Dreigende hongersnood in Zuidelijk Afrika als gevolg van El Niño en het tekort aan klimaatfinanciering |
|
Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de waarschuwing van het Wereldvoedselprogramma dat honger dreigt voor 14 miljoen mensen in Zuidelijk Afrika, als gevolg van de droogte die veroorzaakt wordt door El Niño?1 Wat is uw reactie op deze waarschuwing?
Het kabinet volgt de situatie rond El Niño nauwlettend en is zich bewust van de effecten van El Niño in Zuidelijk Afrika, Midden-Amerika, de Hoorn van Afrika, de Sahel, Azië en de eilanden in de Stille Oceaan. Zo heb ik tijdens mijn recente bezoek aan Malawi en Ethiopië hier met de overheid, VN-organisaties en NGO’s over gesproken. In november 2015 heeft het kabinet EUR 13,6 miljoen beschikbaar gesteld om de voedselzekerheid in Ethiopië te verbeteren. In februari 2016 heeft het kabinet besloten een extra bijdrage te geven van EUR 4 miljoen aan het Wereldvoedselprogramma (WFP) en EUR 4 miljoen aan de Wereld Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) om de effecten van El Niño in zwaar getroffen landen in de Hoorn van Afrika en Zuidelijk Afrika te temperen. De steun aan deze organisaties is bedoeld om zowel bij te dragen aan de verbetering van de acute noodsituatie met betrekking tot voedsel en water als aan het versterken van de weerbaarheid van de getroffen bevolking.
Daarnaast kunnen VN-organisaties, zoals WFP, de vrijwillige ongeoormerkte bijdragen die zij van Nederland ontvangen, gebruiken om te reageren op de effecten van El Niño. Dit zelfde geldt voor de bijdrage die Nederland geeft aan het Central Emergency Response Fund (CERF). Het CERF heeft tot nu toe in totaal USD 63,6 beschikbaar gesteld voor wereldwijde El Niño activiteiten. Zo heeft de FAO recentelijk een bijdrage van EUR 5.3 miljoen ontvangen uit het CERF voor het mitigeren van de effecten van El Niño in landen als Malawi, Ethiopië en Zimbabwe.
De EU heeft in december 2.015 EUR 125 miljoen bijgedragen in reactie op de gevolgen van El Niño wereldwijd. In februari 2016 heeft de EU additioneel EUR 170 miljoen toegekend voor het opvangen van de negatieve effecten van El Niño in Ethiopië.
Kent u de rapporten van Oxfam Novib «El Niño: the case for urgent action»2 en «Entering uncharted waters: El Niño and the threat to food security»?3 Wat is uw reactie op deze rapporten, die constateren dat financiering ontbreekt om mensen preventief voor te bereiden op droogtes die worden veroorzaakt door El Niño?
Ja. Het kabinet deelt de constatering dat, naast noodhulp, het verhogen van weerbaarheid van de mensen die het kwetsbaarst zijn voor de gevolgen van rampen zoals El Niño, cruciaal is. Overheden spelen een belangrijke rol in het voorkomen of mitigeren van de risico’s op rampen en het vergroten van de zelfredzaamheid. Nederland draagt hier aan bij, zowel in de vorm van noodhulp als in de vorm van het structureel versterken van weerbaarheid. Zo financiert Nederland het verbeteren van drinkwatervoorzieningen (via UNICEF), het ontwikkelen van landbouwsystemen die opgewassen zijn tegen klimaatveranderingen (via het klimaatadaptatieprogramma van het International Fund for Agricultural Development-IFAD), het uitvoeren van klimaatonderzoek van de Consultative -Group for International Agricultural Research (CGIAR) en het programma van het World Agroforestry Centre (ICRAF) voor landbouw en waterbeheer in droge gebieden (DryDev).
Bent u het eens met de vaststelling in het rapport dat vroegtijdige actie vele malen goedkoper is dan acute noodhulp? Zo ja, welke actie onderneemt u om mensen weerbaar te maken tegen schokken, zoals veroorzaakt door El Niño?
Ja. Nog belangrijker dan kostenefficiëntie is echter dat met vroegtijdige actie veel leed kan worden voorkomen. Het kabinet zet in op het vergroten van de weerbaarheid van mensen die kwetsbaar zijn voor schokken, zoals de klimatologische gevolgen van El Niño. Naast de bovengenoemde steun aan programma’s die drinkwatersystemen, droogteresistente gewassen en aan droogte aangepaste landbouwsystemen verbeteren, steunt Nederland het programma van Partners for Resilience, een alliantie van vijf Nederlandse NGOs. Deze samenwerking richt zich op het versterken van de weerbaarheid van mensen door middel van herbebossing, irrigatie, bodem- en waterconservering, droogte resistente zaden en early warningsystemen. In Ethiopië ondersteunt Nederland het Productivity Safety Net Programme (PNSP) van de Ethiopische overheid om zo vroegtijdig in te spelen op de mogelijke gevolgen van de droogte. In Mozambique steunt Nederland een programma waarin boeren worden getraind in de ontwikkeling en toepassing van productiesystemen, die zijn aangepast aan veranderende klimaatcondities in de Zambezi vallei. Daarnaast draagt Nederland bij aan programma’s, die overheden en boeren voorzien van tijdige en accurate informatie over essentiële productieomstandigheden, zoals de verwachte regenval, verdamping en groei.
Bij al deze voorbeelden is essentieel, zoals ook het rapport benadrukt, dat de overheden in de betreffende landen de primaire verantwoordelijkheid nemen en leiderschap tonen.
Welke actie onderneemt u en hebt u ondernomen om, daar waar vroegtijdige actie niet meer mogelijk is, humanitaire rampen te voorkomen, specifiek in gebieden waar hongersnood dreigt door El Niño? Hoe schakelt u particuliere organisaties, bijvoorbeeld via de Dutch Relief Alliance, hierbij in?
In november 2015 heeft Nederland noodhulpmiddelen gegeven via het Common Humanitarian Fund (EUR 5 miljoen) en de Dutch Relief Alliance (EUR 8,6 miljoen) voor het lenigen van de noden van kwetsbare groepen in Ethiopië als gevolg van El Niño. In februari 2016 heeft het kabinet een extra bijdrage gegeven aan WFP (EUR 4 miljoen) en FAO (EUR 4 miljoen) om de korte en langere termijn voedselzekerheid in zwaar door El Niño getroffen landen in de Hoorn van Afrika en Zuidelijk Afrika te verbeteren. WFP en FAO werken in de getroffen landen nauw samen met overheden en met NGO-partners.
Bent u bereid om in internationaal verband te pleiten voor extra geld en inspanningen voor early response in gebieden die zijn getroffen door El Niño?
Het kabinet gebruikt elke geschikte gelegenheid om bij andere donoren te pleiten voor extra inspanningen ten behoeve van de diverse humanitaire crises en te bespreken hoe middelen het meest effectief kunnen worden aangewend. In maart is onder voorzitterschap van Nederland in de humanitaire werkgroep van de EU (COHAFA) de problematiek van El Niño besproken, inclusief de financieringsbehoefte en de bijdragen van Europese lidstaten aan de El Niño respons.
Erkent u dat extra geld nodig is voor klimaatadaptatie door middel van klimaatfinanciering, bijvoorbeeld in Zuidelijk Afrika? Op welke manier wilt u klimaatfinanciering bevorderen en tevens groei van het totaal aan klimaatfinanciering stimuleren, zoals afgesproken tijdens de Klimaattop in Parijs?
Het kabinet erkent de noodzaak om meer te investeren in klimaatadaptatie. Nederland heeft tijdens de klimaatconferentie in Parijs toegezegd om een evenredig deel bij te dragen aan de door de ontwikkelde landen toegezegde USD 100 miljard per jaar vanaf 2020. Deze middelen worden gemobiliseerd om de economieën van ontwikkelingslanden te verduurzamen en de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan. Nederland bestemt ruim de helft van zijn klimaatfinanciering voor aanpassingen in onder andere de water- en landbouwsector. Tevens is Nederland mede-organisator van de «Adaptation Futures 2016»-conferentie. Deze zal in mei gehouden worden in Rotterdam en beoogt een bijdrage te leveren aan oplossingen voor klimaatadaptatie en de noodzaak voor financiering.
In de komende jaren blijft het kabinet zich inzetten om meer klimaatfinanciering te mobiliseren. Zo zijn de Nederlandse overheid, het Nederlandse bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld partij bij diverse coalities gericht op klimaat die in Parijs werden gelanceerd. Voorbeelden zijn de Delta Coalitie (een samenwerkingsverband van Delta-landen, dat door Nederland in Sendai in 2015 is gelanceerd), het Anticipate, Absorb, Reshape (A2R) initiatief (een door de VN geleid multi-stakeholder initiatief om weerbaarheid tegen klimaatveranderingen in de meest kwetsbare landen te bevorderen) en het African Renewable Energy Initiative (een initiatief van de G-7 plus Nederland en Zweden om de investeringen in hernieuwbare energie in Afrika drastisch te verhogen). Dit African Renewable Initiative sluit goed aan bij de Nederlandse inzet om in 2030 vijftig miljoen mensen te voorzien van hernieuwbare energie. Uitvoerders van het initiatief zijn de African Development Bank en de Afrikaanse Unie.
Het nieuwe klimaatakkoord tezamen met deze coalities moeten zorgen voor meer aandacht en investeringen in klimaat. De belangrijkste uitgangspunten daarbij zijn het mobiliseren van meer financiering voor klimaat en een focus op de allerarmsten. Ten slotte is inzet op genderbeleid bij de aanpak van klimaatverandering van belang, met name omdat vrouwen als «agents of change» de transitie naar een groene en duurzame economie kunnen versterken.
De hoge salarissen van de top bij de politie |
|
John Kerstens (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het inkomen van een deel van de top bij de politie naar aanleiding van een Wob-verzoek en de constatering dat 20 hoge politiefunctionarissen meer verdienen dan een Minister?1
Ja.
Herinnert u zich dat dezelfde discussie speelde in 2013 en dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie een beroep deed op deze groep politiefunctionarissen om een deel van hun salaris in te leveren?2 Zo ja, hoeveel politiefunctionarissen verdienen nu nog steeds meer dan een Minister?
Ja, dat herinner ik mij, mijn voorganger heeft dat beroep ook gedaan. Een aantal politiefunctionarissen heeft gehoor gegeven aan dit beroep. Zij hebben bij hun benoeming op hun functie in de Nationale Politie een deel van hun salaris ingeleverd. Hierover is uw Kamer al eerder geïnformeerd (o.a. TK 2012–2013, 30 111, nr. 63).
Op 27 januari 2016, kenmerk 727652, heb ik u geïnformeerd over de inkomensgegevens 2013 en 2014 die de politie in het kader van een Wob-verzoek aan het Algemeen Dagblad heeft verstrekt. In de berichtgeving van het Algemeen Dagblad wordt de suggestie gewekt dat het ministersalaris de norm is voor de salarissen in de publieke sector. Dat is niet het geval. De norm die geldt is de norm uit de Wet Normering Topinkomens, en de verstrekte inkomensgegevens zijn dan ook berekend conform die wettelijke norm.
De in 2013 en 2014 geldende norm volgens de WNT bedroeg respectievelijk € 228.599 c.q. € 230.474. Geen van de topfunctionarissen bij de politie – in de zin van de WNT – overschreed in 2013 en 2014 de WNT-norm. Voor overige functionarissen geldt dat de WNT weliswaar dwingt tot openbaarmaking van bepaalde gegevens, maar dat zij niet gebonden zijn onder de WNT-norm te verdienen. Voor 2013 en 2014 betrof dat binnen de politie één functionaris.
Hoeveel van deze 20 topfunctionarissen zijn het afgelopen jaar in dienst getreden bij de politie?
De 20 functionarissen waar u aan refereert zijn allen vóór 2015 in dienst getreden bij de politie.
Welke mogelijkheden heeft u om het inkomen van deze 20 hoge politiefunctionarissen te verlagen tot de huidige wettelijke norm?
Het inkomen van alle topfunctionarissen bij de politie – in de zin van de WNT – bleef in 2013 en 2014 onder de WNT-norm. Ook thans is er binnen deze groep geen sprake van overschrijdingen van de WNT-norm die in strijd zouden zijn met de wet.
Er is bij de politie één niet-topfunctionaris die boven de WNT-norm verdient. Zoals hiervoor opgemerkt geldt voor niet-topfunctionarissen niet de wettelijke norm, dat hun inkomen onder de WNT-grens dient te blijven. Juridische mogelijkheden ontbreken derhalve om verlaging af te dwingen. Juist daarom is door mijn voorganger eerder een moreel beroep gedaan op de betrokken functionarissen.
Als er geen mogelijkheden zijn om het inkomen te verlagen, bent u dan bereid om – net als u voorganger – met deze hoge politiefunctionarissen te praten en een beroep op hen te doen een deel van hun salaris in te leveren? Zo nee waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dat doen en wilt u de uitkomst van die gesprekken met de Kamer delen tijdens het Algemeen overleg over politie?
Ik ben bereid het gesprek hierover met de betrokken functionaris aan te gaan.
Hoe beoordeelt u het feit dat de top een verhoging van het inkomen heeft gekregen in 2014, terwijl de «gewone» politieagent toen al enige tijd op de 0-lijn stond? Kunt u het antwoord toelichten?
Ook de top van de politie heeft op de 0-lijn gestaan. Dat laat onverlet dat het individuele jaarinkomen in vergelijking tot andere jaren lager danwel hoger kan uitvallen. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn.
Een stijging in inkomen kan veroorzaakt worden door de toekenning van de gebruikelijke jaarlijkse periodiek. Bezoldiging vindt plaats aan de hand van salarisschalen, met daarbinnen periodieken. Tot men aan het einde van zijn/haar salarisschaal zit, kan men bij voldoende functioneren jaarlijks een periodiek stijgen. Dit geldt voor iedere medewerker binnen de politie. Daarnaast kan binnen de arbeidsvoorwaardelijke kaders een toelage zijn verhoogd.
In een aantal gevallen is dit de verklaring voor de stijging van het inkomen binnen de top.
Daarnaast houdt de stijging van het inkomen in 2014 binnen de top in een aantal gevallen ook verband met de datum van benoeming binnen de Nationale Politie. In het kader van de vorming van de Nationale Politie is de politietop namelijk voor een groot deel op 1 januari 2013 benoemd in hun nieuwe functie binnen het nationale korps. Het oude werkverband eindigde daarmee op 31 december 2012. Over dit oude werkverband heeft op dat moment de gebruikelijke afrekening plaatsgevonden (uitbetaling vakantiegeld en eindejaarsuitkering). Doordat binnen de politie de opbouw van het vakantiegeld, dat 8 procent van het brutoloon bedraagt, wordt uitgekeerd in mei hebben een aantal functionarissen over het jaar 2013 relatief een klein deel vakantiegeld uitgekeerd gekregen (januari – mei). In 2014 ontvingen zij wel over het hele jaar vakantiegeld. Hierdoor lijkt het dat zij er in salaris op vooruit zijn gegaan, terwijl dit niet het geval hoeft te zijn.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg over politie voorzien op 10 februari 2016?
Ja.
Het bericht ‘Een nieuwe baan en tóch het UWV op je dak: 'Het lijkt verdorie wel Kafka'’ |
|
Steven van Weyenberg (D66), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Een nieuwe baan en tóch het UWV op je dak: «Het lijkt verdorie wel Kafka»?1
Het leidend principe in de WW is dat tegenover het recht op een uitkering (sollicitatie)verplichtingen staan. Alleen in specifieke omstandigheden is sprake van een ontheffing of vrijstelling van deze verplichtingen. Inkomstenverrekening in de WW stimuleert werkhervatting in een lager betaalde baan. In dat geval heeft de WW meer het karakter van een loonaanvulling. Met de Wet werk en zekerheid (Wwz) is geregeld dat wanneer een werkloze werknemer (voor dezelfde urenomvang) een lager betaalde baan accepteert, betrokkene voor een periode van 3 maanden vrijstelling van de sollicitatieplicht heeft. Het is niet zo dat, zoals in het bericht wordt geschetst, een werknemer zijn hele arbeidsverleden zou kunnen verliezen als hij zijn uitkering stop zet. Mogelijk is er sprake van een misverstand in de berichtgeving. Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u uiteenzetten op grond van welke regels een sollicitatieplicht geldt voor mensen die al een baan hebben gevonden, maar daarnaast nog een kleine WW-uitkering hebben?
Op grond van de artikelen 24 en 26 WW heeft een WW-gerechtigde verplichtingen zoals bijvoorbeeld de sollicitatie- en re-integratieplicht.
Is de sollicitatieplicht in dit geval een uitvloeisel van de Wet Werk en Zekerheid (Wwz), of zou deze ook voor inwerkingtreding van de Wwz van toepassing zijn geweest?
Ook voor de inwerkingtreding van de Wwz was sprake van een sollicitatieplicht voor de WW-gerechtigde die een uitkering ontving naast een baan. Met de Wwz is een vrijstelling van de sollicitatieplicht geïntroduceerd voor de eerste drie maanden in de situatie dat betrokkene voor dezelfde urenomvang als voorheen gaat werken.
Heeft de herziening van het dagloonbesluit in 2015 invloed gehad op de toepassing van de sollicitatieplicht?
Nee. De manier waarop het dagloon wordt vastgesteld is niet van invloed op de toepassing van de sollicitatieplicht.
Herkent u het feit dat het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) adviseert om de WW-uitkering niet stop te zetten, omdat dan bij het niet verlengen van een tijdelijk contract het hele arbeidsverleden niet meer zou gelden? Kunt u uiteenzetten hoe de regelgeving hieromtrent werkt?
Nee. Ik vermoed dat er sprake is van een misverstand in de berichtgeving. Een werknemer bouwt arbeidsverleden op door te werken in loondienst. Een WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden. Afhankelijk van het opgebouwde arbeidsverleden kan de WW-uitkering langer zijn. Per gewerkt kalenderjaar wordt op basis van het aantal verloonde uren of dagen gekeken of dat jaar meetelt voor de bepaling van het arbeidsverleden. Wanneer een WW-gerechtigde een nieuwe baan vindt en na 6 maanden werken opnieuw werkloos wordt, ontstaat in de regel een nieuw recht op WW-uitkering. Wanneer betrokkene voldoet aan de jareneis (4-uit-5-eis) is de duur van deze uitkering ten minste gelijk aan de duur van dat eerdere recht op WW, omdat het reeds opgebouwde arbeidsverleden opnieuw meetelt voor de bepaling van de duur van de uitkering.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen ervoor moeten kiezen om ongewild hun uitkering te behouden, alleen om de reden dat zij anders in de toekomst mogelijk uitkeringsrechten verliezen? Welke mogelijkheden ziet u om dit te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe groot is de effectiviteit van de sollicitatieplicht voor mensen die reeds een nieuwe baan hebben gevonden, maar daarnaast nog een kleine WW-uitkering hebben?
De effectiviteit van de sollicitatieplicht voor mensen die reeds een baan hebben is niet onderzocht. Echter, veel uitstroom uit de WW vindt plaats doordat WW-gerechtigden gaan werken via een uitzendbureau. Er is een grote variatie in vormen van uitzendarbeid: kort- en langdurige arbeid, in kleine en grotere urenomvang. Ook voor werknemers die op zoek zijn naar werk voor een korte periode, zogenaamde opvularbeid, of een kleine baan, in urenomvang, zijn er mogelijkheden. Ik ben van mening dat tegenover een recht op uitkering ook verplichtingen staan. Als mensen een uitkering ontvangen, mag van hen gevraagd worden dat ze inspanningen verrichten om uit die uitkering te geraken.
Hoe groot is de effectiviteit is van de sollicitatieplicht voor mensen die reeds een arbeidscontract hebben dat over uiterlijk 3 maanden ingaat, maar dan toch die 3 maanden een sollicitatieplicht hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Indien u het antwoord op de vragen 7 en 8 niet bekend is, bent u dan bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw oordeel over de kosten en baten van de sollicitatieplicht voor mensen met een kleine WW-uitkering? Weegt het resultaat op tegen de bureaucratie bij het UWV en de inspanningen en ergernis van de uitkeringsgerechtigde?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat er sprake is van belangenverstrengeling bij het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten over de vermeende belangenverstrengeling bij Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN)?1
Ja.
Is het waar dat de voormalige directeur van ECN naast zijn fulltime baan bij het energieonderzoekscentrum, in 2008 vier windmolens heeft gekocht en geëxploiteerd? Wat vindt u van het feit dat het management van ECN hierover geïnformeerd bleek en geen conflicterende belangen zag? Is hierbij naar uw mening sprake van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet?
Voor het project Burgervlotbrug, waaraan de Volkskrant refereert, is in 2006 een subsidie aangevraagd in het kader van de MEP-regeling. De subsidiebeschikking voor de exploitatie van vier windmolens is in 2007 afgegeven aan de toenmalige eigenaar en had een looptijd van 2006–2016. Op 8 september 2008 heeft de toenmalige eigenaar verzocht de subsidiebeschikking over te dragen aan Burgerwind C.V. vanwege de verkoop van de windmolens. Burgerwind B.V. was de beherend vennoot van Burgerwind C.V. en had als aandeelhouder de heer Stam. Toen de heer Stam de windmolens in 2008 overnam, was de subsidiebeschikking dus al afgegeven. Het windpark is na de overdracht van de subsidie gebouwd en in gebruik genomen op 15 juni 2009 door Burgerwind C.V. In mei 2014 is de subsidiebeschikking door verkoop van de windmolens weer overgegaan op een derde eigenaar.
ECN speelt een belangrijke rol in Nederland op het gebied van energieonderzoek en is een belangrijke adviseur van de rijksoverheid. Ik benadruk dat bij ECN geen sprake mag zijn – of de schijn mag worden gewekt – van belangenverstrengeling of kwesties die afbreuk doen aan de integriteit. Dit raakt immers de status van ECN als onafhankelijk instituut.
De heer Stam was geen directeur van de Stichting ECN maar namens ECN gedetacheerd als directeur ECN Wind Energy Facilities B.V., een deelneming van de Stichting ECN die de testlocatie Wieringermeer beheert. ECN Wind Energy Facilities B.V. doet hoogwaardig technisch onderzoek dat nodig is voor de certificering van windturbines. De heer Stam droeg als directeur van deze ECN-deelneming geen verantwoordelijkheid voor beleidsadvisering en -onderzoek. Dit is ondergebracht bij ECN Beleidsstudies, een apart onderdeel van de Stichting ECN.
Uit navraag bij ECN blijkt dat de nevenwerkzaamheden van de heer Stam in januari 2009 zijn getoetst door ECN. Het toenmalige management van ECN zag hierin geen conflicterende belangen. Met de feiten die ECN nu tot zijn beschikking heeft, handhaaft het deze conclusie en stelt het dat de heer Stam geen voorkennis heeft gehad die hij heeft gebruikt voor persoonlijke financieel gewin ten behoeve van de privéexploitatie van windmolens. Ik heb geen informatie waaruit blijkt dat het tegendeel waar is. ECN constateert wel dat de schijn van belangenverstrengeling is ontstaan en dat dit onwenselijk is. Het komt voor dat ECN Beleidsstudies ook experts van de technische units raadpleegt om technische kennis te leveren ter onderbouwing van hun rapporten. Zo heeft ook de heer Stam een bijdrage geleverd aan minimaal twee rapporten, waarbij hij inbreng heeft geleverd over technische aspecten van de berekening van vollasturen en energieproductie. Dit was in 2003 en in 2006 en had geen relatie met de activiteiten die de heer Stam ondernam bij Burgerwind. Gezien het feit dat binnen ECN technische units en beleidsadvies met elkaar samenwerken is het op zijn minst noodzakelijk dat een helder toetsingskader wordt gehanteerd om de suggestie weg te nemen dat sprake kan zijn van belangenverstrengeling.
ECN is tot de conclusie gekomen dat het toetsingskader, en het proces ter borging daarvan, aanscherping behoeft. Nevenwerkzaamheden worden nu vastgelegd bij indiensttreding en daarna niet up-to-date gehouden. In het toetsingskader wordt verder geen rekening gehouden met de mogelijke schijn van belangenverstrengeling, ook wanneer er aantoonbaar geen sprake is van belangenverstrengeling. ECN heeft besloten het toetsingskader aan te scherpen en een onafhankelijk advies te vragen over de vereisten waaraan dit toetsingskader moet voldoen en hoe zij dit het best kunnen borgen.
Ik zal er in samenspraak met de Raad van Toezicht van ECN op toezien dat dit proces gedegen en onafhankelijk plaatsvindt en voor de zomer is afgerond. Ik heb ECN gevraagd om de uitkomst van dit proces met mij te delen, waarna ik zal oordelen of ik – op basis van de rol die ECN voor mijn ministerie vervult – het aangescherpte toetsingskader acceptabel vind. Los hiervan ben ik bezig met een onderzoek naar de toekomst van ECN, waarover ik uw Kamer per brief van 4 december 2015 heb geïnformeerd. Onderdeel van dit onderzoek is onder meer de huidige positionering van ECN Beleidsstudies.
Was u op de hoogte van het feit dat een adviseur van het ministerie, namens ECN betrokken bij onder meer de plaatsing en subsidiëring van windmolens, privé actief was in de sector waarin hij ook werkte? Is u om toestemming gevraagd?
Nee, ik ben hier niet van op de hoogte gesteld door ECN tot nadat het artikel in de Volkskrant op 23 januari jl. is gepubliceerd. Het is geen onderdeel van mijn beleid dat ECN nevenwerkzaamheden van medewerkers aan mij meldt. Het kabinet heeft kaders gesteld voor financieel beheer bij instellingen met een publiek belang. Het toezicht op nevenwerkzaamheden maakt geen onderdeel uit van dit normenkader. Dit toezicht is geregeld via de CAO van ECN.
Waren en zijn er naast de genoemde directeur verantwoordelijk voor Wind Energy Facilities BV van ECN, nog andere winddeskundigen die de overheid adviseren en tegelijkertijd privé activiteiten binnen de windsector ontplooien? Op welke wijze en was u daar van op de hoogte? Wanneer bijt dit elkaar en wanneer niet volgens u?
Uit navraag bij ECN is gebleken dat twee medewerkers, naast hun werkzaamheden voor ECN, actief zijn (geweest) in een coöperatie die windmolens exploiteert. Hiervan is één medewerker nog steeds werkzaam bij ECN. De coöperatie heeft volgens de informatie die bekend is bij ECN enkele tientallen leden en de uitgekeerde bedragen zijn gering. Deze activiteiten zijn gemeld aan het management van ECN en akkoord bevonden. ECN heeft een nieuwe uitvraag naar nevenwerkzaamheden onder zijn medewerkers gedaan om de registratie up-to-date te brengen. Na deze uitvraag zullen alle nevenwerkzaamheden van medewerkers worden getoetst aan het nieuwe toetsingskader, dat ECN op gaat stellen.
ECN moedigt medewerkers aan om zelf bij te dragen aan de verwezenlijking van de missie die het instituut heeft, door bij te dragen aan de transitie naar een meer duurzame samenleving, bijvoorbeeld door deelname in energiecoöperaties. Zolang er geen sprake is van belangenverstrengeling, staat het werknemers in de (semi)publieke sector vrij om activiteiten op het gebied van duurzame energie te ontplooien en daarmee – binnen de gestelde voorwaarden – gebruik te maken van het aangeboden instrumentarium vanuit de rijksoverheid. Afhankelijk van de aard en het type van de organisatie dient daarbij een helder integriteitsbeleid te bestaan en in acht te worden genomen om zowel belangenverstrengeling en de schijn daarvan te voorkomen.
Wat vindt u van het feit dat (ook) een aantal accountants en adviseurs, gespecialiseerd in windenergie en adviseur van de overheid op dit terrein, heimelijk via een speciaal daartoe opgericht genootschap investeerden in het windpark van de ECN directeur? Is hierbij sprake van ongewenste kartelvorming? Is hierbij sprake geweest van handelen met voorkennis?
Het kantoor WEA Accountants, waar in het artikel in de Volkskrant aan gerefereerd wordt, is volgens mijn informatie betrokken geweest als adviseur, accountant en intermediair bij Burgerwind C.V. Verder heeft dit kantoor een adviserende rol gespeeld richting ECN Wind Energy Facilities B.V. Volgens ECN bestaat er geen relatie tussen het kantoor WEA en de Stichting ECN, waar ECN Beleidsstudies deel van uitmaakt. Op basis van deze informatie kan ik niet opmaken dat sprake is van kartelvorming en handel met voorkennis. Mocht hier aanleiding toe bestaan, dan is het aan de Autoriteit Financiële Markten en de Autoriteit Consument en Markt om hier verdere uitspraken over te doen.
Wat vindt u van het feit dat bij ECN, al enige jaren verlieslijdend en voor een groot deel draaiend op overheidssubsidie, drie directieleden fors meer verdienden dan volgens de Wet normering topinkomens is toegestaan? Vindt u het op zijn plaats, dat daarnaast ook nog eens wordt bijgebeund door een directielid?
ECN is een semipubliek instituut dat valt onder de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). De leden van de directie van ECN moeten voldoen aan de norm die in deze wet is gesteld. De wet voorziet echter ook in overgangsregelingen om inkomens die bij invoering van de wetgeving boven de norm liggen af te bouwen. Met ECN zijn afspraken gemaakt om de beloning van de drie directieleden die boven de norm verdienen af te bouwen en deze afspraken vallen binnen de kaders van de wet. De heer Stam is niet één van deze drie directeuren. Naast de drie directieleden, waarvoor een overgangsregeling van kracht is, voldoen alle werknemers aan de WNT.
Deelt u de mening dat deze vorm van subsidiemisbruik niet bevorderlijk is voor het draagvlak van windenergie en voor de noodzakelijke overgang naar een duurzame maatschappij in zijn algemeenheid?
Uiteraard deel ik uw mening dat iedere vorm van subsidiemisbruik het draagvlak ondermijnt van de doelen die de betreffende subsidie nastreeft. In het ontwerp, de uitvoering en de handhaving van subsidieregelingen wordt daarom getracht subsidiemisbruik te voorkomen dan wel op te sporen. In het geval van de subsidie aan Burgerwind is geen subsidiemisbruik geconstateerd.
Denkt u dat mensen met een kleine portemonnee de komende jaren vol enthousiasme hun Opslag Duurzame Energie op de energierekening willen betalen, in de wetenschap dat dit geld zoals nu blijkt, ten goede komt aan royaal verdienende directeuren die de overheid zelf adviseren over de opzet van het betreffende subsidieprogramma?
Ik deel de stellingname over de besteding van de Opslag Duurzame Energie (ODE) niet. De ODE wordt sinds 1 januari 2013 door burgers en bedrijven betaald. In de wet ODE is vastgelegd dat de heffing is ingevoerd om het stimuleren van de productie van duurzame energie te financieren. Zo worden de ODE-middelen gebruikt om de uitgaven aan de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+), de Investeringssubsidie Duurzame Energieproductie (ISDE) en de Hernieuwbare Energieregeling te bekostigen. Deze subsidieregelingen zijn dusdanig ingericht dat deze bijdragen aan een kosteneffectieve besteding van de ODE. Op deze manier worden de kosten voor burgers en bedrijven beperkt. De opbrengst uit de Opslag Duurzame Energie komt niet ten goede aan directeuren van ECN.
Bent u bereid een gedragscode op te stellen waardoor bedrijven/onderzoekscentra en (semi)-overheidsinstellingen extra getoetst en bevraagd worden op de wijze waarop personeelsleden hun kennis, kunde en tijd aanwenden voor privé activiteiten binnen de sector waarin zij werkzaam zijn? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat momenteel geen gedragscode integriteit vanuit de rijksoverheid en mijn ministerie die direct van toepassing is op ECN. Bij de rijksoverheid is wel sprake van een geldende gedragscode integriteit voor eigen medewerkers. Ik vraag de Raad van Toezicht van ECN deze gedragscode te betrekken bij de aanscherping van het toetsingskader en zal dit ook betrekken bij mijn beoordeling van het toetsingskader zoals ik deze heb omschreven in het antwoord op vraag 2. Ik acht het op dit moment niet opportuun om een nieuwe gedragscode op te stellen. De verantwoordelijkheid om de integriteit te waarborgen ligt bij de Raad van Toezicht en directie van ECN.
Hoeveel conflicten rond de plaatsing van windmolens/windparken op land hebben zich in 2015 voorgedaan en wat was hierbij de oorzaak?
Dit is niet in zijn algemeenheid te beantwoorden. Bij grote ruimtelijke projecten zoals windparken is vrijwel altijd sprake van conflicterende belangen en voor- en tegenstanders. Het bevoegd gezag heeft de taak om al deze belangen goed en zorgvuldig af te wegen.
Hoeveel succesvolle plaatsingen van windmolens/windparken op land zijn er geweest in 2015 en wat was hierbij de oorzaak?
Er zijn in 2015 110 windturbines geplaatst met een vermogen van circa 400 MW.
Bent u bereid de verdere uitbreiding van windmolens/windparken op land tijdelijk te bevriezen, om vervolgens een meer door de bevolking gedragen invulling van duurzame energieopwekking verder te gaan? Past dit in uw voornemen in het Energierapport2 om de bevolking vaker te raadplegen?
Nee, ik kan en wil de realisatie van windenergie op land niet bevriezen. Het kabinet zet zich in om de doelstellingen uit het Energieakkoord te realiseren en hiertoe behoort ook de realisatie van de beoogde 6000 MW windenergie op land in 2020, waarvan momenteel ruim 3000 MW is gerealiseerd. In mijn visie op omgevingsmanagement, die ik op 1 februari jl. aan uw Kamer heb gestuurd, geef ik aan hoe ik omwonenden eerder en beter wil betrekken bij projecten. Het bevriezen van projecten van hogerhand is bovendien niet mogelijk. Gemeenten en provincies zijn bevoegd gezag voor alle windprojecten kleiner dan 100 MW en zij beslissen over het al dan niet doorgaan van die projecten. Ik zie overigens overal in het land steeds meer lokaal gedragen initiatieven voor windprojecten. Deze ontwikkeling is dus geen toekomstmuziek, maar al volop aan de gang.
Het bericht 'Accountants worstelen met administratieve chaos bij gemeenten en zorginstellingen' |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kan een overzicht worden gegeven welke instrumenten en oplossingsrichtingen er zijn en welke acties u heeft ondernomen om gemeenten te wijzen op deze instrumenten en oplossingsrichtingen?1
De focus bij de zorginkoop 2015 heeft gelegen op de continuïteit van zorg en ondersteuning voor cliënten. Dit heeft in belangrijke mate bijgedragen aan een, in algemene zin, beheerst verlopen transitie. Er zijn evenwel nog belangrijke aandachtspunten waar aanvullende acties op nodig zijn. Zo is nog weinig aandacht geweest bij de betrokken partijen voor de administratieve processen bij het inrichten van de nieuwe taken, waardoor risico’s kunnen ontstaan bij het aantonen van de rechtmatigheid van de bestedingen.
Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wmo 2015 en de Jeugdwet op 1 januari 2015 ben ik met de VNG, de branches voor zorgaanbieders en de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) in gesprek gegaan over de mogelijke rechtmatigheidissues die over het jaar 2015 zou kunnen ontstaan. Onder voorzitterschap van mijn ministerie heeft, mede naar aanleiding van bevindingen van de NBA, een werkgroep in 2015 met deze partijen de mogelijke risico’s en potentiële oplossingsrichtingen in kaart gebracht. Door de leden van deze werkgroep zijn «de modeloplegger rechtmatigheid» en «het algemeen accountantsprotocol» ontwikkeld. De VNG en de branches voor zorgaanbieders hebben de modeloplegger rechtmatigheid en het algemeen protocol onder de aandacht van hun leden gebracht en waar nodig ondersteuning geleverd bij gemeenten en zorgaanbieders. In het afgelopen jaar is in diverse brieven aan de colleges van B&W van gemeenten (vroegtijdig) aandacht gevraagd voor dit vraagstuk en gewezen op de mogelijkheid om de beschikbare instrumenten, waaronder de modeloplegger rechtmatigheid, waar nodig toe te passen.
Het is uiteraard aan gemeenten om dit instrumentarium te gebruiken in de praktijk. In de brief die de Minister van BZK en ik op 19 februari jl. aan uw Kamer hebben gestuurd en de brieven die de VNG en de branches voor zorgaanbieders aan de gemeenten en de zorgaanbieders hebben gestuurd, wordt de oproep gedaan om, als dit noodzakelijk is, alsnog nadere afspraken te maken over de verantwoording van de productie van de geleverde zorg en ondersteuning met betrekking tot de jaarrekening 2015.
De modeloplegger rechtmatigheid en het algemeen protocol zijn, net zoals de ontwikkeling van het standaardberichtenverkeer, onderdeel van de werkagenda «Administratie en ICT» die ik op 25 juni 2015 aan uw Kamer heb toegestuurd2. Deze werkagenda van gemeenten en zorgaanbieders is gericht op de korte termijn (oplossen knelpunten), de middellange termijn (optimalisatie van de keten) en de lange termijn (vernieuwing en innovatie). De ondernomen acties op het terrein van rechtmatigheid zijn erop gericht om de knelpunten uit het transitiejaar 2015 op te lossen. Een mogelijk structurele oplossing voor het voorkomen van rechtmatigheidproblematiek en het verminderen van administratieve lasten is – zo blijkt uit de uitvoeringspraktijk – het meer «integraal bekostigen», zodat maatwerk mogelijk wordt gemaakt en vrijwel geen persoonsgegevens behoeven te worden uitgewisseld tussen aanbieder en gemeente. Hier zijn al verschillende gemeenten mee aan de slag gegaan3.
Kunt u tevens aangeven hoe vaak deze instrumenten en oplossingsrichtingen inmiddels worden toegepast?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u overwogen om de controle-eisen op gemeenten (voor het sociaal domein), gelet op het transitiejaar en de forse consequenties die het heeft, te verzachten? Zo nee, waarom niet?
In de Gemeentewet is geregeld dat de gemeenteraad een accountant aanwijst die belast wordt met de controle van de jaarrekening, een controleverklaring verstrekt en een rapport van bevindingen opstelt. De verklaring van de accountant betreft zowel het getrouwe beeld als de rechtmatigheid van de geldstromen in de jaarrekening. De wijze waarop de accountant zijn werkzaamheden verricht, is vastgelegd in (internationale) regelgeving en nader uitgewerkt in algemeen geldende standaarden. De marges om binnen dit juridisch kader controle-eisen te verzachten zijn uiterst beperkt. In de gesprekken die tussen de ministeries van BZK, Financiën, VWS, de VNG en de NBA zijn gevoerd is de optie verkend om de door de accountant geconstateerde onzekerheden of fouten ten aanzien van de rechtmatigheid van uitgaven Wmo 2015 en Jeugdwet niet te laten doorwerken in het oordeel. Ook dat kan alleen door aanpassing van regelgeving namelijk door een wijziging van het Besluit accountantscontrole decentrale overheden (Bado). Omdat een dergelijke wijziging afbreuk doet aan de gewenste transparantie naar de gemeenteraad, de verschillende uitgangsposities van gemeenten miskent en bovendien juridisch en uitvoeringstechnisch complex is heeft de Minister van BZK, in lijn met het vigerende kabinetsbeleid, geen wijzigingen voorgesteld. De accountant rapporteert aan de gemeenteraad. De controleverklaring is van essentieel belang voor de raad om een oordeel te kunnen vellen over het gevoerde financiële beheer en de verantwoording van het college daarover. Het is bedoeld om de raad hiervoor een effectief en onafhankelijk instrument in handen te geven. De accountants die de controlewerkzaamheden verrichten, worden daarom ook door de raad aangesteld en niet door het college.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor zorgaanbieders als zij geen goedkeurende accountantsverklaring krijgen bij de jaarrekening?
Dat is niet in zijn algemeenheid aan te geven. Accountantsverklaringen kunnen een rol spelen bij de financieringsafspraken, waarbij uiteraard de concrete inhoud van het accountantsoordeel van belang is. Ook kan het voor zorgaanbieders lastiger worden nieuwe contracten met gemeenten te sluiten voor het leveren van zorg en ondersteuning. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik de mogelijkheden geschetst die aanbieders en gemeenten alsnog ter beschikking staan om eventuele rechtmatigheidproblematiek te reduceren.
Wat gaat u doen om te bereiken dat accountants elkaars rechtmatigheidsoordelen respecteren?
In de beroepsregelgeving van accountants, zoals ook aan de orde is gekomen bij het antwoord op vraag 3, is het overnemen van de verantwoordelijkheid voor en het daarbij beoordelen van een accountantsoordeel geregeld. Hierbij zijn twee actuele situaties te onderscheiden. Bij uitbesteding door gemeenten van taken aan uitvoeringsorganisaties, zoals gemeenschappelijke regelingen, hebben accountants direct met elkaars rechtmatigheidoordelen te maken. Als algemene lijn geldt in deze situaties dat de gemeente dient te borgen dat de uitvoering door de gemeenschappelijke regeling zodanig is opgezet dat aan de eisen kan worden voldaan. Op 10 december 2013 heeft de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) de NBA-handreiking 1122 gepubliceerd (www.nba.nl). Deze handreiking, specifiek opgesteld voor nadere uitleg van de regelgeving voor decentrale overheden, is geheel gewijd aan de gevolgen voor de accountantscontrole van het uitbesteden door decentrale overheden van taken aan uitvoeringsorganisaties. De handreiking geeft voor verschillende situaties weer hoe de accountant van de gemeente invulling kan geven aan zijn ongedeelde verantwoordelijkheid voor de controle van de gemeentelijke jaarrekening. Als een gemeente haar zaken in relatie tot de gemeenschappelijke regeling goed voor elkaar heeft, kan de controlerende accountant voldoende en geschikte controle-informatie krijgen bij de gemeente, zodat nader onderzoek bij de gemeenschappelijke regeling niet nodig is. Naarmate dat minder het geval is, zal de gemeentelijke accountant wel onderzoek moeten doen bij de gemeenschappelijke regeling om de verantwoordelijkheid over te kunnen nemen.
Een tweede situatie waarbij accountants met elkaars oordelen te maken krijgen, betreft de uitvoering door zorgaanbieders van zorgopdrachten van de gemeenten.
In het najaar van 2015 is door de betrokken partijen overeenstemming bereikt over een format voor de «Financiële productieverantwoording Wmo en Jeugdwet», met een bijbehorend landelijk algemeen accountantsprotocol dat door de zorgaanbieders als handleiding gebruikt kan worden bij het laten uitvoeren van de accountantscontrole op het niveau van de zorgaanbieder. Dit is een belangrijk resultaat. Maar een accountantscontrole op het niveau van de zorgaanbieder is niet automatisch toereikend voor alle gemeenten waarvoor deze aanbieder opdrachten heeft uitgevoerd. Elke gemeente zal immers van haar kant willen weten in hoeverre door de zorgaanbieder aan de specifieke gemeentelijke voorwaarden is voldaan, waarvoor de gemeente aanvullende of eigen werkzaamheden kan doen. Overigens zijn er initiatieven genomen om te bevorderen dat gemeenten en zorgaanbieders in onderling overleg bezien in hoeverre het over 2015 echt nodig is, gezien de huidige tijdslijnen, aan alle oorspronkelijke (controle)voorwaarden te voldoen. Het is mogelijk om in bepaalde situaties tot een pragmatische finale afrekening van contracten te komen, waarbij ook de gewenste financiële zekerheid verkregen kan worden in de keten.
Wat gaat u doen om gemeenten te informeren en te overtuigen van het vastgestelde toetsingsprotocol voor zorgcontracten?
Gemeenten en zorgaanbieders worden door de VNG, de branches voor zorgaanbieders, mede op basis van de brief die de Minister van BZK en ik op 19 februari jl. aan uw Kamer hebben gezonden, opgeroepen om zo nodig alsnog adequate afspraken te maken over de vaststelling van de jaarrekening 2015 en het daartoe ontwikkelde instrumentarium toe te passen. De VNG en de branches voor zorgaanbieders organiseren regionale bijeenkomsten om de toepassing van het ontwikkelde instrumentarium toe te lichten, te bevorderen en lokale partijen daarin te ondersteunen. Ook zal ik in een brief aan de colleges gemeenten nogmaals oproepen het gesprek met zorgaanbieders aan te gaan en het ontwikkelde instrumentarium in te zetten.
Bent u bereid om het toetsingsprotocol naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja, hier ben ik graag toe bereid. Bijgaand treft uw Kamer de modeloplegger rechtmatigheid en het algemeen accountantsprotocol aan.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat, aangezien de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gemeenten heeft laten weten pas 1 juni a.s. een rechtmatigheidsoordeel over de persoonsgebonden budgetten (PGB’s) te geven, de goedkeurende verklaring voor gemeenten wordt opgehouden?
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) zal een verklaring geven over de rechtmatigheid van de betalingen uit de door gemeenten en zorgkantoren toegekende persoonsgebonden budgetten. Ik heb met de SVB gesproken over de termijn waarop deze verklaring kan worden gegeven. Uit dit overleg is gebleken dat dit naar verwachting van de SVB kan op 1 april 2016 en niet op 1 juni 2016. De datum van 1 juni 2016 is mogelijk verward met het moment van het afsluiten van de budgetten. In de afgelopen weken is er vanuit PGB ketenregie intensief overleg geweest tussen de gemeenten, accountants, de SVB en de ministeries VWS en BZK om er voor zorg te dragen dat het jaarrekeningtraject van gemeenten niet te zeer vertraagd wordt.
De rol van belastingparadijzen in het vergroten van de wereldwijde ongelijkheid |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport «An economy for the 1%» van Oxfam?
Ja
Wat is uw opvatting over het feit dat in 2010 nog 388 miljardairs nodig waren om de welvaart van de armste helft van de wereldbevolking te evenaren en dat hier in 2015 nog maar 62 miljardairs voor nodig waren?
Het kabinet heeft zijn opvattingen over de vermogensverdeling in Nederland eerder kenbaar gemaakt per brief (Kamerstuk 34 000-IX, nr. 7). Verder blijkt uit recent onderzoek van het CPB dat de vermogensongelijkheid in Nederland in de periode 2009–2013 weliswaar is toegenomen, maar dat deze toename zeer beperkt is als rekening wordt gehouden met de pensioenbesparingen van Nederlandse huishoudens. Daarnaast blijkt uit cijfers van het CBS dat als gevolg van de stabilisatie van de huizenprijzen, de vermogensongelijkheid in 2014 in Nederland niet verder is toegenomen.
Wat is uw opvatting over het feit dat de wereldwijde ongelijkheid steeds verder toeneemt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat het vermogen van de rijkste 62 mensen de afgelopen vijf jaar met 500 miljard dollar is gegroeid en dat het vermogen van het armste deel van de wereldbevolking in die periode met 1000 miljard dollar is gedaald?
Ik heb hier geen andere informatie over dan het rapport waar de vragen naar verwijzen. Vele factoren kunnen hier een rol spelen.
Erkent u dat belastingontwijking- en ontduiking een rol spelen bij het in stand houden dan wel het vergroten van de ongelijkheid, omdat het niet (kunnen) innen van belastinggeld overheden de mogelijkheid ontneemt om (extreme) armoede tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toename van de ongelijkheid in de hele wereld is het gevolg van een veelheid van factoren. Er zijn verschillende economische, demografische en politieke ontwikkelingen aan te wijzen die mogelijk een bijdrage hebben geleverd aan de toegenomen vermogensongelijkheid wereldwijd. Zo kunnen globalisering, technologische ontwikkelingen en beleidskeuzes hieraan hebben bijgedragen. Ook Belastingontwijking en -ontduiking door individuen en bedrijven zou daarbij een rol kunnen spelen. Overigens verschillen de oorzaken van de toegenomen ongelijkheid ook per land.
Kunt u concreet uitleggen hoe internationale fiscale ontwikkelingen (waaronder onder meer het BEPS-project) die gaande zijn het voor multinationals en rijke individuen onmogelijk maken om geld te stallen op belastingparadijzen om belastingafdracht te ontwijken of te ontduiken?
Het BEPS project van de OESO en de G20 en het recent door de Europese Commissie voorgestelde «Anti tax Avoidance Package» richten zich op internationaal opererende bedrijven, niet op (rijke) individuen. De maatregelen die in deze projecten worden voorgesteld werken op drie manieren. Meer aandacht voor substance moet er voor zorgen dat de heffing van belasting beter aansluit bij waar bedrijven meerwaarde creëren door hun economische activiteiten. Meer coherentie moet ervoor zorgen dat bedrijven niet kunnen inspelen op verschillen tussen rechtssystemen om hun belastingafdracht te drukken. Tot slot moet meer transparantie ervoor zorgen dat belastingdiensten in verschillende landen een beter inzicht hebben in de feiten en daardoor beter in staat zullen zijn de juiste aanslag op te leggen. Deze drie benaderingen zullen ervoor zorgen dat het moeilijker wordt op kunstmatige wijze de belastbare winst te drukken.
Om belastingontduiking door (rijke) individuen tegen te gaan zijn vooral maatregelen gericht op transparantie zinvol. In dat kader zijn de laatste tien jaren enorme vorderingen gemaakt. Nederland behoort bijvoorbeeld tot een van koplopers met implementatie van de Common Reporting Standard.
Wat is uw reactie op het feit dat veel geld van Nederland naar oorden gaat als de Britse Maagdeneilanden, de Kaaimaneilanden en Luxemburg, die door velen als belastingparadijs worden gezien?
Noch uit de voetnoten in het bedoelde rapport waarin Nederland wordt genoemd, noch uit de passages waar deze voetnoten bij zijn gemaakt, noch uit bronnen waar de voetnoten naar verwijzen, leid ik af dat het rapport betalingen vanuit Nederland aan inwoners van de andere genoemde landen heeft onderzocht.
Het intrekken van het instemmingsrecht op de faculteitsbegroting door de faculteitsraad |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het intrekken door het College van Bestuur (hierna CvB) van de Universiteit Leiden van het toegekend instemmingsrecht door de faculteitsraad Sociale Wetenschappen op hoofdlijnen van de faculteitsbegroting?1
Ja, ik ken de inhoud van het artikel in Mare van 28 januari 2016.
Hoe beoordeelt u deze handeling van het CvB van de Universiteit Leiden, waarmee zij afgestemde afspraken tussen studenten en faculteitsbestuur terugdraait, ook in het licht van de doelstelling om studenten juist meer invloed op hun eigen onderwijs te bieden?
Navraag heeft mij geleerd dat de voorstelling van zaken in het artikel van Mare van 28 januari 2016 niet helemaal juist lijkt te zijn.
Het college van bestuur van de universiteit Leiden heeft in het voorjaar van 2015 met de universiteitsraad afspraken gemaakt over de invulling van het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting. Deze afspraken zijn ook nagekomen. In deze afspraken was geen rol voorzien voor de decentrale medezeggenschap; dit is noch aan de kant van het college van bestuur, noch aan de kant van de universiteitsraad aan de orde geweest. In het najaar bleek dat er bij twee faculteiten discussie was ontstaan, omdat de faculteitsraden veronderstelden dat zij beschikten over het instemmingsrecht op hun facultaire begroting. Dit heeft er toe geleid dat – op verzoek van de faculteitsbesturen – het college van bestuur in een brief heeft uitgelegd dat dit niet aan de orde was, omdat dit simpelweg niet was afgesproken met de universiteitsraad. In tegenstelling tot waar het artikel in de MARE van uit lijkt te gaan, is er geen brief uitgegaan waarmee het instemmingsrecht aan de decentrale medezeggenschap is toegekend en ook geen brief waarmee dergelijke afspraken zijn teruggedraaid.
Deelt u de mening dat de wijze waarop het CvB de mogelijkheid tot invloed op hoofdlijnen van de faculteitsbegroting uitlegt, een te nauwe lezing of interpretatie is van de mogelijkheid die een universiteit en een faculteitsbestuur heeft om studenten invloed te geven?
Nee, die mening deel ik niet. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2, waaruit volgt dat er wat mij betreft geen sprake is geweest van een onjuiste uitleg door het college van bestuur.
Het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting, zoals vastgelegd in de Wet studievoorschot hoger onderwijs (Wet van 21 januari 2015, Stb. 50), gaat uit van instemmingsrecht op instellingsniveau en geldt in principe dus voor de centrale medezeggenschapsraad. Alleen waar de besluitvorming over de hoofdlijnen van de begroting (verdeling van middelen over de in de wet genoemde beleidsterreinen) niet op instellingsniveau gebeurt maar op facultair niveau, geldt het instemmingsrecht op facultair niveau en niet op instellingsniveau. Voor een toelichting op de wijze waarop het instemmingsrecht op faculteitsniveau kan worden vormgegeven, verwijs ik u naar de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 251, nr. 6).
Bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met het CvB van de Universiteit Leiden om het duidelijk te maken dat deze inzet niet strookt met de wens van een Kamermeerderheid om instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting ook op faculteitsniveau mogelijk te kunnen maken?
Ook hierbij verwijs ik naar het antwoord op vraag 2. Er is geen sprake van dat de inzet van het college van bestuur niet strookt met de wens van een Kamermeerderheid. Ik merk hierbij op dat van een Kamermeerderheid voor instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting op faculteitsniveau geen sprake is aangezien het amendement op Kamerstuknummer 34 251, nr. 26 door uw Kamer is verworpen. Een gesprek tussen het college van bestuur van de universiteit Leiden en mijzelf over dit punt is dan ook niet aan de orde.
Bent u bereid om dit zo mogelijk en indien noodzakelijk ook duidelijk te maken richting andere hoger onderwijsinstellingen om te voorkomen dat zij op dezelfde beperkende wijze invulling geven aan instemmingsrecht van studenten op hoofdlijnen van de begroting?
Zoals volgt uit mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 is er geen sprake van geweest dat het college van bestuur op beperkende wijze invulling heeft gegeven aan het instemmingsrecht van studenten op hoofdlijnen van de begroting. Het college van bestuur heeft in het onderhavige geval gehandeld overeenkomstig mijn brief van 31 maart 2015. In deze brief heb ik aan de colleges van bestuur van de instellingen voor hoger onderwijs uiteengezet op welke wijze aan het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting invulling kan worden gegeven.
Gelet hierop zie ik dan ook geen aanleiding richting andere hoger onderwijsinstellingen op het punt van invulling van het instemmingsrecht een en ander duidelijk te maken. Instellingen hebben de invulling van het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting opgepakt en de medezeggenschap heeft dit instemmingsrecht kunnen uitoefenen. Dit proces is op alle instellingen ook bijna afgerond. Ik merk hierbij op dat de wet ook voorziet in de mogelijkheid om dit proces – indien nodig – na de jaarwisseling af te handelen.
Het bericht ‘Europese stresstest bevestigt kwetsbaarheden pensioenfondsen’ |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Europese stresstest bevestigt kwetsbaarheden pensioenfondsen» op de website van De Nederlandsche Bank (DNB)?1
Ja.
In hoeverre onderschrijft u het beeld dat Nederlandse pensioenfondsen kwetsbaar zijn voor schokken op de financiële markten omdat pensioenfondsen in de huidige lage-rente-omgeving nauwelijks beschikken over buffers en een hoger risicoprofiel hanteren? Deelt u de mening dat de resultaten van de stresstest van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EIOPA) in de huidige lage-rente-omgeving zeer zorgelijk zijn voor pensioenfondsen, deelnemers en gepensioneerden?
EIOPA laat zien dat pensioenfondsen kwetsbaar zijn voor nieuwe financiële schokken. De afgelopen jaren zijn door de financieel-economische crisis de dekkingsgraden van pensioenfondsen sterk gedaald, waardoor zij niet of nauwelijks meer over buffers beschikken om nieuwe financiële klappen op te vangen. Ook heeft Nederland ten opzichte van andere Europese landen relatief veel pensioenvermogen opgebouwd. Fondsen beleggen dit vermogen deels in zakelijke waarden om een hoger rendement te realiseren met als keerzijde dat zij beleggingsrisico lopen. Bovendien is met een belegging in aandelen het risico van een dalende rente niet afgedekt.
Pensioenfondsen hebben meestal een uitkeringsovereenkomst aan hun deelnemers toegezegd. Het ftk heeft tot doel dat fondsen deze uitkeringsbelofte zo goed mogelijk nakomen. Om ervoor te zorgen dat ook op de lange termijn voldoende geld beschikbaar blijft voor het nakomen van deze belofte, wordt de actuele waarde van de pensioenverplichtingen berekend op basis van de risicovrije marktrente. De risicovrije rente geeft immers het rendement weer dat een belegger zou mogen verwachten van een zo veilig mogelijke belegging in een bepaalde periode. Aan de hand van de risicovrije markrente kan zo op een objectieve wijze worden vastgesteld hoeveel geld er nu voor een toekomstig pensioen van een bepaalde toegezegde hoogte gereserveerd moet zijn. Niet alleen voor de huidige pensioenen, maar ook voor pensioenen die bijvoorbeeld pas over veertig jaar moeten worden uitgekeerd. Bij de huidige lage rentestand zal er voor alle deelnemers in een pensioenfonds meer geld gereserveerd moeten worden dan bij een hoge rentestand. Dat is geen gevolg van het ftk, maar van de lage rentestand op de financiële markten. Iedereen die in de toekomst een vooraf gedefinieerd doelvermogen of een uitkering van een bepaalde hoogte wil realiseren, ontkomt niet aan de financiële realiteit dat er bij een lage rente meer geld gereserveerd zal moeten worden. Bij de aanpassing van het financieel toetsingskader (ftk) in 2015 is de waardering van pensioenverplichtingen dan ook niet gewijzigd.
Wel zijn in het ftk verschillende maatregelen genomen om bij de sturing van pensioenfondsen meer stabiliteit in te bouwen. Door de invoering van de beleidsdekkingsgraad is de beleidsmatige sturing niet afhankelijk van dagkoersen, maar van een 12-maands voortschrijdend gemiddelde waarde van de bezittingen en verplichtingen. De gewijzigde herstelsystematiek stelt pensioenfondsen in staat om de gevolgen van «schokken» op de financiële markten en bij de levensverwachting beter gespreid in de tijd te kunnen verwerken. De toepassing van een ufr in de rentetermijnstructuur zorgt voor meer stabiliteit bij het waarderen van verplichtingen met zeer lange looptijden (> 20 jaar). Het aangepaste ftk kan financiële risico’s niet wegnemen, maar voorkomt wel dat pensioenfondsen op basis van dagkoersen ingrijpende maatregelen moeten nemen.
Naar aanleiding van de motie Vermeij heeft DNB de renteafdekking door pensioenfondsen onderzocht. Het onderzoek laat zien dat het afdekken van het renterisico ook na de aanpassing van het ftk een functie heeft. De aanpassing van het ftk heeft wel de spanning verminderd tussen enerzijds de wens om nominale kortingen te voorkomen en anderzijds het streven naar koopkrachtbehoud. Dit kan voor pensioenfondsen aanleiding zijn om een andere afweging te maken over de mate waarin zij hun renterisico afdekken. Daarom hebben fondsen met een reservetekort de eenmalige mogelijkheid gekregen om hun renteafdekking (deels) af te bouwen, zonder dat zij tegelijkertijd hun beleggingen in zakelijke waarden hoeven te verminderen.
Klopt het dat het oude Financieel Toetsingskader (FTK) rentegevoelig was? Klopt het tevens dat het huidige FTK nog steeds rentegevoelig is? Kunt u uw mening ook plaatsen in de context van de motie Vermeij c.s.2 die ingaat op de vraag of en in welke mate renteafdekkingen in het huidige FTK tot problemen zouden kunnen leiden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om inzicht te geven hoe het op dit moment staat met de buffers van onze pensioenfondsen? Bent u ook bereid om in kaart te brengen hoe het komt dat pensioenfondsen een relatief hoog risicoprofiel hebben en welke gevolgen zo een hoog risicoprofiel zou kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja. In mei zal ik u een update sturen van de financiële positie van de pensioenfondsen, inclusief een appreciatie van het kabinet. Daarin zal ook worden ingegaan op het risicoprofiel van pensioenfondsen.
Uit de stresstest van EIOPA blijkt dat de Nederlandse pensioensector een relatief grote portefeuille zakelijke waarden kent en het renterisico beperkt afgedekt wordt; in hoeverre zouden pensioenfondsen er profijt van kunnen hebben om al dan niet eenmalig de mogelijkheid te krijgen om hun strategisch beleggingsbeleid aan te kunnen passen?
In het kader van de aanpassing van het ftk per 1 januari 2015 hebben fondsen die niet over voldoende buffer beschikken, maar wel voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen, reeds de mogelijkheid gekregen om hun strategisch beleggingsbeleid eenmalig risicovoller te maken. De uitkomsten van de stresstest van EIOPA geven aan dat fondsen hun beleggingsbeleid wellicht juist minder risicovol zouden moeten maken door de portefeuille zakelijke waarden te verkleinen en/of de renteafdekking te vergroten. Fondsen kunnen hun beleggingsbeleid altijd minder risicovol maken.
Welke opties ziet u in het huidige FTK om pensioenfondsen de ruimte te geven om om te kunnen gaan met de huidige lage-rente-omgeving? Kunt u hierbij reflecteren op het aanpassen van het risicoprofiel, het verlengen van de herstelplannen, de aanpassing van de UFR en de striktere (reken)regels van het FTK?
Zoals bij het antwoord op vraag 4 aangegeven zal ik in mei een rapportage sturen over de financiële positie van pensioenfondsen, inclusief een appreciatie van het kabinet waarin ook zal worden ingegaan op de mogelijkheden om binnen het huidige wettelijke kader om te gaan met de huidige ongunstige omstandigheden voor pensioenfondsen.
Hoe kijkt u naar de constatering van de stresstest van EIOPA dat in veel landen de risico's vooral bij de werkgevers blijken te liggen terwijl in Nederland vooral de deelnemers last hebben van de gevolgen van de lage dekkingsgraden? In hoeverre acht u dit als wenselijk?
De inhoud van de pensioenovereenkomst is in Nederland een afspraak tussen sociale partners. Het is aan hen om afspraken te maken over de hoogte van de pensioenopbouw en de financiële opzet die daarbij hoort. Daarbij kunnen zij eventueel afspraken maken over bijstortingen van de werkgever. Het financieel toetsingskader stelt vervolgens financiële randvoorwaarden, waardoor die afspraken zo goed mogelijk nagekomen kunnen worden. Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief «hoofdlijnen van een toekomstig pensioenstelsel» zijn werkgevers in Nederland de afgelopen jaren steeds minder vaak bereid om het risico te dragen van oplopende pensioenlasten. Daar speelt de vergrijzing een rol bij. In het verleden konden tegenvallers, zoals lage beleggingsrendementen, nog relatief gemakkelijk worden opgevangen met een verhoging van de pensioenpremies. Tegenwoordig is dat lastiger, mede omdat er door vergrijzing minder premiebetalers zijn en in Nederland een relatief hoog pensioenvermogen is opgebouwd. Daarnaast hebben de aanvullende pensioenen in Nederland een relatief hoog ambitieniveau. In andere landen vallen de resultaten die EIOPA heeft berekend vaak mee, omdat het door pensioenfondsen opgebouwde vermogen daar relatief beperkt is.
Kunt u nader toelichten hoe DNB van plan is om extra op te letten dat pensioenfondsen realistisch zijn over hun financiële positie en hun deelnemers hierover eerlijk en helder informeren?
DNB en AFM voeren in het kader van hun toezichtstaken onderzoek uit. Een belangrijk onderwerp van het toezicht in 2016 is de financiële opzet van pensioenfondsen en de communicatie daarover richting de deelnemers. Het gaat daarbij om de vraag of pensioenfondsen hun deelnemers goed informeren over de kansen op koopkrachtbehoud en of zij voorkomen dat deelnemers verkeerde verwachtingen hebben over de hoogte van hun toekomstige pensioeninkomen. Hiertoe wordt de financiële opzet van pensioenfondsen geanalyseerd en wordt gekeken naar de manier waarop die wordt vertaald in informatie richting de deelnemers. Evenwichtige communicatie vereist dat als er een materiële kans bestaat dat in de komende jaren gekort moet worden of dat deelnemers geen tot weinig indexatie kunnen verwachten, deelnemers hierover goed worden geïnformeerd. Ook de Wet Pensioencommunicatie, die per 1 juli 2015 van kracht is geworden, draagt eraan bij dat deelnemers in een pensioenregeling beter in staat worden gesteld om een goede financiële planning voor hun oude dag te maken.
Het bericht dat COA-personeel een asielzoeker heeft ontmoedigd om aangifte te doen van discriminatie en bedreiging |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «COA laat asielzoekers aan hun lot over»?1
Ja.
Kunt u reageren op het feit dat in deze casus naar voren wordt gebracht dat medewerkers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) een asielzoeker met verschillende negatieve consequenties van het doen van aangifte van discriminatie en/of bedreiging hebben geconfronteerd? Past dit in de lijn die door de regering is gekozen, dat aangifte van dergelijke strafbare feiten zoveel als mogelijk moet worden gestimuleerd?
Uit navraag bij het COA is mij gebleken dat hier geen sprake is geweest van het ontmoedigen van het doen van aangifte.
In zijn algemeenheid benadruk ik het belang van het doen van aangifte in geval van (mogelijk) strafbare feiten. In dergelijke gevallen zal het COA het slachtoffer stimuleren om aangifte te doen en het slachtoffer daarbij desgewenst begeleiding bieden. Voor COA medewerkers weegt het welzijn en belang van bewoners immers zwaar. Het stimuleren van aangiftebereidheid hoort daarbij.
Desondanks zal niet iedere bewoner aangifte willen of durven doen. Het COA kan dan een melding doen bij de politie of aangifte doen als getuige.
In het kader van de aanscherping van de aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers, waar ik uw Kamer in maart nader over zal informeren, zal ook aandacht worden besteed aan het aspect van aangiftebereidheid.
Welke vormen van toezicht vinden plaats op het gedrag van COA-personeel jegens asielzoekers en in welke mate komt dit gedrag overeen met de richtlijnen die door het COA zijn opgesteld, en de beleidsdoelen die door u aan het COA worden meegegeven? Acht u de aanwezige vorm(en) van toezicht adequaat? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid het toezicht te intensiveren?
COA-managers zien er op toe dat hun medewerkers werken binnen de staande beleidskaders en richtlijnen. Het COA heefteen gedragscode die voor alle medewerkers en vrijwilligers van toepassing is. Hierin is onder meer voorgeschreven dat iedere medewerker respectvol en mensgericht dient te handelen, dat het bieden van veiligheid aan bewoners een belangrijk uitgangspunt is van het handelen, dat de medewerkers van het COA integer, professioneel en discreet dienen te zijn en te handelen, en dat zij iedere bewoner op een gelijkwaardige wijze moeten benaderen.
Het COA kent ook een klachtenregeling. Iedere bewoner kan een klacht indienen wanneer hij of zij ontevreden is over de wijze waarop een medewerker van het COA zich jegens hem of haar heeft gedragen (of bepaald gedrag heeft nagelaten). Er zijn geen formele vereisten aan het indienen van een klacht verbonden en het kan zowel schriftelijk als mondeling. Het COA is gehouden aan diverse voorschriften die zien op de afhandeling van een klacht.
Tot slot wijs ik op de rol van onafhankelijke partijen zoals de Inspectie VenJ, die bijvoorbeeld – in het kader van de gevolgen van de hoge asielinstroom – periodiek meekijkt op de tijdelijke opvangvoorzieningen en hoe het COA hier invulling aan geeft.
Bent u bereid in het licht van deze casus uw positie ten aanzien van het instellen van vertrouwenspersonen op elke opvanglocatie te herzien, met het oog op ondersteuning bij psychische problemen en het bevorderen van het doen van aangiftes? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik meerdere malen richting de Tweede Kamer heb aangegeven zie ik geen meerwaarde in een afzonderlijke vertrouwenspersoon voor kwetsbare groepen. Bewoners kunnen bij iedere medewerker terecht als zij zich bedreigd voelen of geconfronteerd worden met concrete situaties van discriminatie, pesterijen of bedreigingen. Ook moeten alle medewerkers adequaat optreden in geval van incidenten en bewoners stimuleren tot het doen van aangifte. Zo nodig ondersteunt het COA zijn medewerkers bij het uitoefenen van de rol van vertrouwenspersoon door middel van voorlichting en training.
Kunt u aangeven of het bestuurlijke instrumentarium dat het COA ter beschikking heeft om sancties op te leggen aan asielzoekers die wangedrag tegen andere asielzoekers vertonen, momenteel voldoende is?
Het COA kan overlastgevende asielzoekers sanctioneren op basis van het Reglement Onthouding Verstrekkingen (ROV). Het ROV bevat het sanctiebeleid van het COA en geeft het kader op basis waarvan het COA verstrekkingen aan zijn bewoners kan onthouden en maatregelen kan toepassen in geval van overlast. De meest zware ROV-sanctie is het stopzetten van de opvang voor kortere of langere duur, dan wel definitief.
Zoals ik heb toegezegd zal ik uw Kamer in maart informeren over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal ook worden ingegaan op de aanscherping van het ROV.
Hoe vaak is afgelopen jaar door het COA een boete, een overplaatsing of een andere sanctie opgelegd aan een asielzoeker op basis van wangedrag?
In 2015 heeft het COA in totaal 7.470 maatregelen opgelegd op basis van het ROV. Een maatregel kan inhouden dat leefgeld is onthouden of dat de opvang (voor bepaalde tijd) is ontzegd.
Van de 7.470 zijn er 2.955 maatregelen opgelegd naar aanleiding van het niet voldoen aan de meldplicht.
Daarnaast heeft het COA 4.515 keer een maatregel opgelegd naar aanleiding van incidenten zoals genoemd in het overzicht incidenten 2015 in- en rondom COA opvanglocaties, dat ik in januari jl. openbaar heb gemaakt.2 Deze incidenten behoren tot de categorieën «overlast in COA-opvang locaties zelf» en «door COA geregistreerde agressie en geweld tegen personen». De incidenten waar het hier om gaat zijn zeer divers van ernst, aard en omvang. Dit varieert bijvoorbeeld van het niet schoonmaken van de eigen kamer, het afplakken van de brandmelder, het veroorzaken van geluidsoverlast tot fysieke agressie zoals slaan of schoppen.
Het overplaatsen van een bewoner is overigens niet in alle gevallen een sanctie. Bewoners kunnen om verschillende redenen worden overgeplaatst, bijvoorbeeld omdat een bewoner hiertoe heeft verzocht of omdat het in het kader van veiligheid en leefbaarheid noodzakelijk wordt geacht.
Het bericht “Te hoge hypotheken verstrekt door verwarring over regels” |
|
Aukje de Vries (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Te hoge hypotheken verstrekt door verwarring over regels»?1
Ja.
Klopt het dat instellingen bewust Nationale Hypotheek Garantie-hypotheken tot 106% loan-to-value hebben verstrekt op basis van minieme energiebesparende maatregelen? Handelden zij daarmee in strijd met wet- en regelgeving? Is het waar dat de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) deze praktijk heeft gesanctioneerd?
Het klopt dat een aantal instellingen hypotheken hebben verstrekt met een LTV van 106% zonder dat de volledige extra financieringsruimte is besteed aan energiebesparende maatregelen. Dit is in strijd met de ministeriële regeling hypothecair krediet.
Het WEW heeft mij geïnformeerd dat het voorstelbaar is dat de door het WEW opgestelde Voorwaarden en Normen ten aanzien van NHG omtrent de toepassing van de norm «Energiebesparende Voorzieningen» tot verwarring heeft kunnen leiden. Aangezien een groot deel van de hypotheken in de Nederlandse markt met NHG wordt verstrekt, en het WEW daardoor een autoriteit in de woningmarkt is, kan dit een rol gespeeld hebben bij de onjuiste toepassing van de wet- en regelgeving door een aantal hypotheekverstrekkers. Om mogelijke verwarring terstond weg te nemen, heeft het WEW de relevante passage omtrent energiebesparende voorzieningen in de toelichting verduidelijkt, een persbericht uitgegeven en contact opgenomen met de hypotheekverstrekkers.
Kunnen huizenbezitters de dupe worden van deze situatie? Voldoet hun hypotheek nog aan de voorwaarden voor fiscale aftrekbaarheid? Wordt deze aftrekbaarheid geheel of ten dele beperkt? Kunnen huizenbezitters hun hypotheekverstrekkers aansprakelijk stellen voor eventuele schade?
Huizenbezitters lopen geen fiscale schade op indien de lening is aangewend voor de eigen woning. De LTV-ratio is daarbij als zodanig niet van belang. De lening moet bijvoorbeeld zijn gebruikt voor de aankoop van een eigen woning of voor de verbouwing van een eigen woning. Ook is fiscale aftrek mogelijk als de lening wordt besteed aan bepaalde (financierings)kosten bij de aankoop van de eigen woning.
Het WEW heeft laten weten dat een onjuiste toepassing van de uitzondering voor energiebesparende voorzieningen geen consequentie heeft voor de bescherming van consumenten met een NHG-hypotheek.
Welke gevolgen zou deze praktijk naar uw mening moeten hebben voor de bestaande regeling? Is de uitzondering voor energiebesparende maatregelen bij de hypotheeknormering houdbaar? Of ligt juist een algemene verruiming van enkele procenten meer voor de hand?
Nadat het signaal kwam dat door bepaalde hypotheekverstrekkers op foutieve wijze omgegaan werd met de uitzondering voor energiebesparende maatregelen is het WEW op de hoogte gesteld van het feit dat zijn Voorwaarden en Normen voor hypotheken met NHG op dit punt tot verwarring leiden in de markt. Het WEW heeft naar aanleiding hiervan de toelichting bij de Voorwaarden en Normen aangepast waarmee de onduidelijkheid is weggenomen.
De uitzondering voor energiebesparende maatregelen bestaat omdat de overheid energiebesparing op verantwoorde wijze wil stimuleren. Een algemene verruiming van de loan-to-value ratio (LTV-ratio) zou leiden tot een groter restschuldrisico en ingaan tegen de ingezette verlaging van de LTV-ratio tot 100% in 2018.
Wat is, meer in het algemeen, uw oordeel over de fraudegevoeligheid van stimuleringsmaatregelen voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving, zeker nu hiervoor € 100 miljoen extra ter beschikking komt? Is het mogelijk om bij een verbouwing of renovatie een objectief beeld te krijgen van de afzonderlijke kosten van verduurzaming? Wie controleert dat? Zou de fraudegevoeligheid toe- of juist afnemen als subsidies worden gekoppeld aan concrete stappen in het energielabel?
De fraudegevoeligheid van stimuleringsmaatregelen wordt bepaald door veel factoren: de criteria om in aanmerking te komen voor een bepaalde stimuleringsmaatregel, de doelgroep, indieningsvereisten en controle- en frauderegime. Het koppelen van subsidies aan concrete stappen in het energielabel sec zegt weinig over de fraudegevoeligheid. Bij stimuleringsmaatregelen voor een renovatie kan bijvoorbeeld gewerkt worden met normbedragen voor de kosten van verduurzamingsmaatregelen, gebaseerd op ervaringscijfers. Op die manier zijn de kosten objectief te maken. Wanneer met een normbedrag wordt gewerkt, is een aparte controle van de kosten van verduurzaming niet nodig.
Hypotheekverstrekkers dienen met betrekking tot de uitzondering voor energiebesparende maatregelen te controleren of de hypotheekaanvraag daadwerkelijk voldoet aan de wettelijke regels. Gangbaar met betrekking tot hypothecaire kredietverstrekking voor nieuwbouw en verbouwingen is dat niet onmiddellijk de hele lening wordt overgemaakt, maar dat deze in een depot wordt geplaatst en pas wordt uitgekeerd op het moment dat er daadwerkelijk kosten worden gemaakt.
Welke afspraken maakt u naar aanleiding van deze praktijk met de Autoriteit Financiele Markten (AFM), de Stichting WEW en de hypotheekverstrekkers?
De Autoriteit Financiële Markten heeft als onafhankelijke toezichthouder een eigenstandige rol. Naar aanleiding van het signaal dat enkele hypotheekverstrekkers foutief hypotheken hebben verstrekt is contact geweest met zowel de AFM als het WEW. De AFM heeft aangegeven de omvang van de problematiek te zullen inventariseren. Verdere vervolgstappen zijn aan de AFM.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft het WEW besloten de toelichting op de Voorwaarden en Normen aan te passen, waarmee eventuele onduidelijkheid over de extra leenruimte in het geval van een energiebesparende voorziening per 8 januari jl. is weggenomen. De stichting WEW heeft tevens hypotheekverstrekkers op dezelfde dag hierover rechtstreeks ingelicht en zal bij de eerstvolgende aanpassing van de normen en voorwaarden deze volledig in lijn brengen met de ministeriële regeling hypothecair krediet.
Het verwijderen van een reclamespotje door de Poolse overheid vanwege de aanwezigheid van een homoseksuele acteur |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Pools milieuspotje van de televisie is gehaald vanwege een homoseksuele acteur?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het recente intrekken van een reclamespotje over afvalscheiding heeft in de media veel aandacht gekregen omdat hierbij de homoseksuele geaardheid van de acteur een rol zou hebben gespeeld.
Nederland is van mening dat de seksuele oriëntatie van acteurs bij dergelijke beslissingen geen rol mag spelen, omdat dit indruist tegen onze gemeenschappelijke Europese waarden en de beginselen van non-discriminatie, zoals ook neergelegd in het EU-handvest voor Grondrechten, specifiek artikel 21.
Nederland staat pal voor de gelijke behandeling van LHBTI’s in onze Europese samenlevingen. Daarbij is Nederland de mening toegedaan dat het goed is direct het gesprek aan te gaan. Daarom heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, mevrouw Dijksma, tijdens haar bezoek aan Warschau op 27 januari jongstleden de Poolse Minister van Milieu Szyszko hierop bevraagd. Daarbij is de Nederlandse positie andermaal onderstreept.
Minister Szyszko heeft daarop geantwoord dat dit besluit (in tegenstelling tot eerdere berichten) uitsluitend verband hield met de kosten van het spotje en niet met de seksuele geaardheid van een van de acteurs.
Onlangs is de Europese Commissie een dialoog gestart met de Poolse regering over de wijzigingen in de Mediawet en het Constitutioneel Hof van Polen. Deze dialoog heeft geen betrekking op de gelijke behandeling van seksueel anders georiënteerden. Nederland ondersteunt de objectieve en constructieve dialoog en volgt deze op de voet. Tevens wacht Nederland het standpunt van de Raad van Europa af inzake wijzigingen in het Constitutioneel Hof.
Deelt u de mening dat deze actie van de Poolse overheid indruist tegen de fundamentele beginselen en waarden van de Europese Unie en van Nederland? Zo ja, op welke wijze brengt u uw zorgen hierover namens de Nederlandse regering over aan de Poolse autoriteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft deze homo-onvriendelijke actie van de Poolse regering een relatie met de nieuw gekozen conservatieve regering en met de aangekondigde maatregelen omtrent onder meer de Mediawet? Wat wordt in Polen verstaan onder de «gender-ideologie» en wat is precies de reactie van de Poolse regering hierop?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is momenteel in Polen de situatie voor LHBT’s? In welke mate zijn hun omstandigheden de laatste jaren verbeterd? In welke mate staan die verbeteringen onder druk sinds het aantreden van de nieuwe regering?2
De maatschappelijke acceptatie van LHBTI’s in Polen lijkt de afgelopen jaren verbeterd. Niettemin is nog steeds op incidentele basis sprake van zgn. «hate crimes» en hebben LHBTI’s nog steeds niet de mogelijkheid een geregistreerd partnerschap te sluiten in Polen. Op dit moment is het nog niet mogelijk een uitspraak te doen in hoeverre verbeteringen van de afgelopen jaren onder druk staan. Samen met de Poolse LHBTI-organisaties volgt de Nederlandse overheid de ontwikkelingen op dit gebied op de voet.
Deelt u de mening dat inwoners van alle seksuele geaardheden zich in alle lidstaten van de Europese Unie veilig en gelijkwaardig behandeld moeten voelen? Zo ja, welk beleid voert de EU om dit in Polen en in andere lidstaten actief te bevorderen?
Ja. De Nederlandse regering is van mening dat dit onderdeel uitmaakt van onze gemeenschappelijke Europese waarden en de beginselen van non-discriminatie, zoals ook neergelegd in het EU-handvest voor Grondrechten, specifiek artikel 21.
De EU heeft evenwel geen specifieke competenties en/of beleid om dit in individuele lidstaten te bevorderen. Wel kunnen indivuele benadeelden zich bij de Poolse rechter, en uiteindelijk bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, beroepen op het verbod op discriminatie zoals neergelegd in artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit verdrag is ook in Polen van kracht.
De Nederlandse regering staat pal voor de gelijke behandeling van LHBTI’s in onze Europese samenlevingen. Daarom steunt Nederland diverse activiteiten op LHBTI-gebied in Polen en andere lidstaten, gericht op vergroting van de tolerantie en verbetering van de maatschappelijke positie van LHBTI’s, en neemt de Nederlandse Ambassade in Warschau bijvoorbeeld actief deel aan de jaarlijkse Equality Parade.
Het niet zorgvuldig omgaan met het medisch beroepsgeheim door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «UWV rommelt nog steeds met medisch beroepsgeheim»? 1
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat UWV-medewerkers, die hiertoe niet bevoegd zijn, nog altijd vragen naar medische informatie en deze ook verwerken?
Ik vind het van groot belang dat UWV handelt in overeenstemming met de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp). Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer op 16 maart 2016 laten weten dat er informatie wordt verwacht van het UWV over de opvattingen van de Autoriteit Persoonsgegevens over het verwerken van gegevens door medewerkers verzuimbeheersing van het UWV. Op 23 oktober 2017 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens de definitieve bevindingen van het onderzoeksrapport over het verzamelen van gegevens betreffende iemands gezondheid door medewerkers verzuimbeheersing aan het UWV doen toekomen. Bij het onderzoek naar de verzameling van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid door medewerkers verzuimbeheersing van het UWV heeft de Autoriteit Persoonsgegevens overtreding van artikel 16 Wbp geconstateerd. UWV heeft mij laten weten dat het een nieuw model voor het Ziektewet arboproces gaat implementeren. Met dit nieuwe model zal de medewerker verzuimbeheersing gaan werken onder de verantwoordelijkheid van de verzekeringsarts. Dit model is in overeenstemming met de Wbp. Aan het UWV heb ik gevraagd om het nieuwe model op een zo kort mogelijk termijn in te voeren. UWV heeft aangegeven dat invoering is voorzien per 1 januari 2019. Dit is de termijn die noodzakelijk is om de invoering zorgvuldig, uitvoerbaar en rechtmatig te laten verlopen. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer eerder laten weten dat UWV heeft aangegeven dat er geen sprake van is geweest dat medische dossiers toegankelijk zijn voor anderen dan zij die daartoe uit hoofde van hun functie toegang toe hebben2.
Herkent u zich in het beeld dat vertrouwelijke medische gegevens nog altijd gemakkelijk zijn in te zien door UWV-medewerkers die hiertoe niet bevoegd zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich eerdere vragen over de privacyschending door medewerkers van het UWV?2
Ja, deze vragen zijn mij bekend. Mijn ambtsvoorganger heeft aan het UWV gevraagd om de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen om hun opvatting in deze. Dit heeft het UWV op 5 april 2016 gedaan. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid door de medewerker verzuimbeheersing. Op 23 oktober 2017 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens het UWV laten weten dat het handelt met de verbodsbepaling van artikel 16 Wbp. Het UWV is in de periode dat de Autoriteit Persoonsgegevens het onderzoek heeft uitgevoerd, gestart met twee pilots om het Ziektewet arboproces te herzien. De Autoriteit Persoonsgegevens is gedurende de looptijd van het onderzoek meegenomen in de uitvoering en uitkomsten van de pilots.
Heeft u, zoals toegezegd tijdens de beantwoording van die vragen, opheldering gevraagd aan het UWV over het schenden van de privacywetgeving door medewerkers van het UWV? Zo ja, wat zijn hiervan de uitkomsten? Zo nee, wanneer gaat u dit alsnog doen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn alle maatregelen die het UWV in 2013 zou implementeren om privacyschendingen te voorkomen, en aan de Kamer zijn toegezegd, ook daadwerkelijk doorgevoerd? Zo nee, kunt u toelichten waarom en welke maatregelen niet zijn ingevoerd?
In antwoord op de Kamervragen (TK 2013–2014, nr. 648) heeft mijn ambtsvoorganger u laten weten dat UWV, naar aanleiding van het onderzoek van professor Gevers, verbetermaatregelen heeft getroffen en geïmplementeerd. Naar aanleiding van het vragenuur van 28 oktober 2014 heeft mijn voorganger laten weten dat hij aan het UWV zal vragen of het zich houdt aan de gemaakte afspraken en de wet. Navraag bij het UWV leerde dat bij de implementatie van de verbetermaatregelen de verwerking van gezondheidsgegevens door medewerkers verzuimbeheersing verder is ingeperkt. Om de verzuimduur te kunnen inschatten en voor de vervolgacties in het werkproces registreren zij nog een beperkt aantal gegevens van medische aard:
Het UWV was van mening dat het met deze beperkte ja/nee registratie voldeed aan de Wbp. Het beperkt registreren van gegevens door een functionaris die niet werkzaam is onder taakdelegatie van een verzekeringsarts is niet overeenkomstig het advies van professor Gevers. Professor Gevers adviseerde om de werkzaamheden van de medewerker verzuimbeheersing onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts te brengen. Naar aanleiding van de Kamervragen van het lid Tanamal heeft mijn voorganger aan het UWV gevraagd om de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen of deze handelwijze is toegestaan. Parallel aan dit traject was het UWV al gestart om in twee pilots te onderzoeken hoe het Ziektewet arboproces verder verbeterd kon worden. De Autoriteit Persoonsgegevens is door het UWV geïnformeerd over het verloop van de pilots en de uitkomsten daarvan. Naar aanleiding van de conclusie van de Autoriteit Persoonsgegevens naar de verwerking van gegevens betreffende iemands gezondheid door de medewerker verzuimbeheersing zal het UWV het Ziektewet arboproces aanpassen en een nieuw model implementeren. Dit is voorzien per 1 januari 2019. Dit nieuwe model zal de verwerking van gegevens betreffende iemands gezondheid door medewerkers verzuimbeheersing onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts brengen.
Vindt u dat de privacy van burgers bij het UWV momenteel voldoende gewaarborgd is? Zo ja, kunt u toelichten waarom u dit vindt? Zo nee, kunt u aangeven hoe de privacy van burgers beter gewaarborgd kan worden?
Zie antwoord vraag 6.
De bestuursrechtelijke uitspraak inzake de Utrechtse milieuzone |
|
Barbara Visser (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u reageren op de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland inzake de Utrechtse milieuzone?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak.
Wat vindt u van het gegeven dat het beroep gegrond is verklaard en het bestreden besluit door de rechtbank wordt vernietigd, maar de milieuzone wel intact blijft?
De rechtbank heeft bepaald dat het verkeersbesluit tot het instellen van de milieuzone onvoldoende is gemotiveerd, maar dat er in de gerechtelijke procedure wel voldoende motivering is gegeven zodat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Dat behoort geheel tot de bevoegdheden van de rechtbank. Gemeenten kunnen rekening houden met deze uitspraak door in de toekomst meteen een uitgebreidere motivering op te nemen in het verkeersbesluit.
Kunt u specifiek ingaan op de uitspraak van de bestuursrechter dat de gemeente Utrecht een onvolledig beeld heeft geschetst van de effecten van de milieuzone voor personenauto’s?
In de berekeningen die ten grondslag lagen aan het besluit om een milieuzone in te stellen werd uitgegaan van een strenger toegangsregiem voor de milieuzone. Het toegangsregiem is daarna op verzoek van de gemeenteraad verruimd, waardoor meer auto’s toegang kregen tot de milieuzones. Deze verruiming van het toegangsregiem is niet verwerkt in de berekeningen, waardoor de verbetering van de luchtkwaliteit door het instellen van de milieuzone wordt overschat.
Heeft u zicht op de luchtkwaliteitseffecten van de milieuzone voor personenauto’s? Is er onderzoek gedaan naar de effecten? Zijn deze inderdaad marginaal? Zo nee, waar blijkt dit uit? Zo ja, vindt u de inzet van het instrument dan proportioneel?
De luchtkwaliteitseffecten van de milieuzone voor personenauto’s zijn openbaar en terug te vinden op de website van de gemeente Utrecht. Het is aan de gemeente om de effecten van de milieuzone te beoordelen en te toetsen op proportionaliteit in vergelijking tot mogelijke andere maatregelen.
Kunt u aangeven hoe uitvoering wordt gegeven aan de aangenomen motie Visser over opheffing van de grondslag voor gemeentelijke milieuzones, die de regering oproept de grondslag voor gemeentelijke milieuzones ten behoeve van personenauto’s in het verkeersreglement op te heffen?2
Ja. Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 voorzag in een uitbreiding van de reikwijdte van het bestaande milieuzonebord voor vrachtauto’s naar bepaalde categorieën bestelauto’s en personenauto’s. Om uitvoering te geven aan de motie Visser zal uit deze voorgenomen wijziging het voorstel tot uitbreiding van het milieuzonebord naar personenauto’s worden geschrapt.
Hoe beoordeelt u de Utrechtse en Rotterdamse milieuzones voor personenauto’s in het licht van eerdere kabinetsuitspraken, waaronder een brief uit 2008 van de toenmalig Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM),3 waarbij zij er op aandringt bij gemeenten om terughoudend te zijn bij het toepassen van het instrument milieuzonering voor personenauto’s en te bezien of deze maatregel werkelijk noodzakelijk en proportioneel is en of er alternatieve, minder ingrijpende maatregelen voorhanden zijn? Onderschrijft u nog steeds dit standpunt?
De milieuzones maken onderdeel uit van een breder pakket aan maatregelen om de doelen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) te halen en ter verbetering van de lokale luchtkwaliteit. Gemeenten beoordelen het al dan niet instellen van een milieuzone in dit bredere perspectief, zodat zij de voor hen best passende combinatie van maatregelen kunnen realiseren. Op 26 november 20154 heb ik u het meest recente Actieplan Luchtkwaliteit toegestuurd.
Hoe staat de inzet van gemeentelijke milieuzones voor personenauto´s in verhouding tot de Autobrief 2, waarin u stelt dat u het niet wenselijk vindt dat gemeenten hun toevlucht nemen tot «zwaar geschut als milieuzones» en u daarom op landelijk niveau de motorrijtuigenbelastingen voor oudere diesels verhoogt? Neemt u dit standpunt nog steeds in?4
Zoals aangegeven in Autobrief II aanvaardt het kabinet de opgave om de onevenredige aantasting van de luchtkwaliteit door oude dieselbestelauto’s en -personenauto’s zonder affabriek roetfilter aan te pakken. Daarbij acht het kabinet het redelijk dat van de meest vervuilende dieselbestelauto's en -personenauto's zonder affabriek roetfilter vanaf 2019 een extra bijdrage wordt verwacht in de vorm van een verhoging van de motorrijtuigenbelasting (MRB). Zodra duidelijk is in welke mate de luchtkwaliteit hiermee wordt verbeterd, kunnen gemeenten hun eerdere afweging opnieuw tegen het licht houden en bezien in hoeverre zij het noodzakelijk achten om de milieuzone te continueren.
Hoe beoordeelt u de invoering van gemeentelijke milieuzones voor personenauto’s in relatie tot de meest recente resultaten uit het programma Nationale samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit 2015 (NSL)?5 In hoeverre acht u de toepassing van het instrument van een milieuzone voor personenauto’s in bijvoorbeeld de gemeente Utrecht proportioneel, gelet op de vastgestelde Europese normen voor fijnstof en stikstof en de behaalde resultaten tot op heden? Kunt u ook een overzicht geven van alle EU-lidstaten die aan de EU-normen voor luchtkwaliteit voldoen en daarbij ingaan op hoeveel overschrijdingskilometers andere lidstaten nog hebben?
De gemeente is verantwoordelijk voor het treffen van lokale maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en kan daarbij overgaan tot het instellen van een milieuzone. Bij de besluitvorming worden proportionaliteit en draagvlak meegewogen. Gegevens over het aantal overschrijdingskilometers in andere EU lidstaten zijn niet beschikbaar.
Hoe verhoudt de inzet van een milieuzone voor personenauto’s zich tot de inzet op het Europese bronbeleid, eerdere ingenomen kabinetsstandpunten en de Autobrief 2?
Zoals in het antwoord op vragen 7 en 8 aangegeven zijn inzet op het Europese bronbeleid en de Autobrief II mede gericht op verbetering van de luchtkwaliteit. Hierdoor zal de luchtkwaliteit verbeteren, waardoor op termijn de behoefte aan additionele lokale maatregelen, zoals milieuzones, zal afnemen.
Dient de inzet van een instrument als milieuzones voor personenauto’s niet gelijktijdig met het NSL af te lopen, namelijk uiterlijk op 1 januari 2017? Of dient dit in ieder geval gekoppeld te worden aan een eindtermijn die verband houdt met de normen zoals opgenomen in het NSL, mede in het licht van de stelling van de toenmalig Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu bij de begrotingsbehandeling 2015 dat milieuzones altijd een tijdelijk karakter hebben? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het vreemd is om een dergelijk instrument in te voeren, dan wel uit te breiden, als nu al bijna overal in Nederland aan de gestelde luchtkwaliteitsnormen wordt voldaan?
Milieuzones hebben wat mij betreft inderdaad een tijdelijk karakter. Mede als gevolg van het Europees bronbeleid treedt een autonome verschoning van het wagenpark op, waarmee nut en noodzaak tot het instellen van een milieuzone naar verwachting geleidelijk zullen afnemen. Het is echter een keuze van de gemeente om een milieuzone in te voeren dan wel uit te breiden. Zij evalueert de effecten van de zones en zal mede op basis daarvan beslissen over continuering.
Hoe beoordeelt u het gebruik van het instrument milieuzones voor personenauto’s door de gemeente Utrecht met het oog op vermindering van roet? Zijn daar in het kader van het NSL afspraken over gemaakt dan wel concrete doelstellingen over afgesproken? Zo ja, waar blijkt dat uit? Vindt u het dan niet gek dat vermindering van roetuitstoot nu gebruikt wordt ter rechtvaardiging van de invoering en uitbreiding van milieuzones? Kunt u in het kader van roetvermindering ook specifiek ingaan op de uitkomsten van onderzoek van ILASA, dat blijkens een rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) getiteld «luchtkwaliteit en gezondheidswinst»6 de bron is waaruit blijkt dat met het huidige bronbeleid de roetuitstoot met 75% wordt verminderd ten opzichte van het jaar 2000? En dat houtstook na 2020 de voornaamste emissiebron van roet zal zijn? In hoeverre acht u dan de invoering van de milieuzone voor personenauto’s nog proportioneel?
De argumenten om een milieuzone in te voeren zijn aan de gemeenten. Zij kunnen daarbij gezondheidsaspecten meenemen. Het rapport van het RIVM is mij bekend. Het is openbaar en kan door gemeenten worden betrokken bij de afweging in de besluitvorming rondom milieuzones. Het is verder aan de gemeenten om te beoordelen in hoeverre het invoeren van een milieuzone proportioneel is.
Hoe beoordeelt u de milieuzones voor personenauto’s in relatie tot de brief inzake het kabinetsbesluit tot het verlengen van het NSL7 waarin staat «Voor een verdere verbetering van de luchtkwaliteit is verlaging van de achtergrondconcentratie nodig, hetgeen alleen mogelijk is als in heel Europa de emissies van luchtverontreinigende stoffen worden verminderd. Dit vereist een Europese en internationale (VN) aanpak»? Hoe verhoudt dit zich tot steeds meer voornemens van gemeenten om milieuzones uit te breiden naar personenauto’s en brommers/snorfietsen? Hoe ziet u de inzet op het Europese bronbeleid? Deelt u de mening dat dit het meest effectieve middel is gebleken en dat daarnaast doorstroming van verkeer vanuit verkeersperspectief een belangrijke bijdrage levert?
Europees bronbeleid is inderdaad een effectieve aanpak gebleken voor het verbeteren van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit is hierdoor de afgelopen jaren sterk verbeterd. Helaas heeft het Europees bronbeleid bij dieselpersonen- en dieselbestelauto’s de afgelopen jaren niet het gewenste effect gehad ten aanzien van de verlaging tot de uitstoot van stikstofoxiden op de weg. Dat is ook de reden dat nu op Europees niveau is besloten tot een nieuwe testprocedure, waarbij de emissies onder praktijkomstandigheden worden gemeten, de zogenaamde Real Driving Emissions testprocedure. Het duurt nog een aantal jaren voordat deze nieuwe testprocedure zijn vruchten af gaat werpen.
Aangezien Europese normen alleen betrekking hebben op nieuwe voertuigen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te treffen ten aanzien van oude voertuigen, zoals de keuze van het kabinet voor een verhoging van de motorrijtuigenbelasting (MRB) per 1 januari 2019. Het kabinet wil de problematiek van de luchtkwaliteit niet afwentelen op de steden. Tot dusver zijn de aanvullende maatregelen op stedelijk niveau nodig gebleken om lokale knelpunten in de steden op te lossen.
Driekwart van de fijn stof (PM10) emissie in Nederland is afkomstig van het buitenland of van natuurlijke bronnen zoals zeezout. Het aandeel wegverkeer bedraagt 5% (BRON: GCN rapportage 2015). De verwachting is dat door de verschoning van het wagenpark de fijnstof emissies zullen afnemen.
Kunt u ook inhoudelijk ingaan op de volgende zinssnede uit de brief inzake verlenging van het NSL in relatie tot de invoering van gemeentelijke milieuzones voor personenauto’s: «In Nederland is relatief snel sprake van luchtverontreiniging. Dit is het gevolg van de bijzondere geografische positie van Nederland, in het hart van het dichtstbevolkte gebied van Europa, tussen het Verenigd Koninkrijk, België en Duitsland, de zeer hoge verkeersintensiteit en de aanwezigheid van landbouw, intensieve veeteelt en veel industrie. Luchtverontreinigende stoffen worden veelal tot ver over de landsgrenzen meegevoerd, waardoor luchtverontreiniging in Nederland voor het grootste deel afkomstig is uit het buitenland»? Wat betekent dit concreet voor de invoering van dergelijke milieuzones voor personenauto’s? Klopt de stelling dat fijnstof vooral van natuurlijke bronnen komt en uit het buitenland afkomstig is? Kunt u dit nader uitsplitsen of specificeren? Kunt u hierbij ook ingaan op welk gedeelte (diesel-)auto’s hier nu en in de toekomst aan bijdragen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u de inzet van milieuzones voor personenauto’s in relatie tot het eigendomsrecht van een ieder en het in artikel 2, eerste lid, onder d van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW) neergelegde beginsel dat regels gesteld kunnen worden om de vrijheid van het verkeer zoveel mogelijk te waarborgen? Hoe verhoudt een dergelijk instrument zich tot deze uitgangspunten? Deelt u de mening dat de inzet daarmee niet proportioneel is? Zo ja, wat betekent dit voor uw inzet in de bestuurlijke overleggen rondom het NSL?
Wanneer een gemeente voor een milieuzone kiest, weegt zij proportionaliteit en draagvlak mee. Het eigendomsrecht staat als zodanig niet in de weg aan het geven van verkeersregels door het Rijk en het plaatsen van verkeerstekens op grond van een verkeersbesluit door het bevoegd gezag. In het aangehaalde artikel staat geen algemeen beginsel dat de vrijheid van het verkeer zoveel mogelijk moet worden gewaarborgd. Deze bepaling moet gezien worden als een reden waarop het Rijk regels kan stellen op grond van de Wegenverkeerswet 1994.
Deelt u de mening dat alle auto’s die toegelaten zijn op de Nederlandse weg, APK-gekeurd zijn en alle daartoe verplichte wegenbelastingen betalen, op de Nederlandse wegen mogen rijden? Hoe beoordeelt u in dat licht de gemeentelijke milieuzones voor personenauto’s? Op grond van welke afweging mag hiervan afgeweken worden? Hoe verhoudt zich dit tot de inzet op Europees bronbeleid, op bescherming van het eigendomsrecht en tot het recht op vrij verkeer?
De milieuzone is een beperkt afgebakend gebied dat door een gemeente wordt ingesteld ter verbetering van de lokale luchtkwaliteit. Het is een tijdelijke maatregel voor lokale knelpunten die zich nu voordoen en hopelijk op termijn geen probleem meer vormen vanwege de autonome verschoning van het wagenpark. Ook worden verschillende ontheffingsmogelijkheden geboden. In de bestuursrechtelijke uitspraak inzake de Utrechtse milieuzone heeft de rechter geconcludeerd dat het college in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Zie verder het antwoord op vraag 14.
In hoeverre past het instrument volgens u op grond van artikel 2, eerste lid, van de WvW, waarin krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen worden gesteld die onder andere gericht zijn op het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer? Op grond van het tweede lid van dit artikel kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot onder andere het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer; hoe beoordeelt u de inzet van milieuzones voor personenauto’s in relatie tot deze twee uitgangspunten? Hoe moeten deze volgens u worden afgewogen?
De rechter heeft beide artikelen in zijn uitspraak betrokken en geconcludeerd dat het college in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De beide gronden die in de vraag worden genoemd hoeven niet in combinatie te worden gehanteerd en evenmin hoeft een onderlinge afweging tussen deze doeleinden te worden gemaakt.
Vindt u het wenselijk dat binnen de huidige rechtspraktijk inzake een verkeersbesluit, het bestuursorgaan een ruime beoordelingsmarge toekomt, waarbij een bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen? Welke mate van beleidsvrijheid hebben bestuursorganen in deze? Hoe moeten deze zich verhouden tot het beginsel dat de vrijheid van verkeer zoveel mogelijk gewaarborgd moet worden en eigendomsrechten?
De rechtbank benadrukt in de uitspraak dat de afweging van alle betrokken belangen die bij het instellen van de zone een rol speelden in de gemeenteraad, heeft plaatsgevonden. De rechter heeft niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht naar eigen inzicht aan die betrokken belangen toe te kennen. De rechter toetst alleen of het besluit dat de gemeente heeft genomen redelijk is. Dit geeft de mate van beleidsvrijheid aan die bestuursorganen hebben. Het is moeilijk voorstelbaar dat de rechter gaat toetsen op de absolute noodzaak van een verkeersbesluit, mede vanwege alle verschillende belangen die binnen de Wegenverkeerswet 1994 een rol kunnen spelen.
Wat zijn de effecten van de gemeentelijke milieuzone in Utrecht voor personenauto’s tot op heden op de luchtkwaliteit? Klopt de stelling van de gemeente Utrecht dat de lucht met het weren van de dieselauto’s van vóór 2001 30 procent schoner is geworden? Is dit uit te splitsen naar fijnstof en stikstof? Welke mogelijke alternatieven zijn er onderzocht ten behoeve van verbetering van de luchtkwaliteit, zoals meer P+R plekken en verdere verbetering van de verkeersdoorstroming?
De gemeente Utrecht verwacht op korte termijn te komen met een evaluatie van de effecten van de milieuzone. In het proces rondom de besluitvorming zijn alle mogelijke maatregelen in kaart gebracht en afgewogen door de gemeente Utrecht, waaronder P+R plekken en verdere verbetering van de verkeersdoorstroming.
Heeft u inzicht in andere lokale maatregelen die ingezet zijn ter verbetering van de luchtkwaliteit? In hoeverre heeft verschoning van het stads- en streek vervoer geleid tot verbetering van de luchtkwaliteit? Is hier onderzoek naar gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de resultaten hiervan?
Deze maatregelen zijn door de gemeente Utrecht doorgelicht en het resultaat daarvan is terug te vinden op hun website9. Daaruit komt naar voren dat met deze maatregel de luchtkwaliteit flink verbeterd kan worden.
In hoeverre heeft de aangepaste fiscale oldtimerregeling die per 1 januari 2014 is ingesteld invloed gehad op de luchtkwaliteit? Is hier onderzoek naar gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn hiervan de resultaten?
De effecten van oldtimers op de luchtkwaliteit zijn onderzocht door het Planbureau voor de Leefomgeving. De resultaten zijn te vinden in het rapport «Milieueffecten van oldtimers» uit 201210. De effecten van aanpassing van de fiscale behandeling van oldtimers zijn onderzocht in de TNO rapporten over de in- en uitstroom van auto’s in het Nederlandse wagenpark11. In de notitie «Ontwikkeling import en export oldtimers in 2012 en 2013» van 15 oktober 2013 die op deze site te vinden is, wordt expliciet op deze effecten ingegaan. Deze effecten zijn ook in het jaarrapport over 2014 (TNO 2014 R10643) opgenomen.
Deelt u de mening dat in het kader van kosteneffectiviteit, kennisdeling en transparantie richting de belastingbetaler inzichtelijk moet zijn wat de effecten in relatie tot de kosten van de maatregelen in het NSL van 320 miljoen euro zijn, waarvan bijna 65 miljoen euro aan de gemeente Utrecht is toegekend?
Ja, zoals deze wordt ingevuld via het Jaarverslag IenM en de NSL monitoringsrapportage. Voor de gemeente Utrecht zijn de financiële middelen toegekend voor een breed pakket van maatregelen, zoals verschillende maatregelen om de doorstroming te verbeteren, aanleggen van nieuwe transferia en het verbeteren van het gebruik van transferia, verplaatsing touringcarterminal, invoeren schonere bussen, stimuleren fietsgebruik, milieuzonering, communicatie- en gedragscampagne over luchtkwaliteit, verschonen eigen wagenpark en optimaliseren goederenvervoer.
Kunt u een overzicht geven van de uitstoot van Volkswagen Lupo 3L 1.2tdi uit 2000 versus een Landrover Discovery 2.5TD5 HSE uit 2003 of een Renault Clio 1.0 diesel uit 2000 versus een Volkswagen Touareg 2.5 diesel uit 2002?
De emissieprestaties van individuele modellen auto’s zijn niet beschikbaar. Wel
kan een emissievergelijking worden gemaakt van Euroklasse 2 en 3 van een zuinige, kleine dieselauto met 1.0 – 1.2 liter motor met een gewicht van 1.000 kg ten opzichte van een zware terreinwagen met een 2,5 liter dieselmotor en gewicht van 2.200 kg. TNO schat deze emissies als volgt in:
Uitstoot
Bouwjaren 1996–2001
(Euro-2)
Bouwjaren 2000- 2005
(Euro-3)
NOx
[mg/km]
Fijn stof
[mg/km]
CO2
[g/km]
NOx
[mg/km]
Fijn stof
[mg/km]
CO2
[g/km]
Compacte dieselauto
van ongeveer 1.000 kg met 1.0–1.2 liter motor
600 – 800
26–51
110–150
600 – 800
20–35
110–150
Terreinwagen met van ongeveer 2.200 kg
2.5 liter dieselmotor
600 – 800
26–51
250–310
600 – 800
20–35
250–310
Het bericht dat Eritrese intimidatie in Nederland zich uit breidt |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de toenemende intimidatie van aanhangers van het dictatoriale regime in Eritrea in Nederland?1
Ja ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als het regime via aanhangers in de diaspora druk uit oefent op Eritreeërs in Nederland om geld af te staan en geen kritiek uit te oefenen op hun geboorteland? Zo ja, welke maatregelen ben u bereid te treffen om deze praktijken tegen te gaan?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de leden Karabulut en Jasper van Dijk (beiden SP) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Buitenlandse Zaken dd. 20 juni 20142. Er zijn geen aanwijzingen dat de situatie sedert dien is gewijzigd.
Was u al eerder op de hoogte van het feit dat niet alleen Eritreeërs in Nederland, maar ook Nederlanders – zoals wetenschappers – worden bedreigd en geïntimideerd?
Nee.
Wordt er bijgehouden wie deze mensen zijn die zich schuldig maken aan intimidatie en zo ja, welke juridische stappen zijn er al genomen om hen te vervolgen?
Er is geen overzicht van het aantal incidenten in relatie tot het Eritrese regime.
Afpersing en soortgelijke feiten zijn ernstige misdrijven die de aandacht hebben van de politie en het Openbaar Ministerie. Indien er een concreet vermoeden bestaat dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden gepleegd, zal hiernaar door politie en het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Politie en het Openbaar Ministerie zullen zich altijd inspannen om signalen van ernstige misdrijven te onderzoeken en indien aan de orde mogelijke slachtoffers van ernstige misdrijven actief wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangiften.
Kunt u vertellen of er op diplomatiek niveau nog enigszins contact is met het Eritrese regime en of er met andere Europese landen samen wordt gewerkt om intimidatie jegens naar Europa gevluchte Eritreeërs te voorkomen?
Op 16 februari 2016 heeft op het Ministerie van Buitenlandse Zaken een onderhoud plaatsgevonden met de Eritrese Ambassadeur en de Tijdelijk Zaakgelastigde. Dit gesprek vond plaats naar aanleiding van recente publicaties in de media. Op diplomatiek niveau wordt niet met andere Europese landen samengewerkt met betrekking tot de door u genoemde kwestie. Wel wordt van tijd tot tijd informatie uitgewisseld.
Bent u van mening dat er ook binnen asielzoekerscentra aandacht moet worden besteed aan mogelijke intimidatie en bedreigingen tegen Eritreeërs en zo ja, op welke manier zou hier vorm aan moeten worden gegeven? Worden aangiftes in behandeling genomen?
Veiligheid binnen het asielzoekerscentrum geniet de hoogste prioriteit.
Het COA laat niet zomaar iedereen toe op de locaties; er geldt een bezoekersregeling en een bezoekersadministratie. Dit betekent dat elke bezoeker zich moet identificeren en de naam vermelden van de te bezoeken persoon. Alle vrijwilligers, die op een locatie van het COA activiteiten willen verrichten, worden vooraf gescreend.
Verder is er op alle COA-opvanglocaties permanent ingehuurde beveiliging aanwezig van Trigion. Naast deze beveiligingsmedewerkers zijn de COA-medewerkers zelf erg oplettend en waakzaam, hoe het met de bewoners op de locatie gaat en hoe sfeer is op de locatie. Het COA spreekt frequent met leden van de Eritrese gemeenschap (en alleenstaande minderjarige vreemdelingen in het bijzonder) op locaties om meer inzicht te krijgen in wat er speelt binnen deze (gesloten) gemeenschap.
Waar het COA meent dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA door gesprekken en ondersteuning de bewoners om aangifte te doen. Als bewoners weigeren aangifte te doen, doet het COA zelf bij de politie melding van misstanden. Voor zaken die de openbare orde raken wordt altijd de politie ingeschakeld.
Heeft u recentelijk uw ongenoegen over de intimidatiepraktijken geuit aan het Consulaat van Eritrea? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, bent u bereid de Tijdelijk Zaakgelastigde te ontbieden om duidelijk te maken dat afpersing en intimidatie bij belastinginning onacceptabel en in strijd met de wet zijn?
Eritrea heeft in Den Haag geen consulaat maar een ambassade. Zoals hierboven gemeld heeft op 16 februari 2016 op het Ministerie van Buitenlandse Zaken een onderhoud plaatsgevonden met de Eritrese Ambassadeur en de Tijdelijk Zaakgelastigde (TZ). De recente berichten in de media over de «lange arm» van het Eritrese regime in Nederland vormden de aanleiding voor dat gesprek. In het gesprek gaf de ambassadeur aan dat de Ambassade hecht aan een sterke band met de diaspora, maar dat de Ambassade hierbij geen oneigenlijke middelen inzet. De Eritrese diaspora heeft de petitie zelf georganiseerd, aldus de ambassadeur.
Het doel van het gesprek was om de ambassade impliciet te waarschuwen voor eventueel onoorbaar gedrag en duidelijk te maken dat het kabinet het wel en wee van de Eritrese diaspora in Nederland en de rol van de Eritrese ambassade daarbij nauwlettend volgt.
Is er door het openbaar ministerie of anderszins recentelijk onderzoek gedaan naar de bestemming van de in Nederland door het Consulaat van Eritrea geïnde gelden? Zo ja, zijn er daarbij aanwijzingen dat deze gelden ook ten goede komen aan terreurorganisatie Al-Shabaab?
Afpersing en soortgelijke feiten zijn ernstige misdrijven die de aandacht hebben van de politie en het Openbaar Ministerie. Indien er een concreet vermoeden bestaat dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden gepleegd, zal hiernaar door politie en het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Politie en het Openbaar Ministerie zullen zich altijd inspannen om signalen van ernstige misdrijven te onderzoeken en indien aan de orde mogelijke slachtoffers van ernstige misdrijven actief te wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangiften.
Er is onderzoek verricht door de Somalia-Eritrea Monitoring Group (SEMG) van de VN Veiligheidsraad. Die concludeerde eind 2014 dat er geen aanwijzingen zijn voor steun van Eritrea aan Al-Shabaab. Letterlijk schreef de SEMG: «The Monitoring Group investigated Eritrea’s relations in the Horn of Africa and it found no evidence of Eritrean support to Al-Shabaab during the course of its present mandate. The Monitoring Group does not, however, rule out the possibility that Eritrea may be providing some assistance to elements within Al-Shabaab without detection, but it is the overall assessment of the Group that Eritrea is a marginal actor in Somalia, and increased public scrutiny by the international community has made any direct support to Al-Shabaab much riskier.» (zie document S/2014/727 dd. 13 oktober 2014 van de VN Veiligheidsraad).
Het bericht ‘Asscher: goud in handen bij twee dagdelen kinderopvang’ |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Asscher: goud in handen bij twee dagdelen kinderopvang»?1
Ja.
Op welke termijn kan de Kamer een kabinetsreactie verwachten met betrekking tot het SER-advies over kinderopvang dat deels voorsorteert op een volgende kabinetsformatie? Wilt u in uw reactie ingaan op de vraag in hoeverre u de visie van de SER onderschrijft dat kinderopvang niet alleen van belang is als arbeidsmarktinstrument maar ook voor de ontwikkelingskansen van kinderen?
Ik ben voornemens om uw Kamer voor de zomer een kabinetsreactie op het SER-advies te sturen. In deze reactie zal ik tevens ingaan op de verschillende doelen die de kinderopvang dient zowel het bevorderen van de arbeidsparticipatie als het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen.
Deelt u de mening dat zo snel mogelijk aan de slag gegaan moet worden met de korte termijnvoorstellen van de SER? Bent u bereid om in uw kabinetsreactie toe te lichten hoe u nog in deze kabinetsperiode verder werk kunt maken van de voorgestelde maatregelen op de korte termijn zoals het experimenteren met verdere samenwerking en kwaliteitsverbetering?
De SER heeft een zeer compleet advies uitgebracht met acties voor zowel korte als langere termijn. Dit uitgebreide advies vereist een zorgvuldige reactie vanuit het kabinet. De komende periode ga ik het advies zorgvuldig bestuderen. Voor de zomer kom ik met een integrale reactie op het advies van de SER, waarin ik in ieder geval aandacht besteed aan wat in deze kabinetsperiode haalbaar is.
Bent u bereid om te bevorderen dat het deel van het advies dat gaat over de middellange en lange termijn niet in een la verdwijnt maar op de agenda wordt gezet van een volgend kabinet? Bent u bereid eventuele voorstellen die naar voren gehaald kunnen worden alvast op te pakken zoals het onderzoek naar de betaalbaarheid en het onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen onder de 2 jaar?
Ja, ik zal kijken hoe ik recht kan doen aan het advies van de SER op de middellange en lange termijn. Ook kijk ik of bepaalde aanbevelingen voor de midden en lange termijn naar voren kunnen worden geshaald. Ik zal hier in de kabinetsreactie op terugkomen.
Het bericht 'Eritrese intimidatie in Nederland breidt zich uit' |
|
Gert-Jan Segers (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het berichtgeving dat de Eritrese intimidatie tegenover critici van het Eritrese regime in Nederland steeds ernstigere vormen aanneemt?1
Ja.
Is het u bekend dat critici van dictator Afewerki steeds vaker worden bedreigd, achtervolgd, en/of geïntimideerd door voorstanders van het regime? Welke maatregelen worden er door u genomen om de veiligheid van deze critici en de vrijheid van meningsuiting te waarborgen?
De recente berichten in de media over de door u aangehaalde zaken zijn mij bekend. Afpersing en soortgelijke feiten zijn ernstige misdrijven die de aandacht hebben van de politie en het Openbaar Ministerie. Indien er een concreet vermoeden bestaat dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden gepleegd, zal hiernaar door politie en het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Politie en het Openbaar Ministerie zullen zich altijd inspannen om signalen van ernstige misdrijven te onderzoeken en indien aan de orde mogelijke slachtoffers van ernstige misdrijven actief te wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte.
Kunt u een overzicht geven van het aantal geregistreerde incidenten waarbij critici van het Eritrese regime zijn lastiggevallen of bedreigd? Hebben er incidenten plaatsgevonden in/en rondom opvanglocaties van asielzoekers? Zijn de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en medewerkers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) alert op eventuele ronselpraktijken?
Het Openbaar Ministerie en de politie registeren niet specifiek in de systemen op de relatie van delicten met het Eritrese regime. Er is dan ook geen overzicht te geven van het aantal incidenten.
Bij het COA zijn geen signalen bekend van incidenten in of rondom opvanglocaties waarbij critici van het Eritrese regime zijn lastig gevallen of bedreigd. Het COA staat expliciet geen ronselpraktijken toe op locaties. Het COA laat niet iedereen toe op de locaties; er geldt een bezoekersregeling en een bezoekersadministratie. Alle vrijwilligers, die op een locatie van het COA activiteiten willen verrichten, worden vooraf gescreend.
Welke maatregelen heeft u genomen om ervoor te zorgen dat IND-tolken op geen enkele wijze betrokken zijn bij dergelijke ongewenste praktijken? Hoeveel IND-tolken zijn er in de afgelopen vijf jaar geschorst of ontslagen vanwege banden met het Eritrese regime?
In algemene zin geldt dat, voordat een tolk in het tolkenbestand van de IND wordt opgenomen, de tolkencoördinator van de IND een uitgebreid kennismakingsgesprek houdt, waarin de gedragscode tolken en in het bijzonder de vereiste integriteit, objectiviteit en neutraliteit aan de orde komen. De tolk dient voorts een VOG profiel 80 (hetzelfde profiel als gebruikt wordt voor toelating tot het Register beëdigde tolken en vertalers) te overleggen. Een tolk die door de IND wordt gebruikt, moet elke vijf jaar een nieuwe VOG overleggen. Bij vermoedens van integriteitschending onderzoekt de tolkencoördinator deze schending en zo nodig wordt het onderzoek overgedragen aan bureau integriteit binnen de IND.
In 2015 is de gedragscode tolken aangepast. Bij de aanpassing is de kring personen waarmee de tolk banden heeft, en waarover de IND moet worden ingelicht, uitgebreid. Ook werd in de code verduidelijkt hoe de IND vervolgens handelt. De aangepaste gedragscode is op 14 oktober 2015 naar alle tolken in het IND-bestand per e-mail toegestuurd. De Tigrinja-tolken hebben allen in een persoonlijk onderhoud moeten verklaren dat zij de aangepaste gedragscode hebben begrepen. Ook is deze tolken expliciet gevraagd eventuele meldingen alsnog te doen en te verklaren dat zij naar waarheid hebben geantwoord. Naar aanleiding van de gesprekken is in een aantal gevallen geconstateerd dat er nader onderzoek nodig is. Hangende dit onderzoek worden de betreffende tolken niet ingezet door de IND.
Om er zeker van te zijn dat het proces dat op dit moment wordt gehanteerd om de integriteit van tolken te waarborgen binnen de IND goed is ingericht, heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie besloten om dit proces door een externe partij binnen de rijksoverheid te laten doorlichten.
De afgelopen vijf jaren is ten aanzien van twee tolken Tigrinja besloten om niet langer gebruik van hen te maken vanwege een sterke schijn van betrokkenheid bij het regime in Eritrea. Over deze twee zaken is uw Kamer op 3 november 2015 per brief geïnformeerd.
Bent u bekend met de bestaande praktijk dat de Eritrese gemeenschap in Nederland onder druk wordt gezet om geld af te staan aan het regime? In hoeverre is er onderzoek gedaan naar het heffen van (oorlogs)belasting door het Eritrese regime onder de Eritrese gemeenschap in Nederland? Kunt u aangeven of de verschillende Eritrese culturele festivals bij dit onderzoek zijn betrokken? Welke maatregelen heeft u genomen om deze praktijken aan banden te leggen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de leden Karabulut en Jasper van Dijk (beiden SP) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Buitenlandse Zaken dd. 20 juni 20142. Er zijn geen aanwijzingen dat de situatie sindsdien is gewijzigd.
Suwinet |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gemeenten beschermen privacy burgers slecht»?1
Ja
Wat vindt u van de resultaten van het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens dat de beveiliging van gevoelige persoonsgegevens van burgers bij gemeenten nog altijd niet op orde is?
Het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens laat zien dat een aantal gemeenten SUWIinet beter beveiligen en dat er nog gemeenten zijn die de beveiliging niet of onvoldoende op orde hebben. Dat is zorgelijk. Ik ben van mening dat over de privacy van burgers goed moet worden gewaakt en vind het van groot belang dat overheden zorgvuldig omgaan met de informatie van burgers die zij tot hun beschikking hebben.
Gaat u naar aanleiding van de resultaten van het genoemde onderzoek actie ondernemen richting die gemeenten die hun beveiliging niet op orde hebben? Zo ja, welke actie? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens kan naar aanleiding van het onderzoek handhavende activiteiten ondernemen en een last onder dwangsom opleggen. Dit is een eigenstandige bevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Ik zal geen actie ondernemen naar aanleiding van het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens. Ik heb naar aanleiding van het onderzoek dat de Inspectie SZW in september 2015 is gestart naar de beveiliging van SUWInet de 198 gemeenten die niet voldoen aan alle 7 essentiële normen een aankondiging tot een aanwijzing gestuurd.
Met de Inspectie SZW, de VNG, het UWV en de Autoriteit Persoonsgegevens voer ik regelmatig overleg over de beveiliging van SUWInet bij gemeenten.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is betreffende het escalatieprotocol afsluiten Suwinet?
De Inspectie SZW is in september 2015 met het onderzoek naar de beveiliging van SUWInet bij alle gemeenten gestart. Inmiddels hebben de 198 gemeenten die op het moment van onderzoek door de Inspectie SZW niet aan alle 7 essentiële normen voldeden, een aankondiging tot een aanwijzing van mij ontvangen. In de aankondiging wordt aangegeven binnen welke termijn de beveiliging van SUWInet op orde moet worden gebracht. Deze termijn varieert tussen de 6 en 12 weken.
De gemeente die nalaat om binnen de door mij gestelde termijn de beveiliging van SUWInet op orde te brengen, krijgt een aanwijzing. Deze aanwijzing kan eruit bestaan dat ik gemeenten verplicht om een externe deskundige aan te stellen die de beveiliging van SUWInet op orde moet brengen. De kosten van deze externe deskundige zijn voor rekening van de gemeente. Als uiterste consequentie kan een gemeente worden afgesloten van SUWInet.
Op dit moment voldoen 192 gemeenten aan alle 7 essentiële normen. Het aantal gemeenten dat voldoet aan alle 7 essentiële normen is gestegen van 17% in 2014 tot 49% in september 2015 (de peildatum van het onderzoek van de Inspectie SZW).
Er wordt nu al jaren met de Kamer gesproken over maatregelen om deze beveiliging te verbeteren, maar dat heeft tot nu toe niets opgeleverd; wanneer gaat u in plaats van de «carrot», de «stick» hanteren en gemeenten beboeten voor het niet adequaat beveiligen van de privacy van hun burgers?
Zie antwoord vraag 4.
Kentekenregistratie (in Kampen en Zwolle) om fietsgebruik te bevorderen |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kentekenregistratie om fietsgebruik in Kampen en Zwolle te bevorderen»?1
Ja.
Is voorafgaand aan de start van de kentekenregistratie een privacy impact analyse gedaan? Zo ja, is deze gedeeld met de Autoriteit Persoonsgegevens en bent u bereid deze ook met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Een PIA (Privacy Impact Assessment) is alleen voor de rijksoverheid verplicht als het gaat om ontwikkeling van nieuwe wetgeving en beleid waarmee de bouw van nieuwe ICT-systemen of de aanleg van grote databestanden wordt voorzien. Daarvan is hier geen sprake. Het gaat hier om een project dat is uitgevoerd door de regionale overheid. Een PIA is niet door de Provincie Overijssel doorlopen en kan derhalve ook niet gedeeld worden.
Is automobilisten de gelegenheid geboden zich vooraf af te melden voor de registratie?
Wegbeheerders kunnen, voor zover dat noodzakelijk is voor de goede vervulling
van hun publieke taak, kentekenregistraties laten plaatsvinden op voorwaarde dat voldaan wordt aan de eisen die vastgelegd zijn in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp, artikel 8, aanhef en onder e).
Het is voor automobilisten niet mogelijk om zich af te melden voor deze kentekenregistraties, zowel niet vooraf als achteraf. Een kentekenhouder kan zich alleen afmelden voor het schriftelijk benaderen door de projectorganisatie. Een automobilist die bezwaar heeft en niet wil meedoen kan in het Nationaal Postregister aangeven niet meer benaderd te willen worden. Daarmee kunnen burgers hun adresgegevens laten blokkeren voor ongevraagde geadresseerde reclamepost. Zij zullen dan niet meer benaderd worden voor deelname.
Ligt het in de lijn der verwachting dat kentekenregistratie om fietsgebruik te bevorderen ook in andere gemeenten wordt geïntroduceerd? Zo ja, over welke gemeenten gaat dit en binnen welk tijdsbestek acht u het waarschijnlijk dat de registratie operationeel wordt?
De komende twee jaar worden er, als onderdeel van het programma Beter Benutten, door regionale overheden meerdere projecten uitgevoerd gericht op het stimuleren van fietsgebruik. Deze projecten voldoen aan de voorwaarden van de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Om de privacy conform de wet te borgen is door mijn ministerie samen met experts de privacy referentie architectuur ontwikkeld die bij deze projecten wordt toegepast.
De verwachting is dat bij enkele van deze fietsstimuleringsprojecten kentekenregistraties ten behoeve van werving en nulmeting worden uitgevoerd. Dit geldt in ieder geval voor het fietsstimuleringsproject van de gemeente Breda. Het is op dit moment nog niet met zekerheid te zeggen voor welke andere projecten dit ook zal gelden, omdat deze projecten nog opgezet en aanbesteed dienen te worden. Het is verder aan de aanbestedende partij en/of de inschrijvende marktpartijen om de keuze te maken of gebruik wordt gemaakt van kentekenregistraties of van andere methoden voor het registreren en werven van deelnemers.
Het bericht dat de Belastingdienst startende ondernemers laat wachten |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Belastingdienst de toeloop van startende ondernemers niet aan kan?1
Ja.
Klopt het dat startende ondernemers lang moeten wachten op een btw-nummer? Hoeveel hinder ondervinden starters hierdoor bij het innen van rekeningen?
Ruim 90% van de startende ondernemers zijn eenmanszaken en samenwerkingsverbanden zoals vof’s (vennootschappen onder firma) die zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel (KvK) en direct een BTW-nummer krijgen. Deze inschrijving wordt daarna normaliter binnen vijf werkdagen schriftelijk bevestigd door de Belastingdienst. Op 19 januari jl. duurde het maximaal 15 werkdagen voordat de inschrijving bevestigd werd. Dit is op dit moment teruggelopen tot zeven werkdagen. De startende ondernemer kan het BTW-nummer dat hij van de KvK krijgt direct gebruiken en vermelden op zijn facturen.
Het resterende deel van de startende ondernemers (minder dan 10%) krijgt bij inschrijving bij de KVK niet direct een BTW-nummer omdat de Belastingdienst daar eerst extra aanvullende informatie bij moet voegen. Dit betreffen bijvoorbeeld BV’s waarvoor de Belastingdienst de oprichtingsakte nodig heeft. De verwerkingstijd voor het afgeven van een BTW-nummer voor deze ondernemers bedraagt op dit moment 12 werkdagen.
De Belastingdienst is er niet mee bekend dat starters hinder ondervinden bij het innen van rekeningen.
Klopt het dat deze piek in aanvragen zich elk jaar voordoet en zo ja, waarom zijn er dan niet eerder maatregelen getroffen om dit capaciteitsprobleem op te lossen? Welke actie wordt ondernomen om te voorkomen dat dit volgend jaar opnieuw een knelpunt vormt voor startende ondernemers?
Deze piek doet zich ieder jaar voor en ieder jaar worden maatregelen getroffen om de piek op te vangen. Dat doet de Belastingdienst door in januari extra capaciteit in te zetten op dit proces. Echter door de hogere piek dit jaar was deze extra capaciteit dit jaar niet voldoende om dit op te vangen. Daarnaast heeft er zich in januari een verstoring voorgedaan in de systemen waardoor nieuwe ondernemers enkele dagen niet geregistreerd konden worden en was er aan het einde van vorig jaar al een kleine achterstand. Inmiddels zijn maatregelen getroffen om de achterstand weg te werken.
MKB-Nederland geeft aan te rekenen op enige coulance van de Belastingdienst in nijpende situaties die kunnen ontstaan door de vertraging; kunt u bevestigen dat startende ondernemers inderdaad op enige coulance kunnen rekenen indien dat nodig is?
De verwachting is dat startende ondernemers geen nadeel zullen ondervinden van de vertraging. Zie ook het antwoord bij vraag 2. Daarnaast bestaat er voldoende tijd om tijdig aangifte te doen en een eventuele BTW-teruggave te claimen.
Een startende ondernemer kan via de Belastingtelefoon (onderbouwd) verzoeken om spoed voor het afgeven of bevestigen van een BTW-nummer. Dit is ook al gebeurd. Overigens zijn er tot op heden geen klachten binnengekomen bij de Belastingdienst over de vertraging.
Treden er meer knelpunten op bij de Belastingdienst doordat het aantal inschrijvingen van startende ondernemers hoger ligt dan waar de Belastingdienst op was ingesteld?
Er zijn op dit moment geen andere knelpunten bij de Belastingdienst door het verhoogde aantal inschrijvingen van startende ondernemers.
Alcoholcontroles in het verkeer |
|
Duco Hoogland (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van EenVandaag waarin aandacht wordt besteed aan alcoholcontroles in het verkeer?1
Ja.
Hoeveel alcoholcontroles in het verkeer vinden jaarlijks plaats? Kunt u hierbij onderscheid maken naar tijdstip en dagen van de controles? Is de in de uitzending genoemde hoeveelheid van tien procent van de controles die ’s nachts plaatsvinden juist?
De politie voert alcoholcontroles uit met (georganiseerde) verkeersfuiken en individuele controles2. Het aantal alcoholcontroles verschilt per jaar. In 2015 waren er in totaal 3.752 controles (tabel 1).
In onderstaande tabellen 1 en 2 zijn de alcoholcontroles per dagdeel in absolute aantallen en als percentages van het totale aantal controles per jaar weergegeven. Uit deze overzichten blijkt dat het merendeel van de alcoholcontroles in de avond en nacht plaatsvindt en dat het percentage waaraan gerefereerd wordt in de uitzending niet juist is. Overigens eindigen veel avondcontroles in de nacht, waardoor het niet mogelijk is om exact aan te geven hoeveel controles in de nacht hebben plaatsgevonden.
In tabel 3 is het aantal controles per dag weergegeven. Hieruit blijkt dat de meeste controles plaatsvinden op vrijdag en zaterdag.
Ochtend
Middag
Avond
Nacht
Fuik
Individueel
Fuik
Individueel
Fuik
Individueel
Fuik
Individueel
Totaal
401
91
698
88
2.921
272
1.027
289
5.787
430
108
804
94
3.061
211
1.087
255
6.050
398
101
753
86
3.021
192
1.259
215
6.025
346
87
586
28
2.627
126
1.082
165
5.047
227
60
439
72
1.928
119
771
136
3.752
Ochtend
Middag
Avond
Nacht
8,50%
13,58%
55,18%
22,74%
8,89%
14,84%
54,08%
22,18%
8,28%
13,93%
53,33%
24,46%
8,58%
12,17%
54,55%
24,71%
7,65%
13,62%
54,56%
24,17%
maandag
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
Totaal
468
514
524
761
1.346
1.232
942
5.787
459
480
540
748
1.336
1.396
1.091
6.050
480
462
514
688
1.366
1.335
1.180
6.025
367
349
453
560
1.033
1.283
1.002
5.047
272
260
289
419
867
957
688
3.752
Bij hoeveel van deze controles werd een overtreding geconstateerd? Kunt u hierbij onderscheid maken naar tijdstip en dagen van de controles?
Voor de dagen en dagdelen waarop de controles zijn uitgevoerd, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 met bijbehorende tabellen. In de politieregistratie wordt niet apart bijgehouden hoeveel overtredingen per controle worden geconstateerd.
Klopt het dat de pakkans na middernacht aanzienlijk kleiner is, zoals de Vereniging verkeersslachtoffers beweert? Zo ja, welke acties onderneemt u om de pakkans ’s nachts te vergroten?
De politie werkt informatiegestuurd en zet op basis daarvan op locaties en tijden gericht verkeerscontroles in. Op deze wijze wordt gepoogd het alcoholgebruik in het verkeer terug te dringen. Zoals aangegeven blijkt uit de informatie van de politie dat controles om deze reden met name in de avond en nacht worden uitgevoerd. Uit onderstaande tabel 4 en tabel 5 blijkt tevens dat geconstateerde misdrijven op die tijdstippen aanzienlijk hoger zijn.
Ochtend
Middag
Avond
Nacht
2011
3.017
2.954
13.384
26.602
2012
3.456
3.045
11.657
22.437
2013
3.568
2.960
10.049
19.069
2014
3.515
2.748
8.805
16.421
2015
3.344
2.498
7.242
13.773
Ochtend
Middag
Avond
Nacht
2011
6,6%
6,4%
29,1%
57,9%
2012
8,5%
7,5%
28,7%
55,3%
2013
10,0%
8,3%
28,2%
53,5%
2014
11,2%
8,7%
28,0%
52,1%
2015
12,5%
9,3%
27,0%
51,3%
Hoeveel van de controles vinden plaats via een traditionele verkeersfuik en hoeveel van de controles vinden plaats naar aanleiding van (individuele) meldingen of gedrag? Is er bij de meer individuele controles sprake van een hoger percentage overtreders?
Voor de aantallen controles met een verkeersfuik of individuele controle verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1. Bij de registratie van het misdrijf «rijden onder invloed» wordt geen onderscheid gemaakt tussen verdachten die zijn aangehouden naar aanleiding van een individuele controle of een verkeersfuik. Derhalve kan ik geen antwoord geven op de vraag of bij de individuele controles sprake is van een hoger percentage overtreders dan bij de controle via de verkeersfuik.