Examentraining die scholieren extern (moeten) inkopen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat scholen de examentraining die scholieren nodig hebben om zich voor te bereiden op hun centraal examen uit hun eigen bekostiging moeten financieren en niet voor rekening de scholieren of hun ouders bij een externe aanbieder moeten laten inhuren?
Het is de verantwoordelijkheid van scholen om eindexamenkandidaten goed voor te bereiden op de examens. De benodigde voorbereiding en eventuele school-eigen of ingehuurde examentraining verzorgen scholen vanuit hun eigen budget. Uiteraard staat het scholieren en ouders vrij om als particulieren naast datgene wat de school aanbiedt extra examentrainingen af te nemen bij een partij die zij daarvoor geschikt achten. Er is geen sprake van dat scholieren examentraining extern moeten inkopen.
Hoe beoordeelt u in dit licht dat scholieren hun cultuurkaart (CJP) kunnen aanwenden om bij één bepaalde aanbieder € 100,= korting te krijgen op examentraining?1
Het is een individuele keuze van kaarthouders van de cultuurkaart om gebruik te maken van de aanbiedingen die aan het cultuurkaarthouderschap verbonden zijn.
Onderkent u dat van de korting op examentraining voor scholen een stimulans kan uitgaan om juist examentraining af te schuiven op externe aanbieders?
Nee. Deze aanbieding is bedoeld voor individuele scholieren die extra willen oefenen in een specifiek vak. Het is en blijft de verantwoordelijkheid van de school om de eindexamenkandidaten goed voor te bereiden op het examen.
Gaat u iets tegen deze constructie ondernemen? Zo ja, wat dan? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zie voorgaande antwoorden.
De rectificatie van Kamervragen betreffende de werkwijze van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u nadere uitleg geven waarom het zo lang geduurd heeft eer duidelijk werd dat er op twee series Kamervragen foutief geantwoord is?1
Het was bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet eerder bekend dat de beantwoording onjuist was. Op 8 februari 2016 ontving de IGZ hierover een mailwisseling van Kamerlid de Lange (VVD) met een verzoek om opheldering.
Door welke aanleiding is de IGZ achter de foutief verstrekte antwoorden gekomen? Wanneer was dat precies?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat een lid van een regeringspartij om opheldering heeft gevraagd, en daarmee wel antwoorden heeft gekregen op vragen die via openbare Kamervragen van een oppositielid niet gegeven werden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee dat klopt niet. Zie mijn antwoord op vraag 1+2. In aanvulling daarop: uit de door Kamerlid de Lange aan de IGZ gezonden mailwisseling bleek dat ook diverse andere Kamerleden eenzelfde mail als Kamerlid de Lange hadden ontvangen. Naar aanleiding van de e-mail heeft de IGZ contact opgenomen met de nabestaanden en de instelling. Op het moment dat vast kwam te staan dat de IGZ rond de vraag of de betrokken nabestaanden al dan niet een woordvoeringslijn hadden ondertekend een fout had gemaakt, heeft de IGZ de nabestaanden en de instelling haar excuses aangeboden. De IGZ heeft de nabestaanden en de instelling, evenals Kamerlid de Lange, geïnformeerd dat de fout formeel gerectificeerd zou worden richting uw Kamer. Deze rectificatie heeft uw Kamer onverwijld per brief ontvangen op 3 maart 2016 (ref. 28366-147736-IGZ).
Beseft u dat deze fout pijnlijk is voor de nabestaanden en de zorginstelling, omdat dit het vertrouwen onderling niet heeft bevorderd – sterker nog – verder heeft geschaad?
De IGZ is zich bewust van de impact van haar fout en heeft daarom contact opgenomen met de nabestaanden en zorginstelling en haar excuses aangeboden. De IGZ heeft mij laten weten dat deze recent geconstateerde fout geen invloed heeft op het eindoordeel van de inspectie van het betreffende onderzoek2 naar deze casus en ziet dan ook geen grond om het eindoordeel te herzien of het onderzoek te heropenen.
Erkent u dat het zeer frustrerend voor de nabestaanden is dat zij, nadat zij onvoldoende het gevoel hebben gehad dat het overlijden van hun zus afdoende werd onderzocht door de IGZ, geconfronteerd zijn met antwoorden waarvan zij wisten dat die onjuist waren? Snapt u dat dit het vertrouwen in de afhandeling door de IGZ geheel teniet heeft gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het passend het onderzoek naar het overlijden van de gehandicapte vrouw over te doen om het beschadigde vertrouwen te herstellen? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit onderzoek wordt aangepakt, en hoe de familie wordt betrokken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is dit de enige fout in de beantwoording die is opgedoken in de afgelopen tijd?
Mij zijn geen andere fouten in de beantwoording van schriftelijke Kamervragen door de IGZ bekend in de afgelopen tijd.
Herkent u ook dat vele familieleden zich onvolledig, onjuist of totaal niet gekend weten door de IGZ wanneer een zorgafhankelijke verwant is overleden in een zorginstelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het heel belangrijk dat familieleden betrokken worden bij onderzoek na het overlijden van een naaste. De IGZ investeert dan ook juist veel in het betrekken van nabestaanden bij het onderzoek. Zo neemt de IGZ sinds 1 oktober 20153 in de sectoren ouderenzorg en verstandelijk gehandicaptenzorg kort na ontvangst van de calamiteitenmelding waarbij sprake is van overlijden, contact op met de familie en/of nabestaanden. De IGZ legt daarbij de werkwijze rondom calamiteitenmeldingen en -onderzoeken uit. Wanneer de familie en/of nabestaande daarop aangeeft gerede twijfels te hebben met het calamiteitenonderzoek dat een zorgaanbieder conform de Leidraad Meldingen 2013 in opdracht van de IGZ moet doen, dan neemt de IGZ deze twijfels mee bij haar afweging of zij het calamiteitenonderzoek bij de zorginstelling laat of met eigen inspecteurs gaat doen. Bij het onderzoek worden nabestaanden door de zorgaanbieder of de IGZ geregeld geïnformeerd over de voortgang en het uiteindelijke oordeel van de IGZ.
Beseft u – en de IGZ – hoezeer dit het vertrouwen in de overheid en de rechtstaat schaadt wanneer familieleden geen gehoor krijgen bij de IGZ, of onvoldoende betrokken worden bij onderzoek dat wordt gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verklaart u dat familieleden van overleden zorgbehoevenden zich vaak niet herkennen in de eindrapportage? Kunt u uw analyse geven wat hiervan de oorzaken zijn, en hoe deze oorzaken kunnen worden weggenomen?
Wanneer de familie niet goed bij een onderzoek wordt betrokken, herkennen zij zich mogelijk minder goed in de uitkomsten er van. De IGZ stelt daarom altijd als voorwaarde dat, waar mogelijk, de zorgaanbieder de nabestaanden bij het onderzoek betrekt om zo hun kant toe te lichten. Zie ook mijn antwoord op vraag 8 en 9.
Hoeveel aangiftes tegen zorginstellingen zijn er afgelopen jaar gedaan bij de politie? Hoeveel aangiftes zijn in behandeling genomen? Kunt u dit inzichtelijk (laten) maken?
Hierover heb ik geen geaggregeerde informatie beschikbaar. Navraag leert mij dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM), deze informatie ook niet standaard tot hun beschikking hebben. Voor zover de aangiftes relatie houden met de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening, wordt IGZ hierover geïnformeerd door OM of politie. De IGZ heeft samenwerkingsafspraken gemaakt met het OM.
Herkent u zich in de gevoelens dat de IGZ er voor de instellingen is, en niet voor de klagers over slechte omstandigheden of nabestaanden na een onverwacht en/of verdacht overlijden van een bewoner? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik herken niet dat de IGZ er is voor de instellingen en niet voor de patiënt, cliënt of zijn of haar wettelijk vertegenwoordigers. Wanneer er klachten zijn over de zorg dan kunnen betrokkenen in eerste instantie terecht bij de zorgaanbieder zelf of bij het Landelijk Meldpunt Zorg dat speciaal voor dat doel is opgericht. Van het Landelijk Meldpunt Zorg ontvangt de IGZ meldingen die voor nader onderzoek in aanmerking kunnen komen. Wanneer de IGZ onderzoek doet naar een melding dan neemt zij het patiëntenperspectief nadrukkelijk mee. Zie voorts mijn antwoord op vraag 8+9 over het door de IGZ bij haar onderzoek betrekken van nabestaanden.
Vindt u het terecht dat een familielid via een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) tot inzage in het dossier van haar verwant moet komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzage van medische dossiers is aan strikte wet- en regelgeving gebonden. Verwanten hebben op dit moment in beginsel geen mogelijkheid om het medisch dossier in te zien dan met toestemming van de patiënt zelf. Deze beperkte inzage-/afgiftemogelijkheid dient het maatschappelijke belang dat iedereen zich vrijelijk tot een arts moet kunnen wenden en het individuele belang van de patiënt dat hij alle relevante informatie met zijn arts kan delen waarbij hij erop kan vertrouwen dat de hulpverlener deze niet zonder toestemming aan derden verstrekt. De Wet openbaarheid van bestuur (Wob), regelt het recht op informatie van de overheid.
Ten aanzien van elk Wob-verzoek wordt afgewogen of het verzoek gehonoreerd kan worden en zo ja in welke mate de informatie verstrekt mag worden. Bij de beoordeling van een Wob-verzoek wordt het door de Wob veronderstelde belang van openbaarmaking tegen de weigeringsgronden van de Wob afgewogen.
Ik hecht waarde aan een zorgvuldig proces waarbij de belangenafweging elke keer op een goede manier wordt uitgevoerd.
Verborgen dierenleed bij het Dolfinarium Harderwijk |
|
Dion Graus (PVV) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe en binnen welke termijn gaat u zorgen dat er een einde komt aan het getoonde dierenleed van de zogenaamde showdolfijnen die na hun optreden worden opgesloten in te kleine chloorbaden?1
Het Dolfinarium heeft voor de dolfijnen twee verblijven: het DolfijndoMijn en de Dolfijnendelta, ook wel Lagune genoemd. In het DolfijndoMijn verblijven de showdolfijnen. Het water bevat keukenzout dat door zandfiltering en chloortoevoeging schoon en gezond wordt gehouden.
Op 9 maart 2016 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij het Dolfinarium een inspectie uitgevoerd naar aanleiding van een controleverzoek. Hierbij waren aanwezig twee inspecteurs, een dierenarts van de NVWA en een externe dierenarts, die gespecialiseerd is in zeezoogdieren. Bij deze inspectie werden geen overtredingen vastgesteld. De waterkwaliteit voldoet aan richtlijnen, de zogenaamde husbandry guidelines voor dolfijnen van de European Association of Zoos and Aquaria, waarvan het Dolfinarium lid is.
Tijdens de inspectie heeft het Dolfinarium verklaard dat er tijdelijk een niet optimale situatie achter de schermen van het hoofdbassin was vanwege schilderwerkzaamheden. Hierdoor was een gedeelte van het DolfijndoMijn afgesloten. Deze situatie heeft 24 uur geduurd. Daarna kon over dit bassin weer beschikt worden.
Bij het samenstellen van de groepen wordt gelet op verwantschap, teneinde inteelt te voorkomen, en op het sociale gedrag van de dolfijnen. Vanwege deze genetische en sociale redenen worden de dolfijnen niet verplaatst naar de Lagune.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de showdolfijnen worden overgeplaatst naar de, eveneens in het Dolfinarium aanwezige, grote lagune gevuld met zeewater?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom voert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vooraf aangekondigde inspecties uit? Klopt het dat de laatste inspectie heeft plaatsgevonden in juli 2014? Deelt u de mening dat inspecties op dierenwelzijn te allen tijde onaangekondigd dienen plaats te vinden?
Ja, de voorlaatste inspectie bij het Dolfinarium heeft plaatsgevonden in juli 2014. Er zijn toen geen overtredingen vastgesteld. De NVWA kondigt niet alle inspecties aan, bijvoorbeeld als er tijdens de inspectie essentieel bewijsmateriaal veiliggesteld moeten worden. Dat is niet het geval bij alle inspecties op dierenwelzijn. Ik deel daarom niet uw mening dat inspecties op dierenwelzijn te allen tijde onaangekondigd dienen plaats te vinden.
Waarom is het toegestaan dat de showdolfijnen, in tegenstelling tot hun soortgenoten, in chloorbaden worden gehouden terwijl zeezoogdierdeskundigen wijzen op ernstige gezondheidsrisico's waaronder uitdroging, oog-, huid- en longproblemen?
Het water van alle baden voldoet aan de richtlijnen voor dolfijnen, zie ook het antwoord op vraag 1 en 2. Er zijn ook geen relevante veterinaire en ethologische verschillen waargenomen tijdens de inspectie tussen de dieren in de Lagune en in het DolfijndoMijn. Ze waren allemaal even actief, attent en nieuwsgierig.
Een met het verboden bestrijdingsmiddel Aldicarb vergiftigd persoon |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek naar vergiftigde Pool»?1
Ja.
Is het beleid dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de hoogte wordt gesteld indien zij niet-toegelaten bestrijdingsmiddelen aantreft? Is dat ook in dit geval gebeurd?
Bij incidenten met gewasbeschermingsmiddelen worden alle betrokken inspecties met elkaar in contact gebracht. In deze casus is de coördinatie in handen van de politie. De NVWA is betrokken als materiedeskundige gewasbescherming. De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISWZ) is ingeschakeld door de politie, omdat het een arbeidsongeval betrof. ISWZ neemt ook zelf contact op met de NVWA bij incidenten of vermoedelijke overtredingen met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Was de NVWA voorafgaand aan de vergiftiging op de hoogte van het feit dat het middel Aldicarb, ondanks een Europees verbod sinds 2004, gebruikt werd als bestrijdingsmiddel in Nederland? Zo ja, welke stappen zijn er in het kader van handhaving genomen?
De NVWA heeft geen indicatie van een breed gebruik van het gewasbeschermingsmiddel Temik op basis van de werkzame stof aldicarb. De NVWA voert administratieve controles en inspecties uit op landbouwbedrijven. Daarbij worden regelmatig gewas- en grondwatermonsters genomen voor onderzoek naar gewasbeschermingsmiddelen. Incidenteel is aldicarb de afgelopen jaren gevonden in sierteeltgewassen onder glas. In 2015 is het middel niet gevonden, in 2014 eenmaal, in 2013 tweemaal en in 2012 acht maal, telkens bij rozentelers.
Als aldicarb wordt aangetroffen, wordt sanctionerend opgetreden. Het reguliere boetebedrag bij gebruik van een niet in Nederland toegelaten middel is € 2.000.
Op welke wijze is de betreffende chrysantenkweker in bezit gekomen van het middel Aldicarb? Indien dit niet bekend is, wordt dit door de NVWA onderzocht of gaat dit gebeuren?
Een strafrechtelijk onderzoek onder leiding van de Officier van Justitie van Parket Zwolle is gaande. Er kunnen daarom geen mededelingen over de stand van zaken worden gedaan.
Welke hoeveelheid van dit bestrijdingsmiddel is aangetroffen bij dit bedrijf?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u aanleiding te veronderstellen dat dit middel op grotere schaal dan alleen deze bloemenkweker gebruikt wordt? Waarop is die verwachting gebaseerd en welke beleidsconclusies trekt u daaruit?
Ik heb geen aanleiding om een gebruik van dit middel op grotere schaal te veronderstellen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Het loslaten van het voorzorgsbeginsel door de EU vanwege de onderhandelingen met de Verenigde Staten over het Transatlantische Handels- en Investeringspartnerschap (TTIP) |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het voorzorgbeginsel, vastgelegd in artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inhoudt dat er geen wetenschappelijke zekerheid hoeft te zijn om maatregelen te nemen om mens, dier en milieu te beschermen? Zo nee, wat houdt het volgens u dan in?
Op grond van artikel 191, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie berust het milieubeleid van de EU op het voorzorgsbeginsel. Bij het bepalen van haar beleid op milieugebied houdt de EU op grond van artikel 191, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie rekening met de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens. Het beginsel wordt overigens breder dan alleen bij milieubeleid toegepast en is ook onderdeel van het beleid op gebied van de gezondheid van mens, dier en plant. Het voorzorgsbeginsel wordt niet nader gedefinieerd in het Verdrag. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat op basis van het voorzorgsbeginsel beschermende maatregelen kunnen worden genomen als er nog geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs is om het risico van een product of productieproces goed in te kunnen schatten, maar er wel potentieel gevaarlijke gevolgen zijn vastgesteld (uitspraak van 10 april 2014 in de zaak C-269/13 P, punt 57 en daarin aangehaalde rechtspraak1).
Kunt u bevestigen dat de wijze waarop Amerikaanse risicobeoordelingen worden uitgevoerd zeer sterk verschilt van de Europese risicobeoordelingen, juist omdat het voorzorgbeginsel bij hen geen rol speelt? En dat dit dus ook inhoudt dat het onmogelijk is om producten of stoffen te verbieden of beperkingen te stellen aan het gebruik ervan wanneer niet onomstotelijk wetenschappelijk is vastgesteld dat het gebruik risico’s oplevert, terwijl er wel sterke aanwijzingen voor deze risico’s zijn?
Er bestaan inderdaad verschillen tussen risicobeoordelingen in de VS en de EU. Deze verschillen blijken in de praktijk vaak beperkt te zijn, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek zoals onder meer uitgevoerd door Duke University.2 Het kan voorkomen dat de VS een stof of een product goedkeurt waarover twijfels bestaan binnen de EU of dat de EU een stof of een product goedkeurt waarover juist in de VS twijfels bestaan.
Ook met TTIP blijft het aan de EU om te beslissen of en hoe een product of stof kan worden toegestaan op de Europese markt.
Kunt u bevestigen dat zowel u als de Europese Commissaris van Handel steeds heeft beweerd dat het voorzorgbeginsel niet uitgehold zal worden door de onderhandelingen met de VS over het vrijhandelsakkoord TTIP?
Ja, dat klopt. Zo heeft het kabinet in een Kamerbrief op 22 april 2014 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1372) aangegeven dat het kabinet zich ervoor inzet dat de EU in de TTIP-onderhandelingen onverkort vasthoudt aan het voorzorgsbeginsel. Dit is conform de motie Klaver van 20 februari 2014 die uw Kamer heeft aangenomen (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1336). De Europese Commissie heeft ook herhaaldelijk gesteld dat het voorzorgsbeginsel niet ter discussie staat, onder meer in een publicatie waarin de Europese Commissie ingaat op verschillende zorgen die leven over TTIP.3
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de hoofdonderhandelaar van de VS, Dan Mullaney, die naar aanleiding van de laatste onderhandelingen tussen de VS en de EU stelt dat het mogelijk is om de risicobeoordeling van de VS en de EU te harmoniseren?1
Het voorzorgsbeginsel staat niet ter discussie in TTIP. In het bericht waarnaar wordt verwezen herhaalt de EU-onderhandelaar Ignacio Garcia Bercero dat het voorzorgsbeginsel fundamenteel voor de EU is. Dit beginsel is overigens ook vastgelegd in de overeenkomst over sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS) binnen de WTO, dat door de EU en de VS ondertekend is. Bovendien geeft Bercero in het artikel aan dat het beginsel niet strijdig is met het zoeken naar wetenschappelijk bewijs. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 is het voorzorgsbeginsel toepasbaar als er nog geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs is om het risico van een product of productieproces goed in te kunnen schatten, maar er potentieel gevaarlijke gevolgen zijn vastgesteld. Als het wetenschappelijk bewijs er wel is, dan kan het risico ingeschat worden op basis van de wetenschappelijke gegevens.
De onderhandelaars verwijzen in het bericht naar de mogelijke afspraken over samenwerking op het gebied van regelgeving. Dit kan onder meer gaan om transparantie, delen van onderzoek, erkennen van inspecties en meer overleg tussen regelgevende instanties. Er wordt ook over verschillende sectoren gesproken om deze samenwerking vorm te geven. Dat betekent niet dat de EU en de VS elkaars standaarden moeten overnemen. Alleen op terreinen waar de EU en de VS meerwaarde zien in samenwerking worden er afspraken gemaakt. Dit is een manier om onze regulerende instanties te helpen om effectiever en efficiënter het publieke belang te beschermen. Meer informatie hierover is te vinden op de website van de Europese Commissie en in een apart boekje dat per hoofdstuk de doelstellingen toelicht.6, 7
Heeft u ook kennisgenomen van de uitspraken van de Europese hoofdonderhandelaar voor TTIP, Ignacio Garcia Bercero, waarin hij zegt dat het voorzorgbeginsel niet in tegenspraak is met de Amerikaanse aanpak van het beoordelen van risico’s, en dat de EU meer moet vertrouwen op de risicobeoordelingen van de VS?2 Hoe beoordeelt u deze uitspraken? Deelt u de mening dat de EU hiermee in feite afstand neemt van het voorzorgbeginsel? Zo nee, hoe verhoudt deze interpretatie van het voorzorgbeginsel zich tot de uwe?
Zie antwoord vraag 4.
Houdt u nog steeds staande dat er niet getornd zal worden aan het voorzorgbeginsel door TTIP? Hoe geloofwaardig vindt u dat zelf nu nog gezien de uitspraken van de onderhandelaars?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid publieke afstand te nemen van de uitspraken van de onderhandelaars over het loslaten van het voorzorgbeginsel, en om dit kenbaar te maken aan de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de Kamer en het publiek zeer precies te informeren over de uitkomsten van deze twaalfde ronde van onderhandelingen over TTIP? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie publiceert een uitgebreid publiek verslag over de onderhandelingsronde. Het persbericht en de afrondende persconferentie van de 12e ronde, en bijna alle EU-tekstvoorstellen die in de TTIP-onderhandelingen zijn gedaan, zijn te vinden op de website van de Europese Commissie.8 Het uitgebreide verslag wordt binnenkort gepubliceerd.
De Tweede Kamer is betrokken bij iedere discussie in de Raad over TTIP. Zo heeft de Tweede Kamer in de afgelopen drie jaar meer dan 20 debatten met het kabinet gevoerd waarbij TTIP een belangrijk onderdeel op de agenda was. Daarnaast informeert het kabinet uw Kamer via geannoteerde agenda’s en verslagen van de Raad Buitenlandse Zaken Handel elk kwartaal over de onderhandelingen.
Het bericht Erasmus MC Rotterdam gaat botox-lessen geven. |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Erasmus MC Rotterdam gaat botox-lessen geven»?1
Zoals ik ook in mijn brieven over de cosmetische sector heb aangegeven vind ik het cruciaal dat ook cosmetische ingrepen van goede kwaliteit zijn. Het is ongewenst als ingrepen bij mensen worden gedaan door niet of slecht gekwalificeerde zorgverleners en in sommige gevallen zelfs mensen die helemaal geen zorgopleiding hebben doorlopen. Het initiatief van het Erasmus MC vind ik daarom ook positief.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat wederom een academisch ziekenhuis artsen op gaat leiden voor het uitvoeren van commerciële en, medisch gezien, vrijwel altijd overbodige behandelingen, zoals botox, fillers, peelings en laserbehandelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Allereerst is de grens tussen een medische en esthetische behandeling niet altijd makkelijk te trekken. Ten tweede vind ik het, zoals ik hierboven aangaf, belangrijk dat cosmetische zorg wordt verleend door gekwalificeerde zorgverleners. Dit helpt bij het voorkomen van schade aan de gezondheid, waarvoor vervolgens dan weer een beroep zou worden gedaan op de gezondheidszorg. UMC’s kunnen hierin, net als andere partijen, een rol in spelen.
Wat is uw reactie op de opmerking van de heer Van de Kerkhof, hoogleraar dermatologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen, «Ik vind het niet gewenst, wij leiden hier op om zieken mensen beter te maken of om ziekten te voorkomen»? Bent u dit met hem eens?2
De opleiding dermatologie is een medische vervolgopleiding gericht op de geneeskunst. In het Erasmus MC wordt in de opleiding dermatologie enkel in de extracurriculaire onderdelen aandacht besteed aan behandeling gericht op esthetiek.
Hoe is precies de half miljoen euro subsidie besteed, beschikbaar gesteld door het Ministerie van VWS voor het initiatief voor een opleiding voor cosmetisch artsen van de Nederlandse Vereniging voor Cosmetische Geneeskunde? Bestaat deze opleiding inmiddels, en is die gelijk aan de opleiding die het Erasmus MC in Rotterdam nu wil gaan aanbieden? Zo nee, waar zitten de verschillen tussen deze opleidingen?
Ik heb subsidie verleend voor de ontwikkelkosten voor een curriculum dat artsen de gelegenheid biedt om een gerichte opleiding op het gebied van cosmetische handelingen te kunnen volgen van 2 jaar.
Het curriculum is modulair en thematisch van opbouw:
De Nederlandse Vereniging voor Cosmetische Geneeskunde (NVCG) biedt de opleiding reeds aan.
Erasmus MC is geen nieuwe opleiding gestart, maar heeft de extracurriculaire onderdelen van de opleiding dermatologie aangepast in de zin dat artsen in opleiding tot specialist (AIOS) hun niet-patiënt-gebonden-activiteitenuren kunnen inzetten om modules cosmetische dermatologie te volgen. In deze modules wordt dan onder andere onderwezen in behandeling met botox en fillers. Opleiders zijn vrij om extracurriculaire activiteiten te ontwikkelen.
In de opleiding dermatologie worden dermatologen in opleiding overigens al onderwezen in bijvoorbeeld laseren, dat zowel met een medisch als cosmetisch doel kan worden ingezet.
Wat vindt u ervan dat verschillende ziekenhuizen zulke verschillende standpunten innemen in deze discussie? Kiest u een kant in deze discussie?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoe oordeelt u over de spagaat die het AMC Amsterdam ervaart, namelijk dat het ziekenhuis aan de ene kant vindt dat je mensen niet moet opereren die niet geopereerd hoeven te worden, en dat dus esthetische geneeskunde niet in het ziekenhuis thuis hoort, maar je aan de andere kant ook niet wilt dat artsen niet goed voorbereid behandelen?
Ik vind het belangrijk dat artsen goed voorbereid handelen. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel opleidingsplaatsen voor schoonheidsbehandelingen wil het Erasmus MC Rotterdam gaan aanbieden? Biedt de privékliniek voor esthetische chirurgie van het UMC Groningen ook opleidingen aan voor schoonheidsbehandelingen, of bieden zij enkel de cosmetische behandelingen aan? Zo ja, hoeveel opleidingsplaatsen biedt het UMC Groningen? Hoeveel opleidingsplaatsen biedt het AMC Amsterdam? Zijn er nog andere academische ziekenhuizen die dergelijke opleidingen aanbieden? Hoeveel opleidingsplaatsen voor schoonheidsbehandelingen bieden alle academische ziekenhuizen in Nederland gezamenlijk? Is er volgens u een tekort aan opleidingsplaatsen?
De afdeling dermatologie biedt twee tot vier artsen in opleiding tot specialist (AIOS) de mogelijkheid aan om de extracurriculaire onderdelen van de opleiding te volgen. Het universitair Centrum voor Esthetische Chirurgie in Groningen biedt sinds 2012 esthetische behandelingen aan zoals het verwijderen van moedervlekken. Deze verdiepingsstage wordt aan alle AIOS aangeboden.
Het AMC biedt faciliteiten voor de opleiding die is ontwikkeld door de NVCG. Op dit moment zijn er acht artsen die deze opleiding volgen en drie gynaecologen, een cardioloog, een anesthesioloog, twee huisartsen en een jeugdarts die modules volgen.
De afdeling dermatologie in samenwerking met de afdeling plastische chirurgie in het MUMC+ in Maastricht biedt op dit moment aan één AIO een vergelijkbare verdiepingsstage aan als in Groningen.
In hoeverre in de diverse opleidingen wordt onderwezen en of er een tekort is aan opleidingsplaatsen in «schoonheidsbehandelingen» is niet bekend. Dit komt mede omdat veel behandelingen zich op de grens van medisch noodzakelijk en cosmetisch bevinden.
Streeft u naar invoering van een beschermde titel «cosmetisch arts»? Zo ja, waarom? Welke stappen gaat u wanneer zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de wens van de NVCG om een beschermde titel voor cosmetisch artsen te realiseren. De NVCG is voornemens hiervoor een profielaanvraag in te dienen. De verantwoordelijkheid voor de beoordeling van profielaanvragen ligt bij het College Geneeskundige Specialismen (CGS). Ik draag dit initiatief een warm hart toe.
Wat is uw reactie op de volgende stelling: In plaats van het vergroten van het aantal opleidingsplaatsen voor cosmetische ingrepen moet er meer nadruk gelegd worden op het sterker ontmoedigen van cosmetische chirurgie? Kunt u uw antwoord toelichten, en daarbij uw standpunt inzake een reclameverbod voor cosmetische chirurgie willen heroverwegen?3
Ik vind het niet aan de overheid om cosmetische chirurgie aan te sporen of te ontmoedigen. Cosmetische ingrepen kunnen echter een substantieel risico met zich mee brengen. Ik zie het dan ook als mijn taak om aan de ene kant de veiligheid van cliënten en consumenten zo goed mogelijk te beschermen via wet- en regelgeving en aan de andere kant te zorgen dat er goede informatie voorhanden is.
Investeringsbescherming (Investor-State Dispute Settlement, ISDS) in het associatieakkoord met Oekraïne |
|
Jasper van Dijk (SP), Harry van Bommel (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u artikel 89 lid 2 van het associatieakkoord met Oekraïne, waarin staat dat een expliciete doelstelling van de evaluatie van het akkoord is om «de bepalingen van dit hoofdstuk uit te diepen en nader te voorzien in bepalingen voor investeringsbescherming alsmede procedures voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en de staat»?1
Ja.
Klopt het dat hiermee het beruchte ISDS-systeem mogelijk wordt gemaakt? Zo nee, sluit u dan uit dat er in de toekomst een ISDS-clausule wordt toegevoegd aan het associatieakkoord met Oekraïne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het associatieakkoord met Oekraïne bevat geen mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen een investeerder en een staat. Artikel 89 van het associatieakkoord voorziet wel in de evaluatie van de markttoegang voor buitenlandse investeerders. Tijdens deze evaluatie kunnen partijen tot de conclusie komen dat het vestigingsklimaat nog belemmeringen bevat. Artikel 89, lid 2 bepaalt dat in dergelijke gevallen partijen in onderhandeling kunnen treden om deze belemmeringen aan te pakken, bijvoorbeeld op het terrein van investeringsbescherming. Voor Nederland is het uitgesloten dat daarbij het oude mechanisme van geschillenbeslechting, ISDS, in het verdrag zal worden opgenomen.
Deelt u de mening dat ISDS een uiterst controversieel mechanisme is, en dat deze vorm van arbitrage niet langer thuishoort in moderne handelsverdragen, conform uw inzet om ISDS in TTIP «dood en begraven» te kunnen verklaren?2
Ja, ik ben het eens dat de oude vorm van de beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten, ISDS, niet thuis hoort in moderne handelsverdragen. Nederland heeft zich in dit kader actief ingezet voor de totstandkoming van een vernieuwd mechanisme van investeringsbescherming. Die inzet is overgenomen in de nieuwe EU-standaard. Deze standaard is inmiddels ook opgenomen in de EU-vrijhandelsakkoorden met Vietnam en Canada (CETA) en vormt de inzet voor TTIP. Hierbij is het recht van staten om te reguleren in het publieke belang duidelijk verankerd. Daarnaast voorziet de nieuwe standaard in een onafhankelijk en transparant mechanisme van geschillenbeslechting, het Investment Court System. Het is duidelijk dat hiermee de oude vorm van het mechanisme «dood en begraven» is.
Hoe voorkomt u dat Europese bedrijven torenhoge schadeclaims gaan indienen tegen Oekraïne? Hoe voorkomt u dat Oekraïense bedrijven torenhoge schadeclaims gaan indienen tegen Nederland?
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Jasper van Dijk met het kenmerk 2015Z17324, is het doel van investeringsbeschermingsbepalingen om investeerders te beschermen tegen ongerechtvaardigd en willekeurig overheidshandelen. Daarom worden in investeringsverdragen en handelsakkoorden met een investeringshoofdstuk afspraken gemaakt over een minimum bescherming voor investeerders. Het is niet de bedoeling dat dit leidt tot oneigenlijke en frivole claims. De Nederlandse inzet voor modernisering van het mechanisme van investeringsbescherming, zoals ook opgenomen in de nieuwe EU-standaard, is onder meer ook gericht op het uitsluiten van dergelijke claims.
Bent u bereid deze passage uit het akkoord te schrappen indien er heronderhandeld wordt over het akkoord na het referendum van 6 april? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet loopt niet vooruit op de uitslag van het referendum. Het kabinet zal de Wet raadgevend referendum volgen.
Het bericht dat het Pentagon hackers uitnodigt de digitale beveiliging te doorbreken |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ministerie van Defensie VS: hack ons»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Het «Hack the Pentagon»-initiatief van het Amerikaanse Ministerie van Defensie past in het «Cybersecurity National Action Plan» dat president Obama in februari heeft ontvouwd.2 Het gaat overigens nog slechts om een pilot-programma, in het kader waarvan gekwalificeerde en vooraf geregistreerde hackers gedurende een gelimiteerde periode worden uitgenodigd de veiligheid van de openbare websites van het ministerie te testen. Andere digitale systemen zijn uitdrukkelijk van de pilot uitgezonderd.
Hoe beoordeelt u de aanpak van het Pentagon om hackers uit te nodigen de digitale beveiliging van het ministerie te doorbreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Tweede Kamer te zijner tijd te informeren over de uitkomsten van de aanpak van het Pentagon?
Het pilot-programma gaat in april van start. Mocht het Amerikaanse Ministerie van Defensie de uitkomsten openbaar maken, dan ben ik gaarne bereid deze te zijner tijd met uw Kamer te delen.
Vindt u het verstandig om deze nieuwe aanpak die het Pentagon hanteert ook in Nederland te proberen? Zo nee, waarom niet?
Het gaat om een vernieuwend initiatief, waarvan de resultaten mogelijk ook voor ons land interessant zijn. Alvorens een dergelijke aanpak echter in Nederland kan worden overwogen, zullen de risico’s en de kansen zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen. De ervaringen in de Verenigde Staten met het pilot-programma kunnen bij deze afweging behulpzaam zijn. Mocht Defensie tot een soortgelijke aanpak willen overgaan, dan zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.
Als er kwetsbaarheden worden gevonden, kunnen deze volledig publiekelijk bekend worden gemaakt (full disclosure) of op een meer beheerste wijze (responsible disclosure). In het geval van full disclosure bestaat de kans dat het veiligheidsrisico groter wordt, doordat bijvoorbeeld ook tegenstanders of criminelen worden geattendeerd op een kwetsbaarheid. Mede om deze reden heeft het kabinet voor de aanpak van responsible disclosure gekozen (Kamerstuk 26 643, nr. 264). Deze door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) opgestelde leidraad dient om het toepassen van responsible disclosure bij alle partijen te stimuleren. Bij het opstellen van deze leidraad zijn zowel onderzoekers als publieke en private partijen betrokken. In de cybersecurity-aanpak van Defensie is het betalen per gevonden lek op dit ogenblik niet van toepassing.
Hoe beoordeelt u de aanpak van betalen per gevonden lek? Is het raadzaam om dit ook toe te passen voor Defensie?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze vindt er op dit moment samenwerking plaats tussen uw ministerie en hackers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen consensus over de vraag wanneer iemand zich een «hacker» kan noemen. Vast staat wel dat onder de samenwerkingspartners van Defensie zich experts bevinden met dezelfde kennis en kwalificaties als personen die in het algemeen als «ethisch hacker» worden aangemerkt. In de voortgangsrapportage over de uitvoering van de Defensie Cyber Strategie van 15 maart 2016 (Kamerstuk 33 321, nr. 7) heb ik het belang van samenwerking nogmaals onderstreept. Nauwe samenwerking met nationale en internationale partners is van wezenlijk belang om de doelen van Defensie in het cyberdomein te bereiken. Defensie werkt in dat verband intensief samen met publieke en private partners, kennisinstellingen en de academische wereld in binnen- en buitenland.
De fileproblematiek bij de Haringvlietbrug |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat vrachtverkeer sinds de opening van de nieuwe A4 nabij Steenbergen in veel grotere mate gebruikmaakt van de A29 en A4 naar Antwerpen en de A16 links laat liggen?
Ja, de aanleg van een nieuw gedeelte autosnelweg leidt altijd tot een verandering van het verkeerspatroon. Het verkeersonderzoek behorende bij het Tracébesluit A4 Steenbergen, laat zien dat de A4 zorgt voor een nieuwe verdeling van het verkeer in de regio. Een deel van dit verkeer is afkomstig van de A16.
Heeft u inzicht in de verschuiving van de routes die het vrachtverkeer neemt tussen de Rotterdamse haven en Antwerpen als gevolg van de openstelling van de A4 nabij Steenbergen? Zo ja, kunt u deze informatie, voorzien van een toelichting, dan delen met de Kamer?
Ja, de toename van het (vracht)verkeer op de A4 blijkt met name te komen door een verschuiving van verkeer vanaf de route A16/A17. Dit is het effect dat een nieuwe weg heeft na openstelling. Er zal dan een toename te zien zijn in verkeersintensiteiten. Dit blijkt ook uit de monitoring van de verkeerssituatie na openstelling van de A4. Afhankelijk van herkomst/bestemming zal het (vracht)verkeer kiezen tussen routes over de A29/A4, de A16 of de A17.
Is er bij de aanleg van de A4 nabij Steenbergen rekening gehouden met een verandering van de routes van het vrachtverkeer richting Antwerpen en komt de verwachte verandering overeen met de huidige veranderingen die nu te zien zijn in deze vervoersstroom?
Ja, de verwachte routeveranderingen zijn beschreven in de verkeers- en vervoerprognoses in het Tracébesluit A4 Steenbergen. De verwachting is dat een deel van het (vracht)verkeer verschuift van de A16-route naar de A4, omdat de nieuwe verbinding bij Steenbergen een alternatief biedt voor de A16/A17. Het zichtjaar van deze prognoses is 2020, waardoor een vergelijking met de huidige vervoerstromen nog niet goed mogelijk is.
Bent u op de hoogte van het feit dat de opening van de Haringvlietbrug nabij Numansdorp ten behoeve van de scheepvaart in het Haringvliet, wat van oudsher leidt tot filevorming op de A29, door de toename van het vrachtverkeer naar Antwerpen leidt tot een toename van de filedruk op de A29 ter hoogte van Numansdorp?
De eerder genoemde toename van het (vracht)verkeer leidt ertoe dat meer (vrachtwagen)bestuurders te maken hebben met openingen van de Haringvlietbrug.
Klopt het dat de filedruk op de A29 ten hoogte van Numansdorp vooral in de zomermaanden, door de toename van de pleziervaart in de zomer, significant toeneemt ten opzichte van de wintermaanden?
Ja.
Deelt u de mening dat de frequentie van de opening van de Haringvlietbrug in verhouding dient te staan tot de files die deze brug veroorzaakt? Zo ja, bent u van mening dat hier momenteel sprake van is?
De frequentie van de opening van de Haringvlietbrug dient in verhouding te staan tot het verkeersaanbod op de weg én op het water.
Op de weg is er intensiever verkeer tijdens de spitsuren. Op het water is er meer verkeer tijdens de zomermaanden. Het gaat vooral om recreatieverkeer.
Verkeer met hoge masten heeft een brugopening nodig. Daarom is er op dit moment een openingsbeleid/bedieningsregime waarin in de ochtend- en avondspits de Haringvlietbrug niet wordt geopend. Buiten de spits is er maximaal 1x per uur een opening op vaste tijdstippen. In de wintermaanden geldt dit regime ook, maar wordt de brug uitsluitend geopend als er verkeersaanbod is.
Belangrijke afweging bij het tot stand komen van dit regime is dat bij minder brugopeningen, de duur van de openingen langer wordt, omdat het aanbod van (vaar)wegverkeer niet vermindert. Langere openingen leiden tot minder, maar langere files.
Ik ben van mening dat het huidige openingsregime in verhouding is met het water- en wegverkeersaanbod. Ik monitor overigens de veranderingen in verkeersaanbod en de effecten van verandering in verkeersaanbod. Zo nodig worden er aanpassingen gedaan in het bedieningsregime.
Deelt u de zorg dat de toename van de files ter hoogte van Numansdorp een negatieve invloed heeft op de luchtkwaliteit en leefbaarheid aldaar? Zo nee, waarom niet?
Luchtkwaliteit en geluidshinder zijn voor mij belangrijke leefbaarheidsaspecten waarvoor ik veel aandacht heb. Zowel geluidshinder als luchtkwaliteit zijn wettelijk genormeerd. Eventuele overschrijding van de normen moet leiden tot maatregelen. De monitoring van het geluid en de luchtkwaliteit is geprogrammeerd. Op de A29 is er op dit moment geen sprake van overschrijding van de normen voor geluid- en luchtkwaliteit.
Bent u bereid om in overleg te treden met Transport en Logistiek Nederland, alsook met HISWA en de betrokken provinciale en lokale overheden om te komen tot een aangepast openingsbeleid van de Haringvlietbrug teneinde de filedruk op dit deel van de A29 te verlagen? Bent u bereid de uitkomsten van dit overleg met de Kamer te delen? Welke oplossingen ziet u zelf om de ontstane problemen tegen te gaan?
Ik ben bereid om in overleg te treden met de transportsector, recreatievaart en provinciale en lokale overheden. De uitkomsten van het overleg wil ik graag met de Kamer delen. Uitgangspunt bij overleg over mogelijke aanpassingen van het openingsbeleid/bedieningsregime zijn voor mij de in vraag 6 genoemde afwegingen rondom het bedieningsregime.
Staan er in de toekomst verdere aanpassingen in het tracé tussen de Rotterdamse haven en de Antwerpse haven op stapel en welke gevolgen hebben deze eventuele aanpassingen voor de verkeersstromen tussen deze twee gebieden?
In de MIRT-programmering tot 2028 zijn geen plannen voor aanpassing van het tracé tussen de Rotterdamse haven en de Antwerpse haven voorzien.
Het bericht ‘ABN-AMRO staakt financiering pilotenopleiding' |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ABN AMRO staakt financiering pilotenopleiding»?1
Ja.
Wat betekent het terugtrekken van ABN AMRO voor de toegankelijkheid van de pilotenopleiding? Kan iedereen die voldoet aan de ingangseisen voor de opleiding deze nog steeds volgen of speelt de financiering een beslissende rol?
De pilotenopleidingen zijn private instellingen en zijn primair een aangelegenheid van de luchtvaartsector. Er zijn geen wettelijke toelatingscriteria voor de vliegopleiding, wel kunnen vliegscholen zelf voorwaarden stellen aan de toelating.
Een vliegopleiding in Nederland kost momenteel meer dan € 100.000. De opleiding zal zonder mogelijkheid tot het afsluiten van een lening alleen voor studenten die op een andere wijze de opleiding kunnen financieren bereikbaar zijn. Het terugtrekken van de ABN AMRO kan de toegankelijkheid van de pilotenopleiding verkleinen, als er door de sector geen alternatief wordt gevonden. Momenteel wordt er door de sector gekeken naar allerlei opties om piloten op te leiden. Er vinden gesprekken plaats met onder meer financiële instellingen.
Om de opleiding succesvol af te ronden is een goede vooropleiding van belang.
De vliegscholen geven aan dat ook wordt onderzocht om een HBO status aan te vragen of samenwerking te zoeken met een HBO instelling binnen de kaders van de wet op het hoger onderwijs. Een mogelijkheid die in andere landen wel wordt toegepast is dat de luchtvaartmaatschappijen zelf een deel van de opleiding gaan (voor)financieren. De vliegopleidingen en luchtvaartmaatschappijen zijn hierover al in gesprek.
Wat zijn de andere mogelijkheden om piloten op te leiden? Wordt er gekeken naar manieren om piloten intern bij luchtvaartmaatschappijen op te leiden? Wat zijn de mogelijkheden om de luchtvaartmaatschappijen zelf een gedeelte van de opleiding te laten financieren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u concreet doen om de kwaliteit en de toegankelijkheid van de pilotenopleiding te waarborgen? Heeft u daar apart beleid voor? Zo niet, hoe ziet u dan de toekomst van de pilotenopleiding?
De kwaliteit van de vliegopleidingen wordt geborgd doordat de opleidingsprogramma’s van de vliegopleidingen moeten voldoen aan strenge Europese eisen die in detail zijn uitgewerkt in EASA richtsnoeren. De opleidingsprogramma’s worden in dat kader goedgekeurd door de Inspectie Leefomgeving en Transport die ook toezicht houdt op de kwaliteit van de vliegopleidingen.
Zoals bovenstaand gemeld vind ik de toegankelijkheid van de vliegopleiding primair de aangelegenheid van de sector en heb ik daartoe geen specifiek beleid.
In de afgelopen jaren zijn er door de sector maatregelen genomen door het beperken van het aantal opleidingsplaatsen, meer transparantie in de markt en de kosten van de opleidingen. De sector zal bij het zoeken naar lange termijn oplossingen rekening moeten houden met de situatie op de arbeidsmarkt.
Ik vind het belangrijk dat er voldoende goed opgeleide piloten beschikbaar blijven voor de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Daarom zal ik het gesprek faciliteren tussen de betrokken partijen over de toekomst van de vliegopleidingen in Nederland. U zult worden geïnformeerd over de uitkomsten.
Het bericht ‘Menzis trekt na jaar boetekleed aan. Client met klacht over pgb-fraude niet serieus genomen’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgkantoor Menzis weigerde mogelijke pgb-fraude te onderzoeken?1
Er is geen sprake van een weigering van Menzis om mogelijke pgb-fraude te onderzoeken.
Zorgkantoor Menzis heeft mij laten weten dat signalen waaruit bleek dat bij Boriz BV mogelijk sprake zou zijn van fraude voor Menzis aanleiding zijn geweest om bij de Wlz-budgethouders die zorg inkopen bij Boriz BV versneld een huisbezoek af te leggen en materiële controle uit te voeren voor de in natura geleverde zorg.
Het is toch correct dat u eerder heeft aangegeven dat zorgkantoren bij een vermoeden van fraude er alles aan moeten doen om dit te onderzoeken? Zo ja, kunt u (nogmaals) toelichten welke rol u voor zorgkantoren ziet in het aanpakken van pgb-fraude? Zo nee, waarom is dit niet correct?
Ik ben inderdaad van mening dat een zorgkantoor bij een vermoeden van fraude al het mogelijke moeten doen om deze vermoedens te onderzoeken.
Op 14 april 2015 heb ik uw Kamer het vervolgrapport Thematisch onderzoek aanpak PGB-fraude van de NZa toegestuurd (TK 25 657, nr. 159). Dit rapport bevat een duidelijke beschrijving van de rol van het zorgkantoor bij de aanpak van pgb-fraude. Verder heb ik de Kamer op 7 december 2015 (TK 25 657, nr. 225) geïnformeerd over de laatste stand van zaken bij de aanpak van pgb-fraude. Ook die brief bevat informatie over de rol van het zorgkantoor bij de aanpak van pgb-fraude.
Wat vindt u ervan dat zorgkantoor Menzis zich geen aangewezen partij vindt als het gaat om het aanpakken van pgb-fraude? Hoe kan het dat het zorgkantoor hier niet het door u uitgezette beleid in de aanpak van fraude in de zorg uitvoerde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat zorgkantoor Menzis pas een jaar na het indienen voor het eerst inhoudelijk op de klacht reageerde? Vindt u dit ook niet erg lang, zeker gezien de conclusie van het zorgkantoor dat het hierin geen enkele rol voor zich ziet weggelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoor Menzis mij laten weten dat zij in het dossier geen klacht hebben aangetroffen die ruim een jaar geleden zou zijn ingediend. Navraag bij «Anita» (een gefingeerde voornaam), haar advocaat en haar bewindvoerder heeft er ook niet toe geleid dat een kopie is overlegd van een klacht die een jaar geleden zou zijn ingediend.
Net als alle andere zorgkantoren kent Menzis een klachtenprocedure voor het behandelen van klachten van verzekerden over het zorgkantoor.
Anita heeft op 7 september 2015 bij het zorgkantoor een fraudemelding gedaan over zorgaanbieder Boriz BV. Dit signaal en andere, eerdere, signalen zijn voor het zorgkantoor aanleiding geweest voor het versneld uitvoeren van huisbezoeken en het uitvoeren van een materiële controle voor de in natura geleverde zorg.
Zorgkantoor Menzis heeft mij laten weten dat Anita vervolgens op 14 en 15 december 2015 mails naar het zorgkantoor heeft gestuurd die door het zorgkantoor als klacht in behandeling zijn genomen. Daarbij is ook haar eerdere mail van 7 september 2015 betrokken. Tijdens een op 12 februari 2016 in het kader van de klachtenprocedure gehouden hoorzitting bleek de klacht uitsluitend betrekking te hebben op de zorgaanbieder en niet op het zorgkantoor. De klacht is om die reden vervolgens op 19 februari 2016 ongegrond verklaard, hetgeen niets af doet aan het feit dat het eerdere signaal als fraudemelding is behandeld.
Wat vindt u van de manier waarop zorgkantoor Menzis met de klacht van «Anita» is omgegaan? Hoe kan het dat een klacht tot twee keer toe kan verdwijnen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het passend dat er bij zorgkantoor Menzis maar één persoon zou zijn geweest die de klacht kon afhandelen?
Op de klachtenafdeling van Menzis zijn meerdere personen werkzaam.
Wel is het zo dat bij de fraude-afdeling van Menzis één persoon is belast met de coördinatie van de contacten met de (ex-)cliënten van Boriz BV.
Kunt u begrijpen dat «Anita» verbolgen is over de manier waarop zorgkantoor Menzis haar klacht heeft behandeld en daarom een klacht indient bij de Nationale ombudsman? Kunt u uw antwoord toelichten?
Anita heeft de mogelijkheid om bij de Nationale ombudsman een klacht in te dienen over de manier waarop Menzis haar klacht heeft behandeld. De Nationale ombudsman kan dan een oordeel over de klachtbehandeling van Menzis uitspreken.
Erkent u dat het om kwetsbare cliënten gaat op wie zulke langdurige procedures veel impact hebben, wat ook extra zorgkosten met zich mee kan brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De melding van 7 september 2015 had betrekking op de zorgaanbieder Boriz BV en is voor het zorgkantoor aanleiding geweest voor het versneld uitvoeren van huisbezoeken en het instellen van een materiële controle voor de in natura geleverde zorg. De mails van 14 en 15 december 2015 heeft het zorgkantoor aangemerkt als klacht gericht tegen het zorgkantoor en als zodanig behandeld. De klacht bleek tijdens een op 12 februari 2016 gehouden hoorzitting uitsluitend betrekking te hebben op de zorgaanbieder en niet op het zorgkantoor en is daarom door het zorgkantoor ongegrond verklaard.
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat deze procedure tot extra zorgkosten heeft geleid.
Ziet u ook dat de handelwijze van zorgkantoor Menzis ontmoedigend is voor mensen die klachten hebben over mogelijk frauderende zorgverleners? Vindt u het terecht dat die door de houding van dit zorgkantoor hun gang kunnen blijven gaan?
Menzis heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van signalen waaruit bleek dat bij Boriz BV mogelijk sprake zou zijn van fraude versneld huisbezoeken heeft afgelegd en materiële controle heeft ingesteld voor de in natura geleverde zorg. Ik zie daarom niet in waarom dit andere verzekerden zou ontmoedigen om bij Menzis een melding te doen als er een vermoeden van fraude is door een zorgverlener.
Herinnert u zich dat u in de beantwoording van eerdere vragen aangaf dat Menzis zorgkantoor een onderzoek is gestart naar Boriz BV, en dat u in afwachting van de uitkomsten van dat onderzoek geen oordeel kon geven over deze specifieke zaak? Kunt u hier inmiddels wel een oordeel over geven? Hoe verhoudt het feit dat Menzis dit onderzoek doet tot het feit dat ze geen rol voor zichzelf ziet in de aanpak van fraude met pgb’s?2
Het is correct dat Menzis naar aanleiding van eerdere signalen een onderzoek is gestart. In het kader van dat onderzoek worden huisbezoeken gebracht aan alle Wlz-budgethouders die zorg inkopen of recent ingekocht hebben bij Boriz. Dit onderzoek is nog niet afgerond.
Uit het feit dat Menzis dit onderzoek is gestart blijkt dat het niet juist is om te veronderstellen dat Menzis geen rol voor zichzelf zou zien bij de aanpak van pgb-fraude.
Vindt u dat Boriz BV naar aanleiding van de verschillende ingediende klachten, waarvoor zij op haar vingers is getikt door de klachtencommissie, voldoende verbeteringen/maatregelen doorgevoerd heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoor Menzis heeft mij laten weten dat zij de uitspraak van de klachtencommissie Gelderse Zorginstellingen betrekken bij hun onderzoek.
In 2013 is Boriz BV door de Inspectie op de Gezondheidszorg bezocht. De IGZ heeft mij laten weten dat de tijdens dat bezoek door IGZ geconstateerde tekortkomingen zijn opgepakt door Boriz BV. De informatie over mogelijke fraude bij deze zorgaanbieder heeft de aandacht van IGZ.
Is het waar dat Boriz BV ook «zorg in natura» levert? Zo ja, op welke wijze worden de klachten en meldingen van pgb-fraude meegenomen bij de financiering van naturazorg?
Boriz BV levert inderdaad ook natura-zorg. De controlewerkzaamheden van Menzis strekken zich ook uit tot de natura-gefinancierde zorg. Binnen het zorgkantoor worden de bevindingen met betrekking tot de pgb-gefinancierde activiteiten en de natura-gefinancierde activiteiten uitgewisseld.
Erkent u dat Boris BV via naturazorg (nog) gemakkelijker kan frauderen, omdat daar geen handtekeningen nodig zijn voor geleverde zorg in relatie tot de indicatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij natura-zorg voert het zorgkantoor reguliere (formele en materiële) controles uit op de juistheid van ingediende declaraties. Als het zorgkantoor een onrechtmatigheid constateert, kan het zorgkantoor de declaratie afwijzen. Bij vermoedens van fraude is er tevens de mogelijkheid om een fraudeonderzoek in te stellen. Bij beide financieringsvormen vinden derhalve controles op rechtmatigheid plaats, maar de wijze waarop is verschillend.
Het bericht ‘Verkeersveiligheid 130km-wegen onbekend’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verkeersveiligheid 130km-wegen onbekend»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat niet vastgesteld kan worden waardoor ongelukken op 130 km-wegen veroorzaakt worden? Is het waar dat u niet over deze informatie beschikt?
Op snelwegen waar de snelheidslimiet 130 km/u is, beschikken we over dezelfde informatie over ongevallen als op de snelwegen met een andere snelheidslimiet. De door de politie opgestelde processen verbaal bevatten informatie over onder andere de locatie en toedracht van ongevallen. Dit geeft inzicht in de aard van ongevallen, maar daarmee kan niet precies worden aangegeven welke factor in welke mate heeft bijgedragen aan een ongeval. Ongevallen vinden immers plaats als gevolg van een samenloop van verschillende factoren.
De ontwikkeling van de verkeersveiligheid op rijkswegen wordt jaarlijks gemonitord in de openbare rapportage «Veilig over Rijkswegen» van Rijkswaterstaat, daarnaast informeer ik u jaarlijks over de landelijke ontwikkeling van het aantal verkeersdoden en -gewonden, zoals bij mijn brief van 21 april 20162.
Hoe is het mogelijk dat de toename van het aantal ongelukken vooraf wel in te schatten was – vijf jaar geleden bleek uit onderzoek namelijk dat de hogere maximumsnelheid zonder extra maatregelen zou kunnen leiden tot 3 tot 7 verkeersdoden extra en 17 tot 34 extra gewonden per jaar – maar dat dit achteraf niet kan worden nagegaan?2
De vooraf gemaakte prognose betreft een extrapolatie op basis van de gegevens over gereden snelheden op de experimenttrajecten met 130 km/u, en wetenschappelijke modellen over de relatie tussen snelheid en de ontwikkeling van verkeersongevallen.
Het daadwerkelijke analyseren van oorzaken achteraf hangt af van de data die over ongelukken beschikbaar zijn. Zoals aangegeven in antwoord 2 zijn gegevens over de precieze oorzaken van individuele ongevallen niet beschikbaar. Tegelijk met de snelheidsverhoging zijn daarnaast ook maatregelen op het hoofdwegennet gerealiseerd die een positief effect hebben op de verkeersveiligheid.
Hoe is de 85 miljoen euro besteed die u uittrok omdat u de dalende trend van verkeersslachtoffers wilde voortzetten en die bedoeld was voor verbetering van de verkeersveiligheid op 130 km-wegen? Kunt u aangeven wat het effect van deze investering is geweest? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 28 november 20114 bestaat dit bedrag uit het budget voor twee maatregelpakketten: maatregelen ter verbetering van het wegontwerp specifiek op wegen waar de maximumsnelheid wordt verhoogd naar 130 km/u via het programma Aanpak van Kritische Ontwerpelementen (AKOE) en het generieke maatregelpakket Meer Veilig 3, dat ook maatregelen bevat op Rijks-N-wegen en op snelwegen waar de snelheid niet wordt verhoogd.
Het budget voor het programma Meer Veilig 3 is geheel belegd met maatregelen die deels al zijn uitgevoerd en voor het overige deel in 2018 zullen zijn afgerond.
Dit betreft bijvoorbeeld het aanleggen van rotondes op kruispunten of het plaatsen van geleiderail. Het budget bedroeg bij aanvang € 40mln en bedraagt nu € 37 mln, na aanpassing aan prijspeil 2016 (+ € 2 mln) en het overboeken van € 5 mln voor maatregelen op de N35 Wijthmen-Nijverdal. Dit conform de aangenomen motie Elias -Kuiken van 8 april 20135.
De AKOE-maatregelen die noodzakelijk waren voor een veilige inrichting van wegvakken waar de maximumsnelheid is verhoogd, zijn gerealiseerd voorafgaand aan de snelheidsverhoging. De getroffen maatregelen zijn bijvoorbeeld het plaatsen van geleiderail en het aanpassen van markering. De AKOE-maatregelen maken deel uit van het Programma Programma 130 km op de begroting (totaalbudget na aanpassing aan het prijspeil € 56 mln).
Hierbinnen was € 45 mln gereserveerd voor de AKOE-maatregelen (€ 47 mln na aanpassing aan het prijspeil). De uitgaven aan de gerealiseerde maatregelen (€ 21 mln) bedroegen minder dan de gereserveerde middelen, omdat bij nadere uitwerking bepaalde maatregelen zijn afgevallen of op een andere wijze zijn uitgevoerd dan vooraf was voorzien.
Van de resterende € 26 mln aan AKOE-middelen wordt ca € 13 mln aangewend voor dekking van hogere kosten voor bebording, onderzoek en communicatie bij de snelheidsverhogingen. Daarmee resteert ca € 13 mln, die na afronding van het programma terug zullen vloeien naar de vrije middelen op het Infrastructuurfonds.
Gelet op de ambitie om de dalende trend van verkeersslachtoffers op het hoofdwegennet op de lange termijn vast te blijven houden, onderzoek ik momenteel de wenselijkheid en mogelijkheid om het programma Meer Veilig te verlengen en te intensiveren. Ik zal u hierover bij de begroting 2017 nader informeren.
Zoals aangeven bij de begroting van het Infrafonds 20146 zal Meer Veilig 2 in 2018 worden geëvalueerd. Een dergelijke evaluatie van Meer Veilig 3 en AKOE zal hierna plaatsvinden. Voor een uitgebreide evaluatie van de effecten op ongevalscijfers zijn ongevalsgegevens over meerdere jaren voor en na het afronden van de maatregel nodig.
Kunt u aangeven welke maatregelen genomen kunnen worden om de oorzaak van ongelukken op 130 km-wegen beter te registreren?
De verbetering van ongevalsdata heeft in brede zin mijn aandacht, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 18 november 20157. Dit geldt voor alle typen wegen, waaronder dus ook wegen waar 130 km/u geldt. Overigens ligt de grootste opgave voor het verbeteren van deze data op het onderliggende wegennet.
Medische thermografie |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van 29 februari j.l. over medische thermogafie?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze uitzending?
De uitzending geeft een beeld van commerciële bedrijven die thermografie aanbieden als pijnloos gezondheidsonderzoek. Deze aanbieders zeggen «officieel» dat hun methode niet geschikt is om borstkanker aan te tonen, maar wekken wel die suggestie via onder andere hun websites. In de uitzending blijkt uit opnames met een verborgen camera dat aanbieders ook in het contact met cliënten beweren dat tumoren opgespoord kunnen worden met behulp van thermografie.
Er is geen wetenschappelijk bewijs dat thermografie een goed alternatief is voor mammografie in het bevolkingsonderzoek. Dit schrijft de Gezondheidsraad in het advies van 22 januari 2014 over het bevolkingsonderzoek borstkanker. Radiologen geven aan dat thermografie temperatuurverschillen in de huid laat zien met behulp van infraroodopnamen. Infrarood kan niet diep door de huid heen dringen. Tumoren zitten vaak dieper in het weefsel. Hierdoor is deze methode niet geschikt om tumoren op te sporen, zeker niet in een vroeg stadium.
Hoe kijkt u aan tegen het beeld dat uit deze uitzending naar voren komt over de verstrekte informatie rond medische thermografie? Kunt u dit onderbouwen met een kwalificatie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u informatie verstrekken over de medische effecten en uitkomsten van medische thermografie in relatie tot borstkankeronderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat deze vorm van informatieverstrekking door betrokkenen bij medische thermografie de bevolkingsonderzoeken naar borstkanker verstoort, en daarmee ondermijnt? Zo ja, geeft dit aanleiding nadere maatregelen te nemen?
Over het commerciële aanbod aan thermografie heeft de Gezondheidsraad in genoemd advies aangegeven dat uit enquêteonderzoek blijkt dat respondenten de positieve reclameboodschap voor thermografie overtuigend vinden en er een aantrekkelijk alternatief voor mammografie in zien. Het is niet ondenkbaar dat vrouwen hierdoor aan het bevolkingsonderzoek worden onttrokken met de misleidende beweringen dat thermografie een goed en pijnloos alternatief is voor een mammografie.
In de uitzending hebben de aanbieders van thermografie zich ook negatief uitgelaten over het bevolkingsonderzoek: veel vrouwen zouden overlijden juist als gevolg van de straling die wordt gebruikt bij de mammografie. Het RIVM heeft signalen ontvangen van de screeningsorganisaties dat deze boodschap is blijven hangen bij mensen en dat ze zich daarom afmelden voor het bevolkingsonderzoek.
Op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO) is het verboden om zonder vergunning van de Minister van VWS bevolkingsonderzoek, geneeskundig onderzoek, aan te bieden waarbij gescreend wordt op kanker. Een vergunning hiervoor wordt alleen verleend indien de Gezondheidsraad heeft vastgesteld dat het geneeskundig onderzoek naar wettelijke maatstaven deugdelijk is en in overeenstemming is met wettelijke regels voor medisch handelen. Bovendien moet het nut van het bevolkingsonderzoek opwegen tegen de risico’s daarvan voor de gezondheid van de te onderzoeken personen.
Geen enkele aanbieder van thermografie heeft een WBO-vergunning aangevraagd en gekregen.
De IGZ heeft eerder over thermografie een melding ontvangen en het onderzoek hiernaar loopt op dit moment. Ze zal in haar onderzoek relevante informatie uit het programma Tros Radar meenemen. Misleidende informatie geven aan cliënten waardoor zij afzien van reguliere screening is ook verboden. De IGZ neemt ook dit aspect mee in haar onderzoek. De Inspectie verwacht haar onderzoek na de zomer af te ronden.
Gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dit onderzoeken, daar in de uitzending wordt gesproken over een mogelijke actie van de IGZ? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De foutmelding op de website van de Belastingdienst op de eerste aangiftedag |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht op de website van de Belastingdienst «U kunt nu niet inloggen op Mijn Belastingdienst» zoals dat voor vele belastingplichtigen op de eerste aangiftedag te zien was?
Ja
Kunt u aangeven of de capaciteit van de website van de Belastingdienst voldoende is voor alle belastingplichtigen om aangifte te doen?
Aangifte doen gebeurt via het portal (www.mijnbelastingdienst.nl), dat in 2014 is gelanceerd. Op het portal kunnen ruim 40.000 mensen tegelijk ingelogd zijn om aangifte te doen. Op sommige tijdstippen is het erg druk, zo is het vaak de eerste dag erg druk net zoals eind maart en eind april, waardoor niet iedereen op datzelfde moment aangifte kan doen. Als dit het geval is krijgen nieuwe bezoekers een melding te zien. In deze melding wordt aangegeven dat burgers het beter op een later moment nogmaals kunnen proberen. Naar aanleiding van analyses van vorig jaar is de capaciteit uitgebreid naar de toen ervaren piekbelasting, rekening houdend met de stijging van het aantal digitale indieners.
Er zijn tot zondag 14 maart 2016 2.5 mln. aangiften binnen gekomen. Dit zijn er ruim 350.000 meer dan vorig jaar.
Kunt u aangeven of de capaciteit van de website van de Belastingdienst buiten werktijden voldoende is, zodat ook mensen die fulltime werken op redelijke wijze aangifte kunnen doen?
De capaciteit van het portal is over de periode 1 maart tot 1 mei 2016 voor alle burgers die -ook buiten kantoortijden- aangifte willen doen ruim voldoende. Dit geldt echter niet wanneer teveel burgers tegelijkertijd aangifte willen doen. De capaciteit inrichten op die piekmomenten is technisch complex en erg duur. Daarom wordt vanuit de Belastingdienst opgeroepen om gespreid aangifte te doen.
Gebeurt het wel eens dat mensen tijdens het doen van aangifte «eruit gegooid worden», omdat de capaciteit van de website overschreden wordt?
Zoals bij vraag 2 aangegeven krijgen burgers een melding te zien als de capaciteit van het portal wordt overschreden. Het overschrijden van maximum heeft niet tot gevolg dat iemand uit het systeem wordt gegooid.
Om de beveiliging van de portal op het gewenste hoge niveau te houden, zullen tijdens de aangiftecampagne soms updates van het systeem gedraaid moeten worden. Daarnaast is niet uitgesloten dat in een massaal proces als dit zich altijd kleine verstoringen kunnen voordoen, waardoor een update nodig kan zijn. Op 1 en 5 maart 2016 waren er aanvankelijk enkele kleine verstoringen waardoor een beperkt aantal mensen helaas wel werd uitgelogd. Dit is natuurlijk onwenselijk en de Belastingdienst probeert dit zoveel mogelijk te voorkomen.
De ingevoerde gegevens worden tussentijds altijd opgeslagen en blijven dus ook in dergelijke situaties bewaard. Als burgers zelf besluiten op een later moment door te gaan is dit ook het geval.
Hoe gaat u voorkomen dat op de dagen voor de laatste aangiftedag en op die dag zelf, zaterdag 30 april, de capaciteit van de website opnieuw overschreden wordt, zodat belastingplichtigen niet op tijd aangifte kunnen doen?
De communicatiestrategie van de Belastingdienst is er op gericht om belastingplichtigen zoveel mogelijk gespreid in een tijdsbestek van twee maanden aangifte te laten doen. Er worden diverse communicatiekanalen ingezet met als doel dat belastingplichtigen tijdig hun aangifte kunnen doen en dat piekbelasting zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het advies is om niet tot het laatste moment te wachten met het doen van aangifte.
Klopt het dat sinds 2016 het niet meer mogelijk is om offline, namelijk via het aangifteprogramma, aangifte te doen?
Er kan dit jaar aangifte gedaan worden met het online aangifteprogramma (OLAV) of de App. De App is zeer geschikt en makkelijk als er geen wijzigingen op de vooringevulde aangifte hoeven te worden aangebracht. Daarnaast is het nog steeds mogelijk om op papier aangifte te doen.
We verwachten dat 98% van de mensen zijn of haar aangifte digitaal zal doen. Vorig jaar hebben nog maar 10% van de burgers aangifte gedaan met easytax.
Waarom heeft u ertoe besloten om het aangifteprogramma, dat je kunt downloaden, af te schaffen?
De digitale online-aangifte is in 2014 voor het eerst als pilot ingezet. Tijdens de vorige aangiftecampagne in 2015 is deze digitale online-aangifte (OLAV) ingezet als hoofdspoor, en het te downloaden aangifteprogramma easytax als back-up mogelijkheid. Ook in 2015 werd het download programma nog maar door een kleine minderheid gebruikt. De online aangifte voorziening is voor de burger makkelijker en vanaf elke plek te gebruiken. Veel gegevens zijn vooringevuld.
De eerste easytax-applicatie verscheen in 1996, toen nog op de aangiftediskette. Om de easytax-producten mogelijk te maken is door de Belastingdienst vijftien jaar geleden een geavanceerde ontwikkelomgeving gerealiseerd. De ontwikkelomgeving voor easytax is onvoldoende in staat om mee te gaan met de steeds complexere aangiften en de eisen die de VIA stelt aan het programma.
Easytax moet elk jaar opnieuw worden gebouwd voor veel verschillende besturingssystemen en dito versies, Windows, Linux, OSX en dergelijke. Ook bij elke nieuwe update van een besturingssysteem was het noodzakelijk easytax daaraan steeds weer aan te passen. Het is voor de Belastingdienst niet mogelijk om het gebruiksgemak van zowel de Online Aangifte (OLAV) als easytax gelijktijdig door te ontwikkelen.
Op welke wijze heeft u belastingplichtigen geïnformeerd over het feit dat zij niet meer middels het aangifteprogramma aangifte kunnen doen?
Op de website is aangegeven dat er dit jaar alleen aangifte gedaan kan worden met de online aangiftevoorziening en de App. Daarnaast is tijdens de vorige aangiftecampagne easytax alleen nog maar gebruikt als back-up mogelijkheid en ook op deze manier gecommuniceerd.
Op welke wijze heeft u de Kamer geïnformeerd over het afschaffen van het downloadbare aangifteprogramma?
In 2014 is de Kamer in een brief geïnformeerd over het gefaseerd omzetten van het huidige aangifteprogramma easytax naar een nieuwe online aangiftevoorziening1. Daarnaast is het uitfaseren van easytax eerder opgenomen in de 15e halfjaarsrapportage van de Belastingdienst2. Deze gefaseerde transitie naar een nieuwe online aangiftevoorziening is bij deze aangiftecampagne gerealiseerd.
Deelt u de mening dat het verstandig is om alsnog een programma ter beschikking te stellen dat je kunt downloaden, om belastingplichtigen ter wille te zijn die de aangifte graag op hun eigen computer doen, nog willen nalopen of willen checken met een derde?
Deze mening deel ik niet. We gaan naar een steeds meer digitale wereld. Hierbij hoort ook de overgang van easytax naar het Online Aangifte middel en de App. Door nog maar 10% van de burgers is vorige jaar aangifte gedaan met easytax. Met de online aangifte is het mogelijk om in een beveiligde omgeving van de Belastingdienst de aangifte te doen. Deze kan nagelopen worden voordat iemand deze inzendt. Als een burger zijn aangifte heeft ingezonden kan hij deze ook altijd weer inzien of wijzigen en hierna weer opnieuw inzenden. Daarnaast kan deze aangifte worden uitgeprint. De aangifte staat op mijnbelastingdienst.nl en is dan ook vanuit elke plek en PC toegankelijk met de eigen DigiD code dus ook bij derden. De Belastingdienst geeft altijd het advies om de DigiD code niet aan derden te verstreken.
Is de uitgebreide capaciteit wel voldoende nu de back-up van het aangifteprogramma is afgeschaft?
Deze groep is, zoals aangegeven bij antwoord op vraag 2, meegenomen in de capaciteitsuitbreiding.
Als een belastingplichtige een jaar of vier jaar na het insturen van de aangifte een wijziging door wil geven, is de online aangifte, zoals de belastingplichtige deze in eerste instantie had ingevuld, dan nog beschikbaar?
Ja, de online aangifte blijft vijf jaar zichtbaar in mijnbelastingdienst.nl.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Ja
De inzet van PostNL in de onderhandelingen over de PostNL- en zaterdagbestellers-cao |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de in de aan vakorganisaties gerichte brief beschreven voorstellen van PostNL voor de cao-onderhandelingen?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke maatregelen van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) die de concurrentiepositie van het bedrijf beperken in de brief wordt geduid?
In een persbericht van 1 oktober 2015 heeft PostNL gereageerd op een aantal besluiten van de ACM die de toegang van andere postvervoerders tot het netwerk van PostNL reguleren. In dit persbericht stelt PostNL te verwachten dat de financiële impact voor PostNL van deze besluiten over een periode van 3 tot 4 jaar kan oplopen tot 30 tot 50 miljoen euro op jaarbasis. Ik ga ervan uit dat PostNL in de brief aan de vakbonden doelt op deze besluiten.
Bent u het ermee eens dat in de brief een relatie wordt gelegd tussen de dalende bedrijfsresultaten en de kosten die gemaakt zijn en worden bij het in dienst nemen van voorheen zelfstandige pakketbezorgers?
De aangehaalde brief maakt onderdeel uit van lopende besprekingen tussen vakbonden en een private partij. Het is past mij als Minister niet om daarover een waardering uit te spreken. Wat ik wel kan opmerken is dat PostNL in haar jaarverslag 2015 aangeeft dat de financiële impact van het Duurzaam Bezorgmodel 15 tot 20 miljoen euro is. Het Duurzaam Bezorgmodel omvat het in dienst nemen van voormalige zelfstandige pakketbezorgers en het verhogen van de vergoeding aan de overblijvende zelfstandige pakketbezorgers. Daarmee wordt in het jaarverslag een relatie gelegd tussen bedrijfsresultaten en het in dienst nemen van zelfstandige pakketbezorgers.
Trekt u hieruit ook de conclusie dat om pakketbezorgers acceptabele arbeidsomstandigheden te bieden, PostNL ervoor kiest werknemers uit een andere divisie te benadelen bij cao-onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u schetsen hoe het gemiddelde prijsverloop van de in 2015 door PostNL bezorgde pakketten is geweest?
Op dit moment is de ACM bezig met een marktscan van de pakketmarkt. Een van de vragen die de ACM daarbij meeneemt, is of er sprake is van een gelijk speelveld of dat partijen concurrentieproblemen op de markt voor pakketdiensten en pakketvervoersdiensten ervaren. De ACM heeft aangegeven dat de uitkomsten van dit marktonderzoek gebruikt kunnen worden voor toekomstige onderzoeken en besluitvorming van de ACM. Ik heb van de ACM begrepen dat de resultaten van deze marktscan binnenkort zullen worden gepubliceerd.
De eindgebruikersprijzen voor pakketten van verschillende pakketvervoerders zijn te vinden op de websites van de verschillende vervoerders. Het standaardtarief van PostNL voor een enkelstuks pakket tot 10 kg dat wordt verzonden naar een huisadres bedraagt 6,95 euro. Dezelfde service met hetzelfde serviceniveau wordt door andere pakketvervoerders aangeboden voor tarieven die daar tot 17% onder liggen, maar ook tegen het dubbele tarief (met als verschil dat het pakket dan ook thuis wordt opgehaald). Op de zakelijke markt zijn tarieven moeilijk te vergelijken omdat er verschillende kortingenstelsels worden gehanteerd voor verschillende klantenprofielen.
Kunt u aangeven hoe de prijzen van PostNL zich verhouden tot die van vergelijkbare pakketbezorgers in deze sector?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u, indien het prijsverloop te schetsen is, aangeven of dit prijsverloop strookt met de veronderstelde kostenstijging veroorzaakt door het in dienst nemen van voorheen zelfstandige pakketbezorgers?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, indien dit niet het geval is, bereid de ACM te vragen onderzoek te doen naar aanmerkelijke marktmacht in de pakkettensector?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn schriftelijke reactie op vragen van het lid De Liefde van 9 november 2015 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, aanhangsel handelingen nr. 763). Daarin heb ik aangegeven dat het aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder op de postmarkt is om te bepalen van welke relevante markten sprake is en welke marktanalyses worden uitgevoerd. Door de ACM wordt momenteel op verzoek van marktpartij(en) reeds bekeken of er valide redenen zijn om op de 72-uurs markt een marktanalyse te starten.
Bent u bereid de ACM te vragen in dit of een ander onderzoek tevens te kijken naar de mededingingssituatie in de zakelijke markt voor 72-uurspost, zoals dit eerder is onderzocht in verband met het besluit over de kostentoerekening aan de Universele Postdienst (UPD)?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat senioren de digitalisering van de overheid te snel vinden gaan |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat senioren de digitalisering van de overheid te snel vinden gaan?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat overheidsdiensten voor iedereen toegankelijk moeten zijn, ook voor mensen die niet beschikken over internet, of niet vaardig zijn met internet?
Ik ben het er mee eens dat de overheid toegankelijk moet zijn voor mensen die zelfstandig kunnen en mogen handelen. Voor degenen die dat niet kunnen of mogen – zoals kinderen of mensen die onder curatele staan – moet de overheid toegankelijk zijn voor hun belangenbehartigers.
Overigens blijkt de groep ouderen die niet over internet beschikt flink af te nemen. De Unie KBO gaat bij hun berekening uit van 1,2 miljoen 65+»ers die geen toegang hebben tot internet. Dat is gebaseerd op de cijfers van het CBS uit 2013. Het CBS komt in 2015 tot 692.270 65+»ers. Dit is een sterke afname.
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen om de algemene toegankelijkheid van overheidsdiensten te waarborgen, ook voor senioren en anderen die niet vaardig zijn met het internet of niet over internet beschikken?
De verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van diensten en informatie ligt bij de desbetreffende overheidsorganisaties. Het beleid dat via het programma Digitaal 2017 wordt uitgedragen, is dat er speciale aandacht moet zijn voor mensen die niet mee kunnen komen met de digitalisering, bijvoorbeeld door het behouden van alternatieve communicatiekanalen.
Overheidsorganisaties hebben veel aandacht voor de toegankelijkheid van (digitale) overheidsdiensten. Zij doen vaak gebruikersonderzoek. Via dit klantonderzoek onder burgers en bedrijven worden verbetersuggesties gevraagd. Hiervoor zijn diverse manieren van klantonderzoek voorhanden, zoals de Net Promoter Score voor de Publieke Sector of usability testen bij online diensten. Verbetering van voorzieningen vindt mede plaats op basis van dergelijk onderzoek.
Door netwerken voor professionals als Gebruiker Centraal en het Kennis Centrum Dienstverlening (KING) worden professionals gestimuleerd klant- en gebruikersonderzoeken te doen en processen klantvriendelijker in te richten. Het programma Digitaal 2017 levert input en ondersteuning voor deze netwerken van professionals.
Websites van de overheid moeten voldoen aan de open standaard webrichtlijnen. Daarmee wordt het digitale contact met de overheid ook gemakkelijker. De webrichtlijnen bevatten richtlijnen voor techniek onafhankelijke toegankelijkheid voor websites. Ze moeten daarmee goed werken op diverse apparaten zoals tablets, smartphones en hulpapparatuur. Webgebaseerde mobile applicaties ofwel web apps vallen onder de werkingssfeer van deze internationale standaard, geadopteerd als de Europese standaard EN 301 549 en in de nationale standaard webrichtlijnen. Digitaal 2017 heeft ondersteunend instrumentarium laten ontwikkelen in de vorm van de monitor «Gewoon Toegankelijk» die ruim 900 websites van de overheid automatisch toetst op criteria voor toegankelijkheid en gerichte feedback geeft om fouten te herstellen en te voorkomen. In het wetsvoorstel voor de Gemeenschappelijke Digitale Infrastructuur dat nu in voorbereiding is, wordt voor overheidsorganisaties een verplichting opgenomen om deze webrichtlijnen na te leven.
Voor mensen die niet vaardig zijn of niet over internet beschikken, zijn er de volgende mogelijkheden. Voor het (digitaal) zaken laten doen door een ander is er de mogelijkheid van DigiD machtigen. Voor het zoeken en vinden van hulp bij het gebruik van digitale overheidsdiensten zijn er verschillende (lokale) mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld de i-shops in Den Haag of de spreekuren in bibliotheken.
Voor mensen die zelf digivaardiger willen worden is het Digitaal Hulpplein in het leven geroepen, waarmee het makkelijker wordt om een cursus op maat te vinden.
Door het convenant dat de Belastingdienst met de Koninklijke Bibliotheek heeft gesloten krijgen mensen via 800 openbare bibliotheken de beschikking over gratis gebruik van computers met internet en printfaciliteiten, en over de mogelijkheid daar kosteloos digivaardigheidscursussen te volgen. Daarnaast wordt op basis van dit convenant toegewerkt naar een netwerk van uiteindelijk 150 vestigingen in 2018 waar hulp bij het doen van aangifte zal worden geboden door maatschappelijk dienstverleners.
Het is de lijn van alle overheidsorganisaties dat – waar nodig – een alternatief kanaal beschikbaar is voor mensen die niet over middelen voor digitale communicatie beschikken, of die niet digivaardig zijn.
Welke alternatieven bestaan er op dit moment, voor burgers die niet over internet beschikken of niet vaardig zijn met internet om met de overheid te communiceren, naast de digitale overheidsdiensten?
Zie ook het antwoord op vraag 3.Veel overheidsorganisaties hebben digitale dienstverlening toegevoegd aan de traditionele vormen van dienstverlening en zullen die kanalen nog geruime tijd gebruiken. De overheidsorganisaties die het digitale kanaal als preferent kanaal hebben, hanteren veelal het click-call-face principe. Hierbij is het eerste contact digitaal, vervolgens is een informatienummer beschikbaar en indien nodig vindt persoonlijk contact plaats.
Blijven deze alternatieven voor minder digitaal vaardige burgers beschikbaar? Zo ja, blijven deze alternatieven permanent beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Hoe overheidsorganisaties omgaan met alternatieve kanalen is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende organisaties. Uiteraard dienen er alternatieven te zijn voor de mensen die tijdelijk of blijvend niet in staat zijn zelf te communiceren met de overheid of die de middelen niet hebben om thuis zelf digitaal zaken te doen.
Bent u het er mee eens dat digitale overheidsdiensten bruikbaar moeten zijn voor minder digitaal vaardige burgers, voordat burgers exclusief van digitale overheidsdiensten gebruik kunnen maken om hun zaken met de overheid te regelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Kunt u aangeven op welke wijze de Kamer geïnformeerd wordt over de borging van algemene toegankelijkheid van alle overheidsdiensten?
Overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het regelen van de toegankelijkheid van hun informatie en diensten. U wordt in het kader van het programma Digitaal 2017 regelmatig geïnformeerd over de ontwikkelingen op het terrein van digitale dienstverlening. Verder wordt uw Kamer – na de ratificatie van het VN verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap – regelmatig op de hoogte gesteld van de voortgang van de implementatie van het Verdrag door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Hoe gaat u de motie Van Toorenburg/Oosenbrug over het bieden van alternatieven voor digitale diensten uitvoeren?2
Ik heb de motie beantwoord in de Voortgangsrapportage Digitaal 2017 (Kamerstuk 26 643, nr. 381). Zie ook het antwoord onder vraag 3, 4 en 5.
De huisvestingseisen van runderen in de veehouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over een veehouder die in een deel van zijn stallen een overbezetting van meer dan 200% runderen had en de dwangsommen die de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar aanleiding daarvan heeft opgelegd?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), dat een verplichting voor het hebben van een ligplaats voor ieder individueel volwassen rund niet is opgenomen in wetgeving?2 Hoe verklaart u deze omissie?
Ik ben niet voornemens de wetgeving aan te passen. De CBb-uitspraak geeft voldoende aanknopingspunten om in toekomstige gevallen een overtreding van de bepaling dat een dier voldoende ruimte wordt gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften met voldoende bewijs op basis van wetenschappelijke literatuur te kunnen onderbouwen. Bij de totstandkoming van de Wet dieren is bewust gekozen voor het hanteren van doelvoorschriften. Dit biedt ruimte voor de sector voor de introductie van innovatieve en nieuwe systemen zoals bijvoorbeeld de vrijloopstal. In een goede bedrijfsvoering voor melkvee is het bieden van voldoende ruimte in de stal om te rusten of te herkauwen een vereiste. Dat wordt ook onderkend door de sector.
In het Besluit houders van dieren dat op 1 juli 2014 van kracht is geworden zijn in diverse artikelen algemene huisvestings- en verzorgingsnormen opgenomen voor productiedieren waarin duidelijk is bepaald dat een dier voldoende ruimte moet worden gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften en dat het een toereikende behuizing dient te hebben onder voldoende hygiënische omstandigheden.
Deelt u de mening dat ieder volwassen rund vanuit zijn levensbehoeften toegang dient te hebben tot een eigen ligplaats? Zo nee, waarom niet?
Uit de literatuur is op te maken dat ieder rund behoefte heeft aan een goede ligplaats. Door de komst van de melkrobot en bij permanente beschikbaarheid van voer aan het voerhek worden koeien gemolken naar behoefte en kunnen bij het voer wanneer ze willen. In de praktijk zijn dan niet alle runderen tegelijkertijd aan het rusten. Om ervoor te zorgen dat een koe wel kan rusten als ze wil, is het wenselijk om dicht in de buurt van één ligplaats per koe te komen. Dit is mede afhankelijk van de specifieke situatie op het bedrijf.
Kunt u aangeven waarom u volgens het CBb geen onderbouwing heeft kunnen geven op de vraag waarom ieder volwassen rund toegang moet hebben tot een eigen ligplaats?3
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) is van oordeel dat in het concrete geval met onvoldoende bewijs is onderbouwd waarom, gelet op de fysiologische en ethologische behoeften van het melkvee, door de desbetreffende houder van het melkvee onvoldoende ruimte voor deze dieren beschikbaar is gesteld door niet te voldoen aan het bieden van één ligplaats per koe. Aanvankelijk is aan de veehouder de last opgelegd om de bewegingsvrijheid van de runderen niet zodanig te beperken dat daardoor onnodig lijden of letsel wordt toegebracht. Nadat de voorzieningenrechter had geoordeeld dat het voor de veehouder op grond van deze last niet duidelijk was wat van hem werd verwacht, is de last in de beslissing op het bezwaarschrift geconcretiseerd.
Bent u voornemens de wetgeving hierop aan te passen, zodat duidelijk is dat voor ieder volwassen rund een individuele ligplaats in de veehouderij vereist is? Zo ja, op welke wijze en binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om bij het aanpassen van de wetgeving tevens de vigerende dierenwelzijnswetgeving aan te passen, zoals Bureau Risicobeoordeling4 van de NVWA adviseert, om dit soort uitspraken van het CBb in de toekomst te voorkomen? Bent u bereid ook aanvullende maatregelen om het dierenwelzijn te borgen op te nemen en de handhaving hiervan te verbeteren, in navolging van uw ambitie voor een diervriendelijkere veehouderij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Volgens het CBb heeft de NVWA in deze situatie de dwangsom niet op de juiste manier opgelegd; op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de NVWA bij toekomstige constateringen de juiste procedure volgt?5
De last onder dwangsom is opgelegd door RVO.nl zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 is aanvankelijk aan de veehouder de last opgelegd om de bewegingsvrijheid van de runderen niet zodanig te beperken dat daardoor onnodig lijden of letsel wordt toegebracht. Nadat de voorzieningenrechter had geoordeeld dat het voor de veehouder op grond van deze last niet duidelijk was wat van hem werd verwacht, is de last in de beslissing op het bezwaarschrift geconcretiseerd. In het nieuwe handhavingsbesluit is de last opgenomen dat de veehouder ervoor moet zorgen dat elk rund kan beschikken over een schone en droge ligplaats.
De NVWA en RVO.nl zullen in de handhaving rekening houden met de betreffende uitspraak van het CBb.
Het bericht "Openbaarmaking personeelsblad MIVD brengt werknemers in gevaar" |
|
Fred Teeven (VVD), Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Openbaarmaking personeelsblad MIVD brengt werknemers in gevaar»?1
Ja.
Waarom is de keuze gemaakt om het blad van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) «Ingelicht» te publiceren op een particuliere website? Graag een toelichting.
De stichting Argus heeft, naar aanleiding van een gehonoreerd inzageverzoek, verschillende edities van het blad Ingelicht op haar website gepubliceerd. Het blad verscheen tussen 2000 en 2011, een periode waarin veel nadruk werd gelegd op transparantie. Dit hield mede verband met de vorming in 2002 van de MIVD uit vier verschillende militaire inlichtingenorganisaties. Doel van het blad Ingelicht was om het draagvlak onder het personeel voor deze complexe reorganisatie te vergroten. Het blad werd dan ook breed binnen Defensie en het netwerk van de MIVD verspreid. Achteraf kan echter geconcludeerd worden dat bij het honoreren van het inzageverzoek de namen in de bladen geanonimiseerd hadden moeten worden.
Waarom zijn de namen in het blad daarbij niet gezwart? Hoe rijmt u dit met het verzoek aan personeel van inlichtingendiensten om zeer terughoudend te zijn met het openlijk spreken over hun beroep? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat nu vele namen van MIVD-personeel openbaar zijn geworden? Zo ja, welke gevolgen heeft dit volgens u voor hun veiligheid en dat van hun familieleden? Wat wordt gedaan om de veiligheid van deze personen te garanderen?
Het klopt dat namen en foto’s van (oud-)werknemers van de MIVD zichtbaar zijn op de bewuste website. De personen om wie het gaat zijn, voor zover zij nog werkzaam zijn bij de MIVD, geïnformeerd en geadviseerd hoe hiermee om te gaan. Voor personen die niet meer werkzaam zijn bij de MIVD is een speciaal meldpunt ingericht. Indien er dreigingen ontstaan, zullen passende maatregelen worden genomen. Om de effectiviteit van deze maatregelen niet te ondermijnen, doe ik over de inhoud ervan geen mededelingen.
Zijn er gevallen bekend waarbij personen zijn bedreigd nadat hun naam op de website is verschenen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het? Op welke wijze is daarop gereageerd en welke maatregelen zijn genomen?
Dergelijke gevallen zijn niet bekend.
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) al in 2008 haar zorgen heeft uitgesproken over Ingelicht, dat in tegenstelling tot het AIVD-blad niet is gerubriceerd als staatsgeheim? Wat is daar destijds mee gedaan? Zijn deze zorgen meegewogen bij het openbaar maken van Ingelicht?
Een woordvoerder van de AIVD heeft in 2008 in een dubbelinterview met een woordvoerder van de MIVD een mogelijk nadeel benoemd van het niet gerubriceerd zijn van Ingelicht. In het interview geeft de woordvoerder van de MIVD aan dat er bewuste afwegingen zijn gemaakt om Ingelicht niet te rubriceren. Het hoofd Communicatie van de AIVD heeft, voor zover mij bekend, geen uitspraken gedaan over het al dan niet in de openbaarheid verschijnen van Ingelicht.
Waarom is Ingelicht niet gerubriceerd als staatsgeheim? Graag een toelichting.
Zie het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat het hoofd Communicatie van de AIVD in 2008 heeft gezegd dat men er binnen de MIVD niet gelukkig mee zou zijn als Ingelicht in de openbaarheid zou verschijnen? Hoe rijmt u die uitspraak met het besluit om het blad toch openbaar te maken? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 6.
Is de MIVD zelf om advies gevraagd over het al dan niet openbaar maken van Ingelicht? Zo ja, hoe luidde dit advies en wat is daarmee gedaan? Zo nee, waarom niet?
De MIVD heeft inderdaad advies gegeven. Zoals gesteld in antwoord op vraag 3, verscheen het blad Ingelicht in een periode waarin veel nadruk werd gelegd op transparantie en openheid, mede in verband met de complexe reorganisatie waarin de MIVD verwikkeld was. Het blad werd dan ook breed binnen Defensie en het netwerk van de MIVD verspreid. In het licht hiervan heeft de MIVD geadviseerd het inzageverzoek van de Stichting Argus te honoreren.
Wordt momenteel aanstalten gemaakt om Ingelicht van het internet af te halen, of in ieder geval namen en foto's van personeel onherkenbaar te maken? Zo ja, wanneer zal dit zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
De MIVD heeft overlegd met de persoon die de desbetreffende edities van Ingelicht op zijn website heeft geplaatst, met als doel de persoonsgegevens alsnog te laten verwijderen. Dit heeft tot op heden niet tot het gewenste resultaat geleid.
Het bericht ‘Uitgehuwelijkt: ‘Teruggaan betekent mijn dood’’ |
|
Sadet Karabulut , Keklik Yücel (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Uitgehuwelijkt: «Teruggaan betekent mijn dood»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat vrouwen door hun familie, zijnde op vakantie buiten Nederland, worden gedwongen tot het sluiten van een huwelijk? Zo ja, wat doet u hier tegen? Zo nee, waarom niet?
Huwelijksdwang en achterlating beschouwt het kabinet als vormen van geweld. Huwelijksdwang, al dan niet in combinatie met achterlating, is verboden en strafbaar, en verhoudt zich op geen enkele wijze met de Nederlandse rechtsorde. Het gaat om ernstige schendingen van het recht van mensen om keuzen te maken over eigen lijf, leden en toekomst, over persoonlijk welzijn en brengt slachtoffers in ingrijpende loyaliteitsconflicten. Slachtoffers bevinden zich vaak in een afhankelijkheidsrelatie met familie waar zij zich niet makkelijk uit los kunnen maken. Het is extra schrijnend als de dwang wordt uitgeoefend door degenen die juist borg moeten staan voor genegenheid en voor het bieden van ontplooiingsmogelijkheden.
Het is buitengewoon moeilijk om vanuit Nederland te voorkomen dat vrouwen die op vakantie zijn in een land waarin ze familie hebben wonen, zich gedwongen voelen om daar een huwelijk te sluiten. Het kabinet zet daarom vooral in op preventie en voorlichting, zie de antwoorden op de vragen 5 en 6 hieronder.
Welke rechtsmiddelen heeft u om deze vrouwen te beschermen? Hoe zet u die rechtsmiddelen in?
Huwelijksdwang is strafbaar (artikel 284 Wetboek van Strafrecht (Sr). Daders kunnen maximaal twee jaar gevangenisstraf krijgen. Ook de voorbereiding van huwelijksdwang is sinds 1 maart 2016 strafbaar (artikel 285b Sr). Hierop staat een gevangenisstraf van maximaal een jaar. De verjaringstermijn van zes jaar vangt pas aan als een slachtoffer achttien jaar is geworden. Een slachtoffer heeft hierdoor tijd om als volwassene na te denken over de gevolgen van het gedwongen huwelijk en om aangifte te doen. Als een Nederlander of een vreemdeling met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland iemand in het buitenland gedwongen heeft tot een huwelijk dan is vervolging in Nederland op zich mogelijk, zelfs als (de voorbereiding van) huwelijksdwang in dat andere land niet strafbaar is. Als een Nederlander of vreemdeling met een vaste verblijfplaats in Nederland in het buitenland slachtoffer is van huwelijksdwang kan de dader daarvoor in Nederland worden vervolgd.
Met de diverse wetswijzigingen van de afgelopen jaren beschikt het OM over voldoende wettelijke bevoegdheden om (voorbereiding van) huwelijksdwang op te sporen en te vervolgen. De opsporing en vervolging van huwelijksdwang is complex, omdat huwelijksdwang doorgaans een verborgen vorm van dwang is waarvan niet of nauwelijks aangifte wordt gedaan. Het is daarom belangrijk om ook in te zetten op preventieve maatregelen. De daartoe getroffen maatregelen betreffen voorlichting, bewustwording, mentaliteitsverandering, deskundigheidsbevordering en vroegsignalering (vgl. het antwoord op de vragen 5, 6 en 8).
Overigens geldt dat een in het buitenland gesloten huwelijk, als blijkt dat sprake is van huwelijksdwang, in Nederland niet zal worden erkend wegens strijd met de openbare orde. Verder kan betrokkene in Nederland om echtscheiding verzoeken. Afhankelijk van het toepasselijk recht op het huwelijk, kan ook om nietigverklaring worden verzocht. Het spreekt niet vanzelf dat een dergelijke echtscheiding of nietigverklaring in Nederland ook in het land waar het huwelijk gesloten is zal worden erkend. De volkenrechtelijke soevereiniteit van landen maakt dat zij, afhankelijk van eventuele verdragen waarbij zij zijn aangesloten, in vergaande mate vrij zijn in het bepalen welke rechtsfeiten zij wel of niet erkennen. Zo lang betrokkene in Nederland verblijft, geldt zij/hij na de echtscheiding in Nederland in ieder geval als ongehuwd en staat het vrij om desgewenst een ander huwelijk te sluiten.
Hoeveel vrouwen die in Nederland woonachtig zijn, worden door hun familie op vakantie buiten Nederland gedwongen tot het sluiten van een huwelijk?
Het is inherent aan de aard van de problematiek, dat hierover geen harde gegevens beschikbaar zijn. Met het onderzoek van het Verweij Jonker Instituut dat op 29 september 2014 naar de Tweede Kamer is gestuurd, is de (geschatte) omvang van huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating voor het eerst in beeld gebracht2. Uit dit onderzoek blijkt dat het gaat om misstanden met een structureel karakter. De onderzoekers hebben een minimum omvang bepaald van 178 gevallen van achterlating voor de periode 2011–2012 op basis van registraties en dossieronderzoek. Een schatting door een groot aantal professionals voor dezelfde periode geeft een geschat aantal van minimaal 364 en maximaal 1631 gevallen van achterlating.
Deelt u de mening dat deze vrouwen geïnformeerd moeten worden over deze vorm van huwelijksdwang? Zo ja, hoe wordt dit gedaan en wordt daarbij ook aandacht besteed aan de bijkomende gevolgen van het sluiten van een religieus huwelijk? Zo, nee waarom niet?
Het kabinet deelt de mening dat voorlichting buitengewoon belangrijk is. Daartoe zijn ook de nodige maatregelen getroffen. Het Actieplan Zelfbeschikking 2015 – 2017 is inmiddels volop in uitvoering. De Minister van SZW heeft u op 31 maart jl. een rapportage gestuurd waarin de voortgang van dit actieplan wordt beschreven. Een aantal zaken hieruit noem ik hier: ieder jaar voor de zomervakantie wordt de campagne «Trouwen tegen je wil» herhaald met informatie over wat je moet doen als je bang bent te moeten trouwen tegen je wil of om te worden achtergelaten. De campagne is er op gericht jongeren te informeren over waar ze terecht kunnen voor advies en hulp. Op de site www.trouwentegenjewil.nl is ook informatie opgenomen over religieuze huwelijken en de regels daarover.
Ook is de brochure «Wat zegt de wet. Wat kun jij doen als professional» ontwikkeld, met als doel inzicht te geven in de mogelijkheden die ons recht biedt om slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating te helpen. De brochure gaat onder meer in op de strikte regels rond het wettig huwelijk: eerst wettig en dan pas religieus trouwen. Professionals in het veld kunnen met deze brochure mensen van waardevolle informatie voorzien.
In het project bespreekbaar maken van taboe-onderwerpen hebben voorlichters/ambassadeurs voorts de onderwerpen huwelijksdwang en achterlating bespreekbaar gemaakt in hun eigen kring, zowel mannen als vrouwen, om een verandering op gang te brengen.
Ten slotte moeten alle personen persoonlijk aangifte van vertrek doen als niet alle personen van hetzelfde adres tegelijkertijd naar het buitenland vertrekken. De gemeenteambtenaren van de Basisregistratie Personen zijn geïnstrueerd over hoe ze kunnen handelen bij vermoedens van huwelijksdwang en achterlating.
Deelt u voorts de mening dat de familie, die vrouwen op vakantie buiten Nederland dwingt tot het sluiten van een huwelijk, gewaarschuwd moet worden over de gevolgen daarvan voor de vrouw in kwestie en de gevolgen voor henzelf? Zo ja, hoe doet u dit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het sluiten van een gedwongen religieus huwelijk, met de mogelijkheid van een echtscheiding eenzijdig door de vrouw, tot nog meer huwelijksdwang leidt? Zo ja, wat kunt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Dit is mij niet bekend.
Op welke wijze informeert u mensen, zowel vrouwen als mannen, over de mogelijke gevolgen van deze religieuze huwelijken en echtscheidingen, zoals bewustwordingscampagnes en of pilots?
Met het onderzoek van de universiteit Maastricht dat op 11 februari 2016 naar de Tweede Kamer is gestuurd, is voor eerst onderzoek gedaan naar de aard en omvang van religieuze en kindhuwelijken.3 Het kabinet trekt tot en met 2017 jaarlijks een miljoen euro uit voor de aanpak van gedwongen huwelijken. De problematiek van religieuze huwelijken wordt nu meegenomen in de aanpak van gedwongen huwelijken. In alle bestaande voorlichting, projecten en interventies gericht op preventie worden de onderwerpen kindhuwelijken, religieuze huwelijken en de regelgeving daarover meegenomen. Het COA, de aanbieders van inburgeringscursussen, professionals, geestelijk bedienaren, docenten en gemeenten, krijgen informatie over religieuze huwelijken aangeboden. De informatie wordt tevens uitgereikt aan maatschappelijke organisaties (waaronder vrouwen en jongeren) die zich bezighouden met deze onderwerpen en aan sleutelfiguren en voorlichters die actief zijn met het bespreekbaar maken van taboeonderwerpen in hun eigen gemeenschappen.
De waardevermeerderingsregeling |
|
Jan Vos (PvdA), André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de waardevermeerderingsregeling, waarvan de middelen uitgeput zouden zijn?1
Ja.
Is het waar dat het budget van 125 miljoen euro al is overschreden? Zo ja, met hoeveel?
Voor de interim waardevermeerderingsregeling geldt een budget van € 124,6 mln. Op dit moment is voor € 85 miljoen uitgegeven aan goedgekeurde aanvragen.
Is het waar dat daardoor vele aanvragen niet meer gehonoreerd kunnen worden? Zo ja, hoeveel?
Daarover kan nog geen uitsluitsel worden geven. Als alle ingediende aanvragen en aanvragen die op basis van schademeldingen nog kunnen volgen worden goedgekeurd zal het subsidieplafond ruim worden overschreden.
Was in voldoende mate bekend dat het hier niet ging om een open einde regeling, maar een regeling met een plafond?
Van het begin af aan was duidelijk dat de interim waardevermeerderingsregeling, die door de provincie Groningen is vastgesteld, een budget kende van maximaal 124,6 miljoen euro.
Op welke manier gaat u de motie-Bosman c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 242) uitvoeren?
Genoemde motie verzoekt de regering om, bij de behandeling van de komende Voorjaarsnota te komen met een voorstel voor behoud van de waardevermeerderingsregeling in de oude vorm of een vergelijkbare regeling.
In het kader van de voorjaarsnota zal ik in het kabinet over deze motie spreken, vervolgens informeren wij de Kamer.
Deelt u de mening dat er een bepaalde mate van continuïteit tussen opeenvolgende regelingen moet zijn? Wanneer kan de vernieuwde regeling van start gaan?
Hierover zal ik u na besluitvorming in het kabinet over de voorjaarsnota berichten.