De rol van belastingparadijzen in het vergroten van de wereldwijde ongelijkheid |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport «An economy for the 1%» van Oxfam?
Ja
Wat is uw opvatting over het feit dat in 2010 nog 388 miljardairs nodig waren om de welvaart van de armste helft van de wereldbevolking te evenaren en dat hier in 2015 nog maar 62 miljardairs voor nodig waren?
Het kabinet heeft zijn opvattingen over de vermogensverdeling in Nederland eerder kenbaar gemaakt per brief (Kamerstuk 34 000-IX, nr. 7). Verder blijkt uit recent onderzoek van het CPB dat de vermogensongelijkheid in Nederland in de periode 2009–2013 weliswaar is toegenomen, maar dat deze toename zeer beperkt is als rekening wordt gehouden met de pensioenbesparingen van Nederlandse huishoudens. Daarnaast blijkt uit cijfers van het CBS dat als gevolg van de stabilisatie van de huizenprijzen, de vermogensongelijkheid in 2014 in Nederland niet verder is toegenomen.
Wat is uw opvatting over het feit dat de wereldwijde ongelijkheid steeds verder toeneemt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat het vermogen van de rijkste 62 mensen de afgelopen vijf jaar met 500 miljard dollar is gegroeid en dat het vermogen van het armste deel van de wereldbevolking in die periode met 1000 miljard dollar is gedaald?
Ik heb hier geen andere informatie over dan het rapport waar de vragen naar verwijzen. Vele factoren kunnen hier een rol spelen.
Erkent u dat belastingontwijking- en ontduiking een rol spelen bij het in stand houden dan wel het vergroten van de ongelijkheid, omdat het niet (kunnen) innen van belastinggeld overheden de mogelijkheid ontneemt om (extreme) armoede tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toename van de ongelijkheid in de hele wereld is het gevolg van een veelheid van factoren. Er zijn verschillende economische, demografische en politieke ontwikkelingen aan te wijzen die mogelijk een bijdrage hebben geleverd aan de toegenomen vermogensongelijkheid wereldwijd. Zo kunnen globalisering, technologische ontwikkelingen en beleidskeuzes hieraan hebben bijgedragen. Ook Belastingontwijking en -ontduiking door individuen en bedrijven zou daarbij een rol kunnen spelen. Overigens verschillen de oorzaken van de toegenomen ongelijkheid ook per land.
Kunt u concreet uitleggen hoe internationale fiscale ontwikkelingen (waaronder onder meer het BEPS-project) die gaande zijn het voor multinationals en rijke individuen onmogelijk maken om geld te stallen op belastingparadijzen om belastingafdracht te ontwijken of te ontduiken?
Het BEPS project van de OESO en de G20 en het recent door de Europese Commissie voorgestelde «Anti tax Avoidance Package» richten zich op internationaal opererende bedrijven, niet op (rijke) individuen. De maatregelen die in deze projecten worden voorgesteld werken op drie manieren. Meer aandacht voor substance moet er voor zorgen dat de heffing van belasting beter aansluit bij waar bedrijven meerwaarde creëren door hun economische activiteiten. Meer coherentie moet ervoor zorgen dat bedrijven niet kunnen inspelen op verschillen tussen rechtssystemen om hun belastingafdracht te drukken. Tot slot moet meer transparantie ervoor zorgen dat belastingdiensten in verschillende landen een beter inzicht hebben in de feiten en daardoor beter in staat zullen zijn de juiste aanslag op te leggen. Deze drie benaderingen zullen ervoor zorgen dat het moeilijker wordt op kunstmatige wijze de belastbare winst te drukken.
Om belastingontduiking door (rijke) individuen tegen te gaan zijn vooral maatregelen gericht op transparantie zinvol. In dat kader zijn de laatste tien jaren enorme vorderingen gemaakt. Nederland behoort bijvoorbeeld tot een van koplopers met implementatie van de Common Reporting Standard.
Wat is uw reactie op het feit dat veel geld van Nederland naar oorden gaat als de Britse Maagdeneilanden, de Kaaimaneilanden en Luxemburg, die door velen als belastingparadijs worden gezien?
Noch uit de voetnoten in het bedoelde rapport waarin Nederland wordt genoemd, noch uit de passages waar deze voetnoten bij zijn gemaakt, noch uit bronnen waar de voetnoten naar verwijzen, leid ik af dat het rapport betalingen vanuit Nederland aan inwoners van de andere genoemde landen heeft onderzocht.
Het verwijderen van een reclamespotje door de Poolse overheid vanwege de aanwezigheid van een homoseksuele acteur |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Pools milieuspotje van de televisie is gehaald vanwege een homoseksuele acteur?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het recente intrekken van een reclamespotje over afvalscheiding heeft in de media veel aandacht gekregen omdat hierbij de homoseksuele geaardheid van de acteur een rol zou hebben gespeeld.
Nederland is van mening dat de seksuele oriëntatie van acteurs bij dergelijke beslissingen geen rol mag spelen, omdat dit indruist tegen onze gemeenschappelijke Europese waarden en de beginselen van non-discriminatie, zoals ook neergelegd in het EU-handvest voor Grondrechten, specifiek artikel 21.
Nederland staat pal voor de gelijke behandeling van LHBTI’s in onze Europese samenlevingen. Daarbij is Nederland de mening toegedaan dat het goed is direct het gesprek aan te gaan. Daarom heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, mevrouw Dijksma, tijdens haar bezoek aan Warschau op 27 januari jongstleden de Poolse Minister van Milieu Szyszko hierop bevraagd. Daarbij is de Nederlandse positie andermaal onderstreept.
Minister Szyszko heeft daarop geantwoord dat dit besluit (in tegenstelling tot eerdere berichten) uitsluitend verband hield met de kosten van het spotje en niet met de seksuele geaardheid van een van de acteurs.
Onlangs is de Europese Commissie een dialoog gestart met de Poolse regering over de wijzigingen in de Mediawet en het Constitutioneel Hof van Polen. Deze dialoog heeft geen betrekking op de gelijke behandeling van seksueel anders georiënteerden. Nederland ondersteunt de objectieve en constructieve dialoog en volgt deze op de voet. Tevens wacht Nederland het standpunt van de Raad van Europa af inzake wijzigingen in het Constitutioneel Hof.
Deelt u de mening dat deze actie van de Poolse overheid indruist tegen de fundamentele beginselen en waarden van de Europese Unie en van Nederland? Zo ja, op welke wijze brengt u uw zorgen hierover namens de Nederlandse regering over aan de Poolse autoriteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft deze homo-onvriendelijke actie van de Poolse regering een relatie met de nieuw gekozen conservatieve regering en met de aangekondigde maatregelen omtrent onder meer de Mediawet? Wat wordt in Polen verstaan onder de «gender-ideologie» en wat is precies de reactie van de Poolse regering hierop?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is momenteel in Polen de situatie voor LHBT’s? In welke mate zijn hun omstandigheden de laatste jaren verbeterd? In welke mate staan die verbeteringen onder druk sinds het aantreden van de nieuwe regering?2
De maatschappelijke acceptatie van LHBTI’s in Polen lijkt de afgelopen jaren verbeterd. Niettemin is nog steeds op incidentele basis sprake van zgn. «hate crimes» en hebben LHBTI’s nog steeds niet de mogelijkheid een geregistreerd partnerschap te sluiten in Polen. Op dit moment is het nog niet mogelijk een uitspraak te doen in hoeverre verbeteringen van de afgelopen jaren onder druk staan. Samen met de Poolse LHBTI-organisaties volgt de Nederlandse overheid de ontwikkelingen op dit gebied op de voet.
Deelt u de mening dat inwoners van alle seksuele geaardheden zich in alle lidstaten van de Europese Unie veilig en gelijkwaardig behandeld moeten voelen? Zo ja, welk beleid voert de EU om dit in Polen en in andere lidstaten actief te bevorderen?
Ja. De Nederlandse regering is van mening dat dit onderdeel uitmaakt van onze gemeenschappelijke Europese waarden en de beginselen van non-discriminatie, zoals ook neergelegd in het EU-handvest voor Grondrechten, specifiek artikel 21.
De EU heeft evenwel geen specifieke competenties en/of beleid om dit in individuele lidstaten te bevorderen. Wel kunnen indivuele benadeelden zich bij de Poolse rechter, en uiteindelijk bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, beroepen op het verbod op discriminatie zoals neergelegd in artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit verdrag is ook in Polen van kracht.
De Nederlandse regering staat pal voor de gelijke behandeling van LHBTI’s in onze Europese samenlevingen. Daarom steunt Nederland diverse activiteiten op LHBTI-gebied in Polen en andere lidstaten, gericht op vergroting van de tolerantie en verbetering van de maatschappelijke positie van LHBTI’s, en neemt de Nederlandse Ambassade in Warschau bijvoorbeeld actief deel aan de jaarlijkse Equality Parade.
Het bericht over financiering van veroordeelde terroristen door de Palestijnse Autoriteiten |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Han ten Broeke (VVD), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Palestinians using foreign aid to fund anti-Israel terror, Hotovely says»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de beweringen van de Israëlische onderminister van Buitenlandse Zaken Hotovely dat de Palestijnse Autoriteiten maandelijks 400 tot 3.500 dollar overmaken naar veroordeelde Palestijnse terroristen en hun familieleden, en dat volgens de Wereldbank de 21,7 miljard dollar aan steungeld die de Palestijnse Autoriteit tussen 1993 en 2013 ontving, niet is gebruikt voor economische en sociale ontwikkeling in de Palestijnse gebieden, maar voor het bekostigen van infrastructuur en wapens die zijn gebruikt voor terroristische doeleinden? Deelt u de analyse dat de internationale gemeenschap op basis van deze gegevens haar donorbeleid zou moeten heroverwegen?
De uitspraken van onderminister Hotovely zijn geheel voor haar rekening. De Wereldbank heeft geen rapport gepubliceerd waarin het stelt dat de steun van de internationale gemeenschap gebruikt zou zijn voor terroristische doeleinden, in plaats van sociale en economische doelstellingen. Onderminister Hotovely trekt zelf deze conclusie, maar schrijft die niet toe aan de Wereldbank.
De Wereldbank heeft in 2011 al geoordeeld dat de Palestijnse instituties in staat zijn de functies van een staat uit te voeren. Volgens de Wereldbank is de grootste belemmering voor verdere economische en sociale ontwikkeling de Israëlische bezetting.
Hotovely verwijst in haar ingezonden brief onder meer naar een bericht van het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken van juli 2014, dat gebruik maakte van cijfers uit 2011 en 2012, dus voordat de verantwoordelijkheid voor de betalingen werd overgedragen van de Palestijnse Autoriteit (PA) naar de PLO.
In twee moties-Voordewind/Van der Staaij wordt de regering verzocht de druk op de PLO op te voeren teneinde af te zien van het financieren van veroordeelde Palestijnen; in hoeverre werpt de recente berichtgeving een nieuw licht op doel en inhoud van deze moties? Op welke manier is en wordt uitvoering gegeven aan deze moties?2 3
Het kabinet blijft van mening dat de uitkeringen aan alle Palestijnse gedetineerden afhankelijk zou moeten zijn van de sociaaleconomische behoefte van de gevangene en zijn gezin. Door het verbinden van de lengte van de straf aan de hoogte van de uitkering van alleen de «politieke» gevangenen wordt de indruk gewekt dat gewelddadige acties gericht tegen Israël worden ondersteund of beloond.
Het kabinet blijft het beleid van de PLO aankaarten in bilaterale gesprekken met de PA en de PLO, zoals onlangs en marge van het Nederlands-Palestijns bilateraal forum. In deze gesprekken benadrukte de PLO de betalingen als sociaal vangnet te beschouwen.
Tevens heeft het kabinet deze kwestie met de EU-partners besproken. De zorg dat het Palestijnse systeem van betalingen aan gevangenen een incentive zou kunnen zijn voor geweld, wordt slechts door een enkele EU-lidstaat gedeeld. Binnen de EU wordt er op gewezen dat de steun onder de Palestijnse bevolking voor het systeem heel groot is en bestaat er nauwelijks steun voor het opvoeren van de druk op de PLO om het systeem aan te passen. Zie ook de antwoorden op de vragen gesteld op 9 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2015–2016, nr. 567), gedateerd op 13 november 2015.
Het bericht dat de Slowaakse overheid geen Nationaal Actieplan LHBTI gelijkheid aanneemt |
|
Pia Dijkstra (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Slowaakse overheid ervoor heeft gekozen om geen «National Action Plan on LGBTI Equality» aan te nemen?1
Ja.
Bent u bekend met het gegeven dat Nederland samen met Malta en Slowakije een trojka vormt rondom het EU-voorzitterschap?
Ja.
Bent u van mening dat een trojka rondom het EU-voorzitterschap er is zodat gewaarborgd wordt dat bepaalde beleidsmatige beslissingen niet zes maanden na het Nederlandse voorzitterschap plots een volledig andere richting in gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederland, Slowakije en Malta hebben voorafgaand aan het Nederlandse EU Voorzitterschap een trio verklaring gendergelijkheid ondertekend. Nederland en Malta hebben daarin ook acties geformuleerd op het terrein van LHBTI beleid. Slowakije is niet voornemens speciale aandacht te besteden aan LHBTI tijdens haar voorzitterschap. Dit staat de Nederlandse en Maltese prioriteiten niet in de weg.
Kunt u aangeven hoe deze recentelijke ontwikkelingen in Slowakije stroken met het emancipatiebeleid van Malta en Nederland? Erkent u dat hier grote verschillen tussen zitten? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen het komende half jaar?
Het is evident dat tussen EU-lidstaten het emancipatiebeleid verschilt. Tussen sommige landen zijn die verschillen nog erg groot. Daarom streeft Nederland in de rol als EU voorzitter, rekening houdend met het krachtenveld, naar raadsconclusies die het politiek draagvlak onder de lidstaten bevestigt voor het onlangs gepresenteerde LHBTI Actieplan van de Europese Commissie. Ik blijf mij inspannen voor de verbetering van de positie van LHBTI in Europa.
Op welke manier wilt u er, samen met Malta, voor zorgen dat de positie van de LHBTI stevig zal verbeteren in het komende halfjaar in Slowakije?
Zie antwoord vraag 4
Deelt u de mening dat het een grote stap zou zijn als de Slowaakse overheid zich in zou zetten voor het verbeteren van de positie van de LHBTI-gemeenschap?
Ja.
Problemen rond de huisvesting van Internationale Schakelklas (ISK-) leerlingen |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er naast de problemen rond bekostiging van leerkrachten ook problemen bestaan ten aanzien van het vinden van adequate huisvesting voor ISK leerlingen? Wat is er hiervan bij u bekend?
In het voortgezet onderwijs zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het verzorgen van onderwijshuisvesting, ook voor wat betreft de onderwijshuisvesting van leerplichtige asielzoekerskinderen. In de meeste gevallen vindt de gemeente adequate huisvesting voor deze jongeren, maar ik ben mij ervan bewust dat dit in een beperkt aantal gevallen moeizaam verloopt.
In hoeveel gemeenten bestaat er, volgens u een dringende behoefte aan onderwijshuisvesting voor vluchtelingenkinderen in het voortgezet onderwijs?
Het gesprek over onderwijshuisvesting voor vluchtelingenkinderen is in eerste instantie een gesprek tussen school, gemeente en het COA. Het Ministerie van OCW speelt hierbij geen rol. Er zijn mij echter enkele gevallen bekend waarin de betrokken gemeenten en scholen niet op korte termijn adequate huisvesting kunnen realiseren.
Wat is de status van de in het algemeen overleg inzake de bekostiging van onderwijs aan vluchtelingenkinderen en asielzoekers d.d. 2 december jl. aangehaalde gesprekken tussen de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Veiligheid en Justitie over een bijdrage in de huisvesting van vluchtelingleerlingen in het voortgezet onderwijs? Kunt u dit toelichten?1
Voor het voortgezet onderwijs wordt de mogelijkheid onderzocht om op korte termijn een regeling te ontwerpen, die naar analogie aan de OHBA-regeling voor het primair onderwijs met normbedragen werkt en een oplossing biedt voor de problematiek van de onderwijshuisvesting in gemeenten waar grootschalige noodopvang van asielzoekers voor korte duur wordt gerealiseerd.
Bestaan er al mogelijkheden om de regeling Onderwijshuisvestingsbudgetten Asielzoekers (OHBA) in te zetten voor het voortgezet onderwijs? Zo ja, zijn deze bekend bij de gemeenten? Zo nee, bent u bereid de OHBA-regeling ook beschikbaar te stellen voor het voortgezet onderwijs? Kunt u dit toelichten?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u er zich van bewust dat gemeenten, zoals Enschede en Nijmegen, in de knel komen te zitten wanneer een bijdrage vanuit de rijksoverheid uitblijft? Op welk termijn verwacht u hier een oplossing voor te hebben?
Ik ben mij ervan bewust dat sommige gemeenten er niet in slagen om adequate onderwijshuisvesting te realiseren. Ik ben op dit moment dan ook met deze gemeenten en schoolbesturen in gesprek om te bezien of een maatwerkoplossing nodig is voor onderwijshuisvesting van asielzoekersleerlingen die in COA-opvang verblijven, vooruitlopend op de onder vraag 3 en 4 bedoelde regeling.
Hoe gaat u de nu meest nijpende problemen – zoals in Enschede waar in maart vijftig 15- tot 18-jarige vluchtelingenkinderen gehuisvest worden en voor wie nog geen adequate onderwijshuisvesting is geregeld – aanpakken?3
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten op welke wijze de huisvesting van onderwijs op dit moment precies wordt gefinancierd?
De verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting in het po en vo is gedecentraliseerd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding van de schoolgebouwen. Het bijbehorende budget maakt onderdeel uit van het Gemeentefonds. Voor het primair onderwijs is onder andere het aantal jongeren dat staat ingeschreven bij de gemeente bepalend voor de hoogte van de uitkering. Voor het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs is de uitkering grotendeels gekoppeld aan het aantal leerlingen dat staat ingeschreven bij scholen op het grondgebied van de gemeente. De schoolbesturen ontvangen voor het onderhoud (binnen en buiten) en de aanpassing van het gebouw een vergoeding via de lumpsum.
De brief van commissievoorzitter Juncker aan de Turkse regering met beloftes over de toetredingsonderhandelingen van Turkije tot de EU |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van Europese Commissievoorzitter Juncker van 29 november jl. aan de Turkse premier Davutoglu over de afspraken die zij gemaakt hebben?1
Ja.
Wanneer kende u voor het eerst de inhoud van de brief?
Een kopie van de brief werd op 30 november 2015 door de Commissie aan de EU-lidstaten verstrekt. Over de inhoud ervan is uw Kamer voor het eerst geïnformeerd in het verslag van de EU Turkije Top van 29 november, dat uw Kamer op 2 december is toegegaan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1063).
Herinnert u zich dat u op 7 december jl. aan de Kamer meedeelde: «Naast het reeds gepresenteerde voorbereidende document voor hoofdstuk 31 (gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid), is de Commissie van plan in het voorjaar van 2016 ook voorbereidende documenten voor de hoofdstukken 15 (energie), 26 (onderwijs en cultuur) en de rechtsstaatshoofdstukken 23 en 24 voor te bereiden.»?2
Ja.
Klopt het dat Commissievoorzitter Juncker op 29 november jl. een paar stappen verder gaat dan wat u op 7 december jl. aan de Tweede Kamer meedeelde, namelijk dat de Commissievoorzitter zichzelf committeert om in het eerste kwartaal het voorbereidend werk voor de genoemde hoofstukken af te ronden?
Nee. De Commissievoorzitter committeert zich tot het afronden van het voorbereidende werk voor het openen van de hoofdstukken. Dit houdt concreet in dat de Commissie de voorbereidende documenten zal afronden, zoals ik aan uw Kamer heb meegedeeld. Volledigheidshalve verwijs ik naar mijn brief van 26 november 2015 (Kamerstuk 23 987, nr. 153).
Waarom vond u het onnodig om de Tweede Kamer in te lichten dat de Europese Commissie een commitment is aangegaan (en niet slechts plannen heeft), dat de Commissie de voorbereidende documenten wil afronden voor 1 april (en niet 21 juni) 2016 en dat de voorbereiding niet alleen een voorbereiding is maar ook een afronding van het voorbereidende werk voor het openen van onderhandelingen met Turkije?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven welke conclusies de Europese Commissie zelf trekt over rechtsstaat en democratie in de jaarlijkse voortgangsrapportage, die net voor 29 november jl. verscheen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 2015, die uw Kamer op 4 december 2015 toeging (Kamerstuk 23 987, nr. 154).
Bent u nog steeds van mening dat de EU de IPA-steun aan Turkije zou moeten korten of stoppen vanwege de mensenrechtensituatie, zoals u meerdere malen gemeld heeft de afgelopen maand?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief van 6 januari jl. inzake de situatie in Zuidoost-Turkije (Kamerstuk 32 623, nr. 160).
Hoe beoordeelt u de mensenrechtensituatie in Zuidoost-Turkije?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief van 6 januari jl. inzake de situatie in Zuidoost-Turkije (Kamerstuk 32 623, nr. 160).
Kunt u zich voorstellen dat Nederland zou instemmen met het openen van rechtsstaathoofdstukken 23 en 24 bij de huidige stand van zaken?
Zoals ik de Kamer meermaals heb geïnformeerd (zie o.a. de Kamerbrief van 24 maart 2014 (Kamerstuk 23 987, nr. 143), mijn brief van 27 oktober 2015 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1028) en mijn brief van 4 december 2015 (Kamerstuk 23 987, nr. 154)) zet Nederland in op behandeling van de rechtsstaatshoofdstukken 23 en 24. Deze hoofdstukken vormen het belangrijkste kader om op structurele wijze hervormingen van de rechtsstaat in Turkije aan te kaarten en te bevorderen. Op deze hoofdstukken ligt overigens een unilaterale (Cypriotische) blokkade.
Welke voorwaarden heeft Nederland gesteld aan de openingsijkpunten voor de opening van rechtsstaathoofdstukken 23 en 24?
Openingsijkpunten zijn voorwaarden die gesteld worden aan de opening van een hoofdstuk, wanneer een land nog onvoldoende voorbereid is voor de start van onderhandelingen op het betreffende beleidsterrein. Vaststelling van openingsijkpunten gebeurt op voorstel van de Commissie en na instemming van de Raad. De beoordeling van de openingsijkpunten voor het openen van een hoofdstuk is pas aan de orde als de Commissie het betreffende voorbereidende document voor een hoofdstuk presenteert. Voor de rechtsstaatshoofdstukken is dit nog niet het geval. Volledigheidshalve verwijs ik naar mijn brief van 26 november 2015 (Kamerstuk 23 987, nr. 153).
Kunt u voor elk van de Kopenhagencriteria aangeven of Turkije eraan voldoet?
Over de mate waarin Turkije aan de criteria voor EU-lidmaatschap voldoet, rapporteert de Commissie jaarlijks in haar uitbreidingspakket. De Kamer wordt hierover ieder jaar geïnformeerd in een kabinetsappreciatie, laatstelijk bij brief van 4 december 2015 (Kamerstuk 23 987, nr. 154). Zoals de Commissie in haar voortgangsrapportage en het kabinet in de recente kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket benadrukt, is er in Turkije zeker op het terrein van de politieke Kopenhagencriteria sprake van serieuze tekortkomingen. Het doorvoeren van verdere ingrijpende hervormingen is dan ook absolute noodzaak. Turkije kan pas toetreden tot de Europese Unie als het voldoet aan alle strenge voorwaarden. Het is volstrekt duidelijk dat dit op dit moment niet het geval is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en de antwoorden ten minste 24 uur voor het volgende Algemeen overleg over de Raad Algemene Zaken, gepland op 10 februari 2016, aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de OVV aangeeft dat hij niet gesproken heeft met de Oekraïense verkeersleider die de MH17 begeleidde om het moment van de aanslag omdat de Oekraïense verkeerleiding en/of autoriteiten dat weigerden?1
Het rapport van de OVV geeft daar geen uitsluitsel over. De OVV heeft voor zijn onderzoek de beschikking gehad over de tapes met gesprekken tussen de luchtverkeersleiding van Oekraïne met MH17 en het telefoonverkeer tussen de Oekraïense luchtverkeersleiding en de Russische luchtverkeersleiding over de begeleiding van vlucht MH17. Daarnaast heeft de OVV in het kader van het onderzoek naar «Vliegen over conflictgebieden» (deel B van het rapport MH17 Crash) gesproken met vertegenwoordigers van de luchtverkeersleiding in Oekraïne.
Hoe beoordeelt u het feit dat de heren Muller en Joustra tijdens de hoorzitting in de Tweede Kamer aangeven dat zij niet helemaal zeker wisten of er met de verkeersleider gesproken hadden, de laatste persoon die contact gehad had met de MH17?
Zie het antwoord bij vraag 1.
De OVV heeft in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» aangegeven over voldoende informatie te beschikken om de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd te onderbouwen. Het kabinet heeft geen enkele aanwijzing of reden om te twijfelen aan de methodologie, noch aan de conclusies van de OVV.
Bent u op de hoogte van het feit dat de heer Riemens, directeur van luchtverkeersleiding Nederland, in de Kamer verklaarde dat het volledig standaard en volgens de procedure van de International Civil Aviation Organization (ICAO) is dat de luchtverkeersleider na een incident/accident gehoord (en overigens ook beschermd) wordt?2
Het kabinet is op de hoogte dat de heer Riemens dat heeft ingebracht tijdens de Hoorzitting van 22 januari 2015.
In dit kader stelt ICAO annex 13 geen exacte eisen aan wie moeten worden gehoord ten behoeve van ongevallenonderzoek. Het internationale onderzoek is uitgevoerd volgens de richtlijnen van ICAO.
Heeft de OVV op enig moment voor de publicatie aan u kenbaar gemaakt dat zij er niet in slaagde te spreken met de luchtverkeersleider van de MH17?
Nee, de Onderzoeksraad voor Veiligheid is onafhankelijk.
Kent u enig ander onderzoek de afgelopen 20 jaar waarin de onderzoekers na een vliegramp niet met de luchtverkeersleider mochten praten? Zo, ja kunt u dan zeggen bij welk onderzoek dat het geval was?
Binnen Nederland is de OVV leidend in het onderzoek naar de oorzaak van luchtvaartincidenten. De OVV heeft laten weten dat de OVV bij deze onderzoeken altijd de gesprekken kan voeren die de OVV noodzakelijk acht voor het onderzoek. Luchtvaartincidenten die zich voordoen buiten Nederland, worden onderzocht door de luchtvaartautoriteiten van andere landen. Of het bij die onderzoeken voorkomt dat gesprekken niet gevoerd kunnen of mogen worden, is ons niet bekend.
Heeft de OVV op enig moment in contacten met de Nederlandse regering gevraagd om hulp bij het verkrijgen van informatie/gegevens voor het onderzoek van Nederland, Oekraïne, Maleisië, Rusland of enige andere partij, zoals bijvoorbeeld radar-en satellietdata, een interview met de luchtverkeersleider of andere zaken? Zo ja, kunt u daarvan de details geven?
De OVV is een onafhankelijke onderzoeksinstantie en heeft het onderzoek geheel zelfstandig uitgevoerd. Wel heeft de Nederlandse regering het onderzoek gefaciliteerd. Op verzoek van de OVV heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken er op diverse momenten tijdens het onderzoek aan bijgedragen dat de OVV zijn werk kon doen. Bijvoorbeeld door gesprekken in Maleisië en Oekraïne mede mogelijk te maken.
Herinnert u zich dat u bij eerdere vragen de vraag wanneer de Nederlandse regering op de hoogte gesteld is van het feit dat Rusland zich niet aan de ICAO regels gehouden heeft met de radarbeelden en ze naar eigen zeggen vernietigd heeft, ontwijkend beantwoordde door te stellen dat het bij het uitkomen van de onderzoeksrapporten bekend geworden is dat de Russische Federatie geen radargegevens heeft verstrekt?
Zoals destijds is aangegeven, schrijft de OVV in zijn onderzoeksrapport daarover het volgende: De Russische Federatie heeft geen radargegevens verstrekt. De burgerluchtvaartautoriteit van de Russische Federatie verklaarde dat geen radargegevens waren opgeslagen en dat het opslaan hiervan volgens nationale regelgeving ook niet vereist was aangezien de crash had plaatsgevonden buiten Russisch grondgebied (MH17 Crash, pagina 44–46 en pagina 178–179).
Wanneer is de Nederlandse regering op de hoogte gesteld van het feit dat Rusland geen primaire radargegevens van de MH17 wilde (en/of kon) verstrekken aan de OVV?
Bij het uitkomen van de onderzoeksrapporten is bekend geworden dat de de radargegevens van de Russische Federatie niet beschikbaar waren.
Kunt u aangeven of en welke actie u ondernomen heeft toen duidelijk werd dat Rusland geen (ruwe) primaire radardata ter beschikking wilde/kon stellen aan de OVV?
Dit werd zoals gesteld in het antwoord op vraag 7en 8 bekend bij het uitkomen van het OVV-rapport. De OVV heeft nadrukkelijk aangegeven dat het ontbreken van deze gegevens geen consequenties heeft gehad voor de conclusies over de toedracht van de ramp. Om deze reden ziet het kabinet geen aanleiding verdere stappen te ondernemen. Wel vindt het kabinet het, zoals aangegeven op eerdere Kamervragen (beantwoording Kamervragen over OVV onderzoekers die geen primaire radargegevens hebben ontvangen 2015Z22114, vraag3, van belang de bewaarplicht van dergelijke gegevens in ICAO-kader aan de orde te stellen.
Was de Nederlandse overheid op de hoogte van het feit dat bepaalde radarinstallaties in Oost Oekraïne in juli 2014 ofwel in onderhoud waren ofwel vernietigd waren?
Nee, dit was niet bij de Nederlandse overheid bekend.
Welke informatie precies was beschikbaar bij de Nederlandse overheid over niet functionerende radarsystemen (primair en/of secundair) in Oost Oekraïne tussen 1 januari 2014 en 17 juli 2014 en wat is er met die informatie vervolgens gedaan?
Voor zover kan worden nagegaan was daar niets over bekend.
Bent u ervan op de hoogte dat Victoria Nuland (onderminister in de Amerikaanse regering) op 17 december 2014 gezegd heeft dat: «Andrei, first to your point with regard to U.S. intelligence at the time of the Malaysian airliner’s tragic shoot down, first, just to say to you that – just to remind you that Secretary Kerry on I believe it was July 21st, it was the Saturday after the shoot down, gave a very detailed discussion of what we knew from our own assets, including providing considerable detail with regard to the trajectory of the firing (...). And he made clear at that time that we believed it was shot down by a Buk missile from separatist-held territory. We stand by that. We have given all of our information, including our classified information, to the Dutch, who are the investigators [and to] ICAO, the International Civil Aviation Organization. So any efforts to say that we have not are also untrue. There will be, I believe, in the context of the Dutch case, when they roll it out – they are likely to ask us to declassify some of that, and I think we will be able to help in that regard.»?3
Volgens de website van het State Department heeft mevrouw Nuland dit inderdaad geantwoord op een vraag van een Russische journalist.
Heeft u contact gehad met de Amerikaanse regering en heeft u haar verzocht het bewijsmateriaal te declassificeren? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Op Nederlands verzoek hebben de Amerikaanse autoriteiten gerubriceerde radar- en satellietinformatie, die afkomstig is van hun inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gedeeld met de MIVD. Zowel de OVV als het OM heeft daarvan vertrouwelijk kennis kunnen nemen via de MIVD. Voor zover deze gegevens van essentieel belang zijn voor het strafrechtelijk onderzoek, worden zij door middel van ambtsberichten aan het OM ter beschikking gesteld.
Bewijsgaring en daarop gerichte rechtshulpverzoeken zijn naar hun aard vertrouwelijk. Openbaarmaking zou inzicht geven in de loop van het onderzoek en lopende besprekingen met aangezochte staten onder druk kunnen zetten. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie tot nu toe van welke partij is gevraagd of gekregen. Op dit moment heeft het OM laten weten dat het op dit punt geen nadere ondersteuning nodig heeft van het kabinet.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en tenminste 24 uur voor het debat over de radargegevens de antwoorden aan de Kamer doen toekomen?
Ja
Het bericht 'Poging tot matchfixing in eredivisie' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van de pogingen van een Nederlandse productiemaatschappij om professionele voetbalspelers te benaderen met het verzoek of men bereid is wedstrijden te manipuleren?1
Ik keur deze handelwijze af.
Weet u met welk specifiek verzoek en welke frequentie spelers benaderd zijn, en gaat dit om alle betaald voetbalorganisaties? Zo ja, welk verzoek en hoe vaak was dat? Kunt u mij informeren over opzet en inhoud van het onderzoek van het Openbaar Ministerie?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft een signaal gekregen dat een speler benaderd zou zijn door mensen die geld boden om de wedstrijd te beïnvloeden. Daarop is een strafrechtelijk onderzoek gestart. Over de vraag op wie het onderzoek zich richt, doet het OM geen mededelingen. Fraude in de sport is een van de prioriteiten van het OM. Alle signalen die het OM ontvangt, worden onderzocht op aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek.
Vindt u dat alle pogingen tot het manipuleren van wedstrijden, of het nou gaat om sportief, financieel of journalistiek gewin, afkeuringswaardig zijn, of steunt u elk onderzoek naar het opsporen van matchfixing, corruptie of fraude binnen de sport? In hoeverre maakt dat in strafrechtelijke zin verschil?
Elke poging om de integriteit van de sport aan te tasten keur ik af. Het is aan het OM om te beoordelen of daar een strafrechtelijk vervolg aan moet worden gegeven.
Op grond waarvan zijn de acties van de betrokken productiemaatschappij mogelijk strafbaar? Wanneer kan het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaan, en overweegt u dat verzoek te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het goed dat de KNVB direct clubdirecties en arbiters heeft ingelicht? Zijn er inmiddels meer spelers die de KNVB hebben ingelicht over pogingen tot manipulatie?
Ja. Als er signalen zijn dat iets of iemand inbreuk probeert te maken op de integriteit van de sport, dan is het begrijpelijk dat KNVB, clubdirecties en arbiters elkaar daarvan op de hoogte brengen. Het is immers in ieders belang dat de competitie eerlijk verloopt. Het OM heeft een signaal gekregen dat een speler benaderd zou zijn door mensen die geld boden om de wedstrijd te beïnvloeden.
Mocht de beantwoording van bovenstaande vragen worden belemmerd door het feit dat er een strafrechtelijk onderzoek in deze loopt, wilt u deze vragen dan beantwoorden na afloop van het strafrechtelijk onderzoek of een eventueel strafrechtelijk vervolgtraject»?
Daar kan ik nu nog geen toezegging over doen. Dit is afhankelijk van het onderzoek van het OM.
Experimenten op psychiatrische patiënten van GGZ Noord-Holland-Noord (GGZ NHN) |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Governancecommissie, waaruit blijkt dat de Raad van Bestuur van GGZ NHN op twee punten de Zorgbrede Governancecode heeft geschonden?1
Ik vind het positief dat er een uitspraak van de governancecommissie ligt over deze kwestie.
Wat vindt u ervan dat de goede naam van de klokkenluider die de onrechtmatige experimenten op psychiatrische patiënten aan het licht bracht, door de Raad van Bestuur van GGZ NHN door het slijk is gehaald?
GGZ NHN heeft mij laten weten dat zij geen mededelingen hebben gedaan over de medewerker die een en ander aan de orde heeft gesteld.
Klopt het dat GGZ NHN sinds de uitspraak op 24 november jongstleden nog op geen enkele wijze toenadering heeft gezocht tot de klokkenluider? Zo ja, waarom niet? Zo nee, op wat voor manier dan wel, en wat waren hiervan de resultaten?
GGZ NHN heeft aangegeven dat zij nog geen contact heeft opgenomen met de betreffende medewerker omdat er nog lopende onderzoeken zijn. Zo loopt er nog een onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. GGZ NHN heeft aangegeven de resultaten daarvan af te wachten.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak op dit punt, en op welke wijze zou er volgens u aan eerherstel van de voormalig werknemer gewerkt dienen te worden? Bent u bereid hier de Raad van Bestuur van GGZ NHN op aan te spreken?
De governancecommissie heeft geconcludeerd dat de Zorgbrede Governancecode is geschonden. De Zorgbrede Governancecode is van de sector zelf. Het is niet aan mij om het naleven van de code te handhaven. Wel is het zo dat GGZ Nederland van zijn leden vraagt dat zij de code implementeren en naleven. Ik heb GGZ Nederland eerder ook al opgeroepen om deze kwestie nader te onderzoeken, waarop zij de governancecommissie heeft ingeschakeld.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak op dit punt, en op welke termijn zal er wel een klokkenluidersregeling in werking treden bij GGZ NHN?
GGZ NHN geeft aan dat op 17 maart 2015 de raad van bestuur de «Klokkenluidersregeling GGZ Noord-Holland-Noord» heeft vastgesteld. Dit na instemming van de medezeggenschapsraad. Deze regeling is volgens de Raad van Bestuur bekend gemaakt aan alle medewerkers via de besluitenlijst en door de medezeggenschapsraad via haar «headlines»«.
Men heeft aangegeven dat deze wijze van communiceren binnen de instelling gebruikelijk is en dat medewerkers gewend zijn om op deze wijze geïnformeerd te worden.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak voor GGZ NHN in het algemeen en de Raad van Bestuur in het bijzonder? Zijn zij op de vingers getikt door de Raad van Toezicht? Zo ja, op wat voor manier? Zo nee, wat vindt u van het functioneren van de Raad van Toezicht?
GGZ NHN geeft aan dat er in vergaderingen van het bestuur en de raad van toezicht aandacht is geweest voor deze kwestie. Daarnaast hebben de voorzitter en de vicevoorzitter van de Raad van Toezicht apart met het bestuur over de kwestie gesproken. Daarbij kwamen het bestuur en de raad van toezicht tot dezelfde conclusies geeft GGZ NHN aan. De Raad van toezicht moet erop toezien dat de Raad van Bestuur deze omissie herstelt en conform de governancecode handelt.
Worden er door de branchevereniging naar aanleiding van de uitspraak nog sancties opgelegd aan de GGZ NHN? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
GGZ Nederland heeft mij laten weten dat van schending van de code op het eerste punt inmiddels geen sprake meer is, aangezien de instelling sinds 15 maart 2015 wel aan deze verplichting voldoet. Dit neemt niet weg dat ten tijde van de melding er wel sprake was van schending van de code. Het bestuur van GGZ Nederland heeft mij gezegd dat zij GGZ NHN heeft aangesproken op dit punt. Gezien de constatering van de commissie dat een klokkenluidersregeling inmiddels is geïmplementeerd, ziet GGZ Nederland geen reden meer voor sancties in de richting van GGZ NHN. GGZ Nederland heeft voor dit standpunt gekozen omdat naar het oordeel van GGZ Nederland GGZ NHN de melding serieus heeft genomen. GGZ NHN heeft onder andere een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren naar vermoedens van misstanden.
Klopt het dat GGZ NHN pas in maart 2015 een klokkenluidersregeling van kracht heeft doen worden, maar dat het personeel nog niet geattendeerd is op het bestaan van de klokkenluidersregeling? Wat vindt u van de datum van introduceren van de klokkenluidersregeling en de bekendmaking daarvan?
Zie antwoord vraag 5.
Zou het niet goed zijn als GGZ NHN verplicht wordt de uitspraak van de Governancecommissie intern te verspreiden, zodat enerzijds betreffende medewerker gezuiverd wordt, en anderzijds bekend wordt dat er enige bescherming voor klokkenluiders bestaat? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, op welke termijn moet de werkgever dit intern bekend maken?
GGZ NHN wil de uitspraak actief bekend maken zodra ook het rapport van de inspectie bekend is, zodat deze in samenhang gelezen kunnen worden.
Heeft u naar aanleiding van deze casus, waarbij een klokkenluider ten onrechte ontslagen werd en een spreekverbod opgelegd kreeg, nog altijd blind vertrouwen in het «zelfreinigend vermogen» van zorginstellingen?
GGZ Nederland heeft mij gemeld, dat zij in deze casus aanleiding zien voor een herhaalde oproep aan de leden om de Zorgbrede Governancecode, en in het bijzonder het hebben van een klokkenluidersregeling, te implementeren.
Daarmee vind ik niet dat deze casus de conclusie rechtvaardigt dat zelfregulering niet werkt. Als de Zorgbrede Governancecode niet had bestaan, had deze uitspraak er niet gelegen en waren er geen maatregelen genomen.
Aandachtspunt van de code is wel dat de naleving daarvan nog te vrijblijvend is. Alleen als er een concreet geschil op tafel ligt, wordt de code getoetst. Ik ben daarom verheugd met de mededeling van de Brancheorganisaties Zorg (BoZ) dat ook zij dit als een knelpunt ervaren. Bij de herijking van de code wordt ook gekeken naar manieren om die vrijblijvendheid te verminderen.
Lopen er momenteel nog meer onderzoeken naar deze casus door bijvoorbeeld de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) of de Medisch Ethische Toetsingscommissie (METC)? Hebben de onderzoeken betrekking op de vraag of het experiment voldoet aan de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO)?
De CCMO is op een eerder moment nagegaan of de toetsing door de METC van het onderzoeksprotocol op de juiste manier heeft plaatsgevonden en heeft geen onvolkomenheden gevonden in de primaire beoordeling. Hierover bent u geïnformeerd in mijn brief van 29 oktober 2015.
Op dit moment legt de IGZ de laatste hand aan het inspectieonderzoek naar de medisch wetenschappelijk studie die heeft plaatsgevonden bij GGZ NHN. De IGZ onderzocht of GGZ NHN en haar medewerkers zich hebben gehouden aan het onderzoeksprotocol en aan de bestaande wet- en regelgeving, waaronder de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO). In mijn brief van 29 oktober 2015 heb ik u geïnformeerd dat het onderzoek door de IGZ langer ging duren dan oorspronkelijk gepland. Begin februari heeft de IGZ haar conceptrapportage voor correctie op feitelijke onjuistheden voorgelegd aan de betrokken partijen. De IGZ verwacht het rapport eind eerste kwartaal 2016 te kunnen vaststellen. Bij de IGZ loopt geen ander onderzoek naar deze casus.
Kunt u uitleggen waarom u stelt dat het vervolgonderzoek bij GGZ NHN mocht doorlopen, omdat het onderzoek observationeel zou zijn, en daarmee niet WMO-plichtig, terwijl in het onderzoeksprotocol en de onderzoeker wel in de onderzoeksopzet schrijven dat het vervolgonderzoek WMO-plichtig is?2
De vervolgstudie bij GGZ NHN betrof een observationeel onderzoek. De onderzoeker was tot het oordeel gekomen dat de studie niet WMO-plichtig is en om die reden was dit onderzoek niet voorgelegd aan de METC of de CCMO.
De manier waarop een en ander is beschreven in het onderzoeksprotocol en de informatiebrief voor de patiënt heeft wel vragen opgeworpen of dit oordeel terecht was. Om deze reden heeft de IGZ het protocol en de informatiebrief voor de patiënt alsnog aan de CCMO voorgelegd om hier advies over te geven. De CCMO heeft eveneens geconcludeerd dat de studie niet onder de reikwijdte van de WMO valt.
Onderzoekt de IGZ dit vervolgonderzoek ook, nu zij onderzoekt of het eerste onderzoek voldoet aan alle wettelijke eisen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer worden resultaten van dit onderzoek verwacht?
Het onderzoek van de IGZ richt zich op de eerste studie, die onder de reikwijdte valt van de WMO. De tweede studie maakt geen onderdeel uit van het onderzoek van de inspectie, omdat deze niet onder de reikwijdte valt van de WMO. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 12.
Klopt het dat de IGZ erop gewezen is dat er vervolgonderzoek plaatsvindt met proefpersonen? Wanneer, door wie precies, en wat heeft de IGZ met die informatie gedaan? Kunt u een tijdslijn geven?
IGZ was vanaf het begin van haar onderzoek (april 2015) op de hoogte dat deelnemers aan de eerste studie na afloop daarvan gevraagd waren om deel te nemen aan het vervolgonderzoek. In het protocol en de patiënteninformatie van de eerste studie stond dat al vermeld. Er is tijdens de inspectiebezoeken aan de instelling in mei 2015 een inschatting gemaakt of het vervolgonderzoek extra risico’s en belasting met zich meebracht voor de deelnemers. De bestaande informatie gaf geen aanleiding om de vervolgstudie stop te zetten. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 beschreven heb, bleek de wijze waarop een en ander in het onderzoeksprotocol en de informatiebrief voor de patiënt beschreven was vragen op te roepen of deze studie onder de reikwijdte van de WMO valt. Om deze reden is in december 2015 dit aspect toch nog voorgelegd aan de CCMO, die in januari 2016 heeft geoordeeld dat dit onderzoek niet onder de reikwijdte van de WMO valt.
Wordt het vervolgonderzoek gedaan met dezelfde patiëntenpopulatie? Kunt u aangeven waarin het onderzoek en het vervolgonderzoek overeenkomen met elkaar, en op welke punten zij verschillend zijn?
Het oorspronkelijke onderzoek betrof een gerandomiseerde cross-over studie, waarbij patiënten door toeval werden ingedeeld in een groep die placebo kregen toegediend of in een groep die memantine kregen toegediend naast de behandeling met clozapine. Elke patiënt heeft in opeenvolgende periode beide behandelingen gehad (clozapine met en zonder memantine). Dit betekent dat ze gedurende een bepaalde periode een andere behandeling zouden krijgen dan ze daarvoor gewend waren.
Voor het vervolgonderzoek zijn alleen patiënten gevraagd die hadden deelgenomen aan het eerste onderzoek. Als de patiënten in de eerdere studie een gunstige werking van memantine hadden ervaren kregen ze de keuze om deze therapie voort te zetten. Ik vind het van belang op te merken dat dit een therapie betreft die al een plek heeft in de bestaande behandelrichtlijn.
De effecten van deze behandeling werden tijdens het vervolgonderzoek gemonitord. Deze procedures maakten deel uit van de standaard zorg of waren niet dermate belastend voor de patiënt dat er sprake zou zijn van een handeling (of experimenteel onderzoek) in de zin van de WMO.
Op welke wijze is getoetst of deelnemers aan het onderzoek wilsbekwaam zijn? Is dit onderzoek gedaan in de verplichte aanwezigheid van meerdere mensen, zoals bekende hulpverleners en familie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze vragen maken onderdeel uit van het inspectieonderzoek en zullen worden beantwoord in het rapport van de IGZ.
Klopt het dat het aanvankelijke onderzoek een ambulante patiëntenpopulatie kende, die ook is uitgebreid naar mensen die in een instelling wonen? Is de uitbreiding van de deelnemers goed verlopen, en zijn ze bijvoorbeeld goed getest op wilsbekwaamheid?
Nee, de inclusie van ambulante en niet-ambulante patiënten verliep parallel. De onderzoeksrapportage van de onafhankelijke onderzoekscommissie die door GGZ NHN was ingesteld, heeft in 2015 geconcludeerd dat de proefpersonen niet allemaal ambulante patiënten waren. De vraag in hoeverre de proefpersonen ambulant waren en of de wilsbekwaamheid zorgvuldig is vastgesteld, is onderdeel van het inspectieonderzoek.
Welk onderzoek doet de IGZ precies naar de GGZ NHN, en wanneer zal dat onderzoek afgerond zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 11.
De privacyschending door ziekenhuizen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Datalek ziekenhuizen treft ruim 158.000 patiënten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat vanwege de gebrekkige omgang met en beveiliging van persoonsgegevens de privacy van de desbetreffende patiënten is geschonden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
In hoeverre is het toegestaan om bij de overgang naar papierloos werken privacygevoelige data te laten scannen door buitenlandse digitaliseringsbedrijven?
Dit is toegestaan als ziekenhuizen zich aan de geldende wet- en regelgeving houden. Het gaat dan vooral om de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De regels staan toe dat een ziekenhuis een zogenaamde bewerker inschakelt om in te scannen. De wet verplicht het ziekenhuis om hiervoor een zogenaamde bewerkersovereenkomst af te sluiten. In die overeenkomst worden onder andere afspraken gemaakt over de beveiliging en geheimhouding. Los van de overeenkomst bepaalt de wet ook dat de bewerker verplicht is tot geheimhouding. In het hele proces blijft het ziekenhuis verantwoordelijk: zij moet voldoende maatregelen nemen om te borgen dat de bewerker zich aan de afgesproken regels rond beveiliging en geheimhouding houdt en dat de afspraken daarover worden nageleefd.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en onverantwoordelijk is dat het werk van het Belgische digitaliseringsbedrijf iGuana is uitbesteed aan sociale werkplaatsen en gedetineerden in Belgische gevangenissen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onacceptabel dat ziekenhuizen onzorgvuldig met patiëntendossiers omgaan. Ook moet rekening worden gehouden met de beeldvorming en moeten patiënten erop kunnen vertrouwen dat dit op een zodanige manier gebeurt dat de bescherming van medische informatie voldoende is gegarandeerd. Ik heb begrepen dat het uitvoeren van deze werkzaamheden in gevangenissen en sociale werkplaatsen inmiddels niet meer voorkomt. Het bedrijf dat de werkzaamheden voor de ziekenhuizen uitvoerde gaf aan te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om toe te zien op de naleving van de Wbp en zo nodig te handhaven. Indien de kwaliteit van zorg in het geding komt kan de Inspectie voor de Gezondheidszorg ook in actie komen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft mij al aangegeven dat zij aandacht hebben voor de wijze waarop de bewerkersovereenkomsten zijn gesloten bij die ziekenhuizen die nog in transitie zijn van papieren naar digitale dossiers. Ook heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg aangegeven de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen een brief te sturen om ziekenhuizen op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
Deelt u de mening dat privacy een prijs heeft, oftewel dat het kostenaspect nooit een argument mag zijn om digitalisering van privacygevoelige data bij de goedkoopste dienstverlener onder te brengen? Zo ja, welke maatregelen treft u om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de ziekenhuizen om te bepalen in hoeverre de dienstverlener voldoet aan de geldende wet- en regelgeving. Het kostenaspect mag er nooit toe leiden dat onzorgvuldig wordt omgegaan met privacygevoelige informatie.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of dossiers na inscanning daadwerkelijk zijn vernietigd?
Het vernietigen van patiëntendossiers moet conform de geldende wet- en regelgeving gebeuren. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om hierop toezicht te houden. Ook hierbij geldt dat ziekenhuizen zich bewust moeten zijn van de privacygevoeligheid van dit proces.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens specifieke middelen om uitbesteding van werkzaamheden door digitaliseringsbedrijven te controleren dan wel aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit te verbeteren?
De Autoriteit Persoonsgegevens beschikt op grond van de Wbp over voldoende toezichthoudende en handhavende bevoegdheden om toezicht te houden op de naleving van de wetgeving inzake bescherming van persoonsgegevens en om zo nodig de naleving ervan met behulp van (bestuursrechtelijke) sancties af te dwingen. Deze bevoegdheden stellen de Autoriteit ook in staat om indien nodig op te treden tegen een verantwoordelijke die bij uitbesteding van werkzaamheden aan een zogeheten bewerker (artikel 1 onder de Wbp) in strijd handelt met de Wbp.
Het artikel “Wie houdt gemeenten in toom?” |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u het artikel «Wie houdt gemeenten in toom»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat gemeenten met geldnood veelal de onroerendezaakbelasting (OZB) verhogen om de gaten in hun begroting op te vullen?
De onroerende zaakbelasting (OZB) is een algemene belasting. De besteding van de opbrengst is vrij. De hoogte van het tarief van de onroerende zaakbelasting en daarmee de opbrengst is onderdeel van de begroting die jaarlijks in gemeenten besproken wordt en vastgesteld door de gemeenteraad. Hoewel de OZB relatief makkelijk naar boven of naar beneden kan worden bijgesteld, ligt dit in de lokale politiek gevoelig. De gemeenteraad kijkt dan ook kritisch naar tariefsverhoging. Uiteindelijk is dit democratisch gelegitimeerde orgaan het beste in staat om te beoordelen welk tarief en daarmee welke opbrengst past bij de lokale situatie.
Wat vindt u ervan dat deze gaten in de begroting veelal het gevolg zijn van de gedecentraliseerde taken die gemeenten sinds 2015 op hun bordje hebben gekregen maar waar tegelijkertijd een substantiële korting van 25% van het totale budget aan gekoppeld is?
Voor deze veronderstelling geeft het artikel geen grond. Het kabinet gaat ervan uit dat de budgetten die gemeenten ontvangen voor de decentralisaties voldoende zijn om de nieuwe taken in het sociaal domein uit te voeren.
Ziet u een rol voor u zelf weggelegd in dit kader? In hoeverre is het volgens u gewenst dat de kortingen op het gemeentefonds wat betreft de gedecentraliseerde taken worden teruggedraaid? Bent u bereid hierover na te denken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Erkent u dat, door het specifiek verhogen van de OZB op bedrijfspanden, het hele ideaal van het decentraliseren van overheidstaken verloochend wordt, daar immers veel ondernemers in een andere gemeente wonen dan waar hun bedrijfspand gelegen is, en zij daardoor niets in te brengen hebben over een mogelijke OZB verhoging op hun bedrijfspand maar deze vervolgens wél verplicht zijn om te betalen?
Allereerst merk ik op dat het gerechtvaardigd is dat ook ondernemers, die niet stemgerechtigd zijn in de heffende gemeente, meebetalen aan gemeentelijke voorzieningen, aangezien zij ook baat hebben bij deze voorzieningen. Het gaat in het huidige stelsel uiteraard om de maatvoering, een bevoegdheid die lokaal is belegd. De gemeenteraad heeft daarentegen op haar beurt onder andere baat bij voldoende economische bedrijvigheid in de gemeente, om zo aantrekkelijk mogelijk te blijven voor inwoners en bedrijven. Bij een hervorming van het gemeentelijk belastinggebied kunnen ook mogelijkheden worden onderzocht om afwenteling op niet-stemgerechtigden te voorkomen.
Bent u bereid om naar deze problematiek te kijken om zo ondernemers tegenmoet te komen in deze onrechtvaardige behandeling en hen meer medezeggenschap te geven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat gemeenten met geldnood in toenemende mate grijpen naar de «sluipmoordenaar» «precariobelastingen» om de gaten in hun begroting op te vullen?
Voor de afschaffing van precario op nutsnetwerken geldt dat dit het beste kan worden geregeld bij een grotere hervorming/verruiming van het gemeentelijk belastinggebied. Daarin kunnen de effecten worden opgevangen.
Zoals aangegeven in mijn brief aan de Tweede Kamer inzake precariobelasting van 10 februari 2016 (Kamerstuk 33 962, nr. 183) stuur ik hierop vooruitlopend dit voorjaar een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer om er in ieder geval voor te zorgen dat met ingang van 1 januari 2017 de tarieven voor precario op nutsnetwerken niet verder oplopen en het aantal gemeenten dat deze vorm van precario heft, niet verder stijgt. Het wetsvoorstel gaat uit van afschaffing, maar biedt gemeenten nog tien jaar de mogelijkheid om maximaal het op 1 januari 2016 in hun gemeente geldende tarief te hanteren. Na uiterlijk tien jaar is geen precarioheffing meer mogelijk op nutsnetwerken. Deze periode kan worden bekort bij een grotere hervorming/verruiming van het gemeentelijk belastinggebied.
Bent u van plan om eindelijk eens echt actie te ondernemen tegen deze steeds maar toenemende precariobelastingen? Kunt u concreet aangeven welke acties u op dit punt ondernomen heeft, welke acties binnenkort op het programma staan, en wanneer u verwacht dat aan dit al langslepende precariodrama eindelijk een einde komt?
Zie antwoord vraag 7.
Voorlichting aan asielzoekers in Nederland |
|
Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat het voornemen om voorlichting te geven op asielzoekerscentra (azc’s), zoals blijkt uit de brief1, zich beperkt tot de kwetsbare groep van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgender personen (LHBT’s)? Zo ja, waarom? Zo nee, in hoeverre wordt er ook aandacht besteed aan andere kwetsbare groepen zoals aan christenen en vrouwen?
Het COA is op dit moment in overleg met verschillende partijen om te bezien in hoeverre bestaand voorlichtingsmateriaal voor bewoners over discriminatie, grondrechten en het doen van aangifte verder verbeterd kan worden. Dit betreft een breed pakket aan voorlichting dat ook gericht is op de positie van christenen, atheïsten en andere minderheden. Daartoe organiseert COA begin maart, in samenspraak met het Ministerie van V&J en mijn departement een studiemiddag voor relevante partijen, waaronder het COC (LHBT-belangen) en Stichting Gave (belangen van christenen).
Bovendien organiseer ik op 9 maart vanuit mijn verantwoordelijkheid voor Emancipatie een ronde tafel bijeenkomst voor Nederlandse (vluchtelingen)vrouwenorganisaties om een beter beeld te krijgen van de problematiek rond gendergelijkheid in de asielopvang.
Bent u bereid om te voorzien in een integraal lespakket waarin de omgangsvormen richting alle kwetsbare groepen in Nederland worden besproken?
Zie antwoord vraag 1.
Bij hoeveel incidenten met betrekking tot LHBT's zijn asielzoekers betrokken geweest in het afgelopen jaar? Hoeveel asielzoekers zijn betrokken geweest bij incidenten waarbij christen en vrouwen het slachtoffer zijn geweest? Hoe registreert u deze incidenten? Hoe bent u van plan de Kamer hierover in te lichten?
De seksuele gerichtheid van een bewoner wordt in de systemen van het COA niet geregistreerd. Het COA registreert de aard van een incident, maar niet de achtergrond ervan. Bij aanhoudingen van verdachten wordt geregistreerd op geboorteplaats/-land en eventueel aanvullend op nationaliteit. Er wordt niet apart geregistreerd op categorieën, zoals «asielzoekers». Om die reden kan niet worden nagegaan in hoeverre asielzoekers als dader of slachtoffer betrokken zijn geweest bij incidenten.
Vinden er meer incidenten plaats op nieuwe opvanglocaties, zoals de nood- en crisisopvang, vergeleken met de reguliere bestaande azc-locaties? Zo nee, waaruit blijkt dit? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit verschil aan te pakken?
Op 30 januari jl. heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over de registraties bij COA opvang locaties. Uitgangspunt voor dit rapport zijn de meldingen bij bestaande asielzoekerscentra en noodopvanglocaties van het COA. Op 2 februari jl. heeft de politie een lijst gepubliceerd met aantallen incidenten per locatie. Uit deze cijfers is niet direct op te maken dat op grotere locaties – zoals noodopvang locaties – relatief meer incidenten plaatsvinden. Uitgangspunt is dat de veiligheid op alle opvanglocaties altijd geborgd is. Dat kan bij zowel kleine als grote locaties. Daartoe vindt goede afstemming plaats met gemeente, politie en (de beveiliging bij) COA.
Het gevoel van veiligheid is van wezenlijk belang voor de bewoners van opvanglocaties, met name ook voor kwetsbare groepen. Juist daarom moeten bewoners bij iedere opvangmedewerker terecht kunnen als zij zich bedreigd voelen of geconfronteerd zijn met concrete situaties van discriminatie, pesterijen of bedreigingen. Alle opvangmedewerkers kunnen op deze manier de rol van vertrouwenspersoon vervullen. In het in 2014 tussen het COA en het COC gesloten convenant is dit ook zo afgesproken. Zo nodig ondersteunt het COA medewerkers hierin door middel van voorlichting en training. Het is van belang dat alle COA medewerkers in de opvang voldoende vaardigheden hebben om als vertrouwenspersoon op te treden. Het kabinet ziet dan ook geen meerwaarde in een afzonderlijke vertrouwenspersoon.
Welke maatregelen gaat u nemen om de veiligheid van de bovengenoemde groepen beter te garanderen, in het bijzonder bij grootschalige (nood)opvanglocaties? Bent u bereid, bijvoorbeeld door een pilot, een onafhankelijk vertrouwenspersoon aan te stellen om te bezien of de lage meldingsbereidheid verhoogd kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Nederlandse patiëntgegevens in Belgische gevangenis |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Patiëntgegevens op straat»1 en van de artikelen «Belgische gevangenen werken met Nederlandse patiëntendossier» en «Ziekenhuis «onaangenaam verrast» dat dossiers naar gevangenis gingen»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de berichten dat Nederlandse patiëntendossiers terecht zijn gekomen in een Belgische gevangenis? Kunt u de reactie nader onderbouwen met een oordeel?
Zie de antwoorden van de Minister van VenJ en mij op de vragen 3 een 4 van lid Oosenburg over dit zelfde onderwerp (ingezonden 27 januari 2016).
Deelt u de mening dat het een zeer ongewenste situatie is dat patiëntendossiers in handen komen van Belgische gedetineerden? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit direct te laten stoppen?
Zie de antwoorden van de Minister van VenJ en mij op vraag 4 van lid Oosenburg over dit zelfde onderwerp (ingezonden 27 januari 2016).
Bent u van mening dat de Isala Klinieken in Zwolle en het Amphia Ziekenhuis in Breda regels hebben overtreden door medisch dossier aan derden te geven zonder de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt? Zo ja, welke wettelijke regels zijn overtreden?
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te oordelen of in deze situaties de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is overtreden. De Autoriteit Persoonsgegevens kan hier dan indien nodig tegen optreden.
Wat is uw oordeel over het feit dat het Isala Ziekenhuis in een reactie laat weten dat niet kan worden uitgesloten dat «gevangenen de patiëntendossiers toch hebben gezien» en dat als ze hadden geweten dat gedetineerden bij de werkzaamheden zouden worden betrokken ze «mogelijk» een andere keuze hadden gemaakt?
Het is de primaire verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om dit proces zorgvuldig te regelen en hier een bewerkersovereenkomst voor op te stellen waarin precies is vastgelegd wie wat doet en dat dit conform wet- en regelgeving gebeurt. Indien dit proces niet goed is verlopen, is het in eerste instantie aan het ziekenhuis om de dienstverlener hier op aan te spreken. Bij eventuele overtreding van de wet- en regelgeving is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens om in actie te komen.
Ziet u gronden om maatregelen te nemen tegen de betrokken ziekenhuizen? Zo ja, bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft mij al aangegeven dat zij aandacht hebben voor de wijze waarop de bewerkersovereenkomsten zijn gesloten bij die ziekenhuizen die nog in transitie zijn van papieren naar digitale dossiers. Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen zelf om te onderzoeken of zij hiertoe voldoende maatregelen hebben getroffen. Ook heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg aangegeven de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen een brief te sturen om ziekenhuizen op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
Heeft u inmiddels contact gehad met de betrokken ziekenhuizen om de onwenselijke situatie stop te zetten? Zo ja, op welke wijze gaan de ziekenhuizen de betrokken patiënten informeren?
Zie mijn reactie bij vraag 5, indien de regels zijn overtreden is het de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen om de patiënten hierover te informeren. De Autoriteit Persoonsgegevens is de toezichthouder die beoordeelt of, en zo ja welk, optreden is gewenst.
Ziet u nog een rol voor de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) om hier nader onderzoek naar te doen? Zo ja, gaat de IGZ dit onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het feit dat 5.600 dossiers van patiënten van het Sint Anna Ziekenhuis in Geldrop en 100 dossiers van patiënten van het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis in Nijmegen via een algemeen toegankelijke internetlink voor iedereen zichtbaar zijn geweest? Kunt u de reactie nader onderbouwen met een oordeel?
Dit had niet mogen gebeuren en is zeer onwenselijk. De informatiebeveiliging van patiëntgegevens moet voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Ziekenhuizen zijn hier zelf voor verantwoordelijk en moeten voldoende maatregelen treffen om dergelijke incidenten te voorkomen. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet toe op de naleving. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet toe op de veldnorm over informatiebeveiliging in de zorg wanneer de kwaliteit van zorg in het geding is als gevolg van het onveilig omgaan met medische persoonsgegevens. Indien persoonsgegevens daadwerkelijk zijn ingezien door derden die niet bevoegd waren tot kennisneming, komt de meldplicht van artikel 34a Wbp in beeld en zal de verantwoordelijke moeten bezien of hij de Autoriteit Persoonsgegevens in kennis dient te stellen van het datalek en in sommige gevallen ook de betrokken patiënten van wie de gegevens zijn gelekt.
Bent u van mening dat het Sint Anna Ziekenhuis in Geldrop en het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis in Nijmegen regels hebben overtreden door elektronische patiëntgegevens uit te wisselen met een derde partij via een onbeveiligde internetlink? Zo ja, welke wettelijke regels zijn overtreden?
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om hierover te oordelen, zie ook mijn antwoord op vraag 9.
Ziet u gronden om maatregelen te nemen tegen de betrokken ziekenhuizen? Zo ja, bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mijn taak om maatregelen te nemen tegen de betrokken ziekenhuizen. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en aan om toezicht te houden op de hier in het geding zijnde wet- en regelgeving en zo nodig te handhaven. Wel heb ik de Inspectie voor de Gezondheidszorg gevraagd om hier bij inspectiebezoeken nadrukkelijker op te letten.
Heeft u inmiddels contact gehad met de betrokken ziekenhuizen om deze onwenselijke situatie stop te zetten? Zo ja, op welke wijze gaan de ziekenhuizen de betrokken patiënten informeren?
Sinds 1 januari 2016 geldt er op grond van artikel 34a Wbp een meldplicht voor datalekken. Organisaties moeten een melding doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens zodra zij een ernstig datalek hebben en in sommige gevallen ook de personen inlichten van wie de gegevens zijn gelekt. Het is de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen om te bezien of melding hier op zijn plaats is. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft beleidsregels opgesteld om organisaties te helpen bij het bepalen of er sprake is van een datalek dat zij moeten melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens en eventueel aan de betrokkenen (Beleidsregels meldplicht datalekken, Stcrt. 2015, nr 46128).
Ziet u nog een rol voor de IGZ om hier nader onderzoek naar te doen? Zo ja, gaat de IGZ dit onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn eerdere antwoorden. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft mij al aangegeven dat zij aandacht hebben voor de wijze waarop de bewerkersovereenkomsten zijn gesloten bij die ziekenhuizen die nog in transitie zijn van papieren naar digitale dossiers. Hiertoe zal de inspectie tevens de ziekenhuizen en veldpartijen op het belang van zorgvuldigheid bij het bewaken van de vertrouwelijkheid van medische gegevens wijzen door een brief te sturen aan de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen. Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen zelf om te onderzoeken of zij hiertoe voldoende maatregelen hebben getroffen.
Kunt u een overzicht geven van de wet- en regelgeving waaraan medische instellingen moeten voldoen bij het laten digitaliseren van patiëntendossiers door derde partijen? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de bescherming van het medisch beroepsgeheim en de werking en reikwijdte van een geheimhoudingsplicht?
In de Wbp staan regels over het verwerken van persoonsgegevens. Wanneer er sprake is van bijzondere persoonsgegevens (zoals gegevens betreffende iemands gezondheid) stelt de Wbp extra waarborgen. Aanvullend op de Wbp zijn voor wat betreft het medisch beroepsgeheim de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst van toepassing.
Medische instellingen zijn verantwoordelijk voor de informatiebeveiliging van patiëntgegevens. Deze patiëntgegevens vallen ook onder het medisch beroepsgeheim. De instellingen moeten uiterst zorgvuldig met deze gegevens omgaan. Wanneer zij medische dossiers laten digitaliseren door derde partijen, zal met deze partijen zorgvuldige afspraken worden gemaakt en een bewerkersovereenkomst worden gesloten. Een zogenaamde bewerker mag niets anders met de gegevens doen, dan datgene waarvoor opdracht is verstrekt. Daarnaast is de bewerker gehouden tot geheimhouding van de persoonsgegevens.
Kunt u een overzicht geven van de wet- en regelgeving waaraan bedrijven moeten voldoen die in opdracht van medische instellingen patiëntendossiers digitaliseren? Zijn die bevoegd om zonder nadrukkelijke toestemming van de opdrachtgever werk aan derden uit te besteden?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u voornemens om de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van digitalisering van patiëntendossiers nog eens tegen het licht te houden? Zo ja, op welke punten verdient de huidige praktijk aanscherping? Zo nee, waarom niet?
Nee, de regels zijn voldoende duidelijk. Ziekenhuizen moeten er voor zorgen dat zij die regels nakomen, ook als zij werk uitbesteden aan derden. De Wbp biedt daarvoor handvaten. Toetsing aan die regels geschiedt in eerste instantie door de Autoriteit Persoonsgegevens. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft een rol als de kwaliteit van zorg in het geding komt als gevolg van het onveilig omgaan met medische persoonsgegevens. Ondersteunend aan dit bestaande stelsel wordt op dit moment gewerkt aan de ontwikkeling van een ZORG-Cert, die zich richt op het voorkomen en genezen van netwerk gerelateerde veiligheidsincidenten. Een Cert is een Computer Emergency Response Team. Dit is een gespecialiseerd team van ICT-professionals, dat in staat is snel te handelen in het geval van een beveiligingsincident met computers of netwerken.
Een onderzoek naar een anti IS-strijder |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken en wat zijn de door het Openbaar Ministerie (OM) ingezette bevoegdheden ten aanzien van de anti IS-strijder die afgelopen week in het nieuws kwam?1
Het strafrechtelijk onderzoek naar de Nederlandse verdachte Jitse A. loopt nog. Over de stand van zaken van het onderzoek en de ingezette bevoegdheden kan ik daarom geen mededeling doen. Wel kan ik melden dat de verdachte direct na zijn aanhouding is voorgeleid aan de rechter-commissaris en in bewaring is gesteld. Op verzoek van het OM is de voorlopige hechtenis door de rechter-commissaris geschorst, op voorwaarde dat de verdachte zijn paspoort inlevert, het land niet verlaat en zich elke week meldt bij de politie. Dit om te voorkomen dat hij opnieuw afreist naar Syrië om deel te nemen aan het gewapende conflict.
Zijn u meer gevallen bekend van veteranen en/of andere Nederlandse burgers die op dit moment vrijwillig – niet zijnde in dienst bij het leger – meestrijden tegen IS? Is voorafgaand contact met hen geweest en/of overleg over de (on)mogelijkheden hiertoe en/of (on)wenselijkheid hiervan?
Over individuele casussen en de manier waarop daarmee is omgegaan, kan ik geen uitspraken doen.
Hoe beoordeelt u in het algemeen het afreizen van Nederlandse veteranen richting Syrië en Irak om daar (aan de kant van bijvoorbeeld de Koerden) mee te strijden jegens IS? Wat is de wijze waarop de Nederlandse Staat met hen omgaat nadat zij weer terug in Nederland zijn?
Het kabinet zet zich in om via politieke, diplomatieke en militaire middelen ISIS te bestrijden. Voor Nederlanders die buiten de inzet van Nederlandse militairen naar Syrië reizen en daar deelnemen aan gewelddadige acties, kan het OM, waar opportuun, overgaan tot strafvervolging. Het kan hierbij, naast vervolging voor terroristische misdrijven, bijvoorbeeld ook gaan om vervolging voor commune misdrijven.
Kunt u in uw antwoord op de vorige vraag betrekken de uitlating van het OM ten aanzien van de beslissing in 2014 tot het niet vervolgen van enkele motorclubleden: «Vroeger was het in dienst treden bij buitenlandse strijdkrachten strafbaar, nu is het niet langer verboden. Je mag alleen niet deelnemen aan een strijd tegen Nederland»?2
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de leden Bontes en Van Klaveren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015-2016, nr. 1787).
Welke juridische beperkingen en mogelijkheden, ook die van het oorlogsrecht (waaronder de Geneefse conventie), zijn van toepassing op de in vraag 2 genoemde personen?
Artikel 205 van het wetboek van Strafrecht stelt het aanwerven voor vreemde krijgsdienst of een gewapende strijd, zonder toestemming van de Koning, strafbaar. Burgers mogen niet deelnemen aan een gewapend conflict op grond van de Geneefse Conventies. Leden van een niet-statelijke partij bij een gewapend conflict genieten bepaalde minimum-garanties bij gevangenneming en moeten zich houden aan bepaalde gedragsregels tijdens het gevecht, maar hebben geen combattantenrecht of -privilege zoals militairen van de krijgsmacht.
Wat zijn de stappen die sinds de totstandkoming van en conform het actieplan Jihadisme (augustus 2014) worden genomen jegens teruggekeerde jihadstrijders? Deelt u de mening dat het vastzetten van iedere teruggekeerde jihadstrijder verstandig en gerechtvaardigd is, gelet op de verdenking van het plegen van oorlogsmisdaden en de potentiële dreiging van jihadstrijders jegens ons Koninkrijk? Hoeveel van de teruggekeerde jihadisten verblijven momenteel in detentie?
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is er onder andere op gericht om alle beschikbare middelen bij de landelijke en lokale partner aan te wenden om eventuele risico’s die van terugkeerders uit kunnen gaan weg te nemen. Politie en AIVD maken een inschatting van de potentiële dreiging die van onderkende terugkeerders uitgaat. Bij een terugkeerder is een merkbare interventie gewenst. Het uitgangspunt is dan ook direct aanhouden van terugkeerders en veilig stellen van bewijsmateriaal. Het OM kan, waar opportuun, overgaan tot strafvervolging. Waar nodig houden politie en AIVD terugkeerders scherp in beeld, blijven zij alert op ontwikkelingen en delen zij relevante informatie waar mogelijk.
Terugkeerders worden daarnaast in het lokale domein regelmatig besproken in een multidisciplinair casusoverleg. Hierin werken de betrokken landelijke en lokale partijen (strafrechtelijk en bestuurlijk) intensief samen met het doel informatie uit te wisselen en een pakket met de meest effectieve maatregelen samen te stellen. Deze aanpak is altijd maatwerk en verschilt dus van persoon tot persoon. De casusoverleggen dragen binnen gemeenten bij aan een integraal beeld van de gekende (potentiële) uitreizigers en terugkeerders. De NCTV heeft bij deze casusoverleggen een adviserende rol en brengt, waar nodig, expertise in.
Indien het Openbaar Ministerie over gaat tot strafrechtelijke vervolging naar aanleiding van verdenking van terroristisch misdrijf, wordt betrokkene in voorarrest of na veroordeling geplaatst op de Terrorismeafdeling. In het geval van terugkeerders geldt het uitgangspunt dat zij deel hebben genomen aan de jihadistische strijd en daarmee aangemerkt kunnen worden als verdachte van een terroristisch misdrijf (mits voldoende bewijslast). Zonder tussenkomst van de rechter kan iemand niet gedetineerd worden.
Detentie op de Terrorismeafdeling draagt eveneens bij aan het verminderen van de eventuele dreiging die een terugkeerder voor de maatschappij kan vormen.
Indien momenteel niet iedere teruggekeerde jihadstrijder (preventief) wordt vastgehouden bij terugkeer in Nederland, hoe verhoudt zich dat dan volgens u met het optreden van het OM zoals bedoeld in de eerste vraag?
Het is niet toegestaan om op eigen gelegenheid naar een strijdgebied zoals dat in Syrië af te reizen en daar deel te nemen aan de gewapende strijd. Het deelnemen aan die strijd kan zowel commune, terroristische als oorlogsmisdrijven opleveren. Het is niet toegestaan dat een persoon zonder rechtsgrond (zoals die bijvoorbeeld bestaat voor de krijgsmacht) een ander doodt.
Bij een terugkeerder is een snel merkbare interventie gewenst. Het uitgangspunt is dan ook direct aanhouden van terugkeerders en veilig stellen van bewijsmateriaal. Het OM kan, waar opportuun, overgaan tot strafvervolging. Het kan hierbij, naast vervolging voor terroristische misdrijven, bijvoorbeeld ook gaan om vervolging voor commune misdrijven.
Wat is de actuele stand van zaken ten aanzien van het aantal teruggekeerde jihadisten en daarop gestarte strafrechtelijke onderzoeken?
In totaal lopen er in Nederland op dit moment ruim 80 aan jihadisme gerelateerde onderzoeken naar circa 110 verdachten. Een deel hiervan betreft strafrechtelijke onderzoeken gericht op terugkeerders uit het strijdgebied. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kan ik geen nadere mededelingen doen.
De deelname van Arabische landen aan de bombardementen tegen ISIS |
|
Harry van Bommel , Raymond Knops (CDA), Raymond de Roon (PVV), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat de Verenigde Staten regelmatig berichten over de hoeveelheid bombardementen op ISIS in Irak en Syrië?1
Ja, CENTCOM rapporteert dagelijks op zijn website over het aantal wapeninzetten van de coalitie.
Kunt u tevens bevestigen dat bij deze berichtgeving van de Verenigde Staten exact wordt aangegeven hoeveel bombardementen zijn uitgevoerd door de Verenigde Staten zelf en hoeveel bombardementen door de coalitiepartners?
Het Amerikaanse Ministerie van Defensie werkt wekelijks het totale aantal wapeninzetten van de coalitie bij op zijn website. Het ministerie maakt daarbij onderscheid tussen de Amerikaanse inzet en de totale inzet van coalitiepartners in Irak en Syrië. De website bevat geen details over het precieze aandeel (aantallen luchtaanvallen) van de partners in de luchtcampagne.
Kunt u toelichten waarom u, gezien deze berichtgeving van de Verenigde Staten, in antwoord op eerdere vragen herhaalt en bevestigt dat «in het openbaar geen cijfers kunnen worden gegeven over wie wanneer welke bombardementen heeft uitgevoerd»?2 Bent u bereid deze uitspraak terug te nemen, gezien de berichtgeving door uw coalitiepartner de Verenigde Staten?
Over het precieze aandeel (aantallen luchtaanvallen) van coalitiepartners in de luchtcampagne in de strijd tegen ISIS worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Kunt u toelichten waarom u in antwoord op de eerdere vragen welke landen bombardementen uitvoeren op ISIS in Irak en Syrië niet Bahrein noemt3, terwijl Bahrein bijvoorbeeld door de Verenigde Staten wél wordt vermeld als een van de coalitiepartners die bombardementen uitvoert?4
In die antwoorden is Bahrein per abuis niet genoemd.
Bent u bereid alsnog inzicht te geven in de hoeveelheid bombardementen door de Arabische landen in de coalitie, te weten Saoedi-Arabië, Bahrein, de Verenigde Arabische Emiraten en Jordanië, op ISIS in Syrië en Irak? Kunt u in uw antwoord het aantal bombardementen per land aangeven?
Bahrein, Jordanië, Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten nemen deel aan de luchtaanvallen van de anti-ISIS coalitie in Irak en Syrië. Deze informatie is beschikbaar op de website van het Amerikaanse Ministerie van Defensie (www.defense.gov). Over het precieze aandeel (aantallen luchtaanvallen) van Arabische bondgenoten in de luchtcampagne in de strijd tegen ISIS worden in het openbaar geen mededelingen gedaan. De Arabische partners blijven zeer actief op de verschillende sporen van de anti-ISIS coalitie.
Bent u tevens bereid alsnog inzicht te geven wanneer de Arabische landen in de coalitie, te weten Saoedi-Arabië, Bahrein, de Verenigde Arabische Emiraten en Jordanië, voor het laatst bombardementen hebben uitgevoerd op ISIS in Irak en Syrië? Kunt u in uw antwoord onderscheid maken naar de verschillende landen?
Zie antwoord vraag 5.
De beleidsreactie onderzoeksrapporten over MH17 |
|
Raymond de Roon (PVV), Harry van Bommel , Louis Bontes (GrBvK), Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA), Han ten Broeke (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer op 22 januari 2016 over MH17, met name het besprokene tijdens blok 5 over vervolging en berechting?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de ingediende position papers van de sprekers tijdens blok 5 over vervolging en berechting?
Ja.
Kunt u reflecteren op het besprokene tijdens blok 5 over vervolging en berechting?
De genodigden hebben zich vanuit hun respectievelijke en gewaardeerde expertise uitgelaten over verschillende uitdagingen waarvoor de bij het strafrechtelijk onderzoek betrokken landen zich mogelijk gesteld zien. Daarbij zijn onder meer modaliteiten voor vormgeving van vervolging en berechting besproken. Het kabinet heeft aandachtig en met interesse kennis genomen van hetgeen tijdens het rondetafelgesprek in uw Kamer en in de position papers die daaraan voorafgaand zijn ingediend aan de orde is gesteld.
Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de opmerkingen van de heer Knoops over het belang om eerst een bewijsrechtelijke positie te krijgen alvorens te kiezen voor de berechtingsvorm?
De heer Knoops heeft, kort samengevat, gesteld dat keuzes met betrekking tot de vormgeving van vervolging en berechting mede afhankelijk zijn van het verloop en de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek en dat het op dit moment verstandig is alle opties open te houden. Het kabinet onderschrijft die notie, zoals ook tot uitdrukking gebracht in de brief over radar- en satellietgegevens en strafrechtelijk onderzoek d.d. 21 januari jl.
Kunt u tevens ingaan op de opmerkingen van de heer Wladimiroff over het betrekken van Rusland bij de vervolging? Is de suggestie om een gemeenschappelijk Nederlands-Russisch tribunaal op te richten, mogelijk gevestigd in Rusland, een optie waar u rekening mee houdt?
De heer Wladimiroff heeft in zijn position paper en tijdens het rondetafelgesprek geopperd te onderzoeken of tussen de in het Joint Investigation Team samenwerkende landen en de Russische Federatie afspraken kunnen worden gemaakt over een vorm van gezamenlijke berechting. Daarbij is het voorbeeld gegeven van een hybride tribunaal met rechters van verschillende nationaliteiten, waaronder de Nederlandse en de Russische (zie pt. 14 op blz. 4 van het position paper van de heer Wladimiroff). Zoals in de brief over radar- en satellietgegevens en strafrechtelijk onderzoek d.d. 21 januari jl. gesteld, werkt Nederland in nauw overleg met de bij het Joint Investigation Team betrokken staten en in afwachting van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek twee opties voor vervolging en berechting nader uit, namelijk a) nationale vervolging en berechting in één van de betrokken landen en b) vervolging en berechting door een internationaal tribunaal. Daarbij worden op voorhand geen mogelijkheden uitgesloten.
Kunt u tevens ingaan op de gemaakte opmerkingen over artikel 552y van het Wetboek van Strafvordering? Kunt u daarbij tevens een reactie geven op het bericht «Juridische obstakels bij berechting daders MH17»1, waarin hoogleraar Ward Ferdinandusse stelt dat artikel 552y van het Wetboek van Strafvordering de berechting van de daders van de ramp met de MH17 in de weg staat? Klopt het dat u de opvatting van professor Ferdinandusse bestrijdt? Zo ja, met welke argumentatie?
Tijdens het rondetafelgesprek is aandacht besteed aan hetgeen op dit moment in artikel 552y van het Wetboek van Strafvordering is geregeld. Dit artikel bepaalt dat een verzoek tot overname van strafvervolging tegen een vreemdeling met een vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland wordt afgewezen. Het kabinet wil benadrukken dat, anders dan de berichtgeving suggereert, de heer Ferdinandusse in zijn oratie niet heeft gesteld dat het Nederlandse recht geen mogelijkheden kent om (potentiële) verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 te berechten en dat Nederland daartoe geen rechtsmacht heeft.
Als gevolg van de modernisering van de wettelijke bepalingen over rechtsmacht in 2014 heeft Nederland adequate mogelijkheden om misdrijven die buiten Nederland zijn begaan, te vervolgen (wet van 27 november 2013, Stb. 484). Eén van de aanknopingspunten voor Nederlandse rechtsmacht in de wettelijke regeling is dat er sprake is van een (ernstig) misdrijf dat is begaan tegen een Nederlander (artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht).
In zijn oratie heeft de heer Ferdinandusse bij wijze van voorbeeld een scenario geschetst waarbij Nederland (potentiële) verdachten voor het delict moord, gepleegd op de inzittenden van vlucht MH17, in Nederland zou willen vervolgen. De heer Ferdinandusse heeft betoogd dat in dit scenario het wenselijk zou kunnen zijn om strafvervolging over te nemen, teneinde zeker te stellen dat Nederland ook ten behoeve van moord gepleegd op niet-Nederlandse slachtoffers zou kunnen vervolgen. Om onnodige discussies over de reikwijdte van de Nederlandse rechtsmacht te voorkomen acht ook het kabinet het wenselijk dat in een dergelijk scenario, mocht dat op basis van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek aan de orde zijn, bijvoorbeeld Oekraïne rechtsmacht overdraagt aan Nederland. In dat kader is aanpassing van artikel 552y van het Wetboek van Strafvordering wenselijk. Die wenselijkheid heeft het kabinet overigens al eerder onderkend. Een wetsvoorstel dat voorziet in de wijziging van artikel 552y ligt op dit moment voor advies bij de Raad van State.
De beslissing over hoe en waar de vervolging en berechting plaats zal vinden, is om de hiervoor uiteengezette redenen, op dit moment nog niet aan de orde. Het strafrechtelijk onderzoek loopt. Mocht er met het oog op de eventuele berechting van misdrijven gerelateerd aan het neerhalen van MH17 behoefte zijn om het wetgevingsproces te versnellen zullen de beschikbare mogelijkheden daartoe aangegrepen worden.
Kunt u tevens ingaan op de gemaakte opmerkingen over het protocol bij een internationaal tribunaal en het recht van nabestaanden om bij het proces betrokken te zijn bij een nationale of een internationale procesgang? Wat is uw visie op de betrokkenheid van nabestaanden bij de komende rechtsgang? Wat is uw mening over de gemaakte opmerkingen van de heer Sluiter hieromtrent tijdens het rondetafelgesprek?
De heer Sluiter heeft gesteld dat in zijn visie de mogelijkheden voor nabestaanden, om zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces, in het conceptstatuut ter oprichting van een VN VR-tribunaal tekort schoten. De positie en betrokkenheid van nabestaanden bij het strafproces is van meet af aan een van de uitgangspunten van het kabinet geweest. Het kabinet heeft goede notie genomen van hetgeen daaromtrent door de heer Sluiter is opgemerkt en zal zijn opmerkingen in overweging nemen bij de nadere uitwerking van de optie voor vervolging en berechting door een internationaal tribunaal.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat in de Tweede Kamer over het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid naar de ramp met de MH17?
Ja.
Het lekken van patiëntgegevens |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Patiëntgegevens ziekenhuis Geldrop op straat»1?
Zie mijn antwoord op vraag 9 over dit zelfde onderwerp van het lid De Lange (ingezonden 27 januari 2016).
Laat u uitzoeken wie er verantwoordelijk is voor het lekken van 4.559 patiëntgegevens gedurende 33 dagen? Zo nee, waarom niet?
Ziekenhuizen zijn hier in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor. Sinds 1 januari 2016 geldt op grond van artikel 34a van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bovendien een meldplicht voor datalekken. Organisaties moeten een melding doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens zodra zij een ernstig datalek hebben. In sommige gevallen moeten zij ook de personen informeren van wie de gegevens zijn gelekt. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om dit zo nodig nader te onderzoeken.
Valt dit incident onder de meldplicht Datalekken? Zo ja, is het gemeld? Zo nee, waarom niet?
Of een datalek gemeld moet worden is afhankelijk van de (potentiële) impact van het datalek op de bescherming van de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft beleidsregels opgesteld om organisaties te helpen bij het bepalen of er sprake is van een datalek dat zij moeten melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens en eventueel aan de betrokkenen (Beleidsregels meldplicht datalekken, Stcrt. 2015, nr. 46128).
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te beoordelen of een melding op zijn plaats is, het ziekenhuis heeft aangegeven dat het datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens is gemeld.
Deelt u de mening dat het St. Anna ziekenhuis het medisch beroepsgeheim geschonden heeft? Zo ja, wat wordt de sanctie? Zo nee, waarom niet?
Naast de individuele arts heeft ook de instelling een medisch beroepsgeheim. Het beroepsgeheim is onderdeel van de behandelingsovereenkomst van de patiënt met de arts cq de instelling. Bij die overeenkomst is de overheid geen partij. Bij schending van het medisch beroepsgeheim kan wel strafrechtelijk worden ingegrepen. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of daar in dit geval gronden voor zijn en of zij tot vervolging over gaan. Voor deze situatie is juridisch waarschijnlijk relevanter de vraag of de bepalingen uit de Wbp zijn geschonden. Dat is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te beoordelen. De Autoriteit Persoonsgegevens kan vervolgens een sanctie opleggen, als blijkt dat daar grond voor is.
Laad- en losfaciliteiten aan de Spijksedijk in de gemeente Rijnwaarden |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de wens van de gemeente Rijnwaarden voor meer watergebonden laad- en losfaciliteiten aan de Spijksedijk?1 Kent u de de markttoets en ruimtelijke verkenning die Buck Consultants International hierover in opdracht van de provincie Gelderland heeft uitgevoerd?2
Ja, deze wens is mij bekend. Ja, ook de markttoets en ruimtelijke verkenning die Buck Consultants International in opdracht van de provincie Gelderland heeft uitgevoerd is mij bekend.
In hoeverre ziet u kansen voor extra laad- en losfaciliteiten aan de Spijksedijk? Welke rol kan de rijksoverheid c.q. Rijkswaterstaat in dezen spelen, en welke rol speelt zij reeds?
Dit is allereerst een zaak van het bedrijfsleven, de gemeente en provincie. Op basis van een goede onderbouwing van nut en noodzaak en een concreet uitgewerkt plan zal de initiatiefnemer dit moeten bepleiten bij de bevoegde gezagen. Hierbij zullen zowel rivierkundige, ecologische als nautische aspecten voldoende uitgewerkt moeten worden. Rijkswaterstaat is in deze alleen bevoegd gezag voor de Watervergunning. Op dit moment lopen de contacten over deze locatie alleen met de provincie en is Rijkswaterstaat niet direct betrokken.
Kan de realisatie van extra laad- en losfaciliteiten een bijdrage leveren aan de gewenste modal shift, van vervoer over de weg naar vervoer over water?3
In zijn algemeenheid kan realisatie van extra laad- en losfaciliteiten, als daar in de markt behoefte aan is, een bijdrage leveren aan de gewenste modal shift, van vervoer over de weg naar vervoer over water.
Heeft u inzicht in de financiële opgave om extra laad- en losfaciliteiten te kunnen realiseren? Bent u bekend met de bereidheid van de daar gevestigde bedrijven om gezamenlijk één miljoen euro bij te dragen? Welke bijdrage zijn lokale/regionale overheden bereid te leveren? Bent u bereid om vanuit de rijksoverheid een financiële bijdrage te leveren? Zo ja, komt hiermee realisatie in zicht? Zo nee, waarom niet?
De bedrijvenkring raamt de kosten voor de extra laad- en losfaciliteiten op 3 miljoen euro. Ik weet dat het de wens van de gemeente is om de kosten te verdelen tussen de betreffende bedrijven, de provincie en het rijk. Voor zover mij bekend, is er vanuit de lokale/regionale overheden nog geen budget gereserveerd voor deze extra laad- en losfaciliteiten.
Allereerst is het echter aan de initiatiefnemer om inhoudelijk te onderbouwen dat dit een haalbaar initiatief is, zoals bij antwoord 2 aangegeven. Vooralsnog is dit nog niet duidelijk. Vanuit het Rijk zijn er overigens geen financiële regelingen aanwezig om dit soort private initiatieven te ondersteunen.
Deelt u de mening van Buck Consultants International dat met de capaciteit van de bestaande loswal op lange termijn het riviergebonden karakter van bedrijventerrein Spijksedijk niet gewaarborgd kan worden?4
Dit is in eerste instantie geen zaak voor het Rijk maar voor de regio. Provincie Gelderland laat vervolgonderzoek doen om de behoefte aan extra laad- en loscapaciteit en de ontwikkeling van bedrijventerrein Spijksedijk scherper in beeld te krijgen. De provincie is voornemens om in de loop van dit jaar, op basis van de uitkomsten van dit vervolgonderzoek, besluiten over het vervolg te nemen.
Een subsidie aan hulporganisatie B’Tselem die Palestijnse doodseskaders faciliteert |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Assassin's aid: British taxpayers» cash given to group accused of helping Middle East death squads»?1 2
Het kabinet is bekend met de artikelen. Deze suggereren dat veldwerkers van B’tselem mensen zouden hebben aangegeven bij de Palestijnse politie wegens illegale verkoop van land en dat de verkopers vervolgens ter dood veroordeeld en gebracht zouden zijn.
In de Palestijnse wet is verkopen van land aan buitenlanders alleen toegestaan met toestemming van de Palestijnse Autoriteit, met als doel landovername door kolonisten te voorkomen. Overtreding van deze wet is strafbaar met een gevangenisstraf en dwangarbeid, variërend van 5 jaar tot levenslang. Er staat niet de doodstraf op.
Uit het Israëlisch politieonderzoek naar aanleiding van deze specifieke zaak is geen aanwijzing naar voren gekomen dat de aangifte van verkoop van land geleid heeft tot lichamelijk letsel of de dood van de verkoper. Alle drie de verdachten in deze zaak zijn inmiddels vrijgelaten op last van de Israëlische rechter.
Deelt u de afschuw dat de radicale «hulporganisatie» B’Tselem Palestijnse burgers die handeldrijven met joden aangeeft bij de geheime politie van de Palestijnse Autoriteit, die deze mensen vervolgens martelt en soms zelfs doodt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Nederland via de hulporganisatie «Human Rights and International Law Secretariat» en de EU deze organisatie subsidieert? Zo ja, om hoeveel Nederlands belastinggeld gaat het?
Organisaties als B’tselem vertegenwoordigen een legitieme stem in de Israëlische samenleving en versterken het democratische karakter van Israël. Het werk van dergelijke mensenrechtenorganisaties is van groot belang voor een vrije en pluriforme samenleving.
Via het Mensenrechten en Internationaal Humanitair Recht Secretariaat ondersteunt Nederland, samen met Zweden, Zwitserland, en Denemarken B’tselem. De gezamenlijke bijdrage voor de periode 2014–2016 bedraagt USD 710.000. Daarnaast geeft Nederland een specifieke bijdrage voor extra veiligheidsmaatregelen die B’tselem heeft moeten nemen, mede als gevolg van het verharde klimaat waarin B’tselem en andere mensenrechtenorganisaties moeten opereren. Het kabinet maakt zich zorgen over deze ontwikkeling.
Bent u bereid de Nederlandse subsidie (ook via de EU) zo spoedig mogelijk stop te zetten en de reeds uitgekeerde bedragen terug te vorderen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Oncologische revalidatie te beperkt' |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht «Vergoeding oncologische revalidatie te beperkt»1
Er bestond bij een aantal partijen, onder meer de Koepelorganisatie Levenmetkanker, onduidelijkheid over de aanspraak op oncologische revalidatie in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Bij deze partijen leefde ook de vraag of het standpunt «Medisch specialistische revalidatie, zorg zoals revalidatieartsen plegen te bieden» dat het Zorginstituut Nederland op 22 juni 2015 heeft uitgebracht, eventueel tot wijziging in de aanspraak zou hebben geleid. Die onduidelijkheid werd mede veroorzaakt doordat de in de spreektaal gebruikte term (oncologische) revalidatie geen zorg is die binnen de Zvw een zelfstandig te verzekeren prestatie is, maar zorg betreft die deel kan uitmaken van verschillende te verzekeren prestaties.
Na het in de vraag bedoelde bericht heeft het Zorginstituut op 10 februari 2016 nogmaals aan partijen, waaronder Levenmetkanker, uiteengezet hoe oncologische revalidatie in de te verzekeren Zvw-prestaties past.
Samengevat heeft het Zorginstituut aangegeven dat oncologische revalidatie in de Zvw geen zelfstandig te verzekeren prestatie is. Oncologische zorg betreft zorg zoals medisch-specialisten die plegen te bieden en omvat alle zorg die gericht is op de functionele, fysieke, psychische en sociale problemen die samenhangen met kanker, inclusief nazorg en revalidatie. Het betreft hier verzekerde Zvw-zorg. Ook het poliklinisch consult bij de revalidatiearts is verzekerde zorg. Indien interdisciplinaire medisch-specialistische revalidatie is aangewezen, is dit eveneens verzekerde zorg. Indien voorts zorg in de eerstelijn is aangewezen (huisarts of de praktijkondersteuner van de huisarts op het terrein van geestelijke gezondheidzorg (POH-GGZ) of fysio- en oefentherapie), is deze zorg verzekerde zorg. Dit voor zover er geen sprake is van een pakketbeperking zoals bij fysio- en oefentherapie voor volwassenen. Het programma Herstel en Balans is geen te verzekeren zorg omdat de effectiviteit van dit programma niet voldoende is aangetoond.
Tenslotte heeft het Zorginstituut vermeld dat er als gevolg van zijn standpunt over medisch-specialistische revalidatie van juni 2015 geen wijziging is opgetreden in het te verzekeren pakket; de te verzekeren prestaties op het terrein van de oncologische zorg zijn in 2016 niet gewijzigd ten opzichte van 2015. Wel merkt het Zorginstituut op dat naar aanleiding van dit standpunt is gebleken dat in de uitvoeringspraktijk soms een ruimere uitleg is gegeven aan de te verzekeren prestaties.
Is bij de beoordeling van vergoeding van revalidatie na oncologische behandeling naast de medische kant ook gekeken naar wat nodig is voor het verbeteren van de kwaliteit van leven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb vermeld, omvat de oncologische zorg die in het kader van de Zvw verzekerd is ook alle zorg die gericht op de functionele, fysieke, psychische en sociale problemen die samenhangen met kanker, inclusief nazorg en revalidatie.
Is bij het oordeel inzake vergoeding van revalidatie na oncologische behandeling ook meegenomen wat nodig is om terug te keren in het arbeidsproces? Zo nee, waarom niet?
In overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heb ik het Zorginstituut op 28 mei 2015 gevraagd mij te rapporteren of en zo ja in hoeverre er bij de activiteiten die zorgprofessionals plegen tot het bevorderen van arbeid of participatie van de cliënt sprake is van verzekerde Zvw-zorg, welke activiteiten van zorgprofessionals behoren tot een ander domein (publiek of privaat/werkgever) en of de Zvw goed aansluit op andere systemen op dit gebied (Wet maatschappelijke ondersteuning, Participatiewet, Wet werk en zekerheid). In zijn reactie zal het Zorginstituut ook ingaan op de afbakening tussen arbeid en gezondheid en medisch-specialistische revalidatie. Ik heb van het Zorginstituut vernomen dat het verwacht, na consultatie van de vele bij deze materie betrokken organisaties, medio 2016 zijn reactie op dit verzoek uit te brengen.
Wordt bij beoordeling van vergoeding van revalidatie na oncologische behandeling overleg gevoerd tussen de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u revalidatie na oncologische behandeling een vorm van basiszorg die voor iedereen, ongeacht inkomen, beschikbaar dient te zijn? Zo ja, bent u bereid dit mee te nemen in het pakketoordeel 2017? Zo nee, waarom niet?
Uit het antwoord op vraag 1 blijkt dat oncologische revalidatie, voor zover deze zorg effectief is, deel uitmaakt van de verzekerde Zvw-zorg. Daarmee is deze zorg voor iedere Zvw-verzekerde beschikbaar, ongeacht het inkomen.