De oplopende tekorten aan voedselhulp in Ethiopië |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «History repeats itself in Ethiopia» van de Washington Post1 waarin het World Food Program (WFP) de inschatting maakt dat bij het uitblijven van de nodige hulpmiddelen zij, en andere hulporganisaties, vanaf mei onvoldoende voedselhulp kunnen geven?
Ja.
Welke stappen heeft u, al dan niet in samenwerking met of als aanjager van andere donoren, sinds de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in november 2015 ondernomen om de hongersnood in Ethiopië te bestrijden?
Nederland heeft in november 2015 gereageerd op het gezamenlijke hulpverzoek van Verenigde Naties en de Ethiopische overheid met een bijdrage van EUR 5 miljoen aan het Common Humanitarian Fund (CHF) en EUR 8,6 miljoen via de Dutch Relief Alliance (DRA). Verder heeft de Nederlandse ambassade in Addis Abeba ruim EUR 9 miljoen voor het Productive Safety Net Programme van de Ethiopische overheid van 2016 naar 2015 geschoven om vroegtijdig in te kunnen spelen op de gevolgen van de droogte.
In februari 2016 heeft Nederland besloten om EUR 4 miljoen bij te dragen aan het World Food Program (WFP) en EUR 4 miljoen aan de Food and Agriculture Organisatie (FAO). Deze bijdragen komen tegemoet aan de acute noden op het gebied van voedsel en drinkwater en verbeteren op de langere termijn de weerbaarheid van de bevolking in de zwaarst door El Niño getroffen landen in de Hoorn van Afrika (Ethiopië en Somalië) en in Zuidelijk Afrika. Een deel van het totale bedrag van EUR 8 miljoen zal in Ethiopië besteed worden.
Vanuit het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN is USD 27 miljoen toegekend ten behoeve van het bestrijden van de noden in Ethiopië. Nederland is een van de grootste donoren van het CERF. VN-organisaties zoals WFP en UNICEF kunnen daarnaast uit de ongeoormerkte bijdragen die Nederland geeft, programma’s financieren om de voedselzekerheidsituatie te verbeteren. Nederland hecht er belang aan dat deze organisaties zelf prioriteiten kunnen stellen op basis van de noden.
Welke stappen gaat u, al dan niet als voorzitter van de EU, ondernemen om het financieel noodhulptekort voor Ethiopië van 700 miljoen dollar te dichten? Bent u bereid een donorconferentie mogelijk te maken om voldoende middelen te mobiliseren?
Als voorzitter van de Europese Unie (EU) houdt Nederland in nauwe samenwerking met het Department For Humanitarian Aid & Civil Protection (ECHO) van de Europese Commissie en andere lidstaten de gevolgen van El Niño in het oog. ECHO heeft in februari 2016 besloten om EUR 170 miljoen bij te dragen aan het verlichten van de noden in Ethiopië. In maart heeft Nederland de gevolgen van El Niño en de maatregelen van de lidstaten in de humanitaire werkgroep van de EU (COHAFA) besproken, die door Nederland wordt geleid.
In december 2015 is door de VN in samenwerking met de Ethiopische overheid het Humanitarian Requirements Document 2016 gelanceerd met een oproep aan de internationale gemeenschap om USD 1,4 miljard bij te dragen. Op dit moment is door de internationale gemeenschap USD 518 miljoen toegezegd. Daarnaast heeft de Ethiopische overheid zelf USD 109 miljoen voor 2016 bijgedragen. De Ethiopische overheid is bezig om meer eigen fondsen te mobiliseren.
Op 31 januari 2016 vond in Addis Abeba een Humanitarian Round Table(HRT) plaats over de noodsituatie in Ethiopië. Aan deze HRT namen VN Secretaris Generaal Ban Ki-Moon, EU-Vice President Georgieva, vice Minister-President van Ethiopië Demeke en vertegenwoordigers van de belangrijkse donorlanden, waaronder Nederland, deel. Tijdens de Ronde Tafel Conferentie is door de VN Secretaris Generaal een oproep gedaan aan de internationale gemeenschap om bij te dragen aan het verlichten van de noden in Ethiopië. Gezien de inspanningen van de VN en de Ethiopische overheid is het op dit moment niet opportuun om een donorconferentie bijeen te roepen. Nederland blijft echter de situatie nauwlettend volgen en roept andere landen op ook substantieel bij te dragen.
Hoe voorkomt u dat de Ethiopiërs, en de al in Ethiopië verblijvende vluchtelingen uit omringende landen, zich bij de migranten- en vluchtelingenstroom richting Europa voegen?
Ethiopië biedt onderdak aan 736.000 vluchtelingen uit Eritrea, Somalië en Zuid-Sudan. Daarmee huisvest Ethiopië het grootste aantal vluchtelingen in Afrika. Als onderdeel van brede migratiepartnerschappen leidt Nederland namens Europa een nieuw regionaal programma in de Hoorn van Afrika om deze landen, inclusief Ethiopië, te ondersteunen bij de opvang van vluchtelingen.
Dit programma richt zich op het verbeteren van de bescherming van vluchtelingen, waarbij de nadruk ligt op de bescherming van kinderen en vooral van kinderen, die zonder ouders of familieleden zijn gevlucht. Een andere prioriteit is het voorkomen van geweld tegen vrouwen. Daarnaast richt het programma zich op het vergroten van de perspectieven van vluchtelingen om een zelfstandig bestaan op te bouwen in Ethiopië en andere landen in de Hoorn van Afrika. Hierbij wordt rekening gehouden met de rol en de belangen van de gastgemeenschap. Het programma voorziet in het geven van beroepsonderwijs en het creëren van banen voor zowel vluchtelingen als voor leden van de gastgemeenschap.
Tevens beoogt het progamma de mogelijkheden van vluchtelingen om buiten vluchtelingenkampen te wonen en te werken te vergroten. Zo wordt vluchtelingen een beter alternatief geboden om een leven op te bouwen in de landen van opvang.
Ook heeft het Kabinet EUR 125 miljoen beschikbaar gesteld voor het Addressing Root Causes (ARC) programma, waarvoor begin 2016 een tender is uitgeschreven. Via ARC wordt een een bijdrage geleverd aan de aanpak van grondoorzaken voor conflict en irreguliere migratie in 12 landen, waaronder Ethiopië.
Welke lessen trekt u, als belangrijke donor binnen de internationale gemeenschap, uit het feit dat de Ethiopisch regering pas eind 2015 internationaal aandrong op noodhulp, terwijl een half jaar daarvoor men al had kunnen voorzien dat Ethiopië dit niet alleen kon rooien?
De problemen rondom het uitblijven van de regens werden medio 2015 duidelijk. De Ethiopische overheid heeft dit in de zomer van 2015 onder de aandacht gebracht, onder meer in de Mid-Year Review van het Humanitarian Requirements Document. Ethiopië heeft toen zelf maatregelen genomen en sinds medio 2015 USD 381 miljoen beschikbaar gesteld uit eigen middelen om de effecten van de droogte te mitigeren en een hongersnood te voorkomen. In oktober 2015 heeft de Ethiopische regering – toen duidelijk was dat de zogenaamde «kiremt»-regenperiode in de zomer teleurstelde – de noodklok geluid en de internationale gemeenschap om USD 596 miljoen steun gevraagd voor 2015. Voor 2016 is USD 1,4 miljard gevraagd.
Hoe bestempelt u de in het artikel geciteerde uitspraak van John Graham, directeur Save the Children Ethiopië, dat dit de minst adequate reactie van de internationale gemeenschap op een dergelijke ramp ooit is?
De uitspraak van de directeur Save the Children is maar ten dele terecht. De Ethiopische overheid en de internationale gemeenschap hebben gereageerd op de effecten van El Niño, maar de problemen zijn groter dan verwacht onder andere omdat in het noorden en oosten van Ethiopië de najaarregens (oktober-december) grotendeels zijn uitgebleven. De uitspraak van de heer Graham gaat ook voorbij aan de lopende initiatieven om de langere termijn voedselzekerheid te verbeteren, zoals het verbeteren van landbouwtechnieken, investeringen in de opslag van water en de aanleg en verbetering van irrigatiesystemen.
De koppositie van Nederland in transportcriminaliteit |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Trucker hier doelwit»?1
Ja.
Herkent u de cijfers, trends en conclusies voor wat betreft Nederland uit het rapport «All Cargo at Risk» van de Transported Asset Protection Association Europe and Africa (TAPA EMEA) uit 2015? Zo nee, waarom niet?
De verschillen met de TAPA cijfers worden verklaard doordat TAPA de cijfers baseert op zowel het aantal aangiftes bij de politie als op meldingen die de aangesloten leden op de website van TAPA kunnen doen. Voor deze meldingen is een aangifte niet noodzakelijk. Bovendien telt voor TAPA-leden een diefstal van lading ook mee als deze tijdens de op- en overslag heeft plaatsgevonden (bij distributiecentra bijvoorbeeld). Voor de politie tellen ladingdiefstallen alleen mee voor zover deze tijdens het vervoer plaatsvinden. Diefstal van lading tijdens op- en overslag wordt bij de politie geregistreerd als bedrijfsinbraak. Tot slot baseert TAPA zich ook op alle incidenten die op internet worden gevonden rond ladingdiefstallen. Ook hiervoor zijn aangiftes niet vereist.
Afgaande op de aangiftecijfers van 2014 en 2015 kan worden gesteld dat het aantal ladingdiefstallen in Nederland met 20 procent is afgenomen.
In 2014 heeft er één incident met betrekking tot ladingdiefstal plaatsgevonden waarbij geweld tegen een chauffeur is gebruikt. In 2015 waren dat twee incidenten.
Hoe verhouden zich deze cijfers van het TAPA-onderzoek zich tot de cijfers van de politie uit 2015, waaruit blijkt dat het aantal ladingdiefstallen in Nederland 20% gedaald is ten opzichte van 2014? Hoe rijmt u het verschil tussen deze cijfers? Kan nu wel of niet worden gesteld dat het aantal ladingdiefstallen in Nederland afneemt? Is er sprake van meer of minder geweldsmisdrijven tegen chauffeurs?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de signalen dat de aangifte bereidheid afneemt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft of gaat u hier aan doen? Is inmiddels ook onderzocht in hoeverre het eigen risico in de (vervoerdersaansprakelijkheid-) verzekeringen een rol speelt, waarbij de schade van de diefstal niet opweegt tegen de premiestijging in de verzekering? In hoeverre is of wordt het doen van een aangifte gefaciliteerd? Hoe moeilijk of makkelijk is het om aangifte te doen?
De politie geeft aan geen signalen te hebben dat de aangiftebereidheid afneemt. Ik ben niet bekend met een onderzoek naar een relatie tussen vervoerdersaansprakelijkheid en de aangiftebereidheid van vervoerders. Vervoerders maken per incident een afweging om wel of geen aangifte te doen, waarbij onder meer materiële schade, aansprakelijkheid, premies en tijdsinvestering tegen elkaar worden afgewogen. Om goed zicht te houden op de problematiek en ladingdiefstal aan te kunnen pakken is het belangrijk dat er altijd aangifte wordt gedaan door vervoerders van (pogingen tot) ladingdiefstal, ongeacht of het schadebedrag wel of niet valt onder het bereik van het eigen risico van de vervoerdersaansprakelijkheidsverzekering.
Op dit moment kan digitaal aangifte worden gedaan van ladingdiefstal indien er geen opsporings- en daderindicatie is. Bij een opsporings- en daderindicatie is aangifte op een politiebureau een vereiste. Aangifte kan worden gedaan door de vervoerder of door de chauffeur.
Er wordt gewerkt aan het verruimen van de mogelijkheden om digitaal aangifte te kunnen doen, via de Wet digitale processtukken strafvordering.
De politie werkt daarnaast aan de verbetering van het aangifteproces met betrekking tot transportcriminaliteit. Bij diefstal van vrachtvoertuigen (met of zonder lading) kan aangifte worden gedaan via het aangifteloket voor gestolen voertuigen. Dit loket is 24 uur per dag bereikbaar en is het resultaat van het in 2014 afgesloten convenant tussen publieke en private partijen ten behoeve van een versneld aangifteproces voor voertuigdiefstal. Het convenant en de daaraan gerelateerde pilot Versnelling Diefstalsignalering heeft ertoe geleid dat diefstal van een voertuig binnen twee uur na melding staat gesignaleerd. Voorafgaande aan de pilot kon dit enkele dagen duren. Hiermee doe ik tevens de toezegging van mijn voorganger gestand om u te informeren over het resultaat van de pilot. Deze toezegging is gedaan tijdens het mondelinge vragenuur van 28 januari 2014. Het is nog niet mogelijk om diefstallen van materieel van/uit voertuigen (waaronder ladingdiefstallen) bij het landelijk aangifteloket gestolen voertuigen aan te geven. In 2016 zal de mogelijkheid worden verkend om dit loket ook open te stellen voor ladingdiefstallen. Hiermee wordt het makkelijker gemaakt om aangifte te doen, waardoor de aangiftebereidheid kan toenemen.
Op welke wijze is de aanpak van transportcriminaliteit binnen het Openbaar Ministerie en de politie geagendeerd? Wat zijn tot op heden de resultaten uit de in 2014 safety deal transportcriminaliteit, die met de brancheorganisaties, verzekeraars, politie en het OM is afgesloten? Hoe verloopt de samenwerking met de sector om de transportcriminaliteit aan te pakken? Wat zijn de voornemens voor het komende jaar, mede in het licht van het TAPA-onderzoek?
De aanpak van transportcriminaliteit is een speerpunt bij de politie. Binnen de dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid wordt ladingdiefstal aangepakt in samenwerking met regionale eenheden en (keten)partners. De dienst beschikt over een eigen afdeling Opsporing Infra. Rechercheurs uit deze afdeling worden flexibel ingezet en doen doorlopend onderzoek naar ladingdiefstal.
Het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie (OM) doet projectmatig onderzoek naar transportcriminaliteit, terwijl ook de arrondissementsparketten onderzoeken doen naar ladingdiefstallen.
Verder hebben de politie en het OM vaste aanspreekpunten voor transportcriminaliteit gerealiseerd. Ook is de informatiepositie met betrekking tot transportcriminaliteit sterk verbeterd door de ontwikkeling van een format voor kwartaalrapportages met daarin een analyse van de diefstalcijfers (op basis van aangiftes).
In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing zijn afspraken gemaakt voor een gezamenlijke aanpak van transportcriminaliteit. Samen met de partijen die een rol hebben in de strijd tegen transportcriminaliteit, zoals brancheorganisaties, politie en OM, zijn verantwoordelijkheden en acties beschreven. De samenwerking met de sector om transportcriminaliteit aan te pakken, verloopt goed. Voor het jaar 2016 zijn er negen actiepunten geformuleerd gericht op zowel preventie (stimuleren van beveiligd parkeren) als op verbeterde informatievoorziening bij publieke en private partners (o.a. beter zicht op hotspots en kwartaalrapportages).
Preventie is een belangrijk aspect in de aanpak van transportcriminaliteit. In het kader van de in 2014 afgesloten safety deal transportcriminaliteit wordt hier dan ook veel aandacht aan besteed. Op de website www.preventieinzicht.nl krijgen ondernemers en chauffeurs tips ter voorkoming van transportcriminaliteit aan de hand van een e-learningmodule. Het verbond van verzekeraars, Transport en Logistiek Nederland en EVO stimuleren hun achterban om deze website te gebruiken.
Zijn er in uw ogen voldoende bewaakte parkeerplaatsen? Zo nee, wat is hiervoor nodig? Kunt u uiteenzetten welke bijdrage de rijksoverheid de afgelopen jaren heeft geleverd aan het faciliteren van bewaakte parkeerplaatsen?
Op dit moment zijn er 29 gecertificeerde private truckparkings in Nederland. In de regio Zuid-Oost Nederland lijkt nog sprake te zijn van een tekort aan beveiligde parkeerplaatsen.
Mijn collega van Infrastructuur en Milieu heeft zich de afgelopen jaren ingezet om de ontwikkeling van nieuwe beveiligde truckparkings te stimuleren. Samen met private partijen en andere overheden is er, met name in de regio Zuid-Oost Nederland, gewerkt aan de verbetering van de parkeergelegenheden. Dat heeft geresulteerd in parkeercapaciteit op het onderliggend wegennet in Noord-Brabant en Limburg. Daarnaast heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu in totaal 1 miljoen euro toegezegd voor de ontwikkeling van particuliere truckparkings in Venlo en Venray. Voorts hebben de provincie Limburg en een aantal private partijen subsidie ontvangen van de Europese Commissie ten behoeve van de ontwikkeling van particuliere bewaakte truckparkings in Venlo, Duiven, Breda/Hazeldonck. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft de aanvraag voor de Europese CEF-subsidie gesteund.
In 2015 heeft mijn ministerie een subsidie van € 75.000 aan het Regionaal Platform Criminaliteitsbeheersing Limburg verleend om bij te dragen aan de beveiliging van de reeds genoemde truckerparkings in Venlo en Venray alsmede een te ontwikkelen parking te Bocholtz.
In hoeverre kunnen de internationale truckroversbendes met de huidige handhavingsmogelijkheden adequaat worden aangepakt? Beschikt de politie en het OM over voldoende mogelijkheden? Zo nee, wat is hiervoor nodig qua versterking van de aanpak of verandering van wet- en regelgeving?
Bij politie zijn er geen signalen dat veel ladingdiefstallen worden gepleegd door internationale mobiele dadergroepen. Politie en OM beschikken over voldoende mogelijkheden voor de aanpak van transportcriminaliteit in z’n algemeenheid. Voor verdere beantwoording verwijs ik u graag naar de beantwoording op vraag 5.
Hoe verloopt de samenwerking met de Belgen en de Duitsers in dezen? Is de internationale samenwerking en informatie-uitwisseling op orde? Zo nee, wat is hiervoor nodig qua aanpak of wet- en regelgeving?
De samenwerking met de Belgische en Duitse collega’s voor wat betreft de aanpak van mobiele dadergroepen verloopt goed. Op operationeel gebied is er dagelijks contact en zijn er gemeenschappelijke patrouilles. In het Actieprogramma tegen transnationale drugssmokkel en grensoverschrijdende criminaliteit zijn verschillende acties opgenomen op het gebied van mobiele dadergroepen die zich richten op het plegen van vermogensdelicten. Het Actieprogramma heb ik op 16 juni 2015 met mijn Belgische, Luxemburgse en Franse collega’s ondertekend en is op 1 juli 2015 naar uw Kamer gezonden (Kamerstukken TK 24 077, nr. 355). De uitvoering van deze acties, die onder andere plaatsvinden binnen het kader van de Europese EMPACT-projecten, loopt momenteel. Ook in het kader van het bilaterale werkprogramma België-Nederland van de politie wordt aandacht besteed aan de bestrijding van mobiele dadergroepen.
Om de operationele samenwerking met zowel de Duitse federale overheid als met de ons meest nabij Bundesländer Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen te verbeteren, zijn in september 2015 op hoog ambtelijk niveau afspraken gemaakt voor activiteiten op het gebied van informatie-uitwisseling, mobiele dadergroepen, motorbendes en drugscriminaliteit. Deze afspraken zijn voor wat betreft de Nederlandse politie opgenomen in het bilaterale werkprogramma tussen Duitsland en Nederland voor 2016 en 2017. Samenwerking in de regio wordt verder gefaciliteerd door het Bureau Euregionale Samenwerking en het IRC Limburg (waaronder het European Police Information Coordination Centre (EPICC)).
Kan ten behoeve van de versterking van de aanpak van truckrovers gebruik worden gemaakt van particuliere camerabeelden bij bijvoorbeeld tankstations? In hoeverre kunnen camerabeelden van de overheid, bijvoorbeeld in het kader van de ANPR (Automatic NumberPlate Recognition), worden ingezet? Zo nee, waarom niet en wat er nodig is om dit te wijzigen? Deelt u de mening dat het belang van opsporing en vervolging van dit soort truckroversbendes zwaarder weegt dan het privacybelang? Zo nee, waarom niet?
Particulieren kunnen altijd vrijwillig en uit eigen beweging hun camerabeelden van strafbare feiten aan de politie aanbieden, en die beelden kunnen dan ook worden gebruikt. Dat gebeurt ook al, zowel op incidentele basis als binnen samenwerkingsrelaties. Zo is er een Protocol Waarschuwingsregister Mobiel Banditisme dat regelt dat ondernemers onderling gegevens, waaronder camerabeelden van ladingdieven, kunnen uitwisselen. Daarbij wordt altijd aangifte gedaan en worden de beelden aan de politie verstrekt. Daarnaast kan de politie de beelden zo nodig vorderen.
ANPR-camera’s van de politie leggen kentekengegevens vast. Die mogen in beginsel alleen bewaard worden indien het voertuig op een referentielijst staat op het moment dat het de camera passeert. Anders gezegd geldt in beginsel: alleen als er op het moment van passage al iets «aan de hand» is met het voertuig, mogen de gegevens worden bewaard. Dit zijn de «hits». De «no-hits» worden verwijderd. De «hits» mogen gebruikt worden voor de opsporing en dus ook voor de bestrijding van transportcriminaliteit.
Op grond van jurisprudentie kunnen onder bepaalde omstandigheden gedurende een korte termijn «no-hits» worden bewaard en voor de opsporing gebruikt. Daarnaast is bij de Tweede Kamer aanhangig een wetsvoorstel betreffende het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie, waarin het bewaren van «no-hits» wordt geregeld. Afwegingen omtrent opsporingsbelang en privacy komen in dat kader aan de orde.
De aanpak van transportcriminaliteit door de Nationale Politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Ladingdiefstal daalt met 20 procent»1, «Trucker hier doelwit»2 en «Nederland is paradijs voor ladingdieven»3? Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over het succesvolle Landelijk Team Transportcriminaliteit dat door uw voorganger is opgeheven?4
Ja.
Beschikt u over het in het tweede bericht genoemde jaarrapport van de Transport Asset Protection Association (TAPA)? Zo ja, wat is de inhoud daarvan? Zo nee, kunt u dan, voor zover beantwoording van onderstaande vragen afhankelijk is van gegevens uit dat rapport, die beantwoording dan ophouden tot die gegevens bekend zijn geworden?
Ja, ik beschik over het jaarrapport van TAPA. TAPA geeft hierin een analyse van ladingdiefstal in 2015 in Europa, het Midden-Oosten en Afrika.
Deelt u de mening dat de bovenstaande berichten tegenstrijdig zijn? Zo ja, kunt u door middel van correcte cijfers opheldering geven over de stand van zaken aangaande transportcriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2 en 3 van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2201).
Is het in het tweede bericht gestelde, dat veel voorvallen van transportcriminaliteit niet worden gemeld, waar? Zo ja, deelt u de mening dat dit zorgelijk is en wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te vergroten? Zo nee, wat is er niet waar?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 4 van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2201).
Kunt u zich de uitgesproken zorgen van ondernemers en verzekeraars over de in aantal en gewelddadigheid toegenomen incidenten voorstellen? Zo ja, waarom en wat gaat u doen teneinde die zorgen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Natuurlijk neem ik gewelddadige incidenten bij ladingdiefstallen serieus. Zoals ik stel in de beantwoording van vragen van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (vraagnummer 2016Z03944), hebben er in 2014 en 2015 respectievelijk één en twee incidenten met betrekking tot ladingdiefstal plaatsgevonden waarbij geweld tegen een chauffeur is gebruikt.
Is het in het derde bericht gestelde dat veel van de transportcriminaliteit wordt begaan door rondreizende gewapende bendes criminelen waar? Zo ja, deelt u de mening het opsporen en aanpakken van dergelijke bendes prioriteit zou moeten hebben? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat is er niet waar?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 7 van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2201).
Deelt u de mening dat uit de praktijk blijkt dat sinds de opheffing van het Landelijk Team Transportcriminaliteit niet effectief genoeg wordt opgetreden tegen deze criminaliteit en dat Nederland voor transportcriminelen daardoor het meest aantrekkelijke land in Europa is? Zo ja, wat gaat u doen om deze ontwikkeling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het is een misverstand dat het Landelijk Team Transportcriminaliteit is opgeheven. Dit team is een onderdeel van de informatie organisatie van de politie en is in het kader van de vorming van de Nationale Politie onder de naam Team Vervoer en Transport gecontinueerd. Transportcriminaliteit wordt nu vanuit de Landelijke Eenheid aangepakt, in samenwerking met regionale eenheden en (keten)partners. De aanpak van transportcriminaliteit, waar ladingdiefstal een onderdeel van uitmaakt, is een speerpunt binnen de dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid. De dienst beschikt over een eigen afdeling Opsporing Infra. Rechercheurs uit deze afdeling worden flexibel ingezet op de speerpunten en doen doorlopend onderzoek op het thema transportcriminaliteit. Het Landelijk Team Ladingdiefstallen van de bovenregionale recherche Zuid-Nederland is wel opgeheven, maar de onderzoeken worden thans uitgevoerd door het team Opsporing van de dienst Infra.
Het bericht dat de Belastingtelefoon wederom een onvoldoende heeft gekregen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Consumentenbond «Weer onvoldoende voor de Belastingtelefoon»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de aanmerking van de Consumentenbond dat de Belastingtelefoon wederom een slechtere waardering heeft gekregen dan twee jaar geleden, een situatie die zich in 2014 ook al voordeed? Kunt u toelichten hoe het komt dat de Belastingtelefoon volgens onderzoek van de Consumentenbond alleen maar slechter is gaan functioneren, daar het in een soortgelijk onderzoek uit 2014 een 4,6 kreeg, en nu een 4?
De Belastingdienst laat door een externe partij onderzoek doen naar de kwaliteit van de complexe fiscaal- en toeslageninhoudelijke vragen. Sinds 1 januari 2014 doet IPSOS – daarvoor was dat TNS/NIPO – onderzoek naar de kwaliteit van de beantwoording van die vragen. IPSOS voert iedere twee weken een serie zogenaamde mystery calls uit (in 2015 waren dat er 17.000). De vragen die door IPSOS gesteld worden zijn een afspiegeling van de inhoudelijke vragen die burgers stellen. Over het jaar 2015 werd volgens IPSOS 89% van de vragen naar behoren beantwoord.
Het onderzoek van de Consumentenbond richt zich op completere en meer casusspecifieke informatie dan waarvoor de BelastingTelefoon bedoeld of geschikt is. Het totale belaanbod bij de BelastingTelefoon bestaat voor circa 90% uit status- en procesvragen over belasting- en toeslagenaangelegenheden. Ongeveer 10% van het totale aanbod bestaat uit fiscaal- en toeslageninhoudelijk vragen. De vragen zoals de Consumentenbond die stelt vormen van die 10% maar weer een beperkt deel. De vragen die de Consumentenbond heeft gesteld zijn dermate specialistisch en vatbaar voor verschillende wetsinterpretatie dat dit eerder zaken zijn voor een belastingadviseur. Bedacht moet worden dat de BelastingTelefoon informatie geeft en geen casusspecifiek advies.
De ervaring leert dat het kanaal telefonie minder geschikt is om informatie te verstrekken over complexere fiscale – en toeslageninhoudelijke vragen. Dat heeft te maken met dat regelgeving vaak ingewikkeld is met veel specifieke uitzonderingen. In de praktijk blijkt dat in het contact tussen burger en belastingtelefoonmedewerker onduidelijkheid kan bestaan over de vraag c.q. de interpretatie daarvan. Dat is gezien de ingewikkeldheid van de regelgeving, uitblijvende vereenvoudiging van deze regelgeving, en de vaak complexe en soms casusspecifieke situatie van de beller een moeilijke opdracht.
De Belastingdienst zet daarom steeds meer in op verbetering van de digitale kanalen en biedt daarmee alternatieve mogelijkheden om aan informatie te komen. Zo is eind januari 2016 – als onderdeel van de investeringsagenda – de verbeterde website van de Belastingdienst live gegaan. Deze verbeterde website is in feite een voorportaal van de bestaande website en wordt dagelijks actueel gehouden. De landingspagina van de verbeterde website is ingedeeld naar thema’s (bijvoorbeeld nabestaanden, echtscheiding). Daardoor kunnen burgers en bedrijven met een beperkt aantal kliks informatie vinden op verreweg de meeste van hun actuele fiscale – en toeslageninhoudelijke vragen. Voor andere informatie en complexe fiscale vragen kunnen burgers en bedrijven doorklikken naar de «bibliotheek». De bibliotheek bevat informatie zoals deze voorheen op de website beschikbaar was.
De informatie die op de verbeterde website staat zal in de loop van 2016 tevens de informatiebron gaan vormen voor de informatie die belmedewerkers aan de telefoon zullen verstrekken bij inhoudelijke vragen (10% van het totale aanbod). De zeer complexe casusspecifieke vragen (2% van het totaalaanbod) moeten niet meer door de BelastingTelefoon beantwoord; burgers en bedrijven zal worden gewezen op de mogelijkheden van de informatievoorziening op het «bibliotheek-deel» van de website en op de mogelijkheid van het raadplegen van fiscale dienstverleners. Dit betekent dan ook dat er geen verschillen meer zitten in informatieverstrekking per kanaal, en daarmee ook geen inhoudelijke reden voor een voorkeur voor het te kiezen kanaal. Zo wil de Belastingdienst helderheid geven over het ingezette beleid en stappen zetten op het gebied van juiste informatievoorziening.
Kunt u uiteenzetten hoe het mogelijk is dat de problematiek, zoals in 2014 ook al geschetst door de Consumentenbond, nog steeds niet verholpen is? Hoe kan het dat er geen verbetering heeft plaatsgehad in de werking van de Belastingtelefoon, ondanks het feit dat de Staatssecretaris van Financiën toen ook al op deze zaak is gewezen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u het verschil tussen het onderzoek uitgevoerd door de Consumentenbond, waaruit een onvoldoende vloeide, en het onderzoek uitgevoerd door Onderzoeksbureau IPSOS in opdracht van het Ministerie van Financiën, dat aangeeft dat in 2015 89% van de vragen goed beantwoord wordt? Deelt u de conclusie van de Consumentenbond dat mensen te vaak niet de goede antwoorden krijgen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Belastingtelefoon correcte en volledige informatie dient te verstrekken aan bellers? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de observaties van de Consumentbond dat dit geregeld niet het geval is? Deelt u dan ook het standpunt van de Consumentenbond dat consumenten die de Belastingtelefoon niet vertrouwen, beter dergelijke vragen schriftelijk kunnen voorleggen aan een belastinginspecteur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten welke concrete maatregelen u beoogd om bellers van de Belastingtelefoon in de toekomst beter te kunnen helpen? Is het mogelijk om bij gecompliceerde vragen van bellers hiervoor eerder hoger gekwalificeerde medewerkers in te zetten, zoals bijvoorbeeld personen die zijn opgeleid als belastingadviseur? Zo ja, bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de volumes binnenkomende telefonie bij de Belastingdienst (jaarlijks 14–15 miljoen) en de beperkingen in de hoeveelheid keuzemogelijkheden in het telefonische menusysteem, kan het niet anders dan dat telefonie eerst door medewerkers in de eerste lijn wordt opgevangen. De eenvoudige vragen worden door de eerste lijn beantwoord. Op dit moment worden de complexere status- en procesvragen door de eerstelijnsmedewerkers doorgezet naar de tweede lijn. De tweedelijnsmedewerkers beschikken over meer expertise en zijn beter in staat bij complexere vraagstukken de persoonsgebonden gegevens van burgers en bedrijven te beoordelen en interpreteren.
Het is helaas gebleken dat doorzetten naar de tweede lijn onvoldoende soelaas biedt voor een significante verbetering van de kwaliteit van de beantwoording van inhoudelijke vragen. Zoals aangegeven heeft dit te maken met de complexiteit van de regelgeving en het feit dat er bij telefonisch contact vaak onduidelijkheid bestaat over de vraag c.q. de interpretatie van de vraag. Voor wat betreft de inhoudelijke vragen kan in de loop van 2016 zoals aangegeven gebruik worden gemaakt van het bibliotheekdeel van de website of, ultiem, van fiscaal adviseurs. Er is derhalve dan geen sprake meer van doorzetten naar de tweede lijn.
Deelt u de mening van de leden van de D66-fractie dat volgend jaar alles op alles moet worden gezet om wel een voldoende te scoren voor het onderzoek van de Consumentenbond? Naar welk rapportcijfer streeft u volgend jaar?
De Belastingdienst werkt toe naar een nieuwe manier van interactie met een scherper onderscheid tussen status- en meer algemeen-inhoudelijke vragen enerzijds, en complexere, casusspecifieke vragen anderzijds. De hulp in de digitale omgeving zal geoptimaliseerd worden, en daarmee zal het gebruik van het telefoniekanaal naar verwachting in volume afnemen. De Belastingdienst zal zich op verschillende interactiekanalen in blijven spannen om de burger kwalitatief goed te informeren. Gegeven de verschillen in onderzoeksmethode om kwaliteit te meten zullen de waarderingen naar verwachting verschillen.
Het proefschrift Troubled girls, troubled futures |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het proefschrift «Troubled girls, troubled future» van Anne Krabbendam, waarin naar voren komt dat de effectiviteit van gesloten plaatsing voor adolescente vrouwen forse tekortkomingen kent?1
Het bepalen van de effectiviteit van interventies in het jeugddomein is complex. Dit komt mede doordat jongeren na behandeling bloot staan aan allerlei «live events», die voor hulpverleners niet of beperkt beïnvloedbaar zijn, zoals de partnerkeuze van zowel de kinderen als die van (gescheiden) ouders. Om toch inzicht te verkrijgen onderhoud ik een effectmonitor jeugdzorgplus2. Via een benchmark wordt bezien hoe verschillen in resultaten van instellingen zijn te verklaren. Zowel beïnvloedbare, als niet beïnvloedbare verschillen worden bekeken.
Herkent u het beeld dat dit proefschrift schetst over de complexiteit van de (multiproblem) gezinnen waar veel van deze meisjes uit voortkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beeld dat dit proefschrift schetst herken ik. Gesloten jeugdhulp is een zeer intensieve vorm van gespecialiseerde hulp aan jeugdigen en hun gezinnen, die niet bereikbaar zijn voor lichtere vormen van hulpverlening en die zonder behandeling een risico voor zichzelf of voor hun omgeving vormen.
Deelt u de opvatting van de onderzoekster dat voor het vroegtijdig signaleren van dergelijke gezinnen, zeer ervaren en goed opgeleide hulpverleners nodig zijn? Hoe verhoudt dit zich tot de praktijk van onervaren wijkteams die nog volop bezig zijn zich te positioneren in het nieuwe (jeugd)zorglandschap?
De afgelopen jaren zijn door professionals richtlijnen ontwikkeld voor onder meer Multiproblem Gezinnen, Residentiële Jeugdhulp, Samen beslissen over hulp en Problematische Gehechtheid3. Deze richtlijnen worden met enige regelmaat geactualiseerd. Het richtlijnprogramma maakt onderdeel uit van de verdere professionalisering van de brede jeugdhulp. Professionals winnen door het hiervoor genoemde professionaliseringsproces aan kwaliteit. Momenteel investeren gemeenten en instellingen in de verdere ontwikkeling van deskundigheid en toegang van de wijkteams. Ook de huisarts speelt daarin een grote rol.
Kunt u in het verlengde hiervan meedelen in hoeverre wijkteams zijn toegerust om de vicieuze cirkel van het doorgeven van problematiek van generatie op generatie te doorbreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de kritiek van de onderzoekster dat vrouwelijke vormen van agressie als minder belangrijk bestempeld worden, en daardoor soms onvoldoende meegenomen worden in risicotaxatie-instrumenten? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om deze vormen van geweld de nadruk te geven die zij verdienen? Zo nee, waarom niet?
Alle problemen van zowel jongens als meisjes moeten serieus worden genomen. Voor het beoordelen van welke interventies gepast zijn voor het diagnosticeren en behandelen van problemen, financier ik bij Zon Mw onderzoek naar effectieve methoden. Daarnaast heb ik bij het NJi een databank effectieve interventies laten inrichten en stel ik professionals samen met werkgevers en cliënten in staat richtlijnen te ontwikkelen. Hier vindt het gesprek plaats over hoe diagnoses worden vastgesteld en wat de beste behandeling hiervoor is. Ik faciliteer deze wetenschappelijke discussie in onder meer het onderzoeksprogramma Effectief werken in de jeugdsector4. Daarnaast maak ik het mogelijk dat vernieuwde inzichten kunnen landen in richtlijnen, die met enige regelmaat worden aangepast aan de voortschrijdende wetenschap.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de onderzoekster om, waar dit nog niet of niet voldoende gebeurt, de jeugdversie van de Dialectische Gedragstherapie in te zetten voor agressieregulatie bij gesloten geplaatste adolescente vrouwen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat, gelet op het tegengaan van de ontwikkeling van persoonlijkheidsstoornissen, de diagnostiek en de (start van) behandeling in gesloten instellingen niet effectief genoeg is? Zo ja, welke verbeteringen gaat u aanbrengen, zodat instellingen beter toegerust zijn voor deze taken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke concrete maatregelen zijn genomen, of gaat u nemen, om de overgang van behandeling in de gesloten instelling en daarbuiten zo optimaal mogelijk te laten verlopen, gelet op het feit dat gesloten plaatsingstrajecten met regelmaat eindigen op het 18e levensjaar?
Nu gemeenten met de decentralisaties zowel de regie hebben over de jeugdhulp als over de maatschappelijke ondersteuning en de participatie, hebben gemeenten de mogelijkheid om de ondersteuning, hulp en zorg aan deze meisjes integraal en doorlopend te organiseren. Gemeenten en zorgaanbieders zijn hier actief mee bezig. Zo zetten verschillende gemeenten sterk in op extra ondersteuning voor de doelgroep 16–27 jaar. Daarnaast zijn jeugdzorgplus-instellingen bezig om de integrale behandeling voort te kunnen zetten na de gesloten periode. Ik ondersteun de expertiseontwikkeling van professionals met onderzoek, de databank effectieve interventies en richtlijnontwikkeling. Gemeenten ondersteun ik door in samenwerking met de VNG en het NJi factsheets en goede voorbeelden van lokale regelingen en initiatieven te verspreiden en learn and share bijeenkomsten te organiseren. Daarnaast vinden er momenteel door landelijke partijen inventarisaties plaats van knelpunten en signalen waar kwetsbare jongeren tegenaan lopen, evenals mogelijke oplossingsrichtingen. Wanneer zich landelijke vraagstukken voordoen, ben ik bereid deze samen met de VNG en relevante landelijke partners te bespreken. In de voortgangsrapportage decentralisatie jeugdstelsel die later dit voorjaar naar uw Kamer gaat, zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Kunt u deze vragen voor het Verzamel-algemeen overleg Jeugdhulp op 31 maart 2016 beantwoorden?
Ja.
Boeven die de baas zijn in de bajes |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich mijn vragen over het bericht dat bewaarders aangeven dat langgestrafte gedetineerden de dienst uitmaken in de PI Alphen aan den Rijn?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat dezelfde soort misstanden plaatsvinden in de PI De Schie?2 Kloppen de feiten zoals gesteld in dit artikel? Kunt u uw antwoord toelichten?
De directie en medewerkers van locatie De Schie van de Penitentiaire Inrichting (PI) Rotterdam hebben mij laten weten dat zij zich niet herkennen in de veronderstelling dat (langgestrafte) gedetineerden «de dienst zouden uitmaken» op Locatie De Schie, alsook dat er zich in de afgelopen periode geen incidenten hebben voorgedaan waarbij de gezagsverhouding tussen gedetineerden en personeel in het geding was.
Zijn er acties ondernomen naar aanleiding van het incident met een bewaarder die verdacht werd van het binnensmokkelen van mobiele telefoons en anabolen?
In het voorjaar 2015 is een PIW’er van Locatie De Schie de toegang tot de inrichting ontzegd vanwege niet-integer gedrag. Het binnensmokkelen van anabolen en telefoons is evenwel niet aangetoond.
In hoeverre hebben er onaangekondigde cel-inspecties plaatsgevonden? Wat is daaruit gekomen?
Iedere dag vinden in de locatie De Schie onaangekondigde cel-inspecties plaats. Sinds het begin van dit jaar zijn daarbij onder meer drie telefoons, 2 USB-sticks en softdrugs aangetroffen.
Kunt u reageren op de beschuldiging dat sommige personeelsleden tussen de middag naar huis gaan en ongecontroleerd bepaalde handel de PI in kan worden gesmokkeld?
Bij het uitvoeren van toegangscontroles wordt geen rekening gehouden met het feit dat iemand al eerder op die dag is gecontroleerd. Bij terugkomst geldt een zelfde procedure als bij het beginnen van een dienst.
Hoe wordt gegarandeerd dat gevangenisbewaarders integer zijn en hoe wordt na de indiensttreding gecontroleerd op integriteit?
Zoals ik ook heb aangegeven in antwoord op vragen die over bovengenoemd bericht zijn gesteld door het lid Helder (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr.1782), is integriteit een belangrijk onderwerp in elke inrichting. Dat begint al bij de werving en selectie van medewerkers. Om in dienst te kunnen treden bij DJI dient een aspirant medewerker van DJI een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG voor een potentiële werknemer in een inrichting of voorziening van DJI, wordt het justitiële verleden van de aspirant werknemer tot 30 jaar terug onderzocht, in plaats van de standaard 4 jaar. Bij brief van 24 november 20153 heb ik aangegeven de mogelijkheden met betrekking tot screening van het personeel in penitentiaire inrichtingen aan te willen scherpen. Ik onderzoek daartoe, in lijn met de brief over de VOG van 11 februari 20164, de mogelijkheid van invoering van een periodiek heronderzoek.
Daarnaast beschikt DJI over een Bureau Veiligheid en Integriteit (BVI). Dit bureau registreert integriteitsschendingen, voert verkennende, feiten- en disciplinaire onderzoeken uit, stelt onderzoeksrapporten op, doet aangifte(n) en adviseert het bevoegd gezag. Alle meldingen over niet-integer gedrag van medewerkers worden door BVI zorgvuldig in behandeling genomen. Niet-integer gedrag wordt niet geaccepteerd. In sommige gevallen hebben onderzoeken geleid tot maatregelen, waaronder een disciplinaire straf of strafontslag.
Heeft elke PI hetzelfde beleid als het gaat om het tegengaan van handel in verboden zaken en/of produkten? Zo ja, kunt u dit beleid uiteenzetten? Indien elke PI een ander beleid heeft, kunt u dan uiteenzetten waarom niet voor één beleid is gekozen en welk beleid iedere PI dan afzonderlijk hanteert?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Inspectie voor Veiligheid & Justitie te vragen onderzoek te doen naar de wijze waarop in ieder geval de PI De Schie en de PI Alphen aan den Rijn omgaan met het tegengaan van handel van zaken die verboden zijn? Zo nee, waarom niet? Wat bent u naar aanleiding van deze misstanden wel bereid te doen?
Bij brief van 12 januari jl.5 heb ik uw Kamer het werkprogramma 2016 van de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) aangeboden. Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de vragen die zijn gesteld door het lid Helder (PVV)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr.1782) en Van Toorenburg (CDA)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr.1784) heb ik de IVenJ verzocht haar onderzoek in het gevangeniswezen naar contrabande en integriteitskwesties.
Bent u bereid deze vragen tezamen met mijn eerdere vragen over de misstanden in de PI Alphen aan den Rijn te beantwoorden vóór het eerstvolgende algemeen overleg over het gevangeniswezen?
Ja.
De afrekencultuur en slechte arbeidsomstandigheden bij Pegatron in Breda |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over de afrekencultuur en slechte arbeidsomstandigheden bij iPhone-reparateur Pegatron in Breda?1
Ieder bedrijf moet zich aan de wet houden. Als er sprake is van overtreding van de wet dan is dat onacceptabel. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer.
Wat vindt u ervan dat werknemers bij Pegatron strafpunten krijgen indien zij zich ziekmelden of om gegronde redenen een keer te laat komen?
Op grond van het Burgerlijk Wetboek (artikel 629, Boek 7) is de werkgever verplicht om voor een tijdvak van 104 weken ten minste 70% van het loon door te betalen, indien de werknemer wegens ziekte de bedongen arbeid niet kan verrichten. Hiervan kan niet worden afgeweken met een strafpuntensysteem.
In het algemeen vind ik het belangrijk dat de bedrijfscultuur bijdraagt aan gezond en veilig werken en denk ik niet dat strafpunten bij ziekmelden bevorderlijk zijn voor een positieve cultuur of de productiviteit in een bedrijf.
Is het wettelijk toegestaan om werknemers een in de cao kleinmetaal afgesproken loonsverhoging te onthouden op basis van deze strafpunten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een generieke, in de cao afgesproken, loonsverhoging kan niet door een (aan die cao gebonden) individuele onderneming afhankelijk worden gemaakt van bepaalde voorwaarden, tenzij daarover bij of krachtens cao afspraken zijn gemaakt. Een cao is immers een overeenkomst tussen partijen die de daarbij betrokkenen bindt. Omdat de cao een privaatrechtelijk karakter heeft, zijn de betrokken partijen primair zélf verantwoordelijk voor de naleving en handhaving van de gemaakte afspraken.
Wat vindt u ervan dat 86 werknemers na twee jaar voor Pegatron te hebben gewerkt, een half uur voor het eind van hun dienst te horen kregen dat ze per direct op straat stonden?2
Ik vind het in algemene zin onfatsoenlijk als werknemers pas een half uur voor het einde van hun dienst worden geïnformeerd dat zij geen werk meer hebben bij het bedrijf. Werknemers horen niet op deze wijze behandeld te worden.
Is dit volgens u een gewenst resultaat van de Wet werk en zekerheid (Wwz)? Zo nee, hoe gaat u dit soort praktijken in de toekomst voorkomen?
Naar ik heb begrepen waren de betrokken werknemers niet direct in dienst van Pegatron maar ingehuurd via een uitzendbureau. Waar sprake is van structureel werk, verdient het de voorkeur dat werkzaamheden worden verricht op basis van een contract voor onbepaalde tijd, of een tijdelijk contract met uitzicht op een contract voor onbepaalde tijd, bij de werkgever waar de werkzaamheden worden verricht. Een uitzendovereenkomst is bedoeld voor bijvoorbeeld het opvangen van een piek in de werkzaamheden of bij ziekte.
Uitzendkrachten vervangen door andere uitzendkrachten die hetzelfde werk verrichten is een praktijk die in strijd is met het doel van de Wwz (meer in het bijzonder: de ketenbepaling). Doel is het voorkomen van draaideurconstructies en werknemers, bij structureel werk, in ieder geval op relatief korte termijn (2 jaar) uitzicht bieden op een contract voor onbepaalde tijd. Als gebruik wordt gemaakt van constructies waar werknemers worden ingehuurd via een uitzendbureau voor in feite structureel werk, wordt dit doel niet gerealiseerd en in feite ook gehandeld in strijd met de afspraken die in het sociaal akkoord zijn gemaakt. Ik kan niet aan de hand van een enkel geval concluderen dat dit op grote schaal het geval is, maar mocht uit de evaluatie van de Wwz blijken dat dit wel het geval is, is er aanleiding tot treffen van maatregelen om dit tegen te gaan.
Wat heeft de Inspectie SZW, sinds een eerdere schriftelijke waarschuwing aan Pegatron, gedaan om de «vinger aan de pols te houden» voor wat betreft de arbeidsomstandigheden?3
Na de schriftelijke waarschuwing van 17 juli 2014, heeft de Inspectie SZW naar aanleiding van een signaal over vieze lucht een bezoek gebracht aan het bedrijf in september 2014. Bij aankomst bleek de oorzaak van het signaal door het bedrijf verholpen. Het klimaat was op dat moment ook op orde. Pegatron heeft desgevraagd gedurende een periode wekelijks de inspectie op de hoogte gehouden van de luchtkwaliteit en incidenten. Hierbij was geen sprake van normoverschrijdingen of meldingsplichtige incidenten. Bij de geplande jaarlijkse herinspectie in augustus 2015 is geconstateerd dat van 5 van de 6 overtredingen van 2014 geen sprake meer was en in november 2015 bleek dat ook de laatste overtreding zich niet meer voordeed.
Hoe verklaart u dat er nog altijd een gebrek aan ventilatie en zuurstof is waardoor werknemers om de haverklap in slaap vallen?
Bij de Inspectie SZW is dit feit niet gemeld of anderszins bekend. Het bedrijf had in 2014 een goede luchtbehandelinginstallatie en heeft sinds juni 2015 een volledige nieuwe installatie in gebruik genomen die bij navraag ook goed functioneerde. In 2015 is door Inspectie SZW onderzoek gedaan naar blootstelling aan schadelijke stoffen. Er waren geen aanwijzingen van overschrijding van wettelijke normen.
Kunt u voorts verklaren waarom er vrijwel maandelijks een ambulance moet uitrukken naar Pegatron? Wat was hiervoor per keer de reden?4
Nee. Op basis van de door u aangehaalde registratie van inzet van ambulances is niet vast te stellen of er een relatie was met werkzaamheden bij Pegatron. In maart 2015 heeft het bedrijf gemeld dat een medewerker per ambulance naar het ziekenhuis was vervoerd met klachten. Naar later bleek waren deze klachten niet gerelateerd aan de arbeidomstandigheden. Er was derhalve geen aanleiding voor nader onderzoek door de Inspectie.
Is er wel eens melding gedaan door Pegatron bij de Inspectie SZW van incidenten op de werkvloer? Zo ja, wat is hiermee gedaan? Zo nee, is Pegatron hiermee in overtreding?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u alles overwegende, bereid de Inspectie SZW te verzoeken met spoed onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden bij Pegatron? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de laatste recente inspectie waren geen tekortkomingen geconstateerd. Op dit moment is er dan ook geen directe aanleiding voor de Inspectie SZW om onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden in het bedrijf. Indien een melding/klacht wordt ingediend bij de Inspectie dan wordt deze zorgvuldig beoordeeld.
Het bericht dat 8 kinderen uit hun zorgvoorziening gezet dreigen te worden |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de SP-Tweede Kamerfractie heeft ontvangen op het verdwijnen van zorgboerderij De Langstee, waarbij de plaatsing van 8 kinderen in het geding is?1
Volgens een artikel in het Algemeen Dagblad van 20 februari j.l. dreigden 8 kinderen uit hun zorgvoorziening te worden gezet.
De betrokken kinderen, die verblijven op de zorgboerderij De Langstee hebben zorg en begeleiding nodig welke werd ingekocht via een PGB. Op de PGB-tarieven is door de gemeente Hellevoetsluis fors gekort waardoor de zorgaanbieder (zorgboerderij De Langstee) de betreffende zorg niet meer kon bieden voor de prijs die vergoed werd.
Inmiddels heeft overleg plaats gevonden tussen de gemeente Hellevoetsluis, de inkooporganisatie van de regio Rijnmond, jeugdbescherming Rijnmond (dit vanwege voogdij over 6 kinderen die geplaatst zijn bij de zorgboerderij) en de betrokken zorginstelling en is besloten dat in plaats van financiering via PGB’s tot inkoop van zorg in natura wordt overgegaan. De inkooporganisatie voor de regio zal in april een contract afsluiten met de zorgboerderij De Langstee waardoor de zorg wordt vergoed conform de fungerende tarieven. Tot die tijd wordt door de gemeente Hellevoetsluis een PGB budget beschikbaar gesteld.
Dit alles betekent dat er voor deze kinderen een oplossing gevonden is, zodat zij kunnen blijven op de zorgboerderij De Langstee.
Wat is uw mening over het aantal ingekochte plaatsen van de jeugdhulpregio Rijnmond voor de in deze casus genoemde vorm van zorg?
Het is een taak van de gemeenten om te voorzien in een voldoende, toereikend en kwalitatief goed aanbod van zorg voor jeugdigen. Indien er zich hier knelpunten voordoen dan is het in eerste instantie een taak van de gemeenten en de inkooporganisatie om hier samen met de betreffende zorgaanbieders naar een oplossing te zoeken.
Hoeveel kinderen kunnen rechtstreeks vanuit deze zorgvoorziening doorverhuizen naar een nieuwe, niet tijdelijke voorziening?
Er is inmiddels voor deze kinderen een oplossing gevonden bij de huidige voorziening.
Wat gaat u voor de kinderen doen die niet rechtstreeks in een nieuwe, niet tijdelijke voorziening geplaatst kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat er met kwetsbare kinderen heen en weer gesleurd wordt tussen verschillende zorginstellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is altijd zorgelijk als kinderen niet in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven. Echter in dit geval is door betrokkenen een oplossing gevonden. Zie ook antwoord bij vraag 1.
Bent u bereid, in uw rol als stelselverantwoordelijke, in te grijpen en sluiting van de zorgboerderij te voorkomen, dan wel deze langer open te houden, zodat onnodig heen en weer verhuizen van kwetsbare kinderen niet nodig is?
Het is de taak van gemeenten om in individuele casussen te zorgen dat er een passende oplossing wordt geboden. Hier heeft de gemeente Hellevoetsluis en de inkooporganisatie van de regio Rijnmond in overleg met betrokkenen naar een oplossing gezocht. Zie ook antwoord op vraag 1.
Het bericht dat zwanen massaal worden afgeschoten in het Groene Hart |
|
Henk van Gerven (SP), Eric Smaling (SP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zwanen massaal afgeschoten in Groene Hart»?1
In de afgelopen jaren zijn in Zuid-Holland jaarlijks tussen de 1000 en 1800 knobbelzwanen afgeschoten. Deze winter zijn tot nu toe ruim 1100 knobbelzwanen door afschot gedood. Daarmee wijkt het aantal deze winter gedode zwanen niet af van het gemiddelde.
Kunt u onderbouwen waarom een ontheffing is verkregen van de provincie Zuid-Holland voor het afschieten van zwanen?
De provincie is bevoegd gezag voor het beslissen op verzoeken om ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet. Deze ontheffingen zijn gebaseerd op door de provinciale faunabeheereenheden vastgestelde en door gedeputeerde staten goedgekeurde faunabeheerplannen.
Onderschrijft u dat met slechts € 4.000,– aan schade de grond voor de ontheffing uiterst dubieus is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u en wilt u maatregelen nemen tegen de jacht op zwanen en tegen de provinciale ontheffing?
Het is ingevolge de Flora- en faunawet de verantwoordelijkheid van de provincies om faunabeheerplannen goed te keuren en daarop gebaseerde ontheffingen te verlenen. In die bevoegdheid wil ik niet treden. Tegen besluiten van de provincie staat overigens de gang bij de rechter open.
Op de beelden van EenVandaag is duidelijk te zien hoe de zwanen lijden en hoe op een onrespectvolle manier met de dieren wordt omgegaan, onder andere door ze nodeloos te laten bijten door honden; welke juridische mogelijkheden zijn er en bent u bereid om hiertegen actie te ondernemen?
Handhavingsinstanties zien toe op naleving van de voorschriften uit de ontheffing. Ten aanzien van eventuele strafbare feiten, zoals mishandeling, wordt op dit moment bezien of een strafrechtelijk onderzoek moet worden ingesteld. Ik kan hier om die reden geen nadere mededelingen over doen.
Wilt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Over dit onderwerp zijn ook vragen gesteld door de leden Leenders en Van Dekken en door het lid Thieme. Deze vragen zijn in samenhang met de vragen van de leden Van Gerven en Smaling beantwoord.
De aanbevelingen van de commissie Gunning |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de brief van uw voorganger met betrekking tot de aanbevelingen van de commissie Gunning, waarin deze aangeeft dat het kabinet zich volledig inzet om mede op basis van de aanbevelingen maatregelen te treffen?1 2
Jazeker. En om zicht te krijgen op de genomen maatregelen en de bijdrage daarvan aan het verhogen van de veiligheid in de kinderopvang laat ik de aanbevelingen van de commissie Gunning evalueren. Ik informeer de Tweede Kamer met een separate brief over dit voornemen en de evaluatieopzet.
Wat is, gelet op de aanbeveling met betrekking tot het governancesysteem (volgnummer 685), de voortgang van de invoering van het governancesysteem in de kinderopvang in het algemeen, en in het bijzonder bij organisaties die een subsidierelatie met de overheid hebben?
De kinderopvangsector heeft zelf een Governance Code Kinderopvang, die in 2009 door een breed samengestelde commissie onder voorzitterschap van Prof. Dr. Van Montfort is opgesteld. De Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in de Kinderopvang (NVTK) en de Beroepsvereniging van directeuren in de Kinderopvang (BdKO) hebben het initiatief genomen voor deze code. Het Ministerie van OCW en het Kinderopvangfonds hebben destijds de totstandkoming ervan financieel ondersteund.
In 2013 is een herziene versie verschenen. Goed bestuur, toezicht, integerheid en transparantie staan aan de basis van een gezonde organisatie. Op dit moment kijk ik samen met de kinderopvangsector welke stappen er nog meer gezet kunnen worden op het terrein van het vergroten van financieel toezicht en financiële transparantie.
Hoe vaak is, gelet op de aanbeveling met betrekking tot het klachtverslag als onderdeel van het toetsingskader (volgnummer 695), door GGD-inspecteurs kennisgenomen van de behandeling van klachten bij het afnemen inspecties?
Het klachtverslag maakt, conform de aanbeveling van de commissie Gunning, onderdeel uit van het huidige toetsingskader van de GGD.
Precieze cijfers over hoe vaak GGD inspecteurs kennis hebben genomen van de behandeling van klachten bij het afnemen van inspecties zijn niet bekend. Dit heeft twee redenen. In de eerste plaats is het toezicht door de GGD’en risicogericht. Dit houdt in dat locaties die niet goed presteren vaker en intensiever worden geïnspecteerd. Omgekeerd geldt dat locaties die goed presteren minder vaak en uitgebreid worden geïnspecteerd. De behandeling van klachten maken (evenals andere onderwerpen uit het toetsingskader) om die reden niet altijd onderdeel uit van een inspectie.
De tweede reden is dat de Gemeenschappelijk Inspectie Ruimte (GIR), waarvan GGD’en voor de ondersteuning bij de uitvoering van inspecties gebruik kunnen maken, geen representatieve data bevat over hoe vaak inspectieonderwerpen aan bod komen tijdens inspecties. Dit heeft ermee te maken dat het gebruik van de GIR niet verplicht is en niet alle GGD’en hier gebruik van maken.
Wat is, gelet op de aanbeveling met betrekking tot de kwaliteit en het openbaar maken van gegevens daarover (volgnummer 717), de definitie die het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hanteert voor kwaliteit?
Het Ministerie van SZW hanteert geen vaste definitie voor kwaliteit. In algemene zin betekent kwalitatief goede kinderopvang, verantwoorde en veilige kinderopvang. Hieronder wordt verstaan opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Dit schrijft de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) ook voor. In het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen wordt deze algemene bepaling ingevuld en worden specifieke eisen gesteld aan kinderopvanginstellingen en peuterspeelzalen. Deze eisen hebben ondermeer betrekking op veiligheid en gezondheid, opleidingseisen aan beroepskrachten en de pedagogische praktijk.
Daarnaast heeft de sector, vertegenwoordigd in het Bureau Kwaliteit Kinderopvang, in opdracht van het Ministerie van SZW en in samenwerking met de wetenschap in 2014 een kwaliteitsvisie kinderopvang ontwikkeld. Belangrijke onderdelen van deze kwaliteitsvisie zijn de – in de sector en wetenschap – breed gedragen vier pedagogische doelen van Riksen Walraven3, gerichte aandacht voor de ontwikkeling van kinderen, variatie in en continue ondersteuning van pedagogisch medewerkers en het nemen en afleggen van verantwoordelijkheid voor de kwaliteit door de aanbieders van kinderopvang.
Welk percentage van de kinderdagverblijven voldoet inmiddels aan het predicaat «goed», welk percentage aan «zeer goed» en wat is het percentage dat deze kwalificatie nog niet haalt?
Dat kan ik u op dit moment niet zeggen, aangezien dergelijke predicaten nu (nog) niet worden gegeven.
In mijn brieven aan de Kamer over het project Het Nieuwe Toezicht4 (HNT) heb ik aangegeven, samen met betrokken partijen, te willen toewerken naar een kwaliteitsoordeel door de toezichthouder. Dit moet (toekomstige) ouders meer zicht geven op de kwaliteit van de opvang en aanbieders stimuleren hun kwaliteit te verhogen. In het kader van HNT wordt gewerkt aan het ontwikkelen van een nieuw toezichtkader waarmee de toezichthouder toezicht houdt op de nieuwe kwaliteitseisen die als gevolg van HNT zullen worden verankerd in wet- en regelgeving. Hier bovenop werken de partijen betrokken bij toezicht en handhaving aan de ambitie om het kwaliteitstoezicht verder te versterken en toe te werken naar een kwaliteitsoordeel.
In de komende periode zal de toezichtsystematiek verder worden verbeterd en zal in de praktijk ervaring worden opgedaan met nieuwe manieren van werken, waaronder het geven van een kwaliteitsoordeel.
Kunt u ten slotte aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het openbaarmakingsregime rondom de gegevens over de kwaliteit van kinderdagverblijven?
In aanvulling op mijn antwoord bij vraag 5 is het goed te vermelden dat de inspectierapporten van de GGD’en openbaar zijn en te vinden op de website van het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (www.landelijkregisterkinderopvang.nl). Ouders kunnen deze inspectierapporten bekijken en betrekken bij hun oordeel over de betreffende opvanglocatie.
De illegale handel in slaapmiddelen |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending over handel in slaappillen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer verontrustend is dat huisartsen verslavende slaapmiddelen, zoals oxazepam, blijven voorschrijven, en apothekers deze middelen blijven verstrekken als de gebruiksduur uit de NHG-richtlijn (Nederlands Huisartsen Genootschap) wordt overschreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit gegevens van het Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) onder huisartsen wordt dit beeld niet bevestigd. Hieruit blijkt dat in de afgelopen 5 jaar van de personen die deze middelen voor het eerst gaan gebruiken, minder dan 15 procent van die groep een tweede recept kreeg binnen vier weken. Hierbij is gekeken naar de voorschrijfgegevens van huisartsen van oxazepam (kalmeringsmiddel) en van temazepam (slaapmedicatie) bij personen die starten met gebruik van deze middelen. Sinds 1 januari 2009 zijn benzodiazepines uit het verzekerde pakket gehaald met name om chronisch gebruik tegen te gaan.
In de televisie uitzending van Brandpunt kwam met name problematisch gebruik van oxazepam aan de orde. Oxazepam is een kalmeringsmiddel en wordt in de NHG richtlijnen niet geadviseerd als slaapmedicatie, maar wel als kortwerkend middel bij angststoornissen. Als slaapmedicatie adviseert het NHG in het algemeen alleen kortwerkende middelen, zoals temazepam.
Langdurig gebruik van slaapmiddelen wordt in de NHG standaarden ontraden. Het NHG heeft voor patiënten voorlichtingsmateriaal ontwikkeld dat geplaatst is op de website www.thuisarts.nl en voor huisartsen implementatieproducten ontwikkeld, zoals de minimale interventiestrategie en de gereguleerde dosisreductiemethode om patiënten die langdurig slaapmiddelen gebruiken, te helpen met het stoppen met deze medicatie.
In de NHG Standaard Slaapproblemen en slaapmiddelen wordt een niet-medicamenteuze therapie bij slaapproblemen geadviseerd. Alleen als de lijdensdruk door slapeloosheid onaanvaardbaar hoog is of de slapeloosheid leidt tot ernstig disfunctioneren overdag, kan kortdurend gebruik van kortwerkende slaapmiddelen, zoals temazepam worden overwogen. In de standaard wordt ook geadviseerd om herhaalmedicatie voor slaapmiddelen alleen via een consult (en dus niet telefonisch) te verlengen.
De NHG Standaard Angst geeft aan dat bij de start van een medicamenteuze behandeling van een angststoornis (met een serotonineheropname remmer, SSRI) initiële angsttoename eventueel behandeld kan worden door tijdelijk gedurende de eerste twee tot vier weken een benzodiazepine, zoals oxazepam toe te voegen.
Heeft u inzicht in het aantal mensen dat deze verslavende slaapmiddelen langdurig gebruikt, dan wel het aantal mensen waarbij inmiddels sprake is van een verslaving? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er zijn geen harde cijfers over het aantal mensen bij wie sprake is van een verslaving aan bepaalde geneesmiddelen. Wél bevat het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) gegevens over het aantal personen dat een beroep doet op de ambulante en klinische verslavingszorg (en de verslavingsreclassering). Deze gegevens worden verzameld in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Op basis van gegevens uit LADIS blijkt dat er sinds 2010 sprake is van een lichte daling van het aantal personen dat een beroep doet op de verslavingszorg in verband met problematisch medicijngebruik. In 2010 betrof dit aantal bijna 900 hulpvragers en in 2013 en 2014 zijn dit er 800. Het gaat grotendeels om problematisch gebruik van benzodiazepines, zo blijkt uit de gegevens van LADIS.
Voor langdurig gebruik van deze middelen is gekeken naar de aflevergegevens aan personen die deze geneesmiddelen een half jaar of langer gebruikten in 2015 en die dit op legale wijze verstrekt hebben gekregen via een openbare apotheek. De Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) beschikt over extramurale verstrekkingen van geneesmiddelen en dus aflevergegevens van openbare apotheken. Uit cijfers van de SFK over 2015 blijkt dat 85.000 personen (dit is ongeveer éénvijfde van het aantal gebruikers) een half jaar of langer Temazepam afgeleverd heeft gekregen en dat 81.000 personen (dit is minder dan eenvijfde van het aantal gebruikers) een half jaar of langer oxazepam afgeleverd heeft gekregen. Gecorrigeerd voor dubbeltellingen betekent dit dat het totaal aantal personen dat in 2015 een half jaar of langer oxazepam en/ of temazepam heeft gebruikt ongeveer 150.000 bedraagt. Slechts een zeer beperkt deel van de gebruikers van deze middelen doet een beroep op de verslavingszorg. Welke redenen daaraan ten grondslag liggen is niet bekend.
Bij brief van 2 maart 2016 van de Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland (VVGN) heeft de VVGN het signaal afgegeven dat verslavingsartsen van de KNMG zeer regelmatig met patiënten met (potentiële) verslaving aan geneesmiddelen te maken krijgen. Mede gelet op dit signaal van de VVGN, gelet op de omstandigheid dat slechts een zeer beperkt deel van de gebruikers van kalmeringsmiddelen een beroep doet op de hulpverlening, de omstandigheid dat niet duidelijk is wat de omvang is van overmatig gebruik van bepaalde kalmerende geneesmiddelen en om welke groepen gebruikers het gaat, zal ik in overleg treden met de betrokken beroepsgroepen (verslavingsartsen, huisartsen, apothekers). Ik zal met hen ook het doen van nader onderzoek bespreken.
Deelt u de verontrusting dat huisartsen en apothekers op deze wijze verslavingen aan slaapmiddelen in stand houden, zeker als huisartsen in strijd met de NHG-richtlijn verzuimen de patiënt door te geleiden naar verslavingszorg?
Het NHG heeft mij laten weten dat zij huisartsen adviseert om de in het antwoord op vraag 2 vermelde NHG standaarden, zo kort mogelijk en in zo laag mogelijke dosering benzodiazepines voor te schrijven. Daarnaast wordt de huisarts geadviseerd om met de patiënt afspraken te maken over het gebruik, de duur van de behandeling en het stoppen met de medicatie om het risico op afhankelijkheid te verminderen. De laatste jaren is hier in toenemende mate aandacht voor. Ook zijn er nascholings- en farmacotherapeutisch overleg-modules ontwikkeld om de huisartsen en apothekers daarbij te ondersteunen. Zo is er een minimale interventie strategie ontwikkeld met een stopbrief voor patiënten die een lage dosering gebruiken. Ook is er een gereguleerde dosisreductiemethode (met een afbouwschema op maat) voor huisartsen ontwikkeld die gebruikt kan worden bij patiënten met een hogere dagelijkse dosering. Patiënten die willen stoppen met het gebruik van deze medicatie maar die dit niet lukt, kunnen worden doorverwezen naar de verslavingszorg. Voorwaarde voor behandeling van een verslaving is dat de patiënt daadwerkelijk de wil heeft om behandeld te worden voor zijn verslaving.
Welke maatregelen kunnen genomen worden tegen huisartsen en apothekers die op deze wijze in strijd met de richtlijn handelen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) kan verschillende maatregelen nemen indien zij van mening is dat zorgverlening niet verantwoord is. De maatregelen die de IGZ voorhanden heeft zijn onder meer het stimuleren van zorgverleners om de zorg te verbeteren, het vragen van een verbeterplan, het instellen van verscherpt toezicht en geven van een aanwijzing. In dit verband wordt verwezen naar de website van de IGZ (http://www.igz.nl/onderwerpen/handhaving_en_toezicht/maatregelen/).
Voor het toepassen van maatregelen naar aanleiding van de berichtgeving in de uitzending van Brandpunt biedt deze uitzending onvoldoende handvatten.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg opdracht te geven gericht onderzoek te doen naar het voorschrijven door huisartsen en het verstrekken door apothekers van verslavende slaapmiddelen, zoals oxazepam, en het verzuim van huisartsen om patiënten die deze middelen langdurig gebruiken door te geleiden naar de verslavingszorg? Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het gemak waarmee Belgische apotheken op basis van een gekopieerd recept verslavende slaapmiddelen verstrekken, zonder te controleren of deze middelen al bij een andere apotheek zijn verstrekt, zeer verontrustend is? Bent u bereid op korte termijn de Belgische Minister van Volksgezondheid hierop aan te spreken, en aan te dringen op maatregelen waarmee deze werkwijze gestopt wordt?
De IGZ is niet bekend met een praktijk van Belgische apotheken, waarbij op een meer structurele basis sprake zou zijn van gekopieerde of vervalste recepten, afkomstig van Nederlandse voorschrijvers om slaapmiddelen of benzodiazepines te verstrekken. Of hiervan sprake is en de mate waarin, staat ter beoordeling van de Belgische autoriteiten. De IGZ heeft in het kader van haar samenwerking met andere toezichthouders binnen Europa aan haar collega-toezichthouder in België het signaal over deze problematiek doorgegeven.
Het vonnis van de Hoge Raad over een all-in prijzen bij mobiele telefoonabonnementen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het vonnis van de Hoge Raad van 12 februari 2016 over all-in abonnementen?1
Ja.
Kunt u de gevolgen van het vonnis van de Hoge Raad schetsen voor consumenten en de telecomproviders?
De gevolgen van het arrest van de Hoge Raad dat een nadere uitwerking is van het eerdere arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014, voor consumenten en telecomproviders kunnen als volgt worden samengevat.
Volgens de Hoge Raad ligt in een all-in abonnement een kredietovereenkomst besloten (koop op afbetaling). Het niet afzonderlijk vermelden van de door de consument te betalen koopprijs voor de mobiele telefoon, ingevolge art. 7:61 lid 2, onder e, BW kan leiden tot vernietiging van de kredietovereenkomst. Indien het «telefoonabonnement inclusief toestel» een kredietovereenkomst in de zin van Titel 2A van Boek 7 BW inhoudt, dient de rechter ambtshalve te beoordelen of partijen hebben voldaan aan het bepaalde in art. 7:61 lid 2 BW, en kan hij zo nodig ook ambtshalve de kredietovereenkomst vernietigen.
Uit art. 7A:1576 lid 2 BW volgt dat de overeenkomst van koop op afbetaling niet van kracht is indien de door de koper te betalen prijs niet in de overeenkomst is bepaald. Dit betekent dat aan de overeenkomst dan geen rechtsgevolgen kunnen worden verbonden, evenals het geval is bij een overeenkomst die nietig of vernietigd is. De rechter dient, aldus de Hoge Raad, met het oog op een effectieve bescherming van het belang van de consument die door middel van een «telefoonabonnement inclusief toestel» een overeenkomst van koop op afbetaling ter zake van de mobiele telefoon is aangegaan, ambtshalve te onderzoeken of aan art. 7A:1576 lid 2 BW is voldaan en zo nodig ambtshalve te oordelen dat de koop op afbetaling geen rechtsgevolg heeft.
In beginsel is die vernietiging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar in de zin van de artikelen 6:2 lid 1 BW en 6:248 lid 1 BW. Dat geldt evenzeer voor zover de vernietiging tot gevolg zou hebben dat de consument de beschikking heeft gehad over een mobiele telefoon «zonder dat hij daarvoor iets behoeft te betalen».
Ten aanzien van de vraag naar de afwikkeling van de nietige of vernietigde overeenkomst stelt de Hoge Raad voorop dat zich in de praktijk velerlei feitelijke variaties kunnen voordoen. Daarom wordt in het kader van de beantwoording van de desbetreffende vraag volstaan met (onder meer) de volgende «hoofdlijnen»:
Bent u het eens met de uitspraak van ConsumentenClaim dat telecomproviders ten onrechte een all-in prijs hebben berekend bij mobiele telefoonabonnementen?2
Artikel 7A:1576 lid 2 BW en art. 7:61 lid 2 BW vereisen dat in de overeenkomst de door de consument te betalen koopprijs voor de mobiele telefoon afzonderlijk wordt bepaald. Aan deze eis is niet voldaan wanneer enkel een all-in prijs is bepaald.
Bent u het eens met de uitspraak van ConsumentenClaim dat telefoonproviders jarenlang de werkelijke kosten van de telefoon verborgen hebben gehouden?3
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er op dit moment nog telecomproviders zijn die kosten van de telefoons niet vermelden in hun aanbiedingen van abonnementen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Mijn beeld is dat nog niet alle aanbiedingen in lijn zijn met het arrest. Aangenomen mag worden dat de aanbieders hun reclame-uitingen en contractvoorwaarden in overeenstemming zullen brengen met de geldende wet- en regelgeving.
Kan een all-in abonnement volgens u als een lening worden gezien?
Ja.
Volgens de Hoge Raad ligt in een all-in abonnement een kredietovereenkomst besloten. Dit volgde reeds uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014.
In hoeverre overtreden telefoonproviders de wet indien zij niet vertellen voor welk bedrag de consument een lening afsluit?
De providers overtreden in dat geval de in het antwoord op vraag 2 aangehaalde artikelen uit het BW. Voorts zal sprake kunnen zijn van een oneerlijke handelspraktijk in de zin van de artikelen 193a e.v. van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Volgens artikel 193c van Boek 6 BW is een oneerlijke handelspraktijk onder meer misleidend indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, zoals ten aanzien van onder meer: de prijs of de wijze waarop de prijs wordt berekend.
Hoe wilt u voorkomen dat telecomproviders in de toekomst de wet overtreden op het gebied van all-in prijzen?
In beginsel zijn telecomproviders verantwoordelijk voor de naleving van wetgeving. Aangenomen mag worden dat de providers van het arrest van de Hoge Raad op de hoogte zijn en hun beleid zullen aanpassen.
Wanneer geldende regels echter worden overtreden, bestaat zowel publiek- als privaatrechtelijk toezicht. Zo is de Autoriteit Consument en Markt bevoegd om handhavend op te treden als sprake van overtreding van wetgeving omtrent oneerlijke handelspraktijken. Wanneer sprake is van een financiële dienst of activiteit is de Autoriteit Financiële Markten bevoegd om handhavend op te treden. In dit kader verwijs ik u naar de motie De Vries naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 (Handelingen II, Vergaderjaar 2015–2016, 34 198, nr. 16). Ter uitvoering van deze motie wordt bezien of telecomkredieten, onder voorwaarde van een gedragscode van de sector voor verantwoorde kredietverlening, zouden kunnen worden vrijgesteld van de regels voor kredietverlening die gelden op grond van de Wet op het financieel toezicht. De Minister van Financiën informeert de Kamer over de uitvoering van deze motie.
Consumenten kunnen bij het informatieloket van de ACM melding maken van mogelijke overtreding. Daarnaast kunnen consumenten zich tot de geschillencommissie en rechter wenden voor individuele geschillenbeslechting.
Carnavalswagens over de snelweg A76 in Limburg |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het standpunt van de provincie Limburg dat het vervoer van de carnavalswagens komende zondag het beste kan geschieden via een begeleid vervoer over de A76 in plaats van via de grote omweg over het onderliggend wegennet? Zie publicatie van L11.1
Ja. Gedeputeerde staten van provincie Limburg geven daarbij in hun beantwoording van schriftelijke vragen van provinciale staten (16 februari 2016) ook aan dat een dergelijk vervoer dient plaats te vinden binnen de kaders van de Wegenverkeerswet 1994.
Bent u op de hoogte van het feit dat de provincie Limburg heeft aangeboden om de begeleiding van de carnavalswagens over de twee kilometer autosnelweg te begeleiden om alles in goede banen te laten verlopen?
Ja.
Kunt u garanderen dat in de afgelopen vier jaar op geen enkel stuk snelweg in Nederland langzaam speciaal vervoer heeft plaatsgevonden op incidentele basis, al dan niet met speciale begeleiding?
Op incidentele basis vindt langzaam, speciaal vervoer plaats over de autosnelweg, al dan niet met speciale begeleiding. Daarbij kunt u bijvoorbeeld denken aan het vervoer van grote industriële producten via diepladers. Voor dergelijke vervoersbewegingen is een ontheffing op grond van de Wegenverkeerswet 1994 aangevraagd en verleend.
Bovendien komt het ook wel eens voor dat «langzaam speciaal vervoer» zich toch op de snelweg begeeft, zonder dat hier vooraf een ontheffing op grond van de Wegenverkeerswet 1994 is aangevraagd. Wanneer dit wordt opgemerkt, wordt handhavend opgetreden. Hierbij tracht Rijkswaterstaat dit verkeersonveilige transport zo snel mogelijk en op een veilige manier van de snelweg af te leiden.
Bent u bereid om de carnavalswagens komende zondag (halfvasten), al dan niet via Rijkswaterstaat, in verband met het cultureel grensoverschrijdend samenwerken tussen carnavalsverenigingen in Nederland en België alsnog toe te staan over de A76 de Grensmaas te laten passeren?
Rijkswaterstaat, de Vlaamse wegbeheerder, de provincie Limburg, de gemeente Stein, (Nederlandse en Vlaamse) politie en carnavalsverenigingen hebben afgelopen jaar in nauw overleg onderzocht welke maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de wettelijke kaders van de Wegenverkeerswet 1994 zodat een ontheffing kan worden verleend en van de autosnelweg gebruik mag worden gemaakt.
Het afgelopen jaar is in dit overleg geconcludeerd dat de carnavalsverenigingen de met deze maatregelen gemoeide kosten te hoog achten en daardoor niet kunnen voldoen aan de eisen die aan het vervoer over de autosnelweg worden gesteld. Nu niet aan de randvoorwaarden van de Wegenverkeerswet wordt voldaan en daarmee de verkeersveiligheid niet kan worden geborgd, ben en blijf ik van mening dat deze carnavalswagens geen gebruik mogen maken van de autosnelweg.
Ook de Vlaamse en Nederlandse politie heeft negatief geadviseerd over gebruik van de snelweg door deze voertuigen. Op initiatief van de gemeente Stein zijn met alle betrokken partijen alternatieven ontwikkeld, zoals vervoer over onderliggend wegennet en het bieden van een stallingsmogelijkheid aan de Vlaamse grens.
Bent u bereid deze vragen voor zondag te beantwoorden en te delen met het bevoegd gezag in Limburg?
Ja.
De investeringen van verzekeraars in bedrijven die bont en exotisch leer verkopen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verzekeraars investeren indirect 1 miljard in bont en exotisch leer»?1
Ja.
Is er op dit moment regelgeving die investeringen in bedrijven die bont of exotisch leer produceren of verkopen, beperkt? Zo ja, wordt deze regelgeving gevolgd en in hoeveel gevallen is er, indien nodig, al handhavend opgetreden? Heeft de Wet verbod pelsdierhouderij hier invloed op?
Nee, er is op dit moment geen regelgeving die investeringen in bedrijven die bont of exotisch leer produceren of verkopen beperkt.
Indien er geen regelgeving is, bent u bereid deze te maken? Zo ja, wanneer zal dit aan de Kamer voorgelegd worden? Zo nee, bent u bereid andere ontmoedigende maatregelen te treffen?
In het kader van (internationaal) maatschappelijk verantwoord ondernemen (iMVO) zet de overheid in op zelfregulering. De overheid streeft er naar om voor elk van de door KPMG geïdentificeerde sectoren tot een multistakeholder iMVO-convenant te komen (Kamerstuk 26 485, nr. 197). Zo ook voor de verzekeraars als onderdeel van de financiële sector. Door zelf als partij te participeren, onderstreept de overheid het belang van de totstandkoming van een convenant en kan zo ook pleiten voor het daarin opnemen van afspraken die zien op onder meer dierenwelzijn.
Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten een convenantentraject te willen starten en voert hierover verkennende gesprekken met diverse partijen. Daarbij wordt verkend welke thema’s behandeld kunnen worden in het convenant, zoals het thema dierenwelzijn. In het verkennende ambtelijke gesprek met ambtenaren van de Ministeries van Financiën en Economische Zaken is het Verbond van Verzekeraars reeds verzocht om het thema dierenwelzijn op te nemen.
Met een convenant worden afspraken gemaakt over verschillende onderwerpen; bijvoorbeeld over over client due diligence (wijze waarop cliënten MVO-processen ingebed hebben), invloed in waardeketens, als ook transparantie over investeringen door verzekeraars.
Het Verbond van Verzekeraars heeft een Gedragscode Verzekeraars en deze zal als basis voor het convenant dienen. In deze gedragscode is het volgende vastgelegd:
Uit deze doelstellingen heeft het Verbond de Code Duurzaam Beleggen3 geformuleerd. Hierin committeren de leden van het Verbond zich volgens het «comply or explain» principe aan de UN Principles for Responsible Investments (UN PRI). De verzekeraars Aegon en Delta Lloyd hebben op de Eerlijke Verzekeringswijzer gereageerd en aangegeven de dialoog over dierenwelzijn te willen aangaan.4
Ziet u een rol voor de overheid om inzichtelijk te maken waarin verzekeraars investeren, zodat klanten weten op welke wijze hun geld geïnvesteerd wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met de verzekeraars in gesprek te gaan om de investeringen in bedrijven die bont of exotisch leer produceren of verkopen zo snel mogelijk af te bouwen, gezien de maatschappelijke weerstand hiertegen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Slechte bereikbaarheid van 112 in de omgeving Vlagtwedde, Oost Groningen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat 112 in de omgeving van Vlagtwedde, Oost Groningen niet goed bereikbaar is door een slecht mobiel netwerk?1
Ja.
Deelt u de mening dat 112 ten alle tijden voor iedereen goed bereikbaar moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit mijn beleidsmatige verantwoordelijkheid voor 1-1-2, vind ik het heel belangrijk dat burgers in nood te allen tijde een beroep kunnen doen op snelle en adequate noodhulp.
Is de slechte bereikbaarheid van 112 in de omgeving van Vlagtwedde, regio Oost Groningen een uitzondering of bent u ook bekend met signalen van een verslechterde bereikbaarheid van 112 uit andere regio’s?
De Minister van Economische Zaken heeft in 2014 opdracht gegeven aan Agentschap Telecom en TNO om onderzoek te doen naar de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 in Nederland. Op 14 april 2015 zijn de resultaten met een kabinetsreactie naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 517, nr.97). Het onderzoek liet zien dat de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 in Nederland (buitenshuis) goed te noemen is: slechts in een beperkt aantal gebieden was de kans op een succesvolle verbinding statistisch lager dan 99%. Dit rapport is besproken met de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken in het Algemeen Overleg van 30 april 2015. Op 18 februari jl. heeft de Minister van Economische Zaken u mede namens mij een brief gestuurd met de stand van zaken (Kamerstuk 29 517, nr. 109). Inmiddels zijn op verzoek van de provincie Groningen op 8 februari jl. aan de oostgrens van Groningen aanvullende testoproepen gedaan door Agentschap Telecom (o.a. in de gemeente Vlagtwedde). 99,58% van die testoproepen naar het alarmnummer 1-1-2 bleken succesvol. Agentschap Telecom bespreekt deze resultaten binnenkort met de provincie Groningen.
Welke stappen heeft u na eerdere signalen in 2014 gezet om de bereikbaarheid van 112 te verbeteren?
Na bovengenoemd onderzoek is op een aantal sporen ingezet, zoals verspreiding van het handelingsperspectief wat mensen zelf kunnen doen om de slagingskans van een mobiele 112-oproep te vergroten. Ook is ingezet op ondersteuning van gemeenten en operators bij de verbetering van de lokale mobiele bereikbaarheid door het beschikbaar stellen van de expertise van Agentschap Telecom, om in het verlengde van het onderzoek, het lokale beeld compleet te krijgen. Deze ondersteuning staat ook in 2016 ter beschikking. Voor een volledig overzicht van de stappen en een stand van zaken verwijs ik u verder graag naar de brief die de Minister van Economische Zaken op 18 februari jl. mede namens mij heeft toegestuurd (Kamerstuk 29 517, nr. 109).
Hoe definieert u de bereikbaarheid van 112 op dit moment?
De bereikbaarheid van 1-1-2 definieer ik als goed. Het alarmnummer 1-1-2 is bereikbaar via elke vaste telefoon. Daarnaast bleek uit het onderzoek van Agentschap Telecom en TNO dat de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 in Nederland goed te noemen is.
Op welke wijze gaat u borgen dat 112 ten alle tijden bereikbaar is voor iedereen? Wanneer zal 112 voor iedereen goed bereikbaar zijn en hoe u dit gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven is de bereikbaarheid van het alarmnummer 1-1-2 goed. 100% mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 is niet mogelijk. Meerdere factoren zijn immers van invloed op de slagingskans van een noodoproep, zoals het type toestel, het gedrag van de beller, maar ook factoren als weersinvloeden, vegetatie en bebouwing.
Op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd wordt over de verbetering van de bereikbaarheid van 112?
18 februari jl. heeft de Minister van Economische Zaken uw Kamer mede namens mij per brief geïnformeerd over de stand van zaken mobiele bereikbaarheid 112 (Kamerstuk 29 517, nr. 109).
Prestatiedruk in het kleuteronderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Prestatiedruk in het kleuteronderwijs» van het televisieprogramma De Monitor?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie dat leraren hun baan opzeggen, of in het ergste geval zelfs worden ontslagen, omdat zij niet willen of kunnen werken op scholen waar in het onderwijs aan jonge kinderen sprake is van prestatiedruk, het verplichte gebruik van methoden en/of de frequente afname van toetsen?
Het beeld dat er grote prestatiedruk wordt gelegd op kleuters herken ik niet. Het zal in de praktijk zeker voorkomen dat leerkrachten het niet eens zijn met de manier waarop bij hen op school het onderwijs wordt ingericht. Leerkrachten die het niet eens zijn met de onderwijsvisie van hun school, kunnen daarover met hun schoolleider of desgewenst het bestuur in gesprek gaan.
Deelt u de mening dat in het onderwijs aan jonge kinderen juist spel centraal zou moeten staan; dat we moeten accepteren dat de ontwikkeling van jonge kinderen niet voor alle kinderen in eenzelfde tempo en op dezelfde wijze verloopt; en dat het daarom onwenselijk is om kinderen en leraren in een keurslijf van één methode te dwingen en de leraren zich te laten verantwoorden over de leeropbrengsten van de kinderen?
Het onderwijs moet aansluiten bij de ontwikkeling van de kinderen. Bij kleuters maakt spelen een essentieel onderdeel uit van hun ontwikkeling. Een kleutermethode helpt leerkrachten om hun onderwijs aan kleuters vorm te geven. Een onderwijsmethode moet echter geen keurslijf worden. Een goede onderwijsmethode stelt de leerkracht in staat om zijn of haar onderwijsaanbod aan te passen aan de behoefte van het kind.
Wat is uw reactie op de blijvende onduidelijkheid over de vraag of de onderwijsinspectie schoolbesturen of scholen, al dan niet indirect, verplicht om in het onderwijs aan jonge kinderen gebruik te maken van onderwijsmethoden?
Bij het toezicht op basisscholen kijkt de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) ook naar de kleutergroepen. Over dit deel van het toezicht blijkt een aantal hardnekkige misverstanden te bestaan. Dit vraagt om aanhoudende, duidelijke communicatie van de inspectie over het toezicht en de zaken waarop de inspectie het kleuteronderwijs beoordeelt. Daar is de inspectie volop mee bezig. Zo heeft de inspectie recent een nieuwsbericht op zijn website gepubliceerd over de vermeende plicht tot het gebruik van kleutermethodes. Zie: http://www.onderwijsinspectie.nl/nieuws/2016/02/scholen-hoeven-geen-methoden-te-gebruiken-in-de-kleutergroepen.html
Kunt u de garantie geven dat scholen altijd zelf de vrijheid hebben om te beslissen over de manier waarop zij het onderwijs vormgeven en dus niet verplicht zijn om in het onderwijs aan jonge kinderen gebruik te maken van een methode?
Ja.
Op welke manier kunt u leraren ondersteunen om door schoolbesturen en scholen zelf opgelegde regels en werkwijzen weg te nemen, zodat in het onderwijs aan (jonge) kinderen hun ontwikkeling weer voorop komt te staan in plaats van het afrekenen op leeropbrengsten?
Leraren zijn mijns inziens zelf in staat de dialoog aan te gaan met hun schoolleider en indien nodig hun bestuur. De wet op de medezeggenschap brengt de leraren ook formeel in positie. Voor zover schoolleiders en besturen hun beleid baseren op niet bestaande regels van de overheid, probeer ik daar via de Regeldrukagenda verandering in te brengen. Ook de voornoemde communicatie van de inspectie maakt daar onderdeel van uit.
Wat zijn de uitkomsten van uw «werksessie» met leraren over overbodige regels in het onderwijs en welke voorstellen doet u op basis daarvan voor het verlagen van de regeldruk en administratieve lasten in het onderwijs?
Om misverstanden over het toezicht weg te nemen is de inspectie gestart met een groot communicatietraject. Online, door middel van blogs, sociale media en via een speciale rubriek op delerarenagenda.nl. Daarnaast zijn veel inspecteurs aanwezig op conferenties en congressen om met leraren in gesprek te gaan over het toezicht en de werkwijze van de inspectie daarbij. Er worden workshops gegeven over regeldruk en leraren kunnen terecht bij het loket van de inspectie met vragen over regels.
Begin april wordt vanuit de Regeldrukagenda een meldpunt geopend waar leraren en schoolleiders registratieverplichtingen kunnen melden. Bij binnengekomen meldingen zal worden uitgezocht wie de «veroorzaker» is van de verplichting, bijvoorbeeld OCW, inspectie, schoolbestuur, schoolleider. Ik zal u na de zomer over de uitkomsten hiervan informeren.
Het bericht "Zilveren kruis smeert verstandelijk beperkten wurgcontract aan" |
|
Vera Bergkamp (D66), Renske Leijten (SP), Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU), Henk Krol (50PLUS), Sjoerd Potters (VVD), Fleur Agema (PVV), Otwin van Dijk (PvdA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u bovengenoemd bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat de vaststellingsovereenkomst, die namens zorgkantoren is aangeboden aan budgethouders, ongepast is en van tafel moet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bereiken?
Zorgkantoren geven momenteel uitvoering aan de afspraken die ik, mede op uw verzoek, met ze gemaakt heb. Deze afspraken heb ik verwoord in mijn brief aan de Kamer over de aanpak pgb fraude: terugvorderen, zwarte lijst en rapportage iSZW van 7 december 2015 (Kamerstuk 25 657, nr. 225). Als basis voor die afspraken dient het, ook door zorgkantoren gedeelde, uitgangspunt: de budgethouder die ter goeder trouw is snel duidelijkheid en rust geven en de frauderende aanbieder aanpakken door de vordering op deze derde te verhalen.
Zorgkantoren dienen ter uitvoering van deze afspraken medewerking te vragen van pgb-houders. Immers, een juridische claim die nog op de budgethouder ligt dient te worden overgezet naar een ander rechtspersoon. Het zorgkantoor heeft daarvoor gegevens nodig van de budgethouder over de hoogte van de vordering, de verplichting die daarbij hoort en een verklaring dat het bedrag nog niet door de budgethouder is voldaan aan het zorgkantoor, zodat het zorgkantoor de vordering ook daadwerkelijk op de frauderende zorgaanbieder kan gaan verhalen. Het gaat om behoorlijke budgetten waarbij het zorgkantoor aannemelijk moet maken dat deze schade heeft geleden door de frauderende aanbieder. Dit alles om de budgethouder te ontzien. Als de budgethouder te goeder trouw is, gaat het zorgkantoor de vordering verhalen op de frauderende aanbieder. Dat is de lijn, zoals verwoord in de genoemde brief aan de Tweede Kamer van 7 december 2015.
Nu blijkt dat een brief en documenten die het zorgkantoor van Zilveren Kruis Achmea heeft gestuurd aan budgethouders die als doel heeft om hen te informeren over deze nieuwe werkwijze en deze in gang te zetten, onbedoeld veel vragen oproept. Het zorgkantoor van Zilveren Kruis Achmea heeft aan budgethouders inmiddels excuses aangeboden voor de ontstane onduidelijkheid. Zilveren Kruis Achmea heeft mij gemeld dat de vaststellingovereenkomst nu niet door de budgethouders ondertekend hoeft te worden. Dat kan volgen op de uitkomst van het onderzoek naar te goeder trouw. De budgethouders danwel hun advocaat worden door het zorgkantoor hierover geïnformeerd.
Deelt u voorts de mening dat de aangenomen motie Bergkamp c.s.2 betekent dat de invordering van vermeende onterecht betaalde persoonsgebonden budgetten stopgezet moet worden? Wat betekent dit voor lopende procedures? Hoe staat het met de uitvoering van deze motie?
De motie zie ik als ondersteuning van het beleid en de gemaakte afspraken. De (in)vorderingen van vermeend onterecht betaalde persoonsgebonden budgetten zijn al langere tijd opgeschort tot de zorgkantoren hebben beoordeeld of een budgethouder te goeder trouw heeft gehandeld. Uiterlijk 1 mei 2016 of zoveel eerder als mogelijk, hebben zorgkantoren in alle op dit moment openstaande individuele casuïstiek beoordeeld of de budgethouder te goeder trouw heeft gehandeld. Daarnaast wordt op uiterlijk 1 mei 2016 en zoveel eerder als mogelijk, aan de betreffende budgethouders duidelijkheid geboden over het vervolg. In geval van een budgethouder die te goeder trouw is, is het vervolg dat de vordering van het zorgkantoor op de budgethouder wordt stopgezet. Het zorgkantoor neemt deze vordering die de budgethouder heeft op de vermoedelijk frauderende zorgaanbieder over. De zorgkantoren zullen op korte termijn brieven versturen naar budgethouders waarvan is vastgesteld dat ze te goeder trouw hebben gehandeld, om uit te leggen dat de vordering bij de frauderende zorgaanbieder wordt neergelegd en hoe dat in zijn werk gaat.
Een tweede deel van de motie betreft het nagegaan of een meer rechtstreekse aansprakelijkheid van een frauderende zorgaanbieder in de wet- en regelgeving is te verankeren. In mijn brief van 7 december 2015 heb ik de uitkomst van die analyse aan uw Kamer gepresenteerd. In de Zorgverzekeringswet is dat op grond van het algemene verzekeringsrecht al mogelijk. Onder de Wmo, Jeugdwet en Wlz moeten daarvoor aanpassingen van de wet worden voorbereid. Ik ben met zorgkantoren en de VNG in overleg over de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid daarvan.
Zijn er nog andere zorgkantoren die te werk gaan zoals Zilveren Kruis?
De afspraken, zoals verwoord in de brief aan de Kamer van 7 december 2015 heb ik met alle zorgkantoren gemaakt. Alle zorgkantoren verrichten inspanningen om ervoor te zorgen dat die budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld, niet (langer) worden geconfronteerd met een terugvordering en dat vermoedelijk frauderende zorgaanbieders worden aangepakt. Zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de gemaakte afspraken en kunnen aanvullende vragen en voorwaarden stellen zolang deze in lijn zijn met de gemaakte afspraak.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 26 februari beantwoorden, aangezien de termijn waarbinnen budgethouders van zorgkantoren moeten tekenen op 1 maart a.s. is gesteld?
Ja.
De situatie dat niet elke gemeente een overlijdensakte van een doodgeboren baby aan de ouders verstrekt |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Manon Fokke (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het verhaal van mevrouw Schlikker die van de gemeente Amsterdam een overlijdensakte van haar doodgeboren baby heeft gekregen?1
Ja.
Wat vindt u van deze werkwijze van de gemeente Amsterdam?
De werkwijze van de gemeente Amsterdam, die in casu alsnog een akte van levenloos geboren kind heeft opgemaakt, past binnen de bestaande wettelijke regeling en sluit aan op de Officiële Mededeling die in 2006 hierover werd uitgebracht aan de ambtenaren van de burgerlijke stand door de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit. De Commissie raadde aan om voor levenloos geboren kinderen ongeacht de duur van de zwangerschap een akte van een levenloos geboren kind op te maken en dus ook voor kinderen geboren uit een zwangerschap met een kortere duur dan 24 weken. De desbetreffende Officiële Mededeling is destijds onder meer gepubliceerd in de Staatscourant2 en onlangs opnieuw onder de aandacht van de beroepsgroep van ambtenaren van de burgerlijke stand gebracht.
Erkent u dat een kind een wettelijke erkenning krijgt door het wel in het bevolkingsregister op te nemen en vervolgens op de overlijdensakte de geboorte- en de overlijdensdatum te laten samenvallen?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik kunnen ons goed voorstellen dat ouders vragen om (wettelijke) erkenning voor hun levenloos geboren kindje naast de al bestaande wettelijke erkenning in de vorm van een officiële akte van de burgerlijke stand. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bereid de mogelijkheden te onderzoeken van registratie zowel binnen als buiten de BRP, inclusief de financiële, technische, juridische, internationale en privacyaspecten. Hij betrekt daarbij de wensen van de initiatiefneemsters van de petitie. Hij doet het onderzoek in overleg met mij. Over de uitkomst van dit onderzoek wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.
Onderkent u, dat dit voor ouders van een doodgeboren kindje een belangrijke erkenning is van het feit dat het kindje heeft bestaan – en niet, zoals het BW zegt «geacht wordt nooit te hebben bestaan»?
Ik heb alle begrip voor het intense verdriet van ouders van wie een kind levenloos ter wereld is gekomen. De manier waarop mensen met een dergelijk verdriet omgaan is heel persoonlijk en zal voor iedereen verschillend zijn. Ik wil benadrukken dat de formulering in het BW er niet toe strekt om het bestaan van het kind te ontkennen, maar tot doel heeft om vast te stellen dat een levenloos geboren kind geen drager kan zijn van rechten en plichten en deze ook niet aan andere personen kan overdragen. In erkenning van het bestaan van het kind is voorzien door het opmaken van een officiële akte van de burgerlijke stand, de akte van levenloos geboren kind, waarin de voornaam of voornamen en de geslachtsnaam van het kind worden opgenomen alsmede plaats en – zo mogelijk – tijdstip van geboorte.
Ik zal bezien of een wijziging van de wettekst tot de mogelijkheden behoort. Gekeken wordt naar een formulering die meer recht doet aan de gevoelens van de ouders. Hiertoe is inmiddels het advies gevraagd van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit.
Erkent u, dat het voor het rouwproces van ouders belangrijk is dat erkenning van het bestaan van het kind vanzelfsprekend geregeld is?
De wijze waarop mensen rouwen om een dergelijk verlies is strikt persoonlijk. Een wijze van erkenning van het bestaan van het kind, die kan bijdragen aan het rouwproces, is voorzien in de vorm van een officiële akte van de burgerlijke stand. Zoals gemeld in de antwoorden op de vragen 3 en 4 zullen de mogelijkheden voor andere wijzen van erkenning worden onderzocht.
Zouden andere gemeenten in Nederland deze werkwijze van Amsterdam zonder meer kunnen overnemen? Zo ja, wat weerhoudt ze mogelijk nog? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, geeft de werkwijze van de gemeente Amsterdam uitvoering aan de Officiële Mededeling van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit die aan alle ambtenaren van de burgerlijke stand is gericht. Alle gemeenten kunnen daarom ook overeenkomstig de werkwijze van Amsterdam handelen. De Officiële Mededeling is destijds breed bekend gemaakt. Ik heb contact opgenomen met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) om dit nogmaals onder de aandacht van de beroepsgroep te brengen.
Kunt en wilt u zelf een rol spelen in het bekend maken van de werkwijze van Amsterdam in de andere gemeenten?
Ik ondersteun de werkwijze van de gemeente Amsterdam. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 aangaf, heb ik de werkwijze nogmaals onder de aandacht van de NVVB gebracht. Deze heeft op haar beurt door middel van een bericht op de website alle gemeenten op deze werkwijze attent gemaakt.
Is het waar dat het niet vermelden van een doodgeboren kindje (vanaf 24 weken) in het geboorteregister in strijd is met het VN verdrag van de rechten van het kind?
In het kader van het VN verdrag voor de rechten van het kind is het van belang dat registratie van de geboorte van een kind plaatsvindt en dat het kind een naam krijgt. De regeling voor levenloos geboren kinderen sluit hierop aan. Er wordt een officiële akte in de vorm van een akte van levenloos geboren kind opgemaakt, waarin de voornaam of voornamen en de geslachtsnaam van het kind worden opgenomen, die bepalend zijn voor de identiteit van het kind.
De massale wetsovertredingen tijdens diertransporten naar Turkije |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van verschillende dierenwelzijnsorganisaties waaruit blijkt dat bij maar liefst 70% van de geïnspecteerde transporten naar Turkije, de EU Transportwet (1/2005) systematisch wordt overtreden waardoor jaarlijks tienduizenden dieren lijden onder grove overschrijdingen van maximum-transporttijden, onrealistische tijdsplanningen, valse verklaringen over rustplaatsen, extreme temperaturen, gebrek aan water en voedsel, overbelading van wagens, ontbrekende strobedding en onvoldoende stahoogte»?1 2
Ik ben me bewust van de ernst van de situatie die onder ander in de rapporten van dierenwelzijnsorganisaties worden gerapporteerd. Deel van de door hen geschetste problemen vloeien voort uit de gebrekkige voorzieningen bij de grensovergang naar Turkije en de problemen die dat veroorzaakt doordat administratieve processen bij het verlaten van de Europese Unie en de toelating tot Turkije vaak voor vertraging zorgen.
Wat is uw reactie op de constatering van Eyes on Animals dat ook Nederlandse vervoerders zich niet aan de Europese wetgeving houden? Zijn er resultaten bekend van het inmiddels door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gestarte onderzoek naar de Nederlandse vervoerders en welke maatregelen gaan er tegen hen genomen worden? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De NVWA kan, bijvoorbeeld op verzoek van een andere lidstaat, nader onderzoek instellen als er aanwijzingen zijn dat Nederlandse vervoerders mogelijk bepalingen van de transportverordening overtreden hebben. Ongeacht of het transport vanuit Nederland of vanuit andere lidstaten betreft. Bepaalde zaken zijn echter achteraf niet meer vast te stellen, zoals bijvoorbeeld onvoldoende stahoogte voor de dieren. Het nader onderzoek van onder andere GPS-gegevens kan leiden tot maatregelen zoals waarschuwingen of bestuurlijke boetes.
Eyes on Animals rapporteerde over een transport dat door een Nederlandse vervoerder werd uitgevoerd. Het onderzoek hierover is nog lopende. Als dit onderzoek is afgerond zal ik u over de uitkomst informeren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de NVWA die zegt niet officieel te kunnen optreden tegen deze Nederlandse vervoerders omdat ze andere landen dan Nederland als startpunt hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u naar aanleiding van deze berichtgeving, en de eerder gestelde Kamervragen hierover (Kamerstuknummer 2011Z15746 en 2013D32680), het EU-voorzitterschap benutten om de naleving en handhaving van de Transportwet door de Europese lidstaten te verbeteren, met name tijdens het transport richting Turkije? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat we uiterst zorgvuldig moeten omgaan met diertransporten naar derde landen. Het vervoer van dieren is door de Europese Unie gereguleerd in de Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening). De verordening geeft de randvoorwaarden, waaronder de in acht te nemen transportduur voor het vervoeren van dieren binnen de EU en vanuit de EU naar derde landen. Het is als lidstaat niet mogelijk om eenzijdig beperkingen op te leggen ten aanzien van de duur van transport naar andere lidstaten of derde landen.
Ik blijf mij tijdens maar ook na het Europese voorzitterschap in de Europese Unie hard maken om hier verandering in aan te brengen door het verbieden van het transport van slachtdieren langer dan 8 uur. Ik doe dit samen met mijn collega’s uit Denemarken en Duitsland. Ik heb hier ook op 15 maart jl. wederom voor gepleit bij het seminar van de Europgroup for Animals.
Ook zal ik de Europese Commissie oproepen om er bij Turkije op aan te dringen de omstandigheden aan de grens te verbeteren. Er kan worden aangedrongen op vereenvoudiging van de administratieve handelingen en een vroegtijdige screening van noodzakelijke exportdocumenten. Vee&Logistiek Nederland heeft aangekondigd haar leden op te roepen om de grensovergang bij Turkije gedurende de maanden juli en augustus te mijden.
Tot slot heeft het Europese Hof van Justitie heeft met betrekking tot de uitleg van artikel 14, lid 1 van de Transportverordening, het zogenaamde «Zuchtvieh arrest» verklaard dat het reisjournaal dat voorafgaande aan het transport overleg moet worden door de exporteur, realistisch is en ervan blijk moet geven dat de bepalingen van de verordening zullen worden nageleefd. Dit geldt ook expliciet voor het deel van het transport dat plaatsvindt op het gebied van derde landen. Ik wacht de nadere juridische analyse van de Europese Commissie hierover af.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van Eyes on Animals: «als je weet dat het vervoer niet volgens de wet kan, moet je het transport niet laten gaan»? Bent u bereid een einde te maken aan transporten uit Nederland naar Turkije, mede in het kader van de motie Thieme (Kamerstuknummer 33 400 XIII, nr. 105) om een maximumtransportduur te verbinden aan transporten vanuit Nederland? Zo, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Boeven de baas in bajes’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de zorgen die bewaarders in de Psychiatrische Inrichting (PI) Alphen a/d Rijn hebben geuit naar De Telegraaf over het regime en de handhaving binnen de inrichting?1
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Kooiman (SP)(Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nrs. 1781 en 1783) en het lid Helder (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1782) heb ik mij naar aanleiding van de bewering in bovenstaande berichten laten informeren door de leiding van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de vestigingsdirecteuren en de ondernemingsraden van de in de berichten genoemde penitentiaire inrichtingen. Zij hebben aangegeven zich niet te herkennen in de kritiek die naar buiten is gebracht. Toch heb ik gelet op deze verschillende geluiden en het grote belang van integriteit in een organisatie als DJI, de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) verzocht haar reeds in haar werkprogramma 2016 aangekondigde onderzoek in het gevangeniswezen naar contrabande en integriteitskwesties, naar voren te halen. Het werkprogramma 2016 van de IVenJ is uw Kamer aangeboden bij brief van 12 januari jl2. Voorts heb ik DJI gevraagd bij haar medewerkers nogmaals het integriteitsbeleid onder de aandacht te brengen.
Hoeveel en wat voor type wapens hebben de cel-inspecties de afgelopen weken opgeleverd in de PI?2 Hoe is het mogelijk dat deze naar binnen zijn gesmokkeld, zoals dat klaarblijkelijk ook het geval is geweest met drugs en telefoons?
Er zijn in de maand februari twee steekvoorwerpen aangetroffen in de PI Alphen aan den Rijn. Ondanks alle preventieve en repressieve maatregelen die door het gevangeniswezen worden getroffen worden kan het voorkomen dat tijdens cel-inspecties verboden goederen worden aangetroffen. Ik betreur dat.
Kunt u bevestigen dat de directie van de PI Alphen a/d Rijn op 21 februari jl. twee medewerkers van deze PI de toegang heeft ontzegd? Wat is de reden daarvoor geweest?
Ja. De reden daarvoor zijn vermoedens van niet-integer gedrag. Er loopt een onderzoek door Bureau Veiligheid en Integriteit.
Sinds wanneer is vanuit het Ministerie van V&J al onderzoek gaande naar de veiligheidssituatie in de gevangenis?3 Wat is de aanleiding hiervoor, is de Kamer hierover destijds geïnformeerd en wat zijn de (tussentijdse) resultaten hiervan?
De IVenJ onderzoekt als onafhankelijk, onpartijdig en deskundig toezichthouder de kwaliteit van de taakuitvoering door organisaties werkzaam op het terrein van veiligheid en justitie, waaronder het gevangeniswezen. Bij incidenten beoordeelt de IVenJ of nader onderzoek nodig is.
Hoe is het mogelijk dat een medewerker van de PI niet goed gescreend is blijkens diens lidmaatschap bij de motorclub Satudarah?4 Hoelang is deze persoon werkzaam geweest bij de PI en wordt de link tussen diens lidmaatschap en uitgevoerde werkzaamheden/mogelijk strafbare feiten binnen de PI onderzocht komende tijd?
Er is mij niet bekend dat een medewerker van de PI Alphen aan den Rijn lid zou zijn van de motorclub Satudarah.
Waar blijkt uit dat sommigen PI-werkers (piw’ers) te nauwe banden onderhielden met gedetineerden? Was dat in het bijzonder op bepaalde afdelingen het geval, zo ja welke?
In 2015 is in één geval melding gemaakt bij het Bureau Integriteit en Veiligheid dat er in de locatie Ter Peel van de PI Zuid-Oost sprake was van te nauwe banden tussen een PIW’er en een gedetineerde. Naar betrokkene loopt een disciplinair onderzoek. De overige meldingen van niet-integer gedrag in de PI Ter Peel betroffen het gebruik van inloggegevens van een ander, oneigenlijk gebruik van een studievoorschot, mogelijke invoer van verboden goederen en een relatie met een ex-gedetineerde.
De afgelopen maanden zijn er in de PI Alphen aan den Rijn geen feiten bekend geworden dat PIW’ers integriteitsregels geschonden zouden hebben. Er zijn in de PI Alphen aan de Rijn evenmin meldingen gedaan van te nauwe banden tussen een PIW’er en een gedetineerde.
Kunt u aangeven welke integriteitsregels de afgelopen maanden zijn geschonden door piw’ers in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel en wat daarvan de consequenties mogelijk zijn geweest, ook ten aanzien van het plegen van strafbare feiten binnen de PI?5
Zie antwoord vraag 6.
Welke tijdelijke maatregelen worden door u c.q. de directie genomen in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel, teneinde verdere escalatie en ordeproblemen binnen de inrichting te voorkomen, in afwachting van de uitkomsten van de lopende onderzoeken? Kunt u garanderen dat gedetineerden niet vooraf worden gewaarschuwd voor cel-inspecties en de beschikbare apparatuur om mobiele telefoons te ontdekken gewoon wordt ingezet?
Na het verschijnen van de berichten in de pers heeft de directie van de PI Ter Peel gevraagd of de in PI Ter Peel werkzame geestelijk verzorgers, de Commissie van Toezicht, de vertrouwenspersonen, de OR en de Gedetineerdencommissie (Gedeco) zich herkennen in het beeld dat in de pers is geschetst. Dat bleek niet het geval. De directie heeft zowel aan het personeel als aan gedetineerden nog eens nadrukkelijk gevraagd of er zaken spelen en deze te melden bij leidinggevenden of desgewenst bij vertrouwenspersonen. Ik roep hen hiertoe ook op. Daarnaast is besloten dat vertrouwenspersonen in samenwerking met medewerkers van het Opleidingsinstituut van DJI de teams bezoeken om casuïstiek te bespreken en daarmee het thema integriteit opnieuw nadrukkelijk onder de aandacht van de medewerkers te brengen. Ook in de PI Alphen aan den Rijn zijn onder meer de OR, de Commissie van Toezicht, de Gedeco en de medewerkers is besproken of zij zich herkennen in het geschetste beeld. Dat bleek niet het geval te zijn.
Zoals ik eveneens heb aangegeven in antwoord op een vraag hierover van het lid Kooiman (SP) dienen (cel-)inspecties uiteraard onaangekondigd te worden uitgevoerd. Indien geconstateerd wordt dat een medewerker een cel-inspectie bij gedetineerden heeft aangekondigd, wordt dat beschouwd als een ernstige inbreuk op de integriteit die een DJI-medewerker in acht moet houden en worden er passende maatregelen tegen betrokkene genomen.
Kunt u aangeven hoeveel piw’ers beschikbaar zijn op het aantal gedetineerden per afdeling in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel? Kunt u voorts per afdeling aangeven met hoeveel aantal piw’ers de afgelopen vier jaar deze bezetting is afgenomen?
Door het gevangeniswezen worden vaste normen gehanteerd ten aanzien van de inzet van het uitvoerende personeel in verhouding tot het aantal gedetineerden. Daarin zijn geen wijzigingen aangebracht als gevolg van de doorgevoerde bezuinigingen. Dit betekent dat er bij 24 uitgesloten gedetineerden minimaal 2 medewerkers op de afdeling aanwezig moeten zijn. In de praktijk zijn er echter ook afdelingen die net groter zijn dan het genoemde aantal van 24. In dat geval kan in samenspraak met de lokale OR besloten worden om bij bijvoorbeeld 26 of 28 uitgesloten gedetineerden, dan wel in verband met het gevoerde regime te volstaan met 2 medewerkers op de afdeling.
Erkent u dat, door de bezuinigingen op het gevangeniswezen tijdens deze regeerperiode, de bezetting sterk is afgenomen in meerdere inrichtingen van gevangenispersoneel per gedetineerde? Wat is daarvan het concrete gevolg voor de handhaafbaarheid van de orde en geconstateerde problemen in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek naar een sterfgeval van een gedetineerde in de PI Alphen a/d Rijn in juni 2015?
Er is naar aanleiding van het overlijden van een gedetineerde in juni 2015 op verzoek van de vestigingsdirecteur een calamiteitenonderzoek ingesteld. De uitkomsten van dit calamiteitenonderzoek zijn inmiddels door de vestigingsdirecteur aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gezonden. Naast het calamiteitenonderzoek is er naar aanleiding van dit overlijden door het openbaar ministerie een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Dit onderzoek loopt nog.
Klopt het dat er een recent sterfgeval is geweest van een gevangene in de PI Vught, wat geen plek heeft gekregen in het onderzoek waarvan de resultaten recentelijk bekend zijn gemaakt door de inspectie V&J?6 Kunt u aangeven of dit een niet-natuurlijk overlijden betrof en wat de achtergrond hiervan is?
Het klopt dat een gedetineerde in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Vught op 28 januari 2016 in het ziekenhuis is overleden aan de gevolgen van brandstichting op zijn cel. Zoals gebruikelijk bij overlijden in detentie is dit incident gemeld bij de IGZ en de IVenJ. De IVenJ heeft naar aanleiding hiervan een oriënterend bezoek afgelegd aan de PI. Door DJI wordt een calamiteitenonderzoek en een veiligheidsonderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van het calamiteitenonderzoek worden door de vestigingsdirecteur toegestuurd aan de IGZ. Voormeld incident maakt geen deel uit van het onderzoek dat door de IVenJ is uitgevoerd en waarvan het rapport op 22 februari 2016 aan uw Kamer is gezonden. Het onderzoek gaat niet over overlijdensgevallen in de PI Vught en is bovendien opgeleverd in januari 2016 voordat betrokkene is overleden.