Het niet bereiken van vrouwen en meisjes in noodsituaties met specifieke hulp |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitkomsten van het «Wereldbevolkingsrapport 2015» van het United Nations Population Fund (UNFPA)?1
Ja, het rapport is mij bekend.
Wat is uw reactie op de conclusie dat bijna een derde van de 800 vrouwen die dagelijks sterven als gevolg van complicaties bij zwangerschap of bevalling, zich in crisisgebieden en -situaties bevindt?
Het UNFPA-rapport stelt dat van de 800 vrouwen die dagelijks sterven als gevolg van complicaties bij zwangerschap of bevalling 507 vrouwen zich in noodsituaties of fragiele staten bevinden. Dat is bijna twee derde van het wereldwijde aantal.
Dit zijn schokkende cijfers. Ondanks de vooruitgang die geboekt is op Millennium Ontwikkelingsdoel 5 (verbetering gezondheid van vrouwen en moeders) is de doelstelling om moedersterfte met 75% terug te dringen bij lange na niet gehaald. Daarom zijn seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, alsook vrouwenrechten en gendergelijkheid cruciale aandachtspunten in mijn beleid. Alleen met meer inzet op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten kan de Global Goal voor moedersterfte gehaald worden. In 2030 moet deze gedaald zijn tot minder dan 70 vrouwen per 100.000 levendgeborenen (ter referentie: in 2015 was de moedersterfte 218 vrouwen per 100.000 levendgeborenen).
Het UNFPA rapport laat zien dat het bij natuurrampen en in fragiele situaties bijzonder slecht is gesteld met dienstverlening voor vrouwen en meisjes op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Dit is onaanvaardbaar en ook zorgwekkend. Nederland ondersteunt de oproep van UNFPA om de (humanitaire) agenda meer op vrouwen en meisjes, alsook op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te richten.
Deelt u de frustratie dat ondanks de grote verbeteringen in het beleid ten aanzien van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), de nodige hulp klaarblijkelijk niet de meest kwetsbaren bereikt? Welke handvatten heeft u om deze kwetsbare groep meisjes en vrouwen alsnog te bereiken?
Het kabinet deelt de frustratie dat humanitaire hulp de meest kwetsbare vrouwen en meisjes onvoldoende bereikt. Zij hebben specifieke behoeften, zeker in de reproductieve fase van hun leven. Afgelopen jaren hebben hulporganisaties richtlijnen en beleid ontwikkeld om te voldoen aan specifieke noden van vrouwen, inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Dit beleid wordt nog onvoldoende in de praktijk gebracht. Dat toont het UNFPA rapport ook aan.
Nederland zet zich er voor in om deze richtlijnen ook echt naar concrete actie te vertalen.
Zowel tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie (EU) als tijdens de World Humanitarian Summit (WHS) vraagt Nederland aandacht voor de rol en de behoeften van vrouwen in crisissituaties. Deze specifieke behoeften van vrouwen, inclusief toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, moeten in situatieanalyses, behoeftebepalingen en de respons verankerd worden. Nederland blijft deze thema’s steeds agenderen in de dialoog met betrokken internationale organisaties.
Kunt u toelichten hoe vanuit Nederland en Europa momenteel preventief invulling wordt gegeven aan SRGR in gebieden waar het risico op conflicten en/of noodsituaties bestaat?
Nederland werkt hieraan op een aantal manieren; door financiering, agendering, capaciteitsversterking en uitvoering van internationale afspraken.
Nederland draagt bij aan VN-organisaties die werkzaam zijn op het terrein van noodhulp. Daarmee investeren zij in kwantiteit en kwaliteit van hun staf. Dit heeft tot doel aandacht voor kwetsbare groepen te verbeteren.
Ook brengt Nederland bij partners, zoals UNHCR, steeds de behoeften van vrouwen onder de aandacht, inclusief de behoeften op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Op 17 januari jongstleden heb ik dit zelf besproken tijdens mijn kennismaking met de recent aangetreden VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen, de heer Filippo Grandi. Hij stelde in dit gesprek groot belang aan dit onderwerp te hechten en zich hiervoor te zullen inzetten.
Volgens het UNFPA-rapport heeft het steeds agenderen tot resultaten geleid. Naast traditionele inzet binnen noodhulp voor water, voedsel en onderdak, komt er de laatste jaren meer aandacht voor de gezondheid van vrouwen en meisjes, HIV preventie en bestrijding van (seksueel) geweld tegen vrouwen. Maar meer inzet blijft nodig, stelt het rapport. Daarom zet Nederland ook in op versterking van de capaciteit van onder andere UNHCR, speciaal gericht op bescherming van kinderen en bestrijding van geweld tegen meisjes en vrouwen. Een voorbeeld hiervan is de plaatsing van een assistent deskundige bij UNHCR in Libanon.
In EU-kader is Nederland een belangrijke speler geweest bij de totstandkoming van de nieuwe agenda voor empowerment van vrouwen en meisjes en gendergelijkheid. Het nieuwe EU Gender Actieplan werd in 2015 uitgewerkt en aangenomen. Onderdeel van dit plan is het bieden van betere gezondheidszorg en dienstverlening op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor vrouwen en meisjes. Binnen dit plan is ook aandacht voor seksuele voorlichting en preventie van (seksueel) geweld tegen vrouwen en meisjes, onder meer in conflicten en noodhulpsituaties. Uitvoering van het EU plan gaat in 2016 van start.
Nederland geeft ook actief uitvoering aan Veiligheidsraad Resolutie 1325 op het terrein van vrouwen, vrede en veiligheid. Een voorbeeld van Nederlandse inzet is Syrië, waar een grotere politieke participatie van vrouwen in vredesprocessen wordt ondersteund.
Hoe bestempelt u de uitspraak van een van de onderdirecteuren van UNFPA in de Volkskrant, waarmee hij stelt dat VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR niet toekomt aan SRGR voor meisjes en vrouwen? Klopt het dat bij het uitblijven van voldoende financiële middelen voor UNFPA of de urgentie bij organisaties als UNHCR, er tekorten zijn aan basale voorzieningen zoals maandverband in vluchtelingenkampen?2
Bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes, en seksuele en reproductieve rechten van vrouwen en meisjes maken integraal deel uit van UNHCR’s Global Strategic Goals. De vertaling van beleid naar implementatie in de praktijk door humanitaire organisaties, als UNHCR kan echter beter.
Dat blijkt ook uit een recente studie (2015) van de Inter-Agency Working Group on Reproductive Health in Crises (IAWG). Er wordt meer in gezondheid van vrouwen geïnvesteerd, maar dat is vooral in moeder- en kindzorg. Voor andere belangrijke elementen van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten is binnen noodhulpoperaties te weinig aandacht of financiering. Het gaat daarbij om anticonceptie, de morning after pill, klinische zorg na verkrachting, of afbreking van zwangerschap. Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten staan nog niet voldoende op de agenda bij humanitaire hulp en in crises.
Een tekort aan basale voorzieningen zoals maandverband kan dus te maken hebben met budgettaire beperkingen in de humanitaire sector, maar ook met het onvoldoende centraal stellen van vrouwen en meisjes in de vormgeving en uitvoering van de noodhulpprogramma’s.
Bent u bereid dit thema in internationaal verband op te pakken en hier aandacht voor te vragen? Onderschrijft u daarbij de urgentie om al dan niet via UNFPA middelen vrij te maken voor het bereiken van deze meisjes en vrouwen in zowel preventieve als acute zin?
Zoals in de beantwoording van vraag 3 aangegeven, worden het Nederlandse Voorzitterschap van de Europese Unie en de World Humanitarian Summit (WHS) aangegrepen om vrouwen, gender en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten hoog op de humanitaire agenda te zetten. De rol en situatie van vrouwen, gendergelijkheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten vormen samen één van de drie hoofdlijnen van de Nederlandse inzet3 voor de WHS. Daarnaast benadrukt Nederland steeds dat vrouwen niet alleen slachtoffer zijn, maar ook een belangrijke rol kunnen spelen in vredesbesprekingen, bestrijding van geweld, politieke besluitvorming en economische ontwikkeling.
Voor de WHS wordt actief samenwerking gezocht met UNFPA dat de ambitie heeft om meer te doen aan seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in humanitaire situaties. Nederland steunt UNFPA op dit terrein via een strategische detachering vanaf zomer 2016. Met UNFPA wordt uitgewerkt hoe vrouwen en meisjes beter te bereiken en dienstverlening op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te verbeteren. Om vrouwen en meisjes beter te bereiken zijn goede data een belangrijk startpunt, ook voor UNHCR. Data moeten specifiek voor sekse en leeftijdsgroep zijn. Dan pas kan doelgericht hulp verleend worden aan vrouwen en meisjes, met bijvoorbeeld safe delivery kits en dignity kits, waarin maandverband zit.
Internationale NGO’s zijn eveneens belangrijke partners van Nederland. Marie Stopes International, bijvoorbeeld, is effectief in het bereiken van vrouwen en meisjes – ook in crises en humanitaire situaties, zoals in Jemen. Nederland zet ook in op meer samenwerking met de International Planned Parenthood Federation (IPPF) die als organisatie werkzaam is op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en goed verankerd is in de samenleving. Mede daardoor kan IPPF een bruggenbouwer zijn tussen humanitaire- en reguliere hulpverlening.
Het bericht dat oliebedrijf Total de Oegandese staat aanklaagt |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het oliebedrijf Total op basis van het investeringsgeschillenbeslechtingssysteem (ISDS) een zaak heeft aangespannen tegen de Oegandese overheid met behulp van een bilateraal investeringsverdrag tussen Oeganda en Nederland?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over de rol van Nederland als claimwalhalla en uw antwoorden daarop? Hoe oordeelt u over het feit dat Total de Oegandese staat aanklaagt op basis van een investeringsverdrag met Nederland? Is hier volgens u sprake van treaty shopping?2
In reactie op Kamervragen met het kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3232) heb ik aangegeven dat alle bedrijven, die zich in Nederland als rechtspersoon hebben gevestigd en een investering hebben gedaan in een land waarmee Nederland een investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO) heeft afgesloten, een beroep kunnen doen op deze IBO. Dit geldt ook voor Total E&P Uganda B.V. Aandacht verdient in dit kader het gebruik van deze verdragen door Nederlandse investeerders die hier geen substantiële bedrijfsactiviteiten verrichten. Zoals ik in de brief van 25 juni 2014 in reactie op de motie Van Ojik (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397) heb aangegeven, acht ik het gebruik van een IBO door een bedrijf dat geen substantiële bedrijfsactiviteiten verricht onwenselijk. Dit is een van de punten die Nederland zal herzien bij de modernisering van de IBO’s.
Bent u van oordeel dat Total zich aan de Oegandese wet zou moeten houden en de verplichting heeft om «stamp duty» te betalen op het aandeel dat het bedrijf kocht in een project van Tullow Oil in Oeganda?
De vraag of Total de verplichting heeft om deze belasting te betalen is juist onderwerp van het geschil en ligt nu ter beslissing voor aan een arbitragepanel. Nederland zet zich in om maatschappelijk verantwoord ondernemen in het buitenland te stimuleren. Het kabinet stimuleert het Nederlandse bedrijfsleven om invulling te geven aan hun eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen maken duidelijk wat de Nederlandse overheid (en 45 andere landen) van bedrijven verwacht bij het internationaal zakendoen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Hieronder valt dat bedrijven de belastingwetten en -regelgeving in alle landen waarin zij actief zijn naar de letter en de geest naleven.
Deelt u de mening dat het, met het oog op democratische controle en een beoordeling van de zaak, zeer onwenselijk is dat Total weigert bekend te maken om hoeveel geld het gaat en waarom de heffing niet betaald hoeft te worden? Welke middelen hebben de Oegandese overheid en andere betrokkenen om de hoogte van de claim te achterhalen?
De Oegandese overheid heeft als verweerster in de zaak inzage in de hoogte van de claim. Andere betrokkenen kunnen vragen aan de Oegandese overheid of ze deze informatie met hen wil delen op basis van de «Access to Information Act». In de brief van 25 juni 2014 in reactie op de motie Van Ojik (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397) heb ik aangegeven dat ik een voorstander ben van transparantie in investeringsarbitrage om de legitimiteit van deze procedures te vergroten. In reactie op Kamervragen met het kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3232) heb ik het belang van transparantie in arbitrageprocedures nogmaals onderstreept. Dit is een van de verbeterpunten die Nederland zal opnemen in de herziening van de bestaande Nederlandse IBO’s.
Zijn de Product Sharing Agreements, op basis waarvan Total claimt belastingvrijstelling te hebben gekregen, vertrouwelijk ter inzage voor Oegandese parlementariërs, journalisten en non-gouvernementele organisaties (ngo’s)? Zo nee, ziet u hier een rol weggelegd voor de Nederlandse ambassade in Oeganda?
Production-Sharing Agreements (PSAs) zijn contracten tussen een staat en een investeerder voor het exploiteren van natuurlijke grondstoffen. Openbaarmaking van informatie van de overheid wordt in Oeganda geregeld in de «Access to Information Act» uit 2005. In deze wet wordt een specifieke uitzondering gemaakt voor commerciële contracten; de inhoud daarvan kan alleen openbaar worden gemaakt wanneer beide partijen daarmee instemmen. Het ligt niet voor de hand dat private partijen hiermee instemmen omdat dit hun concurrentiepositie kan schaden. De ambassade zal de Oegandese regering en Total blijven oproepen zo transparant mogelijk te opereren, conform de Nederlandse doelstellingen over transparantie binnen de extractie-industrie.
Deelt u de mening dat een arbitragezaak als deze een gat kan slaan in de begroting van ontwikkelingslanden, terwijl zij dat geld hard nodig hebben, bijvoorbeeld voor armoedebestrijding?
In IBO’s worden afspraken gemaakt over een minimum bescherming van buitenlandse investeringen. Het doel daarvan is investeerders te beschermen tegen ongerechtvaardigd en willekeurig overheidshandelen. Het gaat dus niet om het onderwerp van overheidsingrijpen, maar om de wijze waarop een maatregel wordt ingevoerd. Een claim zal alleen slagen indien een van de afspraken uit de
IBO is geschonden. Of de claim slaagt, ligt nu ter beslissing voor aan een arbitrage tribunaal.
Uit studies van de UNCTAD blijkt dat ongeveer 25% van de zaken in het voordeel van investeerders wordt beslist.3 Uit onderzoek van Susan Franck blijkt dat investeerders gemiddeld $ 622.6 miljoen claimden en het gemiddelde toegewezen bedrag $ 16.6 miljoen bedroeg.4 In zijn algemeenheid ben ik van mening dat publiek geld verstandig moet worden besteed. Zorgvuldig en betrouwbaar overheidsbeleid is een voorwaarde om claims te vermijden, hetzij via arbitrage, hetzij via de reguliere rechtsgang.
Het optreden van Nederlandse special forces in Afrika |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederland actiever bij bestrijden terreur in Afrika», over Nederlandse mariniers en commando’s die jaarlijks Afrikaanse militairen opleiden in contra-terroristische tactieken?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat, gegeven de omgeving waarin de Nederlandse militairen hun werk in Afrika doen, het toepassen van wapengeweld en het risico van blootstelling daaraan reële risico’s zijn? Indien neen, waarom niet?
De trainingsactiviteiten en oefeningen worden uitgevoerd op militaire oefenterreinen, militaire kazernes en locaties die als zodanig herkenbaar en afgeschermd zijn. Het risico van het toepassen van wapengeweld en het risico van blootstelling daaraan is daardoor gering (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2711).
In de «evaluatie inzet Nederlandse militairen 2014» (Kamerstuk 29 521, nr. 291) is gemeld dat Nederlandse militaire eenheden tijdens oefeningen in Afrika samen met Afrikaanse eenheden trainen. Hierbij staan de geïntegreerde civiel-militaire benadering en capaciteitsopbouw centraal. Deze gezamenlijke oefeningen worden gefinancierd uit het Budget Internationale Veiligheid.
Kunt u aangeven of er van de kant van Nederlandse militairen bij deze oefeningen sprake is geweest van het toepassen van wapengeweld of blootstelling daaraan?
Van de kant van Nederlandse militairen is bij deze oefeningen geen sprake geweest van het toepassen van wapengeweld of blootstelling daaraan.
Kunt u een overzicht geven van de deelname van Nederlandse militairen aan contraterreuroefeningen in Afrika de afgelopen vijftien jaar?
Nederlandse militairen nemen sinds 2007 deel aan de jaarlijkse contraterreur-gerelateerde oefening Flintlock (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2711). Nederland neemt geen deel aan andere contraterreur-gerelateerde oefeningen in Afrika.
De samenstelling en de locaties van Flintlock verschillen per jaar. De algemene doelstelling is het trainen van het tactische en operationele militaire niveau van Afrikaanse strijdkrachten, het vergroten van de samenwerking en de interoperabiliteit tussen de deelnemende landen en het uitbreiden van de capaciteiten van de Afrikaanse landen om zelf terrorisme in de regio beter te kunnen bestrijden. De trainingsactiviteiten richten zich op het aanleren en verbreden van algemene militaire vaardigheden op pelotonsniveau, zoals patrouilleren, navigeren, schieten en het inrichten van controleposten. Het betreft geen specifieke contraterreurvaardigheden.
Nederland neemt aan Flintlock deel omdat het programma een unieke mogelijkheid biedt om onder klimatologisch en geografisch uitdagende omstandigheden in Afrika te trainen en te oefenen. Ook biedt de oefening kansen om de samenwerking en informatie-uitwisseling met internationale partners te bevorderen. Ten slotte kunnen Nederlandse militairen zich dankzij de oefening bekwamen in het trainen van militaire eenheden, in dit geval van Afrikaanse landen. Dat de Nederlandse eenheden ook bijdragen hebben geleverd aan de regionale capaciteit voor terrorismebestrijding is een positief aspect van de oefening, maar niet het hoofddoel van de Nederlandse bijdragen.
Nederlandse militairen hebben vanaf 2007 in wisselende samenstellingen en op verschillende locaties deelgenomen aan de oefening Flintlock:
Deelt u de opvatting dat het opleiden in contra-terroristische tactieken van Afrikaanse militairen niet in een geïsoleerde, maar in een (potentieel) gevaarlijke omgeving plaatsvindt en daarom aan de Kamer gemeld dient te worden? Welk beleid hanteert u wat betreft het melden van deelname aan deze en vergelijkbare trainingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het bericht ««Mariniers zorgden voor kentering in piraterij»», over een taakgroep van het Korps Mariniers die betrokken was bij de bestrijding van piraterij voor de kust van Somalië?2
Ja.
Kunt u aangeven wat de precieze activiteiten waren van deze taskforce?
De taskforce heeft activiteiten uitgevoerd in het kader van de antipiraterij-operatie Ocean Shield. Antipiraterij-operaties zijn altijd gemeld via de artikel 100-procedure. De Kamer is uitgebreid geïnformeerd over de activiteiten van mariniers en andere eenheden in de antipiraterij-operaties. Zo sprak de toenmalige Minister van Defensie over deze activiteiten met de Tweede Kamer op 14 juni 2012. De naam van onderhavige taskforce is destijds niet genoemd.
Klopt het dat het bestaan van deze taskforce niet aan de Kamer is gemeld? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd? Welk beleid hanteert u wat betreft het melden van deze en vergelijkbare operaties?
Zie antwoord vraag 7.
De veiligheid van de A4-tunnel Midden-Delfland |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over de veiligheid van de A4-tunnel Midden-Delfland?1
Ja.
Doet de term «scheurtjes» recht aan de problematiek die in de tweede helft van 2014 speelde in de tunnel? Is het waar dat het hier niet om kleine scheurtjes ging, maar om hele schollen van het betonoppervlak die los zijn gekomen van de tunnelwand? Zo ja, waarom kiest u in uw antwoorden dan toch voor de term «scheurtjes»?
Ja. Dit doet hier recht aan. Er treedt vrijwel altijd lichte scheurvorming op in betonconstructies. Bepaalde scheurvorming is volgens de voorschriften toelaatbaar, mits de scheurwijdte binnen de daaraan gestelde maximaal toelaatbare waarden blijft van, in dit geval, 0,22 millimeter. Toetsing hierop is onderdeel van de constructieberekening. Door te grote scheurwijdte kan de wapening aangetast worden. Op twee locaties waren de scheurtjes in het middendeel van de moot groter dan de toelaatbare waarde. De scheurtjes hadden een scheurwijdte variërend van 0,6mm tot 0,8mm.
Rijkswaterstaat heeft op deze locaties het beton laten injecteren, een deel van het beton bij een aantal tunnelmoten laten weghalen en extra wapening laten aanbrengen. Dit alles is vervolgens dichtgemaakt met beton. Op deze wijze borgt Rijkswaterstaat de kwaliteit van de constructie. Er zijn geen nieuwe scheurtjes meer ontstaan.
Vindt momenteel nog monitoring plaats van de staat van het beton (scheurvorming, loskomende schollen) op de plaats waar eerder gebreken optraden? Zo ja, is de situatie nog steeds stabiel? Zo nee, waarom niet en wanneer is de monitoring gestopt?
Ja. Na reparatie is de tunnel, conform afspraak met gemeente Schiedam gemonitord. De laatste meting is kort voor openstelling uitgevoerd. De situatie is stabiel. Geen van de metingen brachten onvolkomenheden aan het licht. Rijkswaterstaat blijft specifiek op de reparaties monitoren tot de gemeente Schiedam als bevoegd gezag (vergunningverlener) aangeeft dat monitoring niet meer nodig is. Daarna vinden reguliere inspecties van de tunnel plaats.
Waarom kiest u in uw antwoord op vraag 5 (van de eerdere vragen) voor de toevoeging «die een risico vormen voor de constructieve veiligheid»? Ofwel: zijn er wel indicaties dat in de toekomst opnieuw scheurtjes optreden? Waarom vormen deze scheurtjes al dan niet een risico voor de constructieve veiligheid?
Bepaalde scheurvorming is volgens de voorschriften toelaatbaar, mits de scheurwijdte binnen de daaraan gestelde maximaal toelaatbare waarden blijft. Op grond van de huidige bevindingen zijn geen indicaties dat nieuwe scheurtjes zullen optreden die een risico vormen voor de constructieve veiligheid. Tevens vindt er monitoring en inspectie plaats.
Acht u het uitgesloten dat de scheurtjes/loskomende schollen enig verband houden met het ontbreken van voorzieningen (bijvoorbeeld haarspelden), die het loskomen van de betonschil bij de trek in de verticale geknikte wapening moeten tegengaan, ter plaatse van de knik in de tunnelwand? Zo ja, waarom? Zo nee, welke gevolgen verbindt u hieraan?
Ja, dat acht ik uitgesloten. De constructie waaronder de wapening voldoet aan alle normen en richtlijnen.
Is het waar dat op de plek waar schade is ontstaan inmiddels over een lengte van 60 meter correctief en over een lengte van 270 meter preventief haarspelden zijn aangebracht? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Zo nee, welke maatregelen zijn genomen om schade in de toekomst te voorkomen?
Ja. Op twee locaties waren de scheurtjes in het middendeel van de moot groter dan de toelaatbare waarde (ca. 0.6 – 0.8 mm). Het was dus noodzakelijk om deze twee moten te herstellen. Gezien het scheurenpatroon van de resterende moten (zoals hierboven aangegeven, kleiner dan de toelaatbare waarde) was het constructief niet noodzakelijk geweest om deze moten te herstellen. Op basis van de nog beschikbare tijd en relatief beperkte meerkosten heeft opdrachtnemer A4All gekozen om de overige moten preventief te behandelen.
Kunt u garanderen dat deze reparaties van de tunnelwand (in de vorm van het aanbrengen van (horizontale) «haarspelden» ter plaatse van de knik in de wand) voldoende zijn? Is het uitgesloten dat de «verticale» wapening aan de binnenzijde van de wand onvoldoende zal (blijken te) zijn? Zo nee, welke maatregelen neemt u hiervoor?
De aannemer heeft het reparatievoorstel inclusief het aanbrengen van haarspelden constructief onderbouwd waarna Rijkswaterstaat dit positief beoordeelde. Dit garandeert dat de reparaties degelijk zijn. Monitoring van de moten wijst uit dat de kwaliteit van de reparatiemaatregel volstaat.
Het ontwerp van de tunnel, inclusief de wapening, voldoet aan de daarvoor geldende eisen, normen en richtlijnen. De wapening aan de binnenzijden van de wanden is voldoende.
Is het waar dat er in mei 2013 vanuit werd gegaan dat er géén trekspanningen optreden in de verticale wapening aan de binnenzijde van de wand (Review Bureau Hageman, 30-05-2013, p. 35), en dat, na de opgetreden schade, wel erkend is dat trekspanningen in de verticale wapening van het beton kunnen optreden? Zo ja, wat is uw oordeel over de eerdere onjuiste aannames en de oorzaken hiervan? Is er naar uw oordeel in het verleden adequaat gereageerd op de door de heer De Kanter geuite kritiek?
Nee. De scheurtjes zijn opgetreden ter plaatse van de knik in de wand aan de zuidzijde van de westelijke tunnelbuis. Er is geen verband met de bevindingen van de heer De Kanter en de op basis daarvan uitgevoerde review door Bureau Hageman, omdat deze betrekking hadden op een ander gedeelte van de tunnel. De mogelijke oorzaken waaraan de heer De Kanter refereerde treden niet op bij de locatie waar deze laatste scheurtjes zijn geconstateerd.
De heer De Kanter heeft in 2013 kritiek geuit op het ontwerp van de landtunnel. Daarop hebben zowel de aannemerscombinatie als Rijkswaterstaat het ontwerp gecontroleerd op de door de heer De Kanter genoemde punten. Ook heeft een onafhankelijk deskundig bureau de bevindingen van de heer De Kanter getoetst. Hieruit blijkt dat de constructieve veiligheid van de landtunnel A4 Delft Schiedam niet in het geding is. Het ontwerp voldoet aan de daarvoor geldende eisen, normen en richtlijnen. Er is geen sprake van risico’s voor weggebruikers. Rijkswaterstaat heeft de heer De Kanter geïnformeerd over de resultaten van deze onderzoeken. Naar mijn mening is hiermee adequaat gereageerd op de geuite kritiek.
Wat betekent het nieuwe inzicht dat er wel sprake kan zijn van trekspanningen in de verticale wapening van het beton, voor de veiligheidsvoorzieningen in andere delen van de tunnel? Acht u het, mede gezien het feit dat de exacte oorzaak door Rijkswaterstaat niet is vastgesteld, alsnog nodig ook op andere plekken in de tunnelwand preventief haarspelden aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen nieuw inzicht. Zoals in voorgaande antwoord toegelicht is er geen relatie tussen de aangetroffen scheurtjes in de tunnel en de geuite kritiek van dhr. De Kanter.
Acht u het mogelijk dat in de toekomst opnieuw schade optreedt in de vorm van scheurtjes of loskomende schollen beton als gevolg van extreme belastingen of belastingcombinaties? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit te voorkomen?
De tunnel voldoet aan alle normen en richtlijnen en de hierin voorgeschreven belastingen en belastingcombinaties. De eind 2014 opgetreden scheurtjes waren het gevolg van een onvolkomenheid gedurende de bouw. De aannemerscombinatie heeft dit vervolgens zorgvuldig gerepareerd. Er zijn geen indicaties dat er in de toekomst nieuwe scheurtjes zullen ontstaan die een risico vormen voor de constructieve veiligheid. Verdere inspectie van de tunnel vindt plaats in het kader van het reguliere onderhoud.
Bent u bereid, mede gezien het feit dat de exacte oorzaak door Rijkswaterstaat niet is vastgesteld, de monitoring van deze aspecten (wapening beton, al dan niet aanwezig zijn met haarspelden bij de verschillende knikken in de wand etc.) gedurende een lange periode te intensiveren?
Nee. Na reparatie is de tunnel, conform afspraak met gemeente Schiedam, zekerheidshalve gemonitord. RWS blijft specifiek op de reparaties monitoren tot gemeente Schiedam als bevoegd gezag (vergunningverlener) aangeeft dat er geen monitoring meer hoeft plaats te vinden. Daarna vinden reguliere inspecties van de tunnel plaats.
Behoort de Richtlijn Ontwerp Kunstwerken (ROK) ook tot de «geldende eisen, normen en richtlijnen» waarover u in antwoord 3 (op de eerdere vragen) spreekt? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze zijn «thermische effecten» meegenomen in het ontwerp?
Ja. Deze richtlijn behoort ook tot de geldende eisen, normen en richtlijnen.
De thermische effecten zijn ook in het ontwerp meegenomen. Zoals ik in het antwoord van vraag 8 heb toegelicht, is er geen relatie tussen de thermische effecten en de aangetroffen scheurtjes. Dit effect doet zich in een geheel ander gedeelte van de tunnel voor. In dit deel van de tunnel zijn geen scheurtjes aangetroffen.
Het bericht dat 900 gemeentelijke verordeningen niet rechtsgeldig zijn |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «900 gemeentelijke verordeningen niet rechtsgeldig»?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat het aantal gemeenten (163) dat een of meer belastingverordeningen niet, of op een foutieve wijze gepubliceerd heeft, bijzonder hoog ligt?
Gemeenten dienen de tekst van een verordeningen bekend te maken in een digitaal gemeenteblad. Daadkracht constateert daarbij een drietal tekortkomingen:
Om te voorkomen dat alle betrokken overheidsorganisaties individueel voorzieningen moeten treffen voor de publicatie van het gemeenteblad is mede op verzoek van de VNG door BZK de Gemeenschappelijke Voorziening Officiële Publicaties (GVOP) tot stand gebracht. Overheidsorganisaties kunnen hier tegen betaling van een bijdrage in de kosten gebruik van maken om hun publicatieblad uit te geven. Bijna negentig procent van de gemeenten maakt van deze mogelijkheid gebruik en publiceert hiermee automatisch in het voorgeschreven Pdf-formaat. Zesenveertig gemeenten produceren het gemeenteblad zelf. Daarvan doen volgens Daadkracht vijfentwintig gemeenten dit niet in het voorgeschreven Pdf-formaat. Het gaat hier dus om een klein aantal gemeenten.
Daadkracht geeft dit bij ongeveer een derde van de gemeenten één of meerdere keren aangetroffen. Indien deze waarneming juist is vind ik dat het hier om een substantieel aantal gemeenten gaat.
Dit kan komen doordat verzuimd is om de verordening bekend te maken, maar ook doordat inwerkingtreding pas op een later tijdstip wordt beoogd en de bekendmaking om die reden nog enige tijd is uitgesteld. Daadkracht kan niet aangeven wat de achtergrond is van het niet publiceren van de verordeningen en ook niet om hoeveel gemeenten en verordeningen het gaat. Ik kan daarom ook geen oordeel geven over de vraag of hier sprake is van een groot aantal gemeenten dat fouten maakt.
Kunt u aangeven in wiens opdracht het onderzoeks- en adviesbureau Daadkracht dit onderzoek gedaan heeft bij gemeenten?
Daadkracht heeft op eigen initiatief tellingen uitgevoerd op basis van internetpublicaties. De bevindingen zijn niet in een rapport vastgelegd en niet aan de gemeenten voorgelegd.
Kunt u aangeven hoe de controle of gemeenten voldoen aan de eisen van het publiceren van belastingverordeningen is ingericht? Kunt u aangeven waarom dit op deze grote schaal niet gefunctioneerd heeft?
De bekendmaking van gemeentelijke verordeningen is geregeld in de artikelen 139 tot en met 144 van de Gemeentewet. Dit betreft een gemeentelijke aangelegenheid: het college van burgemeester en wethouders heeft tot taak dat de bekendmaking aan de wettelijke technische publicatie-eisen voldoet en is hierover verantwoording verschuldigd aan de raad. Gelet op artikel 124 van de Gemeentewet is er in een geval als dit geen ruimte voor interbestuurlijk toezicht door het provinciebestuur of een Minister op taken die uit de Gemeentewet voortvloeien.
Bij wijze van service worden door BZK steekproefsgewijs wekelijks twee gemeenten, provincies of waterschappen gecontroleerd op enkele bekendmakingvereisten. Daarbij wordt ook gekeken of door de gemeenteraad vastgestelde verordeningen daadwerkelijk zijn bekendgemaakt. De betrokken overheidsorganisaties ontvangen hiervan een rapportage met de aanbeveling om eventueel tekortkomingen te herstellen en naar de toekomst toe te voorkomen door de aanpassing van werkprocessen.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten hun verordeningen in het geheel niet elektronisch hebben gepubliceerd?
Alle gemeenten maken hun verordeningen elektronisch bekend, zij het niet altijd op de juiste wijze. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven waarom deze gemeenten hun verordeningen in het geheel niet elektronisch hebben gepubliceerd?
Zoals uit het antwoord op de vorige vraag blijkt zijn er geen gemeenten die in het geheel niet elektronisch publiceren.
Bent u het er mee eens dat het onwenselijk is dat er een groot aantal verordeningen nu niet rechtsgeldig is?
Ik deel niet de door Daadkracht getrokken conclusie dat alle niet correct gepubliceerde bekendmakingen onverbindend zijn. Het is aan de rechter om te oordelen of een tekortkoming in een bekendmaking zodanig is dat de betreffende bepalingen daardoor niet verbindend zijn. Voor zover mij bekend is het nog niet voorgekomen dat een rechter in een dergelijke situatie tot dat oordeel is gekomen.
Kunt u aangeven hoe u zich gaat inspannen om alle gemeenten aan de eisen omtrent het elektronisch publiceren van gemeentelijke verordeningen te laten voldoen?
In het kader van het programma Digitaal 2017 wordt een wetsvoorstel voorbereid dat erin voorziet dat bestuursorganen alle wettelijk voorgeschreven bekendmakingen en kennisgevingen moeten doen in een elektronisch publicatieblad dat met behulp van een centrale voorziening (thans de GVOP) wordt uitgegeven. Daarmee zal het niet langer kunnen voorkomen dat een bekendmaking niet voldoet aan wettelijke eisen m.b.t. het bestandsformaat.
Daarnaast zullen gemeenten naar aanleiding van de publicatie nog eens op het belang van een correcte wijze van bekendmaking worden gewezen en zal ik hierover contact opnemen met de VNG. Ook zal de steekproefsgewijze toetsing en advisering aan gemeenten worden voortgezet.
De situatie van LHBT’ers in het AZC in Alphen aan den Rijn |
|
Keklik Yücel (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de bedreigen van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender (LHBT) asielzoekers in de opvang in Alphen?1
Ja.
Kunt u, gezien het feit dat het kabinet vindt dat slachtoffers van discriminatie, bedreiging of geweld in asielopvang alleen in acute noodsituaties op een andere plek ondergebracht moeten worden, vertellen wat het kabinet verstaat onder «een acute noodsituatie»? Valt de situatie van de tien asielzoekers in Alphen daar onder en zo nee, waarom niet?
In de vraag wordt gesteld dat slachtoffers alleen in acute noodsituaties «op een andere plek» worden ondergebracht. Ik wil benadrukken dat, als de veiligheid van een bewoner in het geding is, door het COA andere huisvesting geregeld wordt, als het slachtoffer dat wenst. Uitgangspunt is dat de dader als straf wordt overgeplaatst. Als het slachtoffer kiest voor overplaatsing kan dit naar een andere plek op de locatie zijn, of naar een locatie elders in het land. Een aparte centrale opvang voor kwetsbare groepen is niet aan de orde. Uitgangspunt is dat iedere asielzoeker, van welke gezindheid, geaardheid, nationaliteit of etniciteit ook, veilig in de COA-opvang moet kunnen verblijven. In Alphen heeft het COA zorg gedragen voor een veilige plek op de locatie.
Onder een acute noodsituatie verstaat het kabinet een situatie waarin een bewoner gevaar zou lopen en waarin het COA diens veiligheid niet zou kunnen waarborgen. In een dergelijke situatie kan het COA met politie en andere partijen (zoals het COC) in gesprek gaan om te bezien of plaatsing buiten het COA mogelijk is. Een dergelijke situatie heeft zich met lhbt asielzoekers nog niet voorgedaan.
Deelt u de mening dat daders te allen tijde veroordeeld zouden moeten worden om zodoende een signaal af te geven dat Nederland een homovriendelijk land is en dergelijk gedrag gevolgen kan hebben voor hun asielaanvraag?
Zodra duidelijk is wie het incident heeft veroorzaakt, moet de dader altijd worden aangepakt. Dit kan op verschillende manieren, afhankelijk van de ernst van het incident. Indien sprake is van een strafbaar feit motiveert het COA het slachtoffer om aangifte te doen. Bij strafbare feiten wordt ook altijd de politie ingeschakeld. Onder voorwaarden kan een veroordeling wegens een ernstig misdrijf tot gevolg hebben dat een verblijfsvergunning wordt ingetrokken dan wel niet wordt verleend. Uw Kamer ontving recent een brief waarin een aanscherping van het beleid ter zake wordt aangekondigd.2
Hoe verklaart u dat er geen aangifte is gedaan van het bedreigen of mishandelen van homoseksuele vluchtelingen in het asielzoekerscentrum in Alphen aan den Rijn? Wat wordt er vanuit het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) gedaan om de aangiftebereidheid te stimuleren? Ziet u mogelijkheden om verbeteringen aan te brengen in dit proces?
Het COA informeert slachtoffers over de mogelijkheid om aangifte te doen en motiveert hen daartoe. Indien het slachtoffer dit wenst kan een COA-medewerker het slachtoffer begeleiden bij het doen van aangifte. In Alphen aan den Rijn zijn het COA en de wijkagent in gesprek gegaan met de groep lhbt’s om hen te motiveren tot het doen van aangifte. De groep besloot echter om geen aangifte te doen. De groep wilde evenmin aangeven wie de daders waren. COA medewerkers zijn zelf geen getuige geweest van het incident. Dit verklaart dat geen aangifte is gedaan.
Welke maatregelen worden er genomen om dorst- en hongerstakingen onder asielzoekers zo veel mogelijk te voorkomen? Bent u van mening dat het protocol dat het COA gebruikt om te kijken wanneer dergelijke acties echt een hongerstaking zijn, voldoende functioneert?
Een honger- en/of dorststaking kan door verschillende situaties getriggerd worden, bijvoorbeeld door een afwijzing van een verzoek om een verblijfsvergunning. COA medewerkers zijn alert op signalen van bewoners dat er mogelijk problemen spelen. Als het COA de indruk heeft dat er iets aan de hand is met een bewoner zal een COA-medewerker met de bewoner in gesprek gaan en hem waar mogelijk ondersteunen bij het vinden van een oplossing.
Het protocol hongerstaking wordt periodiek geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Ik ben van mening dat het protocol hongerstaking adequate ondersteuning biedt in situaties waarin sprake is van een honger- en of dorststaking.
Kunt u verklaren waarom de balans van centrale banken voor 2% uit ANFA (Agreement on Net Financial Assets) bestaat (Duitsland) en bij anderen voor 30% (Frankrijk) of zelfs 50% (Ierland)?
ANFA is een overeenkomst tussen de ECB en de nationale centrale banken van het eurosysteem. Doel van deze afspraak is coördinatie tussen nationale centrale banken (NCB’s) om te waarborgen dat de totale netto financiële activa van nationale centrale banken niet boven het niveau uitstijgen waarop deze met het monetaire beleid kunnen interfereren. Deze netto financiële activa hebben betrekking op beleggingen van NCB’s die niet voor monetairebeleidsdoeleinden worden aangehouden. De Raad van Bestuur van de ECB stelt een totaalplafond vast waarboven deze totale netto financiële activa van het Eurosysteem niet mogen uitstijgen. Dit plafond wordt vastgesteld in overeenstemming met haar monetairebeleidsbeslissingen en ontwikkelingen in specifieke passivaposten op de balans van het eurosysteem, zoals de vraag naar bankbiljetten. ANFA beschrijft vervolgens hoe de maximumomvang van netto financiële activa van nationale centrale banken wordt bepaald. ANFA is een vertrouwelijk document en ik heb zelf geen beschikking over de inhoud van de overeenkomst. Nationale centrale banken in de EMU hebben binnen deze kaders de beleidsvrijheid om naar eigen inzicht hun beleggingsbeleid vorm te geven, voor zover dit in overeenstemming is met de afspraken die hierover gemaakt zijn en niet in conflict komt met het monetaire beleid dat door de ECB wordt vastgesteld. Het is dus aan de NCB’s zelf of zij de ruimte die hun geboden wordt op basis van ANFA benutten. Ik ken de specifieke overwegingen van de in de vraag genoemde NCB’s niet.
Kunt u per nationale centrale bank in het eurostelsel aangeven hoeveel zij onder de ANFA-overeenkomst opgekocht hebben?
Alle nationale centrale banken publiceren informatie over de omvang van hun portefeuilles in hun jaarverslagen. De mate van detail waarin NCB’s rapporteren over de samenstelling van hun portefeuilles verschilt echter. DNB rapporteert in het jaarverslag van 2014 dat de eigen beleggingsportefeuille een omvang heeft van 29,7 miljard euro1. Hiervan is 17,8 miljard euro belegd in euro’s. DNB geeft in het jaarverslag aan dat de eigen middelen voornamelijk zijn belegd in kortlopend schuldpapier van Amerikaanse en Duitse (semi)-overheden. De Europortefeuille is ontstaan vanuit de omzetting van de voormalige portefeuille in D-marken.
Kunt u aangeven of staatsobligaties, obligaties van internationale instellingen, obligaties van staatsdeelnemingen opgekocht mogen worden onder het ANFA-programma en welke limieten van toepassing zijn?
De ANFA-overeenkomst ziet op de maximale omvang van de netto financiële activa, maar legt geen beperkingen op ten aanzien van het type belegging. Zoals vastgelegd in het ECB-besluit voor de uitvoering van het Public Sector Purchase Programme (PSPP)2 (dit is het aankoopprogramma voor staatsobligaties en obligaties van nationale en Europese instellingen en is, naast de aankoopprogramma’s voor securitisaties en gedekte obligaties, een van de drie aankoopprogramma’s die gezamenlijk ook wel QE worden genoemd, zie beantwoording op vraag 12 voor meer toelichting) mag het belang van het eurosysteem van nationale centrale banken en de ECB in een specifieke uitgifte van een obligatie in elk geval niet groter zijn dan 33%, mede om een blokkerende minderheid voor het eurosysteem bij de activering van collective action clauseste voorkomen. Deze limiet geldt voor het totale belang van het eurosysteem (dus zowel aankopen in het kader van monetair beleid als de eigen beleggingsportefeuilles van NCB’s).
Kunt u inzage geven in de ANFA-overeenkomst (zo nodig vertrouwelijk)?1
Zie antwoord op vraag 1.
Los van de inhoud, wie zijn de ondertekenaars van de ANFA? Wat is het doel achter deze afspraak? Hebt u zelf kennis van de inhoud van ANFA?
Zie antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de Ierse centrale bank de ANFA overeenkomst geschonden heeft in 2013 en dat Ierland daarvoor feitelijk niet gestraft is?2
Ik heb zelf geen informatie over in hoeverre nationale centrale banken de ANFA-overeenkomst naleven. De limieten die uit ANFA voortvloeien zijn mij ook niet bekend, dus ik kan niet beoordelen of nationale centrale banken deze limieten overschrijden.
Heeft u er kennis van genomen dat zelfs president Draghi van de Europese Centrale Bank niet begrijpt waarom sommige centrale banken obligaties kopen?3
Ik heb kennis genomen van de betreffende persconferentie.
Weet u welke centrale banken zich aan de ANFA-overeenkomst houden en welke landen in het verleden de ANFA-overeenkomst geschonden hebben? Kunt u een lijst geven van centrale banken die zich niet aan de ANFA-overeenkomst gehouden hebben?
Om de in het antwoord op vraag 6 genoemde redenen kan ik een dergelijke lijst niet geven. Het is aan de Raad van Bestuur van de ECB om hierop toe te zien, zodat zij volledige controle over de omvang van de Eurosysteembalans houdt en gewaarborgd blijft dat de operaties van NCB’s de uitvoering van het gemeenschappelijke monetaire beleid niet verstoren.
Kunt u aangeven hoe de Nederlandsche Bank (een 100% staatsdeelneming) met ANFA is omgegaan (inclusief bedragen en waarin belegd is) sinds de start van de Eurozone?
Zie antwoord op vraag 2.
Wie garandeert en controleert of er bij ANFA geen sprake is van monetaire financiering van staatsschuld?
Zie antwoord op vraag 13.
Welke mate van openheid over het totale ANFA-programma acht u wenselijk? Hoe gaat u dat bereiken?
In het kader van de transparantie zou het goed zijn om deze overeenkomst openbaar te maken. Ik zal hierover met DNB in gesprek treden. Dit is uiteindelijk echter aan de ECB en de nationale centrale banken.
Kunt u aangeven hoeveel van de staatsobligaties (per land) die in de Eurozone zijn uitgegeven
De ECB publiceert wekelijks op haar website6 een geconsolideerde balans van het eurosysteem van centrale banken. Deze geconsolideerde balans bevat informatie over de totale omvang van eurobeleggingen op de balans van het eurosysteem (dus zowel in het kader van monetair beleid als eigen beleggingsportefeuille van NCB’s), maar geen uitsplitsing naar staatsobligaties per land en andere beleggingen.
Meer uitgesplitste informatie is beschikbaar voor de aankopen van staatsobligaties door het eurosysteem binnen het PSPP. Zoals bekend kopen de ECB en de NCB’s maandelijks voor 60 miljard euro op aan schuldpapier, waarvan het grootste deel staatsobligaties en obligaties uitgegeven door publieke instellingen (zie Kamerbrief BFB 2015–246M). De ECB publiceert maandelijks op haar website7 per land informatie over aankopen in het kader van het PSPP voor het eurosysteem als geheel. Zie hieronder de stand per 31 december 2015:
as at
31 December 2015
Monthly net purchases*
Cumulative monthly net purchases*
Weighted average remaining maturity in years
1,155
12,641
8.52
1,446
15,896
9.51
0
285
5.82
10,443
115,625
7.00
0
48
2.54
5,137
56,817
9.70
734
8,086
7.59
8,267
91,767
7.73
684
7,583
9.40
7,181
79,209
9.27
104
1,107
6.01
42
1,115
6.07
23
684
5.85
7
282
9.62
2,191
25,612
6.51
1,018
11,220
10.36
197
2,228
7.97
277
4,622
8.58
5,403
60,104
6.97
44,309
494,930
8.02
Deze tabel geeft bijvoorbeeld aan dat in het kader van het PSPP in de maand december voor 2,19 miljard euro aan Nederlandse staatsobligaties en obligaties van Nederlandse instellingen is opgekocht door het eurosysteem als geheel. De cumulatieve omvang van de aankopen van Nederlandse staatsobligaties en obligaties van Nederlandse instellingen door het eurosysteem bedroeg per 31 december 2015 25,6 miljard euro.
Uit hoofde van het Securities Markets Programme (SMP) heeft het eurosysteem daarnaast nog € 122,95 miljard (stand 15 januari 2016) aan Europese staatsobligaties in bezit. Omdat het SMP beëindigd is, neemt deze portefeuille gestaag in omvang af.
Er worden geen staatsobligaties uitgegeven door het EFSF, ESM, EFSM en GLF. Wel hebben o.a. het EFSF en het ESM obligaties uitgegeven ter financiering van de leningen die in het kader van steunprogramma’s zijn verschaft. Deze obligaties worden opgekocht in het kader van het PSPP (in de bovenstaande tabel opgenomen onder Supranationals). Nationale centrale banken kunnen dergelijke obligaties ook aankopen voor hun eigen beleggingsportefeuilles.
Is er sprake van monetaire financiering van staatsschuld in de Eurozone?
Antwoord op vraag 10 en 13: In lijn met het verbod op monetaire financiering worden overheidsobligaties alleen op de secundaire markt gekocht. De ECB monitort dat NCB’s het verbod op monetaire financiering respecteren en rapporteert hierover in haar jaarverslag.
Wie maakt een (syteem)risicoanalyse van deze enorme hoeveelheden staatsleningen die door andere landen van de eurozone gedekt worden?
De ECB is onafhankelijk in het uitvoeren van het monetaire beleid. De ECB weegt de hiermee gepaard gaande risico’s mee in de uitvoering van het monetaire beleid gericht op een duurzame aanpassing in de inflatieontwikkeling conform het mandaat van prijsstabiliteit. In algemene zin brengt de aankoop van obligaties altijd een bepaalde mate van kredietrisico met zich mee. De inrichting van het Public Sector Purchase Programmevoorziet in een beperkte mate van risicodeling met betrekking tot kredietrisico binnen het eurosysteem. Daarnaast loopt DNB renterisico uit hoofde van de uitvoering van de opkoopprogramma’s.
Welke risico’s zijn er verbonden aan deze massale opkoopprogramma’s en worden zij in uw ogen goed gemanaged?
Zie antwoord vraag 14.
Wanneer stapt de eurozone af van het massaal opkopen van alle (semi)publieke obligaties die er maar te vinden zijn?
Zie antwoord vraag 14.
Uitgaven door de KRO |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «KRO gaat in drie weken 900k wegsmijten»?1
Ik heb van dit bericht kennis genomen. Het Commissariaat voor de Media heeft deze aangelegenheid beoordeeld en komt tot de conclusie dat het hier gaat om besteding van verenigingsgeld van de KRO en dus niet om publieke middelen afkomstig uit de Mediabegroting. Het Commissariaat ziet geen aanleiding om hier op te treden. De vereniging KRO maakt een scherp onderscheid tussen publieke middelen en verenigingsmiddelen. Bij de fusie van KRO en NCRV zijn de omroepactiviteiten die worden gefinancierd uit de publieke middelen afgesplitst naar het gezamenlijk omroepbedrijf. De verenigingsactiviteiten zijn achtergebleven in omroepvereniging KRO respectievelijk omroepvereniging NCRV en worden betaald uit verenigingsinkomsten. Het Commissariaat liet mij weten dat de inkomsten en uitgaven van de beide verenigingen goed inzichtelijk zijn, aan de hand van de afzonderlijke jaarrekeningen.
Is het waar dat de KRO heeft besloten dit geld nog even snel uit te geven, omdat het anders teruggaat naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
De KRO kon in 2015 beschikken over een extra bedrag van € 827.000,– aan verenigingsgeld, doordat een kortlopende schuld aan de Belastingdienst was vrijgevallen. Het staat de KRO op grond van artikel 2.136 Mediawet 2008 vrij dit bedrag te besteden aan activiteiten die redelijkerwijs nodig zijn voor het goed functioneren van de vereniging en haar organen of gebruikelijk zijn in een actief functionerende vereniging om de band met en tussen de leden te versterken. Het Commissariaat oordeelt dat zulks hier het geval is geweest. Op welk moment in het jaar de KRO het geld hieraan besteedt is niet relevant.
De Mediawet schrijft voor dat omroepverenigingen jaarlijks het nettoresultaat dat uit contributie en verenigingsactiviteiten overblijft, overdragen aan het gezamenlijke omroepbedrijf (KRO-NCRV) en dat deze die gelden moet besteden aan uitvoering van de hoofdtaak. Zowel in 2014 als 2015 behaalde de vereniging KRO een bescheiden positief resultaat, dat is overgedragen aan het omroepbedrijf KRO-NCRV en dat daar werd/wordt gebruikt voor inzet ten behoeve van het media-aanbod. Ook in het verleden, voor de fusiedatum van 1 januari 2014, zijn de positieve resultaten uit verenigingsactiviteiten toegevloeid aan de beschikbare middelen om media-aanbod mee te financieren.
Hoe beoordeelt u het feit dat de KRO € 40.000 uitgeeft om twee auto’s gedurende twee jaar te laten rijden met KRO-bestickering? Vindt u dit een doelmatige besteding van publieke middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De KRO heeft het extra bedrag onder meer besteed door bij te dragen aan projecten van De Zonnebloem. Deze organisatie is in 1949 ontstaan uit een KRO-radioprogramma voor zieken en gehandicapten. De Zonnebloem organiseert projecten om het leven van mensen met een lichamelijke beperking en dat van haar vrijwilligers te verrijken door sociale en recreatieve activiteiten. De KRO steunt de Zonnebloem al langer en heeft recent bijgedragen aan een project om mensen met een lichamelijke beperking toegankelijk vervoer aan te bieden. Op de zijkant van auto’s van De Zonnebloem zijn stickers geplakt waaruit blijkt dat dit project mede mogelijk is gemaakt door de KRO. Het gaat hier niet om publieke middelen, maar om besteding van KRO-verenigingsmiddelen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de KRO € 286.500 uitgeeft om doosjes met chocolade aan haar leden te sturen? Vindt u dit een doelmatige besteding van publieke middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van zijn 90-jarig jubileum heeft de KRO aan trouwe leden een bescheiden attentie verstrekt: een doosje Celebrations chocolaatjes van € 6,65 per stuk. Dergelijke attenties zijn toegestaan op grond van de Regeling ledenvoordelen en ledenwerfactiviteiten 2013 van het Commissariaat.
Kunt u toelichten waartoe de projectmanager ter waarde van € 50.000 wordt ingehuurd?
De KRO heeft deze verenigingsmiddelen ingezet ten behoeve van de KRO-website, wederom in het kader van verenigingsactiviteiten.
Deelt u de mening dat de projecten van de KRO niet nodig zijn en dit geld beter kan worden besteed aan het maken van radio en televisieprogramma’s? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven al werd vastgesteld, gaat het hier niet om publieke middelen ten behoeve van de productie van media-aanbod, maar om eigen KRO-verenigingsmiddelen die zijn opgebracht door de leden. Het Commissariaat oordeelt dat het de KRO vrij staat om dit geld te besteden aan de genoemde projecten, op grond van artikel 2.136 Mediawet 2008.
Bent u bereid het gesprek met de KRO aan te gaan en hen er toe te bewegen het geld doelmatiger te besteden?
Gezien het antwoord op vraag 6 is een dergelijk gesprek niet aan de orde. Overigens is het toezicht op de rechtmatigheid van de bestedingen voorbehouden aan het Commissariaat voor de Media; toezicht op de doelmatigheid valt onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO).
Bent u bereid na te gaan of het vaker bij de publieke omroepen voorkomt dat publiek geld aan het einde van het jaar nog snel even wordt uitgegeven, omdat het anders teruggaat naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Zo nee, waarom niet?
Het toezicht op de inkomsten en uitgaven van de publieke media-instellingen voorziet hier reeds in. Ik zie geen reden om dit verder aan te scherpen.
Bij de toetsing van de financiële verantwoording van de landelijke publieke media-instellingen – waaronder ook de inkomsten en uitgaven van de omroepverenigingen – steunt het Commissariaat voor de Media mede op de controle van de accountant van de media-instelling. Die controle dient te worden uitgevoerd in overeenstemming met het controleprotocol, zoals opgenomen in het Handboek Financiële Verantwoording van de landelijke publieke media-instellingen. Indien uit deze controle bijzondere bevindingen en/of signalen komen, kan dat voor het Commissariaat aanleiding vormen om de inkomsten of uitgaven van de omroepvereniging nader te onderzoeken.
DigiD in het buitenland |
|
Steven van Weyenberg (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Weet u dat voor het aanvragen van een DigiD in het buitenland het bezit van het Nederlanderschap een van de voorwaarden is?
Ja
Is het waar dat een in België woonachtige Duitser, met een (voormalige) onderneming in Nederland, geen DigiD kan aanvragen en zodoende digitaal geen beschikking heeft over zijn gegevens bij zijn pensioenfondsen ABP en/of zorgverzekeraar? Zo nee, waarom krijgen wij dan geluiden van personen in exact deze omstandigheid dat zij geen DigiD kunnen aanvragen? Zo ja, op welke wijze valt hier een oplossing voor te regelen?
Ja. De verkrijging van DigiD door een burger is aan voorwaarden gebonden. Niet-ingezetenen die via DigiD met de overheid of een publieke dienstverlener willen communiceren dienen onder meer de Nederlandse nationaliteit te hebben, omdat zij geen woonadres hebben in Nederland dat geregistreerd is in de Basisregistratiepersonen (BRP). Registratie in de BRP is van belang ter verificatie van de juistheid van de identiteit van de aanvrager. Omdat in de BRP ook de nationaliteit van een burger is opgenomen kan een nationaliteitstoets uitwijzen of een niet-ingezetene in de BRP is geregistreerd en of zijn of haar identiteit overeenkomt met dat van de aanvrager. Deze voorwaarde dient mede ter voorkoming van (pogingen tot) identiteitsfraude en -misbruik via het DigiD-stelsel. De in België woonachtige Duitser uit uw voorbeeld kan derhalve op dit moment geen DigiD aanvragen. Dat zal in de nabije toekomst wel tot de mogelijkheden kunnen gaan behoren.
Op 11 december 2015 heeft de ministerraad ingestemd met het wetsvoorstel uitvoering EU-verordening elektronische identiteiten en vertrouwensdiensten. De EU-verordening betreft twee onderwerpen: De erkenning van elektronische identiteiten uit andere EU-lidstaten door openbare instanties in Nederland en de eisen die zij stelt aan het toezicht op, de erkenning van en de rechtsgevolgen voor vertrouwensdiensten (elektronische handtekeningen, elektronische zegels, elektronische tijdstempels, diensten voor aangetekende elektronische bezorging en certificaten voor de authenticatie van websites).
De verordening is ingegaan in 2014 en treedt gefaseerd in werking. Zo kunnen lidstaten sinds september 2015 besluiten elkaars vertrouwde elektronische identiteiten te accepteren; vanaf 18 september 2018 wordt dit verplicht als een lidstaat haar middel heeft laten notificeren in Brussel. De Nederlandse overheid moet dit middel dan voor toegang tot haar online-diensten accepteren.
Hoe beziet u bovenstaand antwoord in het licht van het Europese vrije verkeer van personen?
De verdragen die EU-burgers het recht verlenen om zich vrij te verplaatsen en te verblijven op het grondgebied van de lidstaten, voorzien niet in het recht voor EU-burgers digitaal te kunnen communiceren met overheden of publieke dienstverlenende organisaties van andere lidstaten.
De berichtgeving op de website van het Centraal Administratiekantoor (CAK) over de eigen bijdrage van het Modulair Pakket Thuis (MPT) en de informatie die gebruikers van het MPT ontvangen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving van het Centraal Administratiekantoor over (onder meer) de verschuiving van betaling per 4 weken naar betaling per maand?1
Ja.
Kent u de informatieverstrekking per brief over (onder meer) de verschuiving van betaling per 4 weken naar betaling per maand (brief 3 december 2015)?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom ontvangen gebruikers pas eind maart 2016 hun rekening over de maanden januari t/m maart 2016? Kan dat niet eerder?
De eigen bijdrage voor het mpt is sinds dit jaar in lijn gebracht met de andere eigen bijdragen in de Wlz, namelijk die voor zorg met verblijf, het volledig pakket thuis (vpt) en het persoonsgebonden budget (pgb). Bij deze leveringsvormen zijn met inwerkingtreding van de Wlz alleen het inkomen, vermogen en de leeftijd bepalende factoren voor de hoogte van de eigen bijdragen. De omvang van de benodigde zorg doet er voortgaan bij het mpt ook niet meer toe. Dit draagt bij aan een vereenvoudiging van de eigen bijdragen in de Wlz.
Onder meer in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet langdurige zorg is de Tweede Kamer geïnformeerd over de veranderingen die nodig zijn om tot een duurzaam informatiestelsel in de zorg te komen. Daarbij is ook aangegeven dat in de Wlz aansluiting plaats zal vinden op de iWlz. Door de aansluiting op de iWlz vindt een gestandaardiseerde en betrouwbare informatie-uitwisseling plaats tussen de ketenpartners in de Wlz (CIZ, Wlz-uitvoerders /zorgkantoren, zorgaanbieders en het CAK).2 Voor de leveringsvorm modulair pakket thuis vindt deze aansluiting plaats vanaf de eerste week van januari 2016.
De uitvoeringspraktijk voor het CAK verandert. Waar het CAK eerste informatie kreeg van de (verschillende) zorgaanbieders over het aantal uren geleverde zorg, krijgt het voortaan van zorgkantoren informatie dat er zorg geleverd wordt. Daarbij moeten de mpt-cliënten worden ondergebracht in de ICT-infrastructuur die voor zorg met verblijf, vpt en pgb wordt gehanteerd. Deze overgang kost enige tijd.
Een meerderheid van de Wlz-verzekerden die begin 2016 hun zorg via een modulair pakket thuis Wlz ontvangen krijgen de eerste factuur in 2016 inderdaad in de tweede of derde week van maart 2016. Die factuur wordt voorafgegaan aan een beschikking die in de periode eind februari – begin maart wordt verzonden. Het gaat kortom om een eenmalige vertraging van de eerste factuur die samenhangt met de vereenvoudiging van de systematiek van de eigen bijdragen en de bijbehorende aansluiting op de iWlz.
Bent u ervan op de hoogte dat op de website staat vermeld dat het mogelijk is een betalingsregeling te treffen in het geval dat betaling van drie maanden eigen bijdrage tegelijk een te zware financiële belasting is, wat niet in de informatieverstrekking per brief staat? Bent u bereid te organiseren dat deze informatie alsnog per brief naar gebruikers van het MPT verstuurd wordt op zo kort mogelijke termijn, bijvoorbeeld met de factuur van periode 11 of 12? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overgang van de eigenbijdragesystematiek vraagt een actieve, tijdige en transparante communicatie richting de cliënt. De door het CAK verstuurde informatiebrief is de eerste stap in die communicatie. Het CAK heeft inderdaad op de website al vermeld dat het mogelijk is om de eerste factuur gespreid te betalen. Het CAK heeft er voor gekozen om de hoofdpunten van de wijziging te vermelden. De mogelijkheid om gespreid te betalen zal worden genoemd op een flyer die met de beschikking eind februari/ begin maart zal worden meegezonden. Ook als klanten bellen naar aanleiding van de informatiebrief, wordt er op de mogelijkheid van een betalingsregeling gewezen.
In de brief worden cliënten overigens nadrukkelijk uitgenodigd om een proefberekening te maken op de website van het CAK. Zoals gezegd wordt de mogelijkheid van het gespreid betalen op de website vermeld bij de pagina die gaat over de wijzigingen van de eigen bijdragen per 2016.
Kunt u deze vragen op de kortst mogelijke termijn beantwoorden?
Ik heb er naar gestreefd u zo spoedig mogelijk de antwoorden op deze Kamervragen te doen toekomen.
Het bericht dat de Europese Commissie klimaatvoorstellen blokkeert die handel en het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) hinderen |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht: «EU blokkeert elk klimaatvoorstel dat handel en TTIP hindert»?1
Op 20 november 2015 besprak het handelspolitiek comité van de Europese Unie het document waarnaar wordt verwezen. Het kabinet deelt de veronderstelling in het bericht dat de EU ieder klimaatvoorstel zou blokkeren vanwege de TTIP-onderhandelingen niet. De boodschap die de Europese Commissie heeft willen afgeven, is dat klimaatafspraken en afspraken over handel in eerste aanleg gemaakt dienen te worden in de daarvoor bestemde fora vanwege de complexiteit van beide onderwerpen. Dit laat onverlet dat er goed politiek en ambtelijk overleg plaatsvindt wanneer beide dossiers elkaar raken. Dit geldt bijvoorbeeld voor intellectuele eigendomsrechten, maar ook voor investeringsbescherming en het Environmental Goods Agreement om de handel in milieugoederen te bevorderen.
Is het interne memo van 20 november authentiek?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Europese Commissie haar onderhandelaars oplegt «om zich te blijven verzetten tegen de bespreking van handelsaangelegenheden bij de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC)»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Commissie haar onderhandelaars aanspoort om zich strikt te verzetten tegen de bespreking van exclusieve eigendomsrechten van patenten op de klimaatconferentie?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat maatregelen om de negatieve klimaatimpact van de wereldhandel in te perken en het vrijmaken van patenten op de technologie, juist bijdragen aan duurzame en eerlijke handel?
Internationale handel vindt plaats waar verschillen bestaan tussen landen, regio’s of steden in bijvoorbeeld productiekosten, schaalvoordelen of arbeidsproductiviteit. Handel stimuleert een efficiëntere productie van de goederen en diensten. De specialisatie die daardoor plaatsvindt, kan voor minder druk op het milieu en de leefomgeving zorgen dan wanneer ieder land autarkisch zou zijn. Om ervoor te zorgen dat deze positieve gevolgen van de toename van handel en investeringen op het milieu daadwerkelijk plaatsvinden, steunt het kabinet bij elk bilateraal handelsakkoord de opname van een hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling. In dit hoofdstuk worden de internationale verplichtingen en afspraken van de verdragspartijen op gebied van milieu, arbeid en maatschappelijk verantwoord ondernemen vastgelegd. Daarmee wil het kabinet een duidelijke standaard zetten en zorgen dat handel niet tot gevolg heeft dat er onder lagere normen wordt geproduceerd.
Het kabinet deelt dus ook niet het oordeel van het bericht dat handel en klimaat twee verschillende belangen zijn die elkaar altijd tegenwerken. Er wordt bijvoorbeeld tussen een grote groep WTO-leden onderhandeld over het Environmental Goods Agreement, dat liberalisatie van de handel in milieugoederen beoogt en daarmee een goede bijdrage kan leveren aan het bereiken van klimaatdoelen.
Ook in TTIP kan een toename in handel van duurzame producten en diensten voordelen voor het milieu opleveren. Een voorbeeld is de maritieme industrie. De Jones Act en aanverwante regelgeving verplicht het gebruik van schepen onder vlag van de VS indien tussen twee punten in de VS wordt gevaren. Door gebrek aan internationale concurrentie is in de VS watertransport veel duurder dan in Europa. De waterinfrastructuur (zoals havens) is veel minder goed ontwikkeld. Slechts 4% van het transport vindt over water plaats – tegen 35% in de EU. Wegtransport leidt tot aanzienlijk hogere CO2-uitstoot. Daarnaast zijn Europese schepen milieuvriendelijker, bijvoorbeeld in de uitstoot van zwaveldioxide.
Verder kunnen innovatieve technologieën, onder meer op het gebied van duurzame energie, een belangrijke rol spelen in het terugdringen van negatieve effecten op het klimaat. Het octrooisysteem is een goede drijfveer gebleken voor de totstandkoming en verspreiding van dergelijke innovaties. Indien nodig kan door middel van licenties deze technologie ook door anderen dan de octrooihouder worden gebruikt. Veelal is dat echter niet nodig. Zo is er slechts zeer beperkte octrooiactiviteit op het gebied van «groene» technologieën in ontwikkelingslanden. Uit onderzoek van het United Nations Environment Programme (UNEP) en het Europees Octrooibureau (EOB)3 blijkt bijvoorbeeld dat in Afrika minder dan 1% van alle wereldwijde octrooien voor zogenaamde Climate Change Mitigation Technologies (CCMT) gedurende de periode 1980–2009 zijn geregistreerd. Vanwege het territoriaal beperkte karakter van octrooibescherming is deze kennis daar vrij beschikbaar.
Gaat u de Europese Commissie aanspreken over deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het handelscomité op 20 november jl. hebben de lidstaten met de Europese Commissie gesproken over dit onderwerp. De Commissie heeft daarbij aangegeven dat het klimaatakkoord en TTIP elkaar in hun doelstellingen moeten ondersteunen. Het kabinet steunt deze lijn en acht het daarom niet noodzakelijk om de Europese Commissie hier op aan te spreken.
Deelt u de mening dat het energiehoofdstuk in TTIP een forse toename van de invoer van fossiele brandstoffen uit de VS mogelijk maakt? Zo nee, waarom niet?
Het streven van de EU voor het energiehoofdstuk in TTIP is dat er een gelijk speelveld ontstaat op het gebied van energie en natuurlijke grondstoffen. Het doel is om een open en duurzame energiemarkt te stimuleren. De huidige ontwikkeling van schaliegas in de VS heeft tot gevolg dat de Amerikaanse industrie over goedkopere energie kan beschikken dan de Europese industrie. Afhankelijk van de inhoud van het energiehoofdstuk in TTIP en recente ontwikkelingen rondom de mogelijke ophef van het Amerikaanse exportverbod op olie en gas zou de import ervan uit de VS kunnen toenemen, mogelijk ten koste van de import uit andere landen. Hoeveel dit zal zijn, is op dit moment niet te zeggen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rusland kan uitspraken EHRM naast zich neerleggen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bekrachtigen van deze wet door president Poetin?
Dit is een zeer zorgelijke ontwikkeling. Alle lidstaten van de Raad van Europa zijn verplicht tot het ten uitvoer leggen van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De interpretatie en uitvoering van nationale wetten, waaronder de Grondwet, mogen niet leiden tot een situatie waarin de lidstaten, waaronder de Russische Federatie, geen gehoor geven aan deze uitspraken.
Wat is exact de inhoud van de wet? In hoeverre zorgt die ervoor dat Rusland uitspraken over mensenrechten van het EHRM voortaan mag negeren?
De aangenomen wetgeving geeft het Constitutionele Hof van de Russische Federatie de mogelijkheid om te bepalen of uitspraken van interstatelijke organen aangaande klachten tegen de Russische Federatie op het gebied van mensenrechten en vrijheden in tegenspraak zijn met de Russische Grondwet. Het Constitutionele Hof kan de uitspraak vervolgens «onuitvoerbaar» verklaren, waarna de Russische autoriteiten tenuitvoerlegging van de uitspraak kunnen weigeren.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat Rusland, als lid van de Raad van Europa en partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), uitspraken van het EHRM, die dienen ter waarborging en naleving van mensenrechten, negeert? Zo ja, op welke wijze kunt u in Europees verband Rusland hierover aanspreken?
De Russische Federatie is partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mensen en is derhalve verplicht om uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ten uitvoer te leggen.
De Russische Federatie wordt binnen de kaders van de Raad van Europa, onder meer door Secretaris-Generaal Jagland en binnen het Comité van Ministers, aangesproken op bovengenoemde ontwikkelingen. Het kabinet steunt dit.
Welke gevolgen heeft het bekrachtigen van deze wet door Poetin voor het lidmaatschap van Rusland van de Raad van Europa?
Het kabinet vindt het belangrijk om met Rusland in gesprek te blijven over mensenrechten. De Raad van Europa is een belangrijk forum in dit verband. Het kabinet hecht er dan ook aan dat Rusland lid blijft van de Raad van Europa en dat Rusland binnen dit forum duidelijk wordt aangesproken op zorgelijke ontwikkelingen zoals deze nieuwe wetgeving. Vooralsnog heeft het Constitutionele Hof zich nog niet over specifieke uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uitgesproken.
Op welke wijze is invulling gegeven aan de door u in antwoord op eerdere vragen2 aangekondigde initiatieven om Rusland diplomatiek aan te spreken op het naleven van uitspraken van het EHRM (mede naar aanleiding van de uitspraak van het Russische Constitutionele Hof hierover in juli jl.)? Wat is de oorzaak dat deze diplomatieke initiatieven geen effect hebben gehad?
Nederland spreekt zich in het Comité van Ministers regelmatig uit tegen het niet-uitvoeren van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens door lidstaten van de Raad van Europa, waaronder de Russische Federatie.
Commerciële handel in weefsel en ledematen van geaborteerde kinderen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat klinieken van Planned Parenthood Federation of America (PPFA), de grootste aanbieder van abortussen in de Verenigde Staten, commerciële handel dreven met bedrijven en laboratoria in weefsel en ledematen van geaborteerde kinderen?1
Ik heb kennis genomen van de informatie in de door u aangedragen bronnen.
Bent u ermee bekend dat klinieken van de PPFA de abortusmethode wijzigden met als doel het zo intact mogelijk «oogsten van organen», zoals het menselijk hart, menselijke ogen, de menselijke lever en de menselijke hersenen?
Het verslag van de hoorzitting die op 29 september 2015 in het Huis van Afgevaardigden in de Verenigde Staten (VS) is gehouden, laat zien dat – geheel in overeenstemming met de Amerikaanse federale wetgeving uit 1993 – de PPFA donatie van foetaal weefsel voor medisch onderzoek faciliteert. Een donatie gebeurt uitsluitend op wens van en met nadrukkelijke toestemming van de betrokken vrouw. Minder dan 1% van de PPFA klinieken faciliteert deze donaties. Er is geen sprake van commerciële handel of van een winstoogmerk.
Er is geen sprake van het wijzigen van de methode van afbreking van een zwangerschap om foetaal weefsel zo intact mogelijk te verkrijgen; het is altijd de gezondheid van de vrouw die voorop staat bij het kiezen van de methode van zwangerschapsafbreking.
Wat vindt u van de genoemde handelwijze van Planned Parenthood? Deelt u de mening dat commerciële handel in weefsel en organen van geaborteerde kinderen en het wijzigen van de abortusmethode om organen zo intact mogelijk te «oogsten» onwenselijk zijn?
De Nederlandse Wet2 foetaal weefsel stelt dat het verboden is een vergoeding te geven of te ontvangen voor het ter beschikking stellen van foetaal weefsel voor bewaring of gebruik. Commerciële handel in organen of weefsel dat overblijft na een abortus is dan ook niet toegestaan. De behandelmethode wordt bepaald door de arts in samenspraak met de ongewenst zwangere vrouw. Uitgangspunt hierbij is dat de vrouw de best mogelijke zorg krijgt.
Daar komt bij dat in de Wet afbreking zwangerschap is neergelegd dat een kliniek beheerd wordt door een rechtspersoon die geen winst nastreeft. In Nederland voldoet de abortushulpverlening aan hoge kwaliteits- en veiligheidsnormen. De inspectie voor de Gezondheidszorg houdt hierop toezicht.
Gezien de overeenkomsten in Nederlandse en Amerikaanse wetgeving met betrekking tot bewaren en gebruiken van foetaal weefsel is er geen aanleiding om hierover op diplomatiek niveau te acteren.
Welke diplomatieke mogelijkheden heeft u in de afgelopen periode benut, en gaat u ook de komende periode benutten, om dergelijke praktijken in de Verenigde Staten te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat commerciële handel in organen van geaborteerde kinderen en/of het wijzigen van de abortusmethode met als doel het zo intact mogelijk «oogsten van organen», niet in Nederlandse abortusklinieken, ziekenhuizen en universitaire medische centra voorkomen? Deelt u de mening dat dit in strijd zou zijn met onze wetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel bedraagt de subsidie die de International Planned Parenthood Federation (IPPF), waar de PPFA deel van uitmaakt, direct, dan wel indirect ontvangt vanuit de Nederlandse rijksbegroting? Klopt het dat de totale subsidie jaarlijks meer dan € 5 miljoen bedraagt? Is het mogelijk de subsidiebedragen uit te splitsen naar de verschillende subsidieregelingen, zoals het Safe Abortion Action Fund, de subsidie van het Fonds Keuzes en Kansen, SALIN en de subsidieregeling BZ? Hoeveel subsidie is de regering voornemens in 2016 te verstrekken aan de IPPF?
De jaarlijkse subsidie aan IPPF bedraagt 2,5 miljoen euro en valt onder het Fonds «Keuzes en Kansen». Deze subsidie wordt specifiek ingezet voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van jongeren. De PPFA ontvangt geen financiële steun van IPPF.
IPPF is een belangrijke partner van Nederland om het gebrek aan anticonceptie terug te dringen en zo de 225 miljoen vrouwen wereldwijd, die wel anticonceptie willen gebruiken maar daar momenteel geen toegang toe hebben, meer zeggenschap over hun eigen leven te geven. Daarom is de regering voornemens om de bijdrage aan IPPF wat te verhogen en tevens hun inzet op humanitaire hulp te versterken.
De SALIN subsidieregeling is enkele jaren geleden afgerond. Het Safe Abortion Action Fund ontvangt 3,8 miljoen euro over een periode van 4 jaar.
Hoeveel bedraagt de subsidie die de IPPF direct dan wel indirect ontvangt vanuit de Europese Unie? Is het mogelijk de subsidiebedragen uit te splitsen naar de verschillende subsidieregelingen?
In 2014 ontving IPPF € 992.000 van de Europese Commissie en in 2013 € 625.000.
Kunt u garanderen dat geen van de onder vraag 6 en 7 genoemde subsidies gebruikt wordt voor commerciële handel in organen van geaborteerde kinderen of voor abortussen waarbij de methode gewijzigd wordt met als doel het zo intact mogelijk «oogsten van organen»?
Er is geen sprake van commerciële handel. Intrekken van subsidies aan IPPF is niet aan de orde en ook niet gewenst. IPPF’s dienstverlening komt vooral ten goede aan arme, kwetsbare mensen en jongeren.
Als u op de voorgaande vraag geen garanties kunt geven, bent u dan bereid om de Nederlandse subsidies aan de IPPF in te trekken en / of zich op Europees niveau sterk te maken voor het intrekken van de subsidies aan de IPPF?
Zie antwoord vraag 8.
De detentie en deportatie van vluchtelingen in Turkije |
|
Attje Kuiken (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Amnesty International over de detentie en deportatie van vluchtelingen door Turkije?1
Ja
Bent u op de hoogte van het feit dat Turkije Syrische en Irakese vluchtelingen terugstuurt en daarmee het belangrijkste onderdeel van het VN Vluchtelingenverdrag schendt en zo ja, bent u bereid om in Europees verband Turkse regeringsleiders hier op aan te spreken?
Het kabinet is bekend met deze berichten. De EU-delegatie in Ankara staat in nauw contact met de Turkse autoriteiten en Amnesty International om opheldering te krijgen over de in het rapport beschreven misstanden en heeft de Turkse autoriteiten verzocht een onderzoek in te stellen.
Turkije heeft zich gecommitteerd aan het principe van non-refoulement, in de artikelen 4 en 55 van de Turkse Wet op Vreemdelingen en Internationale Bescherming. Op grond van deze wet kan internationale bescherming worden verleend aan alle vreemdelingen, ongeacht hun nationaliteit. Turkije onderstreept verder dat het een no-returnbeleid heeft voor Syriërs, en dat de ongeveer 2,5 miljoen vluchtelingen die het land opvang biedt daarvan het bewijs zijn.
Voor beantwoording van de vraag of sprake is van strijd met internationaal recht, acht het kabinet van belang het onderzoek naar de in het rapport beschreven misstanden af te wachten.
Heeft u eerder signalen ontvangen over het vastketenen en mishandelen van vluchtelingen in deze detentiecentra in Turkije, zoals nu gedocumenteerd door Amnesty? Kunt u de Kamer informeren over de omstandigheden in deze centra en in welke mate detentie daadwerkelijk gerechtvaardigd is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering van Amnesty International dat het detineren van deze groepen, vaak 1.000 kilometer verderop, zonder duidelijke rechtsgrond en zonder contact met de buitenwereld ontoelaatbaar is en in strijd met internationaal recht? Zo ja, welke consequenties bent u bereid daar aan te verbinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden deze berichten zich tot het EU/Turkije actieplan van de Europese Commissie? Worden deze detentiecentrum betaald met steun van Europa? Op wat voor manier controleert de EC deze detentiecentra en welk mandaat hebben zij om hier in te grijpen?
Het EU Turkije actieplan bestaat uit twee delen: één deel over steun aan Syrische vluchtelingen die onder het Turkse tijdelijke beschermingsregime vallen en de gemeenschappen die hen opvangen, en één deel over de versterking van de samenwerking ter voorkoming van illegale migratie naar de EU. Daarin staan onder meer afspraken om het migratiemanagement in Turkije te verbeteren. Voor de inhoud van het actieplan verwijs ik kortheidshalve naar de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 27 oktober 2015.2
Vanuit het pre-accessie instrument (IPA) zijn in het verleden diverse detentiecentra in Turkije gefinancierd. De EU-delegatie in Ankara is in nauw contact met de Turkse autoriteiten en Amnesty International om opheldering te krijgen over de in het rapport beschreven misstanden en heeft de Turkse autoriteiten verzocht een onderzoek in te stellen.
In het verleden is ook in projectverband Turkije technische ondersteuning aangeboden om de terugkeercapaciteit en -procedures te versterken. Deze richtte zich onder meer op het in lijn brengen van Turkse procedures en regelgeving met de EU Terugkeerrichtlijn.
Bent u het eens met de constatering dat de reden waarom Turkije vluchtelingen terug stuurt, te maken heeft met het feit dat Turkije geen uitvoering geeft aan het 1967 Protocol en het zodoende Syriërs niet erkent als vluchtelingen en het Verdrag dus ook niet zou schenden? Kunt u de Kamer informeren over de acties die de EU onderneemt om er voor te zorgen dat Turkije het volledige VN Vluchtelingenverdrag zo snel mogelijk ratificeert?
Deze mening deel ik niet. Op grond van de Wet op Vreemdelingen en Internationale Bescherming is het non-refoulementbeginsel ook van toepassing op vluchtelingen van buiten Europa, die in Turkije de status van «conditional refugee» kunnen krijgen. Bovendien is Turkije als verdragspartij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden (EVRM) verbonden aan de verdragsverplichtingen die voortvloeien uit onder meer artikel 3 EVRM.
Turkije biedt veel Syrische vluchtelingen op dit moment een (tijdelijke) status. Met het Gezamenlijke EU-Turkije Actieplan heeft Turkije zich gecommitteerd om de (juridische) status van onder andere deze groep vluchtelingen te verbeteren. Bovendien, als gevolg van de verplichtingen die voortvloeien uit de Visa Roadmap, zal Turkije zijn nationale asielwet- en regelgeving verder in lijn moeten brengen met internationale en Europese standaarden. Daarvoor is het niet per se noodzakelijk dat Turkije formeel afstand doet van de geografische beperking. Het is voldoende wanneer op grond van de Turkse nationale wet- en regeling de bescherming en bijbehorende rechten en voorzieningen voor vluchtelingen in overeenstemming zijn met het VN Vluchtelingenverdrag.
Het bericht: Filmmakers naar de rechter: ‘Staat doet te weinig tegen piraterij’ |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Filmmakers naar de rechter: «Staat doet te weinig tegen piraterij»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de opvatting dat illegaal downloaden ten eerste moet worden tegengaan door consumenten een aantrekkelijk legaal alternatief te bieden, ten tweede door hen via voorlichting te stimuleren hiervan gebruik te maken en ten derde door civielrechtelijke handhaving door of namens rechthebbenden zelf?
Het downloaden van auteurs- en nabuurrechtelijk beschermde prestaties uit illegale bron is ongeoorloofd. Om dit downloaden tegen te gaan is van het grootste belang dat consumenten beschikken over voldoende, betaalbare en gebruiksvriendelijke legale alternatieven en dat zij via goede voorlichting worden gestimuleerd hiervan gebruik te maken.
Ik ben het met de vraagstellers eens dat handhaving van het auteursrecht daarop een passend sluitstuk vormt. Dit is primair een privaatrechtelijke aangelegenheid. Verwezen zij naar de 17 december 2015 beantwoorde Kamervragen van zowel Verhoeven (D66) over het beboeten van illegale downloads en de vrijheid van het internet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 930) als Gesthuizen (SP) over het bericht dat gebruikers van Popcorn Time schadeclaims kunnen verwachten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 931). Daarin is uitvoerig op de privaatrechtelijke handhaving ingegaan.
Wat is in dat kader de uitkomst van het seminar dat is gehouden op 13 november 2015 met makers en internetaanbieders in navolging van de gedane toezegging tijdens het Algemeen overleg over auteursrecht van vorig jaar? Tot welke vervolgacties leidt dit seminar?
Op vrijdag 13 november 2015 heb ik een seminar «legaal aanbod – de norm» georganiseerd waarbij vertegenwoordigers van rechthebbenden, internet-service-providers en consumenten aanwezig waren. Tijdens het seminar zijn bestaande internationale voorlichtings- en handhavingskaders besproken. In het Verenigd Koninkrijk en Denemarken heeft de overheid overleg tussen rechthebbenden en internet-service-providers gefaciliteerd. Het overleg heeft geresulteerd in verschillende vormen van samenwerking die elementen bevatten die ook voor Nederland interessant zouden kunnen zijn.
In het Verenigd Koninkrijk is het programma «Get it Right from a Genuine Site» gelanceerd. Het programma beoogt een gedragsverandering bij consumenten te bewerkstelligen door de boodschap uit te dragen dat downloaden van auteurs- en nabuurrechtelijke beschermde prestaties uit ongeoorloofde bron er uiteindelijk toe leidt dat de stimulans om nieuwe content te creëren wordt weggenomen. Hiernaast wijzen internet-service-providers abonnees van wie de internetaansluiting voor downloaden uit illegale bron is gebruikt, op legale alternatieven.
De samenwerking in Denemarken gaat een stap verder. Onder de noemer «Share with Care» worden consumenten door tussenkomst van hun internet-service-providers niet alleen op ongeoorloofd downloaden uit illegale bron aangesproken en over legale alternatieven voorgelicht. Rechthebbenden en internet-service-providers hebben in een «code-of-conduct» ook afspraken gemaakt over hoe internet-service-providers illegaal aanbod actief kunnen verstoren.
Ik heb de indruk dat rechthebbenden en internet-service-providers ervoor open staan met elkaar in gesprek te gaan om afspraken over samenwerking te maken. Beide groeperingen hebben belang bij een omvangrijk legaal aanbod. Het downloaden uit illegale bron moet daarvoor worden ontmoedigd. Ik ben ervan overtuigd dat samenwerking indachtig hun gerechtvaardigde belangen en met inachtneming van bestaande juridische kaders (zoals regels die de privacy van consumenten borgen), evenals in het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, tot de mogelijkheden behoort. Met de organisatie van het seminar is volgens mij een eerste stap in de richting van samenwerking gezet.
Ik ben graag bereid binnen afzienbare tijd vervolgoverleg te entameren op mijn departement om partijen nader tot elkaar te brengen. Partijen zullen daartoe worden uitgenodigd, nadat ik hen gelegenheid heb geboden met elkaar van gedachten te wisselen over de juiste randvoorwaarden voor die samenwerking.
In hoeverre benut u bereid onder internetaanbieders, publieke en commerciële omroepen en vertegenwoordigingen van auteursrechthebbenden (zoals filmmakers, acteurs, deejays e.d.) nader te verkennen of zij kunnen komen tot een systematische voorlichting om legaal gebruik van muziek, film e.d. te stimuleren zonder de vrijheid van internet noch de privacy van internetgebruik geweld aan te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de bestaande werkwijze in Denemarken en Engeland om legaal gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal te stimuleren?
Zie antwoord vraag 3.
De topinkomens van het bestuur van het Slotervaartziekenhuis en de MC groep in relatie tot de Wet normering topinkomens (WNT) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de jaarstukken van het Slotervaartziekenhuis en de MC Groep over het jaar 2014?1 2
Ja ik ben bekend met de jaarstukken.
Kunt u inzicht geven in de ontwikkeling van de bezoldiging van bestuursleden van het Slotervaartziekenhuis? Op welke wijze heeft deze bezoldiging zich ontwikkeld sinds het ziekenhuis van publiek bezit (gemeente Amsterdam) is overgegaan in private handen?
Het Slotervaartziekenhuis is in 1997 geprivatiseerd en in 2006 is het ziekenhuis een zelfstandige bv geworden. De eerste openbare jaarrekening beschikbaar op de website van jaarverslagen zorg dateert uit 2007. Uit de openbare jaarrekening over 2007 is op te maken dat de bezoldiging van de bestuursleden in dat jaar voor de heer Brandjes € 179.145,– voor een 100% dienstverband betrof en voor de heer Beijen € 169.414,– voor een 90% dienstverband betrof. Mevrouw Erbudak heeft volgens de jaarrekening in dat jaar geen bezoldiging ontvangen als bestuurder.
Uit de openbare jaarrekening over 2014 is op te maken dat de bezoldiging van de gewezen topfunctionaris de heer Beijen € 11.525,– betrof voor een 25% dienstverband. Ook blijkt uit de openbare jaarrekening over 2014 dat de bezoldiging van de gewezen topfunctionaris de heer Brandjes ook € 11.525,– betrof voor een 25% dienstverband.
Welk beeld heeft u op dit moment van de governance in het particuliere Slotervaartziekenhuis?
Zorginstellingen zijn private instellingen en daarmee zelf verantwoordelijk voor de inrichting van hun organisatie. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) kijkt vanuit het toezicht op kwaliteit van zorg naar de governance bij zorginstellingen. De IGZ heeft mij laten weten dat ze niet over informatie beschikt waaruit blijkt dat de organisatiestructuur en governance in MC Slotervaart op dit moment niet in overeenstemming zijn met vigerende wet- en regelgeving of dat hieruit onverantwoorde risico’s voor de kwaliteit van de zorg zouden volgen.
Is het waar dat de bestuursleden van het Slotervaartziekenhuis, de heren Winter en de Boer, beiden € 136.280 aan bezoldiging ontvingen over het jaar 2014 met een deeltijdfactorpercentage van 75%?
Het is de verantwoordelijkheid van de accountant om de juistheid van deze informatie te beoordelen, en het is aan de toezichthouder op de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) voor de zorg, het CIBG, om te beoordelen of de bezoldiging conform de kaders van de WNT plaatsvindt. In het kader van zijn reguliere toezicht op de WNT zal het CIBG deze casus onderzoeken.
Klopt het dat beide heren ook bestuursleden waren bij de MC Groep, waaronder het MC Zuiderzee, MC Emmeloord en MC Dronten vallen, en dat zij hier beiden in 2014 ook € 145.422 aan totale bezoldiging hebben ontvangen, voor deeltijdfactorpercentage van 77%?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het ook dat bovenstaande jaarverslagen formeel om de Stichting IJsselmeerziekenhuizen gaan, maar dat er ook apart bij de Kamer van koophandel een spreadsheet is gedeponeerd, waaruit blijkt dat ze zich ook MC IJsselmeerziekenhuizen BV noemen, en soms MC Zuiderzee? Klopt het dat hier sprake is van tegelijkertijd een stichting en BV? Is dat juridisch mogelijk, en acht u deze onduidelijkheid wenselijk?
Tot en met juni 2015 was IJsselmeerziekenhuizen een stichting. In juli is deze stichting omgezet in een BV. De officiële naam van de stichting (zoals ook opgenomen in de jaarverslagen) is Stichting IJsselmeerziekenhuizen. De officiële naam van de BV is MC IJsselmeerziekenhuizen B.V. In het verleden handelde de stichting en tegenwoordig handelt de BV onder verschillende handelsnamen, een van deze handelsnamen is MC Zuiderzee. Dit is echter geen aparte juridische entiteit.
Zijn beide heren ook in 2015 nog in dienst van zowel de MC Groep als het Slotervaartziekenhuis?
Ja.
Zijn deze betalingen over 2014 van bij elkaar zo’n € 281.702 per persoon, met een deeltijdfactorpercentage van ongeveer 150%, conform de WNT? Zo ja, betreft het hier overgangsrecht, of is dit ook in «nieuwe gevallen» nog mogelijk? Zo nee, welke acties onderneemt u?
Of dit conform de WNT is, zal ook door de toezichthouder (het CIBG) worden onderzocht.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat bestuursleden meerdere WNT-functies combineren om het WNT-maximum te ontduiken? Bent u bereid – indien nodig – de WNT zodanig aan te passen, zodat een combinatie van WNT-functies (waardoor de WNT-norm wordt overschreden) niet meer mogelijk is?
Of er in deze specifieke casus sprake is van ontduiking van de WNT is ter beoordeling van de toezichthouder. In het algemeen blijkt uit het op 15 december jl. aan de Kamer gezonden verslag van de evaluatie van de WNT (Kamerstuk 34 366) dat de nalevingsbereidheid van (semi)publieke instellingen groot is. Desondanks bleek uit de uitvoeringspraktijk van de eerste drie jaar dat sommige instellingen constructies hanteren of althans hun juridische vorm of presentatie zodanig (her) inrichten dat de WNT niet of maar ten dele van toepassing of effectief is. Bij schijnconstructies wijkt de feitelijke situatie af van de situatie zoals die wordt voorgespiegeld, met het doel de WNT te omzeilen. Dat is ongewenst. Of die constructies doelbewust zijn ingericht om de WNT te ontwijken, is meestal echter niet te bewijzen.
De wetgever heeft op enkele punten al geanticipeerd op wetsontwijking. Zo is met het begrip gelieerde rechtspersoon de situatie onder de werking van de WNT gebracht dat de topfunctionaris van een WNT-instelling tevens bezoldiging ontvangt van een dochterinstelling. Werkt een topfunctionaris tevens bij een of meer gelieerde instellingen in de zin van de WNT, dan mag de som van de bezoldigingen niet meer zijn dan de maximale bezoldigingsnorm (thans € 179.000). Zie hiervoor artikel 2.1 lid 5 WNT. Een en ander behoudens de aanwezigheid van afspraken die door het overgangsrecht worden gerespecteerd.
Werkt echter één persoon bij verschillende, niet-gelieerde WNT-instellingen, dan moet per instelling worden bepaald of conform de WNT is gehandeld. Bij werken in een deeltijdfunctie, moet dan de werkelijke deeltijdfactor worden toegepast en geldt het bezoldigingsmaximum naar rato van die deeltijdfactor.
Wetsontwijking en mogelijke schijnconstructies hebben de voortdurende aandacht van de betrokken ministeries en WNT-toezichthouders. Over het algemeen bleek het mogelijk bepaalde ontwijkingsmogelijkheden met toezicht en handhaving, en verduidelijking en aanscherping van uitvoeringsregelgeving effectief te bestrijden. In een enkel geval is het nodig de formele wetgeving aan te passen. Het kabinet bereidt thans in vervolg op de wetsevaluatie nieuwe wetgeving voor om de effectiviteit van de wet waar nodig aan te scherpen.
Deelt u de mening dat een meer dan voltijd dienstverband – met als doel de WNT-norm te overschrijden – verwerpelijk is, ongeacht het feit of de persoon bij een of meerdere WNT-organisaties werkzaam is?
In antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Bent u ervan op de hoogte dat in het jaarverslag staat dat met de bezoldigingen van de bestuurders Beijnen en Brandjes (waarmee het contract per 1 februari 2014 is beëindigd) het WNT-bezoldingsmaximum is overschreden? Waren deze bezoldigingen toegestaan volgens de WNT, en is de hiervoor gegeven rechtvaardiging in het jaarverslag waar? Hoe beoordeelt u het handelen van de Raad van Commissarissen in deze?
Het is aan de toezichthouder van de WNT in de zorg, het CIBG, om dit te onderzoeken.
Bent u er voorts van op de hoogte dat In het jaarverslag van het Slotervaartziekenhuis staat dat de bestuursleden Winter en De Boer indirect minderheidsaandeelhouder van het ziekenhuis zijn? Wat zegt dit volgens u over de governance in ziekenhuis?
Er zijn geen wettelijk belemmeringen om als lid van een raad van bestuur van een ziekenhuis ook tevens aandelen van het ziekenhuis te bezitten. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Wat is uw oordeel over het geleverde toezicht vanuit de Raad van Toezicht in beide ziekenhuizen, voorgaande feiten in beschouwing genomen?
Zie antwoord vraag 12.
Acht u, gezien de hier beschreven feiten, en gezien de andere misstanden bij het Slotervaartziekenhuis, nader of verscherpt toezicht op zijn plaats? Zo nee, waarom niet?
De IGZ ziet toe op de randvoorwaarden voor kwalitatieve en veilige zorg. Recent heeft de IGZ een periode (september 2014, doorlopend in 2015) haar toezicht op het ziekenhuis geïntensiveerd. Doordat het ziekenhuis naar het oordeel van de inspectie adequate verbetermaatregelen nam bleek het inzetten van handhavingsmaatregelen, bijvoorbeeld door verscherpt toezicht in te stellen, destijds en ook op dit moment niet aan de orde.
Het bericht dat rechtsbijstand aan slachtoffers van misdrijven in gevaar komt |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rechtsbijstand in feite dwangarbeid»?1
Ja.
Klopt het dat mensen die slachtoffer zijn van een misdrijf en die zelf geen advocaat kunnen betalen de dupe dreigen te worden omdat de Raad voor Rechtsbijstand «hun raadslieden financieel afknijpt»? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat klopt niet. De kwaliteit van de rechtshulp die advocaten aan slachtoffers van een misdrijf verlenen staat los van de hoogte van de vergoeding die zij daarvoor ontvangen, maar houdt verband met de kwaliteitseisen die aan de slachtofferadvocatuur worden gesteld. Juist daar zijn de afgelopen jaren belangrijke stappen gezet, onder andere door de invoering van inschrijvingsvoorwaarden voor slachtofferadvocaten op 1 juli 2014. Deze inschrijvingsvoorwaarden houden onder meer in dat een advocaat die een slachtoffer wil bijstaan kennis moet hebben van bepaalde rechtsgebieden en daarvoor cursussen moet volgen.
Slachtoffers van ernstige misdrijven komen op basis van artikel 44, lid 4 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) in aanmerking voor kosteloze rechtsbijstand. Slachtofferhulp Nederland wijst slachtoffers van ernstige misdrijven standaard op deze mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand. Bij doorverwijzing wordt gebruik gemaakt van een lijst van advocaten die voldoen aan de inschrijvings-voorwaarden. Advocaten die via deze weg slachtoffers bijstaan, komen, indien zij een toevoeging aanvragen voor voeging als benadeelde partij in het strafproces, in aanmerking voor de hogere puntenvergoeding die zij zouden hebben gekregen indien voor het verhalen van de schade de civielrechtelijke weg zou zijn gekozen.
Waarom wijst de Raad voor Rechtsbijstand een verzoek voor meer uren vaak af?
Uit cijfers van de raad voor rechtsbijstand blijkt dat het aantal aanvragen van extra uren in slachtofferzaken – en daarmee ook het aantal afwijzingen daarvan – betrekkelijk klein is. Het aantal aanvragen van extra uren in slachtofferzaken bedroeg 83 in 2014 en 100 in 2015.Van deze aanvragen zijn er respectievelijk 25 en 50 afgewezen. De afwijzing is een besluit dat in bezwaar en beroep kan worden getoetst. De motivering voor de afwijzingen kan als volgt worden uitgesplitst, in circa 80% van de aanvragen die zijn afgewezen hebben de medewerkers van de raad de afwijzing in het gegevenssysteem gemotiveerd met feiten en omstandigheden uit de desbetreffende casus. In ongeveer 15% van de gevallen is het ontbreken van juridische of feitelijke complexiteit als afwijsgrond geregistreerd. De overige 5% bestaat uit afwijzingen om diverse redenen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat raadslieden, ondanks het feit dat zij er geen vergoeding voor krijgen, wel verplicht zijn bijstand te blijven verlenen en daardoor dit soort toevoegingszaken gaan vermijden? Zo nee, waarom niet?
De veronderstelling dat advocaten geen vergoeding krijgen voor hun werkzaamheden is niet juist. Advocaten ontvangen een forfaitaire vergoeding die is gebaseerd op het aantal punten dat aan een zaak is toegekend. Dit systeem is gebaseerd op uitmiddeling, waarin is verdisconteerd dat de advocaat de ene keer meer en de andere keer minder dan het gemiddelde aantal uren aan een zaak besteedt. Indien de raad voor rechtsbijstand de aanvraag van een vergoeding voor extra uren afwijst, is het gevolg hiervan dat de forfaitaire vergoeding ook ziet op de werkzaamheden waarvoor de extra uren waren aangevraagd. Overigens blijkt uit cijfers van de raad voor rechtsbijstand dat het aantal advocaten dat zich voor slachtofferzaken heeft ingeschreven, is toegenomen van 381 op 1 januari 2015 tot 451 op 1 januari 2016.
Deelt u de mening dat juist slachtoffers goed vertegenwoordigd dienen te worden omdat zij daar recht op hebben en ter voorkoming van secundaire victimisatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat slachtofferadvocaten gewoon de vergoeding ontvangen waar zij recht op hebben, zodat zij dit soort zaken niet gaan mijden?
Het staat buiten kijf dat slachtoffers van ernstige misdrijven toegang moeten hebben tot goede rechtshulp. Voor die rechtshulp kunnen zij bij lichtere zaken terecht bij Slachtofferhulp Nederland. Slachtoffers van zwaardere misdrijven hebben, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, recht op kosteloze rechtsbijstand op grond van artikel 44, lid 4 van de Wrb. Zij kunnen daarvoor terecht bij advocaten die sinds de introductie van inschrijvingsvoorwaarden voor slachtofferadvocaten per 1 juli 2014 moeten voldoen aan een aantal kwaliteitseisen. Daarmee is voor slachtoffers een samenhangend pakket van kwalitatief goede juridische ondersteuning vóór, tijdens en na het strafproces gecreëerd.
In haar onlangs verschenen eindrapportage doet de Commissie-Wolfsen de aanbeveling de forfaitaire puntentoekenning te herijken, ook ten aanzien van de grens voor extra uren. Op deze aanbeveling zal in de kabinetsreactie op de eindrapportage van de Commissie-Wolfsen die in het voorjaar van 2016 verschijnt nader worden ingegaan. Het ligt voor de hand dat, indien tot herijking van de forfaitaire puntvergoedingen wordt besloten, daarbij ook wordt gekeken naar de ontwikkeling in het takenpakket van de slachtofferadvocaat sinds de inwerkingtreding van een aantal wetten gericht op de positie van het slachtoffer, zoals de Wet Versterking Positie Slachtoffers per 1 januari 2011.
Eenvoudige compensatie voor treinreizigers die achterblijven op het perron |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het ogenschijnlijk structurele capaciteitstekort bij de Nederlandse Spoorwegen (NS)?
De NS moet voldoende vervoerscapaciteit leveren zoals dat in de vervoersconcessie is vastgelegd. NS heeft mij vorig jaar gemeld dat ze over 2016–2017 een materieeltekort verwachten. Daarover ben ik in de afgelopen periode met hen in gesprek gegaan. De NS heeft vervolgens een uiterste inspanning gedaan om de negatieve effecten van dit materieeltekort voor de reiziger tot een minimum te beperken. Ik heb uw Kamer over het definitieve maatregelenpakket op 22 december separaat geïnformeerd (Kamerstuk 29 984, nr. 650). Met dit maatregelenpakket wordt het probleem in 2016 teruggebracht tot een beperkte periode en specifieke tijdstippen van de dag (spits) en specifieke corridors. Deze worden door NS met hele gerichte maatregelen aangepakt. Vanaf het tweede kwartaal van 2017 zijn de reserves naar verwachting weer op peil.
Welke tegemoetkoming krijgen reizigers die als gevolg van overvolle treinen niet met de trein mee kunnen? Acht u deze tegemoetkoming – mede gezien het huidige ogenschijnlijk structurele karakter – afdoende?
Net als voor uw Kamer staat voor mij voorop dat de reizigers niet de dupe mogen zijn van te drukke treinen. Juist daarom wil ik dat NS zich focust op het terugbrengen van het aantal te drukke treinen met het maatregelenpakket dat we afgesproken hebben.
NS kent geen specifieke regeling waarbij reizigers die als gevolg van te drukke treinen niet mee kunnen, een tegemoetkoming krijgen. De praktische uitvoerbaarheid en controleerbaarheid van een dergelijke regeling is een probleem omdat NS voor individuele gevallen moeilijk kan vaststellen of een reiziger als gevolg van een te drukke trein niet heeft kunnen instappen.
Uiteraard blijf ik de uitvoering van de door NS aangekondigde maatregelen nauwgezet monitoren om te bezien of de NS blijft voldoen aan de vereisten uit de concessie. Ook zal in samenwerking met NS een team externe deskundigen en consumentenorganisaties in het voorjaar een review uitvoeren. Zo nodig worden aanvullende afspraken gemaakt.
Bent u bereid de procedure om een financiële tegemoetkoming te krijgen indien een reiziger niet vervoerd kan worden als gevolg van overvolle treinen, te vereenvoudigen? Bent u bereid voor deze groep een applicatie (vergelijkbaar met «geld-terug-bij-vertraging») te ontwikkelen, zodat deze groep eenvoudig aanspraak kan maken op deze vorm van compensatie? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid en hoe verhoudt dit zich tot uw uitgangspunt van de reiziger op plaatsen 1, 2 en 3?
Zie antwoord vraag 2.
De bosbranden in Indonesië en het streven naar duurzame palmolie |
|
Roelof van Laar (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Up in smoke: failures in Wilmar’s promise to clean up the palm oil business», van o.a. Friends of the Earth van december 2015?1
Ja
Wat is uw reactie op de conclusies uit het rapport dat palmolieproducenten Wilmar International en Bumitama Agri hun eigen «duurzame palmolie» beleid, de Indonesische wetgeving, alsook de in het rapport genoemde New York Declaration on Forests niet naleven?
Wilmar, Bumitama Agri, andere internationale en ook Nederlandse bedrijven hebben een stap voorwaarts gezet door zich te verbinden aan de verduurzaming van palmolieproductie. Bedrijven leggen hun ambities op verschillende manieren vast; via nationale toezeggingen (zoals in Nederland in 2010 via het Manifest Taskforce Duurzame Palmolie), via bedrijfseigen toezeggingen of als partij bij internationale, vaak sectorbrede of sector-overstijgende verklaringen of fora, zoals Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) en de New York Declaration on Forests. Zo heeft Wilmar in 2013 zich publiekelijk gecommitteerd aan een beleid om niet te branden en geen nieuwe veengronden in gebruik te nemen. Deze toezegging strekt zich ook tot toeleverende partners in de palmolieketen. Tegen deze achtergrond zijn de – in het rapport vermelde – branden op plantages van Wilmar en Bumitama Agri zorgwekkend. Beide bedrijven hebben naar aanleiding van het rapport onderzoek gedaan naar de voorvallen en oorzaken ervan. Vervolgens hebben zij hun positie ten aanzien van een geen-branden-beleid opnieuw bevestigd.
Deelt u de mening dat de betrouwbaarheid van de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) in het geding is gekomen nu uit dit rapport blijkt dat 2 van de 3 onderzochte plantages, waar Wilmar palmolie produceert, RSPO-leden zijn?
In de mondiale markt verwelkomt Nederland RSPO als vrijwillige en transparante standaard. Maatschappelijke organisaties stellen deze standaard mede vast en monitoren de naleving ervan. In dit kader heeft het – ook door Milieudefensie bepleite – onafhankelijke toezicht vorm gekregen. Een voorbeeld hiervan is het monitoren via satellieten van ontbossing door het programma Forest Watch. Daaruit blijkt dat het aandeel branden op RSPO gecertificeerde plantages drastisch is gereduceerd. Tevens is geconstateerd dat het systeem niet 100% waterdicht is. Dit is geen reden de betrouwbaarheid van RSPO in twijfel te trekken. RSPO kent een klachtenmechanisme en doet onderzoek naar specifieke schendingen van de standaard door haar leden. Inbreuk op de standaard kan schorsing tot gevolg hebben. Zo werd op 17 november 2014 een aantal RSPO leden dat de standaard had overtreden, geschorst.
Wat betekenen de bevindingen uit dit rapport, zeker met betrekking tot het niet nakomen van de vrijwillig door bedrijven overeengekomen en publiekelijk verklaarde doelstellingen voor duurzame palmolie en RSPO, voor de Europese ambitie die u 7 december jl. lanceerde om in 2020 tot 100 procent duurzame palmolie in Europa te komen?
Eventuele schendingen van de afspraken moeten serieus worden genomen, maar ondermijnen niet de ambities en concrete acties op dit terrein. De ambitie om te komen tot een 100% duurzame palmolie keten in 2020 is met de verklaring van 7 december jl. breder in Europa overgenomen. De verklaring is ondertekend door acht sectororganisaties die actief zijn in tien Europese landen en wordt ondersteund door vijf EU lidstaten (Denemarken, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Nederland). Deze verklaring geeft een krachtig signaal af naar de markt en draagt bij aan het beleid van Nederland om tot verduurzaming in de palmolie-keten te komen.
Om bovenstaande doelstelling te realiseren, is het van belang om de aanbod- en vraagkant van de keten goed op elkaar af te stemmen. Dat is op dit moment nog onvoldoende het geval. Ongeveer de helft van de RSPO-gecertificeerde palmolie wordt als zodanig aangekocht door de vragende partijen. Voor plantagebedrijven en kleine producenten is dat onvoldoende aanmoediging voor extra inspanningen. In deze context zijn het marktsignaal en de inspanningsverplichting op de conferentie van 7 december 2015 essentieel.
Bent u verrast door de conclusies van dit rapport waar het gaat om de mate waarin bedrijven om de nationale wetgeving van Indonesië heen kunnen werken, in het licht van uw inspanningen met de Indonesische overheid op dit thema (zie beantwoording eerdere vragen)?2
Het verder ontwikkelen van lokale capaciteit voor implementatie en handhaving van minimaal de eigen standaard en wetgeving (Indonesian Sustainable Palm Oil, ISPO) is een belangrijk punt van aandacht voor het kabinet. Daarnaast moedigt het kabinet de Indonesische overheid aan snel helderheid te scheppen in landclassificatie en concessieverlening, inclusief eenduidig en door iedereen toe te passen kaarten. Nederland blijft de Indonesische autoriteiten en maatschappelijke partijen ondersteunen bij de opschaling van de duurzame productie van palmolie. Dat gebeurt al met steun aan kleine producenten, programma’s voor kennisontwikkeling en -deling op het gebied van duurzaam landgebruik en innovatie. Tijdens de klimaatconferentie in Parijs sloot het Initiatief Duurzame Handel (IDH) een samenwerkingsovereenkomst af met de gouverneur van Zuid-Sumatra om duurzame productie van palmolie te bevorderen en het probleem van bosbranden en veengronden op provinciaal niveau te helpen aanpakken.
Is in uw ogen de Indonesische wet, die voorschrijft dat bedrijven verantwoordelijk zijn voor alle branden die op hun gronden woeden – ongeacht wie ze heeft aangestoken – te ingewikkeld voor de Indonesische overheid om na te leven? Ziet u aanwijzingen om te concluderen dat de overheid wellicht nalatig is in haar taak om toe te zien op dergelijke wetgeving?
Uit de dialoog met de Indonesische overheid blijkt dat vooral de uitvoering en handhaving van de Indonesische wetgeving ingewikkeld is en tijd vergt. De aanwezigheid van veel kleine boeren compliceert de handhaving. Het platbranden van bossen om nieuwe landbouwgrond te ontwikkelen door kleine boeren is een belangrijke oorzaak van de grote branden. Het is moeilijk om al deze kleine boeren in kaart te brengen en te controleren, zeker omdat platbranden op kleine schaal is toegestaan. De uitdaging ligt in het voorkomen van de branden door kleine boeren. Dit kan door hen te overtuigen van alternatieve manieren van landontginning. Dit vergt kennis en capaciteit bij deze kleine boeren ten aanzien van duurzame productiesystemen en de controle daarover. Mede hiertoe dienen de bij het antwoord op vraag 5 genoemde programma’s.
Welke mogelijkheden ziet u voor de Indonesische overheid om bedrijven alsnog verantwoordelijk te stellen voor branden op hun gronden?
Internationaal opererende bedrijven die vallen onder de OESO-richtlijnen kunnen ter verantwoording worden geroepen. RSPO voorziet verder in de mogelijkheid een onderzoek te starten en sancties toe te passen bij specifieke schendingen van de standaard door haar leden en hun toeleveranciers op gecertificeerde plantages. Verder kent Indonesië wet- en regelgeving met mogelijkheden voor de overheid om bedrijven verantwoordelijk te stellen voor de branden op hun gronden.
Deelt u de stelling dat wanneer de Indonesische overheid op dit terrein in gebreke blijft, de inkopende westerse bedrijven alsook de westerse overheden meer toe moeten zien op het voorkomen van rampen, zoals de branden van de afgelopen maanden? Welke stappen gaat u hiertoe zetten?
Inkopende westerse bedrijven hebben hoe dan ook een eigen verantwoordelijkheid. Internationaal opererende bedrijven worden geacht te ondernemen conform de OESO-richtlijnen. Dit betekent dat zij huidige en potentiële negatieve effecten van hun activiteiten op mens en milieu moeten identificeren, voorkomen of mitigeren en daarover rekenschap moeten afleggen. Als een overheid in gebreke blijft, brengt dit extra risico’s voor bedrijven mee, waarmee zij rekening moeten houden. Deze problematiek vergt een gezamenlijke inzet van bedrijfsleven, NGO’s en overheden op internationaal en nationaal niveau. Bedrijven kunnen, in de vorm van IMVO-convenanten, via hun brancheorganisatie afspraken maken om dit soort risico’s aan te pakken in samenwerking met andere stakeholders. Daarnaast ondersteunt het kabinet met een aantal strategische partnerschappen de capaciteitsopbouw van lokale maatschappelijke actoren in Indonesië om hun invloed te vergroten. Milieudefensie en haar zusterorganisaties zijn ook partij in één van de partnerschappen.
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, kent de palmolie sector veel MKB en kleine boeren. Veel branden ontstaan bij deze kleine boeren, maar slaan vervolgens over op de concessiegebieden van de grotere bedrijven. Een aantal grote palmolie producerende bedrijven heeft daarom zelf extra maatregelen genomen om verantwoordelijkheid te nemen buiten hun eigen concessiegebieden. Een voorbeeld van een dergelijk initiatief is afkomstig van het bedrijf Sime Darby, dat recentelijk (16-19 november 2015) tijdens de jaarlijkse RSPO conferentie heeft aangekondigd om een fire safe zone met een straal van 5 km te creëren rondom hun concessiegebieden.
Upcoding in de ggz-sector en de rol van adviesbureaus |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgconsulenten van P5COM verschillende organisaties in de ggz-sector adviseren?1
In de consultancysector zijn diverse bedrijven actief die organisaties in de ggz-sector adviseren.
Is met deze adviezen ook het beruchte upcoden – een declaratie indienen waarmee de hoogst mogelijke vergoeding wordt behaald – gemoeid? Bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Het persbericht waarnaar u verwijst bevat geen enkele aanwijzing daartoe, er is dus geen aanleiding voor onderzoek.
Wat is uw mening over upcoding oftewel het slim declareren en zodoende een zo hoog mogelijk bedrag voor een behandeling ontvangen? Denkt u dat upcoding een prijsopdrijvend dan wel juist een prijsdrukkend effect heeft op de zorguitgaven in Nederland?
Upcoding is illegaal.
Is het maximaal declareren in lijn met het streven van de ggz-sector als mede met het van kracht geweest zijnde hoofdlijnenakkoord met de sector om de groei van zorg te beperken?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zie daarvoor het hoofdlijnenakkoord en de agenda voor gepast gebruik en transparantie die de ggz-sector heeft opgesteld en die ik op 26 november 2015 aan de Tweede Kamer heb aangeboden.
Erkent u dat een zorginstelling het inhuren van een advies- of accountancybureau betaalt uit premiegelden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat vindt u ervan dat zorginstellingen hoge bedragen uitgeven aan extern advies?
Ik vind het een afweging van zorginstellingen zelf of zij het verstandig vinden om een advies- of consultancybureau in te huren.
Erkent u tevens dat er zoveel verandert in de zorg dat vele zorginstellingen denken dat zij adviesbureaus nodig hebben om de veranderingen «bij te houden»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Vindt u het ook zonde dat er (veel) geld in advies en consultancy gaat zitten dat eigenlijk bedoeld is voor (goede) patiëntenzorg? Erkent u dat advies en consultancy in de zorg te kenmerken zijn als parasitair? Kunt u uw antwoord toelichten?
Advies en consultancy kan bijdragen aan een betere patiëntenzorg, organisatie en bedrijfsvoering en kan daarmee ook bijdragen aan een betere kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. Het is een afweging van de instelling zelf of het doelmatiger is om de benodigde expertise tijdelijk in te huren via een adviesbureau of deze zelf in dienst te nemen.
Bij welke zorginstellingen heeft het bureau P5COM advieswerkzaamheden verricht? Wat behelsden die werkzaamheden en wat voor bedragen waren hiermee gemoeid?
Het is aan zorgaanbieders zelf om te bepalen door wie zij zich laten adviseren.
Zijn er zorginstellingen waar P5COM adviseerde bekend bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), of bij een andere opsporingsinstantie, vanwege upcoding, andere onrechtmatige declaraties of zelfs declaratiefraude? Wat is per instelling de stand van het onderzoek en indien afgerond, wat waren hiervan de uitkomsten?3
Er bestaat geen overzicht van adviesbureaus die zorginstellingen adviseren.
Heeft de NZa ook al onderzoek gedaan naar adviesbureaus die zich bezighouden met advies over «slim declareren» en zorginstellingen helpen bij zo maximaal mogelijk declareren? Zo ja, welke bureaus, wat is de stand van het onderzoek en indien afgerond, wat waren de uitkomsten?
Desgevraagd geeft de NZa aan hier geen onderzoek naar te hebben gedaan. Op grond van de Wmg ziet de NZa toe op zorgverzekeraars en zorginstellingen, niet op adviesbureaus.