleden zal ik u in de voortgangsrapportage eHealth en zorgvernieuwing komende zomer informeren over de opschaling van diverse initiatieven en de belemmeringen en oplossingen daarbij.
Vindt u het ook zorgelijk dat een dokter deze begrijpelijke manier van informeren in zijn vrije tijd, en via crowd funding financiering, bijeen moet krijgen en hier een oproep voor moet doen op de televisie, en als hij het geld niet bijeen krijgt hij moet stoppen met de ontwikkeling van deze meer effectieve manier van informeren, en dus aangewezen blijft op oude manieren van communiceren die een aantoonbaar minder goed effect hebben voor de patiënt? Zo nee, welke manier ziet u dan om de omslag te maken naar nieuwe patiëntgerichte communicatie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat formeel het goed informeren van een patiënt over zijn diagnose en behandeling is geregeld in de wet via het begrip «informed consent», maar in de praktijk vaak vooraf niet goed begrijpt wat hem/haar te wachten staat, mede door de ingewikkelde manier van informeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Ik zie een verandering in de zorg waarin artsen steeds meer en beter hun patiënten informeren. Om artsen en patiënten hierin te ondersteunen komt in het Jaar van de transparantie veel informatie beschikbaar via bijvoorbeeld KiesBeter.nl, ZorgkaartNederland.nl en het Kwaliteitsvenster van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen. Daarnaast worden onder meer: behandelrichtlijnen van artsen samengevat in begrijpelijke taal; komen er keuzehulpen die mensen helpen bij het kiezen van een behandeling en komt er voorlichtingsmateriaal in wachtkamers over «Samen beslissen». Dit past bij mijn ambitie om patiënten samen met hun arts te laten beslissen over de behandeling die in hun situatie passend is.
Ondanks deze inspanningen komt het nog te veel voor dat patiënten niet goed geïnformeerd zijn waardoor ze geen goede keuzes kunnen maken. Om daar iets aan te doen overweeg ik een wijziging van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO). Met die wijziging wordt verduidelijkt dat de arts en de patiënt samen beslissen over een voorgenomen onderzoek en een voorgestelde behandeling. Dat houdt onder meer in dat zij samen overleggen en de patiënt ook vragen kan stellen, dat een arts daar ook ruimte voor biedt en de tijd neemt om de vragen te beantwoorden. Doel hiervan is dat de informatieongelijkheid tussen arts en patiënt zoveel mogelijk wordt overbrugd, zodat samen kunnen beslissen over welke behandeling of welk onderzoek het beste past bij de situatie waarin de patiënt zich bevindt. Om goed aan te kunnen sluiten bij de behoefte van de patiënt is het van belang dat de arts de patiënt niet alleen voorafgaand aan, maar ook tijdens en na een onderzoek of behandeling informeert, met de patiënt overlegt en de benodigde informatie of bijvoorbeeld keuzeondersteunende informatie tijdig verstrekt.
Deelt u de mening dat begrijpelijk informeren – o.a. op een visuele manier – de norm moet zijn, omdat dit aantoonbaar beter werkt, speciaal ook voor laaggeletterden?
Ik ben van mening dat informatie begrijpelijk, maar ook betrouwbaar en makkelijk vindbaar, moet zijn. Informatie is al snel te ingewikkeld, zeker voor laaggeletterden. Bestaande informatie zou nog meer getoetst moeten worden op begrijpelijkheid bij mensen met lage gezondheidsvaardigheden. Indien informatie te ingewikkeld blijkt moet de bestaande informatie aangepast worden of nieuwe informatie ontwikkeld worden, bijvoorbeeld op een visuele manier.
Wilt u bij de uitwerking van de motie Bouwmeester/De Lange (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 51) meenemen dat financiering voor patiëntgericht informeren geborgd moet worden? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief over samen beslissen (Kamerstuk 31 765, nr. 169) ben ik ingegaan op de financiering van initiatieven die patiëntgericht informeren bevorderen. Ik heb aangegeven te bezien of aanpassingen in de bekostiging nodig zijn. Via de uitwerking van de motie Bouwmeester/De Lange (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 51) zal ik u hierover voor de zomer nader informeren.
Het bericht ‘Twee keer per dag vergeet justitie verdachte op te halen’ |
|
Nine Kooiman (SP), Michiel van Nispen (SP), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat verdachten vaak niet worden opgehaald voor hun zitting en dat in 700 tot 800 gevallen het transport niet eens is aangevraagd door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O)?1
Ja.
Kunt u de betreffende cijfers van de Raad voor de Rechtspraak waarop deze berichtgeving is gebaseerd aan de Kamer doen toekomen? Kunt u ook een kwantitatieve vergelijking maken ten aanzien van beschikbare cijfers uit het verleden?
Allereerst wil ik opmerken dat – in tegenstelling tot hetgeen in vraag 4 en 5 staat vermeld – het Openbaar Ministerie (OM) verantwoordelijk is voor de aanvraag van het vervoer van gedetineerden en niet de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O).
Onderstaande tabel vermeldt de cijfers van de Raad voor de Rechtspraak (RvdR), waarop de berichtgeving is gebaseerd, inclusief het overzicht van de jaren 2010 tot en met 2015.
Aantal beslissingen rechter
Reden aanhouding
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Verdachte (gedetineerd) is niet tijdig verschenen; transport is wel aangevraagd
293
309
300
258
252
314
Verdachte (gedetineerd) is niet tijdig verschenen; transport is niet aangevraagd
995
1.193
1.221
900
739
747
Som
1.288
1.502
1.521
1.158
991
1.061
Bron: GPD-MI (uitvraag Raad voor de rechtspraak 19 januari 2016)
De cijfers geven het aantal zaken weer dat volgens uitvraag van de RvdR wordt aangehouden wegens het niet tijdig verschijnen van een verdachte op de zitting. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de zaken waarin wel transport is aangevraagd en de zaken waarin dit niet is gebeurd. Op basis van de cijfers kan geen uitspraak worden gedaan over het aantal zaken waarin een verdachte helemaal niet, of niet tijdig op de zitting is verschenen. Daarnaast kan uit de cijfers niet worden afgeleid wat, binnen de gemaakte tweedeling, de reden is van het niet of niet tijdig verschijnen van de verdachte op de zitting. De geciteerde cijfers dienen dus met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Daarbij moeten de cijfers worden bezien in het licht van het totaal aantal transportaanvragen door het OM per jaar. Zo heeft de DV&O in 2015 104.602 transportaanvragen ontvangen van het OM.
Met betrekking tot het proces van aanvraag van het transport van gedetineerden, vraagt het OM in beginsel vier weken voorafgaand aan een zitting schriftelijk vervoer aan. Eén dag voor de zitting controleert het OM of de gedetineerde nog in dezelfde PI verblijft als welke is vermeld in de transportaanvraag. Indien een gedetineerde is overgeplaatst wordt opnieuw transport aangevraagd. Tevens wordt één dag voor de zitting nagegaan of verdachten die niet gedetineerd zijn, inmiddels ook gedetineerd zijn (bv. in een ander arrondissement). Als dat zo is wordt ook daarvoor nog transport aangevraagd. In de aanvraag staat vermeld of het een verzoek of een gelasting betreft.
Zoals gezegd bevatten bovengenoemde cijfers onvoldoende informatie om een deugdelijke verklaring te geven voor het aantal gedetineerden dat wegens het niet aanvragen van transport niet (tijdig) op zitting verschijnt. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het voorkomt dat verdachten kort voor de zitting worden overgeplaatst naar een andere inrichting. Het OM is daarvan dan nog niet op de hoogte, waardoor niet het juiste transport wordt aangevraagd. Ook moeten verdachten zich soms op de dag van de zitting melden in een PI. Bij het OM is dan nog niet bekend dat deze verdachten gedetineerd zijn, zodat ook geen transport wordt aangevraagd. Tenslotte kan het voor komen dat het adres van inrichtingen waar minderjarigen gedetineerd zitten in een inrichting waarvan het adres niet als zodanig wordt herkend, daar komt het aan op de eigen kennis van een medewerker.
Wat zijn de extra wachttijd en kosten (met name voor de rechtspraak) die gemoeid zijn met de vertraging van rechtszaken als gevolg van het niet of te laat verschijnen van verdachten? Hoe worden deze kosten gedekt?
Uit navraag blijkt dat de Rechtspraak in 2015 ongeveer 1.100 zaken (inclusief kantonzaken) heeft aangehouden, vanwege het niet of niet tijdig verschijnen van verdachten op de zitting. De kosten hiervoor betreffen ongeveer 87.000,– euro per jaar, waarin de wachttijden zijn meegenomen. De Rechtspraak vangt deze kosten op binnen haar eigen begroting.
Verdachten hebben recht op transport ten behoeve van het bijwonen van hun zitting, maar zij hebben ook het recht afstand te doen van aanwezigheid bij de zitting en daarmee ook van transport.
De afwezigheid van de verdachte in de rechtbank kan geen invloed hebben op het vonnis. Ook binnen de PI leidt een afstandsverklaring niet tot (straf)consequenties. Om te voorkomen dat een afstandsverklaring niet op tijd bij de rechtbank bekend is, dan wel transport onnodig bij de PI arriveert, worden binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de mogelijkheden verkend om verdachten eerder te wijzen op hun recht om afstand te doen van de aanwezigheid bij de zitting.
Wat is de reden dat de DV&O in honderden gevallen niet eens transport heeft aangevraagd voor het vervoer van verdachten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de procedures, werkwijze en het eventuele afwegingskader van de DV&O beschrijven ten aanzien van het aanvragen van transport?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre speelt hierbij een rol dat verdachten weigeren op transport te gaan vanuit de inrichting? Heeft dit (straf)consequenties (binnen de inrichting) voor de betrokkene? Zo nee, waarom niet? In hoeverre houdt de rechter rekening met dit gegeven in zijn (verstek)vonnis?
In hoeverre herkent u geschetste problematiek dat veel huizen van bewaring (HvB) zich op (te) grote afstand van de rechtbank bevinden? Kunt u in dat kader reflecteren op de invloed die het Masterplan DJI heeft gehad op de afstand tussen HvB’s en de rechtszalen?
Als uitgangspunt geldt dat verdachten worden gedetineerd in het arrondissement van vervolging, dus in een PI zo dicht mogelijk bij de rechtbank die hun zaak in behandeling heeft. In het kader van het Masterplan DJI en de Herziening van de Gerechtelijke kaart zijn een aantal PI’s en rechtbanklocaties gesloten, hetgeen voor sommige locaties heeft geleid tot een grotere transportafstand. Naar aanleiding hiervan heb ik echter geen signalen ontvangen van knelpunten ten aanzien van het transport van gedetineerden. Ik herken zodoende het geschetste probleem niet.
Klopt het dat het voorkomt dat verdachten naar huis worden gestuurd op bevel van de rechter omdat zij niet zouden zijn vervoerd naar de rechtbank?2 Deelt u de mening dat ondanks dat het kwalijk is dat geen vervoer heeft plaatsgevonden, dit niet de bedoeling kan zijn gelet of het feit dat de betreffende verdachten niet thuis hun zaak mogen afwachten maar juist bewust (voorlopig) in bewaring zijn gesteld?
Dat klopt niet en ik deel uw mening. Indien de rechter van mening is dat er onvoldoende gronden of geen ernstige bezwaren aanwezig zijn, kan de rechter de voorlopige hechtenis afwijzen of schorsen en de verdachte in vrijheid stellen. Dit kan ook indien de rechter van mening is dat de persoonlijke belangen van een verdachte zwaarder wegen dan het algemeen belang dat de maatschappij heeft bij langere vrijheidsbeneming. Ook indien de rechter verwacht dat de straf die zal worden opgelegd lager uitvalt dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, kan hij de voorlopige hechtenis opheffen.
In hoeverre gaat de Raad voor de Rechtspraak bij de herziening van het Meerjarenprogramma (MJP) dit voorjaar naar aanleiding van de behandeling van de begroting van uw ministerie voor 2016 rekening houden met de problematiek omtrent de afstand tussen HvB’s en de rechtbanken? Zou dit volgens u een mogelijkheid bieden om eventuele tekortkomingen te verbeteren?
Als uiteengezet bij vraag 7 heb ik geen signalen ontvangen dat er knelpunten zijn ten aanzien van het gedetineerdenvervoer. De RvdR is daarbij niet verantwoordelijk voor het gedetineerdenvervoer en zal hierover niets opnemen in het MJP.
Welke maatregelen worden en zullen worden genomen om ervoor te zorgen dat bovengenoemde knelpunten verbeterd kunnen worden, bijvoorbeeld het thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel omtrent het vervoer gedetineerden?3
Voor zover de vraag ziet op het aantal verdachten dat niet op de zitting verschijnt vanwege niet aangevraagd vervoer, merk ik op dat ik het aantal zaken waarin geen transport is aangevraagd niet substantieel acht gelet op het totaal aantal transportaanvragen door het OM. Desalniettemin streef ik ernaar dat alle gedetineerde verdachten tijdig op hun zitting verschijnen opdat zittingen geen vertraging oplopen en geen extra kosten worden gemaakt.
De invoering van de (thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel) Wet Herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (wet USB), waarbij de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen verschuift van het OM naar de Minister van Veiligheid en Justitie, heeft als doel de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen sneller en zeker te laten verlopen, met goede informatie voor de betrokken partners. Om hier invulling aan te geven is op 1 januari 2014 het AICE (administratie- en informatiecentrum executie) gestart. Dit bij het CJIB ondergebracht dienstonderdeel zal op termijn alle strafrechtelijke beslissingen (waaronder ook de beslissingen in het kader van de voorlopige hechtenis) gaan routeren. Dit betekent dat het OM alle ten uitvoer te leggen beslissingen verstrekt aan het AICE, waarna deze de benodigde opdrachten geeft aan de uitvoeringsinstanties. Daaronder vallen ook de vervoersopdrachten.
De moeilijke positie van LHBT in de asielopvang |
|
Attje Kuiken (PvdA), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Klopt het bericht dat in de opvang van asielzoekers in Alphen aan den Rijn in de voormalige penitentiaire inrichting aldaar een zelfmoordpoging door een homoseksuele asielzoeker is ondernomen die verband hield met de moeilijke positie van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT) in deze inrichting? Indien onduidelijkheid bestaat over het al dan niet voorvallen van een dergelijke vreselijke gebeurtenis dan wel over de toedracht van het gebeurde, bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de toedracht?
Op 19 december 2015 heeft een LHBT-bewoner in Alphen aan den Rijn zichzelf met een mes verwond. De bewoner is, na verblijf in een gastgezin, op eigen verzoek overgeplaatst naar een ander asielzoekerscentrum (azc). Het COA heeft zijn dossier tevens onder de aandacht gebracht bij het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA). Er zijn door het COA diverse gesprekken gevoerd, met de betrokken asielzoeker zelf, de groep LHBT-ers in Alphen en belangenorganisaties, waaronder het COC. De bewoner ziet op dat moment deze overplaatsing als een goede oplossing. Ik zie dan ook geen aanleiding om een nader onderzoek te laten doen naar de toedracht.
Bent u op de hoogte van de verschillende aangiften welke LHBT intussen hebben gedaan en welke gaan over zaken die hen zijn overkomen in diverse instellingen voor de opvang van asielzoekers en verband houden met hun geaardheid? Wat is uw reactie op het feit dat een groeiend aantal LHBT zich onveilig voelt in asielopvangcentra en dat zij zeer wel mogelijk slachtoffer zijn van misdrijven?
Discriminatie en bedreigingen, in welke vorm dan ook, worden binnen de opvang niet getolereerd. Dit geldt niet alleen in geval van discriminatie van LHBT’s, maar bijvoorbeeld ook als christenen of anderen vanwege hun geloof of politieke overtuiging worden gediscrimineerd of lastig gevallen. Als je in Nederland asiel aanvraagt heb je je te houden aan de Nederlandse regelgeving en aan de Nederlandse normen en waarden.
Alle signalen omtrent incidenten die plaats hebben in of rond opvanglocaties neem ik serieus. In geval van incidenten neemt het COA (straf)maatregelen en in geval van mogelijk strafbare feiten worden slachtoffers gestimuleerd tot het doen van aangifte.
Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg op 19 januari jl. zal uw Kamer uiterlijk in maart 2016 worden geïnformeerd over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal het gehele scala van maatregelen inzichtelijk worden gemaakt; van de huisregels en de sanctieregeling van het COA tot en met de strafrechtelijke aanpak.
Het COA houdt geen centrale geautomatiseerde informatie bij over het aantal aangiften door of tegen bewoners dan wel van medewerkers. Voorts wordt de aard van een incident geregistreerd, maar niet de aanleiding ervan. Informatie over aangiftes, afkomstig van de Nationale Politie, zal vanaf begin 2016 halfjaarlijks openbaar gemaakt worden, tezamen met het overzicht incidenten in en rondom opvangcentra. De politie registreert bij aanhoudingen van verdachten op geboorteplaats-land en eventueel aanvullend op nationaliteit. De politie registreert niet apart op categorieën, zoals «asielzoekers».
Wat is uw reactie op de recente gebeurtenissen in de asielopvang Heumensoord?1 Op welke wijze bent u tot dusver omgegaan met de signalen, die vanuit diverse opvanglocaties komen, van onheuse bejegening tot zelfs het gebruik van geweld tegen LHBT door andere asielzoekers?
Zie antwoord vraag 2.
In welke kwetsbare individuele gevallen wilt u wel separate opvang bieden? Zo ja op basis van welke criteria worden deze keuzes gemaakt? Is daar een landelijk beleid voor?
Het uitgangspunt is dat incidenten zoveel mogelijk moeten worden voorkomen en dat de daders moeten worden gestraft. Categoriale opvang is niet aan de orde. Wel kan het voorkomen dat een slachtoffer op eigen verzoek wordt overgeplaatst. Als een slachtoffer direct gevaar loopt en het COA is van mening dat de veiligheid niet gegarandeerd kan worden door plaatsing elders van dader of, desgewenst, het slachtoffer, zal het COA het bestaande proces volgen dat ook wordt gehanteerd bij crisisplaatsing van vrouwen in een blijf van mijn lijf huis. Een dergelijke situatie heeft zich tot nu toe in relatie tot LHBT-bewoners niet voorgedaan. Wel zijn er LHBT-bewoners die naar aanleiding van advies van belangenorganisaties tijdelijk buiten de locatie zijn gaan logeren. Of het nodig is om over te gaan tot crisisplaatsing wordt per situatie bekeken. Dit hangt in belangrijke mate af van de vraag of de veiligheid in het geding is. COA vraagt hierbij advies aan en stemt af met andere partijen, zoals de politie.
Is het Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA), gelet op de grote instroom die we nu kennen, wel voldoende in staat om de veiligheid en welzijn van LHBT te waarborgen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke maatregelen kunt u nemen om dit te verbeteren?
In het algemeen merk ik op dat de verhoogde instroom op diverse fronten fricties veroorzaakt, ook op het gebied van huisvesting. Dit brengt logischerwijs allerlei spanningen met zich mee. De veiligheid en leefbaarheid zijn prioritair voor het COA. Hierbij is er bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen zoals LHBT’s.
Het COA heeft tot nu toe in alle situaties waarin zich incidenten voordeden maatregelen genomen, met name door plaatsing elders van daders, als deze bekend waren, of desgewenst slachtoffers. Zoals ook verwoord in het antwoord op de vragen 2 en 3 zal nog strikter worden ingezet op het straffen van de daders. Hierover zal uw Kamer uiterlijk in maart 2016 worden geïnformeerd.
Daarnaast organiseert het COA, in samenwerking met de ministeries van V&J en OCW, op 1 maart een studiemiddag om met relevante partijen, waaronder het COC, te overleggen op welke wijze de voorlichting aan bewoners over grondrechten en discriminatie beter kan. Het COA heeft reeds een inventarisatie gemaakt van de bestaande voorlichting aan bewoners over onder andere discriminatie (op grond van religie, seksuele gerichtheid, of een andere grond) en normen en waarden in Nederland. Dit overzicht wordt tijdens de bijeenkomst besproken en dan wordt bezien of en op welk gebied aanvullingen nodig zijn en op welke wijze good practices uit de ervaring van de diverse aanwezigen hierbij kunnen worden ingezet.
Hoe en in hoeverre heeft u in uw beleid rekening gehouden met de aan u gerichte oproep van het COC?2
In een brief aan het COC heb ik uitgelegd waarom ik geen meerwaarde zie in een afzonderlijke vertrouwenspersoon voor LHBT’s op de COA-locaties. Bewoners kunnen bij iedere opvangmedewerker terecht als zij zich bedreigd voelen of geconfronteerd worden met concrete situaties van discriminatie, pesterijen of bedreigingen. In een tussen het COA en het COC gesloten convenant is dit ook zo afgesproken. Zo nodig ondersteunt het COA medewerkers bij het uitoefenen van de rol van vertrouwenspersoon door middel van voorlichting en training. Ik vind het van belang dat alle COA medewerkers in de opvang voldoende vaardigheden hebben om als vertrouwenspersoon op te treden en zie daarmee geen meerwaarde in een afzonderlijke vertrouwenspersoon. In de brief geef ik tevens aan dat ik categoriale opvang voor LHBT’s niet wenselijk acht. Een aparte opvang waar alleen LHBT’s geplaatst worden is naar mijn mening stigmatiserend. Veiligheid voor kwetsbare personen, zoals LHBT’s, christenen, alleenstaande vrouwen, moet door het COA geboden worden in de reguliere opvang. De daders moeten worden aangepakt.
Hoe kan de bereidheid om aangifte te doen van strafbare feiten worden vergroot onder LHBT?
Het COA bespreekt, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, binnenkort met relevante partijen, waaronder het COC, op welke wijze de voorlichting aan bewoners nog verder verbeterd kan worden. Onderdeel hiervan is om de meldingsbereidheid van incidenten te vergroten en de drempel tot het doen van aangifte te verlagen.
Een dreigend tekort aan een geneesmiddel voor schildklierpatiënten |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) dat het voor schildklierpatiënten bestemde geneesmiddel Thyrax Duotab (levothyroxine) 0,025 mg vanaf februari voor zeker een half jaar niet leverbaar zal zijn?1
Ja.
Klopt het dat het medicijn Thyrax Duotab 0,025 mg vanaf februari niet meer leverbaar is omdat de fabrikant overgaat op een nieuwe productielocatie? Klopt het dat er sprake is van een fout in de planning? Kunt u uiteenzetten hoe deze situatie heeft kunnen ontstaan? Waarom kan de huidige productielijn niet in gebruik blijven tot de nieuwe in werking is getreden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief dd. 18 januari 2016 over dit onderwerp.
Zijn er andere aanwijzingen voor het feit dat de fabrikant Thyrax Duotab niet langer meer wil of kan produceren? Kan het zijn dat de fabrikant meer winst kan behalen met het alternatief dat hij zelf voorstelt, Eltroxin?2
Ik beschik niet over informatie of de fabrikant Thyrax Duotab niet langer meer wil of kan produceren. Daarnaast beschik ik ook niet over informatie wat betreft de winst(ontwikkeling) van de fabrikant. Overigens zou de winst(ontwikkeling) moeten worden bezien in relatie tot de kostenontwikkeling en investeringen van de desbetreffende fabrikant om een gefundeerd oordeel te kunnen vormen. Wat betreft de kosten van de producten kan aangemerkt worden dat het middel Thyrax (€ 0,04267 per stuk van 0,1 mg) een hogere prijs heeft dan Eltroxin (€ 0,04150 per stuk van 0,1 mg).
Klopt het dat de helft van de 350.000 patiënten die dit middel gebruiken al komende maand de gevolgen ondervindt van het niet meer beschikbaar zijn van de 0,025 mg tabletten? Wat zijn deze gevolgen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat patiënten hier zo min mogelijk hinder van ondervinden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief dd. 18 januari 2016.
Deelt u de mening van het CBG, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en de Schildklier Organisatie Nederland (SON) dat het onnodig wisselen tussen medicijnen met de werkzame stof levothyroxine niet wenselijk is?3 4
Ja. Het omzetten van de patiënt op een ander schildkliergeneesmiddel is in de meeste gevallen ingrijpend en vervelend voor de patiënt.
Welke extra maatschappelijke kosten brengt het omzetten van patiënten met zich mee? Hebben apothekers en huisartsen voldoende capaciteit om de patiënten te begeleiden bij het omzetten?
Het is niet mogelijk een uitspraak te doen over de precieze hoogte van de extra maatschappelijke kosten alsmede de kosten voor patiënten als gevolg van het omzetten van patiënten op een ander schildkliergeneesmiddel. De kosten zullen mede afhankelijk zijn van het optreden van bijwerkingen en hoe snel de patiënt goed ingesteld zal zijn op het nieuwe middel. Dit zal voor elke patiënt verschillend zijn.
Wat betreft de vraag met betrekking tot de capaciteit het volgende. Er zijn ongeveer 10.000 huisartsen in Nederland. In het geval dat alle patiënten die Thyrax slikken langs de huisarts zouden gaan, betekent dit gemiddeld ongeveer 25 extra consulten per huisarts. Hoewel het een extra belasting betreft voor de zorgverlener, lijkt dit niet tot grote capaciteitsproblemen te leiden.
Welke kosten kan het omzetten voor patiënten zelf met zich meebrengen, bijvoorbeeld als gevolg van extra controles die uit het eigen risico betaald moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u in beeld of de twee kleinere leveranciers van levothyroxine het tekort dat nu ontstaat kunnen opvullen? Zo ja, kunt u garanderen dat komend jaar voldoende geneesmiddelen voorradig zullen zijn? Zo nee, kunt u dit zo spoedig mogelijk inzichtelijk maken?
Er zijn meerdere leveranciers van levothyroxine die hebben aangegeven dat zij (een deel van) het tekort kunnen opvangen. De meeste leveranciers hebben daarbij aangegeven dat zij ook op continue basis kunnen blijven leveren.
Heeft de houder van de handelsvergunning conform artikel 49, lid 7, van de Geneesmiddelenwet het CBG minimaal twee maanden voor het uit de handel nemen van Thyrax Duotab 0,025 mg geïnformeerd? Zo nee, heeft het CBG hier actie op ondernomen?
Op 11 december 2015 werd het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) voor het eerst geïnformeerd door Aspen over een mogelijke tekort als gevolg van die wijziging. Op 17 december heeft naar aanleiding hiervan overleg plaatsgevonden tussen het CBG en Aspen. Tijdens dit overleg werd duidelijk dat het tekort vanaf februari zou gaan spelen. Het CBG heeft de firma Aspen Pharma erop aangesproken dit een zorgelijke situatie te vinden.
Is het te verwachten tekort na de melding aan het CBG aan de orde geweest in de werkgroep geneesmiddelentekorten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen om adequaat en actief in te spelen op de problemen die zijn ontstaan?
Na de melding aan het CBG over een verwacht tekort aan Thyrax Duotab 0,025 mg is de werkgroep niet bij elkaar gekomen. Wel is er nadat bekend is geworden dat er mogelijk een tekort zou ontstaan direct een operationeel team (OT) opgericht met daarin vertegenwoordigers van het CBG, de IGZ, Lareb en het Ministerie van VWS. Dit team heeft in nauwe samenwerking de problematiek in kaart gebracht en naar oplossingen gekeken. Hiertoe is de mogelijkheid tot opnieuw opstarten van de productielocatie in Nederland onderzocht en zijn farmaceuten van andere levothyroxine bevattende geneesmiddelen benaderd met de vraag in hoeverre zij (een deel van) de markt van Thyrax konden overnemen. Andere partijen van de werkgroep zijn door leden van het OT en webberichten op de hoogte gehouden.
In het eerstvolgende overleg van de werkgroep tekorten zal de Thyrax casus op de agenda staan en zal gekeken worden welke lessen wij hieruit kunnen trekken voor de toekomst.
Klopt het dat Aspen Pharma Trading Ltd als vergunninghouder op basis van artikel 49, lid 9, van de Geneesmiddelenwet de wettelijke plicht heeft om ervoor te zorgen dat het geneesmiddel voor apotheken en groothandelaren in voldoende mate continu voorradig is om in de behoeften van patiënten in Nederland te kunnen voorzien?
Ja de vergunninghouder heeft een inspanningsverplichting om het geneesmiddel waar de handelsvergunning betrekking op heeft in voldoende mate voorradig te hebben.
Op welke wijze heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gehandhaafd op het niet nakomen van de wettelijke plicht van de vergunninghouder om ervoor te zorgen dat een geneesmiddel in voldoende mate voorradig is? Heeft de IGZ direct een boete van 45.000 euro opgelegd, zoals in de «Beleidsregels bestuurlijke boete Minister VWS» staat voorgeschreven? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft zich in eerste instantie gericht op het bijdragen aan een oplossing voor zich voordoende tekorten.
De IGZ beschouwt de berichtgevingen over de beschikbaarheid van het middel Thyrax als melding en doet hier nu onderzoek naar. In dit onderzoek wordt expliciet meegenomen of sprake is van overtreding van de geneesmiddelenwet (artikel 49 lid 9). Lopende het onderzoek kunnen de IGZ en ik over de mogelijke uitkomst en eventuele inzet van handhaving niets zeggen. Uit het onderzoek zal moeten blijken of de betrokken farmaceut zorg heeft gedragen voor een voldoende mate aan voorraad en zal ook moeten blijken of een boete wordt opgelegd.
Deelt u de mening dat de reden die de vergunninghouder aanvoert, namelijk de overgang naar een nieuwe productielocatie, zonder voorzorgsmaatregelen te nemen maatschappelijk onverantwoord is, mede omdat een dergelijk tekort te voorzien en dus te voorkomen is?
Ik wil voor de beantwoording van deze vraag het onderzoek van de IGZ afwachten en niet nu al vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek.
Heeft het CBG contact opgenomen met de European Medicines Agency (EMA) over dit tekort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties zijn hieruit voortgekomen?
Het Europees geneesmiddelagentschap EMA is op 14 januari 2016 door het CBG geïnformeerd over dit tekort. Omdat Thyrax een nationaal geregistreerd product is kan de EMA maar in zeer beperkte mate bijdragen in een eventuele oplossing. Thyrax is ook in Portugal geregistreerd. Het CBG heeft daarom de Portugese registratie autoriteit, Infarmed, geïnformeerd over de ontstane situatie in Nederland.
Klopt het dat er de laatste jaren een toename in aantallen, duur en ernst van de geneesmiddelentekorten is? Zo ja, kunt u hiervan de cijfers geven? Zo ja, kunt u uiteenzetten waardoor dit wordt veroorzaakt, en op welke wijze u dit probeert te voorkomen?
Afgezet tegen het grote aantal van duizenden geneesmiddelen, komen geneesmiddelentekorten relatief weinig voor maar de stijging van het aantal tekorten baart mij weldegelijk zorgen. Nadat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) op 11 juni 2015 had bericht dat in tien jaar tijd het aantal geneesmiddelentekorten is gestegen van 91 middelen in 2004 naar 527 in 2014, berichtte zij op 18 januari 2016 dat het aantal tekorten van geneesmiddelen in 2015 verder gestegen is naar 625. Het is gelukkig niet zo dat ieder geneesmiddelentekort noodzakelijkerwijs een direct risico vormt voor de patiënt en gezondheidsschade tot gevolg heeft. Dit zal mede afhangen van onder andere de aandoening en de duur van het tekort. Uit de cijfers van Farmanco, een initiatief van de KNMP blijkt dat mede door de grote inspanningen van farmaceutische zorgverleners in 97% van de gevallen een oplossing wordt gevonden voor de patiënt.
De oorzaken van geneesmiddeltekorten zijn divers. Tijdelijke geneesmiddelentekorten ontstaan vaak door productieproblemen of door een toegenomen vraag. Als geneesmiddelen helemaal van de markt worden gehaald, is dit in verreweg de meeste gevallen vanwege economische redenen. Factoren die daarin een rol spelen zijn onder andere de grootte van de markt, de prijs van geneesmiddel en het aantal aanbieders. Nederland is een klein land met een relatief laag medicijn gebruik en lage prijzen. Dat maakt dat de afzetmarkt in Nederland voor fabrikanten gering is.
Als Minister heb ik een systeemverantwoordelijkheid en reken ik het tot mijn taak zorg te dragen voor een goede infrastructuur voor het melden van tekorten en het uitwisseling van informatie tussen alle partijen. Binnen het systeem hebben fabrikanten, groothandels, farmaceutische zorgverleners en zorgverzekeraars ieder een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om geneesmiddelentekorten. Ik breng partijen samen en roep partijen op om zich maximaal in te spannen om tekorten daar waar mogelijk te voorkomen. Dit doe ik onder andere in de werkgroep geneesmiddelentekorten.
Het oordeel van de Raad van State dat de weigering tapstatistieken van de AIVD te verstrekken onvoldoende gemotiveerd is |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van woensdag 13 januari 2016?1
Ja.
Binnen welke termijn gaat u de tapstatistieken van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en het ongecensureerde toezichtsrapport nummer 40 van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) openbaar maken? Indien u dat niet van plan bent, betekent dit dat u voornemens bent om opnieuw tot weigering te komen (met een aangepaste motivering en het risico dat u opnieuw door de Raad van State wordt teruggefloten)?
In de genoemde uitspraak bepaalt de Raad van State dat ik een nieuw besluit op het door appellant ingediende verzoek moet nemen. Dit zal ik doen.
Welke lessen trekt u uit deze terechtwijzing door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State?
Zie antwoord vraag 2.
Sexting |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tegen mijn vriendje zeggen ze dat ik een hoer ben»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verspreiden van naaktfoto’s en het misbruik daarvan steeds vaker lijkt voor te komen en vergaande gevolgen kan hebben voor het slachtoffer?
Ja. Ik wijs u in dat verband op mijn recente brief van 29 februari 2016 aan de Tweede Kamer waarin ik onder meer nieuwe digitale fenomenen van onwenselijk seksueel gedrag belicht.
Wat is in algemene zin het beleid bij de politie en het Openbaar Ministerie inzake sexting?
Sexting betreft het sturen van seksueel getinte berichten of foto’s of video’s, meestal via de smartphone. Consensuele sexting tussen minderjarige leeftijdsgenoten valt onder het experimenteergedrag dat in het huidige tijdsgewricht past bij adolescenten.
Wanneer minderjarigen onderling seksuele handelingen filmen, seksueel getint beeldmateriaal op internet plaatsen of (met elkaar) delen, is er naar de letter van de wet sprake van productie, bezit of verspreiding van kinderpornografie (artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht). De wijze waarop de persoon op de afbeelding in zijn of haar belangen wordt geschaad, is steeds leidend bij de afweging om al dan niet strafrechtelijk te vervolgen. Hierbij kan mede een rol spelen of er sprake is van een ongelijkwaardige situatie tussen de betrokkenen (bijvoorbeeld op grond van leeftijdsverschil), of er wel of geen wederzijds goedvinden is en of er bijvoorbeeld sprake is van druk of dwang. Als het gaat om een strafbare afbeelding van een jongere onder de 12 jaar, wordt in beginsel uitgegaan van een ongelijkwaardige situatie en wordt een opsporingsonderzoek verricht.
Indien het een strafbare afbeelding van een minderjarige boven de 12 jaar betreft, wordt over het algemeen eerst een gesprek gevoerd met de betrokkene(n). De gegevensdrager waarop de afbeelding staat, wordt in beslag genomen. Als de afbeelding op internet is geplaatst, spant de politie zich in om deze van het internet af te krijgen. In gevallen waarin de op de afbeelding vastgelegde persoon en eventuele andere betrokkene(n) minderjarig zijn en geen sprake is van druk of dwang, is vervolging niet altijd in het belang van de betrokkene(n). Verwijdering van het materiaal van de gegevensdrager van de betrokkene(n) kan in sommige gevallen voldoende zijn. Het hangt van de individuele omstandigheden van het geval af welke beslissing de politie en het Openbaar Ministerie (OM) nemen. Voor uitgebreide informatie over het beleid van de politie en het OM verwijs ik u naar de notitie «Pubers in Beeld»2, afkomstig van het Landelijk Expertisecentrum Kinderporno en Kindersekstoerisme.
Volgens alle organisaties in de strafrechtketen biedt het huidige wettelijk kader met betrekking tot kinderpornografie voldoende ruimte voor maatwerk bij de vervolging. Wel zal ik, zoals ik in mijn brief van 29 februari 2016 heb aangegeven, in samenwerking met deze organisaties bezien in hoeverre meer maatwerk in de bestraffing van jeugdige plegers van een zedendelict mogelijk is.
Hoe beoordeelt u de stelling van de politie dat «het uitwisselen van pikante foto’s tussen een minderjarige jongen en meisje niet strafbaar is» in het licht van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (Sr)?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de stelling van de politie dat «degene die het online deelt, maakt zich mogelijk schuldig aan het verspreiden van kinderporno» in het licht van artikel 240b Sr? Wat is strafrechtelijk nu mogelijk om tegen online sexting op te kunnen treden? Beoordeelt u dat als afdoende?
Zie antwoord vraag 3.
Is de voorlichting naar uw oordeel momenteel goed geregeld? Moet het op onderdelen beter of anders? Langs welke weg worden verspreiders aangesproken?
Sexting heeft momenteel de nodige aandacht. Verscheidene acties worden ingezet om jongeren, ouders en scholen van de gevaren van onverstandig mediagebruik bewust te maken. Zo bevordert de Staatssecretaris van OCW via het programma «mediawijsheid» van Mediawijzer.net dat zowel opvoeders, scholen als kinderen zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie rondom het gebruik van media om bewust, kritisch, veilig en verstandig mediagebruik te bevorderen. Mediawijzer.net biedt onder andere informatie over allerlei aspecten rondom verliefdheid (waaronder het gevaar van sexting) op het internet (www.mediawijsheid.nl en www.mediawijzer.net). Daarbij wordt ook verwezen naar de nodige meldpunten die er zijn op dit terrein. Daarnaast wordt ook ingezet op het belang van digitale geletterdheid als onderdeel van het te vernieuwen curriculum.
Het Nederlands Jeugdinstituut krijgt steun vanuit het Ministerie van VWS voor onderzoek en voorlichting aan (professionele) opvoeders. Met het project «Mediaopvoeding» wordt het huidige aanbod in kaart gebracht en worden nieuwe producten, materialen en diensten voor professionals ontwikkeld om de ontwikkeling van kinderen te versterken en de risico’s van mediagebruik, waaronder ook sexting, tegen te gaan.
Ten slotte is nog het vermelden waard dat de publieke omroepvereniging BNN op 16 februari jl. in het programma Spuiten en Slikken aandacht heeft besteed aan het thema sexting. Hieraan is tevens een social media campagne gekoppeld onder de titel «#geenhoofd»3.
Het bericht dat de drinkwaterbron van 1.3 miljoen huishoudens is vervuild |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bron voor drinkwater deel Randstad vervuild met bestrijdingsmiddel», waaruit blijkt dat de drinkwaterbron voor 1,3 miljoen huishoudens in Zuid-Holland is vervuild met het bestrijdingsmiddel dimethoaat?1
Ja.
Is inmiddels bekend hoe de drinkwaterbron vervuild heeft kunnen raken?
De vervuiling is vanuit de polder Bommelerwaard achter het gemaal H.C. Jong via de afgedamde Maas bij het innamepunt terecht gekomen. Over de voortgang ten aanzien van het achterhalen van de oorzaak wil het Waterschap Rivierenland in het belang van het onderzoek verder geen mededelingen doen.
Kunt u toelichten op welke wijze tot de conclusie is gekomen dat er «geen enkel gevaar voor de volksgezondheid» is geweest?
Drinkwaterbedrijven monitoren intensief op de kwaliteit van het in te nemen water. Dit zorgt ervoor dat risico’s, waaronder dreigende overschrijdingen van de inname-norm, steeds in beeld zijn. Hierdoor kunnen drinkwaterbedrijven indien nodig tijdig maatregelen treffen. Zodra de inname-norm wordt overschreden kan
het bedrijf overgaan tot het staken van de inname. Dat is in dit geval ook gebeurd. Drinkwaterbedrijven hebben de mogelijkheid de inname tijdelijk te staken of te beperken, dankzij de toepassing van spaarbekkens, opslag in de duinen of door uit te wijken naar een andere bron. Ook monitoren drinkwaterbedrijven gedurende het gehele productieproces op ongewenste stoffen en doorloopt het ingenomen water tal van zuiveringsstappen. Zo komen ongewenste stoffen niet in het drinkwater terecht waardoor er voor de gebruikers geen gezondheidsrisico’s zijn.
Welk effect heeft de geconstateerde vervuiling voor het leven in de betreffende rivier en het omringende milieu?
De meetgegevens laten zien dat de concentraties tijdelijk hoger zijn geweest dan de ecotoxicologische waterkwaliteitsnorm voor langdurige blootstelling. De hoogst gemeten concentratie was bovendien 4 keer hoger dan de maximaal aanvaardbare concentratie voor piekblootstelling. Dit betekent dat een (tijdelijk) effect op het waterecosysteem niet is uit te sluiten. Vissen zijn minder gevoelig voor directe effecten van dimethoaat. Het is bij grotere normoverschrijdingen te verwachten dat negatieve effecten op kleinere minder opvallende waterorganismen kunnen optreden, zoals kreeftachtigen en insecten. Op grond van de eigenschappen van dimethoaat zijn geen risico’s te verwachten voor het omringende milieu zoals visetende vogels, insecten en zoogdieren.
Welke maatregelen worden genomen om deze vervuiling aan te pakken?
Zoals in antwoord 2 is aangegeven is de oorzaak nog niet achterhaald. Wel gaat Waterschap Rivierenland er vanuit dat de bron van de vervuiling gestopt is. Dit op basis van monitoringresultaten in de polder en bij het innamepunt.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat bestrijdingsmiddelen voor land- en tuinbouw geen enkel risico vormen voor het drinkwater?
Incidenten zijn nooit uit te sluiten en vormen geen directe aanleiding voor aanscherping van het reguliere beleid. Dat beleid is verwoord in de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» en is gericht op het reduceren van de milieubelasting als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In deze nota zijn onder
meer maatregelen aangekondigd voor de landbouw om de waterkwaliteit te verbeteren. Dit zijn onder andere het verbreden van de verplichte teeltvrije zone, het verhogen van het percentage driftreductie van 50% naar 75% in de open teelten en het verplichten van het zuiveren van afvalwater door de glastuinbouw.
Het bericht ‘Bontkragen van kinderjassen vol schadelijk gif’ |
|
Pia Dijkstra (D66), Fatma Koşer Kaya (D66), Stientje van Veldhoven (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bontkragen van kinderjassen vol schadelijk gif»1 en de daarmee samenhangende uitzending van het consumentenprogramma Kassa?2
Ja
Onderschrijft u de conclusie uit het in het bericht genoemde onderzoek dat er sprake is van slechte etikettering van producten die bont bevatten, namelijk dat er veelal op basis van het label niet valt op te maken of er überhaupt sprake is van bont of nepbont en daarnaast of er sprake is of kan zijn van de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het aanwezige bont? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om actie te ondernemen door te onderzoeken hoe de etiketteringsvereisten zo snel mogelijk kunnen worden aangepast, in nationaal dan wel in Europees verband?
Er zijn gevallen bekend waarbij kleding niet is geëtiketteerd volgens de etiketteringsvoorschriften uit de Textielverordening 1007/2011. Artikel 12 van deze verordening geeft voorschriften met betrekking tot textielproducten met niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong. De aanwezigheid van deze delen dient op het etiket of merk te worden vermeld met de uitdrukking «Bevat niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong». Om hoeveel producten het gaat is niet bekend.
In 2014 vond er door de Europese Commissie een evaluatie plaats van de Textielverordening op grond waarvan de Commissie zou besluiten om de Textielverordening al dan niet te wijzigen. Vanuit Nederland is ingebracht dat de labelling begrijpelijker zou moeten zijn voor de consument en dat op kleding en textielproducten waarin bont is verwerkt moet komen te staan «bevat bont». Verder is gevraagd om de Zwitserse etiketteringsmethode in beschouwing te nemen als de verordening wordt gewijzigd. In Zwitserland moet in het etiket staan welke diersoort er in de textielproducten of kleding is verwerkt, de productiewijze ervan en welk land van herkomst het dierlijk product heeft. Op grond van de binnengekomen reacties van de lidstaten heeft de Commissie echter besloten om de verordening niet te wijzigen.
Het onderwerp is ook aangekaart bij de brancheorganisaties van Nederlandse kleding- en textielsector waarmee sinds begin 2014 overleg is over het onderwerp dierenwelzijn. Met de brancheorganisaties is de afspraak gemaakt dat zij met hun leden zullen bekijken hoe zij consumenten beter kunnen informeren over het gebruik van echt of imitatie bont en van angorawol (zie mijn brief d.d. 18 december 2014, vergaderjaar 2014–2015, kamerstuk 28 286, nr. 777). De gemaakte afspraak heeft tot op heden nog niet tot concrete resultaten geleid. Het thema dierenwelzijn wordt ook onderdeel van het convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen dat de sector wil sluiten met de overheid, vakbonden en enkele NGO’s. De inzet van de Nederlandse overheid is onder andere dat voor consumenten bij aankoop van kleding of textiel duidelijk en direct zichtbaar moet zijn of er bont, angorawol of andere product(en) van dierlijke oorsprong in zitten. Zie ook mijn brief d.d. 1 februari 2016, vergaderjaar 2015–2016, TK 26 485, nr. 216.
Voor wat betreft uw vraag over gevaarlijke stoffen in consumentenproducten verwijs ik u naar de Warenwet waarin expliciet gemeld wordt dat producten geen gevaar voor de volksgezondheid mogen vormen bij normaal en te verwachten gebruik. Een aanpassing van de etiketteringsvereisten is daarmee niet relevant omdat het al verboden is producten te verhandelen wanneer deze stoffen in zodanige concentraties aanwezig zijn dat zij een gevaar vormen voor de volksgezondheid.
Bent u bereid om tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap het onderwerp van slechte etikettering van dit soort producten, alsmede de slechte informatievoorziening over de mogelijke gevaren van dit soort producten aan te kaarten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit aankaarten en op welke termijn kan de Kamer resultaten verwachten van uw inspanningen op dit punt?
Nederland heeft reeds een poging ondernomen in 2014 ten tijde van de evaluatie van de Textielverordening 1007/2011. Zie het antwoord op vraag 2.
Zoals ik in antwoord op vraag 2 al gemeld heb is verhandelen van producten die bij een normaal of te verwachten gebruik een gezondheidsrisico vormen niet toegestaan. Naar mijn mening is het daarom niet nodig om hier Europees extra aandacht aan te geven.
Deelt u de mening dat in een welvarend land als Nederland de consument er te allen tijde vanuit moet kunnen gaan dat de inspectiediensten die dit land kent, zoals in dit geval de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), hun taak adequaat uitvoeren en de consument adequaat bescherming bieden? Zo nee, waarom niet?
Burgers in Nederland mogen verwachten dat het toezicht en de handhaving van voldoende intensiteit en effectiviteit zijn. Dit laat onverlet dat de producent verantwoordelijk is voor de veiligheid van het door hem geleverde product. Dit betekent ook dat hem bekend moet zijn dat zijn product geen schadelijke stoffen boven de vastgestelde normen bevat.
Bent u bereid de NVWA te verzoeken onderzoek te laten uitvoeren naar de aanwezigheid van giftige stoffen in bontkragen van kinderjassen alsmede naar de gezondheidseffecten daarvan op korte en lange termijn, aanvullend op het zeer korte onderzoek dat de NVWA reeds heeft uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van Kassa en de Bont voor de Dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de resultaten van dit aanvullende onderzoek verwachten?
Ik heb de NVWA verzocht haar risico-inschatting van het onderzoek van Kassa te laten toetsen door het RIVM. Dit instituut heeft naar de risico-inschatting van de NVWA gekeken en concludeert dat de beoordeling door de NVWA aannemelijk is. Ik hecht er hierbij aan te benadrukken dat de beoordelingen worst-case hebben plaatsgevonden; dit betekent dat ook bij de hoogst mogelijke blootstellingen nog geen gezondheidseffecten verwacht worden. De NVWA voert op dit moment een formele risico-beoordeling uit, waarbij ook aanvullende informatie, zoals de in de uitzending van Kassa! genoemde Italiaanse rapporten in de overwegingen worden meegenomen.
Bent u bereid om, wanneer uit een aanvullend onderzoek van de NVWA gelijksoortige resultaten blijken als uit het onderzoek van Kassa en de Bont voor de Dieren, een terugroepactie te overwegen? Zo nee, waarom niet?
De gevonden concentraties liggen niet boven de geldende wettelijke normen en vormen naar de mening van de NVWA en het RIVM geen gezondheidsrisico. Terugroepen is daarom niet aan de orde. Wanneer de NVWA in haar risicobeoordeling tot de conclusie komt dat de jassen wel een risico inhouden voor de volksgezondheid zal de toezichthouder op passende wijze actie ondernemen.
Deelt u de mening dat het principe «de vervuiler betaalt» ook in dit geval leidend moet zijn, en dat hieruit voortvloeit dat de bewijslast voor de aanwezigheid van schadelijke stoffen in bontkragen te allen tijde bij producent ligt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat de huidige wet- en regelgeving inderdaad zo is opgesteld dat de NVWA moet kijken naar het product als geheel om te beoordelen of er sprake is van te hoge concentraties giftige stoffen, en niet de mogelijkheid heeft om te kijken naar slechts een bepaald deel van het product, zoals een bontkraag, om daar vervolgens andere conclusies in termen van handhaving aan te verbinden?
De NVWA dient te kijken naar het complete product als het om handhaving van de geldende normen gaat. Uiteraard moet hierbij altijd gekeken worden of de producten ondanks dat zij aan de norm voldoen niet toch nog een risico voor de volksgezondheid vormen. Dat is in dit geval beoordeeld en de NVWA heeft geconstateerd dat hiervan geen sprake is.
Deelt u de mening dat de NVWA proactief had moeten melden dat er sprake is van (veel te) hoge concentraties giftige stoffen in de bontkragen van kinderjassen en dat een extern onderzoek zoals dat van Kassa en de Bont voor de Dieren eigenlijk niet nodig zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de NVWA niet alleen de wet moet handhaven maar ook moet kijken of een product dat zoals bijvoorbeeld in dit geval als geheel wel voldoet aan de wettelijke eisen en normen daarenboven op onderdelen ook veilig is. Dat was in deze casus het geval. Ik vind voor deze casus dan ook dat de NVWA voldoende geacteerd heeft en zie geen reden om de financiering van de NVWA op basis van deze casus uit te breiden.
Deelt u de mening dat dit hoort bij een moderne invulling van de inspectietaak, waarbij er weliswaar enkel binnen de bestaande wettelijke kaders wordt gehandhaafd, maar opvallende zaken en/of misstanden wel degelijk proactief worden gemeld, zodat hier desgewenst actie op kan worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Zo ja, bent u bereid om te laten onderzoeken of er aanvullende financiële dan wel personele middelen nodig zijn zodat de NVWA deze taak adequaat kan uitoefenen of kan blijven uitoefenen? Zo nee, waarom bent u niet bereid tot een dergelijke «APK-keuring»?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de Kamer een uitgebreide, afzonderlijke reactie te doen toekomen op de resultaten van het door Kassa en de Bont voor de Dieren uitgevoerde onderzoek naar gif in bontkragen van kinderjassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn mag de Kamer deze reactie ontvangen?
De NVWA voert op dit moment een formele risico-beoordeling uit. hierover wordt eind maart een advies verwacht dat via het normale kanaal (website NVWA) gepubliceerd zal worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Duurzaamheid en milieu voorzien op 28 januari 2016?
Het is helaas niet gelukt de vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Duurzaamheid en milieu.
Het bericht dat extra geld nodig is voor de N35 |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met onderstaand bericht?1
Ja
Klopt de bewering dat het Rijk nauwelijks geld beschikbaar stelt voor de aanpak van de N35, terwijl de N35 wel eigendom van het Rijk is? Zo ja, waarom is dat?
Nee, de afgelopen jaren is in totaal circa 600 mln Euro in de N35 geïnvesteerd, waarvan circa 450 mln Rijksgeld. Zo zijn de projecten Almelo-Wierden en de Salland Twentetunnel opgeleverd, worden de werkzaamheden op het traject Wijthmen-Nijverdal en Zwolle-Wijthmen gestart en is het traject N35 Nijverdal-Wierden in planstudie.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de provincie Overijssel om gezamenlijk tot een plan te komen om deze weg aan te pakken? Zo, nee waarom niet?
Veelvuldig overleg ik met de provincie Overijssel over de projecten op de N35, die zijn genoemd in het antwoord op vraag 2. Er is voor mij geen aanleiding om aanvullend hierop een gesprek met de provincie Overijssel te initiëren. Uit de systematiek die wij met elkaar hebben afgesproken om investeringen op het hoofdwegennet te prioriteren zijn, na afronding van de lopende projecten, geen knelpunten op de N35 meer aanwezig.
Indien de provincie een onderwerp wenst te agenderen en hier ook de financiering voor beschikbaar heeft, wil ik met de regio in gesprek gaan over mogelijke extra maatregelen.
Deelt u de mening dat wegen zoals de N35 erg belangrijk zijn voor bereikbaarheid en de doorstroming in de provincies, en daarom ook meer aandacht en ondersteuning van het Rijk verdienen? Zo nee, waarom niet?
Mijn aandacht en ondersteuning gaat uit naar het totale hoofdwegennet, dus ook naar de N35. Dat blijkt ook uit de 450 mln. Euro die ik investeer in verschillende projecten op deze weg. De N35 krijgt daarmee voldoende aandacht en ondersteuning. De motie van het lid Van Helvert (TK 29 398, 2014–2015, nr. 453) om meer geld te investeren in delen van de N35 is in maart 2015 verworpen.
Voor duurzaam gebruik van energie onwenselijke verketeling van warmte-installaties door de werking van de Warmtewet |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de huidige trend dat individuele cv-ketels worden geïnstalleerd in plaats van collectieve cv-ketels, gebouwgebonden warmte-installaties of aansluiting op een bestaand of nieuw aan te leggen lokaal warmtenet, oftewel verketeling?
Ja, vanuit diverse partijen in de markt hebben mij signalen bereikt over situaties waar sprake is van verketeling.
Heeft u in beeld of er sprake is van afbouw van warmte-installaties, met name installaties op basis van warmte-koude opslag, warmte/kracht en de afname van aansluiting op een lokaal warmtenet? Zo ja, hoeveel?
Er bestaat geen landelijke registratie van het aantal huishoudens dat overschakelt van collectieve warmte naar warmtevoorziening via een individuele cv-ketel. Op basis van de gegevens die wel beschikbaar zijn is het beeld dat verketeling nu vooral optreedt bij zogenaamde gebouwgebonden collectieve verwarmingsinstallaties (veelal een gasketel in een flatgebouw). Deze situatie wordt ook wel aangeduid met de term gebouwgebonden blokverwarming.
Cijfers die afkomstig zijn van de in de markt actieve warmtebemeteringsbedrijven geven aan dat in de periode 2007 – 2011 jaarlijks ca. 0,5% van de eerder op blokverwarming aangesloten woningen zijn overgeschakeld op individuele cv-ketels. Vanaf 2011 is dit percentage geleidelijk opgelopen tot 1,3% in 2015. Bij een totaal aantal op gebouwgebonden blokverwarming aangesloten woningen van ca. 500.000 gaat het dan om ca. 6.500 woningen.
In deze cijfers gaat het niet om woningen of wooncomplexen die zijn aangesloten op een externe warmtebron (zoals bijvoorbeeld stadsverwarming). Er zijn wel signalen dat er ook woningbouwcoöperaties zijn die overwegen om de aansluiting van delen van hun woningvoorraad op stadsverwarming te vervangen door individuele cv-ketels, maar naar ik heb begrepen zijn definitieve besluiten daarover nog niet genomen.
In hoeverre is volgens u de verketeling mede het gevolg van de Warmtewet die sinds 1 januari 2014 in werking is getreden?
Allereerst moet worden bedacht dat de keuze om te verketelen vrijwel altijd gekoppeld is aan een grotere renovatie of groot onderhoud. Daarbij laten de cijfers uit het antwoord op vraag 2 zien dat de geleidelijke toename van het verketelingspercentage een aantal jaren voor het van kracht worden van de Warmtewet is gestart. Vanuit de markt wordt een aantal mogelijke redenen voor «verketeling» naar voren gebracht. Voor een deel liggen die redenen buiten de werkingssfeer van de Warmtewet. Het gaat dan onder meer om de relatief lage gasprijs, de soms mindere conditie van de in een woningcomplex aanwezige warmteleidingen en een (gevoelsmatig) hogere waardering van een eigen individuele ketel en het daarmee samenhangende gevoel van meer onafhankelijkheid. Twee elementen die vanuit de markt worden genoemd als mogelijke redenen voor verketeling hebben wel een relatie met de Warmtewet:
Bent u het eens met de stelling dat collectieve warmte-installaties duurzamer zijn dan individuele (gas)installaties? Zo ja, bent u bereid om te kijken hoe er vooraf aan de wijziging van de Warmtewet, er voor gezorgd kan worden dat de warmtewet werkbaar wordt voor kleinschalige warmte-installaties op basis van warmte-koude opslag en warmte/kracht?
De collectieve cv-ketels die veelal worden toegepast bij gebouwgebonden blokverwarming zijn gemiddeld niet duurzamer dan individuele installaties. Alleen als gebruik gemaakt kan worden van duurzame warmtebronnen, aftapwarmte of restwarmte zijn collectieve warmte-installaties duurzamer dan individuele ketels. Wel maakt verketeling het lastiger om later aan te sluiten op een collectief net. Om deze reden is verketeling een ongunstige ontwikkeling voor locaties waar aansluiting op een collectief net mogelijk is of te verwachten is in de nabije toekomst. Ook in het licht van de in het Energierapport 2015 geschetste ontwikkeling naar een gebouwde omgeving die geen aardgas meer gebruikt is verketeling een stap in de verkeerde richting. De keuze voor een bepaald soort warmte-installatie is echter volledig de verantwoordelijkheid van de gebouweigenaar. Ik ben in gesprek met marktpartijen die hier een rol bij spelen en wijs ze daarbij ook op hun verantwoordelijkheid in dezen, zeker die partijen die het Energieakkoord hebben ondertekend.
Ik zie in het hiervoor geschetste geen aanleiding om vooruitlopend op de voorgenomen wijziging van de Warmtewet met tijdelijke maatregelen te komen. Ik streef ernaar om elementen in de Warmtewet die nu (mogelijk) een prikkel tot verketeling vormen zoveel mogelijk weg te nemen. Daarbij blijft het natuurlijk wel van belang dat de (gebonden) afnemer voldoende beschermd blijft.
Worden de oorzaken van verketeling en oplossingen voor het voorkomen daarvan meegenomen in de huidige evaluatie van de Warmtewet? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 4.
De Al Fitrah moskee in Utrecht |
|
Pieter Heerma (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de salafistische Al Fitrah-moskee in Utrecht banden onderhoudt of heeft onderhouden met de organisatie Revival of Islamic Heritage Society (RIHS) uit Koeweit, die door de Amerikaanse overheid tot voor kort in verband werd gebracht met Al-Qaida?
In zijn algemeenheid doe ik geen uitspraken over concrete casuïstiek. Ik wijs u in dit verband op de antwoorden op vragen van de Utrechtse gemeenteraad waarin het college van Burgemeesters en Wethouders aangeeft dat hen bekend was dat er in het verleden sprake is geweest van een financieringsrelatie tussen Al Fitrah en een Koeweitse instelling.
Kunt u bevestigen dat de Al Fitrah-moskee geld heeft ontvangen van de International Islamic Charity Organization uit Koeweit, welke organisatie banden onderhoudt of heeft onderhouden met Revival of Islamic Heritage Society?
Zie antwoord vraag 1.
Indien het antwoord op bovenstaande vragen bevestigend luidt, welke maatregelen bent u dan voornemens te nemen jegens deze moskee?
Buitenlandse financiering van instellingen, religieus, maatschappelijk of anderszins, is in principe niet onwenselijk of strafbaar. Nederland kent geen algemeen verbod op buitenlandse financiering van moskeeverenigingen c.q. algemene religieuze verenigingen en instellingen. Indien er aanwijzingen zijn dat financiële middelen worden gebruikt om direct of indirect steun te verlenen aan terroristische activiteiten of bij een ernstig vermoeden van beïnvloeding door buitenlandse financiering, die een gevaar vormt voor de democratische rechtsorde danwel de nationale veiligheid, kan verder onderzoek door relevante autoriteiten plaatsvinden (OM, politie of AIVD).
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de gemeente, politie, jongerenwerk en stichting Al Fitrah. Met de voorzitter van Al Fitrah is afgesproken dat de stichting opener en transparanter zal zijn over haar werkwijze en financiering. Tevens is er afgesproken dat er periodiek contact zal zijn tussen burgemeester en de voorzitter van de stichting om te monitoren of de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Is de bewering van imam Suhayb Salam juist dat de Belastingdienst en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) de inkomsten van deze moskee (al eerder) «hebben gecheckt»?1 Kunt u toelichten welke bevindingen zij hebben gedaan ten aanzien van buitenlandse financiering, op welk moment dat was en of vervolgens concrete stappen genomen zijn om ongewenste financiering te stoppen?
De geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst verhindert het bekendmaken van informatie over individuele personen of instellingen, waaronder de vraag of er al dan niet onderzoek heeft plaatsgevonden naar een persoon of instelling. De gemeente Utrecht is sinds voorjaar 2014 op de hoogte van donaties aan Al Fitrah vanuit Koeweit. Verder worden er in het openbaar geen mededelingen gedaan over concrete gevallen door de veiligheidsdiensten. De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die vanwege hun gedragingen een bedreiging vormen van de nationale veiligheid.
Kunt u nagaan bij de gemeente Utrecht sinds wanneer de gemeente op de hoogte is van de donaties vanuit Koeweit aan Al Fitrah?2 Is deze informatie ook gedeeld met de betrokken veiligheidsdiensten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de Al Fitrah-moskee voldoet aan de wettelijke verplichting om haar financiële jaargegevens online te publiceren?
De stichting Al Fitrah heeft niet de ANBI-status. Alle instellingen die de ANBI-status hebben zijn vermeld in een openbaar register dat te raadplegen is via de website van de Belastingdienst. De ANBI-status brengt een publicatieverplichting van de financiële gegevens en andere gegevens met zich mee. Nu de ANBI-status ontbreekt, is er fiscaal geen publicatieverplichting.
Indien dat niet het geval is, kunt u aangeven of de status van Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) van deze moskee inmiddels al is ingetrokken? Indien dat niet het geval is, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u nagaan of het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) de afgelopen jaren contact heeft gehad met de Al Fitrah-moskee over de financiering? Zo ja, hoe vaak, en wat hebben deze gesprekken opgeleverd?
Voor zover bekend maakt Al Fitrah geen onderdeel uit van het CMO. Eventuele contacten zijn ons verder onbekend.
Hoe beoordeelt u de activiteiten van de Al Fitrah-moskee, waaronder de activiteiten van de aan de moskee gelieerde organisaties, in het licht van de aangenomen moties in de Kamer omtrent salafistische organisaties?4
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten wordt ook nader uitgewerkt in deze brief die de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet kan zien.
Hoe verhoudt zich uw stellingname dat wel degelijk iets te doen is tegen de (salafistische) invloed zich tot de bewering van de burgemeester van Utrecht «nauwelijks iets te kunnen»?
Zie antwoord vraag 9.
Is door de veiligheidsdiensten (Openbaar Ministerie, AIVD, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid) dan wel in het kader van BIBOB-wetgeving in het verleden onderzoek uitgevoerd naar deze moskee en/of een of meerdere van de aan deze moskee gelieerde organisaties: «Al-Istiqaamah» (welzijn), een «kinderwebsite», «Dar al-Hudaa» (taal- en islamles), «Instituut voor Opvoeding en Educatie», «Bayt al Khair» (voedselbank) en de «Stichting Hoogwaardig Islamitisch Onderwijs»?5 Zo ja: wat is hieruit voorgekomen? Zo nee, deelt u de mening dat nader onderzoek verstandig zou zijn gelet op de vragen die rijzen over de georganiseerde activiteiten? Wat is de stand van zaken ten aanzien van ingestelde onderzoeken?
Over het al dan niet lopen van een strafrechtelijk of inlichtingenmatig onderzoek doet het kabinet geen mededeling. De NCTV beschikt niet over de bevoegdheid om een dergelijk onderzoek te verrichten.
Kunt u nagaan bij de gemeente Utrecht welke maatregelen, behalve het gesprek aangaan met het moskeebestuur, de burgemeester van Utrecht tot nu toe heeft genomen tegen zowel de Al Fitrah-moskee, de aan de moskee gelieerde organisaties alsmede tegen imam Suhayb Salam?
De gemeente Utrecht volgt al geruime tijd het drie-sporen-beleid dat het kabinet hanteert waar het omstreden salafistische organisaties betreft. Bij Al Fitrah komt dit als volgt tot uiting:
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de burgemeester van Utrecht dat de gemeente de moskee tot nu toe «met rust» heeft gelaten en gedacht werd «het valt allemaal wel mee en komt wel goed»?6
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u het optreden van imam Suhayb Salam gelet op zijn salafistische predikingen en uw eerdere toezeggingen om krachtig op te treden tegen zogeheten haatimams?7
Predikers uit visumplichtige landen, die oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd. Ook ten aanzien van niet-visumplichtige predikers neemt het kabinet het standpunt in dat het onacceptabel dat zij onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren. Hier is dan ook aandacht voor in de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek». Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten wordt nader uitgewerkt in deze brief die de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet kan zien.
Is al eerder onderzoek geweest naar mogelijk strafbare feiten dan wel mogelijke verstoring van de openbare orde gepleegd door deze imam? Wat zijn de uitkomsten hiervan geweest en gevolgen voor de mate waarin hij in alle vrijheid kan prediken in Nederland?
Over het al dan niet lopen van een strafrechtelijk onderzoek doet het kabinet geen mededeling.
De circulaire economie |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
Zou er ruimte zijn om op een andere plek dan de huidige pilots (in Brabant), een pilot «fosfaat herwinnen uit mest» te laten draaien in de Achterhoek?1
Nee, er is momenteel geen ruimte om een bedrijf toe te voegen aan de pilot mineralenconcentraat. De huidige ontheffing voor 10 productiebedrijven is momenteel volledig gevuld.
Wordt er naast het vele onderzoek dat wordt gedaan naar herwinning van fosfaat ook onderzoek gedaan naar de opnamecapaciteit van fosfaat in gewassen? Is dit onderzoek naar de opnamecapaciteit van fosfaat in gewassen tot op cellulair niveau bepaald, dus tot in de cellen? Zo ja, kunt u deze rapporten naar de Kamer zenden zodat gegevens kunnen worden ingezien? Zo nee, hoe zou onderzoek kunnen worden gedaan èn worden uitgevoerd naar de opnamecapaciteit van fosfaat in gewassen?
Er wordt momenteel geen wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken of Infrastructuur en Milieu naar de opnamecapaciteit van fosfaat van gewassen die in Nederland worden geteeld. Kennis hierover stamt van wetenschappelijk onderzoek dat in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw is uitgevoerd.
De opnamecapaciteit wordt in Nederland gericht op het vermogen van het gewas om de bodem te exploiteren met het wortelstelsel. Huidige bemestingsadviezen voor vollegrondsgroentengewassen en bloembollen zijn mede gebaseerd op het vermogen om de bodem te exploiteren met hun wortelstelsel. De opnamecapaciteit van het gewas is daarbij een resultante van onder meer:
de dagelijkse vraag naar fosfaat, de totale behoefte aan fosfaat, wortellengte (aantal cm wortels per cm3), wortelstraal, bodemchemische kenmerken en de bodemfysische kenmerken.
Onderzoek naar opname op cellulair niveau heeft de aandacht van veredelaars. De architectuur van wortelstelsel, fysiologische processen en symbioses met micro-organismen zijn afhankelijk van specifieke plantkenmerken die inderdaad ingebed liggen in kenmerken op cellulair niveau. Recent is hierover een rapport verschenen, dat gefinancierd is uit beleidsondersteunende onderzoeksmiddelen van mijn ministerie.2
In de bijlage 3vindt u een overzicht van overige onderzoeken, die voor dit onderwerp relevant zijn.
Zijn er gegevens bekend over het gebruik van minder fosfaat in kunstmest in de landbouw? Wat heeft minder fosfaat voor gevolg voor de kwaliteit en de kwantiteit van het gewas? Zou u deze gegevens naar de Kamer kunnen sturen? Indien er nog geen gegevens zijn, hoe zou onderzoek kunnen worden gedaan en worden uitgevoerd naar de gevolgen van minder fosfaatgebruik op de kwaliteit en kwantiteit van gewassen?
Uit cijfers van het CBS, PBL en Wageningen UR4 blijkt dat het gebruik van het kunstmestfosfaat de laatste jaren sterk is teruggelopen. Momenteel wordt er nog zo’n 9 tot 10 miljoen kilogram fosfaat gebruikt in Nederland. De overige fosfaatbehoefte van gewassen in Nederland wordt ingevuld met fosfaat uit andere bronnen, zoals dierlijke mest, digestaat of compost. Het niveau van bemesting dat volgens de wetgeving momenteel wordt voorgeschreven, is evenwichtsbemesting waarbij er evenveel bemest wordt als de planten kunnen opnemen. De kwaliteit van gewassen is sterk afhankelijk van de groeiomstandigheden voor het gewas. In de praktijk is er dan ook een variatie van het fosfaatgehalte in de gewassen.
Op basis van welk type onderzoek is de toepassing van de drie herwonnen fosfaten toegezegd voor als meststof in de landbouw? Zou u de resultaten naar de Kamer kunnen sturen?
De toevoeging van herwonnen fosfaten is gedaan op basis van een rapport van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet uit 2013. Het rapport «Opname van struviet als categorie in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet», is te vinden onder: https://www.wageningenur.nl/nl/Publicatie-details.htm?publicationId=publication-way-343430353536
Hoe denkt u het draagvlak van de markt voor gerecyclede fosfaat uit meststoffen in Europa te verbeteren in tijden dat er nog te weinig behoefte is? Is het denkbaar dat wij in Nederland en Europa van een teveel aan fosfaat naar een tekort aan fosfaat zullen gaan? Zou het denkbaar zijn om mineraalconcentraten op te slaan zodat deze in tijden van een tekort kunnen worden aangesproken in eigen land?
De Nederlandse mestmarkt kent inderdaad een overschot aan fosfaat. Echter Europese markten dichtbij Nederland, zoals Midden-Frankrijk en Noord- en Oost-Duitsland, kennen een tekort aan fosfaat. Daar wordt momenteel nog veel kunstmest gebruikt. Technieken zoals het herwinnen van fosfaat middels struviet bieden kansen om aan deze markten te leveren. Europa als geheel importeert fosfaat en is afhankelijk van fossiele fosfaaterts. De Europese Commissie heeft fosfaat op de lijst van kritische grondstoffen gezet, omdat het zelf maar zeer beperkte fossiele bronnen heeft. Fosfaat opslaan is momenteel economisch niet rendabel.
Wordt buiten onderzoek naar fosfaat ook onderzoek gedaan naar andere in toenemende mate schaarser of slechter toegankelijke nutriënten als natrium, kalium, mangaan, selenium, boor, zink, molybdeen en koper? Zo ja, welke type onderzoeken worden gedaan? Zou u de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer toe kunnen sturen?
Er wordt breder onderzoek gedaan naar de schaarste van andere nutriënten dan alleen fosfaat. Deze onderzoeken zijn verkenningen van bestaande kennis. In de bijlage vindt u een lijst met onderzoeken uit de afgelopen jaren.
Bent u bekend met de mogelijkheden om organisch huisafval te verwerken tot compost en het via die weg weer in de kringloop terug te brengen? Zo ja, wordt dit ook in Nederland toegepast en waar in Nederland wordt dit toegepast? Heeft u resultaten van de effecten van het verwerken van organisch huisafval tot compost op de gewassen?
Ja. Dit is een zeer gangbare manier om reststromen op te werken. De Nederlandse gft-verwerkers zagen de aanvoer in 2014 groeien tot 1371 kton gft en 312 kton ander organisch materiaal als veiling-, restaurant- en landbouwafval. Er zijn inmiddels zo’n 25 grote gft-verwerkers die geografisch verspreid over Nederland zijn gelokaliseerd. De bemesting met gft-compost heeft positieve effecten op de groei van planten. Het kenniscentrum van de BVOR geeft een zeer uitgebreid overzicht van de effecten van het verwerken van organisch huisafval tot compost5.
Is er onderzoek gedaan naar welke nutriënten en welke hoeveelheden nutriënten er in rioolslib en organisch huisafval zitten? Deelt u de mening dat er synergie kan zijn tussen de verwerking van rioolslib en organisch huisafval en dat het gezamenlijk verwerken van rioolslib en organisch huisafval tot compost kostenbesparend kan zijn? Indien hier nog geen onderzoek naar gedaan is, bent u bereid dit te initiëren?
Er is onderzoek gedaan naar het nutriëntengehalte en de nutriëntensamenstelling van rioolslib en organisch huisafval. Er zijn synergiemogelijkheden tussen de verwerking van organisch huisafval en rioolslib. Dit onderzoek wordt binnen de topsector Energie inmiddels op diverse plekken in het land uitgevoerd, waarbij gekeken wordt naar mogelijke synergie bij de productie van groen gas uit vergisting of de gezamenlijke ontwikkeling van innovatieve verwerkingsmethoden zoals vergassing. Ik ben van mening dat de huidige mogelijkheden voldoende zijn voor de sector om onderzoek te initiëren.
Bent u bekend met het, bij een werkbezoek in Aalten (de Achterhoek) gemeld, bericht dat door diverse gemeentes een bepaald type biologische luchtwasser werd voorgeschreven of geadviseerd vanuit het Ministerie van Economische Zaken als de best beschikbare techniek, terwijl deze zijn beoordeeld door een instituut dat daartoe niet gecertificeerd is en nog belangrijker; in de praktijk nooit de beloofde theoretische werking en resultaten vertonen? Wat is uw reactie hierop?
Alle luchtwassers die in Nederland zijn toegestaan staan genoemd in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Deze voldoen allemaal als best beschikbare techniek. Het is aan de ondernemer om hieruit te kiezen. Producenten van deze luchtwassers moeten de luchtwasser leveren conform de beschrijving bij de Rav en de eisen in het Activiteitenbesluit van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Het rendement van luchtwassers wordt vastgesteld via theoretische toetsing of via metingen, voordat deze worden opgenomen in bijlage 1 bij de Rav. Deze metingen moeten worden uitgevoerd volgens het «Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij 2013» of een gelijkwaardige meetmethode. In dit protocol worden geen eisen gesteld aan de meetinstantie.
Het is aan het bevoegd gezag – in dit geval de gemeente – om vergunningaanvragen voor luchtwassers te beoordelen en de werking van luchtwassers in de praktijk te controleren. Hiervoor kan het bevoegd gezag gebruik maken van de resultaten van de verplichte elektronische monitoring en van het technisch informatiedocument «Luchtwassystemen voor de veehouderij 2013». Hiermee is de werking van de luchtwasser gewaarborgd.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is daarnaast aan het onderzoeken hoe in de toekomst met certificering van luchtwassers moet worden omgegaan. Ik verwijs hiervoor naar de brief aan uw Kamer van 15 januari jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 175).
Het bericht ‘Oudere staat er alleen voor' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oudere staat er alleen voor»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de veiligheid van ouderen in gevaar komt doordat ze langer zelfstandig moeten blijven wonen? Zo nee, waarom niet?
Er is sinds 1980 een evidente trend dat mensen langer zelfstandig willen wonen. Hierdoor wonen relatief meer kwetsbare mensen nog zelfstandig. Dit verhoogt hun kwaliteit van leven. Kwetsbaarheid brengt ook extra risico’s met zich mee. Iemand die meerdere chronische ziekten heeft of bijvoorbeeld op zeer hoge leeftijd is, zal een hogere kans hebben dat deze moet worden opgenomen in het ziekenhuis. Overigens kunnen zij deze ziekenhuisopname ook hebben als ze in een instelling zitten.
Deelt u de mening dat ouderen er alleen voor staan? Zo nee, waarom niet?
Nee. De hervorming langdurige zorg is er juist op gericht om het mogelijk te maken dat mensen langer thuis kunnen blijven wonen. Met de overheveling van wijkverpleging naar de Zvw worden de lijnen tussen wijkverpleging en huisarts korter en kunnen kwetsbare mensen beter worden gemonitord. De wijkverpleegkundige is ook de schakel tussen het medische en het sociale domein. Met de Wmo 2015 wordt daarnaast veel meer gekeken naar wat mensen nodig hebben i.p.v. een algemene oplossing voor iedereen. En wordt ook de positie van de mantelzorger betrokken bij het onderzoek naar wat iemand nodig heeft.
Wanneer thuis wonen (tijdelijk) niet meer gaat, bestaat er altijd de mogelijkheid dat iemand tijdelijk (eerstelijns verblijf) of permanent (Wlz instelling/verpleeghuis) wordt opgenomen.
175.000 Nederlanders die hun schildkliermedicijn Thyrax Duotab tijdelijk niet kunnen ontvangen |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ongeveer 175.000 Nederlanders gedwongen moeten overstappen op een ander middel, omdat de productie van schildkliermedicijn Thyrax Duotab een half jaar stil komt te vallen?1
Het tekort aan het schildkliergeneesmiddel Thyrax baart me zorgen. Het omzetten van patiënten naar een ander schildkliergeneesmiddel kan gepaard gaan met bijwerkingen en is ingrijpend voor patiënten. Ik vind het dan ook een zeer vervelende situatie voor patiënten.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de overstap naar een ander medicijn bij een derde van de gebruikers gepaard gaat met bijwerkingen, zoals hartkloppingen, concentratieproblemen en hoofdpijn?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u de uitspraak van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat fabrikant Aspen «maatschappelijk onverantwoord gedrag» kan worden verweten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) beschouwt de berichtgevingen over de beschikbaarheid van het middel Thyrax als melding en doet hier nu onderzoek naar. Voor de beantwoording van de vraag of de fabrikant maatschappelijk onverantwoord gedrag kan worden verweten wil ik het onderzoek van de IGZ afwachten en niet nu al vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek.
Bent u bereid met farmaciereus Aspen, goed voor een jaaromzet van 30 miljard euro, in gesprek te gaan over het door blijven leveren van Thyrax Duotab gedurende het verplaatsen van de productie van Nederland naar Duitsland? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft navraag gedaan bij Aspen omtrent de mogelijkheid om de oude productielocatie in Oss opnieuw op te starten. Dit bleek niet mogelijk te zijn.
Welke garantie is er voor gebruikers die nu noodgedwongen moeten overstappen met alle gevolgen van dien, en dat hetzelfde niet wederom zal gebeuren met het nieuwe medicijn waarop zij overstappen?
Medewerkers van het Ministerie van VWS hebben de beschikbaarheid van alternatieve middelen geïnventariseerd en hebben leveranciers van alternatieve middelen benaderd met de vraag of zij de komende maanden de markt in voldoende mate zouden kunnen bedienen. Er lijken gelukkig voldoende alternatieve middelen beschikbaar te zijn om het tekort aan Thyrax te kunnen opvangen. De meeste fabrikanten hebben hierbij aangegeven op continue basis te kunnen opschalen. Op korte termijn staat de IGZ bovendien toe dat er een alternatief voor Thyrax, Euthyrox, uit Frankrijk wordt geïmporteerd.
Naar welk nieuw medicijn zullen de 175.000 Nederlandse gebruikers van Thyrax Duotab vermoedelijk overstappen? Bent u bereid met de nieuwe fabrikant harde afspraken te maken over de leverbaarheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de zorgverlener en de apotheker om samen met de patiënt te bepalen naar welk middel de patiënt dient te worden overgezet. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 5.
Onderschrijft u de verklaring van de KNMP dat het groeiend aantal problemen met de levering van medicijnen te maken heeft met een steeds kleinere groep van steeds grotere farmaceutische bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
De oorzaken van geneesmiddeltekorten zijn divers. Tijdelijke geneesmiddelentekorten ontstaan vaak door productieproblemen of door een toegenomen vraag. Als geneesmiddelen helemaal van de markt worden gehaald, is dit in verreweg de meeste gevallen vanwege economische redenen. Factoren die daarin een rol spelen zijn onder andere de grootte van de markt, de prijs van geneesmiddel en het aantal aanbieders. Fusies tussen farmaceutische bedrijven kunnen daarbij een rol spelen. Nederland is een klein land met een relatief laag medicijngebruik en lage prijzen. Dat maakt dat de afzetmarkt in Nederland minder aantrekkelijk kan zijn.
Bent u bereid met de brancheorganisatie van farmaceutische bedrijven Nefarma in gesprek te gaan over de leverbaarheid van medicijnen, en de branche te wijzen op haar maatschappelijke verantwoordelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik zal dat gesprek met de brancheorganisatie voeren en hen ook wijzen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Zijn de problemen met de levering van medicijnen voor u aanleiding om het huidige geneesmiddelenbeleid aan te passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderhavige casus is niet ontstaan als gevolg van het geneesmiddelenbeleid. Er zijn ook voldoende Nederlandse alternatieven op de markt. Hoewel er sprake is van toenemende beschikbaarheidsproblemen van geneesmiddelen ben ik niet voornemens om het geneesmiddelenbeleid op dit punt aan te passen. Waar mogelijk zal ik wel processen versnellen om bij een verwacht tekort de patiënt een oplossing te kunnen bieden. Hoe ik omga met tekorten heb ik u in mijn brief van 1 oktober 2015 (Kamerstuk 32 620, nr. 165) aangegeven. Daarnaast wil ik de werkgroep geneesmiddelentekorten intensiveren en bezien welke ruimte er is binnen de huidige regelgeving en het handhavingskader om daar waar mogelijk geneesmiddelentekorten te voorkomen.