Het loslaten van de duurzame doelstelling door de koffiesector |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Meerdere wegen naar duurzame koffie» die de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Koffie en Thee (KNVKT) eind november 2015 uitbracht?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de in 2010 vastgestelde doelstelling dat in 2015 driekwart van de koffie duurzaam zou moeten zijn, terwijl het aandeel duurzame koffie momenteel (2016) slechts 50% is?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat uit de Sectorrisicoanalyse van KPMG van september 2014 blijkt dat de sector reeds in 2013 50% duurzame koffie produceerde en dus twee jaar heeft stilgestaan?2
Het is teleurstellend dat het aandeel gecertificeerd duurzame koffie niet verder is gestegen, maar het percentage verhult de inspanningen van de sector om met bedrijfsindividuele benaderingen aan duurzaamheid werken.
Het kabinet verwelkomt deze ontwikkeling, maar hecht daarbij sterk aan transparantie en externe verifieerbaarheid om de impact op verduurzaming van de koffiesector vast te kunnen stellen. Het kabinet is zeker bereid om met de koffiesector verder in gesprek te gaan en bij de koffiesector aan te dringen op ambitieuze doelstellingen. Transparantie en verifieerbaarheid over de inzet en resultaten moeten onderdeel zijn van die doelstellingen. Bedrijven kunnen zelf besluiten hoe ze dat vormgeven, maar ik roep de leden van de KNVKT op om hier in internationaal verband haast mee te maken.
De Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI, waar KNVKT onderdeel van is) en Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) hebben aangegeven een IMVO-convenant af te willen sluiten. In dit convenant dienen nieuwe doelstellingen en ambities ten aanzien van due diligence en leverage voor de komende jaren te worden vastgelegd. Certificering is één van de onderwerpen op de agenda van de convenantbesprekingen. De uiteindelijke afspraken in het convenant worden door alle betrokken partijen samen overeengekomen.
Wat is uw mening over het besluit van de sector om de driekwartdoelstelling los te laten en geen nieuwe doelstelling vast te stellen?
Het is enerzijds voorbarig om de driekwartdoelstelling los te laten als er nog geen nieuwe doelstelling is die verwoordt hoe de sector haar ketenverantwoordelijkheid neemt en haar ambities concreet maakt. Anderzijds is bekend dat certificering van koffie weliswaar een positieve bijdrage levert aan het verbeteren van de levensstandaard van boeren, arbeiders en hun families, maar dat de impact bescheiden is. De relatief hoge kosten van certificering maken het bovendien lastig de hele sector te bereiken.
Certificering alléén is onvoldoende voor het transformeren van de complete sector. Het is een instrument voor de markt dat aangevuld moet worden met overheidsbeleid in productielanden en investeringen van het bedrijfsleven. Bedrijfsindividuele benaderingen en ook collectieve inspanningen zoeken naar nieuwe manieren om bijvoorbeeld overheden en andere actoren in producerende landen beter te betrekken. Met nieuwe benaderingen kunnen doelgroepen die tot nu toe niet door certificering zijn bereikt, ook aansluiting vinden bij duurzame sector transformatie.
Internationaal wordt – met ondersteuning van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) – gewerkt aan een nieuw kader. Dit kader, gericht op continue verbetering van de positie van koffieboeren en een duurzame sector als geheel, is breder dan certificering. De KNVKT en haar leden zijn actief bij die ontwikkeling betrokken. Het is van belang dat de sector op korte termijn nieuwe meetbare doelstellingen formuleert en transparant rapporteert over inzet en behaalde resultaten in de hele handelsketen.
Bent u ervan op de hoogte dat de koffiebranche duurzame koffie liet controleren door onafhankelijke certificeringsstandaarden en dat nu loslaat om meer ruimte te bieden aan bedrijfsindividuele benaderingen? Wat is uw reactie op het loslaten van deze onafhankelijke certificering?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt onafhankelijke controle van de ambities en resultaten van bedrijven geborgd? Bent u van mening dat onafhankelijke certificering belangrijk is bij een risicoproduct als koffie (met een hoog risico op kinderarbeid, lage lonen, schending van vrouwenrechten en milieuproblemen), waarbij de certificering bij voorkeur geborgd is door de International Social and Environmental Accreditation and Labelling Alliance (ISEAL)?
Onafhankelijke controle moet gewaarborgd zijn binnen de bedrijfsindividuele benaderingen. Dat hoeft niet uitsluitend certificering te zijn in de traditionele betekenis. De integratie van duurzaamheid en financiële gegevens in bedrijfsverslaglegging (integrated reporting) of collectieve rapportage en transparantie op sector niveau zijn ook mogelijkheden. ISEAL en anderen zoals True Price en Global Reporting Initiative leveren een belangrijke bijdrage aan deze nieuwe ontwikkeling.
Voor veel koffiebedrijven blijft certificering een belangrijk instrument om de risico’s in hun keten te mitigeren. Een aantal bedrijven is echter in staat en bereid omzelf aan het begin van de keten te werken aan het verbeteren van de productieomstandigheden. Als die inzet en resultaten transparant en verifieerbaar zijn, kunnen deze inspanningen ook een zichtbare bijdrage aan de verduurzaming van de koffiesector leveren.
Bent u bereid om met de koffiesector in gesprek te gaan en aan te dringen op ambitieuze doelstellingen en erkende certificering? Bent u bereid om ambitieuze doelstellingen en erkende certificering ook als vereiste bij de convenantvorming mee te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u het toenemend belang van een juridisch kader bij de convenanten om eenzijdige opzeggingen te voorkomen?
Op dit moment is er geen aanleiding voor een juridisch kader bij de IMVO-convenanten. Voor het convenantentraject volgt het kabinet het SER advies dat stelt dat een convenant maatwerk is. Dit geldt ook voor de afspraken die partijen maken over de bindende werking van een convenant. Het convenantentraject is erop gericht om sectoren, NGO’s, vakbonden en overheid op vrijwillige, maar niet vrijblijvende, basis aan tafel te krijgen om vast te leggen hoe zij gezamenlijk risico’s in de keten kunnen aanpakken en voorkomen. Hierbij is het van groot belang dat partijen eigenaarschap hebben over de gemaakte afspraken en elkaar kunnen houden aan deze afspraken. Mocht een partij niet meer willen of kunnen voldoen aan de gemaakte afspraken, dan moet deze partij hierover verantwoording afleggen aan de andere partijen binnen het convenant, inclusief de overheid.
De “ADHD-epidemie” |
|
Vera Bergkamp (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er sprake is van een verviervoudiging van ADHD-medicatie in de afgelopen tien jaar? Kunt u aangeven wat uw reactie hierop is, en hoe u deze stijging van medicatiegebruik duidt?1
Ja. In het advies van de Gezondheidsraad «ADHD: medicatie en maatschappij»(juli 2014) is reeds melding gemaakt van een forse stijging van het gebruik van methylfenidaat bij ADHD. Voor het gebruik van methylfenidaat verwijzen we tevens naar het antwoord van de Minister van VWS op vraag 5 van het Kamerlid Ziengs (VVD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 635). Deze forse stijging in het gebruik van medicatie bij ADHD de afgelopen jaren is zorgelijk, alhoewel de Gezondheidsraad in haar advies geen duidelijke verklaring heeft gevonden voor de toename in het gebruik. Toegenomen prestatiedruk en afgenomen tolerantie van afwijkend gedrag lijken volgens de raad belangrijke oorzaken van de groeiende hulpvraag.
Deelt u de mening dat onnodige medicalisering, zeker voor jongeren, bijzonder onnodig, zelfs schadelijk kan zijn, en zoveel mogelijk voorkomen dient te worden? Zo ja, bent u voornemens hierop actie te ondernemen?
Jongeren met psychische problemen moeten gepaste zorg ontvangen. In november 2015 heb ik in de Voortgangsbrief gedecentraliseerd jeugdstelsel (Kamerstuk 31 839, nr. 497) het «Plan van Aanpak Gepaste Zorg» beschreven. In dit «Plan van Aanpak Gepaste Zorg,» van november 20152 zijn verschillende acties benoemd om te bewerkstelligen dat jongeren zoveel mogelijk gepaste zorg ontvangen. Het plan is opgesteld in nauwe samenwerking met de ouderverenigingen Balans en de Nederlandse Vereniging voor Autisme, partijen uit het zorg- en onderwijsveld en de Ministeries van VWS en OCW.
Deelt u voorts de mening dat met het medicaliseren van drukke kinderen de bandbreedte voor wat als «normaal gedrag» beschouwd kan worden steeds verder wordt vernauwd? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de Kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad die in december 2014 naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 25 424, nr. 258), heb ik daar een uitvoerige reactie op gegeven en activiteiten beschreven die in gang zijn of worden gezet. Een van die activiteiten is het in het antwoord op vraag 2 genoemde «Plan van Aanpak Gepaste Zorg».
In hoeverre deelt u de zorgen van jeugd- en kinderpsychiaters die vorig jaar aan de bel trokken en een pleidooi hielden om geneesmiddelen, zoals Ritalin en Concerta, minder (snel) voor te schrijven?2 Deelt u de mening dat deze uitspraak in lijn is met een eerder rapport van de Gezondheidsraad, waarin bezorgdheid over de sterke toename van ADHD-pillen al werd geuit?3 Kunt u aangeven wat u sindsdien heeft gedaan om de sterke toename te analyseren?
Deze zorgen liggen in lijn met het eerder genoemde rapport van de Gezondheidsraad. In het rapport van de Gezondheidsraad worden trends gesignaleerd, waaronder de sterke toename van medicatie. Daarmee zijn we met alle betrokken partijen aan de slag gegaan. In januari 2015 is een intentieverklaring getekend door de betrokken partijen uit de zorg- en onderwijswereld en in november 2015 is het eerder in antwoord op vraag 2 genoemde «Plan van Aanpak Gepaste Zorg» door alle betrokken partijen bestuurlijk geaccordeerd.
Wat vindt u van de uitspraak van prof.dr. Robert Vermeiren, hoogleraar Kinder- en Jeugdpsychiatrie dat toediening van ADHD-medicatie alleen mag plaatsvinden in combinatie met grondige diagnostiek en andere gedragsmatige behandelingen?4 Indien u hier geen zicht op heeft, bent u dan bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Goede diagnostiek en behandeling zijn belangrijk. Voor de diagnosticering en behandeling van ADHD hebben de betrokken beroepsgroepen multidisciplinaire richtlijnen en een standaard opgesteld. Hierbij kan tevens verwezen worden naar het antwoord op vraag 8 van het lid Ziengs (VVD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 635).
Bent u voornemens stappen te zetten om afnemende tolerantie jegens druk, impulsief en ongecontroleerd gedrag van kinderen en/of jongvolwassenen tegen te gaan, waar – aldus de Gezondheidsraad – sprake van is?5 Zo nee, waarom niet?
In het «Plan van Aanpak Gepaste Zorg» dat in het antwoord op vraag 2 genoemd is, wordt hier aandacht aan besteed. Er zullen onder andere expertmeetings en een landelijke bijeenkomst georganiseerd worden over diagnosedruk.
Drugsafval in landbouwakkers |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Mdma-resten van Xtc-productie gevonden in maïsplanten»1 en «Gedeputeerde belooft drugsafval snel op te ruimen»2?
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat sporen van drugsafval zijn aangetroffen in landbouwgewassen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Koşer Kaya en Bergkamp (beiden D66) aan de Staatssecretarissen van Economische Zaken en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de vondst van MDMA-resten van xtc-productie in maïsplanten vormen de in de planten aangetroffen gehaltes aan amfetamine en MDMA naar het oordeel van bureau risicobeoordeling van de NVWA (bureau) geen gevaar voor de dier- en volksgezondheid. In die zin is het geen reden tot zorg. Dat neemt niet weg dat sporen van drugsafval niet in landbouwgewassen thuishoren. Er wordt dan ook stevig ingezet op het bestrijden van drugscriminaliteit en dumping van drugsafval. Zie ook antwoord op vraag 15.
Welke onderzoeken worden nu uitgevoerd naar de risico’s voor de dier- en volksgezondheid? Bent u bereid de uitkomst van die onderzoeken met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u ondernemen om risico’s voor dier- en volksgezondheid en zorgen daarover weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de omvang van het dumpen van drugsafval in gierkelders? Is de recente informatie over drugsafval in landbouwgewassen voor u aanleiding om onderzoek hiernaar te intensiveren?
Dit is de eerste keer dat geconstateerd is dat er drugsafval in een gierkelder is gedumpt. Ik heb vooralsnog geen indicatie dat er bij meer landbouwbedrijven drugsafval is gedumpt. Ik zie dan ook op dit moment geen reden om extra tijd en middelen te stoppen in het, zonder concrete aanleiding, onderzoeken van arealen en gierkelders. Bij een verdenking van besmetting van gierkelders of gewassen op een bedrijf zal dit worden onderzocht.
Wordt onderzocht welke arealen gewassen bestemd voor voedselproductie besmet zijn met drugsafval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid onderzoek hiernaar te intensiveren?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt onderzoek gedaan naar de bodemgesteldheid? Hoe lang blijft de bodem verontreinigd met afvalstoffen? Hoe voorkomen we dat chemisch materiaal het grondwater bereikt en wie draagt de kosten voor sanering? Worden er gedurende de periode van verontreiniging geen gewassen meer verbouwd?
Van de provincie Noord-Brabant heb ik vernomen dat zij oriënterend onderzoek laat uitvoeren naar de effecten van bodemverontreiniging als gevolg van dumpingen in de natuur en de wijze van aanpak. Uit dit onderzoek zal ook volgen hoe lang de bodem verontreinigd blijft en of er risico bestaat voor het grondwater.
In de Wet bodembescherming (Wbb) is een zorgplicht opgenomen, waarvan het uitgangspunt is dat alle bodemverontreiniging moet worden opgeruimd, in eerste instantie door de veroorzaker en als dit niet mogelijk is door de eigenaar van de grond waar het (drugs)afval is gedumpt. Zij dragen ook de kosten voor de sanering. Zowel gemeente, provincie als Rijk zijn op grond van artikel 95, lid 3 van de Wbb bevoegd gezag in dezen. In de praktijk wordt dit opgepakt door het bevoegd gezag waar de calamiteit wordt gemeld. Meestal is dit de gemeente, maar het kan bijvoorbeeld ook Rijkswaterstaat zijn bij dumpingen in Rijkswateren. De Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant (ODZOB) werkt al jaren met een protocol Regeling Verwijdering Calamiteuze Stoffen (RVCS), waarin vastgelegd is hoe gehandeld dient te worden bij het opruimen van afval. Dit protocol is inmiddels uitgebreid met een hoofdstuk over bodembescherming en wordt momenteel in de praktijk getoetst. Het is de bedoeling om dit protocol eerst in Noord-Brabant uit te rollen, alvorens het landelijk te implementeren.
Is u bekend dat vanuit de lucht (in Limburg met vliegtuigen) gezocht wordt naar vermenging van maïsgewassen en wietteelt op akkers? Bent u bereid dit onderzoek te intensiveren?
Ik heb begrepen dat het afgelopen jaar in Limburg met een helikopter is gezocht naar de vermenging van maïsgewassen en wietteelt op akkers. Van de Nationale Politie heb ik vernomen dat de politie-eenheid Limburg tevreden is over deze zoekmethode; door beter zicht kunnen zij wietteelt vanuit de lucht effectiever detecteren dan vanaf de grond. Het is aan lokale en regionale overheden al dan niet de keuze voor deze zoekmethode te maken.
Op welke manier kunnen goedwillende boeren worden ondersteund in het drugs(afval)vrij houden van hun onderneming? Bent u bereid een meldpunt in te richten voor vragen en meldingen van boeren en andere landeigenaren?
Er worden reeds maatregelen genomen om het probleem van deze vorm van drugsafvaldumping tegen te gaan. Zo is er in Noord-Brabant een Projectgroep «Samen Tegen Dumpen» ingesteld. In deze Projectgroep komen onder anderen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, Politie, NFI, Taskforce Brabant Zeeland, LFO en (chemisch) afvalmanagement samen. Eén van de doelen van deze samenwerking is het op een uniforme manier snel en veilig opruimen van drugsafval en (indirect) het voorkomen van dumpingen door bijvoorbeeld labs op te rollen en koeriers aan te houden. Een vergelijkbaar initiatief in Limburg, het Masterplan «Limburg Drugslab-vrij», bevindt zich momenteel in een verkennende fase. Door dergelijke initiatieven, alsmede vanwege de mogelijkheid informatie te geven aan bijvoorbeeld Meld Misdaad Anoniem of aan het Team Criminele Inlichtingen bij de Politie, zie ik momenteel geen toegevoegde waarde in een nieuw meldpunt.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat het drugsafval in de gierputten nog steeds niet is opgeruimd, bijna een jaar na de ontmanteling van het Xtc-laboratorium? Waarom heeft dit opruimen zo lang geduurd?
Drugsoverlast, en dus ook overlast van drugsafval, moet zoveel mogelijk beperkt worden. Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 7 is het opruimen van drugsafval in eerste instantie aan de veroorzaker. Indien dit, om welke reden dan ook, niet mogelijk is, valt het opruimen onder de verantwoordelijkheden van de perceeleigenaar. Het is aan de gemeente om hier toezicht op te houden. Ik kan niet beoordelen in hoeverre het opruimen mogelijk langer dan noodzakelijk heeft geduurd. Wel constateer ik dat de met drugsafval vervuilde mest op 29 januari 2016 in opdracht van de perceeleigenaar en in samenspraak met de gemeente is verwijderd.
Hebben omwonenden geen blijvende gezondheidsschade opgelopen doordat het drugsafval zo lang in kelders heeft gelegen? Laat u onderzoeken of lekkage naar het grondwater heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in opdracht van de GGD Brabant/Zeeland door het RIVM luchtmetingen uitgevoerd in de directe omgeving van het bedrijf. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen hogere concentraties van vervuilende stoffen zijn aangetroffen in de buitenlucht dan normaal. Wel is er bij het verwijderen van de vervuilde mest kortstondig sprake geweest van enige geuroverlast. De GGD heeft aangegeven dat hiervan geen gezondheidsklachten te verwachten waren.
Het is aan het waterschap en de provincie om te bepalen in hoeverre het noodzakelijk is om respectievelijk het oppervlakte- of grondwater te onderzoeken. Nadat bleek dat de mest op de akker was uitgereden is overwogen het oppervlaktewater te testen. Aangezien er geen mestsporen op omliggende sloten werden aangetroffen is hiervan afgezien.
Deelt u de mening dat de provincie, die nu binnen een week het afval zal opruimen, noch de gemeente mogen opdraaien voor de kosten van het opruimen van drugsafval?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2627) heb gemeld, ben ik van oordeel dat de schade als gevolg van het dumpen van drugsafval ten laste dient te komen van de dader. Het lukt echter vaak niet om de schade op de dader te verhalen. Ik zie geen mogelijkheid om pluk-ze-gelden van drugscriminelen te laten terugvloeien in een fonds voor het opruimen van drugsafval. De begrotingssystematiek laat dit niet toe. Pluk-ze-gelden vloeien in de algemene middelen. Ik kan dus niet over deze gelden beschikken.
De Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) heeft uitvoering gegeven aan het amendement Cegerek-Dijkstra. In een op 3 december 2015 tussen de Minister van IenM en de provincies afgesloten convenant zijn afspraken gemaakt over het in 2015, 2016 en 2017 door het Rijk jaarlijks beschikbaar stellen van € 1 miljoen voor de kosten van het opruimen van gedumpt drugsafval. In de evaluatie van het convenant in 2016 zullen onder meer de mogelijkheden verkend worden voor de in het amendement beoogde duurzame financieringsoplossing na 2017. Daarmee wordt ook voldaan aan de strekking van de motie Segers c.s.
Bent u bereid de pluk-ze gelden van drugscriminelen te laten terugvloeien in een fonds voor het opruimen van drugsafval, waardoor ook decentrale overheden hier een beroep op kunnen doen?
Zie antwoord vraag 12.
Is het fonds voor opruimen van drugsafval dat door u is ingesteld toereikend? Hoe staat het in dat kader met de uitvoering van de motie-Segers c.s. (Kamerstuk 24 077 nr. 351)? Worden situaties zoals in Someren met de komst van dit fonds voorkomen? Kan met de komst van dit fonds geen discussie meer bestaan over wie de kosten draagt voor het opruimen van drugsafval?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om in Noord-Brabant de strijd tegen drugs te intensiveren? Zo ja, hebben politie en het Openbaar Ministerie voldoende capaciteit om daar die strijd te voeren?
Na verontrustende signalen van OM, politie en het bestuur over fors toenemende drugscriminaliteit in Zuid-Nederland is reeds medio 2014 besloten om capaciteit te labelen om dit probleem aan te pakken. Voor deze aanpak – Intensivering Zuid – is 125 fte binnen de politie en 15 fte binnen het OM gelabeld in speciale ondermijningsteams.
De Intensivering Zuid vergroot de strafrechtelijke slagkracht binnen de integrale aanpak (samenwerking OM, politie, openbaar bestuur, Belastingdienst, FIOD, Douane, Koninklijke Marechaussee, de RIECs en de Taskforce Brabant-Zeeland) om criminele netwerken te verstoren en de productie van hennep en synthetische drugs substantieel terug te dringen. Zo wordt bovendien dumping van drugsafval in het milieu (met gevaar voor mens en dier) teruggebracht en vermenging tussen de boven- en onderwereld bestreden. Tevens draagt het bij aan de bewustwording en beeldvorming van een daadkrachtige overheid. De intensieve samenwerking werpt zijn vruchten af. Het jaarverslag van de intensivering wordt op dit moment samengesteld, over de resultaten zal ik uw Kamer informeren.
Het onderzoek dat loopt naar de mogelijkheden om piloten met ITDM alsnog te laten vliegen |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek dat loopt naar de mogelijkheden om piloten met ITDM (Insulin-Treated Diabetes Mellitus) alsnog te laten vliegen?1
Ik ben bekend met het onderzoek dat loopt onder de verantwoordelijkheid van de Britse luchtvaartautoriteit.
Bent u bekend met het feit dat een dergelijk onderzoek ook in Engeland en Ierland wordt uitgevoerd?
Er is sprake van één onderzoek op initiatief van de Britse luchtvaartautoriteit en waar Ierland aan meedoet.
Bent u ervan op de hoogte dat er bij het Nederlandse onderzoek van uit wordt gegaan dat piloten met ITDM niet mogen stijgen of landen en alleen als derde piloot mee mogen op een vlucht? Bent u bekend met het feit dat deze beperkingen in Engeland en Ierland niet aan piloten worden opgelegd?
De genoemde beperkingen zijn door Nederland als aanvullende voorwaarden bij het protocol voorgesteld indien zou worden aangesloten bij het Britse onderzoek. Dit omdat de ILT extra maatregelen noodzakelijk acht ten behoeve van de vliegveiligheid. Over deze aanvullende voorwaarden is overleg gevoerd met de Britse autoriteit. De Britse autoriteit heeft aangegeven dat het niet mogelijk is om aanvullende voorwaarden te stellen bij het lopende onderzoek. Het zelf opstarten van een onderzoek op dit moment is niet realistisch. Geen van de andere Europese lidstaten heeft bij het eerdere verzoek van de Britse luchtvaartautoriteit zich bereid gevonden om te participeren. Daarop heb ik besloten de resultaten van het Britse onderzoek af te wachten. Ik verwijs ook naar mijn antwoorden in het Algemeen Overleg van 11 november 2015 (Kamerstuk 31 936, nr. 299; Kamerstuk 31 936, nr. 323).
Deelt u de mening dat de eisen die de Inspectie Leefomgeving en Transport heeft gesteld aan de piloten met ITDM die meedoen aan dit onderzoek, het voor piloten met ITDM bijzonder lastig maken om weer piloot te worden?
Er is op dit moment geen sprake van een Nederlands onderzoek. De ILT heeft het Britse protocol beoordeeld en overleg gevoerd met de Britse autoriteit over de mogelijkheden om aan te sluiten bij het Britse onderzoek. De conclusie was dat dit met de door Nederland voorgestelde aanvullende maatregelen niet mogelijk is. Ik wacht daarom de uitkomsten van het Britse onderzoek af. Het is vervolgens aan EASA om te bezien of er aanpassing van de regelgeving voor de afgifte medische certificaten aan piloten met ITDM gaat plaatsvinden en zodoende piloten hun vak kunnen voortzetten.
Bent u bereid een second opinion te laten uitvoeren naar de beperkingen die aan piloten met ITDM worden opgelegd om mee te doen aan dit onderzoek?
Ik wacht de resultaten van het Britse onderzoek af en de eventuele vervolgstappen van EASA. Het uitvoeren van een second opinion heeft op dit moment geen meerwaarde.
Het bericht dat de alFitrah-moskee dubieus geld heeft ontvangen |
|
Ronald van Raak (SP), Sadet Karabulut (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Utrechtse alFitrah-moskee dubieus geld heeft ontvangen?1
In zijn algemeenheid doe ik geen uitspraken over concrete casuïstiek. Ik wijs u in dit verband op de antwoorden op vragen van de Utrechtse gemeenteraad waarin het college van Burgemeesters en Wethouders aangeeft dat hen bekend was dat er in het verleden sprake is geweest van een financieringsrelatie tussen Al Fitrah en een Koeweitse instelling.
De geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst verhindert het bekendmaken van informatie over individuele personen of instellingen, waaronder de vraag of er al dan niet onderzoek heeft plaatsgevonden naar een persoon of instelling. De gemeente Utrecht is sinds voorjaar 2014 op de hoogte van donaties aan Al Fitrah vanuit Koeweit. Verder worden er in het openbaar geen mededelingen gedaan over concrete gevallen door de veiligheidsdiensten. De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die vanwege hun gedragingen een bedreiging vormen van de nationale veiligheid.
Klopt het dat de geldstromen van de alFitrah-moskee zijn gecontroleerd door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de belastingdienst? Zo ja, zijn er eerder verdachte transacties geconstateerd? Zo nee, waarom vond er geen controle plaats?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de alFitrah-moskee contacten met de Revival of Islamic Heritage Society (RIHS) uit Koeweit onderhield toen deze stichting nog op de sanctielijst van het Amerikaans Ministerie van Financiën stond? Zijn deze contacten opgemerkt door de veiligheidsdiensten en zijn er maatregelen genomen? Zo nee, waarom waren de veiligheidsdiensten hier niet van op de hoogte?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is de gemeente Utrecht op de hoogte gebracht van de donaties uit Koeweit aan alFitrah? Heeft dit gevolgen gehad voor de samenwerking tussen de gemeente en de alFitrah-moskee? Is hierover contact geweest tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de veiligheidsdiensten en de gemeente Utrecht?
Zie antwoord vraag 1.
Welke actie gaat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen de alFitrah-moskee nemen?2
Het Rijk heeft een ondersteunende functie daar waar het gaat om het versterken van de kennis- en informatiepositie en het fungeren als gesprekspartner met de gemeente over actuele vraagstukken, dilemma’s en mogelijke handelingsperspectieven. In dat kader heeft er ook een expertmeeting plaatsgevonden tussen gemeente, politie en SZW over Al Fitrah om de drie-sporen-aanpak verder door te ontwikkelen. Tevens heeft de Minister van SZW contact gehad met de burgemeester van Utrecht over de zorgelijke geluiden rond de Al Fitrah moskee.
Welke gevolgen heeft de uitspraak van de Tweede Kamer, dat Nederlandse gebedshuizen niet langer vanuit Saudi-Arabië, Koeweit en Qatar mogen worden gefinancierd, voor de alFitrah-moskee? Bent u bereid om deze geldstromen bij alle Nederlandse gebedshuizen snel te blokkeren?3
Over de uitvoering van de motie Karabulut/Potters informeer ik u via de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. Deze brief kan de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet zien.
Het bericht dat selectie aan de poort allochtonen dupeert |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht in Trouw dat allochtonen de dupe zijn van selectie aan de poort?1
Ja.
Hoe beziet u de situatie dat er bij selecterende opleidingen minder niet-westerse allochtonen, minder studenten met lagere cijfers en mannen worden toegelaten? Vinden deze leerlingen alsnog een plek bij een soortgelijke opleiding in het hoger onderwijs?
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) constateert dat bepaalde groepen studenten zoals studenten met lagere eindexamencijfers, niet-westerse allochtonen en studenten met een mbo-vooropleiding wat minder vaak in opleidingen met selectie instromen. Deze verschillen typeert de inspectie gemiddeld genomen niet als groot. De verschillen worden voor een deel verklaard door de sectoren waarin de selecterende opleidingen voorkomen. Opleidingen met aanvullende eisen komen bijvoorbeeld overwegend voor in de kunstensector terwijl in de regel niet-westerse allochtonen minder vaak voor deze sector kiezen. Waarom niet-westerse allochtonen in mindere mate voor een opleiding in de kunstensector kiezen, ongeacht of het een selectieopleiding betreft, heeft de inspectie niet onderzocht. De verschillen in de instroom zijn echter niet statisch. Een transparante voorlichting, in het bijzonder gericht op ondervertegenwoordigde groepen, draagt bij aan het verkleinen van de verschillen in de instroom. Deze aanpak heeft bijvoorbeeld tot een positief effect geleid op het instroomverschil tussen «7-minners» en «7-plussers» bij de University Colleges.
Wat betreft opleidingen met een numerus fixus constateert de inspectie dat de instroom van niet-westerse allochtonen in een hbo-opleiding zonder numerus fixus 16 procent van de totale instroom is en in een hbo-opleiding met numerus fixus 14 procent van de totale instroom. In het wo is de instroom van niet-westerse allochtonen in een opleiding zonder numerus fixus 15 procent van de totale instroom en in een wo-opleiding met numerus fixus 14 procent van de totale instroom. De verschillen in de instroom zijn te klein om conclusies uit te trekken. De inspectie stelt bovendien vast dat tegenwoordig naar verhouding meer niet-westerse allochtonen en meer studenten uit een laag sociaaleconomisch milieu deelnemen aan het hoger onderwijs. Op basis hiervan ziet de inspectie op dit moment weinig aanleiding om zich zorgen te maken over de brede toegankelijkheid van het hoger onderwijs in het hele stelsel.2
Desalniettemin vind ik dat blijvende alertheid is vereist zodat de toegankelijkheid van opleidingen met een vorm van selectie aan de poort gewaarborgd blijft. De emancipatiefunctie is immers een cruciale functie van het onderwijs. Deze functie is van groot belang voor de student, de maatschappij en de instelling zelf.
Deelt u de mening dat door het toepassen van diverse selectie instrumenten een onwenselijke tweedeling in het onderwijs kan ontstaan?
Zoals ik in de Strategische Agenda «De waarde(n) van weten» heb aangegeven, is het van groot belang dat we in het hoger onderwijs kansen bieden aan iedere student. Kansen om zich te ontplooien, om zijn of haar talenten tot ontwikkeling te laten komen en om het opleidingsniveau te bereiken dat bij hem of haar past. Mijn uitgangspunt is een hoger onderwijs dat maximaal toegankelijk is. Van financiële, culturele of informatiedrempels voor toegang tot het hoger onderwijs mag geen sprake zijn. We doen het op dit punt overigens al behoorlijk goed, ook internationaal vergeleken. Grote groepen studenten stromen het hoger onderwijs in, en als je het opleidingsniveau van de ouders vergelijkt met dat van de huidige studenten, zie je dat met name het hbo nog een belangrijke emanciperende functie vervult.
Individuele studenten kansen bieden om zich te ontwikkelen, betekent ook dat het wenselijk is te differentiëren in het hoger onderwijs, zowel in de vormgeving van het aanbod als in de onderwijsconcepten. Want studenten zijn verschillend. Voor sommige bijzondere opleidingen kan het passend zijn om speciale aanvullende eisen te stellen, bijvoorbeeld in het geval van kunstopleidingen. In het regeerakkoord is hierover reeds aangegeven dat het aantal bestaande selectie-instrumenten niet wordt uitgebreid.
In lijn met de motie Klaver/Mohandis3 zal ik het aantal selectie-instrumenten dus ook niet verder uitbreiden. Om de toegankelijkheid van het hogeronderwijsstelsel te borgen is het van belang dat waar aanvullende eisen worden gesteld, dat op een zorgvuldige wijze gebeurt. Ik vind het van belang dat hogeronderwijsinstellingen zich ervan bewust blijven dat selectie niet moet leiden tot een onwenselijke tweedeling of kansenongelijkheid. We willen immers dat alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd en het beste uit zichzelf kunnen halen. De functie van het hoger onderwijs als motor van emancipatie en verheffing blijft daarom onverminderd belangrijk. In dit kader is ook van belang hoe instellingen hun decentrale selectie vormgeven en welke balans zij kiezen tussen meer op cognitieve vaardigheden gerichte selectiecriteria en criteria die zich richten op niet-cognitieve vaardigheden. Deze balans breng ik ook graag in gesprek in het kader van de voorbereidingen die instellingen treffen voor de vormgeving van hun decentrale selectie vanaf 2017/2018.
Hoe beziet u de trend van het stijgend aantal opleidingen, dat selectie toepast in combinatie met de grote uitval onder mbo studenten en studenten van niet westerse afkomst?
De inspectie constateert een toename van het gebruik van de beschikbare selectie-instrumenten tussen de jaren 2010 en 2014. In het studiejaar 2014/2015 hanteerde 21 procent van de hbo bacheloropleidingen en 15 procent van de wo bacheloropleidingen een vorm van selectie aan de poort. De inspectie legt geen verband tussen het stijgend aantal selecterende opleidingen en de uitval onder mbo-studenten en studenten van niet westerse afkomst.4
Kunt u aangeven of instellingen rekening houden met studenten die een zwakkere sociale achtergrond hebben of laatbloeiers zijn? Hoe werken instellingen aan het tegengaan van een tweedeling in het hoger onderwijs?
Instellingen geven aan doordrongen te zijn van het belang van diversiteit in de instroom en de emancipatiefunctie die het hoger onderwijs vervult. Hoewel de toegang tot het hoger onderwijs voor studenten met een lage sociaaleconomische status internationaal gezien goed is, zijn we er nog niet. Zoals ik in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs «De waarde(n) van weten» heb aangegeven, is het een maatschappelijke opgave om hier iets aan te doen. Dat vraagt van instellingen onder andere tijdens het matchingsproces en bij tutoring en mentoring extra aandacht. De regio’s Utrecht, Amsterdam en Twente geven hier invulling aan door grote groepen vo-leerlingen in staat te stellen echt te ervaren wat het is om in het hoger onderwijs te studeren. Daarnaast zorgen uitwisselingsprogramma’s en professionaliseringstrajecten ervoor dat de vo-docent vaker op de hogeschool of de universiteit komt. Zo werken in de regio Rotterdam mbo-instellingen en hogescholen samen in zogenoemde summercampsom het kennisniveau van mbo-studenten die willen doorstromen naar het hbo bij te spijkeren.
Daarnaast heb ik in de strategische agenda specifieke voorstellen gedaan voor versterking van ketensamenwerking in de regio. Samenwerking in de keten is cruciaal om ook studenten voor wie het niet vanzelfsprekend is om door te stromen toch hun weg te laten vinden naar en in het hoger onderwijs. In lijn met de motie Mohandis5 ga ik in samenwerking met de MBO Raad en de Vereniging Hogescholen de regionale samenwerking in de keten stimuleren.
Kunt u uitgebreid ingaan op uw aanpak, die er voor moet zorgen dat het hoger onderwijs toegankelijk blijft voor alle leerlingen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 5. De toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor alle leerlingen verdient continue alertheid. Om het hoger onderwijs ook toegankelijk te houden voor studenten uit het mbo zijn de kwaliteitsplannen in het Bestuursakkoord-mbo mede gericht op het doel van een goede aansluiting op het hbo. In het hoger onderwijs is in de afgelopen jaren de aandacht voor de instromende student toegenomen, mede door de invoering van de studiekeuzecheck. Dat neemt niet weg dat er nog werk te doen is. Te vaak wordt er bij de ontwikkeling van beleid nog geredeneerd vanuit de eigen sector en krijgt samenwerking in de onderwijsketen niet de aandacht die het in het belang van de student zou moeten krijgen.
De recente publicaties van de inspectie maken onderdeel uit van een meerjarig onderzoeksprogramma naar de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Dit onderzoek past in een breder kader, waarin ik het functioneren van de emancipatiefunctie van het onderwijs intensief wil blijven volgen. Zoals ik in mijn brief van december 20156 aan uw Kamer heb aangegeven zal ik de uitwerking van selectie-instrumenten en de emancipatiefunctie van het onderwijs bestuurlijk agenderen. Tevens ben ik voornemens om deze thematiek in een focusgroep te bespreken met mbo4-studenten die in het laatste jaar van hun opleiding zitten en eerstejaars hbo-studenten die direct zijn doorgestroomd vanuit een mbo4-opleiding. De doorstroom via het mbo naar het hbo is immers een belangrijke emanciperende route. Ook zal ik het gesprek aangaan met onderwijsdirecteuren, decanen en studenten om voeling te blijven houden met de uitwerking van selectie-instrumenten op de emancipatiefunctie van het onderwijs.
Kunt u aangeven hoe de selectie, die groepen studenten dupeert, zich verhoudt tot de motie Klaver-Mohandis, waarin wordt gevraagd geen extra toelatingseisen toe te passen?2
Zie mijn antwoord op vraag 3.
De vondst van MDMA-resten van xtc-productie in maisplanten |
|
Vera Bergkamp (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «MDMA-resten van xtc-productie gevonden in maisplanten»?1
Ja.
Welke concentraties MDMA-resten zijn gevonden in de betreffende maisplanten, en welke gevolgen zou dat kunnen hebben voor de gezondheid van mens en dier?
Op een perceel van een landbouwbedrijf in Someren is dierlijke mest uitgereden waaraan vermoedelijk afval van illegale drugsproductie is toegevoegd. Daar op dit perceel mais is geteeld voor diervoeder zijn 4 monsters genomen om te bepalen of en in hoeverre de maisplanten besmet zijn geraakt. In één plant is amfetamine aangetroffen (8 microgram per kilogram gedroogd materiaal); in vier planten is MDMA aangetroffen (in de variatie van 1 tot 60 microgram per kilogram gedroogd materiaal). Het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau) oordeelt dat deze gehaltes geen gevaar voor de diergezondheid en volksgezondheid opleveren. Dat neemt niet weg dat dit soort stoffen niet in voedingsmiddelen of diervoeder thuishoren. Er is op toegezien dat de maïs niet is geoogst.
Is het inderdaad zo dat milieudeskundigen er vanuit gingen dat planten niet rechtstreeks resten van drugsafval kunnen opnemen? Wat is ten aanzien hiervan de laatste wetenschappelijke stand van zaken?
Er is bij de NVWA geen onderzoek bekend specifiek naar de opname van stoffen uit drugsafval door planten. Wel is bekend dat planten verontreinigingen uit de bodem kunnen opnemen. Planten kunnen sommige stoffen ook afbreken, dus opname hoeft niet altijd een probleem te zijn. In hoeverre opname of afbraak van bepaalde stoffen plaatsvindt moet per geval bekeken worden. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau) beoordeelt dat de aangetroffen gehaltes geen gevaar voor de diergezondheid en volksgezondheid opleveren.
Hoe stond en staat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tegenover de mogelijkheid van deze rechtstreekse opname?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het toezicht van de NVWA op resten van drugsafval in planten vormgegeven?
Indien de NVWA bij haar werkzaamheden op de landbouwbedrijven vermoedens heeft van de productie van drugs of de aanwezigheid van drugsafval waarschuwt zij de verantwoordelijke handhavende instanties (de politie resp. de gemeente). Voor het opsporen van drugslaboratoria is de politie verantwoordelijk. Voor het opruimen van drugsafval is de eigenaar van de grond waarop is gedumpt verantwoordelijk. De gemeente houdt er toezicht op dat er wordt opgeruimd. Op verzoek verleent de NVWA assistentie door de inzet van haar deskundigheid.
Hoe is de samenwerking tussen de politie en de NVWA vormgegeven ten aanzien van opgerolde drugslaboratoria in of nabij landbouwbedrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat ruim een jaar na de ontmanteling van het druglaboratorium de MDMA-resten nog niet waren opgeruimd uit de gierput? Waardoor komt dat?
Het is aan de gemeente er op toe te zien dat de perceeleigenaar de besmette mest heeft afgevoerd naar de afvalverwerker. Ik kan niet beoordelen in hoeverre het opruimen mogelijk langer dan noodzakelijk heeft geduurd. Wel constateer ik dat de met drugsafval vervuilde mest op 29 januari 2016 in opdracht van de perceeleigenaar en in samenspraak met de gemeente is verwijderd.
Wie behoort het risico te signaleren dat er drugsafval in een gierput ligt en dat dit mogelijk tot besmetting van de voedselketen kan leiden? Is die signaalfunctie naar uw mening voldoende opgepakt in dit geval?
In Noord-Brabant is een protocol ontwikkeld hoe er moet worden gehandeld en welke instanties er moeten worden ingeschakeld wanneer er bij de politie melding wordt gedaan van aangetroffen drugsafval. Zo zorgt de gemeentelijke of regionale brandweer voor de beveiliging van de plaats van het incident en voor een aanspreekpunt in de persoon van een regionaal officier of adviseur gevaarlijke stoffen. In dit geval heeft de politie vanwege verdenking van besmetting van de mest op het bedrijf de NVWA ingeschakeld. Dat neemt niet weg dat als de NVWA tijdens haar werkzaamheden op een verdachte situatie stuit, zij op haar beurt de relevante instanties kan inseinen.
Ziet u aanleiding om omwille van deze vondst een onderzoek in te stellen naar andere locaties om uit te sluiten dat daar via rechtstreekse opname door planten drugsafval in de voedselketen terecht is gekomen of zal komen? Zo nee, hoe kunt u de voedselveiligheid in Nederland waarborgen?
De bij de aanpak van drugslaboratoria en drugsdumpingen betrokken organisaties, zoals gemeenten en politie, zijn voortdurend bezig om verdachte bedrijven en terreinen in beeld te krijgen. Zoals al aangegeven werken de handhavende instanties nauw met elkaar samen om te voorkomen dat drugsafval in het milieu en de voedselketen terecht komt. Ik wijs erop dat de besmette maïs in dit geval niet in de voedselketen terecht is gekomen. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er bij meer landbouwbedrijven drugsafval is gedumpt.
Bent u bereid in het kader van het herijken van middelen en ambities van de NVWA de mogelijkheid te onderzoeken dat landbouwbedrijven op of nabij wiens terrein drugsafval gevonden wordt altijd te laten monitoren tenzij daar overduidelijk geen aanleiding voor is? Zo nee, waarom niet?
Als de situatie daar aanleiding voor geeft, zoals ook in dit specifieke geval is gebeurd, wordt de NVWA ingeschakeld.
Denkt u dat een gereguleerde markt minder risico zou geven dat drugsafval in de voedselketen terecht kan komen?
Ik wijs erop dat er geen MDMA terecht is gekomen in de voedselketen. Regulering van de markt is vanuit volksgezondheidsperspectief voor het kabinet geen optie. XTC-gebruik is namelijk nooit veilig: elke gebruiker kan er verschillend op reageren.
De uitwerking van de dienstverleningsovereenkomst-vrijstelling (DVO-vrijstelling) |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) op het Belastingplan 2016 (in het bijzonder het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2016), waarin de NOB aandacht vraagt voor het mogelijk niet realiseren van de beoogde verruiming van de vrijstelling van vpb-plicht?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Belastingdienst aan individuele belastingplichtigen kenbaar heeft gemaakt dat integraal aan het concurrentie-criterium zal moeten worden getoetst, voordat de DVO-vrijstelling (vrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten) op de betreffende activiteit van toepassing is?
In de wet Overige fiscale maatregelen 20162 (hierna OFM 2016) is de zogenoemde objectvrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten aangepast (hierna: de DVO-vrijstelling). Deze objectvrijstelling is in de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen opgenomen door aanname van het amendement Dijkgraaf.3 Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel Vpb-plicht overheidsondernemingen4 is gebleken dat er door de wetstechnische vormgeving zeer specifieke gevallen denkbaar waren, waarop de beoogde vrijstelling niet van toepassing zou zijn. Dit in tegenstelling tot de bedoeling van het amendement. De in de OFM 2016 opgenomen aanpassing had tot doel om de wettekst aan te laten sluiten op de bedoeling van het amendement. Hiermee is er een specifieke objectvrijstelling in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) opgenomen. Een objectvrijstelling zorgt ervoor dat het resultaat van een activiteit van een lichaam wordt vrijgesteld. De objectvrijstelling in casu regelt het navolgende. Activiteiten die door een overheidslichaam op basis van een dienstverleningsovereenkomst voor een ander overheidslichaam worden verricht, zijn vrijgesteld indien deze activiteiten bij de dienstafnemer kunnen worden aangemerkt als activiteiten verricht in verband met de uitoefening van een overheidstaak of een publiekrechtelijke bevoegdheid waarmee niet in concurrentie wordt getreden. Het maakt daarbij – na de wijziging in de OFM 2016 – niet meer uit of door de dienstafnemer met die overheidstaak of publiekrechtelijke bevoegdheid een onderneming zou worden gedreven of niet als het de taak of bevoegdheid zelf had verricht.
Zowel uit deze wettekst, als uit de toelichting op het amendement blijkt dat de activiteit waarop deze vrijstelling ziet, ziet op overheidstaken waarmee niet in concurrentie wordt getreden. De Belastingdienst handelt in overeenstemming met het voorgaande. Dit is ook in lijn met doel en strekking van de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen, namelijk een gelijk speelveld. Het concurrentiecriterium in de overheidstakenvrijstelling is daarvoor een wezenlijk element.
Hoe verhoudt zich dit tot uw opmerking in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 20162, inhoudende dat de door u gekozen formulering de voorkeur geniet boven de door de NOB in haar commentaar voorgestelde tekst omdat deze aanmerkelijk korter is en naar de mening van het kabinet tot hetzelfde eindresultaat leidt? Dreigt nu toch de situatie te ontstaan waar de NOB de aandacht voor heeft gevraagd?
Er bestaat naar mijn mening geen verschil van inzicht met de Orde. De Orde vraagt zich, naar aanleiding van het op dat moment al ingediende wetsvoorstel OFM 2016, in het commentaar af of met die wijziging wordt gerealiseerd wat het kabinet beoogt. Hieruit kan ik niet anders dan opmaken dat de – in het antwoord op vraag 2 beschreven – bedoeling duidelijk was, maar dat een verschil van inzicht bestond over de wijze waarop dat in een wettekst zou moeten worden vervat. In het genoemde commentaar stelt de Orde een alternatieve tekst voor. Zoals ik in de nota naar aanleiding van het verslag6 heb aangegeven is met de voorgestelde tekst hetzelfde bereikt als hetgeen de Orde noemt, waarbij de inmiddels aangenomen tekst aanzienlijk korter is. Ik zie geen aanleiding om de wettekst op dit punt alsnog aan te passen, aangezien dit materieel niet tot een wijziging leidt voor belanghebbenden en voor de uitvoering.
Hoe pakt dit uit in de situatie van een Buitengewoon Opsporingsambtenaar (een BOA) die in gemeente A de openbare orde handhaaft en dit, op basis van een dienstverleningsovereenkomst tussen gemeente A en gemeente B, ook in gemeente B doet? Is in die situatie de DVO-vrijstelling van toepassing?
De activiteiten van een BOA in dienst van de gemeente A kwalificeren voor de gemeente A niet als het drijven van een onderneming. Dit volgt onder meer uit het SVLO product «Activiteitenlijst gemeenten».7 Toepassing van de DVO-vrijstelling heeft dan tot gevolg dat het verrichten van werkzaamheden door deze BOA in gemeente B evenmin tot de heffing van vennootschapsbelasting leidt.
Klopt het dat in het geval van de BOA, als de gemeente zelf een BOA in dienst heeft, dit wordt gezien als concurrentie met particuliere beveiligingsorganisaties (immers, de gemeente had er ook voor kunnen kiezen een dergelijke organisatie in te huren in plaats van zelf een BOA in dienst te nemen)?
De bevoegdheden en de functies van buitengewone opsporingsambtenaren zijn divers en verdeeld over zes werkterreinen, te weten: 1) openbare ruimte, 2) milieu, welzijn en infrastructuur, 3) onderwijs, 4) openbaar vervoer, 5) werk, inkomen en zorg en 6) generieke opsporing8. In de praktijk is een BOA op één van deze werkterreinen werkzaam. Daarbij zal naar de aard van deze werkterreinen van feitelijke in concurrentietreden geen sprake zijn. Indien deze ambtenaar echter wordt ingezet voor beveiligingswerkzaamheden, dan is hij niet werkzaam op één van de werkterreinen van een BOA. Deze activiteit kan afhankelijk van de feiten en omstandigheden bij de gemeente A al tot het drijven een onderneming leiden. Als sprake is van het drijven van een onderneming is hierop bij de gemeente A de overheidstakenvrijstelling niet van toepassing, aangezien beveiligingswerkzaamheden ook door private ondernemers worden uitgeoefend en dus met hen in concurrentie kan worden getreden. De DVO-vrijstelling leidt er vervolgens niet toe dat deze activiteit toch buiten de heffing kan vallen, indien deze op basis van een dienstverleningsovereenkomst voor een andere gemeente wordt verricht. Dat is ook niet de bedoeling van deze bepaling. Een andersluidende opvatting zou er dan toe kunnen leiden dat gemeenten voor elkaar via dienstverleningsovereenkomsten over en weer te belasten activiteiten zouden kunnen gaan verrichten die dan buiten de heffing zouden blijven. En dat zou weer afbreuk doen aan het streven naar een gelijk speelveld.
Deelt u de mening van mening dat de DVO-vrijstelling niet zo geïnterpreteerd moet worden dat iedere activiteit die een publiekrechtelijke rechtspersoon of privaatrechtelijk overheidslichaam aan de markt zou hebben kunnen uitbesteden c.q. daar zou hebben kunnen inkopen buiten de DVO-vrijstelling zal blijven, ook in de situatie dat de opdrachtgever bij «zelf doen» met de betreffende activiteit geen onderneming in fiscale zin drijft?
Nee.
Zo ja, bent u bereid dit alsnog duidelijk te communiceren en zo nodig de wet aan te passen zodat de vrijstelling doet wat deze beoogt te doen?
Zie antwoord op vraag 6.
Zo nee, bent u het ermee eens dat het amendement Dijkgraaf dan een dode letter is geworden en er geen recht wordt gedaan aan de toelichting op het amendement waarin staat dat het enkele feit dat gekozen wordt voor een dienstverleningsovereenkomst niet automatisch tot gevolg mag hebben dat men niet in aanmerking komt voor de vrijstelling van vpb-plicht? Als dat zo is, hoe gaat u dan zorgen dat de letter weer levend wordt?3
De DVO-vrijstelling is naar mijn mening geen dode letter. Ter illustratie wijs ik in dat verband op mijn antwoord op vraag 4, waarin een casus is uitgeschreven waarin de DVO-vrijstelling toepassing zal vinden.
Het bericht dat ‘Eritrese meisjes moeten wegblijven uit deze kerk’ en ‘Twintig Eritrese vluchtelingen uit Oranje zwanger na bezoeken aan Rotterdamse kerk?’ |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eritrese meisjes moeten wegblijven uit deze kerk» en «Twintig Eritrese vluchtelingen uit Oranje zwanger na bezoeken aan Rotterdamse kerk»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat hulpverleners, die Eritrese asielzoekers bijstaan, zich al langer zorgen maken over wat er in deze Eritrees-Orthodoxe Kerk gebeurd? Wat is er gedaan naar aanleiding van deze signalen?
In de periode 2014–2015 is de instroom van Eritrese asielzoekers in Nederland sterk gestegen. Het COA heeft daarom met verschillende organisaties en experts informatie over de Eritrese gemeenschap verzameld en met de opvangmedewerkers gedeeld. Het COA heeft mij gemeld dat zij signalen heeft ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese individuen en binnen de Eritrese gemeenschap. Het gaat hierbij om signalen van uiteenlopende aard. Een aantal van de ontvangen signalen heeft betrekking op gebeurtenissen in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam.
Het COA kan de ernst en het waarheidsgehalte van deze signalen niet inschatten en heeft deze signalen gemeld bij de politie en EMM. Tegelijkertijd heeft het COA besloten om een aantal preventieve maatregelen te treffen. Deze maatregelen zijn uit voorzorg genomen en impliceren geenszins een beschuldiging richting bepaalde individuen of organisaties.
Voor wat betreft de signalen van eventueel misbruik in of rondom een kerk in Rotterdam hebben de politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam een oriënterend feitenonderzoek gedaan naar de herkomst van deze signalen. De politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam hebben mij laten weten dat er tot dusver geen aangiftes zijn gedaan en er tot dusver geen verdenking is van strafbare feiten met betrekking tot de Eritrese kerk in Rotterdam. Het Landelijk Parket van het OM zal de mogelijkheden verkennen om de signalen van mogelijke misstanden binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland op landelijk niveau en op multidisciplinaire wijze nader te bezien.
Kunt u aangeven in hoeverre u het wenselijk acht dat (minderjarige) asielzoekers meerdere nachten achtereen weg blijven? Welke stappen worden er gezet als bijvoorbeeld (minderjarige) vrouwelijke asielzoekers neerslachtig terugkomen en geen herinneringen meer hebben? Kunt u aangeven in hoeverre er een vertrouwenspersoon wordt ingeschakeld als asielzoekers niet willen praten over wat er in de tussenliggende periode is gebeurd?
Nidos is als voogdijorganisatie verantwoordelijk voor het geven van toestemming om elders te overnachten. Toestemming wordt gegeven nadat is nagegaan of de plaats waar de minderjarige overnacht ook veilig is. Nidos heeft het COA verzocht geen toestemming te geven voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen om naar de kerkdiensten in de Eritrese kerk in Rotterdam te gaan. Het COA kent geen gesloten locaties en kan dus niet voorkomen dat minderjarigen desondanks de Eritrese kerk in Rotterdam bezoeken. Het COA meldt aan Nidos en politie de vermissing van de minderjarige als hij/zij niet op locatie aanwezig is op de afgesproken momenten. Vervolgens wordt hierop door Nidos actie ondernomen.
Met de minderjarige worden gesprekken gevoerd om te achterhalen wat er zich heeft afgespeeld. Dit kan met de mentor van het COA of jeugdbeschermer. Mits gewenst wordt er gebruik gemaakt van landgenoten. Waar COA meent dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de bewoners om aangifte te doen. Het COA stimuleert dit door in gesprek te zijn met bewoners en te ondersteunen in het doen van aangiften. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen, maakt het COA melding van misstanden bij de politie. Dat laatste is in dit geval gedaan.
Heeft u zich op het totaal aantal zwangerschappen, naast de genoemde 21–22, van jonge Eritrese vrouwen die deze kerk bezocht hebben, en de mate waarin deze zwangerschappen vrijwillig zijn ontstaan? Kunt u aangeven, indien u hier geen zicht op heeft, op welke manier u voornemens bent dit inzicht te verkrijgen?
Naar nu bekend is, zijn er ongeveer 25 Eritrese COA-bewoners die melden dat ze ongewenst zwanger zijn. Het merendeel betreft jonge, maar voor de wet volwassen vrouwen. Zij hebben zich gemeld bij GC A. Omdat GC A een medisch beroepsgeheim kent, wordt nadere informatie niet gedeeld met COA. Daarnaast heeft een drietal Eritrese vrouwen gemeld dat zij verkracht zijn. In alle gevallen is niet gezegd dat er een relatie is met de Eritrese kerk in Rotterdam. De vrouwen zijn aangemoedigd om aangifte te doen bij de politie. COA heeft melding gedaan bij politie en het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 hebben politie en OM in Rotterdam onderzoek gedaan naar de signalen van eventueel misbruik in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam.
In hoeverre vindt u dat het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en Stichting Nidos adequaat gehandeld hebben naar aanleiding van signalen die zij ontvingen over mogelijke misstanden in en rondom deze kerk?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 heeft het COA signalen ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese individuen en binnen de Eritrese gemeenschap. Het COA en Nidos zijn verantwoordelijk voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Dit is een kwetsbare groep waarmee extra voorzichtig moet worden omgegaan. Dit betekent dat als er aanwijzingen zijn voor mogelijke misstanden, dat er maatregelen worden genomen om deze groep te beschermen. Op basis hiervan begrijp ik de keuze van het COA en Nidos om uit voorzorg alleenstaande minderjarige vreemdelingen geen verlof te geven om de Eritrese kerk in Rotterdam te bezoeken.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen er bij het COA binnen zijn gekomen over misstanden? In hoeveel procent van de gevallen is er gekozen voor extra begeleiding en in welke vorm en met welke intensiviteit dit is verleend? En in hoeveel procent van de gevallen is er gekozen voor beschermde opvang?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat het beleid is binnen het COA als seksueel misbruik wordt ontdekt, of er vermoedens van seksueel misbruik leven?
Indien COA-medewerkers menen dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de betreffende bewoners om aangifte te doen. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen maakt het COA melding van misstanden bij de politie. Daarnaast kan ook extra seksuele voorlichting gegeven worden.
Kunt u aangeven in hoeverre asielzoekers worden begeleid op het gebied van seksuele gezondheid? Op welke manier wordt er aandacht aan preventie, gebruik van voorbehoedsmiddelen en seksueel overdraagbare aandoeningen besteed?
Seksuele gezondheid is een belangrijk thema in de voorlichting die door de GGD aan alle asielzoekers wordt aangeboden. Deze voorlichting wordt gegeven in diverse taalgroepen, mannen en vrouwen apart, met tolk. De voorlichting heeft betrekking op:
Bewoners krijgen de factsheet gezondheidszorg met informatie (beeld en in eigen taal) over hoe de toegang tot gezondheidszorg in Nederland en op locatie is geregeld. Individuele vragen over anticonceptie en soa kunnen worden gesteld bij de zorgverleners. Alle anticonceptie (m.u.v. sterilisatie) wordt vergoed. Condooms worden op verzoek verstrekt.
In hoeverre is er beleid ontwikkeld op het gebied van preventie als het gaat om de aanpak van seksueel misbruik in – en rondom – asielzoekerscentra en/of vluchtelingenopvang voor zowel meisjes en jongens?
Voor incidenten die betrekking hebben op seksueel misbruik schakelt het COA de politie in. Minderjarigen krijgen, net als ook volwassenen, seksuele voorlichting van de GGD. Ook worden er weerbaarheidstrainingen ingezet. Aanvullend geldt voor minderjarigen dat zij, conform het methodisch kader, gesprekken voeren met mentor en jeugdbeschermer waarin seksualiteit en veiligheid onderwerp van gesprek is.
Kunt u aangeven hoe zwangerschapsbegeleiding en kraamzorg is geregeld voor de ruim 20 Eritrese meisjes die zwanger zijn geworden?
Zwangere vrouwen ontvangen de factsheet zwangerschap met informatie (beeld en in eigen taal) over hoe de zwangerschaps- en geboortezorg in Nederland is geregeld. Op (nagenoeg) elke locaties is er een COA-aandachtsfunctionaris zwangere vrouwen die speciale aandacht heeft voor de zwangere bewoonsters en letten op het welzijn van moeder en kind. De werkwijze m.b.t. zwangerschapsbegeleiding en geboortezorg is vastgelegd in landelijk geldende afspraken tussen COA, GC A, verloskundigen/gynaecologen, GGD GHOR, kraamzorg en MCA (Menzis/COA administratie). Deze ketenafspraken zijn in september 2015 geactualiseerd.
Wat is uw reactie op de beweringen dat het onduidelijk is waar deze vrouwen nu zijn? Klopt het dat deze vrouwen niet in het vizier van het COA zijn?
De vrouwen die zwanger zijn hebben zich gemeld bij GC A. GC A kent een medisch beroepsgeheim. De identiteit van de individuele zwangere vrouwen wordt derhalve niet gedeeld met het COA. Het is aan de vrouwen zelf of zij in de gesprekken met het COA medewerkers hun situatie willen bespreken. Het COA weet niet in alle gevallen wie deze vrouwen zijn en kan dus ook niet aangeven of zij nog in Oranje zijn of al zijn uitgestroomd naar een gemeente in Nederland.
Verder heeft het COA, zoals aangeven in antwoord op vraag 2, na de ontvangen signalen extra aandacht gegeven aan alle Eritrese vrouwen in Oranje, middels het geven van groepsvoorlichting door de GGD over seksualiteit en middels individuele gesprekken.
Op welke termijn verwacht u dat de politie en het openbaar ministerie met hun bevindingen naar buiten zullen treden? Is hiervoor een tijdspad gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Het geweld, intimidatie en pestgedrag tegen homoseksuele asielzoekers in asielzoekerscentra |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Homoseksuele vluchtelingen lastiggevallen in noodopvang» en het bericht «Homoseksuele asielzoekers ook hier weggepest»?1
Ja.
Deelt u de constatering dat ondanks de goede voornemens van de regering om pestende, intimiderende en/of aanrandende asielzoekers aan te pakken in plaats van homoseksuele asielzoekers in safehouses te plaatsen, het pesten, intimideren en aanranden van homoseksuele asielzoekers nog steeds plaatsvindt in de asielopvang? Zo nee, waarom niet?
De verhoogde instroom van vreemdelingen veroorzaakt op diverse fronten fricties. Dit brengt logischerwijs spanningen met zich mee.
De veiligheid van bewoners en medewerkers en de leefbaarheid in de opvanglocaties blijven daarbij prioritair voor het COA. Hierbij is er bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen zoals LHBT’s. Het COA neemt in geval van incidenten (straf)maatregelen en stimuleert bewoners, in geval van mogelijk strafbare feiten, tot het doen van aangifte. Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg Opvang, Terugkeer en Vreemdelingenbewaring op 19 januari jl. zal uw Kamer uiterlijk in maart worden geïnformeerd over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal het gehele scala van maatregelen inzichtelijk worden gemaakt: van de COA huisregels en de sanctieregeling van het COA tot en met de strafrechtelijke aanpak.
Klopt het dat dit probleem nog niet is opgelost omdat niet elk slachtoffer van intimidatie, pestgedrag en/of aanranding aangifte durft te doen?
Het doen van aangifte is belangrijk. Bij een (mogelijk) strafbaar feit zal het COA het slachtoffer stimuleren om aangifte te doen en het slachtoffer daarbij desgewenst begeleiding bieden. Desondanks zal niet iedere bewoner aangifte durven te doen. Het COA kan in geval van een mogelijk strafbaar feit een melding doen bij de politie of aangifte doen als getuige. Het COA bespreekt binnenkort met relevante partijen, waaronder het COC, op welke wijze de voorlichting aan bewoners, onder andere over het doen van aangifte, nog verder verbeterd kan worden. Doel hiervan is mede om de meldingsbereidheid van incidenten te vergroten en de drempel tot het doen van aangifte te verlagen.
Ook zonder dat aangifte wordt gedaan zijn er diverse mogelijkheden om de daders te straffen, afhankelijk van de zwaarte van het delict. Het COA kan er, zowel bij lichte incidenten als bij strafbare feiten, voor kiezen om de daders te sanctioneren op basis van het Reglement Onthouding Verstrekkingen (ROV). Het ROV is het sanctiebeleid van het COA en geeft het kader op basis waarvan het COA verstrekkingen aan haar bewoners kan onthouden en maatregelen kan toepassen in geval van overlast. De meest zware ROV-sanctie is het stopzetten van de opvang voor kortere of langere duur, dan wel definitief.
Onder voorwaarden kan een veroordeling wegens een ernstig misdrijf tot gevolg hebben dat een verblijfsvergunning wordt ingetrokken dan wel niet wordt verleend. Uw Kamer is per brief geïnformeerd over de aanscherping van het beleid ter zake.2
Hoe vaak is afgelopen jaar door een asielzoeker aangifte gedaan van een tegen hem door een andere asielzoeker gepleegd strafbaar feit, en in hoeveel gevallen hebben deze aangiftes geleid tot vervolging?
Bij aanhoudingen van verdachten wordt geregistreerd op geboorteplaats/-land en eventueel aanvullend op nationaliteit. Er wordt niet apart geregistreerd op categorieën, zoals bijvoorbeeld «asielzoekers». Om die reden kan er niet worden bezien in hoeverre aangiftes hebben geleid tot vervolging.
Bent u bereid uw eerder gekozen standpunt te wijzigen en slachtoffers van geweld, intimidatie of pestgedrag in asielzoekerscentra de mogelijkheid van een safehouse te bieden, nu blijkt dat het nog niet lukt om de daders tijdig en adequaat te isoleren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht aan het standpunt dat het geen meerwaarde heeft om te voorzien in een aparte opvang voor kwetsbare groepen asielzoekers. Dit past niet bij de wijze waarop wij in Nederland samenleven en doet ook geen recht aan de positie van deze groepen. Isolatie van kwetsbare groepen of slachtoffers uit die groepen is een verkeerd signaal en zou een stigmatiserend effect kunnen hebben.
Laat het duidelijk zijn, zowel het aanpakken van de daders als het beschermen van de slachtoffers zijn voor het kabinet belangrijke uitgangspunten. Uitgangspunt is dat de dader/overtreder naar een andere locatie wordt overgeplaatst, zodat het slachtoffer veilig is. Slachtoffers willen niet altijd de dader aanwijzen, soms is ook niet te achterhalen wie een incident heeft veroorzaakt. In die gevallen zal het COA zorgdragen voor een veilige plek binnen de opvang waar het slachtoffer kan verblijven. Als een slachtoffer direct gevaar loopt en het COA is van mening dat de veiligheid niet gegarandeerd kan worden door plaatsing elders van dader of, desgewenst, het slachtoffer, zal het COA het bestaande proces volgen dat ook wordt gehanteerd bij crisisplaatsing van vrouwen in een blijf van mijn lijf huis.
Hoe bent u voornemens de motie Azmani2 uit te voeren, waarin de Kamer vraagt om een apart regime voor veroordeelde vreemdelingen die niet kunnen worden uitgezet?
Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg op 19 januari jl. zal uw Kamer uiterlijk in maart worden geïnformeerd over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal het gehele scala van maatregelen inzichtelijk worden gemaakt; van de huisregels en de sanctieregeling van het COA tot en met de strafrechtelijke aanpak.
Welke andere maatregelen heeft u reeds genomen om daders beter en sneller aan te pakken, en welke maatregelen gaat u hiertoe nog nemen?
Zie antwoord vraag 6.
De vermeende angstcultuur bij Zorggroep Charim |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek naar angstcultuur bij Zorggroep Charim»? Zo ja, wat vindt u daarvan?1
Ja. Ik ben van mening dat in geen enkele organisatie sprake mag zijn van een angstcultuur. Dit geldt zeker bij zorgorganisaties waar professionals zorg bieden aan kwetsbare mensen. De omstandigheden waaronder zij werken, moeten hen motiveren om de zorg zo te leveren als de cliënt dat nodig heeft en wil. Een angstcultuur is daar contrair aan.
Kunt u de Kamer informeren over de wijze waarop het rapport dat destijds is opgesteld naar aanleiding van de eerdere onrust binnen de organisatie «Zorggroep Charim, een onafhankelijk open oor» is geïmplementeerd binnen de organisatie? Zijn er door de organisatie verbeterpunten geformuleerd? Zijn deze ook geïmplementeerd?
Uit navraag bij de Zorggroep Charim blijkt het volgende. In het eerdere rapport (2012) werd geconstateerd dat er op zes thema's verbeteringen nodig waren, zoals de kwaliteit van zorg, personeelsbeleid en communicatie. Deze thema’s zijn door een nieuwe bestuurder verwerkt in het Strategisch Meerjaren Plan Zorggroep Charim 2013 – 2017. Kwaliteit van zorg heeft prioriteit gekregen, waardoor het verscherpt toezicht door de IGZ niet langer aan de orde was. Navraag bij Charim leert dat de organisatie voorziet om de komende weken de rapportages over de ontwikkeling van cliënt- en medewerkerstevredenheid in 2015 op haar website te publiceren.
Deelt u de mening dat het van belang is dat Zorggroep Charim weer een gezonde organisatie wordt, met tevreden medewerkers en cliënten, die klaar is voor de veranderingen in de zorg?
Ja.
Door wie zal het onafhankelijk onderzoek worden uitgevoerd? Wanneer worden de resultaten van het onafhankelijke onderzoek bekend?
Uit navraag bij de Zorggroep Charim blijkt het volgende. De vakbonden, de ondernemingsraad en de zorggroep Charim overleggen momenteel over de onderzoeksvraag. Aan twee bureaus wordt gevraagd om een onderzoeksvoorstel op te stellen om samen tot de keuze voor een bureau te komen. De planning is dat het onderzoeksrapport in april 2016 beschikbaar komt. Het voornemen van de vakbonden, de ondernemingsraad en de zorggroep Charim is het rapport samen bekend te maken.
Op welke wijze kunt u Zorggroep Charim door middel van expertise bijstaan in het verbeteren van zijn organisatie?
Uiteraard is de Zorggroep Charim primair zelf verantwoordelijk voor het verbeteren van zijn organisatie. Wel zijn er in het kader van «Waardigheid en Trots» mogelijkheden tot bijstand. Zo kunnen zorgaanbieders met een kwaliteitsprobleem een beroep kunnen doen op «InVoorZorg». Daarnaast wordt er een expertpool van ervaringsdeskundigen in het leven geroepen waarop Zorggroep Charim een beroep kan doen.
Op welke manier kan Charim van andere organisaties leren om zijn governance te verbeteren?
Zorggroep Charim kan zelf het initiatief nemen om een beroep te doen op andere zorgaanbieders om hun ervaringen te delen. Daarnaast kan Zorggroep Charim via de beroepsvereniging voor bestuurders in de zorg (NVZD) in contact komen met andere zorgaanbieders.
Naast hetgeen reeds in het antwoord op vraag vijf is opgenomen, en wat vanuit branche-organisaties wordt aangeboden, worden vanuit «Waardigheid en Trots» diverse mogelijkheden geboden. Op de website van het programma zijn goede voorbeelden en tools opgenomen. Daarnaast worden de ervaringen van de ruim 150 verpleeghuizen die ruimte hebben gekregen om best practice te worden, op deze website gevolgd. Rondom diverse thema’s worden (gratis) bijeenkomsten georganiseerd waar Charim aan kan deelnemen.
Het bericht ‘De kindermaag gamet lekker mee’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «De kindermaag gamet lekker mee»?1
Het belangrijkste doel van voedingsreclame is om meer consumptie voor die producten te bewerkstelligen. Dit wordt ook aangegeven in het onderzoek. Een van de uitkomsten van het onderzoek laat zien dat dit principe, door middel van een online spelletjes voor een bepaald product of merk (advergame), deels werkt. Deze uitkomst is in lijn met eerdere onderzoeken. Overigens geeft de onderzoeker hierbij ook nadrukkelijk aan dat kinderen die de advergame speelden met hoogcalorische snacks niet meer aten dan de kinderen die de advergame speelden met fruit; deze kinderen aten beiden vervolgens meer, zowel van hoogcalorische snacks als in het algemeen. Ook aten de kinderen die de advergame speelden met fruit niet meer van het fruit dan de andere kinderen. De algemene conclusie die het onderzoek meegeeft is dus dat kinderen meer hoogcalorisch voedsel eten na het spelen van een advergame waarin überhaupt voedsel wordt gepromoot. De resultaten laten tevens zien dat de hoeveelheid hoogcalorische snacks die kinderen aten na het spelen van een advergame waarin hoogcalorisch voedsel werd gepromoot niet per se geassocieerd wordt met het BMI, noch met de gezondheid of het welzijn, van kinderen twee jaar later. De onderzoeksresultaten gaan tenslotte niet in op het feit of de effectiviteit van reclame, via bijvoorbeeld advergames, een causaal verband heeft met het niet herkennen van de game als reclame door kinderen.
De uitkomsten van het onderzoek neem ik serieus. Een gezonde leefstijl van de jeugd is een prioriteit in mijn beleid. In het kader van omgaan met verleidingen en reclamevormen is het van belang dat kinderen enerzijds ontzien worden van misleidende reclamevormen, maar tegelijkertijd ook weerbaar opgroeien. Zoals de heer Folkvord, hoofdonderzoeker, in het door u genoemde artikel aangeeft, zijn reclame en marketing voor voedingsmiddelen een onlosmakelijk onderdeel van ons leven. We komen er mee in aanraking op straat, in de supermarkt, maar ook online via games en sociale media. Ik ben het met de heer Folkvord eens dat de verantwoordelijkheid voor verstandig omgaan met voedingsreclame gericht op kinderen bij ouders en/of verzorgers ligt in het kader van de opvoeding. Daarbij is het belangrijk om kinderen optimaal voor te bereiden op een gezonde en kritische deelname aan de maatschappij. Hier zijn, ook in de toekomst, reclame en marketing onderdeel van. Het is daarom belangrijk dat kinderen handelingsperspectief aangereikt krijgen om hier effectief en weerbaar mee om te gaan. Voor een uitvoerigere visie op voedingsreclame gericht op kinderen en weerbaarheid, en hoe ik op deze thema’s inzet, verwijs ik u naar mijn brief van 6 juli 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 194).
Naast de rol die ouders, maar ook bijvoorbeeld scholen, kunnen spelen op dit thema, hebben de industrie en mediapartijen ook een belangrijke rol op het gebied van verantwoorde marketing. Via de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (artikel 8 en verder) hebben de industrie en mediapartijen zelfregulerende afspraken gemaakt over dit onderwerp. Hierin is onder andere afgesproken geen reclame te richten op de doelgroep kinderen tot 7 jaar, en slechts onder bepaalde (voedings)criteria op de doelgroep tussen de 7 en 13 jaar. Belangrijk is om te benadrukken dat hierbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen mediavormen: games vallen hier ook onder. En ook sluikreclame, zoals in advergames het geval kan zijn, is niet toegelaten vanuit onder meer de Kinder- en Jeugdreclamecode.
De afspraken uit de bovenstaande codes zijn onderdeel van de huidige zelfregulering op dit thema. Het past bij de verantwoordelijkheid van de industrie en mediapartijen om regelmatig de gemaakte afspraken te herzien, en in te spelen op de actualiteit. De berichtgeving over de rol van social media en games bij reclame voor voedingsmiddelen, maar ook de rol van idolen zoals K3, zijn dergelijke actualiteiten. In de huidige zelfregulering is de inzet via games overigens al meegenomen in de reclamecodes.
Het onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen richt zich op het effect van advergames op eetgedrag, niet op de vraag of dergelijke reclames in games ook daadwerkelijk aangetroffen worden in Nederland. Een effectieve zelfregulering valt of staat bij de naleving door de industrie en mediapartijen zelf. Momenteel heeft de voedingsindustrie het vertrouwen om afspraken te maken over voedingsreclame gericht op kinderen, en er voor te zorgen dat men zich hier aan houdt. Ik heb nog geen signalen ontvangen dat de huidige afspraken van de Reclamecode onvoldoende zijn om te voorkomen dat de industrie de grenzen van de regels opzoekt via advergames reclame wordt gemaakt voor: de Reclame Code Commissie heeft hierover vooralsnog ook geen klachten ontvangen. Hieruit volgt dat wetgeving op dit gebied momenteel dan ook niet aan de orde is. Momenteel laat ik wel onderzoek doen naar de naleving van de voedingsindustrie op onder andere social media, internet en games. Hieruit moet blijken of dergelijke advergames, maar ook voedingsreclame via andere media, vóórkomen in Nederland en hoe effectief de zelfregulering is op het voorkomen van dergelijke online reclamevormen gericht op kinderen. Ik heb de onderzoekers uiteraard in kennis gesteld van de onderzoeksresultaten uit Nijmegen.
Op 9 oktober 2015 heb ik met de Alliantie Stop kindermarketing ongezonde voeding gesproken over dit thema. Dit was een constructief gesprek, waarbij aangegeven werd dat een overleg met de industrie over dit thema van belang is. Dit voorjaar zal ik, als vervolg op het overleg met de Alliantie, in overleg gaan met de FNLI en een aantal bestuursleden vanuit de voedingsindustrie over voedingsreclame gericht op kinderen. Hierbij zal ik actuele voorbeelden aan de orde stellen en zullen tevens de resultaten van mijn onderzoek naar aangetroffen vormen van voedingsreclame gericht op kinderen via onder andere internet, games en social media, besproken worden. Uiteraard doe ik u dit onderzoek ook toekomen.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen, bijvoorbeeld dat kinderen na het spelen van spelletjes waar reclame van snoep- of snackfabrikanten in verstopt zit 55% meer snoepen dan kinderen die spelletjes speelden waarin geen reclame was verstopt? Verbazen deze resultaten u? Neemt u deze uitkomsten serieus? Zo ja, wat gaat u naar aanleiding van deze resultaten ondernemen? Zo nee, waarom neemt u deze resultaten niet serieus?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het ernstig is dat deze snoepspelletjes zo effectief zijn omdat kinderen het reclameaspect in het spel niet herkennen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet u op dit moment al om het snoep- en snackfabrikanten onmogelijk te maken (sluik)reclame te maken, gericht op kinderen? Bent u van mening dat u voldoende doet om (de gezondheid van) kinderen hierin te beschermen? Wat onderneemt u tegen dit soort reclames? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het relevant is kinderen bewust en weerbaar te maken, maar dat het te gemakkelijk is als overheid verder geen stappen te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u tevens de conclusie dat het overlaten aan bedrijven niet werkt, omdat bij zelfregulering bedrijven elke keer op zoek gaan naar een manier om onder de regels uit te komen, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van spelletjes met daarin de door de industrie verstopte reclameboodschappen? Gaat u dan nu zelf ook serieus actie ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het beïnvloeden van kinderen door snoep- en snackfabrikanten door middel van deze spelletjes in gaat tegen het welzijn van kinderen? Gaat u dit soort reclames verbieden? Bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u er nu eindelijk voor zorgen dat niet meer de marketeers winnen, maar dat de gezondheid van de kinderen op de eerste plek wordt gezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
De Franse dreiging om de content van een Nederlandse website te censureren |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Frankrijk wil TPO.nl censureren wegens ISIS-filmpje»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de ongehoorde Franse dreiging om specifieke inhoud van ThePostOnline (TPO.nl) te blokkeren voor alle bezoekers vanuit Frankrijk, tenzij TPO die inhoud vrijwillig censureert?
Na de aanslagen op Charlie Hebdo hebben de Europese regeringsleiders vastgesteld dat het voorkomen van radicalisering een essentieel element is in de strijd tegen terrorisme. Zij hebben ertoe opgeroepen passende maatregelen te treffen voor de opsporing en verwijdering van content die terrorisme of extremisme propageert, in overeenstemming met de nationale grondwetten van de eigen lidstaat.
Europese lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor implementatie van de gemaakte afspraken en hanteren daarvoor hun eigen nationale regelgeving. Hierbij zijn de nationale rechtsmiddelen van toepassing. Het specifieke verzoek waaraan wordt gerefereerd in het TPO-artikel is uitgegaan van de Franse autoriteiten. Zij gaan in het uiterste geval over tot blokkering van bezoekers vanuit Frankrijk.
Nationaal en internationaal wordt de bestrijding van jihadistische content ter hand genomen. Hierin wordt de samenwerking gezocht met private partijen, zoals bijvoorbeeld websites, providers en sociale-mediabedrijven. Dit leidt er regelmatig toe dat overheden verzoeken doen bij bijvoorbeeld providers om deze content te toetsen aan de eigen gebruikersvoorwaarden. Deze maatregelen zijn specifiek en dus geen algemeen of ongericht middel voor censuur.
Voor een toelichting op de maatregelen die de Europese Commissie heeft genomen met betrekking tot Polen verwijs ik u graag naar eerdere beantwoording door de Minister van Buitenlandse Zaken van 11 januari (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1132).
Kunt u aangeven waarom de EU wel Polen op de vingers tikt vanwege het aanpassen van mediawetten, maar dat de Fransen blijkbaar zonder enige ophef buitenlandse content kunnen censureren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het censureren van de content in strijd is met de vrijheid van meningsuiting die in heel Europa zou moeten gelden? Zo nee, waarom niet?
Om haatzaaiende jihadistische content, die aanzet tot radicalisering, het hoofd te bieden wordt nationaal en internationaal ingezet op samenwerking met internetbedrijven. In dit kader kunnen maatregelen worden getroffen voor zover deze bij wet zijn voorzien en noodzakelijk en proportioneel zijn in het belang van onder meer de nationale of openbare veiligheid, het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van anderen. In deze samenwerking staat, in aanvulling op de verzoekprocedure zoals hierboven genoemd, de Notice-and-Take-Action procedure centraal. Middels de Notice-and-Take-Action procedure worden internetbedrijven op de hoogte gesteld indien iemand misbruik maakt van de internetdienst en, in strijd met de gebruikersvoorwaarden van het bedrijf, jihadistische content verspreidt. Naar eigen inzicht kan het internetbedrijf deze content zelf verwijderen. Daarnaast is er de Notice-and-Take-Down procedure, die alleen wordt ingezet tegen onrechtmatige en strafbare content. Hierbij kan handhaving langs strafrechtelijke weg plaatsvinden.
In hoeverre bent u bereid u zowel nationaal als internationaal hard te maken voor de vrijheid van meningsuiting en de Fransen aan te spreken op deze onzalige en vrijheidsbeperkende ontwikkeling?
Tijdens de informele Europese Raad in februari 2015 is bevestigd dat bestrijding van terrorisme binnen het kader van de rechtsstaat dient plaats te vinden. Binnen de Europese Unie zijn mensenrechten en politieke vrijheden sterk verankerd, onder meer in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde van Nederland en de Europese Unie, alsook de Raad van Europa. In mei 2015 heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa een actieplan tegen gewelddadig extremisme en radicalisering aangenomen. Een onderdeel daarvan is de aanpak van uitingen op internet, waarbij uitdrukkelijk is opgenomen dat deze aanpak de vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) moet eerbiedigen.
Het kabinet zal zich ervoor blijven inzetten dat deze rechten worden geborgd. Daarnaast zal het kabinet ook in Europees verband blijven benadrukken dat maatregelen die worden genomen in de strijd tegen terrorisme in evenwicht moeten zijn met de bescherming van fundamentele rechten.
Hoe verhoudt de Franse werkwijze zich tot de uitspraak van het Europese Hof van 2 december 2015, dat het blokkeren van YouTube door Turkije strijdig is met de vrijheid van meningsuiting? Graag een toelichting.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in zijn uitspraak van 1 december 2015 (Cengiz e.a. tegenTurkije – klachtnummers 48226/10 en 14027/11)) bepaald dat de volledige blokkade van Youtube door Turkije in strijd was met de vrijheid van meningsuiting (ingevolge artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden – EVRM). De blokkade was door Turkije ingesteld ten behoeve van het blokkeren van enkele video’s die, naar mening van de Turkse overheid, de nalatenschap van Atatürk beledigden. De blokkade duurde van 5 mei 2008 tot 30 oktober 2010, en gold voor de integrale website. Het EHRM had al in een eerdere uitspraak tegen Turkije geoordeeld dat er geen wettelijke grondslag bestond voor de blokkade van een integrale website vanwege de inhoud van een van de webpagina’s. Het EHRM oordeelde dan ook onder meer dat deze algehele blokkade een onevenredige inbreuk maakte op de vrijheid van meningsuiting van de verzoeker, waarna Turkije de blokkade ophief.
In het geval van het verzoek van de Franse autoriteiten gaat het om een gericht verzoek specifieke content te verwijderen. Daarmee is de onderhavige situatie dus fundamenteel anders dan die in de Turkse zaak, waarbij overigens mag worden opgemerkt dat betrokken providers uiteraard een gang naar de Franse rechter openstaat en daarna, desgewenst, naar het EHRM.
Het bericht dat sport voor kinderen onbetaalbaar wordt |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het ernstig is dat een groeiend aantal Nederlanders geen sportclubs meer kan betalen voor hun kinderen?1
Ja, sport moet betaalbaar zijn voor iedereen. Daarom wordt de motie van Van Dekken (Kamerstuk 33 750-XVI, nr. 55) uitgevoerd en ondersteun ik samen met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het Jeugdsportfonds met een meerjarensubsidie van ruim € 1,2 miljoen om sport toegankelijk te houden voor kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen.
Wat vindt u ervan dat het Jeugdsportfonds afgelopen jaar ruim 42.000 kinderen, bijna een kwart meer jongeren dan het jaar daarvoor, heeft geholpen om te kunnen sporten door financieel bij te dragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het positief dat het Jeugdsportfonds via zijn regionale en lokale geledingen in staat is steeds meer middelen te verwerven, waardoor voor een toenemend aantal kinderen dat opgroeit in een gezin met een laag inkomen sporten mogelijk wordt/blijft.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de contributies van sportclubs al jarenlang fors zijn verhoogd, omdat de lasten waar sportclubs mee te maken hebben zijn gestegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een van de belangrijkste uitgaven die sportverenigingen doen is de uitgave aan huur die zij aan de gemeente betalen. Eerder heb ik u het rapport van het Mulier Instituut toegestuurd over de uitgaven van gemeenten aan sport (Kamerstuk 30 234, nr. 138). Over heel Nederland bezien blijven deze gelijk, maar zonder inflatie correctie. Er zijn gemeenten waar bezuinigd wordt op de sport. Gemeenten zijn echter autonoom in hun beslissingen omtrent de uitgaven aan sport. De Stichting Waarborgfonds sport geeft aan dat hoewel zij vinden dat de rek er bij de verenigingen uit is, zij ook zien dat het percentage verenigingen waarvan zij de financiële situatie als problematisch of matig waarderen, nagenoeg gelijk gebleven is.3 Er lijkt dus een stabilisatie plaats te vinden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de stichting Waarborgfonds Sport dat de rek er bij veel verenigingen uit is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er zicht op welke (soorten) sportverenigingen moeite hebben het hoofd boven water te houden, en zijn hierin verschillen te zien in bepaalde regio’s? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
NOC*NSF heeft in de Sportaanbiedersmonitor 20154 de verenigingen ook gevraagd naar de financiële armslag. Zij concluderen dat met name de verenigingen met 100 tot 500 leden minder financiële armslag hebben. Het is echter niet bekend of hierin ook regionale verschillen zijn. NOC*NSF zet zich momenteel in om beter inzicht te krijgen in alle ontwikkelingen rondom sportverenigingen. De resultaten van de Sportaanbiedersmonitor zijn vrij beschikbaar voor iedereen.
Deelt u de mening dat het belang van meer en beter bewegingsonderwijs groot is, gelet op het feit dat steeds meer ouders geen geld meer hebben om hun kinderen te laten sporten, en de school dé plek is waar alle kinderen de mogelijkheid krijgen te leren sporten en bewegen? Zo neen, waarom niet?
School is een van de plekken waar kinderen veel zijn en kunnen (leren) bewegen. Mijn collega van Onderwijs heeft met de onderwijsraden de ambitie uitgesproken dat vanaf 2017 iedere basisschoolleerling 2 lesuren bewegingsonderwijs per week ontvangt, gegeven door een bevoegd (vak)docent. Scholen die nu al twee uur geven worden aangemoedigd om te streven naar 3 lesuur. Ik ondersteun deze ambitie.
Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat de lasten voor sportverenigingen niet buitensporig hoog worden, en dat alle kinderen kansen en mogelijkheden krijgen om te kunnen sporten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven zijn met name de banden tussen de gemeente en de sportvereniging van groot belang. Ik volg de uitgaven van gemeenten aan de sport op de voet. Wel zijn gemeenten zoals eerder aangegeven autonoom in hun beslissingen.
Sinds 4 januari kunnen verenigingen gebruik maken van de subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties, hiermee kunnen verenigingen flink besparen op de energielasten.
Lokale sportaanbieders kunnen subsidie aanvragen via het subsidieprogramma Sportimpuls waarvan een groot deel bestemd is voor het deelprogramma Sportimpuls Jeugd in lage inkomensbuurten. Voorts zal het kabinet naar aanleiding van het aanvaarde amendement Van Dekken en Yücel (Kamerstuk 34 300, nr. 17) 5 miljoen euro extra beschikbaar stellen om meer kinderen uit gezinnen met een laag inkomen de kans te geven om mee te doen aan sportactiviteiten.
Het bericht ‘Banden tussen moskee Utrecht en aan Al Qa’ida gelieerde instelling’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banden tussen moskee Utrecht en aan Al Qa’ida gelieerde instelling»?1
Ja.
Waar heeft de door u aangekondigde «snelle actie tegen deze moskee» van afgelopen december uit bestaan en als u nog niets heeft gedaan, waarom dan niet?2
Op 23 december 2015 heeft dit op lokaal niveau onder andere geresulteerd in een gesprek tussen de burgemeester en voorzitter van stichting Al Fitrah. Tijdens dit gesprek is Al Fitrah aangesproken op en geconfronteerd met hun gebrek aan openheid en samenwerking met gemeente en partners. Met Al Fitrah is afgesproken dat zij opener en transparanter zullen zijn over hun werkwijze. Dit geldt ook voor de financiering van de stichting.
Daarnaast is er tijdens het overleg met de burgemeester en Al Fitrah ook afgesproken, dat Al Fitrah meewerkt aan een onderzoek naar de (pedagogische) effecten van hun lesaanbod op kinderen/jongeren. Naar aanleiding van de resultaten hiervan zal samen met Al Fitrah gekeken worden naar eventuele extra inspanningen om radicalisering tegen te gaan.
Er is periodiek contact tussen burgemeester en voorzitter van de stichting om te monitoren of de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Het Rijk heeft een ondersteunende functie daar waar het gaat om het versterken van de kennis- en informatiepositie en het fungeren als gesprekspartner met de gemeente over actuele vraagstukken, dilemma’s en mogelijke handelingsperspectieven. In dat kader heeft er ook een expertmeeting plaatsgevonden tussen gemeente, politie en SZW over Al Fitrah om de drie-sporen-aanpak verder door te ontwikkelen.
Hoeveel moskeeën in Nederland worden direct of indirect gefinancierd vanuit het buitenland en om welke moskeeën, stichtingen en landen gaat het hier?
Er wordt geen algemeen overzicht bijgehouden van welke moskeeën financiering ontvangen uit het buitenland. Verder worden er in het openbaar geen mededelingen gedaan over concrete gevallen door de veiligheidsdiensten. Indien personen of organisaties vanwege hun gedragingen een bedreiging vormen van de nationale veiligheid, dan doet de AIVD daar onderzoek naar.
Bent u bereid de Al Fitrah-moskee per direct te sluiten, alsmede alle andere moskeeën die gelieerd zijn aan dubieuze stichtingen, en de voorgangers uit te zetten? Zo neen, waarom niet?
Sluiting van een instelling is mogelijk als dit voor openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarde gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel.
Het uitzetten van personen uit Nederland kan aan de orde zijn wanneer de betreffende persoon geen Nederlander is en niet meer voldoet aan de voorwaarden die aan het verblijf worden gesteld. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als is vastgesteld dat de betreffende persoon een actueel gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
Tegenwerken door Israël van de Speciale VN-gezant voor mensenrechten in de bezette Palestijnse gebieden |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de Speciale VN-gezant voor de mensenrechtensituatie in de bezette Palestijnse gebieden, de ervaren Indonesische diplomaat Makarim Wibisono, zijn ontslag heeft ingediend? Klopt de reden die hij hiervoor aanvoert, namelijk dat Israël hem sinds zijn aantreden in juni 2014 de toegang tot de bezette Palestijnse gebieden heeft ontzegd?1
Ja, Speciaal Rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in de Palestijnse Gebieden Wibisono diende op 4 januari 2016 schriftelijk zijn ontslag in, met als reden dat Israël de toegang tot de Palestijnse gebieden sinds zijn aantreden in juni 2014 had geweigerd, waardoor hij zijn mandaat niet naar behoren kon uitvoeren.
Deelt u de opvatting dat de Speciale VN-gezant voor de mensenrechtensituatie in de bezette Palestijnse gebieden onvoorwaardelijke toegang moet hebben tot deze gebieden om ongehinderd zijn werk te kunnen doen en dat het onwenselijk is als Israël dit zou blokkeren? Zo ja, bent u bereid Israël hierop bilateraal aan te spreken en tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken te pleiten voor zowel een veroordeling van het ontzeggen van de toegang van de Speciale VN-gezant Wibisono als voor een oproep de volgende VN-gezant ongehinderd zijn werk te laten doen in de bezette Palestijnse gebieden? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht grote waarde aan vrije toegang voor Speciaal Rapporteurs. Het kabinet draagt dit standpunt uit in contacten met de Israëlische autoriteiten, onder andere bij het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Israël afgelopen jaar. De EU deelt dit standpunt en heeft Israël in verschillende verklaringen voor de Mensenrechtenraad opgeroepen per direct toegang te verlenen aan de Speciaal Rapporteur. Ook in de interventie van het Koninkrijk voor de Mensenrechtenraad op 29 februari jl. is Israël hiertoe opgeroepen.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de Israëlische regering dat het mandaat van de Speciale VN-gezant Wibisono «distorted and biased» zou zijn en dat schendingen van mensenrechten van Israëliërs genegeerd zouden worden door de VN?
Het kabinet is bezorgd over de mensenrechtensituatie in de door Israël bezette gebieden en spreekt de verantwoordelijke autoriteiten hierop aan. Nederland verleent onder meer via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat ondersteuning aan Palestijnse en Israëlische NGO’s. Deze NGO’s monitoren de situatie, komen op voor de rechten van Palestijnse burgers, stellen schendingen door de Palestijnse en Israëlische autoriteiten aan de orde en voeren hierover waar mogelijk een dialoog met de relevante autoriteiten.
Het kabinet is van mening dat het mandaat van de Speciaal Rapporteur, dat in 1993 werd geformuleerd door de toenmalige VN-Mensenrechtencommissie inderdaad als onevenwichtig kan worden gekwalificeerd aangezien het mandaat alleen ziet op schendingen van het internationaal recht door Israël. Het gaat echter te ver om te stellen dat schendingen van mensenrechten van Israëliërs worden genegeerd door de VN. De Mensenrechtenraad, een subsidiair orgaan van de AVVN, heeft in verschillende recente resoluties geweldplegingen richting Israëlische burgers veroordeeld en opgeroepen tot het respecteren van de mensenrechten door alle partijen in het conflict. De Algemene Vergadering van de VN heeft op 9 december 2015 resolutie A/RES/70/90 aangenomen waarin zij alle geweldplegingen veroordeelt.
Deelt u de «grote zorgen» van vertrekkend Speciale VN-gezant Wibisono over «het ontbreken van effectieve bescherming voor Palestijnse slachtoffers van voortdurende mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal recht»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Beïnvloedt volgens u het vertrek van de Speciale VN-gezant de opvolging van de aanbevelingen in de VN-onderzoeken (van de Board of Inquiry en de Commission of Inquiry) naar mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht tijdens de laatste Gaza-oorlog? Kunt u een update geven van de stand van zaken van de opvolging van de aanbevelingen in beide rapporten?
De implementatie van de aanbevelingen in de VN-onderzoeken is een verantwoordelijkheid van de betrokken partijen zelf. Er is geen reden om aan te nemen dat het aftreden van Wibisono de voortgang daarvan beïnvloedt. Wibisono rapporteert voor de laatste keer aan de Mensenrechtenraad tijdens de 31ste zitting in maart, alvorens hij definitief opstapt. Naar verwachting stelt de voorzitter van de Mensenrechtenraad aan het einde van deze sessie een nieuwe Speciaal Rapporteur aan.
De Mensenrechtenraad heeft de Hoge Commissaris verzocht om tijdens de 31ste zitting van de Raad in maart een rapport te presenteren met daarin een overzicht van de opvolging van de aanbevelingen van de Commission of Inquiry. Het rapport is op 7 maart jl. gepubliceerd.
Een reclame-event voor accountants dat meetelt als permanente educatie (PE)-activiteit |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het reclame-event Getwalk waar accountants voor deelname 5 PE-punten in het vooruitzicht worden gesteld?1
Ja.
Deelt u de mening, dat het tegen betaling van 598,95 euro luisteren naar sales pitches werkelijk niets te maken heeft met permanente educatie? Kunt u aangegeven hoe het dan kan, dat accountants 5 PE-punten in het vooruitzicht worden gesteld voor deelname aan een reclame-event?
Het is van belang voorop te stellen dat de NBA de verantwoordelijkheid heeft voor de kwaliteit van het PE-stelsel en de beoordeling van PE-activiteiten. Ten aanzien van deze casus heeft de NBA al op eigen initiatief actie ondernomen. De organisator kon het evenement promoten met de mogelijkheid tot het verkrijgen van gecertificeerde PE-punten, omdat hij een door de NBA erkende leerinstelling is voor het organiseren van PE-activiteiten. De NBA heeft de mogelijkheid om individuele PE-activiteiten desalniettemin af te keuren. Ten aanzien van dit evenement heeft de NBA, nadat zij bekend werd met de negatieve signalen, de organisatoren inhoudelijke vragen gesteld en twee medewerkers naar het evenement gestuurd om poolshoogte te nemen. Naar aanleiding daarvan heeft de NBA geconcludeerd dat aan het evenement inderdaad geen gecertificeerde PE punten kunnen worden toegekend. Promotie van producten en permanente educatie zijn twee heel verschillende dingen. De NBA moet zeer kritisch blijven bij het toekennen van gecertificeerde PE-punten.
De weg naar kwaliteitsverbetering van de accountantscontrole, die met de Wet toezichtaccountantsorganisaties en de oprichting van de NBA is ingezet, is een nog lopend proces waarbij al belangrijke stappen zijn gezet. Dat scholing (waaronder de permanente educatie) hierbij een belangrijk aandachtspunt blijft, blijkt uit de maatregelen hieromtrent die in de Wta zijn opgenomen en door de NBA zijn genomen en nog worden voorbereid (zie antwoord vragen 5 en 6).
Vindt u ook, dat de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) op voorhand moet uitsluiten dat voor een dergelijk evenement PE-punten kunnen worden toegekend? Bent u bereid de NBA aan te spreken op hun halfslachtige houding in deze casus?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, dat de kwaliteit van de accountantscontrole nog steeds dient te worden verbeterd, dat serieuze scholing daar een belangrijke rol in speelt, maar dat bovenstaande evenementen niet bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit? Bent u het er mee eens dat het toekennen van PE-punten voor dit soort evenementen de kwaliteitsslag die de sector moet maken ondermijnt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat in het vervolg voor dit soort evenementen geen PE-punten in het voorzicht kunnen worden gesteld dan wel worden toegekend?
Momenteel wordt een herziening van het PE-stelsel door de NBA voorbereid. Hiermee wordt beoogd ervoor te zorgen dat de PE die accountants volgen altijd goed aansluit bij hun werkzaamheden en carrière. Ook krijgen hierdoor andere dan de thans gecertificeerde instellingen de ruimte om PE-activiteiten aan te bieden, hetgeen het aanbod ten goede komt. De stelselherziening voorziet in de invoering van een PE-stelsel, waarin niet langer leerinstellingen worden erkend, maar de programma’s die gegeven worden. De NBA kan hierdoor kritischer naar de toekenning van PE-punten aan cursussen kijken, hetgeen de kwaliteit van de PE-cursussen voor accountants ten goede komt. Leden van de NBA moeten in het nieuwe stelsel een persoonlijk ontwikkelingsplan maken of een passend beroepsprofiel kiezen en op basis daarvan de PE en daarbij behorend leerprogramma’s volgen. Daarnaast zullen accountants ook verplicht kennistoetsen afleggen, waarvan de eindtermen zijn gebaseerd op de eindtermen van de Commissie Eindtermen Accountantsopleiding en de bevindingen van de AFM en de Raad van toezicht van de NBA. Voor de invoering van het nieuwe PE-stelsel, die naar verwachting in 2017 kan plaatsvinden, vindt in 2016 een pilot plaats. Eerste verplichte kennistoetsen hebben reeds in 2014 plaatsgevonden.
In het toezicht van de AFM op accountantsorganisaties wordt er reeds gelet op de koppeling tussen kwaliteit en scholing. De AFM ziet erop toe dat accountantsorganisaties, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitsbeheersing, de kennis en vaardigheden van hun accountants op peil houden. Hierdoor worden accountantsorganisaties ook zelf gedwongen kritisch te kijken naar de opleidingen die hun accountants volgen. Daarnaast is het nu al praktijk dat de NBA erop let dat er in PE-cursussen aandacht wordt gegeven aan door de AFM geconstateerde tekortkomingen bij accountantsorganisaties.
Hoe kijkt u in het algemeen aan tegen de kwaliteit van het «cursusaanbod»? Bent u bereid met de sector in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat de bijscholing er ook echt toe leidt dat accountants betere kwaliteit leveren? Is alleen aanwezigheid bij evenementen dan voldoende of vindt u ook dat opgedane kennis moet worden getoetst?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Inzet ID-scanners bij leeftijdscontrole tabak in strijd met Wet bescherming persoonsgegevens’ |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Inzet van ID-scanners bij de leeftijdscontrole bij de aankoop / verkoop van tabak in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens»?1
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft mij hierover gemeld dat het niet zo is dat alle ID-scanners automatisch in strijd zijn met de Wet bescherming persoonsgegevens. Van belang is welke gegevens worden gescand en hoe de scanner wordt toegepast. Eventuele strijdigheid met de wet hangt dus af van de omstandigheden van het geval.
Was u reeds op de hoogte van het feit dat de inzet van ID-scanners bij leeftijdscontrole bij de verkoop / aankoop van tabak in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)? Wanneer en hoe bent u van dit bericht op de hoogte gesteld en welke acties heeft u vervolgens genomen?
Wat ik over deze systemen weet, heb ik u gemeld en staat in het Trimbos rapport «Leeftijdsverificatie in het vizier» dat ik uw Kamer 3 juli 2014 gestuurd heb. Hierin werd gesteld dat nog onduidelijk was of de verwerking van
gegevens bij deze apparaten is toegestaan volgens de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 1. Voor mij is van belang dat verkooppunten de leeftijdsgrens naleven. Hoe zij dat doen laat ik aan hen. Natuurlijk dienen zij daarbij de geldende wet- en regelgeving in acht te nemen. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet hier op toe.
Deelt u de mening van de heer Hollemans dat «de branche de politiek jarenlang op het verkeerde been heeft gezet met de vermeende rekenproblematiek onder kassières»? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Verstrekkers dienen zich aan de wet te houden. Hoe en met welk instrument zij dat doen is aan hen. Het is niet aan de overheid om een bepaald systeem voor te schrijven.
Gaat u ingrijpen en voorkomen dat deze ID-scanners nog langer worden ingezet als leeftijdscontrole-middel? Zo ja, wat gaat u precies doen en wanneer gaat u actie ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens is krachtens de EU-privacyrichtlijn en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de onafhankelijke toezichthouder op de Wbp. Zij bepaalt zelf waarnaar zij onderzoek doet en/of zij ergens optreedt. Zij beslist ook zelf over de prioriteitsstelling in onderzoek en handhaving.
Kunt u aangeven of de Autoriteit Persoonsgegevens gaat handhaven op de constatering dat de inzet van de ID-scanners in strijd is met de Wbp? Op welke termijn wordt er actie ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om de naleving van de leeftijdsgrens bij het (ver)kopen van tabak nu wel op een effectieve en legale wijze plaats te laten vinden? Hoe gaat u de leeftijdscontrole op orde krijgen?
Ik heb uw Kamer bij brief van 23 juni 2015 gemeld dat ik ontevreden ben met de nalevingcijfers van de leeftijdsgrens bij de verkoop van tabaksproducten. Ik heb er bij de branche op aangedrongen de naleving te verbeteren. Medio dit jaar kijk ik of de naleving is verbeterd en informeer ik uw Kamer over eventuele vervolgstappen. Hierop wil ik nu niet vooruitlopen.
Zoals aan uw Kamer medegedeeld, is het toezicht door de NVWA op naleving van de leeftijdsgrenzen voor tabak geïntensiveerd. Daarnaast heb ik u gemeld dat ik kort na het uitkomen van de slechte nalevingscijfers de branches hierop heb aangesproken.
Deelt u de mening dat het overlaten aan de markt van de leeftijdscontrole bij de verkoop van tabaksproducten niet heeft gewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over boetes voor bijstandsfraude |
|
Jeroen Recourt (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Boete bij bijstandsfraude moet redelijk zijn»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep waar in de berichtgeving naar verwezen wordt over de hoogte van boetes voor bijstandsfraude en de termijn waarin deze boetes betaald moeten worden?
Op 24 november 2014 heeft de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) reeds geoordeeld dat bij het opleggen van een bestuurlijke boete rekening moet worden gehouden met de individuele situatie van betrokkene. De hoogte van de boete moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van betrokkene. In voorkomende gevallen kan daarbij ook de financiële draagkracht van de overtreder een rol spelen. Met de uitspraak van 11 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:12) en een vijftal andere uitspraken van dezelfde datum geeft de CRvB een nadere invulling hoe rekening te houden met de financiële draagkracht.
Kunt u nader inzicht geven in de gevolgen van deze uitspraak voor het boetebeleid binnen de bijstand? Wat is de reikwijdte van deze uitspraak?
In zijn uitspraak oordeelt de CRvB dat een bestuurlijke boete een betrokkene niet onevenredig in zijn inkomen en vermogen mag treffen. Zo wordt voorkomen dat als gevolg van het opleggen van een boete een betrokkene zeer langdurig op het absolute minimum moet leven. De CRvB oordeelt dat hierbij een begrenzing in tijd, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, van maximaal twee jaar in acht moet worden genomen. Het teveel aan ontvangen uitkering moet altijd worden terugbetaald.
Dit betekent dat een gemeente bij het bepalen van de hoogte van een boete, naast de ernst van de overtreding (het benadelingsbedrag) en de mate van verwijtbaarheid (opzet, grove schuld, normale verwijtbaarheid, verminderde verwijtbaarheid) zich er van dient te vergewissen dat de boete, gelet op de draagkracht van de overtreder, geen onevenredige gevolgen heeft. De CRvB hanteert daarbij het uitgangspunt dat het volledige bedrag van het inkomen boven de beslagvrije voet volledig beschikbaar is voor het betalen van de boete. Ook eventueel beschikbaar vermogen moet worden gebruikt voor het betalen van de boete. Het is in de eerste plaats aan de belanghebbende om inzicht te geven in zijn financiële draagkracht.
In hoeverre vereist de uitspraak aanpassing van kracht zijnde wet- of regelgeving met betrekking tot de hoogte van boetes voor bijstandsfraude en de termijn waarin deze betaald moeten worden?
Naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB van 24 november 2014 wordt de wet- en regelgeving aangepast. Uw Kamer heeft 28 januari 2016 het wetsvoorstel tot wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete ontvangen. In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt aangegeven dat voor de bepaling van de boetehoogte in het individuele geval de (persoonlijke) omstandigheden van het geval, waaronder de financiële draagkracht, mede van belang zijn. Ook in de toelichting bij het aan te passen Boetebesluit socialezekerheidswetten zal dit worden aangegeven. Naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB van 11 januari 2016 hoeft de wet- en regelgeving niet te worden gewijzigd.
Respect voor het stakingsrecht in het grootmetaal |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overleg nieuwe cao metaal wéér stukgelopen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de vastgelopen cao onderhandelingen in het grootmetaal?
Ik vind het belangrijk dat werkgevers en werknemers met elkaar afspraken maken over de arbeidsvoorwaarden. Een cao is een belangrijk element voor arbeidsrust. Het biedt werknemers zekerheid en het voorkomt concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Bij algemeen verbindend verklaring kan een cao ook fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden bieden aan gedetacheerde werknemers die tijdelijk in Nederland actief zijn in het kader van het vrij verkeer van diensten. In dit licht betreur ik het dat er in het grootmetaal al enige tijd geen cao meer is gesloten. Het sluiten van een cao is echter een zaak van werkgevers en werknemers. Ik kan en wil hier niet in treden.
Hebt u in deze kwestie geluiden vernomen omtrent intimidatie en (impliciete) dreiging met ontslag van werknemers die staken? Deelt u de mening dat een dergelijke manier van handelen zich absoluut niet verhoudt met de kern van het stakingsrecht en dus scherp veroordeeld dient te worden?
Als er sprake zou zijn van intimidatie en dreiging met ontslag, dan is dat uiteraard onacceptabel. Het zou een schending betekenen van het stakingsrecht zoals vastgelegd in onder andere het Europees Sociaal Handvest. De Inspectie SZW heeft echter geen signalen ontvangen dat hier van sprake zou zijn.
Bent u bereid om de Inspectie SZW onderzoek te laten doen naar deze zaak en te garanderen dat het stakingsrecht gerespecteerd wordt? Zo niet, waarom niet?
Er zijn bij de Inspectie SZW geen meldingen gedaan dat het stakingsrecht zou worden geschonden. Ik zie daarom geen aanleiding om de Inspectie SZW onderzoek te laten doen.