Fraude met NS-abonnementen |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van «Undercover in Nederland», SBS6, 8 mei 2016?
Ja.
Hoe kan het dat er door een valse naam en vals buitenlands bankrekeningnummer op te geven zo gemakkelijk fraude te plegen is met een NS-abonnement op een OV-chipkaart?
NS heeft aangegeven dat de controle tussen de gegevens van buitenlandse rekeninghouders en abonnementhouders ontbrak. Daardoor kon het genoemde probleem zich in negen gevallen voor doen.
Hoe kan het dat het abonnement niet meteen wordt stopgezet zodra duidelijk is dat er niet kan worden afgeschreven van het opgegeven (valse) rekeningnummer?
De kaarthouder is verantwoordelijk voor het invullen van de juiste gegevens en abonnements- en identiteitsfraude is strafbaar. Eerder dit jaar heeft NS haar systeem verder geoptimaliseerd, bij fraude of bij betalingsachterstand worden abonnementen geblokkeerd.
Hoe snel kunt u een einde maken aan deze manier van frauderen?
Het is aan vervoerders om maatregelen te treffen tegen deze manier van frauderen. NS heeft vanaf april dit jaar al extra maatregelen genomen om dergelijke aanvragen van abonnementen zonder te betalen tegen te gaan en naar aanleiding van de bevindingen van de programmamakers van Undercover in Nederland gaat NS bij vergelijkbare aanvragen (abonnementen in combinatie met een buitenlands rekeningnummer) een extra toets doen. NS heeft laten weten dat daardoor deze vorm van fraude wordt vastgesteld en het abonnement kan worden beëindigd.
Kunt u inzicht geven in het aantal frauduleuze abonnementen dat op dit moment in omloop is?
NS meldt dat negen mensen op deze wijze bleken te frauderen op een totaal van 1,7 miljoen abonnementen.
Kunt u inzicht geven in de middelen die NS is misgelopen door deze vorm van fraude?
Nee, maar gelet op het uiterst kleine aantal gevallen zal het gaan om een beperkt bedrag.
Deelt u de mening dat bonafide reizigers en abonnementhouders niet via tariefsverhoging de dupe mogen worden van deze inkomstenderving van NS?
Ja, ik deel deze mening. Op basis van de vervoerconcessie kan NS eventuele schade door fraude niet doorberekenen in de tarieven.
Speelt deze problematiek ook bij andere vervoersbedrijven?
Ik heb geen signalen ontvangen dat deze problematiek ook bij andere vervoerders speelt.
Bent u bereid de abonnementensystematiek van NS en andere vervoersbedrijven door te lichten, opdat deze in de toekomst fraudevrij is?
Het is niet aan mij maar aan vervoerders om maatregelen te treffen om fraude bij de abonnementsafsluiting tegen te gaan.
Het in opdracht van de Amerikaanse farmaceutische industrie uitgevoerde onderzoek naar de machtsverhoudingen binnen het Nederlandse zorgstelsel |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat de Erasmus Universiteit onderzoek doet in opdracht van en betaald door de AmCham, de farmaceutische afdeling van de Amerikaanse Kamer van Koophandel in Nederland?1
Het staat partijen vrij om binnen de wettelijke kaders, zoals het verbod op gunstbetoon in de Geneesmiddelenwet, een overeenkomst te sluiten voor het verrichten van een onderzoek naar het markt- en mededingingstoezicht in de zorg. Het is mij niet bekend wat is betaald voor het onderzoek. Dat is onderdeel van de overeenkomst tussen partijen zelf.
Kunt u aangeven wat AmCham heeft betaald voor het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich een belang voorstellen van AmCham om te investeren in een dergelijk onderzoek, anders dan die van de Amerikaanse farmaceutische industrie? Zo ja, welk?
Op haar website licht AmCham toe wat haar motieven zijn: Zij wil bijdragen aan de toegang tot innovatieve medicijnen en de bevordering van onderzoek en ontwikkeling.2 Ook staat op de website (en in het onderzoeksrapport zelf) dat AmCham het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) van de Erasmus Universiteit Rotterdam in 2014, 2015 en 2016 heeft gevraagd een analyse te maken van onderdelen van het stelsel van gereguleerde concurrentie in de Zorgverzekeringswet.3 Dit waren respectievelijk de risicoverevening, de transparantie van zorguitkomsten en het markt- en mededingingstoezicht.
Vindt u deze inmenging van AmCham in het politieke debat wenselijk, gelet op de grote maatschappelijke verontwaardiging rondom het handelen van de farmaceutische industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is iedereen toegestaan om zich binnen de wettelijke kaders te mengen in maatschappelijk en politiek relevante vraagstukken. AmCham heeft een onderzoek uit laten voeren door iBMG, maar is niet de enige partij die zich bezighoudt met vraagstukken rondom het Nederlandse zorgstelsel.
Vreest u niet voor uw geloofwaardigheid in internationaal verband, wanneer in uw «achtertuin» de Amerikaanse farmaceutische industrie het debat domineert?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kwalificeert u, los van uw formele beleidsreactie, het onderzoek van de Erasmus Universiteit, waarin onder andere wordt geconcludeerd dat huisartsen eerder teveel dan te weinig macht zouden hebben ten opzichte van verzekeraars?
Het onderzoek gaat in op het markt- en mededingingstoezicht zoals dat wordt verricht door de NZa en de ACM. Effectief markt- en mededingingstoezicht is een belangrijke voorwaarde om voor patiënten en verzekerden de beschikbaarheid te waarborgen van betaalbare, kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Zoals ik in mijn reactie op het rapport heb toegelicht, benadrukt het onderzoeksrapport dat het markt- en mededingingstoezicht maatwerk is en geeft het in dat verband enkele aandachtpunten.4 Het is bij het beoordelen van de relatie tussen bijvoorbeeld zorgaanbieders en zorgverzekeraars aan de betrokken onafhankelijke toezichthouders om binnen hun wettelijke kaders rekening te houden met de feitelijke omstandigheden van het individuele geval.
Vindt u dat een dergelijk beperkt onderzoek, waarvoor slechts elf mensen zijn geïnterviewd, dusdanige vergaande conclusies zou kunnen opleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan iBMG (onderdeel van de Erasmus Universiteit Rotterdam) om zich te verantwoorden over de wijze waarop zij hun onderzoek hebben verricht. In paragraaf 1.4 van de eindrapportage hebben de onderzoekers hun onderzoeksmethode kort toegelicht. In het rapport staat dat de onderzoekers zich hebben gebaseerd op bureauonderzoek (regelgeving, rechtspraak, beleids- en andere relevante documenten, wetenschappelijke en vakliteratuur, gepubliceerde standpunten en andere relevante achtergronddocumenten) en interviews. In de bijlage van het rapport is een overzicht opgenomen van de geraadpleegde gesprekpartners.
Bent u het ermee eens dat, gekeken naar de samenstelling van de lijst van geïnterviewde personen, de zorgverleners er bekaaid van afkomen, en er wel erg veel geïnterviewden betrokken zijn bij Achmea?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kwalificeert u de uitspraak dat de vertrouwensrelatie tussen huisarts en patiënt huisartsen meer marktmacht zou geven? Vindt u dit een gepaste manier om over de zorg te praten?
De analyse van iBMG heeft betrekking op het markt- en mededingingstoezicht. In die context wordt over marktmacht gesproken indien een partij invloed kan uitoefenen op de contractvoorwaarden, zoals het tarief. De onderzoekers concluderen dat dominante percepties over machtsverhoudingen tussen aanbieders en verzekeraars niet altijd stroken met de feitelijke machtsverhoudingen. Zo zorgt de sterke vertrouwensrelatie tussen patiënt en huisarts, ten opzichte van de vertrouwenrelatie tussen verzekerde en zorgverzekeraar, er volgens iBMG onder meer voor dat de marktmacht van zorgverzekeraars aanzienlijk kleiner is dan in bepaalde gevallen alleen op grond van het marktaandeel van die zorgverzekeraars zou kunnen worden verwacht.
Ik zie geen aanleiding om afstand te doen van (onderdelen van) het onderzoek. Het is aan de NZa en de ACM om als onafhankelijke toezichthouders binnen hun wettelijke kaders rekening te houden met de feitelijke omstandigheden van het individuele geval.
Bent u bereid krachtig afstand te nemen van de conclusie van het onderzoek dat huisartsen eerder teveel dan te weinig macht zouden hebben ten opzichte van zorgverzekeraars? Zo nee, waarom?
Zie antwoord vraag 9.
Waren er, behalve uw ambtsvoorganger, op 30 maart jl. ook ambtenaren van het Ministerie van VWS of zelfstandige bestuursorganen op het terrein van VWS op het AmCham Zorgforum in Den Haag? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven?
Zoals nog op de website van AmCham valt te zien, bestond het programma van het zorgforum op 30 maart uit een introductie, een presentatie door de onderzoekers en reacties op het onderzoek vanuit het perspectief van ziekenhuizen, huisartsen, zorgverzekeraars, de ACM, VWS en de patiëntenfederatie NPCF.5 AmCham heeft geen lijst openbaar gemaakt met alle (overige) deelnemers aan het zorgforum. Vanuit VWS was 1 ambtenaar in het panel en 3 ambtenaren waren in het publiek aanwezig.
Wat is uw reactie op de tijdens deze bijeenkomst gedane uitspraak van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) dat «mensen nog beter uitgelegd moet worden hoe marktwerking bijdraagt aan betere kwaliteit en de betaalbaarheid van zorg»?2
Het systeem van gereguleerde concurrentie en het markt- en mededingingstoezicht zijn van groot belang om voor patiënten en verzekerden de beschikbaarheid te waarborgen van betaalbare, kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Tegelijkertijd kunnen deze begrippen voor veel mensen abstract overkomen. De NPCF doet de nuttige aanbeveling om daarmee rekening te houden.
Vindt u het wenselijk, ondanks dat u het hier inhoudelijk wellicht mee eens bent, dat de NPCF dergelijke politieke uitspraken doet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de NPCF zelf om te besluiten of en op welke wijze zij zich wil mengen in maatschappelijke en politieke vraagstukken. Inbreng van organisaties zoals de NPCF bij beleidsvraagstukken zijn naar mijn oordeel zeer waardevol.
Het bericht over het bericht dat mensen enorm moeten bijbetalen voor zorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat een mevrouw € 333 euro per maand aan persoons gebonden budget (pgb) krijgt om de begeleiding voor haar man te organiseren, maar dat er na de eigen bijdrage van € 295 euro per maand, maar € 38 euro overblijft?1
Eigen bijdragen onder Wmo 2015 kunnen hoger uitvallen omdat de zogenaamde Wtcg-korting van 33% is vervallen, en de eigen bijdrage nu gebaseerd wordt op de werkelijke kosten en niet meer op fictieve kosten. Een huishouden betaalt nooit meer eigen bijdragen dan de maximale periodebijdragen, afhankelijk van inkomen, vermogen, gezinssituatie en leeftijd. Bij een eigen bijdrage van € 295,– per vier weken, hoort een bijdrageplichtig inkomen (inkomen en vermogen) van circa € 46.500,– indien beide partners de pensioensgerechtigde leeftijd hebben bereikt en circa € 51.300,– indien één of beide partners de pensioensgerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.
In het algemeen geldt dat het uitzonderlijk is als een huishouden een gering bedrag van het pgb overhoudt na betaling van de eigen bijdrage. Van belang is dat de gemeente in samenspraak met de cliënt en zijn/haar partner nagaat of ten eerste de eigen bijdrage leidt tot ongewenste zorgmijding en ten tweede of het laten verlenen van ondersteuning uit een pgb waarbij de eigen partner zorgverlener is, gecombineerd met een relatief hoge eigen bijdrage voor het huishouden, wel de meest passende oplossing is. Wat dan wellicht een beter passende oplossing is, betreft maatwerk.
Voor beide casussen geldt dat contact is opgenomen met de desbetreffende gemeenten. Het is bekend dat de huishoudens en de gemeenten ondertussen met elkaar in gesprek zijn gegaan. De situaties zijn uitvoerig besproken en van één huishouden is bekend dat het pgb wordt stopgezet.
Vindt u deze verhoudingen van de hoogte van het budget en de hoogte van de eigen bijdrage ook niet scheef lopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1. Voor wat betreft de lagere toekenning betreft het hier een beslissing van de gemeente. Bij een eigen bijdrage van € 5.688,80 per jaar (13 perioden van 4 weken), hoort een maximale periodebijdrage van € 437,60 per vier weken en daarbij hoort een bijdrageplichtig inkomen (inkomen en vermogen) van circa € 58.900,– indien beide partners de pensioensgerechtigde leeftijd hebben bereikt en circa € 55.000,– indien één of beide partners de pensioensgerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.
Hoe oordeelt u over de volgende melding: een man verzorgt al jaren zijn vrouw die een ernstige psychiatrische stoornis heeft; het stel kreeg eerder € 10.000 euro per jaar voor de zorgverlening; met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (wmo) 2015 halveerde de gemeente deze vergoeding tot € 5.720 euro en stelde een eigen bijdrage in van € 5.688,8 euro per jaar, waardoor dit stel jaarlijks nog maar € 31,20 euro overhoudt om de zorg van te regelen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Kunt u aangeven of de belasting die bij bovenstaande echtparen moet worden betaald over de zorgverlening via het pgb correct zijn? Erkent u dat de optelsom van belasting en eigen bijdrage betekent dat mensen in de min schieten omdat ze zorg nodig hebben?
Zonder wederom in te gaan op de specifieke casussen, geldt dat een zorgverlener die wordt betaald vanuit het pgb inkomstenbelasting moet betalen over de inkomsten uit het pgb. Hierbij is het niet relevant of de zorgverlener de eigen partner is of niet. Dit is niet nieuw. Ook het feit dat de eigen bijdrage per 1 januari 2015 niet meer ten laste kan komen van het pgb, maar dat deze afzonderlijk in rekening wordt gebracht, brengt hierin geen verandering aan.
Wanneer binnen een huishouden de partner de zorgverlener is, drukken de eigen bijdrage bij de cliënt enerzijds en de belastingheffing over het pgb-inkomen bij de zorgverlener anderzijds per saldo inderdaad op hetzelfde huishoudinkomen. Dit betekent echter niet dat men daardoor per definitie slechter af is dan in de situatie dat hetzelfde pgb bij een andere zorgverlener zou zijn ingezet. Ter illustratie een gefingeerd voorbeeld.
Partner A ontvangt als zorgverlener € 1.000,– aan pgb-inkomen. Hierover is partner A 35% belasting verschuldigd. De netto-inkomsten voor A zijn € 650,–. Partner B krijgt als cliënt een eigen bijdrage van € 400,– in rekening gebracht. Per saldo ontvangt het huishouden van A en B € 250,–.
Als niet A, maar de buurvrouw de ondersteuning zou verlenen aan B, zou de buurvrouw een netto-pgb inkomen van € 650,– hebben. Het gezamenlijk huishouden van A en B zou nog steeds een eigen bijdrage van € 400,– betalen. Per saldo betaalt het huishouden van A en B dan € 400,– voor hetzelfde pgb.
Het is in dit voorbeeld per saldo dus € 650,– voordeliger om de ondersteuning van B te laten verlenen door de eigen partner. Desondanks kan de cliënt en zijn/haar partner in voorkomende gevallen samen met de gemeente zoals ook in het voorgaande antwoord is aangegeven, nagaan of de eigen bijdrage leidt tot ongewenste zorgmijding en of het laten verlenen van ondersteuning uit een pgb wel de meest passende oplossing is.
Heeft u enig inzicht hoeveel mensen met dezelfde problemen te maken hebben? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik beschik niet over dit inzicht. Tijdens het AO van 10 maart jl. over de eigen bijdragen Wmo 2015, heb ik echter toegezegd om aanvullend kwalitatief onderzoek uit te laten voeren naar zorgmijding, eigen bijdragen en maatwerk op grond van de Wmo 2015. Ik zal binnen dit onderzoek specifiek aandacht vragen voor situaties waarbij sprake is van een pgb en een partner die zorgverlener is.
Het inroepen van hulp van de Marokkaanse consul bij rellen Ede |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Consul in gesprek met Marokkaanse jongeren Ede»?1
Ja.
Klopt het dat de hulp van de Marokkaanse consul is ingeroepen om de rellende jeugd in Ede tot de orde te roepen en welke dwalende gedachte ligt daar aan ten grondslag?
De gemeente Ede berichtte mij als volgt: «Op verzoek van de generaal-consul is er een gesprek geweest met de burgemeester. De consul heeft zijn belangstelling getoond omdat hij de eenheid – die de Marokkaanse gemeenschap nu uitstraalt in het scherp afwijzen van de gebeurtenissen in de wijk – wilde ondersteunen. In het verlengde daarvan heeft hij gezegd ook met de Marokkaanse gemeenschap in Ede te zullen praten, ter ondersteuning van hun eensgezindheid. Ook heeft hij zijn excuus aangeboden voor de ongeregeldheden, mede namens de Marokkaanse ambassadeur. De consul bemoeit zich niet met het gemeentelijk beleid en de gemeentelijke aanpak en ook niet met de politieaanpak.»
Volgens de burgemeester van Ede is er dus geen sprake geweest van het inroepen van de hulp van de Marokkaanse consul om de jeugd tot orde te roepen en de orde in de wijk Veldhuizen te herstellen. Hier kan ook geen sprake van zijn, het enige gezag is dat van de Nederlandse autoriteiten. In gesprek gaan met elkaar, zoals de burgemeester heeft gedaan op verzoek van de consul, is iets anders.
Deelt u de mening dat met het inroepen van de hulp van de Marokkaanse consul het gezag van de Nederlandse autoriteiten ernstig wordt ondermijnd?
Zie het antwoord op vraag twee: er is geen sprake geweest van het inroepen van de hulp van de consul om de orde in de wijk Veldhuizen te herstellen.
Bent u bereid de plaatselijke burgemeester met spoed te manen om de politie de opdracht te geven zeer stevig op te treden en de rust en orde te herstellen, welke een kerntaak is van de overheid?
Het handhaven van de openbare orde is een lokale verantwoordelijkheid. Eventuele maatregelen worden en zijn derhalve lokaal getroffen.
Welke oorzaken ziet u voor het gebrek aan respect voor het Nederlandse gezag bij het rellende rapaille en ziet u hier een breder probleem? Graag een toelichting.
In reactie op het sluiten van het theehuis hebben jongeren de openbare orde ernstig verstoord door onder meer vernielingen aan te richten rond het winkelcentrum, door schade toe te brengen aan verscheidene auto’s en door een aantal autobranden te stichten. Ik heb reeds in de media aangegeven dit gedrag onacceptabel te vinden. Deze jongeren hebben de grenzen van de Nederlandse wet overtreden en dienen streng aangepakt te worden voor hun misdragingen. Ook heb ik gezegd dat het aan de gemeente Ede en de Nationale Politie is om orde en gezag te herstellen in de stad. In Ede is dit ook gebeurd.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de inwoners van Ede zo spoedig mogelijk het gevoel van veiligheid terug te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Help! Mijn demente ouders worden beroofd’. |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Help! Mijn demente ouders worden beroofd»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat, realiserende dat dit een casus is, er excessen plaatsvinden, ook al hebben kantonrechters de wettelijke verplichting controle uit te voeren op bewindsvoerders? In hoeverre hebt u het idee dat kantonrechters hier tekort schieten?
Zoals onder meer genoemd in antwoord op de vragen 6, 7 en 9 van het lid Krol zal aan de controle op bewindvoerders en de handhaving van de kwaliteitseisen die worden gesteld aan professionele bewindvoerders nadrukkelijk aandacht worden besteed bij de wetsevaluatie. In dat verband zal ook worden gekeken naar de informatieverstrekking aan de kantonrechter.
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 5 van het lid Krol merk ik op dat uit de gesprekken die met de branche en kantonrechters worden gevoerd tot nu toe niet is gebleken dat sinds de wetswijziging misstanden structureel zouden voorkomen. Nader onderzoek vindt plaats in het kader van de aanstaande evaluatie.
Kunt u aangeven wat er sinds 2014 is gedaan – toen uw voorganger al stelde dat de toename van dossiers een behoorlijke inspanning van rechtbanken vroeg om dossiers te controleren – om de grote toename van dossiers en het bijbehorende toezicht door kantonrechters in evenredige balans te houden?
Zie het antwoord op de vragen 6, 7 en 9 van het lid Krol.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als door hoge toename van werkdruk de zorgvuldigheid door kantonrechters onder druk komt te staan en kwetsbare individuen in onze samenleving de dupe worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre u bereid bent onderzoek te doen naar het «groeiende aantal problemen met bewindvoerders», omdat de cijfers hiervoor nog ontbreken? Zo ja, wanneer wilt u starten met een dergelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de achterliggende redenen van de explosieve groei van bewindszaken? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt op dit moment door Bureau Bartels onderzoek gedaan naar de kwantitatieve ontwikkelingen binnen beschermingsbewind.
Het betreft een vervolgmeting op eerder onderzoek van Stichting Stimulansz. In dit onderzoek lag de nadruk op cijfermatige ontwikkelingen, maar is ook grofmazig gekeken naar de kenmerken van rechthebbenden. Een antwoord op de vraag wat de oorzaak is van de groei van het aantal bewinden heeft dit niet opgeleverd.2 In 2015 is daarom een tweede, verdiepend, onderzoek uitgevoerd, dat in november van dat jaar aan uw Kamer is aangeboden.3 Dit onderzoek biedt inzicht in de kenmerken van de rechthebbenden en de mogelijke oorzaken van de stijging. Evidente verklaringen voor de stijging komen echter ook in dit onderzoek niet naar voren.
Het thans lopende onderzoek naar het aantal en de kosten van beschermingsbewinden zal naar verwachting in de loop van dit jaar worden afgerond. Uw Kamer zal hierover op de gebruikelijke wijze worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven welke mogelijke oplossingen u ziet om in de toekomst dergelijke casussen te voorkomen? Kunt u aangeven welke rol u hier ziet voor de rechterlijke macht, realiserende dat rechters afhankelijk zijn van juiste informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat er een afdoende klachtenprocedure bestaat voor zowel rechthebbenden als mogelijke familieleden wanneer zij problemen vermoeden of ondervinden met bewindvoerders? Zo ja, hoe verklaart u excessen als uit deze casus? Zo nee, bent u van plan hiervoor een procedure op te zetten?
Indien zich een probleem voordoet, ligt het in de rede om eerst naar de bewindvoerder zelf te gaan. Professionele bewindvoerders zijn op grond van het Besluit kwaliteitseisen verplicht bij aanvang van het bewind een klachtenregeling aan de rechthebbende te verstrekken (art. 6, eerste en vijfde lid). Hierin moet onder meer zijn opgenomen bij wie en op welke wijze een klacht kan worden ingediend, wie de klacht behandelt en dat een klacht binnen zes weken wordt behandeld.
Rechthebbenden en familieleden kunnen zich in geval van (een vermoeden van) problemen ook wenden tot de kantonrechter die toezicht houdt op de bewindvoerder. Het LOVCK stelt aanbevelingen vast voor kantonrechters die zijn belast met de behandeling van bewindzaken, mede met het oog op gewenste uniformering in de rechtstoepassing binnen de verschillende rechtbanken. Deze aanbevelingen strekken landelijk tot uitgangspunt. Aan klachtbehandeling is een apart hoofdstuk gewijd.4 Hierin is onder meer neergelegd dat op een termijn van zes tot acht weken na indiening van een klacht een mondelinge behandeling wordt gepland, waarvoor de indiener en bewindvoerder worden opgeroepen. Familieleden die gerechtigd zijn tot het verzoeken van onderbewindstelling van de rechthebbende, kunnen de kantonrechter verzoeken om de bewindvoerder te ontslaan (zie art. 448, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek). De kantonrechter verleent het ontslag wanneer daar gewichtige redenen voor zijn of de bewindvoerder niet meer aan de aan hem gestelde eisen voldoet.
Als de professionele bewindvoerder is aangesloten bij een branchevereniging kunnen rechthebbenden en hun familieleden problemen tevens daar melden. Bijvoorbeeld de BPBI heeft voor dergelijke gevallen een klachtenreglement en -procedure.
Toename van ronselende taxichauffeurs rondom Schiphol |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «meer klachten over sjoemelende taxichauffeurs»?1
Het in toenemende mate voorkomen van ronselen en oplichten van taxipassagiers vind ik zorgelijk. Ik ben blij dat diverse betrokken partijen – Schiphol, de gemeente Haarlemmermeer, de politie en de ILT – de handen ineen hebben geslagen om deze praktijken aan te pakken.
Heeft u een beeld van hoeveel mensen jaarlijks worden opgelicht door taxichauffeurs rondom Schiphol?
Uit cijfers van de Koninklijke Marechaussee blijkt dat sinds 1 januari 2016 sprake is van 300 taxigerelateerde meldingen. De ILT herkent de signalen en werkt met andere instanties mee in de aanpak van deze problematiek.
Klopt het dat alleen kan worden ingegrepen bij het op heterdaad betrappen van de ronselende taxichauffeurs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Of sprake is van ronselen kan alleen worden vastgesteld door het ter plekke te constateren. De problematiek van het ronselen is een openbare-ordevraagstuk, waarvoor in eerste instantie de gemeente verantwoordelijk is. De gemeente heeft ook de mogelijkheid op zijn grondgebied aanvullende op maat toegesneden (kwaliteits)regels stellen ten aanzien van taxivervoer.
De diverse betrokken partijen – Schiphol, de gemeente Haarlemmermeer, de politie en de ILT – hebben daarnaast de handen ineen geslagen om, elk vanuit zijn eigen rol en bevoegdheid, deze praktijken aan te pakken. In het kader van deze samenwerking wordt onder andere ook gekeken naar preventieve maatregelen, die voorkomen dat ronselaars actief kunnen zijn op het Schipholterrein.
Het ronselen/oplichten op zich is een strafbaar feit waartegen de politie kan optreden. De ILT vervult daarbij een ondersteunende/aanvullende rol. Zo heeft in geval van oplichting de ILT de mogelijkheid tot schorsing of intrekking van een chauffeurskaart. Ook als sprake is van illegaal taxivervoer («snorders») of als ritprijzen worden gevraagd die hoger zijn dan het wettelijk vastgestelde maximum kan de ILT optreden.
Is het mogelijk een taxivergunning direct na een geconstateerde overtreding in te vorderen, indien deze taxichauffeurs over een taxivergunning beschikken? Zo nee, wat zou er voor nodig zijn om deze maatregel wel te kunnen toepassen?
Ik heb deze vraag zo gelezen dat deze betrekking heeft op de chauffeurskaart.
De ILT heeft in geval van misdraging door een chauffeur de mogelijkheid individueel een chauffeurskaart te schorsen of in te trekken. Een schorsing is mogelijk op basis van een opgelegd proces-verbaal voor een zogenaamd relevant feit. Oplichting is zo’n relevant feit. Voor intrekking is een veroordeling nodig.
Is het mogelijk om deze ronselende taxichauffeurs een verbod op te leggen om zich nog langer te vertonen op en rondom Schiphol Plaza? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Haarlemmermeer heeft hiervoor een regeling getroffen in de Algemene Politie Verordening.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen, naast de inzet van buitengewone opsporingsambtenaren (BOA's) door de gemeente Haarlemmermeer, tegen de ronselende taxichauffeurs die rondom Schiphol Plaza staan te wachten op hun volgende prooi?2
Ik constateer dat de betrokken partijen op en rond Schiphol, elk vanuit hun eigen rol en in gezamenlijk overleg, de nodige inspanningen leveren om deze problematiek aan te pakken. Betrokkenheid vanuit de landelijke overheid is belegd bij de ILT, die vanuit haar rol en bevoegdheid de plaatselijke activiteiten ondersteunt. De ILT blijft actief betrokken in het handhavingsoverleg met alle betrokken instanties en verantwoordelijk voor de feitelijke handhaving zoals die voortvloeit uit haar rol en bevoegdheden ten aanzien van dit dossier. De taxistandplaats Schiphol is en blijft een aandachtsgebied voor ILT.
In hoeverre draagt het feit dat de eisen voor taxiondernemers en chauffeurs verlicht zijn bij aan deze wantoestanden in de taxibranche?
De vereenvoudigde eisen op zich bieden mijns inziens nog steeds voldoende waarborg voor bescherming van de passagiers. Zo is in het taxivervoer vanaf een standplaats nog steeds het gebruik van een goedgekeurde taxameter verplicht en hebben taxichauffeurs zich te houden aan de regeling maximumtarieven. Deze regeling biedt de mogelijkheid een prijsafspraak te maken, mits voorafgaand aan de rit en in onderling overleg met de passagiers. Dat bepaalde chauffeurs en/of ronselaars denken, eenmaal aangekomen op de plek van bestemming, buitensporige tarieven te kunnen opleggen aan hun passagiers is een vorm van oplichting en onacceptabel gedrag die niet veroorzaakt wordt door de vereenvoudiging van de taxiregelgeving.
Het gevangenisoproer in België |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving omtrent het gevangenisoproer in België?1
Ja.
Bent u bereid opnieuw met uw Belgische collega in gesprek te gaan over het mogelijk openhouden van de Penitentiaire Inrichting (PI) Tilburg ten behoeve van de Belgische gedetineerden? Zo ja, kunt u dit spoedig doen, gelet op de voorgenomen sluitingsdatum en thans in gang gezette voorbereidingen bij de PI Tilburg? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer met mijn brief van 29 januari 2016 heb geantwoord naar aanleiding van vragen van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, is door Nederland meerdere malen de bereidheid uitgesproken om de PI Tilburg ook na 31 december 2016 aan België beschikbaar te stellen. Naar aanleiding van de recente gebeurtenissen in België is opnieuw contact gezocht met de Belgische collega’s en is de vraag ook voorgelegd aan Minister Geens. Men heeft aangegeven dat er geen wijziging is in de beslissing van de Belgische regering om door te gaan met de uitfasering van het gebruik van de Penitentiaire Inrichting Tilburg. Ik heb Minister Geens laten weten dat de bereidheid aan Nederlandse zijde blijft.
Misstanden in de Nederlandse vogelhandel |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag van 7 mei 2016 over de misstanden in de Nederlandse vogelhandel?
Ik betreur de misstanden die worden getoond in de uitzending. Ook ik vind dierenwelzijn, dier- en volksgezondheid van het grootste belang. Op 1 juli 2014 is het Besluit houders van dieren in werking getreden. Hierbij is ervoor gekozen om handel op tentoonstellingen, beurzen en markten strenger te reguleren. In het besluit zijn bepalingen opgenomen over aanmelden, vakbekwaamheid, huisvesting, verzorging en de gezondheid van de dieren. Er dient altijd iemand aanwezig te zijn die in het bezit is van een vakbekwaamheidsbewijs. Dit is meestal een dierenarts. De NVWA ziet toe en handhaaft (risicogebaseerd) op vogelmarkten.
Wat is uw oordeel over het feit dat Nederland met jaarlijks 400 vogelmarkten een spilfunctie vormt in zowel de legale als illegale internationale handel in exotische vogels?
Dat Nederland een spilfunctie in de legale en illegale internationale handel in exotische vogels zou vervullen kan ik niet staven aan de hand van de mij beschikbare informatie. De Nederlandse vogelmarkten behoren wel tot de grootste van Europa. Bij de NVWA zijn in 2015 210 vogel- en sierpluimveetentoonstellingen aangemeld. Waar het aantal van 400 op is gebaseerd is mij onduidelijk.
Wat is uw oordeel daarbij over het feit dat duizenden vogels onder de tafel worden verkocht aan particulieren, maar ook aan kleine dierentuinen in de wereld die het niet zo nauw nemen met de regelgeving?
In hoeverre op markten voor vogels sprake is van zwarte handel – handel in illegale vogels en belastingontduiking – kan ik niet beoordelen op basis van deze reportage. Uit een omvangrijk inspectieonderzoek vorig jaar van de NVWA op de vogelbeurs in Zwolle zijn relatief weinig overtredingen vastgesteld.1
De handelaar die bedrijfsmatige activiteiten ontplooit, dient zich op basis van het Besluit houders van dieren te registreren. Ik beschik niet over cijfers over de omvang van de handel op vogelmarkten. Daarvoor gelden ook geen registratieplichten. In Nederland zijn verschillende grote vogelbonden die middels voorlichting en educatie hun leden stimuleren de toepasselijke regelgeving in acht te nemen. Ook de organisatoren van vogelmarkten zijn gehouden de toepasselijke regelgeving in acht te nemen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van Gerven2 heb ik de NVWA gevraagd om bij dergelijke evenementen nadrukkelijk aandacht te besteden aan zowel eventuele illegale handel als welzijnsaspecten. Ten behoeve van een risicogebaseerde benadering kunnen hiertoe signalen uit het veld worden betrokken.
Wat is uw oordeel over het feit dat de vogels die verhandeld worden vaak zijn gekweekt in slechte omstandigheden bij mensen thuis?
Ik kan niet beoordelen of vogels die op markten verhandeld worden vaak onder slechte omstandigheden worden gehouden.
Deelt u de mening dat, doordat de vogelhandel vaak zwarte handel is, waardoor degelijke registratie ontbreekt of onvoldoende is, het dierenwelzijn van de vogels niet kan worden gewaarborgd? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het vervoer van vogels en het opsluiten van vogels in kleine kooitjes tijdens een vogelmarkt, zonder dat de dieren een mogelijkheid hebben om zich te verschuilen, een zeer negatieve invloed hebben op het welzijn van de dieren? Zo nee, hoe verklaart u dat veel van de aanwezige vogels op de beurzen er slecht aan toe zijn door stress en ziekte?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 12 en 13 van het lid
Van Gerven (Aanhangsel van de handelingen 2015–2016, nr. 2658).
Wat is uw reactie op de constatering van de vogeldierenarts in de uitzending dat op de vogelbeurzen alle bekende besmettelijke vogelziekten aanwezig zijn en dat de vogelbeurzen een serieuze bedreiging vormen voor de volksgezondheid?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 van het lid Van Gerven.3
Wat is uw reactie op het gegeven dat in de genoemde uitzending de aanwezige dierenarts – op het moment dat deze door de vogeldierenarts wordt gewezen op een met papegaaienziekte besmette papegaai – weigert op te treden, hoewel papegaaienziekte een meldingsplichtige en besmettelijke ziekte is?
De beelden van de genoemde uitzending alleen geven mij onvoldoende aanknopingspunten om dit geval goed te kunnen beoordelen. Er zou immers ook verschil van inzicht kunnen bestaan tussen de beide praktiserende dierenartsen over de diagnose. Dit laat echter onverlet dat, indien een dierenarts voor een aantal besmettelijke ziekten, waaronder papegaaienziekte (psittacose), weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een dier besmet is, hij dit dient te melden aan de NVWA.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er bij besmettelijke ziekten op vogelmarkten hiervan melding wordt gemaakt bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD), zoals de meldingsplicht voorschrijft?
Voor papegaaienziekte geldt een meldplicht voor dierenartsen, voor dierenhouders en voor onderzoeksinstellingen voor vogels anders dan pluimvee op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Deze meldingen moeten bij de NVWA gedaan worden. Hoewel ik niet de indruk heb dat dierenartsen deze meldplicht niet goed naleven, zal ik naar aanleiding van uw vragen deze verplichtingen nog eens onder de aandacht brengen van de beroepsvereniging van praktiserende dierenartsen: de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
In het geval van humane besmettingen met papegaaienziekte zijn huisartsen verplicht op basis van de Wet publieke gezondheid om dat bij de lokale GGD te melden. Indien een dier de bron van de humane besmetting kan zijn, kan de GGD de NVWA verzoeken om deze bron te traceren.
Bent u bereid per direct de gebrekkige handhaving van misstanden op vogelmarkten aan te pakken?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 14 van het lid
Van Gerven.4
Deelt u de mening dat vogelmarkten uit overwegingen van dierenwelzijn en volksgezondheid dienen te worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 14 van het lid Van Gerven.5
Miljoenenoverschot bij gemeenten op zorgbudget |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Miljoenenoverschot bij gemeenten op zorgbudget»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat 90% van de gemeenten miljoenen euro's overhoudt die bestemd zijn voor onder andere dagbesteding, begeleiding en ondersteuning?
Aan de veronderstelde onderuitputting die gesignaleerd wordt, zowel op basis van het onderzoek in Binnenlands Bestuur als op basis van de uitkomsten van de overall monitor sociaal domein die op verantwoordingsdag aan uw Kamer is gestuurd, kunnen momenteel nog moeilijk conclusies worden verbonden. Het zijn namelijk realisatiecijfers van het eerste jaar 2015. De uitgaven van gemeenten moeten zich de komende jaren nog uitkristalliseren. Gemeenten ramen thans voorts behoedzaam en budgetneutraal. Onderuitputting houdt ook niet per definitie in dat de middelen voor ondersteuning en jeugdhulp aan andere doeleinden wordt besteed. Het is bekend dat gemeenten «onderuitputting» reserveren voor toekomstige kosten. Voorts geldt dat gemeenten de beleidsruimte hebben om binnen het sociaal domein (Jeugd, participatie en de Wmo 2015) middelen in te zetten waar dat nodig is. Zo kunnen ook overschotten bij het ene deel ingezet worden bij het andere deel. Gemeenten hebben het beste zicht welke ondersteuning mensen nodig hebben.
Hoe verhoudt het gegeven dat 60% van de gemeenten geld overhoudt, dat bedoeld is voor huishoudelijke hulp, zich tot de praktijk waarin veel patiënten/cliënten aangeven te weinig hulp te ontvangen?
Van belang is of de gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheden nakomen en of cliënten die ondersteuning nodig hebben, dit ook krijgen.
Bent u bereid deze zorggelden zo spoedig mogelijk te oormerken, zodat iedere euro die bestemd is voor hulpbehoevenden ook daadwerkelijk bij deze groep terecht komt?
Destijds is bewust gekozen voor het niet oormerken. Minister Plasterk heeft uw Kamer hier naar aanleiding van het advies van de Algemene Rekenkamer op 11 september 2014 per brief over geïnformeerd.
Deelt u de analyse dat een gemeentelijke overheid, die onder meer bezuinigt op tarieven voor thuiszorgorganisaties en te weinig uren aan huishoudelijke hulp toekent, marktverstorend werkt, en op deze wijze vele hulpbehoevenden dupeert?
Op korte termijn hoop ik u een voorstel te kunnen toesturen waarmee de uitgangspunten voor verantwoordelijk marktgedrag, zoals opgenomen in de Code verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning, worden vertaald in landelijke regelgeving. Ik heb geen aanwijzingen dat het gemeentelijk beleid hulpbehoevenden dupeert.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat mensen die zorg nodig hebben de zorg mijden als gevolg van bureaucratie, inefficiënte en te hoge kosten? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om dit probleem op te lossen?
Tijdens het AO van 10 maart jl. over de eigen bijdragen Wmo 2015 heb ik toegezegd om aanvullend kwalitatief onderzoek uit te laten voeren naar zorgmijding, eigen bijdragen en maatwerk op grond van de Wmo 2015. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek.
Een toekomstig tekort bij het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het jaarverslag over 2015 van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) en de door het NRGD aangekaarte taakstellingsproblematiek?1
Ieder jaar voer ik met het NRGD overleg over de wettelijke taken van het NRGD in relatie tot het beschikbare budget. Daarbij verwacht ik dat ook het NRGD, net zoals andere organisaties van het Rijk, de in het regeerakkoord opgenomen taakstellingen op de bedrijfsvoering invult. De continuïteit en de kwaliteit van het register blijven ondanks de taakstelling gewaarborgd. Dit zorgt ervoor dat het NRGD haar wettelijke taken kan blijven doen, zoals vervat in het Besluit register deskundigen in strafzaken.
Kunt u uw visie geven op (de toekomst van) het NRGD? Welke middelen zijn nodig om deze visie te realiseren?
Uit de evaluatie van het NRGD, uitgevoerd in 2014 en 2015, is gebleken dat het NRGD erin is geslaagd een systeem te ontwikkelen waarmee uitsluitend forensische deskundigen zijn geregistreerd die aan een bepaald minimum kwaliteitsniveau voldoen. Het NRGD is er voorts in geslaagd om de meest voorkomende deskundigheidsgebieden onder de registratie te brengen en om daarmee ook het grootste gedeelte van de Nederlandse forensische deskundigen te registreren.
Vanuit mijn visie op de toekomst van het NRGD heb ik in mijn reactie op deze evaluatie (zie ook mijn brief d.d. 9 april 2015 aan uw Kamer) het NRGD gevraagd het register verder uit te breiden met een aantal natuurwetenschappelijke deskundigheidsgebieden. Voorts heb ik het NRGD gevraagd een oplossing te vinden voor de borging en kwaliteit van weinig voorkomende, zeer gespecialiseerde en hoogwaardig-academische deskundigheden die vanwege de werkwijze van NRGD noodgedwongen buiten de werking van het register zullen blijven. Tot slot heb ik het NRGD gevraagd nog eens kritisch te kijken naar het kostenaspect, omdat het register een aanzienlijke uitgavenpost vormt in relatie tot de uitgaven voor gerechtelijke rapportages. Over dit laatste aspect heb ik eerder toegezegd uw Kamer daarover in het voorjaar van 2016 nader te informeren. Een brief daarover kunt u op korte termijn tegemoet zien.
Deelt u de ambities van het NRGD? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het NRGD deze ambities waarmaken met de door u ter beschikking gestelde financiële middelen?
De primaire taak van het NRGD is het beheren van een register. Daarop zien ook de ter beschikking gestelde middelen. Vanuit die taakstelling beschikt NRGD over expertise die overigens benut kan worden voor bijvoorbeeld de kwaliteitsverbetering op forensisch gebied bij de politie. Het NRGD is een van de partijen die een bijdrage levert aan de ontwikkeling van de Europese Forensische Ruimte.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg forensisch onderzoek voorzien op 15 juni 2016?
Ja.
Het bericht “Wijkverpleegkundigen helpen steeds vaker met huishoudelijke taken” |
|
Mona Keijzer (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u het item «Wijkverpleegkundigen helpen steeds vaker met huishoudelijke taken» in de uitzending van Nieuwsuur van 1 mei jl. gezien?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat wijkverpleegkundigen steeds vaker huishoudelijke hulp verlenen? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik heb hier een aantal signalen over ontvangen. De wijkverpleegkundige hoort in principe geen huishoudelijke hulp taken uit te voeren. Het kan altijd voorkomen dat de wijkverpleegkundige, als ze bij de cliënt is en het zo uitkomt, een (kleine) taak uitvoert die op het terrein van de huishoudelijke hulp ligt. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het legen van de prullenbak of het rechtleggen van het tapijt. Voor mij is het uitgangspunt echter dat de wijkverpleegkundige, zorg levert zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, waarbij die zorg verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Dit is conform de aanspraak wijkverpleging (artikel 2.12 Besluit zorgverzekering).
Kunt u aangeven wat het gemiddelde uurtarief is voor een uur hulp in het huishouden, en wat het gemiddelde tarief is voor een uur wijkverpleging?
De code verantwoordelijk marktgedrag bevat handvatten om tot een onderbouwd tarief of budget te komen voor thuisondersteuning. De code biedt inzicht in de kostenopbouw van hulp bij het huishouden conform de cao vvt voor het jaar 2016. In de bijlage van de code zijn rekenvoorbeelden opgenomen van integrale kostprijzen. Afhankelijk van de inschaling van de medewerker en zijn of haar werkervaring ligt een integrale kostprijs voor een medewerker met een dienstverband tussen de € 21,84 en € 27,24 per uur.1
Voor wat betreft de wijkverpleging is het maximum NZa tarief in 2016 voor persoonlijke verzorging € 50,84 en voor verpleging € 75,25.
Deelt u de mening dat de wijkverpleegkundige zich zou moeten richten op verpleegkundige taken, bijvoorbeeld wondverzorging en het lichamelijke verzorging? Zo ja, waarom? Zo niet, waarom niet?
Ja; zoals al aangeven bij het antwoord op vraag 2, bestaat wijkverpleegkundige zorg uit zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden. Het overgrote deel van deze zorg bestaat uit het verrichten van verpleegkundige en verzorgende handelingen, maar ook het coördineren, signaleren, coachen en preventie valt hieronder. Het betekent overigens niet dat deze zorg alleen door verpleegkundigen kan worden verleend. Het kan hierbij ook gaan om bijvoorbeeld een verzorgende.
Hoe verhouden deze «extra werkzaamheden» zich tot de bezuiniging op de wijkverpleging die zich manifesteert in de volume- en tariefkortingen?
Ik zie op dit moment geen relatie tussen de «extra werkzaamheden» en de volume- en tariefkortingen. De volume- en tariefkortingen zijn onderdeel van het onderhandelaarsresultaat Verpleging en Verzorging, waarin is opgenomen dat partijen een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om de taakstelling te behalen. Uiteraard begrijp ik ook dat als wijkverpleegkundigen in de toekomst op grote schaal werkzaamheden gaan uitvoeren die niet passen binnen hun takenpakket, de druk op het budget van de wijkverpleging zal toenemen. Daarom juich ik het toe dat V&VN, ZN en de VNG de verantwoordelijk hebben genomen om een plan van aanpak op te stellen om dit te voorkomen. Het plan van aanpak is er op gericht om praktische afspraken te maken over hoe om te gaan met situaties waarin de wijkverpleegkundige constateert dat er meer zorg en ondersteuning nodig is dan wijkverpleegkundige zorg, bijvoorbeeld huishoudelijke hulp of een maaltijdvoorziening. Er zijn al goede voorbeelden van dit soort afspraken. Zo zijn er gemeenten waar de wijkverpleegkundige kan indiceren voor gemeentelijke voorzieningen.
Kunt u aangeven hoe vaak deze verschuiving van verantwoordelijkheid, waarbij de wijkverpleegkundige huishoudelijke activiteiten verricht, zich voordoet? Zo nee, kunt u dit verder onderzoeken?
Ik heb hier geen cijfers over. Het uitvragen hiervan zal leiden tot extra administratieve lasten voor wijkverpleegkundigen. Daarom ben ik niet voornemens om hier verder onderzoek naar te doen. Ik vind het belangrijker dat partijen afspraken maken om dit in de toekomst te voorkomen, zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 5.
Vindt u dat gemeenten en zorgverzekeraars voldoende afspraken maken hoe zij de zorg thuis (hulp bij het huishouden/wijkverpleging) samen kunnen organiseren?
De samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars heeft, mede door de prestatie wijkgericht werken binnen de bekostiging van de wijkverpleging, een flinke impuls gekregen. Er is echter altijd ruimte voor verbetering. Daarom ben ik ook verheugd met het initiatief van de VNG en ZN om in 2016 samenwerkingsagenda te ontwikkelen. De VNG en ZN hebben recent gezamenlijk een brief hierover naar uw Kamer gestuurd. Effectief samenwerken in de wijk wordt een van de belangrijkste thema’s van deze samenwerkingsagenda.
Bent u bereid gemeenten, via de VNG, aan te spreken als het minder verstrekken van hulp bij het huishouden ertoe leidt dat wijkverpleegkundigen deze taken (moeten) overnemen?
Ik ben hiertoe bereid. De verstrekking van huishoudelijke hulp in relatie tot de wijkverpleging zal in het eerst volgende periodiek overleg met de VNG, over de uitvoering van de Wmo 2015 door gemeenten, worden besproken.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Wijkverpleging, voorzien op 16 juni 2016?
Dat is niet gelukt. Het AO wijkverpleging vond overigens plaats op 14 juni 2016.
Het bericht dat de gemeente Oude IJsselstreek alfahulpen blijft inzetten terwijl dit ontraden is door de staatssecretaris |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe is het mogelijk dat de gemeente Oude Ijsselstreek meer alfahulpen wil inzetten, terwijl u dit beleid heeft ontraden?1 2
Gemeenten dienen zich te houden aan wet- en regelgeving. Totdat het wetsvoorstel waarin het inzetten van alfahulpen in de algemene voorzieningen verboden wordt van kracht is, kunnen gemeenten niet gedwongen worden het inzetten van alfahulpen in de algemene voorziening te beëindigen. Wel kan ik, zoals ik in de zaak van de gemeente Oude IJsselstreek heb gedaan, in gesprek gaan met gemeenten, beleid dat niet in lijn is met de voorgenomen wetswijziging ontraden en hen wijzen op de risico’s van het continueren van dit beleid.
Waarom heeft u ervoor gekozen om alfahulpen te verbieden in de algemene voorziening, maar deze constructie toe te staan in de maatwerkvoorziening? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Regeling dienstverlening aan huis is niet bedoeld om kosten te drukken ten koste van de rechtspositie van huishoudelijke hulpen. In de kabinetsreactie op het advies van de commissie «Dienstverlening aan huis» heeft het kabinet in dat licht aangekondigd te bezien hoe de wet- en regelgeving kan worden aangepast.3
De conclusie is dat alfahulpen niet via de weg van een algemene voorziening van een gemeente in dienst moeten worden genomen door cliënten. Dit vanuit de gedachte dat via deze weg geen sprake is van een bewuste keuze door de cliënt en de werknemer. Onder de Regeling dienstverlening aan huis is de pgb-houder, die kiest voor een alfahulp, immers werkgever. Deze kan, indien door de werknemer en werkgever (pgb-houder) gewenst, samen met de werknemer een bewuste keuze maken voor een dergelijke constructie.
Erkent u dat u hiermee een nieuwe mogelijkheid tot het «oneigenlijk gebruik van alfahulpconstructies» creëert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Neen. Het voorstel beperkt juist de mogelijkheden om gebruik te maken van de Regeling dienstverlening aan huis tot enkel het persoonsgebonden budget. Van nieuwe mogelijkheden voor de inzet van de Regeling is geen sprake.
Wilt u in de algemene maatregel van bestuur opnemen dat, zodra alfahulpen gaan werken in loondienst, zij zorg kunnen blijven bieden aan hun vertrouwde cliënten? Zo neen, waarom niet?
Ik verwacht u op korte termijn het voorstel voor de algemene maatregel van bestuur te kunnen toesturen. De basis voor het voorstel is de Code Verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning en de afspraken met de FNV, CNV en de VNG over het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning van 4 december 2015. Op de inhoud van het voorstel kan ik niet vooruitlopen.
Een ongeval met een hoogwerker |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Twee personen overleden na val uit hoogwerker Zaltbommel»?1
Ja.
Hoeveel soortgelijke ernstige ongevallen met hoogwerkers zijn u bekend de afgelopen vijf jaar?
Er zijn geen andere arbeidsongevallen bekend waarbij een werkbak van een verreiker gevallen is en waar slachtoffers bij zijn gevallen. In Zaltbommel werd een verreiker gebruikt, dit is een type hoogwerker waarmee de last of werkbak op hoogte verplaatst kan worden.
Het aantal ongevallen dat de afgelopen jaren met hoogwerkers heeft plaatsgevonden, komt neer op gemiddeld 14 ernstige ongevallen per jaar (waarbij werknemers slachtoffer waren).
Welke opleidingseisen gelden er voor mensen die werken met hoogwerkers? Hoe is certificering in de sector geregeld?
Voor personen die werken met hoogwerkers gelden de algemene bepalingen in de Arbowet. In artikel 8 van de Arbowet is geregeld dat werkgevers ervoor moeten zorgen dat werknemers doeltreffend worden ingelicht over hun werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s. Ook zijn werknemers verplicht om overeenkomstig opleiding en de door de werkgever gegeven instructies zorg te dragen voor eigen veiligheid en van andere betrokken personen (artikel 11 Arbowet). Instructie over het juist gebruik van arbeidsmiddelen en het opvolgen van de instructie valt onder deze verplichtingen.
Daarnaast stelt artikel 7.6 van het Arbobesluit dat arbeidsmiddelen waarvan het gebruik een specifiek gevaar voor de veiligheid van de werknemers kan opleveren, alleen door werknemers gebruikt mogen worden die met het gebruik belast zijn. Dit moeten dus daarvoor geïnstrueerde werknemers zijn. In artikel 7.11a van het Arbobesluit wordt voorts geregeld dat een bij een arbeidsmiddel behorende gebruiksaanwijzing in begrijpelijke vorm ter kennis wordt gebracht van de betrokken werknemers. Ook is vastgelegd dat men voor het bedienen van hijs- en hefwerktuigen over specifieke deskundigheid moet bezitten in artikel 7.18 van het Arbobesluit.
Er is geen verplicht certificaat voor het personeel dat werkt met hoogwerkers. Om de vereiste specifieke deskundigheid te verwerven worden in de markt opleidingen aangeboden die worden afgesloten met een certificaat. Een certificaat toont aan dat een opleiding is gevolgd. Voor de hoogwerker zelf moet op grond van artikel 7a van het Warenwetbesluit machines een geldig certificaat van goedkeuring beschikbaar zijn.
Ziet u in dit ongeval aanleiding om nader onderzoek te doen naar de veiligheid van hoogwerkers? Bent u bereid om hierover in overleg te treden met de branche?
De Inspectie SZW onderzoekt het ongeval. Het is nu te vroeg om duiding te geven over de oorzaak van het ongeval en uitspraken te doen over eventueel te ondernemen acties of te treffen maatregelen.
Het bericht 'Samenscholingsverbod na 'Marokkaanse' onlusten in Ede' |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennis genomen van het artikel «Samenscholingsverbod na «Marokkaanse» onlusten in Ede»?1
Ja
Begrijpt u de grote zorgen van veel inwoners van Ede na brandstichtingen, vernielingen en geweld tegen agenten door een groep jeugdig crapuul?
Ja, die begrijp ik. Brandstichting, vernieling en geweld zijn onder alle omstandigheden onaanvaardbaar.
Kunt u aangeven hoeveel van de rellende jongeren zijn opgepakt door de politie en inmiddels vastzitten?
Er zijn tot nu toe 10 verdachten aangehouden voor respectievelijk overtreding van het samenscholingsverbod, wederspannigheid, belediging, niet voldoen aan een ambtelijk bevel, het opzettelijk overtreden van het gebiedsverbod, overtreding van de Wet op de Identificatieplicht, baldadigheid of voor een combinatie van deze feiten.
Alle verdachten zijn heengezonden. Drie verdachten hebben een dagvaarding voor de zitting meegekregen, één verdachte een OM strafbeschikking, vier ontvingen een proces-verbaal wegens een overtreding en in twee zaken heeft nog geen beoordeling plaatsgevonden.
Wat is volgens u de reden dat Marokkaanse jongeren zo extreem zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteit (en met name geweldsdelicten), met in achtneming van het feit dat deze groep ook na correctie van de sociaaleconomische achterstand oververtegenwoordigd blijft (https://www.wodc.nl/images/ob277_volledige_tekst_tcm44–225797.pdf)?
Het onderzoek waar naar wordt verwezen dateert uit 2009. Uit meer recent onderzoek2 blijkt dat de belangrijkste risicofactoren voor jeugdcriminaliteit voornamelijk te vinden zijn in de sociale en ruimtelijke omstandigheden: (foute) vriendengroep, armoede en wonen in grootstedelijke concentraties zoals achterstandwijken. En in dezelfde omstandigheden blijkt dat jongeren van diverse herkomst zich min of meer gelijk gedragen.
Binnen de aanpak van jeugdcriminaliteit wordt geen onderscheid gemaakt naar doelgroepen. De aanpak zet in op maatwerk en met inachtneming van beschermende en risicofactoren en goede screening (Landelijk instrumentarium Jeugdstrafrechtketen) wordt gekomen tot een aanpak die toegesneden is op niet alleen het gepleegde delict maar ook op andere van belang zijnde factoren die liggen in de persoon van de jeugdige verdachte.
Deelt u de mening dat veel ontspoorde jongeren, zeker ook Marokkaanse, baat zouden hebben bij een aantal maanden militaire tucht om zo de broodnodige manieren alsnog mee te krijgen? Zo ja, op welke termijn denkt u ons initiatief (https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=bc379bf4-c9ae-49a8-b924-fc5a2802844c&title=Initiatiefnota%20.pdf) om te zetten in beleid?
Nee, die mening deel ik niet. Er zijn verschillende effectieve interventies met gebruik van rolmodellen, een integrale gezinsaanpak en aandacht voor een nuttige vrijetijdsbesteding. Stevige aanpakken die zowel preventief als repressief worden ingezet. Hierbij is veel aandacht voor het corrigeren van grensoverschrijdend gedrag en het omgaan met gezag. Daarnaast wordt de jongere meer bewust gemaakt van zijn eigen verantwoordelijkheid en krijgt een reële reflectie op zijn eigen gedrag aandacht. In deze interventies staat maatwerk centraal.
TTIP Leaks |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat Transatlantic Trade & Investment Partnership (TTIP) Leaks de zorgen van miljoenen Europese burgers bevestigt, aangezien uit de gelekte onderhandelingsstukken blijkt dat het Amerikaanse bedrijfsleven vergaande invloed heeft op democratische besluitvorming, Europese standaarden op tal van terreinen onder druk staan en het voorzorgsbeginsel op geen enkele wijze geborgd wordt?1
Nee, want het Amerikaanse bedrijfsleven heeft geen «vergaande invloed op democratische besluitvorming» in de Europese Unie.
Hoe verhouden de uitgelekte stukken zich tot mijn twee aangenomen moties, waarin de regering wordt opgeroepen om ervoor te zorgen dat de Europese standaarden niet verlaagd worden?2
Zoals bekend, is het kabinet van mening dat TTIP niet mag leiden tot verlaging van standaarden.
Zijn er in de tussentijd aanpassingen geweest in de uitgelekte hoofdstukken? Zo ja, kunt u aangeven op welke terreinen?
Voor volksvertegenwoordigers staat de mogelijkheid open om de meest recente geconsolideerde teksten te lezen in de leesruimte.
Wat betekent het voor de onderhandelingen dat er momenteel «onverenigbare» («irreconcilable») verschillen bestaan op bepaalde terreinen tussen de EU en VS, zoals op het gebied van voedsel en dierproeven voor cosmetica? Verwacht u dat de onderhandelingspartners eruit gaan komen? Kunt u aangeven welke «rode lijnen» u trekt?3
Dit betekent dat de onderhandelingen ingewikkeld zijn. Het standpunt van het kabinet voor de inzet en «rode lijnen» voor TTIP is onder meer in de Kamerbrief van 22 april 2014 toegelicht (Kamerstuk 21 501–02 nr. 1372).
Zijn de regels omtrent voedselveiligheid, wijn, cosmetica, investeringsbescherming en corruptie inderdaad de «hete hangijzers» in TTIP? Kunt u per onderwerp aangeven wat de stand van zaken is in de onderhandelingen?4
Dit zijn inderdaad belangrijke discussiepunten. De Europese Commissie heeft recent nog een tekst gepubliceerd met de stand van zaken per onderwerp in de onderhandelingen.5
Wat is de stand van zaken in de onderhandelingen als het gaat om investeringsbescherming? Hoe staan de Amerikanen tegenover het voorstel voor een Investment Court System (ICS)?5
De EU heeft op 12 november 2015 het tekstvoorstel over investeringsbescherming met het Investment Court System voorgelegd aan de VS. Tijdens de 12e onderhandelingsronde in februari jl. is voor het eerst over die voorstellen gesproken. Dit betrof een eerste presentatie door de EU, waarbij de VS aangaf de voorstellen te zullen bestuderen. Tijdens de 13e onderhandelingsronde in april zijn de besprekingen voortgezet, zoals te lezen is in het verslag dat op 20 mei jl. is gepubliceerd door de Europese Commissie.7 De VS hecht net als de EU groot belang aan het verankeren en het bieden van waarborgen van het recht van overheden om in het publieke belang te reguleren. Wat betreft geschillenbeslechting delen de VS en de EU het belang van transparantie en de toegang van derde partijen tot de procesgang. Over de oprichting van het tribunaal van eerste aanleg en het beroepsmechanisme is de VS kritisch.
Klopt het dat bepaalde milieumaatregelen dreigen te worden geschrapt, omdat het «recht om te reguleren» niet is opgenomen in de hoofdstukken die gelekt zijn? Geldt het recht om te reguleren voor alle hoofdstukken? Op welke wijze wordt het recht om te reguleren in TTIP geborgd, en in welk hoofdstuk is dit terug te vinden?6
De afspraken die in TTIP worden voorgesteld, zijn geen belemmering voor het nemen van maatregelen ter bescherming van het milieu. Dit is onder meer te zien in het hoofdstuk over samenwerking op gebied van regelgeving. Het voorstel van de EU9 stelt dat deze samenwerking juist moet bijdragen aan het nemen van maatregelen ter bescherming van publieke belangen, zoals het milieu. Er staat ook expliciet dat de samenwerking niet mag leiden tot het ondermijnen of beperken van dergelijke maatregelen. Dezelfde expliciete bescherming van beleidsruimte staat in meerdere EU-tekstvoorstellen, waaronder die over sanitaire en fytosanitaire maatregelen10, good regulatory practices 11, duurzame ontwikkeling12, investeringsbescherming13, diensten14 en landbouw15.
Klopt het dat TTIP geen mogelijkheid biedt tot het terugdringen van de import van CO2-intensieve brandstoffen, zoals teerzandolie?7 Hoe verhoudt dit zich tot uw eerdere antwoorden over dit onderwerp?8
Zoals in de eerdere Kamervraagbeantwoording (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 620) is aangegeven, is teerzandolie een product dat legaal ingevoerd kan worden in de EU, zolang het voldoet aan de geldende EU-regelgeving. Dat verandert niet door TTIP.
Verder is in het antwoord op vraag 7 al aangegeven dat TTIP de beleidsruimte moet bevatten voor beide partijen om wetgeving op te stellen of aan te passen wanneer het gaat om klimaat- of milieuwetgeving.
Hoe oordeelt u over het feit dat het voorzorgsbeginsel in de gelekte hoofdstukken geen enkele keer wordt genoemd?9
Zoals het kabinet heeft aangegeven in de beantwoording op Kamervragen van het Kamerlid Thieme (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1970), staat het voorzorgsprincipe niet ter discussie. Dit principe is onderdeel van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en van de afspraken in de WTO. In het EU-tekstvoorstel voor het hoofdstuk over sanitaire en fytosanitaire maatregelen20 staat bijvoorbeeld het volgende als doelstelling:
In het EU-tekstvoorstel voor het hoofdstuk over samenwerking op gebied van regelgeving21 staat:
Op welke wijze kunt u de volgende uitspraak waarmaken, op basis van gelekte of andere hoofdstukken: «Conform uw Kamermotie (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1336) zet ik mij ervoor in dat de EU in de TTIP-onderhandelingen onverkort vasthoudt aan het voorzorgsprincipe»?10
Zie antwoord vraag 9.
Hoe oordeelt u over de volgende bewering: «Als de EU nieuwe vormen van regulering wil invoeren rond bijvoorbeeld gevaarlijke stoffen, dan zou het de Amerikaanse bedrijven daarover moeten consulteren. Zij zouden daarna op dezelfde manier betrokken moeten worden bij het tot stand komen van de regulering als hun Europese concurrenten»?11 Kunt u uw antwoord onderbouwen met verwijzingen naar passages uit de gelekte hoofdstukken?
Samenwerking op het gebied van regelgeving (regulatory cooperation) is één van de beoogde onderdelen van TTIP. Deze samenwerking kan veel voordelen opleveren door het tijdig voorkomen van onnodige handelsbelemmeringen. De inzet van de EU is ook online te vinden.27 Samenwerking is alleen van toepassing als beide partijen daar meerwaarde inzien en moet leiden tot verbetering van nieuwe wet- en regelgeving.
Overigens maakt de EU voor nieuwe wet- en regelgeving nu al gebruik van consultaties met belanghebbenden. Dit staat los van TTIP en is bedoeld om zo effectief mogelijke maatregelen te kunnen nemen ter bescherming van mens, dier, plant en milieu.
Zoals veelvuldig door het kabinet aangegeven, zal samenwerking op het gebied van regelgeving nooit in de plaats kunnen komen van de democratische besluitvormingsprocedures. Dit is onder meer aangegeven in verschillende Algemeen Overleggen, de Kamerbrief met het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel op 7 mei 2015 (Kamerstuk 21 501-02 nr. 1499) en in recente beantwoording van Kamervragen van het lid Klein (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2568).
Hoe oordeelt u over de volgende uitspraak van Jorgo Riss, directeur van Greenpeace in de EU: «Before the EU could even pass a regulation, it would have to go through a grueling impact assessment process in which the bloc would have to show interested US parties that no voluntary measures, or less exacting regulatory ones, were possible»?12
Zie antwoord vraag 11.
Zijn de nieuwe artikelen die de VS voorstelt inzake «wetenschap en risico» volgens u te verenigen met uw standpunt over regulatory cooperation?13 14 Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe oordeelt u over het feit dat de VS op diverse terreinen aangeeft dat zij eerst het Amerikaanse bedrijfsleven moeten consulteren alvorens een reactie te kunnen geven op de Europese voorstellen?15
Zie antwoord vraag 11.
Op welke eisen van Amerikaanse zijde zoals verwoord in de uitgelekte hoofdstukken, zou TTIP volgens u kunnen stranden, uitgaande van de Europese onderhandelingsinzet?
De inzet van het kabinet en van de Europese Commissie, zoals verwoord in het onderhandelingsmandaat28, is veelvuldig met uw Kamer gedeeld en besproken. De VS is daarvan uiteraard ook op de hoogte. Uiteindelijk moet het akkoord beoordeeld worden als de onderhandelingen zijn afgerond en er een concepttekst ligt.
Kunt u bevestigen dat de kans op een «TTIP-lite» verwaarloosbaar is?16
Ja. Nederland, de Europese Commissie en de Amerikaanse overheid delen de mening dat een beperkt akkoord, ook wel TTIP-lite genoemd, niet aan de orde is.
Kunt u inzicht geven in de samenstelling van de adviesgroepen waarmee de Europese Commissie spreekt in de context van TTIP?17
De Europese Commissie publiceert alle informatie over de TTIP-adviesgroep op haar website.31 Hier staan onder meer de agenda’s en verslagen van de bijeenkomsten, inclusief een lijst met leden van de adviesgroep. Het meest recente verslag is van 4 mei 2016.32
Kunt u aangeven in hoeverre regels met betrekking tot de financiële sector nog onderdeel uitmaken van de onderhandelingen over TTIP?
Financiële dienstverlening is onderdeel van de onderhandelingen. De Europese Commissie heeft hier eerder al een toelichting op gegeven.33 In het EU-voorstel voor diensten is ook een apart onderdeel over financiële dienstverlening opgenomen.34
Bent u bereid de onderhandelingen over TTIP te staken zolang er geen uitgebreid publiek debat heeft plaatsgevonden over TTIP?
Het eerste debat met de volksvertegenwoordiging over TTIP dateert van 16 april 2013. Sindsdien is het debat over TTIP ook buiten het parlement in toenemende mate gevoerd. Het kabinet vindt dit een positieve ontwikkeling en zet zich actief in om dit debat te bevorderen, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 8 juni 2015 over de dialoog met de samenleving (Kamerstuk 21501–02 nr. 1507).
Steunt u het voorstel om een referendum over TTIP te houden?
Het is niet aan het kabinet om te besluiten of zich uit te spreken over een mogelijk referendum.
Deelt u de mening dat de besloten leeskamers voor parlementariërs potsierlijk zijn geworden sinds TTIP Leaks? Bent u bereid hier een eind aan te maken?
De leesruimtes zijn een geschikte manier om, gegeven de balans tussen de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen en de democratische controle, de leden van de Eerste en Tweede Kamer toegang te geven tot de geconsolideerde teksten. Het kabinet heeft hiervoor lang gepleit bij de Europese Commissie en bij de VS.
Als de publiciteit rond TTIP Leaks een «storm in een glas water» zou zijn, bent u dan bereid om alle stukken over TTIP openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Iedere vorm van onderhandeling, of dit nu handelsakkoorden betreft of cao-onderhandelingen, gaat gepaard met enige mate van vertrouwelijkheid gedurende het proces. TTIP is daarin niet anders. Openbaarmaking schaadt de onderhandelingspositie van de EU en daarmee ook de belangen van Nederland.
Deelt u de mening van de Franse president Hollande, dat TTIP in deze fase onaanvaardbaar is? Zo nee, waarom niet?18
Op dit moment is er nog geen akkoord dat het Nederlandse kabinet kan beoordelen.
Deelt u de mening dat ingrijpende handelsverdragen zoals TTIP en CETA19 altijd «gemengde verdragen» moeten zijn, zodat ook de nationale parlementen hun goedkeuring moeten geven? Zo ja, bent u bereid de onderhandelingen te blokkeren indien TTIP en CETA geen gemengde verdragen zouden zijn?
Het kabinet is van mening dat handelsverdragen zoals CETA en TTIP onder de gedeelde competentie van de EU en van de lidstaten vallen en als zodanig gemengde verdragen zijn. Het heeft geen zin om de onderhandelingen te blokkeren, omdat deze kwestie pas ter tafel komt zodra de onderhandelingen afgerond zijn en de goedkeuringsprocedure gestart wordt. In het geval van CETA zal deze procedure beginnen zodra de Commissie met een voorstel voor ondertekening en voorlopige toepassing van het akkoord komt.
Het bericht dat EU-diplomaten onderhandelen over een vluchtelingendeal met een van de Libische regeringen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat EU-diplomaten onderhandelingen voeren met één van de Libische regeringen ten behoeve van het sluiten van een nieuwe migratiedeal, teneinde de instroom van migranten via de Italiëroute in te dammen?1
Ja.
Welke rol heeft de Nederlandse regering, als huidig EU-voorzitter, binnen de in het artikel van Der Spiegel genoemde onderhandelingen?
In EU-kader wordt, onder leiding van de Hoge Vertegenwoordiger en de Europese Dienst voor Extern Optreden, nagedacht over de wijze waarop de EU en Libië kunnen samenwerken. Zoals gesteld in de Conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van april 2016 gaat het daarbij onder andere om humanitaire hulp, migratie, capaciteitsopbouw, veiligheid en versterking van het lokaal bestuur. Er is echter geen sprake van onderhandelingen over een breed migratie-akkoord tussen de EU en Libië.
Nu de Libische Presidentiële Raad zich in Tripoli bevindt, kunnen er eerste, algemene kennismakingsgesprekken plaatsvinden op politiek niveau. Minister Koenders was op 5 mei jl. in Libië en sprak daar met premier Serraj en leden van de Presidentiële Raad. De Libische autoriteiten verzochten daarbij onder andere om ondersteuning bij de opbouw van de Libische kustwacht. Minister Koenders kondigde aan dat Nederland bereid is Libië hierbij te helpen, in eerste instantie door middel van een bijdrage aan een project van de Internationale Organisatie voor Migratie dat zich richt op opbouw van reddingscapaciteit van de kustwacht en het faciliteren van vrijwillige terugkeer van kwetsbare (Afrikaanse) migranten. Nederland heeft ondersteuning op migratiegebied ook tijdens de RBZ van 23 mei aan de orde gesteld.
Op dit moment kan Libië niet als veilig derde land worden gekwalificeerd. Vooralsnog zal dan ook niet worden ingezet op afspraken met Libië over de overname van derdelanders.
In welk stadium bevinden deze onderhandelingen zich?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op de slagingskans van een mogelijke overeenkomst op het gebied van migratie met Libië, gelet op de volatiele politiek-bestuurlijke situatie in dat land?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke middelen zal de Nederlandse regering de nieuwe «eenheidsregering» in Tripoli gaan ondersteunen, zoals door de Minister van Buitenlandse Zaken aangekondigd?2
Tijdens zijn bezoek aan Libië op 5 mei jl. kondigde Minister Koenders op vier vlakken steun aan op korte termijn. Ten eerste bood hij aan Libische staatstegoeden te ontdooien ten behoeve van de ergste noden in Libië. Ten tweede kondigde hij aan dat Nederland twee miljoen euro zal bijdragen aan de stabilisatie faciliteit van UNDP. Daarnaast kondigde hij steun van 1,5 miljoen euro aan voor een project van de Internationale Organisatie voor Migratie dat zich richt op ondersteuning van de kustwacht en vrijwillige terugkeer van kwetsbare migranten. Tot slot kondigde hij aan dat Nederland kleine lokale initiatieven op het gebied van herstel van voorzieningen en dienstverlening zal steun door middel van een klein ambassadefonds. Daarnaast zal Nederlandse steun voortbouwen op bestaande thema’s: ontmijning, goed bestuur, mensenrechten en migratie.
Deelt u de mening dat geen sprake kan zijn van enige vorm van een migratiedeal tot de regering in Tripoli de controle heeft over Libië, of ten minste de Libische kust? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom vinden hierover momenteel desondanks onderhandelingen plaats tussen de EU en de regering in Tripoli?
Zie antwoord vraag 2.
Is het de inschatting van de Nederlandse regering dat de regering in Tripoli op korte termijn het gezag in Libië effectief zal kunnen uitvoeren? Zo ja, waarom?
De aanwezigheid van de Presidentiële Raad in Libië sinds 30 maart is een belangrijke stap, maar het proces blijft fragiel. Het is positief dat een groot aantal ministeries inmiddels onder controle van de eenheidsregering is gebracht. De eenheidsregering zal moeten werken aan het geleidelijk uitbouwen van draagvlak, waarbij de erkenning door het parlement een belangrijke tussenstap vormt. Minister Koenders heeft dit nogmaals benadrukt tijdens zijn bezoek aan Tripoli op 5 mei jongstleden. Het opbouwen van instituties en integreren van milities heeft tijd nodig en is een proces van lange adem.
Welke maatregelen worden er genomen door de EU in het algemeen en de Nederlandse regering in het bijzonder om de reddingscapaciteit op de Italiëroute te vergroten, gelet op de recente dramatische toename van verdrinkingen op deze route?3
De maritieme EU-missie EUNAVFOR MED SOPHIA is gelanceerd op 22 juni 2015. Het doel van de missie is het bestrijden van mensensmokkelnetwerken. Deelnemende schepen zijn, op basis van het internationale recht, tevens gehouden drenkelingen te redden. In een jaar tijd heeft de missie circa 9.000 mensen gered. Voorafgaand aan de RBZ van 23 mei jl. verzocht de voorzitter van het Libische rompkabinet, premier Serraj, om steun van de Europese Unie voor capaciteitsopbouw van de Libische Kustwacht. De RBZ heeft ingestemd met verlenging en uitbreiding van het mandaat van EUNAFVOR MED SOPHIA (zie raadsconclusies 23 mei jl.). Daarbij wordt gekeken naar het geven van training aan de Libische kustwacht (waardoor die o.a. beter in staat moet zijn drenkelingen te redden) en inzet van de missie bij de naleving van het VN-wapenembargo.
Daarnaast coördineert Frontex al sinds jaren gezamenlijke operaties in de Middellandse Zee om de maritieme grenzen van de EU te bewaken. Specifiek in het Centraal Middellandse Zeegebied gaat het om operatie Triton. Deze operatie vindt tussen Italië en Libië plaats en is sinds 2015 versterkt, zowel wat betreft budget als materieel. Veel lidstaten leveren materieel en personeel aan deze operatie om de Italiaanse autoriteiten te ondersteunen in het bewaken van de buitengrenzen. De Nederlandse bijdrage is significant. In 2016 levert Nederland een kustwachtvliegtuig en een marineschip. Conform het mandaat is Frontex primair bedoeld voor grensbewakingsdoeleinden. Echter, conform internationale regelgeving omtrent redding op zee kan dit materieel ook ingezet worden voor reddingsoperaties als verantwoordelijke reddingsautoriteiten hierom vragen. In de praktijk wordt een belangrijk deel van de drenkelingen tussen Libië en Italië gered door varende en vliegende voertuigen die in Triton worden ingezet.
Het geweld rondom het Agua Zarca project in Honduras en de vermeende betrokkenheid van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO |
|
Jasper van Dijk , Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het nieuws dat één of misschien drie van de vier reeds gearresteerde verdachten van de moord op mensenrechtenactiviste Berta Cáceres in Honduras direct gelieerd is/zijn aan projectontwikkelaar DESA, welke o.a. met financiering van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO het Agua Zarca project in Honduras uitvoert? Wat is uw reactie hierop?1
Het kabinet is geschokt door het bericht. De sociale conflictsituatie rond het Agua Zarca project moet bezien worden in een context van hevige polarisatie, schrijnende ongelijkheid en ernstige straffeloosheid. Het kabinet vindt dat FMO een juist besluit heeft genomen door op 8 mei jl. bekend te maken dat het zich terug zal trekken uit het Agua Zarca project.
Bent u bekend met signalen vanuit mensenrechtenorganisatie COPINH, waar ook Caceres toe behoorde, dat leden van deze organisatie nog steeds bedreigingen uit onbekende hoek, maar mogelijk als gevolg van hun protest tegen het Agua Zarca project, ontvangen? Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de Hondurese overheid? Welke rol dicht u ontwikkelingsbank FMO in dit kader toe?
Op 26 april jl. heeft het kabinet gesproken met een delegatie van COPINH, waaronder de dochter van Bertha Cáceres. Ook is de delegatie van COPINH op 25 april jl. in gesprek gegaan met FMO. Tijdens beide bijeenkomsten heeft COPINH melding gemaakt van geweld en mensenrechtenschendingen rondom het Agua Zarca project.
De Nederlandse ambassadeur in Costa Rica heeft tijdens haar bezoek aan Honduras op 11 maart jl. er bij de autoriteiten onder andere op aangedrongen dat zij zich dienen in te spannen voor een klimaat waarin mensenrechtenverdedigers, zoals Berta Cáceres, en journalisten veilig hun werk kunnen doen. Nederland zal tijdens toekomstige diplomatieke contacten aandacht blijven vragen voor deze kwestie.
FMO wil op geen enkele wijze betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen. Het investeringsbeleid van FMO is erop gericht om een zo groot mogelijke positieve ontwikkelingsimpact te realiseren. Gegeven de recente gebeurtenissen rond het Agua Zarca project is besloten om uit het project te stappen.
Hoe kijkt u aan tegen de vorderingen van het onderzoek naar de moord op mensenrechtenactiviste Berta Cáceres in Honduras? Deelt u de opvatting dat de UN High Commissioner voor mensenrechten met een louter monitorende bevoegdheid onvoldoende toegevoegde waarde biedt aan de daadwerkelijke uitvoering van het onderzoek? Hoe kijkt u in dat licht aan tegen het betrekken van de Inter American Commission on Human Rigths (IACHR)?
Het kabinet heeft per brief de Hondurese autoriteiten opgeroepen om het aanbod van de Inter American Commission on Human Rigths (IACHR) te accepteren en hen te betrekken bij het onderzoek naar de moord op Berta Cáceres. De IACHR zou door middel van een onafhankelijk onderzoek moeten nagaan of de handelingen van de Hondurese overheid tot nu toe in overeenstemming zijn met de hoogste internationale onderzoeksnormen.
Het onderzoek naar de moord op Berta Cáceres laat eens te meer zien dat een structurele aanpak van straffeloosheid voor mensenrechtenschenders in Honduras noodzakelijk is. Om op de lange termijn verbeteringen door te kunnen voeren is de inzet van de Office of the High Commisioner on Human Rigths (OHCHR) en de Mission to Support the Fight against Corruption and Impunity in Honduras (MACCIH) van belang.
Indien de Hondurese overheid zich niet ontvankelijk opstelt tegenover bijvoorbeeld de aanwezigheid van de IACHR, welke alternatieven ziet u dan om tot een gedegen en onafhankelijk onderzoek te komen?
Het kabinet verwelkomt de opzet van een OHCHR kantoor in Honduras en de start van MACCIH in verband met lokale presentie in Honduras. Het mandaat van beide organisaties ligt in het monitoren en ondersteunen van de Hondurese overheid. Deze ondersteuning is cruciaal in een structurele aanpak van het versterken van de mensenrechten, verbetering van de veiligheid en het terugdringen van corruptie en straffeloosheid. MACCIH komt overeen met de Internationale Commissie tegen de Straffeloosheid in Guatemala (CICIG). MACCIH onderzoekt de zaak Berta Cáceres en zal zich eerst richten op het vaststellen van eventuele corruptie tussen lokale overheden, zakenwereld en criminele circuits die zo typerend zijn voor de regio. OHCHR zal begin juni 2016 starten.
Welke rol dicht u de Nederlandse overheid toe bij het door de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO aangekondigde feitenonderzoek? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit feitenonderzoek onafhankelijk wordt uitgevoerd?
Het kabinet vindt het cruciaal de feiten goed op een rij te hebben en heeft daarom betrokken stakeholders de mogelijkheid gegeven om hun visie op het project te delen. Het kabinet heeft er op aangedrongen dat naast FMO relevante spelers uit het maatschappelijk middenveld bij de onderzoeksopzet van de missie naar Honduras zijn betrokken. In het onderzoeksteam is een erkend internationaal ombudsman opgenomen om de overzichtsrol te vervullen.
Het kabinet hecht er aan de uitkomsten van dit onderzoek af te wachten. Een afgewogen oordeel is van belang voor een bemiddelingsproces met de lokale bevolking om lokaal het geweld te de-escaleren in relatie tot het Agua Zarca project. Conform the OECD guidelines on responsible business conduct, is FMO, in het geval van een eenzijdige terugtrekking, verantwoordelijk voor een «responsible disengagement».
Kunt u bevestigen dat na het tijdelijk opschorten van de financiering door ontwikkelingsbank FMO en de eveneens betrokken Finse FinnFund de activiteiten binnen het Agua Zarca daadwerkelijk stilliggen? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om deze activiteiten alsnog een halt toe te roepen gedurende het onderzoek naar de moord op Cáceres alsook het feitenonderzoek van ontwikkelingsbank FMO?
De projectontwikkelaar van het Agua Zarca project heeft voor zover mogelijk en met de nog beschikbare middelen de bouw voortgezet. Opschorting van de financiering door FMO en FinnFund heeft er toe geleid dat bouwwerkzaamheden nu stilliggen. Zo lang er geen andere financiers in het project stappen zullen deze werkzaamheden dan ook stil blijven liggen.
Kunt u toelichten hoe Nederlandse organisaties, zoals ontwikkelingsbank FMO, moeten voorkomen dat ze betrokken raken bij intimidatie, geweld en moord?
Het kabinet hecht aan het belang van een goed ondernemingsklimaat en infrastructurele investeringen voor inclusieve duurzame ontwikkeling. Gegeven de sterke relatie met mensenrechten, is reflectie nodig over de manier hoe deze projecten gepland en geïmplementeerd worden. De uitdagingen rond de maatschappelijke inbedding van infrastructurele projecten zijn enorm en kunnen alleen het hoofd geboden worden als deze in een bredere context bekeken worden. Het kabinet heeft er bij FMO op aangedrongen dat de dialoog met het maatschappelijk middenveld verder wordt geïntensiveerd en projecten vroegtijdig worden aangekondigd op hun website zodat alle betrokkenen hun zienswijze op het project kunnen geven. Door gezamenlijke inzet van maatschappelijk middenveld, overheden en ontwikkelingsbanken kunnen incidenten vaker worden voorkomen.
Het kabinet constateert daarnaast dat het vraagstuk van land governance en mensenrechtenschendingen rond infrastructurele projecten veel groter is dan alleen de investeringen van FMO. Het kabinet vindt het daarom noodzakelijk om extra aandacht te geven aan de juiste checks en balances rond grote investeringsprojecten. Nederland zal het debat hierover verder intensiveren en vooral bezien of bestaande procedures rondom Free Prior and Informed Consentverbeterd kunnen worden. Nederland heeft dit op 26 mei jl. nog onder de aandacht gebracht bij de associatie van Europese Ontwikkelingsbanken. Een goede politieke economische contextanalyse bij het toekennen van financiering met behulp van het Nederlandse bedrijfsleven instrumentarium moet een voorwaarde zijn. Het kabinet ondersteunt daarom organisaties die zich inzetten voor transparantie rondom de aanbesteding van publieke werken. De organisaties Hivos en Article 19 richten zich op Open Contracting met specifieke aandacht op het mondig maken van het maatschappelijk middenveld.
Het bericht ‘Wat mis kan gaan bij een uitzetting; 3.165 vluchten geboekt 1.225 geannuleerd. Uitzetten vreemdelingen mislukt steeds vaker’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Wat mis kan gaan bij een uitzetting; 3.165 vluchten geboekt 1.225 geannuleerd. Uitzetten vreemdelingen mislukt steeds vaker»?1
Het is juist dat het aantal annuleringen van vluchten in 2014 en 2015 is toegenomen ten opzichte van 2013. De implementatie van de Dublin-verordening heeft ertoe geleid dat bewaring voorafgaand aan vertrek nog meer dan voorheen met waarborgen is omkleed, hetgeen tot gevolg heeft dat minder vreemdelingen voorafgaand aan de uitzettingen in bewaring kunnen worden gesteld. Daarmee is het voor vreemdelingen die niet meewerken aan vertrek eenvoudiger om zich voorafgaand aan het vertrek aan het toezicht te onttrekken, met annuleringen van vluchten tot gevolg. Nederland vraagt in EU-verband aandacht voor dit punt in het kader van de herziening van de Dublinverordening.
Verder worden vluchten soms geannuleerd omdat de vreemdeling eerder kan vertrekken, bijvoorbeeld als hij zelf een ticket overlegt of omdat hij alsnog zelfstandig vertrekt met IOM. Het is dus niet altijd zo dat een annulering ook betekent dat een vreemdeling niet vertrekt.
Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden op de overige vragen.
Is deze berichtgeving juist?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u mogelijkheden om het door middel van medische ingrepen of juridische procedures oprekken van het verblijf aan te pakken en in te perken?
Verbeteringen in het terugkeerproces zijn altijd mogelijk en er wordt steeds actief gezocht naar mogelijkheden om knelpunten in procedures weg te nemen. Daarbij is van betekenis het evenwicht te bewaren tussen enerzijds het belang van de staat om het (gedwongen) vertrek procedureel zo soepel mogelijk te laten verlopen, en anderzijds het belang van het individu door te voorkomen dat, door administratieve vergissingen of anderszins, een vreemdeling wordt uitgezet voor wie dat een schending van de meest fundamentele rechten betekent.
De bepaling in het Vreemdelingenbesluit (artikel 3.1 Vb 2000) op dit punt, is voor het overgrote deel ingegeven door Europese regelingen, in het bijzonder artikel 41 van de Richtlijn 2013/32/EU van het Europese parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (hierna: de Procedurerichtlijn) waarin is geregeld in welke gevallen een asielaanvraag niet mag worden afgewacht.
Dit is ook een belangrijk aandachtspunt van Nederland bij het invullen van het voorzitterschap van de Europese Unie. De inspanningen van Nederland zijn er op gericht om de samenwerking op het gebied van terugkeer van migranten zonder verblijfstatus met derde landen en tussen lidstaten onderling te verbeteren, alsmede het oneigenlijk gebruik van rechten en procedures om terugkeer te frustreren tegen te gaan. Tegelijkertijd worden de lidstaten van de EU en de instellingen van de EU aangemoedigd kritisch te kijken naar de noodzaak om wet- en regelgeving aan te passen en de mogelijkheid om administratieve hobbels in het terugkeerproces weg te nemen, met inachtneming van de grondrechten en de rechtsbescherming zoals deze zijn verankerd in de EU en nationale wet- en regelgeving. Daarbij zal tevens worden gekeken om procedures beter op elkaar af te stemmen en informatie en goede ervaringen uit te wisselen om het fenomeen van oneigenlijk gebruik aan te pakken en een effectievere terugkeer te bewerkstelligen.
Op dit moment worden voorbereidingen getroffen om onder meer de Procedurerichtlijn en de Dublinverordening te herzien. Inzet bij deze herziening zal zijn om de procedures met betrekking tot overdracht, uitzetting en bewaring te vereenvoudigen en beter op elkaar af te stemmen. Ook moeten herhaalde en last minute asielaanvragen met het enkele doel terugkeer te frustreren, waarbij geen nieuwe elementen en bevindingen aan de orde zijn, zo veel mogelijk worden voorkomen. Niet alleen in Nederland maar ook in andere lidstaten lijkt hiervoor steun te bestaan.
Wat wordt er gedaan om annuleringen van uitzettingen door nieuwe asiel- of beroepsprocedures te voorkomen? En zijn hier nog verbeteringen mogelijk?
Zie antwoord vraag 3.
Welke «probleemlanden» kennen we die niet mee willen werken aan gedwongen terugkeer? Welke interventies worden ten aanzien van deze landen gepleegd? En hoe het staat met de gezamenlijke Europese aanpak van probleemlanden?
Allereerst is van belang dat een vreemdeling in principe altijd vrijwillig en zelfstandig kan terugkeren naar het land van herkomst. Er zijn geen landen bekend die structureel weigeren hun onderdanen zelfstandig terug te laten keren. Daarnaast hebben veel landen geen principiële bezwaren tegen gedwongen terugkeer van hun burgers. Een aantal landen weigert uit beleidsoverwegingen echter mee te werken aan gedwongen terugkeer. Daarnaast werkt een aantal landen tegen door het stellen van veel voorwaarden, het niet reageren op verzoeken of het opwerpen van vragen. Het is moeilijk om een representatief beeld te geven over een langere periode aangezien het niveau van medewerking geen lineair beeld laat zien. Hoewel dit dus wisselt, verloopt de samenwerking op het gebied van gedwongen terugkeer op dit moment minder soepel met onder andere China, Algerije, Ethiopië, Iran, Irak, Somalië, Sierra Leone en Guinee. Een voortdurend proces van relatiebeheer is van belang om met deze landen in gesprek te blijven, te onderhandelen, zowel bilateraal als in EU-verband.
Is er vaak sprake van administratieve fouten of vertraging onderweg waardoor een uitzetting misloopt? Zo ja, bent u bereid in te zetten op het voorkomen van dergelijke onnodige fouten?
Een uitzetting kan om verschillende redenen niet doorgaan. Hoe vaak dit gebeurt als gevolg van administratieve fouten of vertraging onderweg wordt niet apart bijgehouden. Wel wordt door de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) geregistreerd om welke redenen een eenmaal geboekte vlucht wordt geannuleerd. Vaak gebeurt dit vanwege wettelijke procedures, bijvoorbeeld omdat de vreemdeling een nieuwe asielprocedure start of als de rechtbank een ingediend verzoek om een voorlopige voorziening toewijst. In een beperkt deel van de gevallen (in 2015 ging het om iets minder dan 5% van het totaal aantal annuleringen) is de reden van de annulering het gevolg van een administratieve fout, zoals bijvoorbeeld een verkeerd gespelde naam. Uiteraard wordt er getracht dit zoveel mogelijk te voorkomen.
Ziet u mogelijkheden om uitzettingen middels lange vluchten (met een overstap) beter te laten verlopen?
Er wordt altijd gezocht naar de beste mogelijkheid om vreemdelingen te laten terugkeren. Het is echter niet altijd mogelijk om lange vluchten en/of een overstap te voorkomen.
Hoe komt het dat Nederland Europees gezien slecht scoort als gebruiker van Frontex-faciliteiten? Waarom lukt het Nederland niet om uitzettingen af te stemmen met andere EU-lidstaten? Bent u van mening dat hier zo snel mogelijk verandering in moet komen?
Nederland doet actief mee aan door FRONTEX en door andere lidstaten geplande Joint Return Operations (JRO’s). Bij iedere FRONTEX-vlucht wordt door DT&V kritisch gekeken of de Nederlandse participatie kan worden vergroot. Daarbij speelt mee dat aan de voorwaarden moet worden voldaan alvorens een vreemdeling kan worden aangemeld voor zo’n vlucht. Zo moet de vreemdeling uitzetbaar zijn en in het bezit van geldige reisdocumenten. Voor zowel de reisdocumenten en het verkrijgen van landingsrechten is de medewerking van de landen van herkomst nodig. Omdat vreemdelingen niet onnodig lang in vreemdelingenbewaring mogen verblijven, «spaart» de DT&V geen vreemdelingen op voor een FRONTEX-vlucht. Als er een mogelijkheid is om een vreemdeling eerder te laten terugkeren, dan gebeurt dat. Overigens zet Nederland vooral in op het zelfstandig vertrek van vreemdelingen. Wanneer zij zelfstandig vertrekken, of zonder escorts, vertrekken zij niet via een JRO. Nederland zal steeds kritisch blijven kijken om deelname aan JRO’s te maximeren. Daarbij is het natuurlijk wel Van belang dat de DT&V op dat moment vreemdelingen in de caseload heeft die afkomstig zijn uit het land van bestemming van de FRONTEX-vlucht. Dat is lang niet altijd het geval.
Tenslotte is in het voorstel voor de nieuwe verordening voor de Europese Grens en Kustwacht een grotere rol voor het agentschap opgenomen t.a.v. terugkeer. Nederland ondersteunt deze grotere rol en verwacht dat FRONTEX hiermee het instrument van de JRO’s effectiever kan gebruiken om de lidstaten te ondersteunen.
Het voorstel aan de gemeenteraad van Arnhem over mogelijke woningbouw in het uiterwaardengebied van de Nederrijn |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de goedkeuring van het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) van de gemeente Arnhem aan het bouwen van 250 tot 350 woningen in het uiterwaardengebied Meinerswijk op basis van een kaderstellende notitie waarbij nog geen nog geen rivierkundige beoordeling heeft plaatsgevonden?1
Ja. Mij is bekend dat het college van burgemeester en wethouders van Arnhem op 18 april jl. een raadsvoorstel heeft ingediend met als doel instemming van de Raad met de mogelijkheid om onder voorwaarden woningen te realiseren op Stadsblokken Meinerswijk en de kaders vast te stellen om tot een concreet ruimtelijk plan te komen. Het college kiest er voor deze gemeentelijke procedure te volgen, voordat de in de vervolgprocedure vereiste rivierkundige beoordeling heeft plaatsgevonden.
Bent u bekend met het feit dat het uiterwaardengebied van de Nederrijn – waar de beoogde woningbouw, het gebied Stadsblokken Meinerswijk, bedacht is – een belangrijk overstromingsgebied bij hoogwater is? Bent u bekend met het feit dat er geen overleg heeft plaatsgevonden met het waterschap Rivierenland over mogelijke woningbouw in dit gebied?
Ja, dit is bekend. Aangezien het gebied buitendijks ligt – in het rivierbed – is Rijkswaterstaat als rivierbeheerder op grond van de Waterwet het bevoegde gezag en aanspreekpunt voor de initiatiefnemer voor water(veiligheids)aspecten. Rijkswaterstaat is in deze voorfase betrokken bij het initiatief en met de initiatiefnemer in gesprek over de vergunbaarheid van het plan «Eilanden 2.0». Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de gemeente Arnhem, vanwege de samenloop met de benodigde ruimtelijke ordeningsprocedure.
Voor zover nu bekend raakt het plan niet aan beschermingszones van de primaire waterkeringen, die in beheer zijn bij het Waterschap Rivierenland.
Bent u er ook van op de hoogte dat in ditzelfde gebied in het Nationaal Waterplan 2016–20212 grote opgaves liggen om de waterkering te toetsen aan de nieuwe overstromingskansen en dat het gebied klimaatbestendig en waterrobuust moet worden ingericht, mede op basis van de in 1998 gemaakte afspraken tussen Rijk en gemeente rond het afkopen van het Vinex-akkoord voor dit gebied?
Ja. Initiatieven die in het rivierbed worden uitgevoerd, worden getoetst aan de Beleidslijn Grote Rivieren (hierna Bgr) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), titel Rivieren. De doelen van de Bgr en het Barro, titel Rivieren, zijn het waarborgen van de afvoercapaciteit van de rivieren en het vrijhouden van buitendijkse ruimte voor toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit. Initiatieven kunnen alleen gerealiseerd worden als voldaan wordt aan de voorwaarden van de Bgr en het Barro. Zo mogen initiatieven geen verhoging van de waterstand veroorzaken en niet gerealiseerd worden op een locatie waar in de toekomst ruimte nodig is voor rivierverruiming. Voor niet-riviergebonden activiteiten geldt dat per saldo meer ruimte voor de rivier dient te worden gerealiseerd. Dit initiatief zal ook aan deze voorwaarden getoetst worden.
Past het voornemen van het college van de gemeente Arnhem om woningbouw toe te voegen bij de opgave voor dit gebied als beschreven in het Nationaal Waterplan 2016–2021?
Het voornemen is niet in conflict met de opgave voor dit gebied als beschreven in het Nationaal Waterplan 2016–2021. Toekomstige rivierverruiming is op deze locatie op dit moment niet aan de orde.
Alle initiatieven die in het rivierbed worden beoogd, dienen te worden getoetst aan de Bgr en het Barro en de daarin opgenomen voorwaarden. Op dit moment is er vanuit het perspectief van Rijkswaterstaat nog geen zicht op het al dan niet toelaatbaar zijn van het plan voor Stadsblokken Meinerswijk via het Barro en de Bgr. Het voor de toetsing benodigde rivierkundige onderzoek is op dit moment nog niet afgerond.
Bent u daarnaast op de hoogte van het feit dat het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van toepassing is op Stadsblokken Meinerswijk, waarbij gebieden worden gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming? Bent u geïnformeerd over de afspraken die momenteel door de gemeente met een private partij worden gemaakt? Zo ja, wat is uw reactie op de voorgenomen plannen? Zo nee, gaat u zich laten infomeren?
Ja, de gemeente dient bij het opstellen van het bestemmingsplan rekening te houden met de waterstaatkundige belangen op grond van het Barro. Het Barro is terughoudend in het toestaan van het toevoegen van niet-riviergebonden bestemmingen in het rivierbed. In het onderhavige geval is sprake van een niet-riviergebonden activiteit, die toelaatbaar zou kunnen zijn, indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in het Barro: er wordt per saldo meer ruimte voor de rivier geleverd op een vanuit rivierkundig oogpunt zo gunstig mogelijke locatie. De maatregelen hiertoe dienen in een bestemmingsplan te worden vastgelegd. Daarnaast dient voldaan te worden aan de voorwaarden zoals die voor elke activiteit in het rivierbed zijn opgenomen in het Barro (zie ook het antwoord op vraag 4).
Wat is gezien de opgaves die er liggen om de waterveiligheid te garanderen uw reactie op het feit dat het college van de gemeente Arnhem in deze flessenhals in de Rijn op deze schaal woningbouw wil toestaan als middel om een gebiedsvisie te realiseren?
Dergelijke plannen zijn op basis van de Waterwet/het Barro alleen mogelijk indien er «per saldo meer ruimte voor de rivier» wordt gerealiseerd en wordt voldaan aan de uitvoeringsvoorwaarden van de Bgr en het Barro. Een van de uitvoeringsvoorwaarden is dat initiatieven niet toelaatbaar zijn als deze een feitelijke belemmering vormen voor de toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit. Dit initiatief zal ook aan deze voorwaarden getoetst worden. Het voor de toetsing benodigde rivierkundige onderzoek is op dit moment nog niet afgerond. Als er aan de voorwaarden van het Barro en de Bgr wordt voldaan, zal na uitvoering van het plan meer ruimte voor de rivier zijn gerealiseerd, waardoor de waterveiligheid gegarandeerd is (zie ook het antwoord op vraag 5).
Vindt u dat deze omvang van woningbouw past bij de uitgangspunten van EMAB (experimenten met aangepast bouwen?3
Het beleid «Experimenten met aangepaste bouwvormen» (EMAB) is in 2005 geïntroduceerd om op 15 locaties langs de grote rivieren gemeenten de kans te geven om te experimenteren met innovatieve bouwvormen in het rivierbed. De locatie Stadsblokken Meinerswijk is één van de 15 locaties. Het EMAB beleid stelt geen randvoorwaarden aan de maximale omvang van de bebouwing.
Het EMAB beleid is geïntroduceerd voordat de Bgr en het Barro zijn vastgesteld, maar hier niet van uitgezonderd. Dit betekent dat de voorwaarden in de BGR en het Barro ook gelden voor de EMAB locaties. De waterbeheerder en gemeente zijn derhalve verplicht een vergunningaanvraag of bestemmingsplanwijziging voor een EMAB locatie aan de Beleidsregels respectievelijk het Barro te toetsen.
Deelt u de mening dat goedkeuring van woningbouw in Stadsblokken Meinerswijk een precedent schept voor vergelijkbare locaties in het winterbed van de rivieren en dat daarmee toekomstige rivierverruiming kostbaarder wordt?
Nee, dergelijke plannen zijn in het kader van de Waterwet/het Barro alleen mogelijk indien er «per saldo meer ruimte voor de rivier» wordt gerealiseerd. Dit kan bovendien alleen als het plan ook voldoet aan de algemene uitvoeringsvoorwaarden van de Bgr. Een van de voorwaarden is dat initiatieven niet toelaatbaar zijn als deze een feitelijke belemmering vormen voor de vergroting van de afvoercapaciteit.
De CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) beleidsregels indicatiestelling Wlz 2016 (Wet langdurige zorg) in relatie tot kinderen |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de gewijzigde beleidsregels indicatiestelling Wlz wat betreft kinderen die toegang willen krijgen tot Wlz-zorg?1
Ja, ik ben op de hoogte van de inhoud van de beleidsregels indicatiestelling Wlz voor het jaar 2016. De beleidsregels indicatiestelling Wlz voor het jaar 2016 zijn ten opzichte van de beleidsregels indicatiestelling Wlz voor het jaar 2015 niet gewijzigd, als het gaat om de criteria op grond waarvan er toegang is voor kinderen tot de Wlz (en de Zorgverzekeringswet). De aanpassing van de beleidsregels voor het jaar 2016 heeft alleen betrekking op het toevoegen van voorbeelden bij een aantal gehanteerde begrippen, zoals de begrippen «onafgebroken toezicht en actieve observatie» bij kinderen. Deze voorbeelden hebben betrekking op intensieve kindzorg, zoals die uit de Zorgverzekeringswet wordt bekostigd. Denk hierbij aan actieve controle van de ademhaling, het slikken, de bloeddruk en de lichaamstemperatuur van een kind. Daarnaast worden er voorbeelden genoemd van gevaarlijke situaties voor een kind in deze, zoals een ademstilstand of het optreden van een shock. Voorbeelden die zijn toegevoegd ter verduidelijking van het begrip «tijdig ingrijpen», zijn het toedienen van zuurstof, uitzuigen van de luchtpijp en reanimatie. Het toevoegen van deze voorbeelden had tot doel in de afbakening tussen de Wlz en de Zorgverzekeringswet (intensieve kindzorg) te verduidelijken.
Kunnen kinderen onder de vijf jaar nog in aanmerking komen voor een Wlz-indicatie? Zo ja, kunt u specifiek aangeven over welke beperkingen dit dan gaat?
Ja. Kinderen jonger dan vijf jaar kunnen in aanmerking komen voor een Wlz-indicatie als het CIZ heeft vastgesteld dat zij voldoen aan de toegangscriteria van de Wlz. Bij deze kinderen zal het dan voornamelijk gaan om ernstig meervoudig complex gehandicapte kinderen, bij wie altijd sprake is van een verstandelijke beperking.Als sprake is van zorg voor kinderen met complexe somatische problematiek of een lichamelijke handicap, dan is sprake van intensieve kindzorg.
Heeft het CIZ nog de mogelijkheid om zorg voor kinderen tot vijf jaar met een beperking niet onder de gebruikelijke zorg te laten vallen? Zo ja, hoe dan?
Bij elk kind voor wie een aanvraag voor Wlz-zorg bij het CIZ wordt ingediend, wordt gewogen of al dan niet sprake is van gebruikelijke zorg. Hiervoor hanteert het CIZ de «richtlijn gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling». In de richtlijn is per leeftijdsgroep aangegeven welke zorg ouders gewoonlijk aan hun kinderen bieden. Voor de groep ernstig meervoudig complex gehandicapte kinderen is expliciet beschreven dat vanaf de leeftijd van 3 jaar in beginsel geen sprake meer is van gebruikelijke zorg van ouders aan hun kind.
Waarom wordt «24 uur per dag zorg in de nabijheid» gezien als gebruikelijke zorg voor deze doelgroep? Indien u van mening bent dat 24 uur per dag zorg in de nabijheid niet hetzelfde is als de gebruikelijke zorg, waar blijkt dit dan uit in de beleidsregels? Aan welke situaties moet dan gedacht worden?
Bij elk kind van 0 tot 3 jaar is in feite sprake van een behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Deze heel jonge kinderen kunnen op elk moment van de dag en de nacht, zorg, aandacht en veiligheid van hun ouders nodig hebben. Dit is beschreven in de richtlijn gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen. Voor deze kinderen geldt dat zij zorg kunnen ontvangen uit de Jeugdwet, Wmo 2015 of de Zvw. In het antwoord op vraag 3 heb ik omschreven voor welke kinderen niet meer kan worden gesproken van gebruikelijke zorg, omdat de benodigde zorg de behoefte aan zorg van hun leeftijdsgenootjes zonder beperkingen overstijgt.
Hoe bepaalt het CIZ dat «permanent toezicht» nodig is voor kinderen tot vijf jaar met een beperking?
In geval van permanent toezicht is geen sprake van gebruikelijke zorg van ouders aan kinderen. In de beleidsregels van het CIZ is dit begrip nader uitgewerkt conform de omschrijving in de Wlz. Ook voor kinderen gelden de criteria van de Wlz. Het CIZ geeft hierover een oordeel op grond van verkregen (medische) informatie van de cliënt en van beroepsbeoefenaren.
Kunt u het begrip «normaal ontwikkelingsprofiel» bij de richtlijn gebruikelijke zorg van ouders met kinderen met een handicap definiëren?
Met de beschrijving in de richtlijn «gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkeling», is per leeftijdscategorie geduid welke zorg, aandacht en veiligheid ouders bieden aan een kind zonder beperkingen.
Op basis van welke criteria maakt het CIZ de afweging dat bij kinderen tot vijf jaar met een beperking de zorgbehoefte blijvend is?
Het CIZ weegt of de beperkingen die het kind heeft een blijvend karakter hebben, wat leidt tot een blijvende behoefte aan Wlz-zorg. Dat betekent dat bij deze specifieke kinderen, gegeven hun ontwikkelingsmogelijkheden, geen zicht meer is op een verbetering van de beperkingen. Dit impliceert voor deze kinderen toegang tot de Wlz.
Met welke grondslag kunnen kinderen tot vijf jaar met een beperking nog toegang krijgen tot de Wlz?
Voor kinderen tot vijf jaar die toegang hebben tot de Wlz, geldt dat zij over het algemeen een combinatie hebben van een verstandelijke en lichamelijke of zintuiglijke handicap. Het zwaartepunt van de beperkingen ligt hierbij in de verstandelijke beperking.
Hoeveel kinderen onder de vijf jaar zijn toegelaten tot de Wlz sinds 1 januari 2016?
Drieëndertig aanvragen voor kinderen onder de vijf jaar hebben geleid tot toegang tot de Wlz. Dit aantal bestrijkt de eerste vier maanden van het jaar.
Aanvragen in het kader van de herindicaties voor de Wlz-indiceerbaren zijn in dit antwoord buiten beschouwing gelaten.
Hoeveel kinderen onder de vijf jaar zijn er afgewezen voor de Wlz sinds 1 januari 2016?
Vierenzestig aanvragen voor kinderen onder de vijf jaar hebben geleid tot een afwijzend besluit van het CIZ. Dit aantal bestrijkt de eerste vier maanden van het jaar.
Aanvragen in het kader van de herindicaties voor de Wlz-indiceerbaren zijn in dit antwoord buiten beschouwing gelaten.
Hoeveel verzoeken tot het verkrijgen van een Wlz-indicatie zijn er aangevraagd sinds 1 januari 2016? Hoeveel verzoeken tot het verkrijgen van een Wlz-indicatie met ingang van 1 januari 2016 zijn er in 2015 aangevraagd?
Er zijn 38.221 aanvragen, gericht op toegang tot de Wlz, bij het CIZ ingediend in de eerste vier maanden van 2016. Ook voor dit aantal geldt dat aanvragen in het kader van de herindicaties voor de Wlz-indiceerbaren buiten beschouwing zijn gelaten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Wijkverpleging dat gepland staat op 16 juni 2016?
Ja.